Professional Documents
Culture Documents
Op Start Lesse
Op Start Lesse
nl
Opstartlessen
Les 1. Kennismaken
Uzelf voorstellen
Kennismaken
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
Op een feestje. Nuray Tunc en Ronald van Meer gaan kennismaken. Uit welk
land komt Nuray?
de voornaam
Je voornaam is de naam die je ouders je geven. Nederlandse voornamen zijn Jan,
Hans, Mieke, Els enzovoorts.
Bijvoorbeeld: Mijn voornaam is Jan.
de achternaam
Een achternaam is de naam van je familie.
Bijvoorbeeld: Mijn achternaam is Van Meer. Dat is de naam van mijn vader.
Dat klopt.
‘Dat klopt.’ betekent: ‘Dat is waar.’
Bijvoorbeeld: Is Ronald je voornaam? Ja, dat klopt. Ronald is mijn voornaam
de stad
Een stad is een plaats waar veel mensen wonen. Een voorbeeld van een stad is
Amsterdam.
Bijvoorbeeld: Ik woon in een stad. Ik woon in Amsterdam.
mooi
Mooi betekent: het is leuk om te zien.
Bijvoorbeeld: Parijs is een mooie stad. Parijs is leuk om te zien.
Leer drie woorden per dag! Schrijf ze op een geel plakbriefje en plak dat dat op
de koelkast!
Goed Fout
1.
De achternaam van Nuray is van Meer.
2.
De achternaam van Ronald is van Meer.
3.
Nuray komt uit Amsterdam.
Hallo!
Hoi!
Mijn naam is Ronald
Ik ben Nuray! van Meer.
Ik kom uit …
Ik kom uit Nederland, betekent: Ik ben een Nederlander.
Bijvoorbeeld: Nuray komt uit Turkije. Nuray is Turkse.
wonen
Als je ergens woont, heb je ergens een huis.
Bijvoorbeeld: Hij woont in een mooi huis in Den Haag.
in het centrum
Als je in het centrum woont, woon je midden in de stad.
Bijvoorbeeld: Hij woont in het centrum van de stad. Hij woont vlakbij het Centraal
Station.
leuk
Leuk is iets dat fijn of goed is.
Bijvoorbeeld: Ik vind Utrecht een leuke stad. Ik woon fijn in Utrecht.
de straat
Een straat is een weg met veel huizen. Je woont in een straat.
Bijvoorbeeld: In welke straat woon jij? Ik woon in de
Nieuwstraat.
kennen
Als je bijvoorbeeld een straat kent, dan ben je in die straat
geweest.
Bijvoorbeeld: Ik woon in de Wittevrouwenstraat. O ja, die straat ken ik.
Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Wat is je naam?
Mijn naam is […]
Wat is je voornaam?
Dat is […].
Wat is je achternaam?
Dat is […].
de achternaam
de voornaam
Als u iemand ontmoet, dan vraagt u: Wie bent u? De ander zegt dan “Ik ben…” of
“Mijn naam is…” Soms zeggen mensen hun voornaam en soms hun achternaam, soms
zeggen ze het allebei.
Wat is de voornaam? Wat is de achternaam? Kijk naar het voorbeeld. Let op sommige
mensen zeggen alleen hun voornaam of alleen hun achternaam!
Voornaam Achternaam
1. Ronald Scheldema
2. …………………………… ……………………………
3. …………………………… ……………………………
4. …………………………… ……………………………
5. …………………………… ……………………………
6. …………………………… ……………………………
7. …………………………… ……………………………
3. Waar woont u?
Ik woon in het centrum van Rotterdam.
Schrijf op: Ja, dat klopt. Of: Nee, dat klopt niet.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
5. Het centrum van de stad ligt vaak in het midden van de stad. Klopt dat?
…………………………………………………………………………………………
6. Als iemand vraagt: Waar kom je vandaan? Dan kan je zeggen: Ik kom uit…
Klopt dat?
…………………………………………………………………………………………
Opdracht 12.
Zet een rondje om de goede plaatjes.
B: Uit Nederland.
B: Uit Nederland.
A: En u?
A: En u?
A: En jij?
A: En jij?
A: En hij?
A: En hij?
A: En zij?
A: En zij?
Kennismaken
Als u in Nederland met iemand kennismaakt, geeft u een hand en zegt u uw naam. In
een formele situatie, bijvoorbeeld op het werk of bij een instantie, zegt u uw voornaam
en achternaam. In die situatie spreken mensen elkaar aan met ‘u’. Bijvoorbeeld: “Hoe
heet u?”, “Waar komt u vandaan?”Als de ander het goed vindt, zegt u ‘je’ of ‘jij’ in
plaats van ‘u’. Mensen zeggen dan bijvoorbeeld: “Zeg maar ‘je’”. Of ze vragen:
“Zullen we ‘je’ tegen elkaar zeggen?” Jonge mensen zeggen meestal direct al ‘je’ en
‘jij’ tegen elkaar, bijvoorbeeld: “Hoi, ik ben Hans. Wie ben jij?”
Kennismaken is heel belangrijk. Als u ergens binnenkomt of als u iemand ontmoet die
u nog niet kent, moet u kennismaken. Oefen het kennismaken goed want u heeft het
vaak nodig.
Bedenk vragen die u kunt stellen als u kennis gaat maken. Wij geven alvast een paar
voorbeelden. Probeer er zelf nog meer bij te bedenken.
- Hoe heet u?
- Waar komt u vandaag?
- Waar woont u?
- Wat doet u voor werk?
- Heeft u kinderen?
- Wat zijn uw hobby’s?
PRAKTIJKOPDRACHT
Huiswerk
De juf vraagt: ‘Jantje, heeft je vader je nu alweer geholpen met je huiswerk?’
Jantje antwoordt: ‘Nee hoor Juf, deze keer heeft hij het helemaal alleen gemaakt!’
Extra Opdracht 1.
Bekijk de film over kennismaken van ‘U kunt ’t ook!’ op www.etv.nl film
………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 3.
Vul uw naam in. Zo kunt u zich voorstellen.
Ik ben………………………………………………
Ik heet ……………………………………………..
Extra Opdracht 4.
Spreek mee met het filmpje.
Extra Opdracht 5.
Luister naar het liedje.
http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp
Maak de voorbeeldexamens.
Opstartlessen
Les 2. Wonen
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
zich voorstellen
Als je je voorstelt, dan zeg je je naam.
Voorbeeld: Zal ik me even voorstellen? Mijn naam is Karin.
Karin Groot.
lang
Als je lang in een straat woont, dan woon je al veel jaren in de straat.
Voorbeeld: Ik woon al heel lang in deze straat, al veertig jaar!
kort
Als je kort in een straat woont, dan woon je nog niet lang in de straat. Je woont
er weinig jaren.
Voorbeeld: De huizen in deze straat zijn nieuw. Alle mensen wonen nog maar kort in
deze straat.
het huisnummer
Het huisnummer is het nummer van een huis. Het huisnummer staat
bij de deur van een huis.
Voorbeeld: Wat is jouw huisnummer? Ik woon op nummer 13.
daar
Daar is een woord om een plaats aan te wijzen.
Voorbeeld: Waar woon jij? Ik woon daar, daar bij die boom.
hetzelfde
Als een kind Yusuf heet en een ander kind ook Yusuf heet, dan hebben zij dezelfde
naam. Voorbeeld: Onze huizen hebben allebei vier kamers, een keuken en een
badkamer, en allebei een rode deur. Ze zijn precies hetzelfde!
fijn
Een fijn huis is een huis dat goed is voor jou.
Voorbeeld: We hebben vier kamers, een grote keuken en een grote tuin. Het is echt
een fijn huis.
prima
Prima is helemaal goed.
Voorbeeld: Mijn nieuwe huis is mooi en groot. Het is een prima huis!
een beetje
Een beetje is niet veel. Als je een beetje moe bent, dan ben je
niet heel erg moe.
Voorbeeld: Als ik ziek ben wil ik alleen een beetje water drinken.
klein
Een klein huis heeft niet veel kamers.
Voorbeeld: Het huis is erg klein. Het heeft één kleine kamer en een heel kleine
keuken.
groot
Een groot huis is een huis met veel kamers. Je kunt met veel mensen in het huis
wonen.
