You are on page 1of 31

Als je ziet dat een vraag verkeerd beantwoord is of je het antwoord weet op een vraag die nog niet

beantwoord is, pas dit dan gerust aan. Veel succes!

RECONSTRUCTIE FUNCTIELEER DEEL 1 JANUARI 2020

1. Fout Skinner
a) theoretische grondlegger van het behaviorisme (in het boek staat dit letterlijk bij Watson
vermeld)
b) American Dream I I I I IIII Imaar ik denk dat je aan moet nemen dat het behaviorisme in algemeen
aansluit bij american dream (de visie van watson), en omdat er staat dat Skinner ook een impact had.
c) onderzoek bij dieren en operante conditionering
d) kritiek v chomsky ...

2. Over de tv-serie Tabula Rasa zei een expert: 'Meestal kunnen mensen na een ongeval nog wel
fietsen, lopen, lezen ... en ze weten nog wel dingen van het verleden, maar nieuwe info kunnen ze
niet meer opslaan' Over wat gaat het hier?
a) dissociatie expliciet en impliciet geheugen I
b) dissociate declaratief en procedureel geheugen IIIIII (letterlijk in college besproken) expliciet en
impliciet is een voorbeeld van declaratief en procedureel => het antwoord "beide" was toen fout... en
was exact dezelfde vraag dus het is b??? ja
c) Beide I I I I I I III I IlII IIllI | I
d) geen van beide | III

3. datgene wat waargennomen wordt noemen we: (vb. 1 van de 2 bij bistabiele perceptie)?
a) waarneming
b) gewaarwordingen II
c) percept II I Il I I II I | (percept - an object of perception) is het dan percept of niet? yes
d) sensatie I |lI

4. Van wie is de substractie - methode?


a) Donders I I I I | I I I I I I I II I IIlIIIIIlI
b) Gall
c) Helmholtz
d) Weber

5. x en y invullen in een tabel zoals bij de signaaldetectietheorie waarin 2 vakjes waren ingevuld en 2
open gelaten
a) x = 10 y = 30 I
b) x = 30 y = 10 I I I I I I I I I II IIIIIIIlI (was dit de optie waarbij de som van links naar rechts 1 was of
van boven naar onder? -> van boven naar onder oei dus de tabel was omgedraaid ?(tegenover die in
het boek) jaomg zo stom!!
c) We kunnen dit niet weten want we weten het percentage signaalbeurten nietm I
d) we kunnen dit niet weten want we weten de gevoeligheid van de proefpersoon niet
TABEL BOEK:

antwoord

ja nee

signaal ja treffer misser 1

nee vals alarm juiste ontkenning 1


6.Grafieken vergelijken (boven: search surface (target en distracter similariteit, onder: Konkle et al
geheugen van afbeeldingen/plaatjes)
a) kunnen we niet vergelijken want bovensta grafiek: aandacht, onderste grafiek: geheugen I I I
II I I I IIIIIIlI |
b) helling als AV I IIII
c) kunnen we niet vergelijken want bovenste grafiek geheugen, onderste grafiek: aandacht
d) ... als AV (dit was een ander iets dan de helling)

7. wat klopt niet in de rij


a) RBC I I | I I I I I I III IlIIIIIlII |
b) TLC
c) SAM
d) FST

8. welk heeft het meeste performantie (ΔS en S omgedraaid)


a) persoon a I I I II I II (het is a denk ik want de assenbenoeming was omgedraaid (tov in het boek)
klopt!
b) persoon b
c) persoon c I II I IIII
d) te weinig info II I |I (want a was inderdaad het ssensitiefst denk ik ma da zegt toch niks over de
performantie ??, jewel, hoe meer sensivity hoe meer mensen onderscheid kunnen maken tussen
gissingsbeurten en valse alarms en daardoor presentatie verandert toch?

9. Foto van badkamertegel met vlekken: wat is hier aan de hand?


a) paddos zoals lsd I
b) geheugenverlies
c) rijke verbeelding
d) Pareidolia I I I I | I I I I I I I I II IIIIIIIlII |I

10 Foto zak popcorn tussen benen . leek alsof ze dunne benen had
een) --> ik had precies totaal niet door dat er een zak popcorn tussen haar benen zat???
De vraagstelling was: deze foto van een meisje ging viral omdat heel veel mensen dachten dat ze
heel dunnen benen had, maar in feite is het een visuele illusie was. Wat is hier aan de hand8
b) perspectiefvervorming
c) occlusie en figuur achtergrondsegregatie I II I I |
d) antwoord is camouflage & occlusie I I (bevestigd door prof -> echt? (ja, ben hem tegengekomen
aan Vesalius->leuke ongemakkelijke meeting met Wagemans)

11. Wat past niet in rij


a) interferentie |
b) inferentie I I IIIIIIII
d) laterale maskering
e) suppressie

12. foto: kleed blauw/zwart of wit/grijs en bloemen met vrouwen


a) Figuur achtergrond
b) Onderdeterminatie
c) perceptuele ambiguiteit III|II II I 50IIII |
IIIII
d) "the dress"1I
13. Wie geen empirist
a) Descartes I|IIIIIIIIIIlIIIIIIIIII
b) Hume
c) Locke
d) Bacon

14. Iets over executieve functies?


a)
b)
c)
d)

15. functie van focale aandacht (Feature Integration Theory / FIT)


a)
b) binding probleem oplossen IIIIIIIII (letterlijk in boek: oplossing binding probleem, hiervoor is
focale aandacht nodig als bindmiddel)
c)lokaliseren van feature maps IIIII II lI
d)

16. studie van Brady wawaar die 2500 beelden van elk 3 sec. aanbiedt, en dat duurt zo 5 uur: gaat
deze studie wel echt over het langetermijn geheugen
a)ja want...
b) nee, visueel neem je meer op dan verbaal
c) ja, want de capaciteit van het KTG is duidelijk overschreden II II IIII |
d) Ja, want de gemiddelde tijd tussen de eerste aanbieding en de tweede aanbieding is veel langer
dan het KTG I

17. Juiste volgorde, 1: Broadbent's "Filter model of attention", 2: toevoegen van filtering en pigeon
holding , 3: late-selectie model, 4: attenuation model
a) 1,2,4,3 I |
b)1-3-4-2
c) 1-4-3-2 IIIIIIIIIIIIIIII
d) 1-2-3-4

18. wat is geen aandachtsnetwerk


a) altering
b) oriëntering
c) executive aandachtscontrole
d) aandachtspan IIIIIIIIIIIIIIIII

19. Wat verklaart motion induced blindness?


a) 1 niet (Toxler) IIIIl want troxler fading is gewoon een variant van motion induced blindness, had ik
ook
b) 2 niet (WTA) III
c) 4 niet (smearing) II IIl
d) alles wel IIIIII
e) filling in/surface completion

20. wat is het grote verschil tussen vorig onderzoek en het singleton paradigme van Jan Theeuwens
en pop - out
a) Jan voegde pop-out toe met singleton die irrelevant was voor de taak IIIIIIIIIIIIlIIII|I
b) pop-out relevant voor de taak I
c) pop-out met priming
d) pop-out met cueing I

21. Wat klopt niet over maluma-takete effect?


a) arbitraire mapping klank en vorm IIIIIIIIIIIIIIII
b) muluma gaat over brede/ronde dingen en takete over scherpe dingen
c) door Kholer
d) oorzaak nog onduidelijk IIII |

22.Gezichtstekeningen toen van Bartlett vs reconstruc in de aula, waarom werd er in de les geen
gezicht getekend?
a) Omdat hij een titel gebruikt IIIIIIIIIIlIIIIIII |I
b) studenten van nu kunnen minder goed tekenenvan nu kunnen minder goed tekenen
c)Bartlett had gewoon geluk
d) kleine details verschillen

23. Operatie bij operazanger die liedje zong tijdens de ingreep, bij welk onderzoek hoort dit het best?
a) Wilder Penfield en homeculus IIIIIIIIIIIIIIII |
b) Lashley equipotentiality III
c) Muller fysiologisch spoor
d)

24. figuren over assimiliatie en contrast --> dit waren de illusies van Delboeuf en Ebbinghaus
a) fout in fig 1 II II I I I de middenste cirkel was sowieso al kleiner hier -> assimilatie ging over de
buitenste cirkel het is zeker juist, staat in het boek p. 62 als je pg 62 leest is het idd duidelijk antwoord
a hier toch? inderdaad==> je moest aanduiden wat foutief was. Antwoord a is sowieso het correcte
antwoord. De stelling op het examen luidde: "de binnenste cirkel van het paar links wordt als kleiner
gezien dan de cirkel rechts door assimilatie met de buitenste cirkel" tuurlijk is deze stelling FOUT
aangezien de binnenste cirkel sws kleiner was dan de cirkel rechts. Bij deze figuur nam je de
buitenste cirkel dus als kleiner waar door assimilatie met de binnenste cirkel. En dus niet
omgekeerd.Yes denk ik ook!
b) fout in fig 2
c) fout in fig 3 III IIIIIIII
d) fout in fig 4: cirkel kleiner/groter door contrast met omstaande cirkels I |
figuur 1 figuur 2 figuur 3 figuur 4

25.tekstje over bekennen van misdaad ook al heeft de verdachte het niet gedaan. Welke term met
betrekking tot geheugen heeft hier niets mee te maken?
Mensen gaan nieuwe gedachten creëren als ze er genoeg in geloven. -> verdachten gaan zichzelf na
verhoor aangeven zelfs als ze het niet gedaan hadden
a) reconstructief
b) reproductief IIIIIIIII |
c) gecreeerde herinneringen
d) false memories

26.Hoeveel dichotomieen niet van toepassingen op waarneming:


- top down & bottom up waarneming
- globaal en lokaal waarneming? bistable diamond?
- gezichtspunt onafh en afh waarneming
- analytisch en holistisch waarneming
- feedback en feedforward waarneming
- low-level - high-level waarneming
- early en late geheugen?
- direct en indirect waarneming

a) 0l IIIII zeker weten 0idd ik ook


b) 2 IIIIIIl |
c)3 III
d)1 III → early & late heeft toch te maken verder onderzoek van Jenkins & Dallenbach bij verval
geheugen?????

