Professional Documents
Culture Documents
Functieleer Deel 1 Lijst Experimenten en Hypotheses
Functieleer Deel 1 Lijst Experimenten en Hypotheses
Rorschach inktvlekkentest:
Persoonlijkheid testen a.d.h.v. inktvlekken
De betekenins in een betekenisloze prikkel moet van de persoon zelf komen en is dus een
projectie van diens persoonlijkheid.
! De vlekken zijn niet volledig vormeloos
Hawthorne onderzoek (1927-1933):
In Hawthorne (V.S.) fabriek van General Electric
o Werkomstandigheden verbeteren
productie stijgt
o Werkverbetering ongedaan maken
productie stijgt nog steeds lichtjes
o PRODUCTIEDTIJGING IS HET GEVOLG VAN DE AANDACHT DIE DE WERKNEMERS
KRIJGEN
Bertula studie:
Zweedse studie om de factoren te bepalen die ervoor zorgen of mensen al dan niet succesvol
ouder worden
F. C. Bartelett
vervromingen in de richt van een betere Gestalt
Watson: Case study van Little Albert
Pavloviaanse conditionering: witte laborat + hels lawaai angst voor de rat
2 Waarneming
3 Geheugen
Quiroga et al (2005)
o Elektroden inplanten bij onbehandelbare epilepsie-patiënten in de regio rond de
epileptische focus om zo de activiteit van neuronen bij mensen te testen
o Cellen met een zeer grote specificiteit
o These results suggest an invariant, sparse and explicit code, which might be
important in the transformation of complex visual percepts into long-term and more
abstract memories
Jenkins & Dallebach (1924)
Verval is niet altijd even sterk
o Tijdens het slapen is het verval minder groot dan overdag inferentie
Carmichael et al (1932)
Het effect van verbale labels op het visueel geheugen voor ambigue lijntekeningen
o Hetzelfde figuurtje aan 2 groepen geven met verschillende verbale labels erbij
o Vertekening in het geheugen richting de labels
Allport & Postman (1947)
Herinnering voor een scène is vertekend in de richting van wat je op basis van cognitieve
schema’s zou verwachten
o Discussie tussen een zwarte man en blanke man met een mes
o Wordt: discussie tussen blanke man en zwarte man met een mes
o ! belangrijk voor getuigenverhoringen bij de politie en rechtbanken
Brewer & Treyens (1981)
o Proefpersonen in de echte scène gebracht + 35sec rondkijken
o Scènes met zowel scèneconsistente als scène-inconsistente voorwerpen
o Onverwachte geheugentest
o Free recall: meer scèneconsistente voorwerpen genoemd (zowel correct als fout)
o Recognition: meer zekerheid bij scèneconsistente voorwerpen (ook als ze fout
waren)
Atkinson & Shiffrin (1968)
Modaal model
Sperling (1960)
De capaciteit van het iconisch geheugen
o Rijen van 3, 4, 5 of 6 letters / Matrices van 2 of 3 rijen met 3 of 4 letters voor 50msec
o Whole report vs Partial report
o Telkens konden 9 letters gerapporteerd worden
Baddeley (1966)
Meten van de mate van verwarbaarheid meet in verschillende condities
o Aanbieden woordenlijsten van 5 of 10 woorden
o 5 woorden: KTG; 10 woorden: LTG
o Testlijst: targetwoorden en distractor woorden
o Distractorwoorden kwamen overeen met de targetwoorden
K: klank
B: betekenis
O: ongerelateerd
o Foutenpercentage grotere voor de korte lijsten voor conditie K dan B en O
Foutenpercentage grotere voor de langelijsten voor conditite B dan K en O
o KTG fonologische, auditieve code
o LTG betekenis
Sternberg (1966)
Proces van retrieval uit het KTG
o Varied set procedure delay period
o Fixed set procedure set size
Baddeley & Hitch (1974)
Model van het werkgeheugen
Logie & Baddeley (1987)
Dual task paradigma
o Primaire taak: Aantal vierkantjes tellen op een computerscherm gedurende een
bepaalde periode
zonder secundaire taak: minder dan 10% fouten
o Secundaire taak: Luidop ‘the’ zeggen
foutenpercentage neemt toe met het aantal vierkantjes
Craik & Lockhart (1972)
Levels of processing
o Geheugen is een nevenproduct van informatieverwerking
o Deep processing leidt tot shallow processing
Craik & Tulving (1975)