Voorbeeld: Ons huis heeft vijf kamers en een grote keuken. Het is een groot huis.
alleen
Als je alleen woont, dan woon je niet met andere mensen in jouw huis.
Voorbeeld: Ik vind het fijn om alleen te wonen. Ik kan altijd doen wat ik wil.
Leer woorden die bij elkaar horen: bij familie hoort vader, moeder, kinderen.
Bedenk bij ieder nieuw woord of u weet welke woorden bij dat woord horen.
Goed Fout
1.
1. Hassan woont al lang in de straat.
2.
2. Hassan woont op nummer 12.
3.
3. Het huisnummer van Karin is 21.
4.
4. Karin vindt haar huis een beetje
klein.
5.
5. Hassan vindt zijn huis een beetje
klein.
Het huisnummer
Ayaan en Ahmed werken samen. Ze praten over hun huizen. In wat voor huis
woont Ahmed?
Hé Ahmed,
waar woon jij?
hier
Hier is een woord om een plaats aan te wijzen die dichtbij is.
Voorbeeld: Waar woon jij? Ik woon hier, in dit huis.
de buurt
De buurt is een deel van een stad. Een buurt is een paar straten bij elkaar.
Voorbeeld: In mijn buurt zijn veel winkels en ook een paar scholen.
het appartement
Een appartement is een deel van een groter huis.
Voorbeeld: Ik woon in een appartement op drie hoog. Boven
mij is ook een etage.
de woning
Een woning is een huis.
Voorbeeld: Ik heb een groot huis met een tuin. Het is een heel
fijne woning.
de tuin
Een tuin is een stukje land bij een huis. In een tuin kun je
zitten, spelen en planten zetten.
Voorbeeld: Mijn huis heeft een kleine tuin. Daar kunnen we lekker
zitten.
het kind
Een kind is een klein mens. Een kind is nul tot achttien jaar.
Voorbeeld: We hebben drie kinderen: een zoon van dertien en
twee dochters: één van tien en één van vier.
samenwonen
Als je samenwoont, dan woon je met iemand in een huis. Je woont niet alleen.
Voorbeeld: Mijn vriend en ik zoeken een huis want we willen gaan samenwonen.
Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Dik Dun
Mooi Lekker
Vies Lelijk
Lang Kort
Daar Klein
Groot Alleen
Samen Hier
Opdracht 9.
Voorbeeld:
Ik woon in Leiden. In welke stad woon jij?
Ik woon in Den Haag.
Een Een
klein huis groot huis
Als iets niet heel erg veel is, dan is het een beetje. Kijk maar naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
1. Ik ben niet heel erg moe.
Ik ben een beetje moe.
Hij is
groot!
Opdracht 12.
Trek lijntjes tussen de zinnen die hetzelfde zijn. Kijk naar het voorbeeld.
Hij stelt zich voor aan de juf. Hij zegt zijn naam tegen de juf.
Opdracht 13.
Kies het goede antwoord. Zet een kruisje in het goede hokje.
B: In Werkendam.
In Werkendam.
B: In de Schildersbuurt.
In de Schildersbuurt.
A: In welke straat?
In welke straat?
B: In de Vermeerstraat.
In de Vermeerstraat.
A: In welk huis?
In welk huis?
A: Op nummer 10?
Op nummer 10?
B: Dank je wel!
Dank je wel!
Wonen
In de krant staan altijd advertenties voor woningen. Veel mensen zoeken een woning
en andere mensen willen juist hun huis verkopen. Kijk eens in de krant. Ziet u om
welk soort huizen het gaat? En wat voor huis vindt u mooi?
Op ETV kunt u meer informatie vinden over het huren van een woning in Nederland. Bekijk
hiervoor de aflevering ‘wonen’ van het programma ‘Doe maar gewoon’.
PRAKTIJK
PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Maak een praatje met uw buren over wonen.”
Dat huis is zo vies. Als je naar buiten gaat, dan moet je je voeten vegen!
Deze les over wonen past in het thema ‘Wonen’ van KNS van het Inburgeringexamen.
Extra Opdracht 1.
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Extra Opdracht 2.
SCHRIJFOPDRACHT
Om iemand een brief te sturen, moet je het adres van die persoon
weten.
Als je wilt bellen, heb je een telefoonnummer nodig.
Als je een e-mail wilt sturen, heb je ook een e-mailadres nodig.
Mijn adres
De straat en het huisnummer:
……………………………………………………………………………
De postcode en de plaats:
…………………………………………………………………………………..
Mijn telefoonnummer:
……………………………………………………………………………………….
Mijn e-mailadres:
………………………………………………………………………………………
………
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=75&aid=58
Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 21
Heeft u goed gekeken naar het gesprek over wonen? Op het examen gaat het ook
over wonen, het beschrijven van uw woning. Het is dus belangrijk om te kunnen
praten over wonen: hoe ziet uw huis er uit? Bent u blij met uw huis? En om te weten
wat je kunt vragen over wonen.
Extra Opdracht 3.
Bekijk de film over wonen van ‘U kunt ’t ook’ en geef antwoord op de vragen.
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=75&aid=58
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 4.
Praat mee met het filmpje en luister naar het liedje.
Extra Opdracht 5.
http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp
Opstartlessen
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
Tom en Jade praten met elkaar op het schoolplein. Met wie praat Jade
Nederlands?
oefenen
Als je oefent, dan doe je iets tot het goed gaat.
Voorbeeld: Ik moet veel woorden leren. Dus ik oefen elke dag woorden op de
computer..
spreken
Als je spreekt, dan zeg je iets.
Voorbeeld: “Spreek jij Somalisch?” “Een beetje, ik begrijp wel
veel, maar ik kan nog niet zoveel zeggen.”
de buren
De buren zijn de mensen die naast je wonen. De buren wonen in dezelfde straat als
jij.
Voorbeeld: Ik heb heel aardige buren. Wij praten elke dag met elkaar.
praten
Als je praat, dan zeg je iets.
Voorbeeld: “Praat jij Nederlands? Een beetje, ik vind het
moeilijk, ik kan nog niet veel zeggen.”
aardig
Als de buren aardig zijn, dan doen ze leuk en goed tegen je.
Voorbeeld: Mijn buren zijn heel aardig. Ze zeggen altijd “Goeiemorgen!”.
de vrienden
Een vriend is iemand die je goed kent en die je aardig vindt.
Voorbeeld: Robin is mijn beste vriend. Ik ken hem al twintig jaar en we zien elkaar
vaak.
helpen
Als je iemand helpt, dan doe je goede dingen voor iemand. Je maakt iemand blij.
Voorbeeld: Kun je me even helpen? Ik kan het niet alleen.
de familie
Je familie zijn je vader, je moeder, je oma, je broer, je
zus, je oom, tante enzovoort.
Voorbeeld: Bijna mijn hele familie woont in China.
Alleen mijn broer en ik wonen in Nederland.
Goed Fout
1.
Jade praat op het schoolplein met haar
buren.
2.
Jade praat Nederlands met haar buren.
3.
De buren van Jade helpen haar bij de
Nederlandse les.
4.
De moedertaal van Jade is Chinees.
Het schoolplein
Het gesprek op het schoolplein gaat verder. Waar wonen de vader en moeder van
Jade?
Nederland China
de broer
Een broer is een man of een jongen die dezelfde ouders heeft als jij.
Voorbeeld: Mijn broer heet Enco. Hij is drie jaar jonger dan ik.
de zus
Een zus is een vrouw of een meisje dat dezelfde ouders heeft
als jij.
Voorbeeld: Mijn zus heet Mara. Ze is twee jaar ouder dan ik.
jammer
Als het jammer is, dan is het niet leuk.
Voorbeeld: Sorry, ik kan morgen niet komen. Ik vind het heel jammer!
ver weg
Als iets ver weg is, dan duurt het lang voor je daar bent.
Voorbeeld: China is heel ver weg. Het is heel veel kilometers van Nederland. En het is
veel uren vliegen.
op bezoek gaan
Als je bij je broer op bezoek gaat, dan ga je naar je broer toe, je gaat naar zijn huis.
