You are on page 1of 222

www.edusom.

nl

Opstartlessen

Les 1. Kennismaken

Wat leert u in deze les?

 Uzelf voorstellen
 Kennismaken

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Op een feestje. Nuray Tunc en Ronald van Meer gaan kennismaken. Uit welk
land komt Nuray?

Nuray: Hallo, ik ben Nuray Tunc. Wie ben jij?


Ronald: Dag, ik ben Ronald van Meer.
Nuray: Is Ronald je voornaam?
Ronald: Ja, dat klopt. Ronald is mijn voornaam en Van Meer is mijn achternaam.
Nuray: Oké. Mijn voornaam is Nuray. Tunc is mijn achternaam.
Ronald: En waar kom je vandaan?
Nuray: Ik kom uit Turkije.
Ronald: O, Turkije. Waar in Turkije?
Nuray: Ik kom uit Istanbul.
Ronald: Istanbul. Dat is een mooie stad.
Nuray: Ja, zeker!

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


2
DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

Wie ben je?


Als je zegt, wie ben je?, dan vraag je naar de naam van iemand.
Bijvoorbeeld: Wie ben je? Mijn naam is Ronald van Meer.

de voornaam
Je voornaam is de naam die je ouders je geven. Nederlandse voornamen zijn Jan,
Hans, Mieke, Els enzovoorts.
Bijvoorbeeld: Mijn voornaam is Jan.

de achternaam
Een achternaam is de naam van je familie.
Bijvoorbeeld: Mijn achternaam is Van Meer. Dat is de naam van mijn vader.

Dat klopt.
‘Dat klopt.’ betekent: ‘Dat is waar.’
Bijvoorbeeld: Is Ronald je voornaam? Ja, dat klopt. Ronald is mijn voornaam

Waar kom je vandaan?


Als je vraagt: ‘Waar kom je vandaan?’, dan vraag je uit welk land iemand komt.
Bijvoorbeeld: Waar kom je vandaan? Ik kom uit China.

de stad
Een stad is een plaats waar veel mensen wonen. Een voorbeeld van een stad is
Amsterdam.
Bijvoorbeeld: Ik woon in een stad. Ik woon in Amsterdam.

mooi
Mooi betekent: het is leuk om te zien.
Bijvoorbeeld: Parijs is een mooie stad. Parijs is leuk om te zien.

Tip woorden leren

Leer drie woorden per dag! Schrijf ze op een geel plakbriefje en plak dat dat op
de koelkast!

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


32
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.

Goed Fout
1.
De achternaam van Nuray is van Meer.

2.
De achternaam van Ronald is van Meer.

3.
Nuray komt uit Amsterdam.

Hallo!
Hoi!
Mijn naam is Ronald
Ik ben Nuray! van Meer.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


42
HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Nuray en Ronald maken kennis met elkaar. Waar woont Nuray?

Nuray: En waar kom jij vandaan, Ronald?


Ronald: Ik kom uit Nederland [lacht]. Uit Den Haag.
Nuray: Den Haag. Is dat een mooie stad?
Ronald: Ja, Den Haag is een heel mooie stad. Waar woon jij?
Nuray: Ik woon in Utrecht.
Ronald: O, dat is leuk. Waar woon je in Utrecht?
Nuray: In het centrum van de stad. In de Wittevrouwenstraat.
Ronald: O ja, die straat ken ik.
Nuray: Nou, Ronald leuk om kennis met je te maken!
Ronald: Ja, ik vind het ook heel leuk!

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


52
DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

Ik kom uit …
Ik kom uit Nederland, betekent: Ik ben een Nederlander.
Bijvoorbeeld: Nuray komt uit Turkije. Nuray is Turkse.

wonen
Als je ergens woont, heb je ergens een huis.
Bijvoorbeeld: Hij woont in een mooi huis in Den Haag.

in het centrum
Als je in het centrum woont, woon je midden in de stad.
Bijvoorbeeld: Hij woont in het centrum van de stad. Hij woont vlakbij het Centraal
Station.

leuk
Leuk is iets dat fijn of goed is.
Bijvoorbeeld: Ik vind Utrecht een leuke stad. Ik woon fijn in Utrecht.

de straat
Een straat is een weg met veel huizen. Je woont in een straat.
Bijvoorbeeld: In welke straat woon jij? Ik woon in de
Nieuwstraat.

kennen
Als je bijvoorbeeld een straat kent, dan ben je in die straat
geweest.
Bijvoorbeeld: Ik woon in de Wittevrouwenstraat. O ja, die straat ken ik.

Het centrum van


Amsterdam

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


62
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan.

1. Uit welke land komt Ronald?


 Uit Nederland
 Uit Den Haag

2. Uit welke stad komt Ronald?


 Uit Utrecht
 Uit Den Haag

3. In welke stad woont Nuray?


 In Utrecht
 In de Wittevrouwenstraat

4. Woont Nuray in het centrum van Utrecht?


 Ja
 Nee

Het centrum van


Utrecht

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


72
SCHRIJVEN

Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


82
OEFENING

Opdracht 8. Wat kunt u zeggen?


Als u kennismaakt met iemand, dan kunt u verschillende dingen zeggen. Lees de
volgende zinnen. Praat hardop voor uzelf.

Wat is je naam?
Mijn naam is […]

Wat is je voornaam?
Dat is […].

Wat is je achternaam?
Dat is […].

Waar kom je vandaan?