27.Wat loopt er mis bij personen met autisme bij onderzoek van gaze following
a) Joint attention IIIIIII (klopt)IIIIII |
b)Theory of mind
c) Zwakke centrale coherentie?
d)iets met executieve functies

28. foute stelling over subliminale priming


a) de prikkel mag niet bewust verwerkt worden
b) Korte aanbiedingstijd is verplicht II
c) Na aanbieding meestal een maskIIIIIII
d) Is een vorm van semantisch onbewuste priming II

29.Mental imagery debate is een asymmetrische discussie


a)analoge representaties meer empirische evidentie I I I I I I I niet duidelijk in boek?=> in het boek
staat letterlijk een tussentitel "experimentele evidentie" met enkele voorbeelden van experimenten
van analoge representatie onder. + op p.183 onderaan staat "ook andere proeven hebben evidentie
opgeleverd voor analoge representaties van......" dit is dus zeker het juiste antwoord maar het zegt
niet dat er "meer" evidentie is.
b)propositionele representaties meer evidentie
c)analoge representaties, principieel moeilijker te weerleggen II
d)propositionele representaties, principieel moeilijker te weerleggen I

30. Definitie nieuwe psychoesthetiek


a) onderzoekers werken samen met echte kunstenaars, een samenwerking in labo en in
museum ... IIIIIIIIlI
b) appreciatie IIIII
c) de psychoesthetiek van Fechner
d)psychoesthetiek die zich ontdoet van filosofie

31. hoe noemen we het "fenomeen" waarbij 2 condities gecreeerd worden door een variabele
en waarbij die condities ook op een ander vlak verschillen van elkaar en dit ook invloed kan hebben
op de verklaring van de resultaten
a)confouding IIIIIIIIIIIIlIII
b)demand characteristic
c) occams razor
32. Relatieve grootte in ITP/DTP/CTP, welke is foutief?
a) Wordt niet genoemd in DTP III
b) Maar gedeeltelijk verklaard in DTP II II
c) + in ITP
d) + bij CTP

ITP DTP CTP

occlusie + + +

lineair perspectief + + +

relatieve hoogte + + +

stereopsis +/- + +

relatieve grootte + +/- +

textuurgradiënten ? + +

bewegingsparallax ? + +

accommodatie + ? ?

convergentie + ? ?

atmosferisch ? + ?
perspectief

33. Neisser: hoeveel stellingen zijn juist?


a) 0-1
b) 2-3 IIIIlI
c) 4I
d) 5 III

34.Supergrote grafiek/tabel met celresponsen collineariteit enzo bakin et al.


a)conditie 3 toont aan dat gestalt meer is dan de som van de delen (som van condities
1 en 2) en iets met invullling van collinaire lijnfragmenten zeker in geval van oocclusie l
b) Condities 1,2 en 3 gaat over collineariteit en 4,5,6,7,8 over occlusie. Het principe van de
Gestaltpsychologie dat het geheel meer is dan de som van de gehelen, kan gezien worden door
conditie 1,2 en 4 op te tellen I
c)
d)

35. Het magische nummer van Miller


a) 7 +-2 IIIIIlIIIIIlIII
b) 8 +- 2
c) 9 +- 2
d) geen enkel nummer is het juiste nummer van miller

36. Liedje van Yentl en de Boer


Ik heb een man gekend
Die heeft een hele avond
Over het woord Bed gepraat
Want het leuke aan het woord Bed
Is de vorm van een bed
Kijk het woord Bed
Heeft ook de vorm van een bed
Nu weet ik het

welke processen gebruiken we bij appreciatie van de songtekst

a) visuele en auditieve waarneming


b)auditieve waarneming en visuele verbeelding IIIII IIIIlIII
c) visuele waarneming en visuele verbeelding
d) semantische waarneming en visuele verbeelding--> ik dacht deze want bij songTEKST horen wij
niets maar wel lezen wij dus dat is semantische waarneming. Visuele verbeelding omdat wij die bed
namelijk in onze gedachten zien. Iemand een commentaar hierover?

37.Verband tussen de positie in lijst en accuraatheid van het onthouden van


a) exponentieel I
b) U vormig verband II IIIIIIIIIIIIII
c) linear dalend
d) linear stijgend I

38. Onderzoek Glisky & Rabinowitz waarbij proefpersonen het volgende moesten doen
T1: lezen vd woorden
T2: aanvullen vd woorden
T3: aanvullen van dezelfde woorden als bij T2
T4: aanvullen van andere woorden als bij T2
zo met (aanvullen _li_ant)
iets met betere performantie
a) de woorden in T1 onthouden mensen het best
b) de woorden van T2 onthouden mensen beter dan T1
c) T4 > T3 > T1
d)T3 > T4 > T1 IIIIIIIIIIII

39. Was er ook een vraag over DRM-paradigma? (Weet niet meer zeker?) DRP stond op het examen
De prof is nog komen vermelden dat er een typfout stond in het examen en dat dit DRM paradigma
was volgens mij was da ook zoon vraag met nummertjes en dan bij de optie
a) ik had wat hoort er niet bij: verval en nog iets
b)Verval
c)
d)

40. Wat is de connectie van verschillende zaken bij negatieve priming


a) WEL Geheugen, Aandacht, Waarneming, bewustzijn lIIIIII
b) WEL geheugen, waarneming, bewustzijn NIET aandacht
c) WEL geheugen, aandacht en waarneming NIET bewustzijn I IlIII I (bewustzijn is wel van belang
zie les 21 slide38) Klopt staat ook in het boek
d) WEL vormperceptie & geheugen, NIET Aandacht en bewustzijn

Functieleer deel 1, voorbeeldexamenvragen.


1. Wat hoort niet thuis bij Duijker?
a. Ontwikkelingsleer.
b. Opvoedingsleer.
c. Gedragsleer.
d. Methodenleer.

2. Welke combinatie van boek – persoon is niet juist?


a. “Speed of mental processes.” – Donders
b. “Über das Gedächtniss.” – Wundt -- ebbinghaus is dit
c. “Principles of psychology.” – James
d. “Elemente der Psychophysik.” – Fechner

3. Welke combinatie van persoon – concept is niet juist gepaard?


a. Wundt – introspectie.
b. Koffka – maluma takete.
c. Brentano – intentionaliteit.
d. Descartes – mind-body probleem.

4. Vier broers hebben een erfelijke ziekte die hun semantisch geheugen aantast bij het ouder worden, het
episodisch geheugen en het procedureel geheugen wordt daarbij niet aangetast. Welke broer zal het
minste last van de ziekte hebben?
a. De broer die operazanger is.
b. De broer die jazzpianist is.
c. De broer die bankier is.
d. De broer die wetenschapsjournalist is.

5. Akt Psychologie kan worden gezien als de voorloper van …


a. … structuralisme en gestaltpsychologie.
b. … functionalisme en gestaltpsychologie.
c. … structuralisme en behaviorisme.
d. … functionalisme en behaviorisme.

6. Welke stelling is fout?


a. Functieleer richt zich op het nomothetische aspect van de psychologie.
b. Psychofysica ontstaat in de 20e eeuw, na psychologie.
c. Fechner met zijn cirkel wil het verband tussen het fysiologische en psychologische leggen.
d. John Lock was een empirist.

7. Welke combinatie van personen past het minst goed samen?


a. Von Ehrenfels, Benussi, Meinong.
b. Thorndike, Dewey, Angell.
c. Locke, Hume, Berkeley.
d. Müller, Von Helmholtz, Weber.

8. Wat is de temporele dynamiek van de V1- en V2-cellen bij apen volgens het onderzoek van Lamme?
a. Oriëntatie, randdetectie, figuuropvulling.
b. Randdetectie, oriëntatie, figuuropvulling.
c. Figuuropvulling, oriëntatie, randdetectie.
d. Oriëntatie, figuuropvulling, randdetectie.

9. Van wie is het citaat: “Give me a dozen healthy infants, well-formed, and my own specified world to
bring them up in and I’ll guarantee to take any one at random and train him to become any type of
specialist I might select – doctor, lawyer, artist, … - regardless of his talents, penchants, tendencies,
abilities, vocations, and race of his ancestors. I am going beyond my facts and I admit it, but so have the
advocates of the contrary and they have been doing it for many thousands of years.”
a. Watson.
b. Pavlov.
c. Brentano.
d. William James.