Voorbeeld: Elke zaterdag ga ik op bezoek bij mijn broer. Dan eten we samen en we
praten heel veel.
volgend jaar
Volgend jaar is het jaar dat na dit jaar komt. Als het nu 2011 is, is het volgend jaar
2012.
Voorbeeld: Volgend jaar ga ik naar Turkije, mijn land.
Opdracht 6.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Opdracht 8. Familie
Wie hoort er allemaal bij de familie? Kruis het goede antwoord aan.
Opdracht 9.
1. Als u iets heel vaak probeert, dan bent u aan het… helpen
oefenen
2. Als uw vrienden heel lief en leuk zijn, dan zijn ze… jammer
aardig
De familie
Sommige dingen vindt u niet leuk. Dan zegt u: “Dat vind ik jammer”. Schrijf onder
alle zinnen die u niet leuk vindt: “Dat vind ik jammer”. Onder de andere zinnen
schrijft u niets. Kijk naar het voorbeeld:
Voorbeeld:
…………………………………………………………………………………………
Nu u!
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
8. Mijn zus helpt mij niet bij het oefenen met Nederlands.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Lees de zinnen. Welke zin is het goede antwoord? Kruis het goede antwoord aan.
de vrienden
de zus de broer
de buren
de ouders de buurman
de vriendin
de vriend
de buurvrouw
de kinderen
A: Goeiemorgen!
Goeiemorgen!
B: Hé, hallo!
Hé, hallo!
A: Ook goed.
Ook goed.
A: Ja hoor, prima!
A: Ja hoor, prima!
In Nederland krijgen de meeste mensen twee kinderen. Een gezin met twee kinderen
komt dus het meeste voor. Maar er zijn ook veel gezinnen met één kind is of drie
kinderen. Grote gezinnen, gezinnen met meer dan drie kinderen dus, zijn er weinig.
De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen is zevenentwintig jaar.
De kinderen gaan meestal op zichzelf wonen na hun twintigste jaar. Ze gaan dan vaak
alleen wonen. Of ze gaan samenwonen met een partner. Trouwen doen Nederlanders
gemiddeld rond hun dertigste jaar.
Hoe belangrijk is familie in Nederland? Voor Nederlanders zijn familie en vrienden
vaak even belangrijk. Via school of opleiding, of via sportclubs of andere
vrijetijdsbesteding leer je andere mensen kennen. Als je elkaar aardig vindt, kun je
zelfs vrienden worden.
Soms hebben mensen meer contact met hun vrienden dan met hun familie. Of mensen
veel of weinig contact hebben met hun buren is verschillend. In steden hebben mensen
vaak minder contact met hun buren dan in kleinere plaatsen. Maar we zeggen wel:
Een goede buur is beter dan een verre vriend.
PRAKTIJK
PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Praat met een vriend of vriendin over familie?”
Antwoord: Eerst leren ze je lopen en praten en als je oud bent zeggen ze: “Stil zitten
en mond houden!”
Deze les over familie, vrienden en buurtgenoten past in het thema ‘Omgangsvormen,
waarden en normen’ van KNS van het Inburgeringexamen.
Let op:
- Beantwoord alle vragen uit de e-mail.
- Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
- Zorg dat duidelijk is voor wie en van wie de e-mail is.
Extra Opdracht 4.
…………………………………
…………………………………
…………………………………
…………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 5.
Maak de voorbeeldexamens.
Opstartlessen
Wat u kunt zeggen als u iets lekker vindt of ergens van houdt.
Praten over eten en drinken.
Praten over boodschappen doen.
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
Lap en Jana zijn vrienden. Ze zien elkaar in de supermarkt. Wat voor eten vindt
Jana lekker?
boodschappen doen
Als je boodschappen doet, koop je dingen in een winkel of op
de markt.
Voorbeeld: Er is niets meer in huis. Kun jij even boodschappen
gaan doen?
houden van
Als je van chocola houdt, dan vind je chocola erg lekker. Je eet het graag.
Voorbeeld: Houd je van kaas op je brood?
afspreken
Als je afspreekt dat je bij je vriend komt, dan zeg je tegen je vriend dat je bij hem
komt. Je belooft het.
Voorbeeld: “Zullen we bij mij thuis afspreken? Om acht uur?” “Ja, acht uur bij jou
thuis is goed, dat is afgesproken.
De groente
Groenten zijn planten die je kunt eten.
Voorbeeld: Ik eet graag sla, spinazie, andijvie. Ik houd van veel groentes.
Hollands eten
Hollands eten is eten zoals veel mensen in Nederland klaarmaken.
Hollands eten is: gekookte aardappelen, gekookte groente en een
stukje gebakken vlees.
Voorbeeld: Mijn moeder kookte vroeger altijd Hollands eten, maar nu
maakt ze graag buitenlands eten klaar, zoals nasi, bami en ravioli.
buitenlands eten
Buitenlands eten is eten uit een ander land, bijvoorbeeld
Italië, Turkije of China.
Voorbeeld: Ik houd het meest van buitenlands eten. Dat vind ik
veel lekkerder dan Hollands eten.
Het gesprek van Lap en Jana gaat verder. Vindt Jana vis lekker?
De vis
Het drinken
kiezen
Kiezen is van verschillende dingen één nemen. Als je vis kiest, dan zijn er meer
dingen, maar je neemt de vis.
Voorbeeld: “Er is vis en er is vlees. Wat kies je?” “Ik kies vis, dat vind ik het
lekkerst.”
klaarmaken
Als je eten klaarmaakt, dan maak je eten.
Voorbeeld: Wat zal ik klaarmaken vanavond? Zal ik aardappels met vlees koken of
rijst met kip?
iets lekkers
Als je iets lekkers maakt, dan maak je lekker eten. Je maakt eten dat mensen
lekker vinden.
Voorbeeld: Ik heb iets heel lekkers voor bij de koffie mee.
het drinken
Drinken is alle dingen die je kunt drinken: water, sap, limonade, bier, wijn.
Voorbeeld: Er is heel veel drinken in huis. Ik ben alleen vergeten wijn te
kopen.
de frisdrank
Frisdrank is drinken zonder alcohol. Je zegt ook wel: “Fris”.
Voorbeeld: Ik drink geen bier, geen mij maar frisdrank.
Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Opdracht 8. Kiezen
U moet in de winkel soms kiezen. U kunt niet al het eten en drinken kopen.
Wat kiest u? Schrijf op: “Ik kies …” en “Ik kies geen …” Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
Eten
Groente
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Fruit
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Drinken
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Frisdrank
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
3. ……………………………………… 4. ………………………………………
5. ……………………………………… 6. ………………………………………
7. ……………………………………… 8. ………………………………………
Deel 1. Waar hou je van? Geef antwoord op de vraag. Kijk eerst naar het
voorbeeld.
Voorbeeld:
Ik hou van appels. Hou jij van appels?
Ja, ik hou van appels.
Voorbeeld:
Ik vind kip lekker. Vind jij kip lekker?
Ja, ik vind kip lekker.
Schrijf op wat u lekker vindt en waar houdt u van. Maak er een hele zin van. Kijk naar
het voorbeeld. Let op! Soms vindt u iets niet lekker of staat het andersom!
Voorbeeld:
Ik vind patat lekker.
Ik houd van patat.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Let op! De woorden uit oefening 2 en 5 kunnen u helpen! Kijk naar het voorbeeld:
Voorbeeld:
Als je Hollands eet, dan eet je aardappels, groenten en vlees.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
B: Ja, heerlijk!
Ja, heerlijk!
Eten!
In Nederland is alles te koop. Nou ja, alles: heel veel. Wie in een grote of grotere
plaats woont heeft de meeste kans dat er allerlei winkels dicht in de buurt zijn. Voor de
dagelijkse boodschappen is er de supermarkt. Hier koop je alles tegelijk: je groente en
fruit, brood, kaas, vlees, melk en yoghurt, allerlei lekkers, noem maar op. En steeds
vaker zijn er ook andere artikelen te koop: borden en glazen, pannen, zelfs kleding.