Ik kom uit […].

En waar woon je nú?


Ik woon in […].

En waar werk jij?


Ik werk in […].

Is het daar mooi?


Het is daar heel mooi.

de achternaam

de voornaam

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


92
Probeer nu antwoord te geven op de vragen.

1. Mijn naam is Wilna van Duin. Wat is jóuw naam?


2. Mijn achternaam is Van Duin. En wat is jóuw achternaam?


3. Mijn voornaam is Wilna. En wat is jóuw voornaam?


4. Ik kom uit Nederland. En waar kom jíj vandaan?


5. Ik woon in Den Haag. En jij, waar woon jíj?


6. Ik woon in de Rembrandtstraat. En jij, in welke straat woon jij?


Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
WOORDEN

Opdracht 9. Wie bent u?

Als u iemand ontmoet, dan vraagt u: Wie bent u? De ander zegt dan “Ik ben…” of
“Mijn naam is…” Soms zeggen mensen hun voornaam en soms hun achternaam, soms
zeggen ze het allebei.

Wat is de voornaam? Wat is de achternaam? Kijk naar het voorbeeld. Let op sommige
mensen zeggen alleen hun voornaam of alleen hun achternaam!

1. Goedemiddag, ik ben Ronald Scheldema.


2. Ik ben meneer Saidjan.
3. Hoi, ik ben Michael Jeffreys.
4. Ik ben Maartje Sache.
5. Mijn naam is Faisa, Ibrahim Faisa.
6. Ik heet Fatih.
7. Ik ben mevrouw van Zanten.

Voornaam Achternaam
1. Ronald Scheldema

2. …………………………… ……………………………

3. …………………………… ……………………………

4. …………………………… ……………………………

5. …………………………… ……………………………

6. …………………………… ……………………………

7. …………………………… ……………………………

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
11
DE WOORDEN

Opdracht 10. Waar komt u vandaan?

Zet een rondje om het juiste plaatje.

1. Waar komt u vandaan?


Ik kom uit de stad.

2. Waar komt u vandaan?


Ik kom uit Ghana.

3. Waar woont u?
Ik woon in het centrum van Rotterdam.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
12
4. Waar woont u?
Ik woon in deze straat.

5. Waar komt u vandaan?


Ik kom uit Nederland.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
SCHRIJVEN

Opdracht 11. Klopt dat?

Schrijf op: Ja, dat klopt. Of: Nee, dat klopt niet.

1. Amsterdam is een stad. Klopt dat?

…………………………………………………………………………………………

2. Een dorp is een stad. Klopt dat?

…………………………………………………………………………………………

3. Als je in Nederland woont, dan woon je in Europa. Klopt dat?

…………………………………………………………………………………………

4. De Nederlandse vlag heeft de kleuren rood, wit, blauw. Klopt dat?

…………………………………………………………………………………………

5. Het centrum van de stad ligt vaak in het midden van de stad. Klopt dat?

…………………………………………………………………………………………

6. Als iemand vraagt: Waar kom je vandaan? Dan kan je zeggen: Ik kom uit…
Klopt dat?

…………………………………………………………………………………………

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
14
DE WOORDEN

Opdracht 12.
Zet een rondje om de goede plaatjes.

1. Ik woon in een huis.

2. De kinderen lopen door de straat.

3. Hij vindt het leuk.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
SPREKEN
Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend.

A: Waar kom je vandaan?


A: Waar kom je vandaan?

B: Uit Nederland.
B: Uit Nederland.

A: En u?
A: En u?

B: Ik kom uit China.


B: Ik kom uit China.

A: En jij?
A: En jij?

B: Ik kom uit Somalië.


B: Ik kom uit Somalië.

A: En hij?
A: En hij?

B: Hij komt uit Ghana.


B: Hij komt uit Ghana.

A: En zij?
A: En zij?

B: Zij komt uit Turkije.


B: Zij komt uit Turkije.

A: Allemaal uit een ander land!


A: Allemaal uit een ander land!

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
16
LEZEN

Opdracht 14. Lees en kies het goede antwoord.

1. Wat doet u als u in Nederland kennismaakt?


a. U geeft een hand en zegt uw naam.
b. U geeft een kus en zegt uw adres.

2. Wat zeggen jonge mensen vaak tegen elkaar?


a. Ze zeggen ‘u’ en ‘meneer’.
b. Ze zeggen ‘jij’en de voornaam.

Kennismaken

Als u in Nederland met iemand kennismaakt, geeft u een hand en zegt u uw naam. In
een formele situatie, bijvoorbeeld op het werk of bij een instantie, zegt u uw voornaam
en achternaam. In die situatie spreken mensen elkaar aan met ‘u’. Bijvoorbeeld: “Hoe
heet u?”, “Waar komt u vandaan?”Als de ander het goed vindt, zegt u ‘je’ of ‘jij’ in
plaats van ‘u’. Mensen zeggen dan bijvoorbeeld: “Zeg maar ‘je’”. Of ze vragen:
“Zullen we ‘je’ tegen elkaar zeggen?” Jonge mensen zeggen meestal direct al ‘je’ en
‘jij’ tegen elkaar, bijvoorbeeld: “Hoi, ik ben Hans. Wie ben jij?”

?? VRAAG VAN DE LES ??

“Wat kan je vragen als je iemand zijn naam wilt weten?”