10. Iemand heeft een ongeluk gehad en is met zijn hoofd ergens tegen gebotst waardoor hij niet meer in staat
is om voorwerpen bewust te herkennen, maar hij weet wel nog hoe hij de voorwerpen moet gebruiken.
Welke stroom is hierbij beschadigd?
a. De ventrale stroom die loopt van de striate cortex naar de temporale cortex. / het is extrate
cortex?
b. +De ventrale stroom die loopt van de striate cortex naar de pariëtale cortex.
c. De dorsale stroom die loopt van de striate cortex naar de temporale cortex.
d. De dorsale stroom die loopt van de striate cortex naar de pariëtale cortex.

11. Met wat in de waarneming komt chunking in het geheugen het best overeen?
a. Groepering.
b. Textuursegregatie.
c. Figuur-achtergrond organisatie.
d. Onbewuste interferentie.

12. Wanneer vindt verval van het geheugenspoor plaats?


a. Bij het bewaren.
b. Bij het verwerken.???
c. Bij het opslaan.
d. Bij het oproepen.
p.138: verval bij sensorisch geheugen en dus voor aandacht dus bij verwerking?

13. In een zoektaak is er een lineaire functie tussen reactietijd en het aantal objecten in de display. In een
display van 5 distractors zijn er 1200ms nodig, met 2 distractors 900ms. Hoeveel tijd is er dan nodig in
een display met 15 elementen?
a. 1,7 seconden.
b. 1,5 seconden.
c. 2,2 seconden.
d. 2,5 seconden.
zie groepschat

14. Op een foto kunnen de benen geïnterpreteerd worden als ofwel vettig, ofwel ingesmeerd met
zonnecrème.
a. Dit heeft te maken met een stimulusvariabele.
b. Dit heeft te maken met een persoonlijkheidsvariabele.
c. Dit heeft zowel met een stimulus- als persoonlijkheidsvariabele te maken, met waarschijnlijk ook
belang voor het gezichtspunt en ervaring. ???
d. Dit heeft te maken met een situationele variabele.
15. Vul de tabel verder aan.
Prikkel aangeboden Geen prikkel aangeboden

Ja 0,90 X

Nee Y 0,70

a. X = 0,10 en Y = 0,30
b. X = 0,30 en Y = 0,10
c. We hebben hiervoor onvoldoende informatie.
d. Je kan dit niet aanvullen aangezien je niet weet hoeveel procent een prikkel was.

16. Welke uitspraak over priming klopt?


a. Context-priming is een vorm van associatie-priming, wat een vorm van conceptuele priming is.
b. Associatie-priming is een vorm van context-priming, wat een vorm van conceptuele priming is.
c. Associatie-priming is een vorm van directe priming, wat een vorm van conceptuele priming is.
d. Perceptuele priming is een vorm van context-priming, wat een vorm van associatie-priming is.
1. conceptuele priming
a. semantische priming
b. associatieve priming
i. context priming
ii. affectieve priming

17. Welke eigenschap vinden we niet terug bij serieel zoeken?


a. Automatisch.
b. Gecontroleerd.
c. Traag.
d. Attentief.

18. Wat vinden we terug bij een semantische leeropdracht?


a. Elaboratie.
b. Distinctiviteit.???
c. Projectie.
d. Geen van bovenstaande. ???

19. Inschatting van de grootte van geldstukken.


a. Arme kinderen schatten de muntstukken groter in dan ze zijn, de rijke kinderen schatten ze
juister in. Dit komt door de waarde die eraan gehecht wordt.
b. Arme kinderen schatten de muntstukken groter in dan ze zijn. Dit heeft te maken met cross-culturele
psychologie doordat ze in andere culturen zijn opgegroeid.
c. Arme en rijke kinderen schatten de geldstukken even groot in.
d. Rijke kinderen schatten de muntstukken juister in omdat ze er vaker mee in contact zijn geweest en ze
hierdoor juister kunnen inbeelden.

20. Vraagstuk over de geheugentest i.v.m. dementie. Steekproef = 200 personen, 100 met dementie en 100
zonder dementie. Bij 80 personen met dementie werd de dementie bevestigd, en bij 40 personen zonder
dementie gaf de test ook dementie aan. Is deze test goed om dementie te detecteren en welke van
onderstaande uitspraken is het meest correct?
a. Ja, want er wordt een onderscheid gemaakt tussen wel/niet dementie.
b. Ja, want van de mensen die volgens de test dementie hebben, zijn er meer die ook effectief dementie
hebben dan die geen dementie hebben.
c. Nee, want er wordt geen onderscheid gemaakt tussen wel/niet dementie.
d. Nee, want de uitkomst van de test geeft te veel foute diagnoses voor dementie.
21. Op welke manier kan met het percentage aan fouten in de items van de 1e reeks verhogen?
a. Het invoeren van een “rehearsal prevention task”.
b. Het vermoeilijken van de “rehearsal prevention task”.
c. De aanbiedingstijd opdrijven.
d. De aanbiedingstijd vertragen.

22. Voor wat zorgde Phi Motion?


a. De start van de psychologie.
b. De start van de psychofysica.
c. De start van de gestaltpsychologie.
d. Het uitbouwen van de Berlijnse school binnen de gestaltpsychologie.

23. Welk theoretisch concept van de theorie van Hebb (Recognition of Behavior) omschrijft het best de rol
van de REM-slaap in het geheugen?
a. Cell-assembly.
b. Reverberating cell-assemblies.???
c. Engram.
d. Hebbian learning. ???

24. Welke van de volgende modellen is geen algemeen model van de psychologie?
a. S = k log R
b. S-R
c. S-O-R
d. S-(CPU e.a. modules voor informatieverwerking)-R

25. Welke van de volgende beweringen over de Weberfractie is correct als het “interval of uncertainly”
toeneemt?
a. De Weberfractie moet kleiner worden.
b. De Weberfractie moet groter worden.
c. De Weberfractie zal enkel kleiner worden als de prikkelintensiteit toeneemt.
d. De Weberfractie zal enkel groter worden als de prikkelintensiteit toeneemt.

26. Het experiment van Machilsen, Pauwels en Wagemans (2009) over symmetrie bestudeert: …
a. De rol van symmetrie in perceptuele groepering.
b. De rol van symmetrie in figuur-achtergrond organisatie. het is A denk ik
c. De rol van symmetrie in vormdetectie.
d. De rol van symmetrie in perceptuele groepering en vormdetectie.

27. Waarom is het begrip “non-accidental properties” (NAPs) zo belangrijk voor “Recognition-by-
Components” (RBC) theorie van Biederman? Eén van de volgende is geen goed argument, welk?
a. NAPs helpen bij het oplossen van het “recovery probleem”.
b. NAPs helpen bij het bepalen van de “geons” waaruit objecten zijn opgebouwd.
c. NAPs laten toe om gezichtspuntonafhankelijke objectherkenning te bekomen.
d. NAPs laten toe om het volledige object te reconstrueren met slechts enkele beeldfragmenten.

28. Welke assumptie blijkt de waarneming van de kamer van Ames het meest te beïnvloeden?
a. Dat het licht van boven komt.
b. Dat mensen niet krimpen wanneer ze verder weg wandelen van de waarnemer.
c. Dat je best met 2 ogen kijkt.
d. Dat de muren rechte hoeken vormen met elkaar en met de vloer.
29. In de klassieke studie van Sternberg (1966) over het oproepen van informatie uit het korte-termijn
geheugen is er één resultaat dat toelaat om te besluiten dat het zoekproces exhaustief is. Welk?
a. Dat er geen verschil is tussen de procedure met variabele en vaste grootte van de set.
b. Dat de gemiddelde reactietijd een lineaire functie is van de grootte van de set.
c. Dat de gemiddelde zoeksnelheid ongeveer 25 à 30 items per seconde bedraagt.
d. Dat er bijna geen verschil is tussen de reactietijden voor de ja- en nee-beurten.

30. We weten allemaal dat de tijd tussen inprenten en oproepen van informatie uit het geheugen een
negatieve invloed heeft op de geheugenperformantie. Er zijn nogal wat verschillen tussen de manier
waarop Hermann Ebbinghaus dit onderzocht heeft in 1855 en de manier waarop men dit meer dan 50 jaar
later onderzocht heeft m.b.v. het zogenaamde Brown-Peterson paradigma.
Welke van de volgende verschillen heeft de grootste theoretische implicaties?
a. Ebbinghaus gebruikte de besparingsmethode als meting van het geheugen, Brown-Peterson niet.
b. Ebbinghaus gebruikte een retentie-interval tot 30 dagen, Brown-Peterson slechts een 20-tal seconden.
c. Brown-Peterson gebruikte een “rehearsal prevention task”, Ebbinghaus niet.
d. Brown-Peterson gebruikten lettergrepen en woorden als te onthouden items, Ebbinghaus enkel
lettergrepen.