Als je geen tijd of zin hebt om zelf eten klaar te maken dan is er ook vaak keus
genoeg. Vooral als je in een stad of grotere plaats woont. Allerlei soorten eten kun je
afhalen of thuis laten brengen: Chinees, Italiaans, Indonesisch, Marokkaans, Thais of
Turks. Je kunt natuurlijk ook naar een restaurant gaan. Keus genoeg!
Deze tip gaat over woorden leren. Woorden leren is heel belangrijk. Neem folders mee
van de supermarkten. Leer de woorden die bij de foto’s staan.
PRAKTIJKOPDRACHT
Sterke koffie
Een man bestelt een kopje koffie in een restaurant. “Het moet wel lekker sterk zijn,
” zegt hij. De ober brengt het kopje koffie naar de man. Dan zegt de man: “Er zit een
barst in mijn kopje.” Ober: “Ja, de koffie is erg sterk!”
Deze les over eten en iemand uitnodigen om te eten past in de thema’s gezondheid en
‘Omgangsvormen, waarden en normen’ van KNS van het Inburgeringexamen.
Maak de voorbeeldexamens.
Boodschappen doen
In Nederland is alles te koop. Nou ja, alles: heel veel. Wie in een stad woont, heeft de
meeste kans dat er allerlei winkels dicht in de buurt zijn. Voor de dagelijkse
boodschappen is er de supermarkt. Hier koop je alles tegelijk: je groente en fruit,
brood, kaas, vlees, melk en yoghurt, allerlei lekkers, noem maar op. En steeds vaker
zijn er ook andere artikelen te koop: borden en glazen, pannen, zelfs kleding.
En dan is er ook nog de markt. Daar kun je allerlei verse producten kopen. Voordelig
en gezellig.
Groeten,
Peter
Begin iedere zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
Beste ……………………………………
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………..
Extra Opdracht 4.
Bekijk de film van ‘Gewoon, hoezo gewoon?’ op http://www.etv.nl/index.cfm?
act=programma.speel&flm=&pid=63&aid=863
Extra Opdracht 5.
Beantwoord de vragen bij de film.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 6.
Zet een rondje om echt Nederlandse producten
Drop Boter
Hagelslag Vanillevla
Kip
Pindakaas Cola
Thee
Kaas
Witlof
Koffiemelk
Appelmoes Suiker
Opstartlessen
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
Edua ziet Tom in de gang op hun werk. Hoe laat het is?
laat
Als je laat komt, kom je verder in de tijd dan normaal. Als je altijd om zeven uur
komt, en je bent er om negen uur, dan ben je laat. Voorbeeld: De kinderen gaan
laat naar bed, om elf uur.
te laat
Als je te laat komt, kom je zo laat dat het niet goed is.
Voorbeeld: U bent te laat. U mag niet meer naar binnen.
vroeg
Als je vroeg komt, kom je eerder in de tijd dan normaal. Als je altijd om zeven uur
komt, en je bent er om zes uur, dan ben je vroeg.
Voorbeeld: Ik ga vanavond vroeg slapen, want ik moet vroeg opstaan, om half zes.
de grapjas
Een grapjas is iemand die grapjes maakt. Een grapjas laat andere mensen lachen.
Voorbeeld: Ik moet altijd heel erg lachen als mijn broer een verhaal vertelt. Hij is echt
een grapjas!
de kantine
Een kantine is een plaats op je werk of op school waar je kunt
eten.
Voorbeeld: In onze kantine kun je koffie, thee, broodjes en soep
krijgen.
pas
Als je pas een auto hebt, dan heb je de auto nog maar heel kort.
Voorbeeld: Ik werk hier pas drie maanden, maar mijn vriend werkt hier al drie jaar.
Leer woorden die bij elkaar horen samen. Bijvoorbeeld vroeg en laat.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Tom: Wat een weer vandaag hè? Wind, regen. Ik was helemaal nat vanmorgen!
Edua: Ik ook. Mijn broek was nat. Mijn sokken waren nat. Alles nat.
Tom: Brrr…
Edua: Maar morgen wordt het beter weer. Dan wordt het droog. En het wordt
zonnig! Eindelijk zon!
Tom: Gelukkig! Ik hou van zon… en van de zomer.
Edua: En het wordt twintig graden. Lekker warm!
Tom: Zo warm? Ha! morgen ben ik vrij!
Edua: O ja?
Tom: Op woensdag werk ik niet. Dat is mijn vrije dag.
Edua: Wat een geluk! En, hoe laat is het nu?
Tom: O nee, we moeten opschieten. Het is al half twee. We komen te laat!
Edua: Nee… we komen net op tijd, … als we snel zijn!
vanmorgen
Vanmorgen is de ochtend van vandaag.
Voorbeeld: Ik ben vanmorgen naar de dokter geweest. Ik had een afspraak om tien
uur.
morgen
Morgen is de dag na vandaag. Als het vandaag maandag is, is het morgen dinsdag.
Voorbeeld: Ik kan vandaag niet komen, maar morgen kom ik wel.
zonnig
Als het zonnig weer is, dan kun je de zon zien en is er veel
blauwe lucht.
Voorbeeld: Morgen wordt het zonnig weer. Dan ga ik op de fiets
naar mijn werk.
de vrije dag
Een vrije dag is een dag waarop je niet naar je werk of naar school gaat.
Voorbeeld: Woensdag is mijn vrije dag, dan werk ik nooit.
opschieten
Als je moet opschieten, dan moet je snel alles doen.
Voorbeeld: Het werk moet morgen klaar zijn. Je moet echt snel werken. Kun je een
beetje opschieten?
op tijd
Als je om 8 uur op je werk moet zijn en je bent er om 8 uur, dan ben je op tijd..
Voorbeeld: Vandaag was je te laat, kun je morgen alsjeblieft op tijd komen?
Opdracht 6.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Kijk goed naar alle verschillende klokken. Schrijf onder de klok hoe laat het is. Kijk naar
het voorbeeld. Let op! Als u het moeilijk vindt, kijk dan bij ‘extra woorden leren’.
Voorbeeld:
Het is 9 uur.
1. …………………………………… 2. ……………………………………
5. …………………………………… 6. ……………………………………
7. …………………………………… 8. ……………………………………
Opdracht 9.
Hieronder ziet u een bord uit een kantine. Beantwoord de vragen hierover.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Voorbeeld:
13 uur. Is dat één uur ‘s middags?
Ja, dat is goed.
Opdracht 11.
Schrijft een weerbericht voor morgen. Wordt het mooi weer? Gaat het regenen of
schijnt de zon? Let op! ‘Extra woorden leren’ kan u helpen. Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
Morgen wordt het mooi weer. De zon gaat schijnen. Er zijn wel een paar wolken, maar
er komt geen regen. Het wordt warm. Het wordt 22 graden. ’s Avonds wordt het
kouder. Dan wordt het 9 graden.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
4. U heeft een afspraak om kwart voor 4. U komt 10 minuten voor 4 uur. Bent u
op tijd?
…………………………………………………………………………………………
5. U heeft een afspraak om half 5 uur. U komt om kwart voor 5. Bent u op tijd?
…………………………………………………………………………………………
Extra vraag:
Is het erg om te vroeg te komen of is het erg om te laat te komen?
Iemand vraagt iets aan u of iemand zegt iets. Wat is uw antwoord? Kruis het goede
antwoord aan.
Het weer
Het weer in Nederland verandert: de ene dag zon, de andere dag regen. Je kunt altijd
over het weer praten. Als het lekker weer is, dan is iedereen blij. Als het slecht weer is,
dan kun je lekker mopperen. Als mensen elkaar tegen komen zeggen ze dan ook vaak:
“Lekker weer hè?” of “Wat een weer hè?.” Soms zeggen ze dit nog eerder dan
“Hallo!”, of “Hoe gaat het?”. Als het lang slecht weer is, nat en koud, kun je somber
worden. Maar er is toch een troost, we zeggen wel: “Na regen komt zonneschijn”!
De tijd
De tijd is heel belangrijk in Nederland. Mensen hebben vaak haast. Veel mensen zijn
druk. Ze gaan naar het werk of naar school of ze brengen kinderen heen en weer. Op
de vraag “Hoe gaat het?”zul je ook vaak horen: “Druk! Druk! Druk!”. Afspraken zijn
belangrijk. Je moet op tijd komen, dus moet je je soms haasten. We zeggen wel:
“Afspraak is afspraak” en “Tijd is geld”.