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


17
TIP VAN DE WEEK 1

Kennismaken is heel belangrijk. Als u ergens binnenkomt of als u iemand ontmoet die
u nog niet kent, moet u kennismaken. Oefen het kennismaken goed want u heeft het
vaak nodig.

TIP VAN DE WEEK 2

Bedenk vragen die u kunt stellen als u kennis gaat maken. Wij geven alvast een paar
voorbeelden. Probeer er zelf nog meer bij te bedenken.

- Hoe heet u?
- Waar komt u vandaag?
- Waar woont u?
- Wat doet u voor werk?
- Heeft u kinderen?
- Wat zijn uw hobby’s?

TIP VAN DE WEEK 3

Op www.etv.nl kunt u meer informatie vinden over kennismaken. Bekijk de aflevering


‘Begroeten en kennismaken’ van het programma ‘Doe maar gewoon’.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
PRAKTIJK

Opdracht 15. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

De opdracht bij deze les is: “Maak kennis met iemand”

- Maak kennis met uw buurman, buurvrouw of de juf of meester op school.


- Vertel uw eigen naam.
- Vraag ook naar de naam van de ander.

GRAP VAN DE WEEK

Huiswerk
De juf vraagt: ‘Jantje, heeft je vader je nu alweer geholpen met je huiswerk?’
Jantje antwoordt: ‘Nee hoor Juf, deze keer heeft hij het helemaal alleen gemaakt!’

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
19
I OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over kennismaken past in het thema ‘Omgangsvormen, waarden en


normen’ van KNS van het Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdracht 6 en maak
de oefeningen van Station Nederlands.
En kijk naar films van ETV. Op de website ETV.nl vindt u films die over
kennismaken gaan.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met opdracht 13 uit deze les.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Het is handig als u een
taalvriend heeft om samen de oefeningen mee te doen. Doe opdracht 8 en 13 uit deze
les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS EN VOOR SCHRIJVEN


Bespreek de opdrachten 9 en 11 uit deze les met uw taalvriend.

Extra Opdracht 1.
Bekijk de film over kennismaken van ‘U kunt ’t ook!’ op www.etv.nl film

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


20
25
Extra Opdracht 2.
Geef antwoord op de vragen

1. Als iemand vraagt ‘Wie bent u?’ Wat zegt u dan?

………………………………………………………………………………

2. Als iemand u iets geeft en zegt ‘Alstublieft’ Wat zegt u dan?

…………………………………………………………………………

3. Als iemand zegt ‘Tot ziens’. Wat zegt u dan?

………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 3.
Vul uw naam in. Zo kunt u zich voorstellen.

Ik ben………………………………………………

Mijn naam is ………………………………………

Ik heet ……………………………………………..

Extra Opdracht 4.
Spreek mee met het filmpje.

Extra Opdracht 5.
Luister naar het liedje.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


21
26
Extra Opdracht 3.
Bespreek wat uw geschreven heeft met uw taalvriend.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:

http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat helemaal over het examen.

Les 1 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


22
27
www.edusom.nl

Opstartlessen

Les 2. Wonen

Wat leert u in deze les?

 Een gesprek voeren over wonen.


 Zeggen hoe u woont.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Hassan en Karin wonen in dezelfde straat. Ze praten over hun huis. Op


welk nummer woont Karin?

Karin: Dag, ik zal me even voorstellen. Mijn naam is Karin Verstraten.


Hassan: Hallo, ik ben Hassan Farah.
Karin: Woont u al lang in deze straat?
Hassan: Nee, we wonen hier pas kort. Sinds februari dit jaar.
Karin: O, ik ook. Op welk huisnummer woont u?
Hassan: Wij wonen op nummer 12. En u?
Karin: Op nummer 21. Ik woon in dat huis daar..
Hassan: O, dan hebben we hetzelfde soort huis.
Karin: Ja, dat klopt. Vindt u het een fijn huis?
Hassan: Ja, het huis is prima. Het is alleen een beetje klein voor ons gezin. En u,
hoe vindt u het?
Karin: Nou, ik vind het een fijn huis. Maar ik woon alleen. Dus voor mij is het
huis een beetje groot!

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 2


DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

zich voorstellen
Als je je voorstelt, dan zeg je je naam.
Voorbeeld: Zal ik me even voorstellen? Mijn naam is Karin.
Karin Groot.

lang
Als je lang in een straat woont, dan woon je al veel jaren in de straat.
Voorbeeld: Ik woon al heel lang in deze straat, al veertig jaar!

kort
Als je kort in een straat woont, dan woon je nog niet lang in de straat. Je woont
er weinig jaren.
Voorbeeld: De huizen in deze straat zijn nieuw. Alle mensen wonen nog maar kort in
deze straat.

het huisnummer
Het huisnummer is het nummer van een huis. Het huisnummer staat
bij de deur van een huis.
Voorbeeld: Wat is jouw huisnummer? Ik woon op nummer 13.

daar
Daar is een woord om een plaats aan te wijzen.
Voorbeeld: Waar woon jij? Ik woon daar, daar bij die boom.

hetzelfde
Als een kind Yusuf heet en een ander kind ook Yusuf heet, dan hebben zij dezelfde
naam. Voorbeeld: Onze huizen hebben allebei vier kamers, een keuken en een
badkamer, en allebei een rode deur. Ze zijn precies hetzelfde!

fijn
Een fijn huis is een huis dat goed is voor jou.
Voorbeeld: We hebben vier kamers, een grote keuken en een grote tuin. Het is echt
een fijn huis.

prima
Prima is helemaal goed.
Voorbeeld: Mijn nieuwe huis is mooi en groot. Het is een prima huis!