31. Welke van volgende procedures is niet gebruikt om na te gaan hoe ver men kan gaan met het inplanten
van herinneringen aan gebeurtenissen die nooit plaatsvonden?
a. DRM-paradigma.
b. “Imagination inflation”.
c. “Lost-in-the-mall technique”.
d. Verzonnen reclameboodschappen met Bugs Bunny in Disneyland.

32. Welke cognitieve psycholoog was verantwoordelijk voor de accentverschuiving in het


geheugenonderzoek van het reproductief naar het reconstructief geheugen?
a. Aude Olivia.
b. Anne Treisman.
c. Elisabeth Loftus.
d. Endel Tulving.

33. Welk experimenteel resultaat lag aan de basis van de vervanging van het filtermodel door het
“attenuation model” van auditieve aandacht.
a. Oor per oor reproductie van een auditieve boodschap in een experiment met dichotisch luisteren.
b. Reproductie van de auditieve boodschap uit slechts één oor in een experiment met dichotisch luisteren
met “shadowing” instructies.
c. Onvolledige suppressie van het niet-geselecteerde kanaal in een experiment met dichotisch
luisteren met “shadowing” instructies.
d. Het “cocktailparty” fenomeen.

34. Door gebruik te maken van “cues” die niet altijd de locatie van de “target” voorspellen, kon Posner
aantonen dat aandachtsverschuivingen zowel “costs” als “benefits” kunnen vertonen. Bij welke volgorde
van condities krijgt men een monotoon-dalende reactietijd?
a. Invalide, neutraal, valide.
b. Invalide, valide, neutraal.
c. Valide, neutraal, invalide.
d. Valide, invalide, neutraal.

35. Als je de snelheid van antwoorden op de X-as plaatst (oplopend van links naar rechts) en de accuraatheid
op de Y-as (oplopend van onder naar boven), wat betekent een “speed-accuracy tradeoff” dan?
is toch zoals het in het boek getekend is? en als de assen zouden omdraaien ziet de grafiek er tch nog
steeds het zelfde uit?
a. Een positieve correlatie tussen snelheid en accuraatheid en dus een puntenwolk die van linksonder
naar rechtsboven is uitgestrekt.??
b. Een positieve correlatie tussen snelheid en accuraatheid en dus een puntenwolk die van linksboven
naar rechtsonder is uitgestrekt.
c. Een negatieve correlatie tussen snelheid en accuraatheid en dus een puntenwolk die van linksonder
naar rechtsboven is uitgestrekt.
d. Een negatieve correlatie tussen snelheid en accuraatheid en dus een puntenwolk die van
linksboven naar rechtsonder is uitgestrekt.???

36. James Gibson zou de computationele benadering van David Marr bestempelen als een indirecte theorie
van perceptie. Waarom?
a. Omdat Marr niet gelooft in de rijkdom van beschikbare informatie.
b. Omdat Marr een hele reeks tussenliggende processen veronderstelt tussen “input” en “output”.
c. Omdat Marr niet uitgaat van een actieve waarnemer die zich in de omgeving verplaatst.
d. Omdat Marr enkel “bottom-up” wil werken, en niet “top-down”.

37. Van welke perceptuele processen maakt Liu Bolin gebruik in zijn werken?
a. Camouflage gebruiken om zo figuur-achtergrond organisatie te vermijden.
b. Het gebruik van subjectieve contouren.
c. De illusie van diepte creëren door dieptecues te gebruiken.
d. Camouflage om gezichtspuntafhankelijke objectherkenning te vermijden.
38. Welke van de volgende uitspraken is fout?
a. De pupilgrootte wordt bepaald door lichtsterkte.
b. De pupilgrootte wordt bepaald door interesse.
c. De pupilgrootte wordt bepaald door zowel interesse als lichtsterkte.
d. De pupilgrootte bepaalt de hoeveelheid lichtinval en interesse.

39. Met welk begrippenkader kan men het best het onderscheid aangeven tussen de benadering gericht op het
formuleren van algemene wetten die voor alle mensen gelden en de benadering gericht op het begrijpen
van psychologische processen bij bepaalde individuen?
a. Functieleer – persoonlijkheidsleer.
b. Nomothetisch – idiografisch.
c. Nomologisch – ideologisch.
d. Normatief – descriptief.

40. Welk begrip is niet van toepassing op het leerproces van de kat die uit een “puzzlebox” leert te
ontsnappen?
a. Klassieke conditionering.
b. Operante conditionering.
c. Trial-and-error learning.
d. The law-off effect.

41. Wat zijn de verschillen tussen de studie van Biederman en de studie van Brewer & Treyens?
- aanbiedingsmodaliteit: 1a. echte scène 1b. afbeelding scène
- stimulusduur: 2a. minder dan seconde 2b. meer dan een paar seconden
- activering schema: 3a. vanuit verwerking prikkel 3b. vanuit verwerking + verbaal label
- bestudeerde functie: 4a. waarneming 4b. geheugen
a. Biederman = 1b, 2a, 3b, 4a ó Brewer & Treyens = 1a, 2b, 3a, 4b l
b. Biederman = 1b, 2b, 3a, 4a ó Brewer & Treyens = 1a, 2a, 3b, 4b
c. Biederman = 1b, 2a, 3b, 4b ó Brewer & Treyens = 1a, 2b, 3a, 4a
d. Biederman = 1a, 2b, 3a, 4b ó Brewer & Treyens = 1b, 2a, 3b, 4a

42. Figuur-achtergrond organisatie en textuursegregatie zijn een voldoende of noodzakelijke voorwaarde.


a. Textuursegregatie is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor figuur-
achtergrond organisatie.???
b. Textuursegregatie is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor figuur-achtergrond organisatie.
c. Textuursegregatie is geen noodzakelijke of voldoende voorwaarde voor figuur-achtergrond
organisatie.
d. Textuursegregatie is geen noodzakelijke, maar wel voldoende voorwaarde voor figuur-achtergrond
organisatie.

43. Gegeven is een intercept van 350ms en een slope van 50ms. Bereken de zoeksnelheid in items/seconde.
a. 10
b. 20
c. 25
d. 50

44. Welke stelling is waar over het monisme?


a. Idealisme en materialisme zijn twee verschillende vormen van het monisme.
b. Idealisme en monisme zijn twee verschillende vormen van het materialisme.
c. Materialisme en monisme zijn twee verschillende vormen van het idealisme.
d. Geen van bovenstaande zijn correct.

45. Wat zijn pareidolia?


a. Betekenisvolle prikkels met een betekenisloze interpretatie.
b. Betekenisvolle prikkels met een betekenisvolle interpretatie.
c. Betekenisloze prikkels met een betekenisvolle interpretatie.
d. Betekenisloze prikkels met een betekenisloze interpretatie.

46. Welke opvatting is het verst verwijderd van het gewone S-R-model?
a. De kritiek op het S-R-model van Dewey.
b. TOTE.
c. Pavlovs’ “psychic reflexes”.
d. Skinners’ gedragsverandering.

47. “Een koe is een dier” wordt sneller beantwoord dan “Een koe is een zoogdier”. Door welk schema wordt
dit verklaard?
a. TLC
b. FST
c. SAM
d. Het propositioneel netwerkmodel.

48. Waar sluit de distinctiviteitshypothese het best bij aan?


a. Von Restorff effect.
b. Perceptuele groepering.
c. Figuur-achtergrond organisatie.
d. Höffding step.

49. Welke stelling is correct?


a. Staafjes zijn vooral geconcentreerd in de pupil.
b. Kegeltjes zijn vooral geconcentreerd in de pupil.
c. Staafjes zijn vooral geconcentreerd in de fovea.
d. Kegeltjes zijn vooral geconcentreerd in de fovea.

50. Wat kan je met zekerheid zeggen van de sensoriële gevoeligheid wanneer het percentage treffers stijgt en
het aantal gissingsbeurten daalt.
a. De gevoeligheid zal toenemen aangezien het aantal treffers stijgt.
b. De gevoeligheid neemt enkel toe als de verhouding van de valse alarmen en de treffers niet te
sterk stijgt.
c. De gevoeligheid neemt toe aangezien het aantal valse alarmen daalt.
d. De gevoeligheid neemt altijd toe.

51. Welke filosofische stroming past het best bij het transactionalisme.
a. Rationalisme.
b. Empirisme.
c. Materialisme.
d. Immaterialisme.

52. Op welke vorm van conditionering is angst voor spuitjes gebaseerd?


a. Operante conditionering met pijn als straf.
b. Klassieke conditionering met: spuit = UCS, pijn = CS, angst = UCR en later CR.
c. Klassieke conditionering met: pijn = UCS, spuit = CS, angst = UCR en later CR.
d. Klassieke conditionering met: spuit = UCS, pijn = CS, angst = CR en later UCR.

53. Wat is het verband tussen NAPs en extremal edges?


a. Extremal edges zijn NAPs.
b. Extremal edges worden als figuur gezien op verschillende gezichtspunten. ???
c. NAPs zijn extremal edges.
d. Er is geen verband.