Elaboratie-hypothese
Winograd (1981)
Geheugen voor gezichten
o Condititie1: elaborative encoding
op zoveel mogelijk verschillende kenmerken letten
o Condititie2: distinctive coding
per gezicht op 1 specifiek kenmerk focussen
o Eén kenmerk is even informatief als meerdere kenmerken op voorwaarde dat het
ene distinctief is
Glisky & Raboniwitz (1985)
Generatie-effect/-proces
STUDIEFASE TESTFASE
A. Lezen bv.: olifant 1. Lezen en herkennen bv.: olifant
2. Aanvullen en herkennen bv.: _lif_nt
B. Aanvullen bv.: _lif_nt 1. Lezen en herkennen bv.: olifant
2a. Andere aanvullen en herkennen bv.: _lif_nt
2b. Dezelfde aanvullen en herkennen bv.: ol_fa_t
o 3 belangrijke resultaten
A < B generatie-effect
B1 < B2 aanvulproces speelt een rol bovenop het product
B2a > B2b het proces zelf is zeer specifiek
Tulving (1962)
Organisatie van het encoderingsproces
o Niet gecategoriseerde lijsten herhaaldelijk aanbieden
o Vaststelling: per proefpersoon een consistentie in de volgorde waarin ze
gereproduceerd worden
Quillian (1968)
Teachable Language Comprehender TLC (model vanhet semantisch geheugen)
Collins & Loftus (1975)
Spreading Activation Model SAM (aangepast associatief netwerkmodel)
Smith, Shoben & Rips (1974)
Feature-Set Theory FST
Tulving & Thomson (1971)
encoding specificity
o Groep1: zwak-geassocieerde, specifiek-samenvoorkomende woorden
o Groep2: sterk-geassocieerde, specifiek-samenvoorkomende woorden
o Target-items werden door groep 1 beter opgeroepen
o Encoding specificity is niet altijd beter dan associative strenght
Graf & Schachter (1985)
Dissociatie van impliciet en expliciet geheugen bij proefpersonen met geheugenverlies
o Proefpersonen dienden zinnen van ongerelateerde woordparen te maken
o In de testfase moesten ze om te beginnen onvolledige woorden aanvullen (zogezegd
ander experiment)
o Cued recall experiment: één woord van een paar als cue voor de herinnering van het
tweede woord
o In de expliciete taak deden de amnesie patiënten, zoals verwacht, het beduidend
slechter
o Op de fragment-completion test deden ze het echter niet significant slechter dan de
‘normale proefpersonen’
GEEN GEHEUGENVERLIES WAT BETREFT HET IMPLICIET GEHEUGEN
Mitchell & Brown (1988)
Dissociatie van impliciet en expliciet geheugen
o Fase 1: 100tal tekeningen
o Fase 2: opnieuw 100tal tekeningen: ½ nieuwe en ½ uit de vorige reeks
o Eerder gezien of niet?
expliciete geheugentest
o Afbeeldingen benoemen
impliciete geheugentest
o Tests op verschillende tijdstippen herhalen
expliciet geheugen vermindert na verloop van tijd, impliciet geheugen blijft stabiel
Loftus & Palmer (1974)
De invloed van de manier van vraagstelling op het geheugen
o Fase1: filmpje van botsende auto’s
o Beschrijving + vragen bv.: hoe snel reden te auto’s toen ze elkaar raakten/ toen ze
botsten/ toen ze op elkaar invlogen…
de antwoorden varieerde i.f.v. de vraagstelling
o 1 week later: Gebroken glas te zien?
afhankelijk van de vragen die de proefpersoon de week ervoor had gekregen
o INVLOED VAN SUGGESTIE OP GEHEUGEN
Loftus, Miller & Burns (1978)
o Fase 1: kleurdia’s aanrijding voetganger-rode sportauto, verkeersbord a/h kruispunt
o Fase 2: vragen waarvan 1 cruciaal voor de experimentele manipulatie
verkeersbord wel al dan niet vermeld (consistent of inconsistent)
o Fase3: herkenningstaak (kiezen tussen 2 dia’s
Geen melding: foutenpercentage: 37%
Consistente melding: foutenpercentage 30%
Inconsistente melding: foutenpercentage 57%
o insertion (gecreëerde ideëen)
Hyman & Billings (1998)
Individuele verschilfactoren: meer vaatbaar
o Jonge kinderen
o Oudere volwassenen
o Vrouwen i.v.m. mannen
o Personen met veel empathie en verbeelding
o Mensen met dissociatieve tendensen
o ! belangrijk bij getuigeverhoringen
Garry, Manning, Loftus & Sherman (1996)
Hoe ver kan men gaan bij het inplanten van een herinnering die nooit plaats vond?