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 3


het gezin
Een gezin is vader, moeder en kinderen
Voorbeeld: Ik kom uit een groot gezin: Ik heb vijf broers en drie
zussen.

een beetje
Een beetje is niet veel. Als je een beetje moe bent, dan ben je
niet heel erg moe.
Voorbeeld: Als ik ziek ben wil ik alleen een beetje water drinken.

klein
Een klein huis heeft niet veel kamers.
Voorbeeld: Het huis is erg klein. Het heeft één kleine kamer en een heel kleine
keuken.

groot
Een groot huis is een huis met veel kamers. Je kunt met veel mensen in het huis
wonen.
Voorbeeld: Ons huis heeft vijf kamers en een grote keuken. Het is een groot huis.

alleen
Als je alleen woont, dan woon je niet met andere mensen in jouw huis.
Voorbeeld: Ik vind het fijn om alleen te wonen. Ik kan altijd doen wat ik wil.

Tip woorden leren

Leer woorden die bij elkaar horen: bij familie hoort vader, moeder, kinderen.
Bedenk bij ieder nieuw woord of u weet welke woorden bij dat woord horen.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 4


VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.

Goed Fout
1.
1. Hassan woont al lang in de straat.

2.
2. Hassan woont op nummer 12.

3.
3. Het huisnummer van Karin is 21.

4.
4. Karin vindt haar huis een beetje
klein.

5.
5. Hassan vindt zijn huis een beetje
klein.

Het huisnummer

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 5


HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Ayaan en Ahmed werken samen. Ze praten over hun huizen. In wat voor huis
woont Ahmed?

Ayaan: Hé Ahmed, waar woon jij?


Ahmed: Ik woon hier in de buurt. In de Kerkstraat.
Ayaan: De Kerkstraat? O ja, die ken ik wel. Leuke straat.
Ahmed: En jij, waar woon jij?
Ayaan: Ik woon in de Stationsbuurt, in de Spoorstraat.
Ahmed: Heb je daar een groot huis?
Ayaan: Nee, ik heb een klein appartement. En jij?
Ahmed: Ik heb een grote woning, met mijn vrouw en kinderen. We hebben ook
een tuin.
Ayaan: O, wat leuk. Hoeveel kinderen hebben jullie?
Ahmed: Drie. En jij? Woon jij alleen?
Ayaan: Ja, ik woon nu alleen. Maar ik ga samenwonen.

Hé Ahmed,
waar woon jij?

Hoi Ayaan, ik woon in de


Kerstraat. En jij?

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 6


DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

hier
Hier is een woord om een plaats aan te wijzen die dichtbij is.
Voorbeeld: Waar woon jij? Ik woon hier, in dit huis.

de buurt
De buurt is een deel van een stad. Een buurt is een paar straten bij elkaar.
Voorbeeld: In mijn buurt zijn veel winkels en ook een paar scholen.

het appartement
Een appartement is een deel van een groter huis.
Voorbeeld: Ik woon in een appartement op drie hoog. Boven
mij is ook een etage.

de woning
Een woning is een huis.
Voorbeeld: Ik heb een groot huis met een tuin. Het is een heel
fijne woning.

de tuin
Een tuin is een stukje land bij een huis. In een tuin kun je
zitten, spelen en planten zetten.
Voorbeeld: Mijn huis heeft een kleine tuin. Daar kunnen we lekker
zitten.

het kind
Een kind is een klein mens. Een kind is nul tot achttien jaar.
Voorbeeld: We hebben drie kinderen: een zoon van dertien en
twee dochters: één van tien en één van vier.

samenwonen
Als je samenwoont, dan woon je met iemand in een huis. Je woont niet alleen.
Voorbeeld: Mijn vriend en ik zoeken een huis want we willen gaan samenwonen.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 7


VRAGEN BIJ HET GESPREK
Opdracht 6.

1. In welke straat woont Ahmed?


In de Kerkstraat.
In de Spoorstraat.

2. In welke straat woont Ayaan?


In de Kerkstraat.
In de Spoorstraat.

3. In wat voor huis woont Ahmed?


In een groot huis.
In een klein huis.

4. In wat voor huis woont Ayaan?


In een groot appartement.
In een klein appartement.

5. Wie heeft er drie kinderen?


Ahmed.
Ayaan.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 8


SCHRIJVEN

Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 9


OEFENING

Opdracht 8. Het tegenovergestelde.


Wat is precies het andere? Kijk naar het voorbeeld.

Dik Dun

Mooi Lekker

Vies Lelijk

Nu u! Trek lijntjes tussen woorden die het tegenovergestelde betekenen.

Lang Kort

Daar Klein

Groot Alleen

Samen Hier

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 10


DE WOORDEN

Opdracht 9.

Schrijf de goede woorden in de cirkels. Kies uit:

het huisnummer, de woning, de tuin, het kind, het gezin.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 11


SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

‘Antwoord geven op vragen over wonen.’ Kijk naar de voorbeelden.

Voorbeeld:
Ik woon in Leiden. In welke stad woon jij?
Ik woon in Den Haag.

Ik woon in de Vinkstraat. In welke straat woon jij?


Ik woon in de Kootwijkstraat.

Praat nu hardop voor uzelf! Geef antwoord op de vragen.

Ik woon in Leiden. In welke stad woon jij?