54. Uitspraken over gelijkenissen/verschillen tussen de Rorschach-inktvlekkentest en pareidolia.


Gelijkenissen: Verschillen:
- allebei bottom-up en top-down - enkel Rorschach in klinisch onderzoek
- zowel algemene als specifieke processen - enkel Rorschach door mens gemaakt
- te maken met perceptuele groepering - enkel Rorschach symmetrisch
- te maken met objectherkenning
a. De verschillen zijn juist, de gelijkenissen zijn fout.
b. De gelijkenissen zijn juist, de verschillen zijn fout.
c. Zowel gelijkenissen als verschillen zijn juist.
d. Zowel gelijkenissen als verschillen zijn fout.

55. Welk klassiek experiment ging niet over het korte-termijn geheugen?
a. Sternberg.
b. Miller.
c. Baddeley.
d. Sperling.

56. Bij welke van onderstaande had de eerstgenoemde geen invloed op de tweede?
a. Marr – Gibson.
b. Fechner – Ebbinghaus.
c. Thorndike – Skinner.
d. Angell – Watson.

57. Kunstafbeeldingen van Javier Perez Estrella zijn niet gebaseerd op … WAAR STAAT DIT?
a. … het visueel geheugen.
b. … semantische priming.
c. … perceptuele priming.
d. … perceptuele organisatie.

58. Wie spreekt er over 2 fasen in de informatieverwerking met en de 1e fase “parallel”, “snel” en
“automatisch” centraal en in de 2e fase “serieel”, “trager” en “gecontroleerd” centraal?
a. Koffka.
b. Köhler.
c. Marr.
d. Neisser.

59. Welke stelling over Fechner is fout?


a. Fechner is een monist.
b. Fechner is een dualist.
c. Fechner is de grondlegger van de psychofysica.
d. Fechner is de grondlegger van de psycho-esthetiek.

60. Welke van onderstaande uitspraken is fout?


a. Panpsychisme is een vorm van idealisme, reductionisme is een vorm van materialisme.
b. Solipsisme is een vorm van idealisme, reductionisme is een vorm van materialisme.
c. Idealisme en materialisme zijn vormen van monisme.
d. Geen van bovenstaande uitspraken is fout.

61. Wat voor voorwaarde is “alineëring” bij de Bregman B’s?


a. Alineëring als noodzakelijke en voldoende voorwaarde.
b. Alineëring als noodzakelijke, maar onvoldoende voorwaarde. ???
c. Alineëring als niet noodzakelijke en onvoldoende voorwaarde.
d. Alineëring als niet noodzakelijke, maar wel voldoende voorwaarde. ???

62. Wat is de belangrijkste afhankelijke variabele bij het Brown-Peterson paradigma?


a. Conditie.
b. Tijd tussen leerfase en testfase.
c. Reactietijd.
d. Percentage correct.

63. Wat vervangt het netvliesbeeld bij Gibson?


a. Retinale dispariteit.
b. Optic array.
c. Optic flow.
d. Bewegingsparallax.

64. Bij een mentale rotatiesnelheidstaak met rotatiehoeken tussen 20° en 120° is de snelheid respectievelijk
1sec en 3sec. Wat is de snelheid van rotatie in °/sec?
a. 100
b. 50
c. 30
d. 20

65. Wat heb je nodig om te berekenen wat de zoeksnelheid per seconde is wanneer je volgende gegevens
hebt: slope = 50, intercept = 350, 2-8 items.
a. Slope.
b. Slope en intercept. ???
c. Slope, intercept en bereik.
d. Slope, intercept en min- en max-waarde.

66. Welk proces duurt bij het onderzoek van Lamme naar het vuren van de V1-cellen bij apen het langst?
a. Oriëntatie: optimaal vs. niet-optimaal.
b. Randdetectie.
c. Binnenkant van een figuur vs. achtergrond.
d. Alle processen duren even lang.

67. Wat is Phi Motion?


a. Phi Motion is een speciaal geval van schijnbare beweging waarbij de som van de delen meer is dan
het geheel.
b. Phi Motion is een speciaal geval van schijnbare beweging waarbij de som van de delen meer en
anders is dan het geheel.
c. Phi Motion is een schijnbare beweging.
d. Phi Motion kan enkel subjectief begrepen worden.

68. Welke filosofische stroming kan zich niet vinden in het citaat van Albert Einstein: “Reality is merely an
illusion, albeit a persistent one”?
a. Rationalisme.
b. Immaterialisme.
c. Solipsisme.
d. Fenomenologie.

69. Welke van de volgende reeksen plaatst enkele belangrijke figuren uit de geschiedenis van de psychologie
in de juiste chronologische en inhoudelijk logische volgorde?
a. Fechner – Titchener – Weber – Wundt.
b. Fechner – Weber – Wundt – Titchener.
c. Weber – Fechner – Wundt – Titchener.
d. Wundt – Titchener – Weber – Fechner.

70. Op wie heeft de sociale psychologie geen invloed?


a. Wundt.
b. Gestaltpsychologie.
c. New Look psychologie.
d. Geen van bovenstaande.

71. Op welk model had het structuralisme de minste invloed?


a. FST.
b. TLC.
c. SAM.???
d. Het propositioneel netwerkmodel.

72. Welke uitspraak over Fechner is fout?


a. Fechner is de grondlegger van de psychofysica.
b. Fechner is de grondlegger van de psycho-esthetiek.
c. Fechner ontdekte dat je voor een merkbaar verschil je een stimulus met een constante fractie
van zijn waarde moet verhogen.
d. Fechner is een monist.

73. Welk geheugen werkt niet meer bij Jan die niet meer weet wie pionier was van wetenschappelijke
psychologie of in welk jaar het eerste lab voor psychologie werd opgericht, maar wel nog weet waar in
de cursus het stond, wanneer ze het zagen in de les en waar hij zat in de aula.
a. Procedureel geheugen.
b. Episodisch geheugen.
c. Impliciet geheugen.
d. Declaratief geheugen.

74. Welke uitspraak over bewuste ervaring en hallucinaties is correct?


a. Voor bewuste ervaring zijn fysische prikkels een noodzakelijke voorwaarde, voor hallucinaties
niet.
b. Voor bewuste ervaring zijn fysische prikkels een noodzakelijke en voldoende voorwaarde, voor
hallucinaties enkel een voldoende.
c. Voor bewuste ervaring zijn fysische prikkels een noodzakelijke en voldoende voorwaarde, voor
hallucinaties enkel een noodzakelijke.
d. Voor bewuste ervaring zijn fysische prikkels een voldoende voorwaarde, voor hallucinaties niet.

75. Welke van onderstaande uitspraken is correct?


a. Sternberg bewees dat het zoekproces bij visueel zoeken exhaustief is, Treisman bewees dat het
zoekproces bij het korte-termijn geheugen zelf-beëindigend is.
b. Sternberg bewees dat het zoekproces bij het korte-termijn geheugen exhaustief is, Treisman
bewees dat het zoekproces bij het korte-termijn geheugen zelf-beëindigend is.
c. Sternberg bewees dat het zoekproces bij visueel zoeken exhaustief is, Treisman bewees dat het
zoekproces b1ij visueel zoeken zelf-beëindigend is.
d. Geen van bovenstaande is correct.

76. Wanneer je op een X-as links de benefits en rechts de costs wil hebben, hoe moet je dan ordenen?
a. Neutraal, valide, invalide.
b. Neutraal, invalide, valide.
c. Hoe meer naar rechts, hoe meer afname in invaliditeit.
d. Hoe meer naar rechts, hoe meer toename van invaliditeit. ???

77. Welke uitspraak in verband met contexteffecten bij priming en affectieve priming is fout?
a. Ze kunnen allebei zowel bewust als onbewust gebeuren.
b. Beide zijn een vorm van semantische priming.
c. Beide zijn een vorm van conceptuele priming.
d. Beide zijn een vorm van associatieve priming.

78. Welke vorm van conditionering ligt aan de basis van de aangeleerde schrikactie van “little Albert” voor
een witte laborat?
a. Klassieke conditionering met de rat als CS en het lawaai als UCS.
b. Klassieke conditionering met het lawaai als CS en de rat als UCS.
c. Operante conditionering met de rat als straf.
d. Operante conditionering met het lawaai als straf.
79. Welke van de volgende geheugentips is niet gebaseerd op onderzoek over factoren die het opslaan van
informatie in het lange-termijn geheugen beïnvloeden?
a. Voldoende slapen is belangrijk voor betere consolidatie.
b. Diepere informatieverwerking leidt tot beter geheugen.
c. Zelf informatie genereren leidt tot beter geheugen.
d. Organisatie leidt tot beter geheugen.

80. Het geheugen is op tal van verschillende manieren onderzocht. Er zijn heel wat verschillende procedures
en metingen en er worden ook verschillende geheugensystemen onderscheiden. Welke van de volgende
uitspraken over de samenhang hiertussen is correct?
a. Intentioneel leren leidt tot impliciet geheugen, incidenteel leren leidt tot expliciet geheugen.
b. Intentioneel leren leidt tot expliciet geheugen, incidenteel leren leidt tot impliciet geheugen.
c. Het onderscheid tussen intentioneel en incidenteel leren betreft een onderscheid met betrekking
tot de condities tijdens het opslaan, het onderscheid tussen expliciet en impliciet geheugen
betreft een onderscheid met betrekking tot de condities tijdens het oproepen.
d. Het onderscheid tussen expliciet en impliciet geheugen betreft een onderscheid met betrekking tot de
condities tijdens het opslaan, het onderscheid tussen intentioneel en incidenteel leren betreft een
onderscheid met betrekking tot de condities tijdens het oproepen.