Als u iemand tegenkomt in Nederland dan kunt u altijd iets zeggen over het weer.
Hieronder volgen een aantal zinnen die u kunt zeggen en die u kunnen helpen om
te praten over weer.
- Wat een weertje hé!
- Wat een weer!
- Wat een prachtig weer hé!
- Wat een vreselijk weer!
- Het is echt hondenweer!
- Heerlijk, die zon vandaag.
- Bah, altijd maar die kou en regen in Nederland.
De opdracht bij deze les is: “Kijk naar het Nederlandse weerbericht.”
- Elke dag kunt u na het journaal het weerbericht zien op televisie.
- Bekijk het weerbericht.
- Wat voor weer wordt het morgen?
- En de rest van de week?
- Vindt u dat fijn weer?
Deze les over de tijd en het weer past in het thema ‘Omgangsvormen, waarden en
normen’ van het examen KNS van het Inburgeringexamen.
Maak de voorbeeldexamens.
Extra Opdracht 3.
Bekijk de film over het weer van het programma ‘De Taalklas’ op
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=91
Extra Opdracht 4.
Deel 1
1. Welke twee woorden heeft de weerman voor u?
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Deel 2
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Deel 3
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
1. Wat kunnen we zien volgens het weerbericht als er zon en regen is?
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 5.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 6.
Extra Opdracht 7.
…………………………………………………………………………………………
Opstartlessen
Lesbrief 6. Gezondheid
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
de pijn
Als je pijn hebt, dan heb je een slecht gevoel in je lichaam. Je zegt: AU!
Voorbeeld: Au! Dat doet heel veel pijn!
de keel
Je keel zit tussen je hoofd en je borst. Je eten gaat door je keel.
Voorbeeld: Ik heb pijn in mijn keel als ik eet of drink.
de ontsteking
Als je een ontsteking aan je oor hebt, dan ben je ziek. Je oor
is warm en dik.
Voorbeeld: Ik heb een oorontsteking. Mijn oor doet veel pijn.
de koorts
Als je koorts hebt, dan ben je ziek. Je voelt je heel warm en je voelt je
ziek.
Voorbeeld: Mijn dochter is heel erg ziek. Ze heeft al drie dagen 39 graden
koorts.
het medicijn
Een medicijn helpt als je ziek bent. Je haalt medicijnen bij de apotheek.
Voorbeeld: Mijn dochter was erg ziek, maar door de medicijnen was ze snel weer
beter.
slikken
Als je een medicijn slikt, gaat het door je keel naar binnen.
Voorbeeld: Deze medicijnen moet u elke dag slikken.
terugkomen
Als je bij de dokter moet terugkomen, dan moet je nog een keer naar de dokter
komen.
Voorbeeld: “Wanneer moet ik terugkomen, dokter?” “Kom volgende week maandag
maar terug.”
Goed Fout
1.
Asha heeft al twee weken keelpijn.
2.
Asha moet twee weken medicijnen
slikken.
3.
Asha moet drie keer per week de
medicijnen slikken.
4.
Als Asha ziek blijft, dan moet ze over één
week terugkomen.
Asha Yunis gaat naar huis. Bij haar huis ziet ze de buurman. Ziet de buurman
dat Asha ziek is?
beterschap!
Je zegt beterschap! tegen iemand die ziek is. Je zegt dat je hoopt dat hij snel
weer beter is.
Voorbeeld: Ik wens je van harte beterschap! Word maar gauw weer beter!
uitrusten
Als je uitrust, dan ga je rustig zitten of liggen. Je gaat uitrusten als je een beetje
moe of ziek bent.
Voorbeeld: Ik moet echt een beetje uitrusten vandaag. Ik ben steeds zo moe.
1. Is de buurman ziek?
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Voorbeeld:
Dit is gezond!
1. ………………………………… 2. …………………………………
5. ………………………………… 6. …………………………………
7. ………………………………… 8. …………………………………
WAT IS GEZOND???
LEEFT U GEZOND???
Ik ben ziek. Ik voel me echt niet lekker. Ik heb het ook zo warm. Ik denk dat ik
(1) …………………… heb. Ik ga naar de dokter want mijn keel doet ook heel erg veel
(2) ……………………. Vooral als ik probeer te (3) …………………… doet het zo’n
zeer.
Bij de dokter.
Sandra: Goedemiddag dokter, ik ben ziek. Mijn keel is warm en dik en doet heel
veel te slapen. Als u ziek bent, moet u goed (6) ……………………. Als
u over een week nog niet beter bent, dan moet u even
(7)…………………….
‘Niet en geen’. Soms zeg je het woord ‘niet’ en soms het woord ‘geen’. We
oefenen eerst met ‘geen’. Geef antwoord op de vraag. Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
Doet dit pijn?
Nee, dat doet geen pijn.
Voorbeeld:
Hoort u dit?
Nee, dat hoor ik niet.
Begrijpt u dit?
Nee, dat begrijp ik niet.
Weet u dit?
Nee, dat weet ik niet.
Hoort u dit?
…
Ziet u dit?
…
Voelt u dit?
…
Weet u dit?
…
Als iemand ziek is dan wens je die persoon beterschap. Je hoopt dat die persoon snel
weer beter wordt. Je kan iemand een kaart sturen om hem beterschap te wensen. Welke
kaarten zijn beterschapskaarten? Zet een kruisje bij voor de goede kaarten.
Als iets niet zo is, dan zeg je niet of geen. U heeft dit geleerd bij opdracht 9. Nu gaan
we ermee oefenen. Vul in: niet of geen. Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
Doet uw knie pijn?
Nee, mijn knie doet geen pijn.
2. Hoort u dit?
Nee, dit hoor ik …………………….
3. Ziet u dit?
Nee, dit zie ik …………………….
De zinnen zijn in stukken gedeeld. Zet de stukken van de zin in de goede volgorde.
Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
B: Waar in uw rug?
B: Waar in uw rug?
A: Hier onderaan.
A; Hier onderaan.
B: Op deze plek?
B: Op deze plek?
Gezondheid!
Als je problemen hebt met je gezondheid ga je naar de huisarts. De huisarts wordt ook
vaak ‘de dokter’ genoemd. Iedereen in Nederland heeft een huisarts. De huisarts is een
arts bij jou in de buurt die veel algemene kennis heeft over gezondheid en ziekte.
Als je vragen over je gezondheid hebt, kun je bellen met de huisarts. Je krijgt dan
eerst de assistente aan de telefoon. Zij stelt een paar vragen. Bijvoorbeeld: Wat zijn
precies de klachten? Hoe lang hebt u de klachten al? Heeft u koorts?. De assistente
kan een afspraak met de huisarts voor je maken.
Ben je niet te ziek om naar de huisarts toe te gaan? Dan kom je op de afgesproken tijd
op het spreekuur van de huisarts. Je vertelt wat de klacht is en de huisarts onderzoekt
je. Daarna geeft de dokter je advies, of je krijgt een recept mee voor medicijnen. Die
kun je dan bij de apotheek ophalen.
Ook kan de huisarts je doorverwijzen naar een specialist. Bijvoorbeeld: een oogarts of
een KNO-arts (een keel-, neus-, oorarts). Als je heel ziek bent, kan de huisarts ook bij
jou op huisbezoek komen. Maar dan moet je wel heel ziek zijn, anders doet hij het
niet.
En als je direct een dokter nodig hebt, dan bel je natuurlijk 112! Dan komt er zo nodig
een ambulance om je naar het ziekenhuis te brengen.
Als u naar de dokter gaat is het belangrijk dat de dokter snapt waar uw probleem is. U
moet goed kunnen uitleggen waar u last van heeft. Probeer thuis op te schrijven:
Neem het briefje mee naar de dokter. Dit kan u helpen om uw klacht goed uit te
leggen.
Een goede gezondheid is heel belangrijk. Als u gezond bent, hoeft u niet vaak naar de
dokter. Eet gezond, eet veel groenten en fruit en beweeg elke dag 30 minuten.