Ik woon in de Vogelbuurt. In welke buurt woon jij?


Ik woon in de Vinkstraat. In welke straat woon jij?


Ik woon op nummer 10. Op welk nummer woon jij?


Mijn huis is klein. Is jouw huis klein of groot?


Mijn buurt is leuk. Is jouw buurt leuk of niet leuk?


Ik woon boven. Woon jij boven of beneden?


Ik woon samen. Woon jij samen of alleen?


Een Een
klein huis  groot huis 

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 12


OEFENING

Opdracht 11. Een beetje

Als iets niet heel erg veel is, dan is het een beetje. Kijk maar naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
1. Ik ben niet heel erg moe.
Ik ben een beetje moe.

Nu u! Wat is hetzelfde? Kruis het goede antwoord aan.

2. Ik ben niet heel erg klein.


Ik ben maar klein.
Ik ben een beetje klein.

3. Hij is heel groot.


Hij is een beetje
groot. Hij is erg groot.

4. Het appartement is niet heel fijn.


Het appartement is leuk.
Het appartement is een beetje fijn.

5. De buurt is niet heel leuk.


De buurt is niet fijn.
De buurt is een beetje leuk.
Hij is een
6. De tuin is niet groot. beetje klein.
De tuin is niet lang.
De tuin is een beetje klein.

Hij is
groot!

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 13


DE WOORDEN

Opdracht 12.

Trek lijntjes tussen de zinnen die hetzelfde zijn. Kijk naar het voorbeeld.

De man is niet lang. Het is een fijn huis.

Het is een prima huis Zij wonen niet alleen.

Het appartement is niet groot. De man is kort.

Hij stelt zich voor aan de juf. Hij zegt zijn naam tegen de juf.

Zij wonen samen in de woning. Het appartement is klein.

Het is een fijne buurt. De tuin is niet heel erg groot.

De tuin is een beetje klein. Het is een prima buurt.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 14


DE WOORDEN

Opdracht 13.

Kies het goede antwoord. Zet een kruisje in het goede hokje.

1. Wij wonen samen in het


appartement. de
tuin.

2. Het huisnummer hangt


op de woning.
de buurt.

3. Zij stelt zich voor


aan het kind.
de woning.

4. Ik woon hier al heel


alleen.
lang.

5. Het kind hoort bij


de woning.
het gezin.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 15


SPREKEN
Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend.

A: Waar woon jij?


Waar woon jij?

B: In Werkendam.
In Werkendam.

A: Waar woon je dan in Werkendam?


Waar woon je dan in Werkendam?

B: In de Schildersbuurt.
In de Schildersbuurt.

A: In welke straat?
In welke straat?

B: In de Vermeerstraat.
In de Vermeerstraat.

A: In welk huis?
In welk huis?

B: Hier in dit huis!


Hier in dit huis!

A: Op nummer 10?
Op nummer 10?

B: Ja, nummer 10!


Ja, nummer 10!

A: Wat een leuk huis!


Wat een leuk huis!

B: Dank je wel!
Dank je wel!

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 16


LEZEN

Opdracht 15. Lees.


DE INFORMATIE.

Wonen

In Nederland vind je verschillende soorten woningen. In steden


en dorpen zijn veel wijken met zogenaamde rijtjeshuizen. Dat zijn
huizen die aan elkaar vast zijn gebouwd. Ze staan in
een lange rij. Rijtjeshuizen hebben een achtertuin en
soms ook een kleine voortuin. In de stad wonen veel
mensen in een appartement, in een groter gebouw,
bijvoorbeeld een flat. Daar wonen mensen op
verschillende verdiepingen of etages.

In de dorpen en in de dure buurten van de stad staan de villa’s. Villa’s


zijn grote, vrijstaande huizen met veel groen eromheen.

Er zijn huur- en koopwoningen. In Nederland woont de helft van de


mensen in een koopwoning. In de grote steden zijn minder
koopwoningen. Daar wonen de meeste mensen in een huurwoning.

?? VRAAG VAN DE LES ??

Noem drie verschillende soorten huizen.

TIP VAN DE WEEK 1

In de krant staan altijd advertenties voor woningen. Veel mensen zoeken een woning
en andere mensen willen juist hun huis verkopen. Kijk eens in de krant. Ziet u om
welk soort huizen het gaat? En wat voor huis vindt u mooi?

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 17


TIP VAN DE WEEK 2

Op ETV kunt u meer informatie vinden over het huren van een woning in Nederland. Bekijk
hiervoor de aflevering ‘wonen’ van het programma ‘Doe maar gewoon’.

PRAKTIJK

Opdracht 16. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

De opdracht bij deze les is: “Maak een praatje met uw buren over wonen.”

- In wat voor huis wonen uw buren?


- Vraag aan de buren of ze al lang in de straat wonen.
- Vraag aan de buren of ze het een prettig huis vinden.
- Willen de buren gaan verhuizen?
- Wat kan je nog meer vragen? Bedenk nog meer vragen en stel deze aan de
buren. Probeer ook te bedenken wat je zelf zou antwoorden.

De volgende les begint dus met een bespreking van de praktijkopdracht.

GRAP VAN DE WEEK

Een vies huis

Dat huis is zo vies. Als je naar buiten gaat, dan moet je je voeten vegen!

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 18


II OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over wonen past in het thema ‘Wonen’ van KNS van het Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdracht 6 en maak
de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met opdracht 13 uit deze les.
Ook kunt u oefenen met de extra leesopdracht hieronder.