o Vraag aan de proefpersonen: “hoe zeker ben je dat je ooit een traumatische
gebeurtenis hebt meegemaakt als kind?”
o 2 weken later: de gebeurtenis levindig voor de geest halen + vraag naar zekerheid
zekerheidsbeoordelingen nemen toe
Loftus & Pickrell (1995)
Hoe ver kan men gaan bij het inplanten van een herinnering die nooit plaats vond?
o Vraag aan de proefpersonen: roep 4 gebeurtenissen uit je kindertijd op
de onderzoekers hadden over deze gebeurtenissen details gekregen van familieleden
o 3 van de gebeurtenissen waren gebasseerd op feiten, de andere was verzonnen
o Na de verhalen te lezen moesten de proefpersonen zo veel mogelijk details erover
opschrijven
o Na 1 week en een 2de maal na 2 weken werden de proefpersonen opnieuw
opgeroepen
o Na de 2de week bleek 25% van de proefpersonen zich het verzonnen verhaal te
herinneren
o De onderzoekers zijn dus bij ¼ van de proefpersonen gelukt een herinnering van een
gebeurtenis in te planten die nooit gebeurd is
Braun, Ellis & Loftus (2002)
Hoe ver kan men gaan bij het inplanten van een herinnering die nooit plaats vond?
! kritiek op voorgaand experiment: je kan nooit zeker weten dat de ingeplantte gebeurtenis
nooit heeft plaatsgevonden
o Reclameboodschappen evalueren: 1 ervan affiche van Disney met afbeelding van
Bugs Bunny
o Bevraging
16% van de proefpersonen bleek zich te herinneren dat ze in Disneyland de hand van
Bugs Bunny geschud hadden
o Met herhaalde prestaties steeg het percentage foutieve herinneringen tot 25 à 35%
o Wanneer met deze proefpersonen verder doorvroeg over de details bleek 62% zich
de handdruk te herinneren en 46% zelfs een knuffel
Roediger & McDermot (1959)
DRM paradigma: associatie illusies foutieve herinnering
o Lijsten van 15 woorden semantisch gelinkt aan kritisch woord dat niet in de lijst staat
o Herkenningstaak of afleidingstaak + nadien herkenningstaak
o In beide herkenningstaken hoge percentages melding kritisch woord (80%)
o False memories
Nickerson & Adams (1979)
Onze herinneringen zijn minder accuraat en precies dan we denken
o Details van muntstukken
Bruce et al (1999)
o Proefpersonen kregen een CCTV opname van een target gezicht getoond en dienden
het gezicht uit een reeks van 10 andere foto’s te halen
o 65% kon het target gezicht herkennen indien het in de reeks zat, indien niet gaf 35%
‘false alarm’
o Bij een filmfragment van 5 sec of bij een duidelijke foto van het target verbeterden
de scores niet
Brown & Kulik (1977)
Flashbulb memories
Hirst et al (2009)
9/11 Memory Consortium
o 3000 proefpersonen van 7 Amerikaanse steden, ondervraagd op 3 tijdstippen
(1week, 11 maanden, 35 maanden) over de manier waarop ze het nieuws vernomen
o Na 11 maanden: gerapporteerde details in 63% in overeenstemming met 1 week na
de aanslag, emotionele details (eerste reacties e.d.) werden minder goed onthouden
dan de niet-emotionele details
o Het gevoel dat deze herinneringen speciaal zijn
Standing (1973)
De capaciteit van LTG voor de opslag van visuele details
o 10000 beelden tonen, elk voor een paar seconden
o 83% correct herkennen (m.b.v. forced choice)
Brady et al (2008)
De capaciteit van LTG voor de opslag van visuele details
o 2500 beelden van bestaande voorwerpen voor 3 seconden te zien, tijdspanne van
5.5 uur
o 3 condities om geheugen te onderzoek met forced choice
A: Oude afbeelding + volledig nieuwe afbeelding
B: Oude afbeelding + nieuwe afbeelding zelfde voorwerp
C: Oude afbeelding + nieuwe afbeelding zelfde voorwerp in een andere
toestand
o Resultaten correct
A: 92.5%, B: 87.6%, C: 87.2%
Deze resultaten zijn merkwaardig goed aangezien er toch wel veel details
onthouden moeten worden
Konkle et al (2010)
Welke factoren bepalen deze goede herkenning?
o 2800 beelden van 3 sec, aantal exemplaren per categorie tussen de 1 en de 16
o Novel foil of exemplar foil
o Novel foil 93% correct
o Exemplar foil 89% indien 1 exemplaar per categorie, 82% indien 16 exemplaren
o Ook deze resultaten zijn verrassend goed aangezien de explaren van eenzelfde
categorie toch zeer sterk op elkaar gelijken
Vervolgonderzoek
Welke factor beïnvloedt de accuraatheid binnen 1 categorie het meest?