81. De verschillende studies van Aude Oliva en haar collega’s over het massief geheugen voor visuele details
van beelden vertonen heel wat gelijkenissen. Welke van volgende uitspraken daarover is fout?
a. Al deze studies werken uitsluitend met visuele prikkels.
b. Al deze studies werken met visuele afbeeldingen van dagelijkse voorwerpen.
c. Al deze studies werken met gedwongen keuze tijdens de testfase.
d. Al deze studies gebruiken ook afleiders met verschillende exemplaren.

82. Wat is het verband tussen blindheid door beweging en saccadische suppressie?
a. Normaal wordt blindheid door beweging onderdrukt tijdens een oogbeweging.
b. Tijdens een oogbeweging ben je blind voor beweging.
c. Blindheid door beweging is een variant van veranderingsblindheid tijdens een oogbeweging.
d. Blindheid door beweging is een mogelijk neveneffect van een normaal mechanisme van de
suppressie van “smearing” tijdens een oogbeweging.

83. Op welke manier wordt visueel zoeken beïnvloed door de gelijkenis tussen de target en distractoren en
door de heterogeniteit van de distractoren?
a. Visueel zoeken is het moeilijkst als de target-distractor similariteit en de distractor-
heterogeniteit allebei hoog zijn.
b. Visueel zoeken is het moeilijkst als de target-distractor similariteit hoog is en de distractor-
heterogeniteit laag is.
c. Visueel zoeken is het moeilijkst als de target-distractor similariteit laag is en de distractor-
heterogeniteit hoog is.
d. Visueel zoeken is het moeilijkst als de target-distractor similariteit en de distractor-heterogeniteit
allebei laag zijn.

84. Wie van onderstaande had geen invloed op Wundt?


a. Wertheimer.
b. Weber.
c. Fechner.
d. Von Helmholtz.

85. Wanneer een leugendetector afgaat wanneer je de waarheid spreekt is dit een …
a. … hit.
b. … miss.
c. … vals alarm.
d. … juiste ontkenning.

86. Wat verklaart het antwoord bij een Rorschach-inktvlekkentest?


a. Enkel persoonlijke kenmerken. ???
b. Niets, omdat het niet wetenschappelijk betrouwbaar is.
c. Eerst de waarnemingskenmerken en vervolgens pas de persoonlijkheidskenmerken wanneer er iets
extra bijkomt.
d. Zowel waarnemings- als persoonlijkheidskenmerken in gelijke mate.

87. Welke hoort niet thuis in onderstaand rijtje?


a. Smearing.
b. Pigeon-holing.
c. Shadowing.
d. Split-span technique.

88. Mentale processen zijn gebonden aan fysische processen, maar ze zijn er niet tot te reduceren.
Bij welke van onderstaande mogelijkheden hoort deze uitspraak?
a. Reductionisme.
b. Monisme.
c. Dualisme.
d. Geen van bovenstaande.

89. Wie maakte een notie over onbewuste inferentie?


a. Von Helmholtz.
b. Brentano.
c. Fechner.
d. Donders.

90. Van welk paar kan je zeggen dat de eerstgenoemde geen invloed had op de tweede?
a. Gibson – Marr.
b. Koffka – Gibson. HOE HANDEN ZE INVLOED OP ELKAAR?
c. Thorndike – Skinner.
d. Ebbinghaus – Fechner.

91. Bij een afbeelding zien we twee gebouwen waarbij de textuursegregatie verschillend is, maar het niet
duidelijk is welk gebouw op de voorgrond en welk op de achtergrond staat.
Welke van onderstaande uitspraken is het meest van toepassing?
a. Textuursegregatie is een noodzakelijke voorwaarde voor figuur-achtergrond organisatie. ???
b. Textuursegregatie is een voldoende voorwaarde voor figuur-achtergrond organisatie.
c. Textuursegregatie is geen noodzakelijke voorwaarde voor figuur-achtergrond organisatie.
d. Textuursegregatie is geen voldoende voorwaarde

92. Hoe kan je bij het primacy-effect het aantal fouten laten toenemen?
a. Door de aanbiedingstijd te verlagen.
b. Door de aanbiedingstijd te verhogen.
c. Door rehearsal te vermijden.
d. Door rehearsal te stimuleren.

93. Welke van de volgende uitspraken was geen onderdeel van de fysiologische ontdekkingen in de 18e en
19e eeuw?
a. De ontdekking van de sensoriële, efferente zenuwbanen die zorgen voor de aanvoer van zintuiglijke
prikkels naar de hersenen, waar ze verder verwerkt worden. ???
b. De ontdekking van de zenuwbaan als een geheel van zenuwcellen en synapsen. ???
c. De leer van specifieke zenuwkwaliteiten.
d. De metingen van de snelheid van transmissie van signalen in zenuwbanen.

94. Wat klopt er als je de zoekfunctie zo hoog mogelijk wil houden voor de 1) distractor-target similariteit en
voor de 2) distractor-distractor similariteit?
a. 1) laag en 2) hoog.
b. 1) hoog en 2) laag. ???
c. 1) laag en 2) laag.
d. 1) hoog en 2) hoog.

95. Amnesie heeft veel onderzoek geïnspireerd. Welke van de onderstaande uitspraken is fout?
a. Amnesie heeft onderzoek voor het impliciete en expliciete geheugen geïnspireerd.
b. Retrograde amnesie heeft onderzoek geïnspireerd over de wisselwerking tussen het korte- en lange-
termijn geheugen.
c. Anterograde amnesie heeft onderzoek geïnspireerd over de wisselwerking tussen het korte- en lange-
termijn geheugen.
d. Zowel anterograde als retrograde amnesie heeft onderzoek geïnspireerd over de wisselwerking tussen
het korte- en lange-termijn geheugen.

96. Welke uitspraak over SPAUN klopt niet?


a. Het is een hiërarchisch systeem voor compressie van input en expansie van output.
b. Er zijn 5 subsystemen die instaan voor de motorische functies.
c. Het werkt met beschikbare neurale gegevens op verschillende niveaus.
d. Het staat in voor verschillende taakfuncties en is daarom dus taakspecifiek.

97. Welke uitspraak in verband met de Rorschach-inktvlekkentest is juist?


- De tekeningen zelf bevatten weinig informatie.
- Het is een waarnemingstest die de persoonlijkheid meet.
- Het is gebaseerd op een populair spelletje in de 19e eeuw.
- De tekeningen projecteren zich op de persoonlijkheid.
a. Alleen 2 en 4 zijn juist, 1 en 3 zijn fout.
b. Alleen 1 en 3 zijn juist, 2 en 4 zijn fout.
c. De eerste 3 zijn juist. ???
d. Ze zijn allemaal juist.

98. Gegeven is dat de probabiliteit op treffers gelijk is aan 0,60 en de probabiliteit voor valse alarmen 0,30.
Welke uitspraak is correct?
a. Men kan aan de hand van deze gegevens gemakkelijk de probabiliteit voor de missers en juiste
ontkenningen afleiden.
b. De juiste ontkenningen komen in dit geval meer voor dan de valse alarmen.
c. De juiste ontkenningen komen in dit geval meer voor dan de missers.
d. Alle bovenstaande uitspraken zijn juist.

99. Bij de bistable diamond onderdrukken de hersenen de waarneming van de delen voor het geheel.
Welke illusie sluit hier het best bij aan?
a. Embedded Figures.
b. Amodale en modale completie.
c. Ebbinghaus-illusie.
d. Two-tone figures.
100. Bij figuur-achtergrond organisatie en BOWN strijden A en B om figuur te zijn. Bij welke uitspraak
heeft A het meeste kans om de figuur te zijn?
a. Indien A kleiner en concaver is dan B.
b. Indien A groter en convexer is dan B.
c. Indien A kleiner is dan B, en ze allebei convex en symmetrisch zijn.
d. Indien A groter is dan B, en ze allebei convex en symmetrisch zijn.

101. Welke van onderstaande is geen basisassumptie van Craik&Lockharts’ “Levels of Processing”
theorie?
a. Het geheugen is een nevenproduct van de informatieverwerking.
b. Het onthouden van iets is afhankelijk van deep processing (semantische verwerking) en shallow
processing (niet-semantische verwerking).
c. De geprefereerde gebruikte methode is eerst een oriëntatietaak om de soorten
informatieverwerking te indiceren en vervolgens een incidentele leertaak. ???
d. Geen van bovenstaande. ???

102. Wat klopt er over de conclusies na onderzoek over foute herinneringen en onbewuste semantische
priming?
a. Al het onderzoek is 100% correct.
b. De onderzoeken zijn controversieel en vaak niet te repliceren.
c. De wetenschappelijke evidentie voor semantische priming bestaat, maar niet voor priming.
d. Er is helemaal niets bewezen.

103. Als men bij onderzoek informatie split-span aanbiedt, ziet men dat de informatie wel gestructureerd
wordt gerepliceerd door proefpersonen. Voor welk fenomeen geeft dit aanleiding?
a. Voor het late-selectie filter model.
b. Het filteraandacht model.
c. Spotlight of attention.
d. Alle bovenstaande.