Extra Opdracht 1.
Lees de tekst en beantwoord de vragen.

1. Wie hebben dit bericht geschreven?


a. Jan, Lia en Rentske Bakker.
b. John, Ria en Linde Jansen

2. Waarom sturen zij dit bericht?


a. Er is iemand jarig.
b. Er is een kindje geboren.
c. Ze hebben een nieuw huis.

3. In welke stad wonen John, Ria en Linde?


a. In Rotterdam.
b. In Amsterdam.
c. In Utrecht

4. Wat is het huisnummer van John, Ria en Linde?


a. 17.
b. 2315.
c. 66

5. Wat is het e-mailadres van John, Ria en Linde?


a. 2315 AL Amsterdam
b. bakkerstraat17.
c. famjansen@mail.nl

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 19


Wij zijn verhuisd!

Per 1 juli 2013 wonen wij in Amsterdam.

Ons nieuwe adres is:


Bakkerstraat 17
2315 AL Amsterdam
020-4827366
famjansen@mail.nl

Kom je een keer op bezoek?

John, Ria en Linde Jansen

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 20


OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN
Bespreek opdracht 7 uit deze les met uw taalvriend.
Maak ook de schrijfopdracht hieronder.

Extra Opdracht 2.

SCHRIJFOPDRACHT

Alle gegevens over waar je woont, vormen samen je adres.


Bij het adres horen:
- de straat
- het huisnummer
- de postcode
- de plaats

Om iemand een brief te sturen, moet je het adres van die persoon
weten.
Als je wilt bellen, heb je een telefoonnummer nodig.
Als je een e-mail wilt sturen, heb je ook een e-mailadres nodig.

Schrijf hieronder je eigen gegevens op:

Mijn adres
De straat en het huisnummer:
……………………………………………………………………………
De postcode en de plaats:
…………………………………………………………………………………..

Mijn telefoonnummer:
……………………………………………………………………………………….
Mijn e-mailadres:
………………………………………………………………………………………
………

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Doe opdracht 10 en 14 uit deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS


Kijk naar films van ETV
Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over wonen:

http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=75&aid=58
Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 21
Heeft u goed gekeken naar het gesprek over wonen? Op het examen gaat het ook
over wonen, het beschrijven van uw woning. Het is dus belangrijk om te kunnen
praten over wonen: hoe ziet uw huis er uit? Bent u blij met uw huis? En om te weten
wat je kunt vragen over wonen.

Lees het gesprek nog eens en let op de situaties. Leer de zinnen.

Extra Opdracht 3.

Bekijk de film over wonen van ‘U kunt ’t ook’ en geef antwoord op de vragen.

http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=75&aid=58

1. Waarom wil de man in het filmpje een ander huis?

…………………………………………………………………………………………

2. Hoeveel kamers heeft de man in zijn huis?

…………………………………………………………………………………………

3. Met hoeveel mensen woont de man?

…………………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 4.
Praat mee met het filmpje en luister naar het liedje.

Extra Opdracht 5.

Noem vijf verschillende kamers in het huis.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:

http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Oefen met de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat helemaal over het examen.

Les 2 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 22


www.edusom.nl

Opstartlessen

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Wat leert u in deze les?


 Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten.


 Antwoord geven op vragen.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Tom en Jade praten met elkaar op het schoolplein. Met wie praat Jade
Nederlands?

Tom: Hé, hallo, hoe gaat het met jou?


Jade: Goed! En met jou?
Tom: Ook goed. En, hoe gaat het met je Nederlands?
Jade: Het gaat goed, maar ik moet nog veel oefenen met spreken.
Tom: Ja, dat is belangrijk, spreken. Kun je met iemand oefenen?
Jade: Met de buren. Ik praat Nederlands met de buren. Ik heb heel aardige
buren.
Tom: Ah, dat is fijn.
Jade: En met mijn Nederlandse vrienden praat ik ook Nederlands. Ze helpen
mij elke week met de Nederlandse les.
Tom: En met je familie?
Jade: Met mijn familie praat ik Chinees! Chinees is mijn moedertaal!

Hé hallo, hoe gaat het


met jou? En hoe gaat het

met je Nederlands? Hoi! Het gaat steeds


beter. Ik oefen heel veel.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


2
DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl .

oefenen
Als je oefent, dan doe je iets tot het goed gaat.
Voorbeeld: Ik moet veel woorden leren. Dus ik oefen elke dag woorden op de
computer..

spreken
Als je spreekt, dan zeg je iets.
Voorbeeld: “Spreek jij Somalisch?” “Een beetje, ik begrijp wel
veel, maar ik kan nog niet zoveel zeggen.”

de buren
De buren zijn de mensen die naast je wonen. De buren wonen in dezelfde straat als
jij.
Voorbeeld: Ik heb heel aardige buren. Wij praten elke dag met elkaar.

praten
Als je praat, dan zeg je iets.
Voorbeeld: “Praat jij Nederlands? Een beetje, ik vind het
moeilijk, ik kan nog niet veel zeggen.”

aardig
Als de buren aardig zijn, dan doen ze leuk en goed tegen je.
Voorbeeld: Mijn buren zijn heel aardig. Ze zeggen altijd “Goeiemorgen!”.

de vrienden
Een vriend is iemand die je goed kent en die je aardig vindt.
Voorbeeld: Robin is mijn beste vriend. Ik ken hem al twintig jaar en we zien elkaar
vaak.

helpen
Als je iemand helpt, dan doe je goede dingen voor iemand. Je maakt iemand blij.
Voorbeeld: Kun je me even helpen? Ik kan het niet alleen.

de familie
Je familie zijn je vader, je moeder, je oma, je broer, je
zus, je oom, tante enzovoort.
Voorbeeld: Bijna mijn hele familie woont in China.
Alleen mijn broer en ik wonen in Nederland.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


3
de moedertaal
Je moedertaal is de taal die je leerde toen je klein was.
Voorbeeld: Mijn moedertaal is Turks, maar ik spreek ook Engels en Nederlands.

VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.

Goed Fout
1.
Jade praat op het schoolplein met haar
buren.

2.
Jade praat Nederlands met haar buren.

3.
De buren van Jade helpen haar bij de
Nederlandse les.

4.
De moedertaal van Jade is Chinees.

Het schoolplein

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


4
HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Het gesprek op het schoolplein gaat verder. Waar wonen de vader en moeder van
Jade?

Tom: Woont je familie ook in Nederland?


Jade: Mijn broer woont hier. Hij is hier al twintig jaar. En mijn zus woont hier
ook. Zij is hier nu drie jaar. Wij wonen samen in een huis.
Tom: En je ouders?
Jade: Mijn vader en moeder wonen in China.
Tom: O, dat is jammer voor jou. En voor je kinderen!
Jade: Ja, opa en oma wonen ver weg. Dat is erg jammer. Maar we sturen veel
foto’s naar China. En we bellen elkaar vaak.
Tom: Dat is mooi.
Jade: En volgend jaar gaan we naar China. We gaan bij mijn vader en moeder
op bezoek. En bij de rest van de familie natuurlijk!

Nederland China

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


5
DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

de broer
Een broer is een man of een jongen die dezelfde ouders heeft als jij.
Voorbeeld: Mijn broer heet Enco. Hij is drie jaar jonger dan ik.

de zus
Een zus is een vrouw of een meisje dat dezelfde ouders heeft
als jij.
Voorbeeld: Mijn zus heet Mara. Ze is twee jaar ouder dan ik.

de ouders Je ouders zijn je


vader en je moeder.
Voorbeeld: Leven je ouders nog? Alleen mijn vader leeft nog.
Hij is tachtig jaar oud.

jammer
Als het jammer is, dan is het niet leuk.
Voorbeeld: Sorry, ik kan morgen niet komen. Ik vind het heel jammer!

ver weg
Als iets ver weg is, dan duurt het lang voor je daar bent.
Voorbeeld: China is heel ver weg. Het is heel veel kilometers van Nederland. En het is
veel uren vliegen.

op bezoek gaan
Als je bij je broer op bezoek gaat, dan ga je naar je broer toe, je gaat naar zijn huis.
Voorbeeld: Elke zaterdag ga ik op bezoek bij mijn broer. Dan eten we samen en we
praten heel veel.

volgend jaar
Volgend jaar is het jaar dat na dit jaar komt. Als het nu 2011 is, is het volgend jaar
2012.
Voorbeeld: Volgend jaar ga ik naar Turkije, mijn land.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


6
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6.

1. Waar woont de broer van Jade?


In Nederland
In China

2. Waar woont de zus van Jade?


In Nederland
In China

3. Waar wonen de ouders van Jade?


In Nederland
In China

4. Wanneer gaat Jade naar China?


Volgende week.
Volgend jaar.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


7
SCHRIJVEN
Opdracht 7. Samenvatting

Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.


Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


8
OEFENING

Opdracht 8. Familie

Wie hoort er allemaal bij de familie? Kruis het goede antwoord aan.

1. De moeder hoort bij de familie.


Goed
Fout

2. De broer hoort bij de


familie. Goed
Fout

3. De buren horen bij de familie.


Goed
Fout

4. De ouders horen bij de familie.


Goed
Fout

5. De zus hoort bij de


familie. Goed
Fout

6. De vrienden horen bij de


familie. Goed
Fout

7. De kinderen horen bij de


familie. Goed
Fout

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


9
DE WOORDEN

Opdracht 9.

Lees de zin. Zet een rondje om het goede antwoord.

1. Als u iets heel vaak probeert, dan bent u aan het… helpen
oefenen

2. Als uw vrienden heel lief en leuk zijn, dan zijn ze… jammer
aardig

3. Als u iets zegt, dan bent u aan het… helpen


praten

4. De taal die uw ouders tegen u spraken toen u klein was, is uw…


moedertaal
familie

5. Als iemand bij u langs komt, dan komt hij… op bezoek


volgend jaar

6. De broer en zus horen bij… de familie


de vrienden

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

De familie

Kijk naar het voorbeeld.


Ik heb een broer. Heeft u een broer?
Ja, ik heb een broer.

Ik heb een zus. Heeft u een zus?


Ja, ik heb een zus.

Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag.

Ik heb een broer. Heeft u een broer?


Ik heb een zus. Heeft u een zus?


Ik heb een oom. Heeft u een oom?


Ik heb een tante. Heeft u een tante?


Ik heb een kind. Heeft u een kind?


Ik heb een dochter. Heeft u een dochter?


Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


11
Ik heb een zoon. Heeft u een zoon?

Mijn familie woont in Ghana. Woont uw familie in Ghana?


Mijn broer woont in Ghana. Woont uw broer in Ghana?