Op www.etv.nl kunt u nog meer informatie vinden over gezondheid. Er zijn veel
filmpjes over gezondheid en de zorg in Nederland. Bekijk de afleveringen ‘Bij de
huisarts 1 en 2’ van het programma ‘Dag Dokter’.
PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Schrijf de gegevens van uw huisarts op en doe deze
in uw portemonnee”. Als u de gegevens van uw huisarts in uw portemonnee heeft
dan kunt u altijd bellen als er iets is.
Halfdoof
Er komt een man bij de dokter en zegt tegen de dokter: "Dokter ik ben half doof."
De dokter zegt: "Dat kan niet, of je bent doof of je bent niet doof."
De man zegt: "Maar ik ben echt half doof."
Dokter: "Oke, ga dan maar eens bij de deur staan en zeg mij na."
Dokter: “10.” De man: “5.”
Dokter: “8.” De man: “4.”
Deze les over eten en iemand uitnodigen om te eten past in het thema’s gezondheid
van KNS van het Inburgeringexamen.
Maak de voorbeeldexamens.
Symptomen verkoudheid
Verkoudheid heeft de volgende symptomen:
Keelpijn
Hoesten
Hoofdpijn
Verstopte neus
Oorpijn
Tranende ogen
Verlies van smaak en reuk
Verkoudheid voorkomen
Je kunt zelf geen dingen doen om verkoudheid te voorkomen. Wel kun je
het besmettingsgevaar beperken. Gooi papieren zakdoekjes na eenmalig
gebruik weg, houd je hand voor de mond bij hoesten om besmetting te
voorkomen. Zorg voor goede voeding, ook al is je eetlust misschien
verminderd.
Keelpijn
Keelsnoepjes en keelpastilles kunnen de keelpijn verzachten. Met name
zuigtabletten zijn een aanrader tegen keelpijn. Tegen pijn en koorts kun je
een pijnstiller innemen.
Voor keelpijn is het ook aan te raden om te gorgelen met zout water.
Maar de pijn kan ook verminderen door koude dranken of het eten van
een waterijsje. Verder helpt gemberthee ook.
Verstopte neus
Neusdruppels en neusspray helpen tegen een verstopte neus, maar ze
mogen niet langer dan vijf dagen achtereen worden gebruikt, omdat ze
blijvende schade aan het neusslijmvlieg kunnen veroorzaken. Als er
meerdere gezinsleden verkouden zijn, moet je voor elk gezinslid een
apart flesjes neusspray gebruiken.
Bron: http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/ziekten/59529-tips-tegen-verkoudheid.html
Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
23
Extra Opdracht 2. Schrijfopdracht
Als iemand ziek is, kun je een kaart sturen om beterschap te wensen.
Een goede vriend is ziek. Stuur de vriend een kaart.
---------------------------------
Kerkstraat 18
2319 DL Groningen
Nederland
Extra Opdracht 3.
Extra Opdracht 4.
2. Waar heeft de mevrouw pijn? Zet een rondje om het goede antwoord.
Extra Opdracht 5.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Opstartlessen
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag n DWI Amsterdam
HET GESPREK
ontslagen
Als je wordt ontslagen, dan zegt je baas tegen je dat je werk stopt.
Voorbeeld: Ik heb hier dertig jaar gewerkt, en nu word ik ontslagen! Ik heb geen werk
meer.
de school
Een school is een plaats waar je kunt leren. Op
een school krijg je les van een leraar.
Voorbeeld: In Nederland moeten kinderen tot hun
achttiende jaar naar school.
studeren
Als je studeert, dan leer je voor een beroep. Als je
voor dokter studeert, dan leer je alles wat je moet
weten en kunnen om dokter te worden.
Bijvoorbeeld: Mijn dochter studeert voor docent Engels. Ze wil later Engels
gaan geven op een school.
de cursus
Een cursus is een aantal lessen. Als je een cursus solliciteren doet, leer je hoe je moet
solliciteren.
Voorbeeld: Ik wil graag Turks leren. Ik ga een cursus Turks doen.
solliciteren
Als je solliciteert naar een baan, dan probeer je die baan te krijgen. Als je solliciteert,
heb je vaak een gesprek.
Voorbeeld: Ik ga solliciteren naar een baan in een restaurant. Ze zoeken iemand voor
werk in de keuken.
een grapje
Een grapje is iets wat leuk bedoeld is. Een grapje is om mensen te laten lachen.
Voorbeeld: “Wat ben jij lelijk vandaag!” - “Wat zeg je?!” - “Grapje! Ik vind je héél
mooi.”
vervelend
Als iets vervelend is, is het niet leuk.
Voorbeeld: Wat vervelend voor je dat je geen werk meer hebt.
Goed Fout
1.
Fatma heeft werk.
2.
Fatma is vorige maand ontslagen.
3.
Fatma studeert nu.
4.
Fatma houdt van thuiszitten.
5.
Fatma wil graag weer werken.
Studeren Werken
Kwesi en Fatma praten verder. Hoe gaat het met de zoon van Fatma?
Het kantoor
De kantoorbaan
het examen
Een examen is een soort toets. Met een examen laat je zien wat je weet en wat
je kunt.
Voorbeeld: Pas als je je examen hebt gehaald, krijg je een diploma van je school.
geslaagd
Als je geslaagd bent voor je school, dan ben je klaar met je school. Je hebt het
examen goed gedaan.
Voorbeeld: Hoera, geslaagd! Nu kan ik werk gaan zoeken.
de opleiding
Een opleiding is een studie. Als je een opleiding tot doktersassistente doet, dan leer je
voor doktersassistente.
Voorbeeld: Mijn opleiding voor kantoor duurt drie jaar. Als ik klaar ben, kan ik werk
op een kantoor gaan zoeken.
het diploma
Een diploma is een belangrijk papier. Op het papier staat welke school of opleiding je
hebt gedaan.
Voorbeeld: “Wat voor diploma hebt u?” – “Ik heb een havo-diploma: een diploma
van de middelbare school.”
verdienen
Als je geld verdient, dan krijg je geld voor het werk dat je doet.
Voorbeeld: “Hoeveel geld verdien jij?” – “Ik verdien € 1500,- in de maand.”
de baan
Een baan is een ander woord voor vast werk. Als je een baan hebt, dan heb je werk
bij een baas.
Voorbeeld: “Heb jij een baan?” – “Ja, ik werk bij een bank.”
lukken
Als iets lukt, gaat het goed. Als het lukt om op tijd op je werk te zijn, dan ben je er op
tijd.
Voorbeeld: “Heb je je werk af?”- “Ja hoor, het is gelukt, het is klaar.”
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Opdracht 9.
Welke woorden horen bij elkaar? Sommige woorden horen bij leren, andere woorden
horen bij werken. Zet de woorden in de goede rij. Kijk naar het voorbeeld.
Leren Werken
De cursus………………………… ……………………………………
…………………………………… ……………………………………
…………………………………… ……………………………………
…………………………………… ……………………………………
……………………………………
……………………………………
……………………………………
De cursus
De school
Ontslagen Geslaagd
Studeren
Solliciteren Het examen
De opleiding
Het diploma Verdienen
De baan
…………………………………………………………………………………………
Wat is ‘verdienen’?
…………………………………………………………………………………………
Voorbeeld:
Dit werk is leuk.
Dat werk is … leuker.
U heeft in de vorige oefening geoefend met mooi, mooier en leuk, leuker. Schrijf nu de
goede woorden op de …………. Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
Dit boek is leuk,
Maar dat boek is nog leuker.
5. De televisie is klein.
Maar de radio is nog ……………………
Opdracht 12.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Hieronder staan zinnen met twee woorden aan het eind. Kies het goede woord.
Voorbeeld:
Ik wil slagen voor mijn examen / mijn kantoor. →
Ik wil slagen voor mijn examen.
5. Lap vindt de grap niet zo leuk, hij vindt hem vervelend / mooi.
B: Ik zit op school.
B: Ik zit op school.
A: O, dat is mooi!
A: O, dat is mooi!
Leren en werken.