104. Bij het iconisch geheugen met wholes en parts …


a. … gaat men parts beter opslaan in het iconisch geheugen dan wholes.
b. … gaat men wholes beter opslaan in het iconisch geheugen dan parts.
c. … is de capaciteit altijd de regel van “seven minus or plus two”.
d. Geen van bovenstaande is correct.

105. Welke processen worden als controleprocessen gezien bij het korte-termijn geheugen.
1) Maintance rehearsal.
2) Coding.
3) Uitwerking, elaboratie.
4) Chunking.
a. Alle bovenstaande.
b. Alle bovenstaande, behalve 2.
c. Alle bovenstaande, behalve 3.
d. Alle bovenstaande, behalve 4.???
105. Welke van de volgende Gestaltpsychologen had voor de Gestaltpsychologie een invloed op de
psycho-esthetiek/kunst?
a. Albert Michotte.
b. Rudolf Arnheim.
c. Kurt Lewin.
d. Ulrich Neisser.
106. Welke uitspraak over drempelmetingen en drempels is niet correct?
a. Drempelmetingen vormen een onderdeel van de psychofysica.
b. De differentiële drempel wordt best gemeten door een discriminatietaak, de onderdrempel best door
een eenvoudige detectietaak.
c. De absolute drempel markeert de overgang tussen aanwezigheid en afwezigheid van een drempel.
d. De differentiële drempel wordt best gemeten door een eenvoudige detectietaak, de
onderdrempel best door een discriminatietaak.??

1) wat hoort niet bij seriele verwerking


a.Attentief
b. Gecontroleerd
c. Automatisch IIIIII I
d. Traag

2) oefening met weberfractie = 3/4, standaard decibel was 8, bepalen hoeveel decibel de
differentiële drempel is
a.1 dB
b. 6 dB |
c. 2 dB

3) 'Nadat X en Y de weg hadden voorbereid, greep Wundt de gelegenheid aan om psychologie


als een bovenstaande wetenschap te vinden'. Wie zijn X en Y?
a. Fechner en Helmholtz|
b. husserl en Mach
c. Fechner en Weber

4) Man kan artikelen niet meer publiceren maar ze wel nog correct hanteren, kans is groot dat
hij beschadiging heeft aan
a.ventrale stroom die van striate cortex naar temporale cortex loopt I
b. dorsale stroom die van stiate cortex naar temporale cortex loopt
c. Ventrale stroom die van partiele cortex naar temporele cortex loopt
d. dorsale stroom die van partiele cortex naar temporele cortex loopt

5) Zanger die een lied zingt terwijl een hersentumor bij hem verwijderd wordt, leunt het best
aan bij:
a.Homunculus van penfield |
b. Equipotentialiteit van Lashley
c. Consolidatie en verval van Müller
d. Treisman?

6) Wie toonde wat aan


a.Sternberg toonde exhaustief zoekproces aan, Treisman en Kossyln zelfbepalend zoekproces

7) Welke van de volgende zijn netwerkmodellen: TLC, SAM, FST, propositiemodel


een . -> 1,2 en 4

8) Grafiek van onderzoek 'visual search' door treisman


Eén. Volle lijnen = conjunctie, onderbroken lijnen = disjunctie, gesloten bolletjes =
aanwezigheid doel, open bolletjes = afwezigheid doel

9) Wat klopt niet over gissingsbeurten


a.Het zijn beurten weergegeven geen signaal wordt aangebodenI
b. Het zijn beurten weergegeven mannen antwoorden gokt
c. ze zijn nodig om het onderscheid tussen gevoeligheid en antwoordtendens te bepalen
d. Nodig om onderscheid tussen treffers en valse alarmen te maken

10) vraag over Paivio- experiment

11) Wat klopt?


a.Context priming is een vorm van associatieve priming en associatieve priming is een
vorm van conceptuele priming

12) wat komt kijken bij semantische taak?


a.Elaboratie
b. Distinctiviteit IIIII I
c. projectie
d. Geen van bovenstaande

13) iets over amodale en modale completie


a.Modale verkregen
b.amodale completie
C. Amodale en modale completie

14) hoeveel uitspraken over Wertheimer kloppen?


- Wertheimer was een pionier van de Gestaltpsychologie J
- Wertheimer behoorde tot de Graz school X
- Wertheimer ontdekte de schijnbare beweging J
- Wertheimer had helemaal geen invloed op Amerika X
- Wertheimer bestudeerde enkel visuele waarneming X
a) 0
b) 1 I
c) 2
d) 3 I

15) vraag over Michotte

17. Resultaten Brown-Peterson paradigma

18. Tekening met gebogen golven, de oneven nummers leken gehoekt leiden de helft van de
golf zwart was en de andere helft wit. Welke uitspraken zijn van toepassing en welke niet?
een. Allemaal, buiten 5 I
b. Allemaal, buiten 5 en 6
c. Allemal buiten 5,6 en 7
d. Allemaal, buiten 6,7 en 8

19. Vraag over Dilthey

20. Wat is geen proces van het LTG


a.codering
b. opslagruimte
c. Retrieval

21. Vraag assen benoemen van grafiek


X-as = tijd, Y-as = afstand en aantal tussenletters

22. Vraag amnesie: na ongeval niets meer onmiddelijk kunnen onthouden


a.retrograde geheugenverlies: KTG -> LTG
b. retrograde geheugenverlies: KTG
c. anterograde amnesie KTG -> LTG
d. anterograde amnesie KTG lI

23. Welk model over selectieve aandacht wordt momenteel algemeen aanvaard?
1. FIT
2. Begeleid zoeken 4.0
3. Geen enkel model, allemaal verschillende

24. Vraag over conceptuele of perceptuele distinctiviteit

25. Bewustzijn is een toolbox van functies om aanpassing te reageren, welke stroming
a.Functionalisme I
b. Aktpsychologie

H1) Wat is retinopie?


retinotopie: in de hersenen coderen van plaats prikkel in visueel veld IIIIII i

2) Hoe de snelle oogbewegingen waardoor het beeld scherp wordt in foveaal


A Fixatie ||
B Saccades IIII.
C Saccadische surpressie I
d) smearen

3) Gegeven 2 grafieken was dit een vraag? de vraag met de twee grafieken van jip en
janneke waar Ul te zien
a) Jip heeft de laagste JnD en over de absolute drempel kan je niets zeggen
b) Jip heeft de hoogste JnD en over de absolute drempel kan je niets zeggen

4) Ongeval man alles vergeet (na ongeval) hij telkens wat er is gebeurd en zijn mama
moet steeds sturen welke dag het is, maar hij kan nog wel als beste quizzen
a)retrograde amnesie
b) anterograde amnesie IIIII
c) declaratief verstoord, procedureel onaangetast. I
d) expliciet verstoord, impliciet onaangetast

5) Foto met Reinaert vos en beer


a) perceptuele ambiguiteit
b) visuele analogie IIIII
C) context
d) sceneperceptie II

6) Wat is foutief als het gaat over Skinner?


a) theoretische grondlegger van het behaviorisme IIIIII (Watson is grondlegger)
deze is fout, op powerpoint dia van Skinner staat "theoretische grondlegger
behaviorisme"
b. 'american dream' Ili I (dit hoort toch bij Watson?) Is inderdaad van Watson

7) Als je de snelheid van antwoorden op de X-as plaatst (oplopend van links naar rechts)
en de accuraatheid op de Y- as (oplopend van onder naar boven), wat betekent een
"snelheid-nauwkeurigheid afweging" dan?
a) een negatieve correlatie: puntenwolk van linksboven naar rechtsonder IlIlil |
b) een positieve correlatie: puntenwolk van linksonder naar rechtsboven IIII

8) Welke stroming heeft het over de tabula Rasa?


a) empirisme I |
b) rationalisme
c) Materialisme
d) Idealisme

9) Welke uitspraak over maluma en takete fenomeen is fout?


a) maluma: rond en takete: scherp
b) onderzocht door Köhler I
c) arbitraire mapping klank en vorm IIllill
D) nog geen diepere verklaring gevonden

10) wat was belangrijke bijdrage onderzoek Posner?


a) overte oogbewegingen meetbaar maken
b) coverte meetbaar maken III uil

11) hoeveel uitspraken over Fechner zijn fout?