o Hoe sterk distinctief vindt men de exemplaren binnen 1 categorie qua identiteit,
vorm of kleur?
o Vergelijking: inferentie in het LTG – ratings
correlatie sterk voor identiteit, zwak voor vorm en kleur
conceptuele distinctiviteit is een betere voorspeller voor LTG dan de
perceptuele distincitviteit
Vervolgstudie
Afbeeldingen van scènes ipv geïsoleerde voorwerpen
o Novel foil 96% correct
o Exemplar foil 84% indien 1 exemplaar per categorie, 80% indien 16 exemplaren en
76 indien 64
o Scene memory is more detailed then you think
4 Aandacht
Cherry (1953)
proeven over dichotisch luisteren
Broadbent (1954)
split-span techniek
o 3_6_4 aanbieden in linkeroor, _5_2_9 aanbieden en rechteroor
o Reeksen reproduceren: per oor apart (364-529) i.p.v. serieel over de oren heen (35-
62-49)
Moray (1959)
shadowing
o Boodschap in één oor na te zeggen, boodschap uit het andere oor kon niet meer
gereproduceerd worden
o Suppresie van het andere kanaal is niet volledig, wanneer er een verandering in de
input optreedt wordt dit wel opgemerkt
o Cocktailparty fenomeen
Treisman (1960)
attunationmodel
Deutsch & Deutsch (1963)
late-selectie model van aandacht
Ulric Neisser (1963)
o Letters (1 of 2) zoeken in reeksen van 6 letters
o Evensnel
o 2 verwerkingsstadia
Treisman (1980)
o Visual search taak: odd one out, variabel aantal items (set size), features of
conjunctive
o Zoektaak 1: gemakkelijk, tijd onafhankelijk van de set size
parallel
o Zoektaak 2: moeilijker, tijd neemt lineair toe met de set size
serieel
Treisman & Gelade (1980)
Feature Integration Theory (FIT)
Treisman & Schmith (1982)
illusoire conjuncties
o Aanbieden 5 gekleurde letters
o Letters en kleuren juist rapporteren, maar verkeerde combinaties
free floating featings
Treisman & Gormican (1988)
zoek-assymetrieën
o Target en distractor omkeren, detectie aanwezigheid van een feature is
gemakkelijker dan de detectie afwezigheid van ee feature
Wolfe et al (1989)
Guided search
Duncan & Humphreys (1989)
de helling van de zoekfunctie neemt drastisch toe indien de target weinig verschilt van de
distractor
Michael Posner (1980)
cueing paradigma
Laberge (1983)
zoomlens: de breede van de aandachtsfocus kan variëren i.f.v. de taak
Eriksen et al (1987)
facilitatie- en interferentie-effecten door flankers
Lavie (1995)
zoomlens kan variëren i.f.v. perceptual load
Theeuwes (1994)
beperking van endogene aandachtscontrole
o Regelmatige configuratie van 5, 7 of 9 cirkeltjes met een streepje in, allemaal op
gelijke afstand van een fixatiekruis, steeds 1 ruitje met een streepje
o Taak: richting streepje in het ruitje aangeven
o Andere conditie met irrelevant singleton: cirkeltje in een andere kleur
Posner en Rothbart (2007)
3 aandachtsnetwerken: alerting, orienting & executieve aandachtscontrole
Manly et al (1999)
TEA-Ch: Test of Everyday Attention for Children
Bonneh et al (2001)
motion induced blindness
Troxler (1804)
Troxler fading: verdwijnen van details uit de achtergrond en het invullen van een zelfde
homogene achtergrond wanneer men fixeert op 1 punt
Ramachandran & Gregory (1991)
‘filling in’ of ‘surface completion’
Grimes (1996)
onderzoek change blindness met transsaccadische veranderingen
Rensink et al (1997)
onderzoek change blindness met mud splashes
Simons & Levin (1998)
door study
o Jonge persoon vraagt de weg aan een wat oudere man op de campus van een
Amerikaanse universiteit
o Kijken samen naar een plattegrond
o Ondertussen passeren er 3 mannen die een deur dragen, 1 ervan neemt de plaats
van de jonge persoon in, terwijl de jonge persoon zijn plaats inneemt en de deur
wegdraagd
o 50% van de deelnemers merkt deze verandering niet op
Simons & Chabris (1999)
the gorilla movie
Neisser & Becklen (1975)
handje klap handjes schudden
5 Samenhang