Voor bijna alle banen in Nederland heb je een kwalificatie nodig. Zonder diploma is
het niet gemakkelijk werk te vinden. Het beste is nog als je een beroepskwalificatie
hebt; een diploma van een vakopleiding Dat kan een opleiding in het middelbaar of het
hoger beroepsonderwijs zijn, het mbo of hbo. Daarmee kun je werk gaan zoeken in het
beroep waar je voor geleerd hebt: in de administratie, in de zorg, in de horeca, in de
bouw, techniek of industrie, of in het onderwijs bijvoorbeeld.
Hebt u een baan? Zo ja, wat is uw beroep? Of hebt u geen baan? Wat zou u willen
zijn?
En welke opleiding zou u het liefst doen?
Ja, leren is belangrijk. Een spreekwoord zegt: “Je bent nooit te oud om te leren.”
En over werken zegt men: “Een goed begin is het halve werk.”
Diploma’s zijn in Nederland heel belangrijk. Als u uit het buitenland komt dan heeft u
soms ook al diploma’s. Niet alle diploma’s uit het buitenland zijn geldig in Nederland.
Wilt u weten wat uw diploma waard is in Nederland? Bij Colo of Nuffic kunt u uw
diploma laten waarderen.
Op www.etv.nl zijn een heleboel filmpjes te vinden over leren en werken. Ga naar
www.etv.nl en klik op ‘programma’s’. Klik daarna op ‘zoeken’. Typ in ‘leren’ of
‘werken’.
U kunt alle filmpjes bekijken over werken en leren.
PRAKTIJK
PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Welke diploma’s zijn er nodig voor een baan?”
Bekijk advertenties in de krant voor personeel. Welke diploma’s zijn nodig?
Probeer de volgende vragen te beantwoorden.
Deze les over werken en leren past in het thema Werk van KNS van het
Inburgeringexamen.
Maak de voorbeeldexamens.
2. Je wilt maar 1-2 uur per dag werken, op welke functies kun je solliciteren?
a. Postvoorbereider VBG en Postbezorger in Brielle.
b. Postbezorger op zaterdag.
c. Postbezorger in Wanssum en in Heeze.
SOLLICITATIEFORMULIER POST
DATUM
NAAM
ADRES
POSTCODE
PLAATS
GEBOORTEDATUM
TELEFOONNUMMER
FUNCTIE
VOORKEUR DAGEN* DI/WO/DO/VR/ZA
OPLEIDING
WERKERVARING
HANDTEKENING
Extra Opdracht 5.
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………
Opstartlessen
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
Herma en Johan de Jager wonen in een dorp. Ze maken een plan voor de avond.
Herma heeft zin om uit eten te gaan. Hoe gaan ze naar de stad?
vertellen
Als je over jouw werk vertelt dan praat je over je werk.
Voorbeeld: Mijn vader kan heel grappig vertellen. Als hij iets vertelt, moet iedereen
lachen.
gezellig
Als het gezellig is, is het prettig en leuk.
Voorbeeld: Ik kom graag bij jou. Je huis is warm en gezellig.
de fiets
Een fiets is een ding waar je op kunt rijden. Veel Nederlanders hebben
een fiets.
Voorbeeld: Als de zon schijnt ga ik met de fiets naar mijn werk. Als het
regent ga ik met de tram.
ver
Als je werk ver van je huis is, dan is je werk op grote afstand.
Voorbeeld: Mijn werk ligt echt ver van mijn huis. Het duurt wel een uur voor ik op
mijn werk ben.
plagen
Plagen is voor de grap boos maken.
Voorbeeld: Mijn broer vindt het leuk om mij te plagen. Vandaag had hij mijn jas in de
tuin gelegd!
zin hebben in
Als je zin hebt in koffie, wil je graag koffie.
Voorbeeld: Heb je zin in een kop thee?
………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………….
Johan de Jager belt een taxi. Hoe laat staat de taxi voor de deur?
bestellen
Als je een taxi bestelt, dan laat je een taxi komen.
Voorbeeld: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen voor morgenochtend om half
zes.
het adres
Het adres is: de straat, het nummer en de plaats.
Voorbeeld: “Wat is uw adres?” – “Dapperstraat 18 twee hoog, Amsterdam”
het dorp
Een dorp is een plaats waar mensen Een dorp is kleiner dan een stad.
wonen. Voorbeeld: Toen ik klein was, een dorp. Dat was heel fijn want daar kon
woonde ik in ik altijd op straat spelen.
straks
Straks is een beetje later. Als je straks komt, kom je later.
Voorbeeld: Ik wil de taxi niet nu, maar straks, over een half uur.
Het adres
Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
6
VRAGEN BIJ HET GESPREK
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Voorbeeld:
Goedemiddag, met taxibedrijf ’t Ritje.
U zegt het.
De medewerker zegt het.
4. Wat is uw adres?
U zegt het.
De medewerker zegt het.
Lees de zin. Is de zin goed of fout? Kruis het goede antwoord aan.
4. Dat is echt heel erg leuk, ik heb er helemaal geen zin in!
Goed.
Fout.
10. Als je met de fiets naar het werk gaat, dan ga je lopen.
Goed.
Fout.
11. Als iets voor elkaar komt, dan gaat het zoals je graag wil.
Goed.
Fout.
Voorbeeld:
groot …
Het antwoord is: klein. Het tegenovergestelde van ‘groot’ is ‘klein’.
2. hoog …
Het antwoord is: laag. Het tegenovergestelde van ‘hoog ’is ‘laag’.
3. dichtbij …
Het antwoord is: ver. Het tegenovergestelde van ‘dichtbij’ is ‘ver’.
4. langzaam …
Het antwoord is: snel. Het tegenovergestelde van ‘langzaam’ is ‘snel’.
5. vroeg …
Het antwoord is: laat. Het tegenovergestelde van ‘vroeg’ is ‘laat’.
6. op tijd …
Het antwoord is: te laat. Het tegenovergestelde van ‘op tijd ’is ‘te laat’.
7. droog …
Het antwoord is: nat . Het tegenovergestelde van ‘droog ’is ‘nat’.
8. beneden …
Het antwoord is: boven. Het tegenovergestelde van ‘beneden ’is ‘boven’.
2. hoog …
Wat is het tegenovergestelde?
…
3. dichtbij …
Wat is het tegenovergestelde?
…
4. langzaam …
Wat is het tegenovergestelde?
…
5. vroeg …
Wat is het tegenovergestelde?
…
6. op tijd …
Wat is het tegenovergestelde?
…
7. droog …
Wat is het tegenovergestelde?
…
8. beneden
Wat is het tegenovergestelde?
…
U leest het verhaaltje over uit eten gaan. Welke woorden horen op de lege plek?
Vul de goede woorden in. Kies uit: de taxi, heb er zin in, het komt voor elkaar,
gezellig, het dorp, straks, ver, bestellen. Kijk naar het voorbeeld.
2. Ik ga lekker samen met mijn beste vriend uit eten in de stad. Ja, ik
………………………………….
8. Uit eten gaan met mijn beste vriend is namelijk altijd heel erg ……………………
Trek lijntjes tussen de woorden die het tegenovergestelde zijn. Kijk naar het
voorbeeld.
Groot Laag
Hoog Klein
Dik Lelijk
Ver Dun
Mooi Dichtbij
Langzaam Ongezellig
Straks Makkelijk
Gezellig Snel
Moeilijk Warm
Vroeg Nu
Koud Laat
Als u bij het R.K. Kerkhof komt, dan gaat u naar links.
Ga linksaf De Laren op.
Ga rechtsaf de Kerkweg in.
Ga de eerste straat weer naar rechts.
A: Met de taxicentrale!
A: Met de taxicentrale!
A: Wibautstraat 19?
A: Wibautstraat 19?
B: Wibautstraat 17!!
B: Wibautstraat 17!!
TOETTOET!!
B: Dat is snel!
B: Dat is snel!
A: Met de taxicentrale!
A: Met de taxicentrale!
B: Guichelhei 90!.
B: Guichelhei 90!