- Fechner was een dualist X
-fechner was een monist J
-grondlegger van psychofysica J
-grondlegger psychoesthiek J
-invloed op ebbinghaus J
-ontdekte dat constante fractie van stimulusintensiteit toegevoegd moet worden om
waargenomen te worden X
-differentiële drempel als meetbaarheid en absolute drempel als nulpunt J
-introductie van onbewuste interferentie X
a) 1
b) 2
c) 3 IIlil
d) 4 I

12) welk geheugen wordt gebruikt bij de symbol test? WAAR STAAT DE SYMBOL
TEST? Dit staat bij de inleiding van H4, bij symbol cancelation test is het moeilijk om
aandacht vol te houden dus volgehouden aandacht nodig
A) attentief
b) preattentief
c) selectief li
d) volgehouden

13) waarom is er volgens Baddeley interferentie bij de extra taak tikken? bij dual task
paradigma
A) belasting visuo-spatial scratch pad
b) belasting central executive IIIIII
14) verband tussen de 4 beelden
a) grootteconstantie
b)onderdeterminatie I
c) Non accidental properties I
d) perceptuele organisatie III

15) Wat is fout over de besparingsmethode van Ebbinghaus?


a) Enige methode om verval van geheugen te onderzoeken in de tijd. Illill
b) Veronderstelling dat vergeten niet echt bestaat.
c) Meer subjectief dan herinnering en herkenning

16) Wat is fout


a) Idealisme en materialisme zijn vormen van monisme.
b) Sollipsisme is van idealisme en reductionisme van materialisme.
c) Panpsychisme is van idealisme en reductionisme van materialisme.
d) geen van bovenstaande Il 1

7) Aan welk onderzoek heeft Treisman niet meegewerkt?


a) negatievepriming
b) beweging van snelheid IlIl

18) Wat juist?


a) Lokale eigenschappen worden niet absoluut, maar relatief, door in de context
IIIlill

19) Waar was er geen interactie-effect?


a) Pupilgrootte van man en vrouw bij kijken naar naakte vrouwen
b) Kosslyn met het scannen van letters (er was een dubbelhoofdeffect, voor
afstand en tussenletters) I |

20) Welk geheugenexperiment ondervindt het meeste problemen met vraag


kenmerken? a) mentale rotatie
b)experiment met landkaart IIIII

21) Hoeveel tegenstellingen zijn niet juist over aandacht?


- gecontroleerd vs automatisch X
- gelokaliseerd vs gedistribueerd J
- parallel vs serieel zoeken J
- focaal vs gedistribueerd J
-bottum-up vs top-down` J
-proportioneel vs analoog X
uitkomst was 2

22) Wat is het verschil tss het paradigma van Theeuwen en het pop-out principe ?
a) pop-out is taak irrelevant Illil
b) pop-out is taak relevant

23) Bij wat sluit dit aan: geheugen is een neveneffect van informatieverwerking?
a)level of processing theory

24) Wat voegde Broadbent later toe aan zijn eerste model. Wat betreft de verwerking tot
late slectie? (zoiets in de aard)
a) semantische categorisatie IIII
B) Filtering I

25) iemand experiment over mais veranderen naar rugbybal en iemand anders foto's
van dochter over zoveel jaar tijd Velke begrippen zijn daarop van applicatie van
ecologische benadering?
a) optic flow en optic array
b) transformaties en invarianten IIIIIill

26) Foto van glas langs boven bekeken en glas langs zijkant bekeken: welke
perceptuele fenomenen zijn hierop van applicatie?
a) vormperceptie, objectherkenning, recovery probleem Ili

27) Wat is fout? (allerlei tegenstelling van verschillende stromingen)


a) Structuralisme is atomisch en behaviorisme is atomische
b) Structuralisme is experiënteel en Gestaltspsychologie is holistisch
c) Behaviorisme is objectivistisch en structuralisme experimenteel
d) structuralisme is experiënteel en gestaltpsychologie is objectivistisch II

structuralisme van behaviorisme


Tichener

atomisch = atomisch

experimeneel =/ objectivitisch

structuralisme van wundt gestaltpsychologie

atomisch =/ hollisisch

experimenteel = experimenteel

28) Reden voor nieuw aandachtsmodel (daar kwam het op neer )


a) Cocktail- fenomeen I
b) onvolledige suppresie van geselecteerd kanaal bij shadowing opdracht IIII

29) In het experiment van Sternberg over KTG: waardoor kon men exhaustief proces
besluiten?
a) lineair verloop en geen verschillen in reactietijd tss ja en nee antwoorden IIIlill
about blank
b) lineair verloop en helling ja-antwoorden dubbel zo groot als nee-antwoorden I
c) lineair verloop en helling nee-antwoorden dubbel zo groot als ja-antwoorden

30) Welk effect verklaart welke vraag:


1. Waarom wordt 'is een koe een dier? ' sneller beantwoord dan 'Is een koe een
zoogdier? categorie grootte effect
2. 'Kan een kat bewegen? gemakkelijker dan 'heeft een kat oren? frequentie effect
"3.' Is een mug een vogel?" is een pinguin een vogel? semantische afstandseffect
4. is zalm een vis? sneller dan is zalm een dier categorie groote

i. Categorie-grootte effect
ii. schending van categorie grootte effect
iii. semantisch afstandseffect
iv. frequentie effect
a) 1 - i, 2 - iv, 3 - ii, 4ii IIII |

31) Waarom wordt er in boek 3 kenmerken van autisme besproken en in sildes maar 2?
a) pRof heeft er een vergeten bespreken
b) is bij nieuwe DSM geen kenmerk meer van autisme
c) In de nieuwe DSM zijn 2 kenmerken samengevoegd tot één categorie IIIIlil

32) lets van treffers proporties van 3/4 of 1/5 en false alarms van 1/5 of 3/4 + hoge
variabele -> bij passende tabel aanduiden
Grafiek A III |

33) Welke factor speelde geen rol in Change Blindness (was het bij treisman niet CB
en hier MIB?)
a) Winnaar Take All Mechanisme IIII
b) Invullen
c) Holistische verwerking li
d) Transient I

33) Prof T vraag: wat is adhv van bovenstaande tekst niet juist naar aanleiding van wat
je geleerd hebt in het semester van functieleer deel 1
a)verdrongen herinnering kan psychologische problemen veroorzaakten
c) Dieptevragen psycholoog kunnen herinneringen bovenhalen (leek hierop?)
d) Psycholoog moet met suggestieve vragen bovenhalen IIIII

34) Fragment liedje over bed als je het beluistert


a) auditieve waarneming en visuele verbeeling III
b) visuele waameming en
c ) visueme waarneming en semantische kennis II

35) Lied van Bazart en de redactie:


a) niet veel onthouden waar men geen aandacht aan besteed en informatie in het
LTG is altijd aanwezig of IIII
b) Van sensorieel register naar KTG vergeet je info door er geen aandacht aan te delen.
Vergeten in LTG komt door verval. Il ()

36) Verband tss grafiek van DD en TD (WAT BEDOELEN ZE HIERMEE?) gelijkheid en


grafiek van similariteit en distinctiviteit bij shape en kind
a) ...afhankelijke variabelen ...

37)phi motion is een vorm van schijnbare beweging met niet alleen dat het geheel
meer is dan de som van de delen, maar ook anders is

38) welk concept is fout van afstand die een rol heeft in de waarneming en het
geheugen: a ) spacing effect: minder beurten IIIIII

40) wat is de conclusie van dit onderzoek ofs


a) semantische en grafische onbewuste priming

41) Baddeley
- getoetst, getoetst, getoetst I
gtoetst, getoetst, voor waar genomen

42) verf op de benen


- situationele factoren I

43) in hawthrone onderzoke is productiviteit een


AV

44) in betula studie is succesvol cognitief ouder worden een… en geslacht een..
AV & IV
45) welke van volgende uitspraken over mentale verbeelding is foutief?
a. demand characteristics zouden de resultaten van de studie van kosslyn over
mental travel ook kunne verklaren
b. de studie van kosslyn over mental travel ondervond enkele problemen waardoor
de resultaten niet beschouwd kunnen worden als evidentie voor analoge mentale
verbeelding
c. verbeelding processen zijn identiek aan de perceptuele processen wat blijkt
uit neuro-imaging studies
d. bij neuro-imaging zien we dat dezelfde visuele hersengebieden geactiveerd
worden bij zowel het echt zien als de mentale verbeeldingstaken

Proefexamen
· Hoe kan je de antwoorden van testpersonen op de Roschach-inktvlekkentest best
verklaren?
o In eerste instantie vanuit algemene waarnemingsprincipes en alleen vanuit
specifieke persoonlijkheidskenmerken wanneer ze iets extr’s toevoegen
§ Occam’s raze (enkel toevogen als er toegevoegde variabelen zijn)
· Welke vorm van leren ligt ten grondslag van de angst van een spuit
o Klassieke conditionering, pijn (ucs) naals (cs) en angst (ucr voor leren) en
cr (na leren)

· Waarom is het begrip nap zo belangrijk voor rbc theorie van Biederma, welke is
geen goed argument?
o Naps laten toe het volledige object te reconstrueren met slechts enkele
beeldfragmenten
§ Sommige condities laten wel toe om via naps het object te
herkennen maar niet altijd omdat de naps niet altijd helemaal
zichtbaar zijn voor de herkenning

· Welke van volgende formule modellen is geen algemeen model van de


psychologie
o S = k log r (algemene wet van psychofysica)
§ Sr behaviorisme
§ Sor functionalise
§ S cpu r cognitieve psychologie
· Stimilus respons (verwerking van prikkels)

· Experimenten van Machilsen, Pauwels en Waggemans over symmetrie


o De rol van symettrie in perceptuele groepering en vormdetectie

· Welke is de correcte chrononologische volgorde


o Dewey-James-Angell-Watson

· James psychologen van het eerste uur. Deelt ook een aantal aspecten met het
Britse empirisme welke?
o Wel het associationisme maar niet het atomisme

https://www.worldsupporter.org/en/chapter/41156-oefenvragen-functieleer

You might also like