Het verkeer
Hoe kom je waar je wil zijn? Met eigen vervoer is het makkelijk: je stapt in de auto of
je stapt op je fiets of je brommer en je rijdt er naar toe. Je hoeft er alleen voor te
zorgen dat je de route kent, dat je weet langs welke weg je gaat rijden. En dat er lucht
in je banden zit en benzine in je tank. En dan maar hopen dat er geen file op de weg is
die je gekozen hebt! Want vooral in het spitsuur kan het druk zijn op de weg.
Je kunt ook met het openbaar vervoer gaan. Met de bus, de tram of de trein. Als je
weet hoe laat de bus of de trein vertrekt, hoef je er alleen maar voor te zorgen dat je op
tijd bij de halte staat. En dat je een OV-chipkaart bij je hebt. En dan maar hopen dat de
bus of de tram op tijd komt. En dat er een plaatsje is om te zitten. Want ook in het
openbaar vervoer is het vaak druk in het spitsuur.
Heb je daar allemaal geen zin in: benzine in je tank, wachten bij de halte, OV-
chipkaart, geen plaats om te zitten? Bel dan een taxi: hij komt voor de deur, je gaat
lekker zitten, je zoeft weg, en je bent er zo. Alleen maar hopen dat er geen file is op de
weg die de chauffeur gekozen heeft. En een taxi is natuurlijk wel duur. Goede reis!
Zoek het nummer van een taxibedrijf bij u in de buurt op. Sla het nummer op in uw
telefoon of schrijf het bijvoorbeeld in uw agenda. U heeft het nummer op deze
manier altijd bij de hand.
PRAKTIJK
PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Wat kost een taxi naar het centrum?”
Deze les past in het thema aardrijkskunde van KNS van het Inburgeringexamen.
Maak de voorbeeldexamens.
Beste ……………………………..,
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………
…………………………
………………………………………….
Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
24
Extra Opdracht 3. Kijkopdracht
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Opstartlessen
Lesbrief 9. Muziek
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK
Ayse en Job praten over muziek. Van wat voor muziek houdt Job?
prachtig
Prachtig is heel mooi.
Bijvoorbeeld: Ik vind de muziek van Theodorakis prachtig.
klassieke muziek
Klassieke muziek is muziek van vroeger, muziek die veel mensen mooi vinden.
Bijvoorbeeld: Ik houd van klassieke muziek. Bach en Beethoven vind ik het mooiste.
moderne muziek
Moderne muziek is muziek die niet lang geleden gemaakt is.
Bijvoorbeeld: Van de moderne muziek houd ik het meeste van jazzmuziek en
popmuziek.
dansen
Als je danst, dan beweeg je met je lichaam. Als je danst op muziek, dan
beweeg je met je lichaam op de maat van de muziek.
Bijvoorbeeld: Ik ga elke zaterdagavond dansen, want ik hou zo van
lekker bewegen op muziek.
het ritme
Het ritme is de maat van de muziek.
Bijvoorbeeld: De jongeren dansen op het ritme van de muziek.
gek zijn op
Als je gek bent op popmuziek, dan houd je heel veel van popmuziek.
Bijvoorbeeld: Ik ben gek op Michael Jackson en zijn muziek. Ik houd van het ritme en
van hoe hij zingt en danst.
zingen
Als je zingt, dan maak je muziek met je stem.
Bijvoorbeeld: De vogels zingen in de avond. Ik vind dat de
mooiste muziek.
de stem
Met je stem maak je geluid. Je praat en zingt met je stem. Bijvoorbeeld:
Oum Kalthoem heeft een mooie stem. Ze zingt prachtig!
Het gesprek gaat verder. Job vraagt of Ayse meegaat naar een tangoconcert.
Gaat Ayse mee?
het concert
Een concert is muziek die een groep mensen op dat moment maakt.
Bijvoorbeeld: Ik luister elke dag naar klassieke muziek, maar één keer per jaar ga
ik naar een echt concert in het concertgebouw.
geloven
Geloven is denken dat iets zo is. Als je gelooft dat het mooi weer wordt, dan denk je
dat mooi weer wordt.
Bijvoorbeeld: Hij zegt dat iedereen kan zingen, maar dat geloof ik niet.
meegaan
Als je met iemand meegaat naar een muziekavond, ga je samen naar de
muziekavond. Bijvoorbeeld: Ik ga morgenavond naar een popconcert. Ga je mee?
Het concert
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Trek een lijn tussen de woorden en de betekenis die bij elkaar horen. Kijk naar het
voorbeeld.
Dansen muziek van vroeger, muziek die veel mensen mooi vinden.
Maak de zin af. Zet een rondje om het goede woord. Kijk naar het voorbeeld.
je ritme.
op het concert.
echt is.
samen.
jammer.
mooi.
Voorbeeld:
Ik houd van popmuziek. Waar hou jij van?
Ik houd van Nederlandse liedjes.
Soms vindt u iets mooi, soms vindt u iets niet mooi. Schrijf onder elk plaatje, “Dat
vind ik mooi” of “Dat vind ik niet mooi”.
……………………………………… ………………………………………
……………………………………… ………………………………………
……………………………………… ………………………………………
……………………………………… ………………………………………
……………………………………… ………………………………………
……………………………………… ………………………………………
Uw huis.
…………………………………………………………………………………………
Uw kinderen.
…………………………………………………………………………………………
Uw vrienden.
…………………………………………………………………………………………
Uw familie.
…………………………………………………………………………………………
Uw werk.
…………………………………………………………………………………………
Uw hobby.
…………………………………………………………………………………………
Grapjes.
…………………………………………………………………………………………
Er zijn verschillende soorten muziek. Welke muziek vindt u mooi? Waar bent u gek
op? Luister naar de volgende muzieksoorten. Schrijf op wat u ervan vindt. Vertel of u
het leuk vindt, of mooi. En waarom vindt u dat?
Luister naar:
http://www.youtube.com/watch?v=KQ9uiQ7-Z0c
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Luister naar:
http://www.youtube.com/watch?v=myPDjxPeAms&feature=&p=1E5E1EB1BF690E3
6&index=0&playnext=1
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Luister naar:
http://www.youtube.com/watch?v=HRqk2rn7g8c
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Spreek samen!
Zoek een taalvriend. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een
vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Doe samen met uw
Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw
taalvriend of uw uitspraak goed is.
B: ‘t Is echt lelijk.
B: ‘t Is echt lelijk.
B: En ook te hard.
B: En ook te hard.
Muziek!
Smaken verschillen, ook met betrekking tot muziek. Sommige mensen zijn gek op een
opera, ze vinden het zingen prachtig, anderen vinden dat afschuwelijk. Sommigen
krijgen tranen in hun ogen bij een ‘smartlap’ van André Hazes, anderen vinden het niet
om aan te horen.
Wat is uw favoriete muziek? Jazz, klassiek, pop, blues? Of luistert u liever naar R&B
hip hop of trance? Wat voor muziek is populair in uw land? Houdt u van liedjes uit
Turkije, Nederland, China, Somalië, Ghana en andere landen?
En maakt u zelf muziek? Speelt u piano of fluit? En zingt u wel eens? Zingt u in
de kerk? Of onder de douche? Of zomaar op straat?
Het spreekwoord zegt: Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.
PRAKTIJK
PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Luister naar drie verschillende radiozenders, welke
muziek draaien ze?”
Deze les over Muziek past niet in de thema’s van KNS van het Inburgeringexamen.
Maar eigenlijk past muziek overal. Muziek is leuk en mooi.
Maak de voorbeeldexamens.
4. Je wilt vanavond een film over muziek kijken: naar The Sound of Music.
Hoe laat begint deze film?
a. Om 20 uur.
b. Om 20.30 uur.
c. Om 22 uur.
4. De IMDB geeft een alle films een cijfer. Een hoger cijfer betekent een betere film.
Welke film krijgt van IMDB het laagste cijfer?
a. L’ínnocent.
b. Les hommes libres.
c . Largo Winch.
5. Welke film zou u wel willen zien? Kies een film en schrijf op waarom u die film
wilt zien.
……………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………
2. Wat vindt u van deze Surinaamse muziek? Schrijf het op in drie regels.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2. Wat vindt u van deze Jazz muziek? Schrijf het op in drie regels.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
2. Wat vindt u van deze Braziliaanse muziek? Schrijf het op in drie regels.
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………