Mijn ouders wonen in Ghana. Wonen uw ouders in Ghana?


Mijn kinderen wonen in Nederland. Wonen uw kinderen in Nederland?


Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


12
SCHRIJVEN

Opdracht 11. Dat vind ik jammer.

Sommige dingen vindt u niet leuk. Dan zegt u: “Dat vind ik jammer”. Schrijf onder
alle zinnen die u niet leuk vindt: “Dat vind ik jammer”. Onder de andere zinnen
schrijft u niets. Kijk naar het voorbeeld:

Voorbeeld:

1. Mijn buren helpen mij graag.

…………………………………………………………………………………………

2. Mijn buren helpen mij nooit.


Dat vind ik jammer.

Nu u!

1. Mijn vrienden zijn heel aardig.

…………………………………………………………………………………………

2. Mijn buren zijn nooit aardig.

…………………………………………………………………………………………

3. Ik oefen veel met spreken, het gaat nog niet zo goed.

…………………………………………………………………………………………

4. Ik oefen veel met spreken, het gaat heel goed.

…………………………………………………………………………………………

5. Mijn ouders wonen heel ver weg.

…………………………………………………………………………………………

6. Mijn ouders wonen bij mij in de buurt.

…………………………………………………………………………………………

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
7. Mijn zus helpt mij bij het oefenen met Nederlands.

…………………………………………………………………………………………

8. Mijn zus helpt mij niet bij het oefenen met Nederlands.

…………………………………………………………………………………………

9. Mijn broer komt volgend jaar op bezoek.

…………………………………………………………………………………………

10. Mijn broer komt nooit op bezoek.

…………………………………………………………………………………………

11. Mijn vrienden praten altijd in hun moedertaal.

…………………………………………………………………………………………

12. Mijn vrienden praten nooit in hun moedertaal.

…………………………………………………………………………………………

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


14
OEFENING

Opdracht 12. Wat is de goede zin?

Lees de zinnen. Welke zin is het goede antwoord? Kruis het goede antwoord aan.

1. Ga je oefenen met Nederlands?


Ja, ik moet veel oefenen, dan kan ik goed leren
spreken. Nee, ik hoef mijn moedertaal niet te leren.

2. Wonen jouw ouders ver weg?


Ja, mijn ouders wonen in Somalië.
Ja, mijn ouders wonen in de buurt.

3. Praat jij altijd in je moedertaal met vrienden?


Nee, ik probeer Nederlands te spreken.
Nee, ik spreek mijn vrienden volgend jaar pas.

4. Zijn jouw buren aardig?


Ja, mijn buren zijn heel lieve en aardige
mensen. Ja, mijn buren praten nooit met mij.

5. Bij wie ga jij vaak op bezoek?


Bij mijn broer en bij mijn zus ga ik vaak op bezoek.
Ik ga vaak op bezoek praten over mijn moedertaal.

6. Ga jij volgend jaar op bezoek bij je zus?


Ja, ik ga volgend jaar naar mijn zus in Turkije.
Ja, ik ga volgende week mijn zus helpen.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
DE WOORDEN

Opdracht 13. Familie, vrienden of buurtgenoten?

Zet de mensen in de goede rij. Kijk naar het voorbeeld.

De familie De vrienden De buurtgenoten

De zus………………… ………………………… …………………………

………………………… ………………………… …………………………

………………………… ………………………… …………………………

………………………… ………………………… …………………………

de vrienden
de zus de broer
de buren

de ouders de buurman

de vriendin
de vriend
de buurvrouw
de kinderen

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


16
SPREKEN
Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend.

A: Goeiemorgen!
Goeiemorgen!

B: Hé, hallo!
Hé, hallo!

A: Hoe gaat ‘t?


Hoe gaat ‘t?

B: Goed hoor, en met jou?


Goed hoor, en met jou?

A: Ook goed.
Ook goed.

B: En de kinderen? Alles goed?


En de kinderen? Alles goed?

A: Ja hoor, prima!
A: Ja hoor, prima!

B: En je ouders, alles goed?


En je ouders, alles goed?

A: Alles goed, dank je wel.


Alles goed, dank je wel.

B: Dat is mooi. Nou, ik ga weer.


Dat is mooi. Nou, ik ga weer.

A: Ja, tot ziens! Groeten thuis!


Ja, tot ziens! Groeten thuis!

B: Zal ik doen. En tot gauw!


Zal ik doen. En tot gauw!

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


17
LEZEN
Opdracht 15. Lees.
DE INFORMATIE.

Familie, vrienden en buurtgenoten. Luister goed.

In Nederland krijgen de meeste mensen twee kinderen. Een gezin met twee kinderen
komt dus het meeste voor. Maar er zijn ook veel gezinnen met één kind is of drie
kinderen. Grote gezinnen, gezinnen met meer dan drie kinderen dus, zijn er weinig.
De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen is zevenentwintig jaar.
De kinderen gaan meestal op zichzelf wonen na hun twintigste jaar. Ze gaan dan vaak
alleen wonen. Of ze gaan samenwonen met een partner. Trouwen doen Nederlanders
gemiddeld rond hun dertigste jaar.
Hoe belangrijk is familie in Nederland? Voor Nederlanders zijn familie en vrienden
vaak even belangrijk. Via school of opleiding, of via sportclubs of andere
vrijetijdsbesteding leer je andere mensen kennen. Als je elkaar aardig vindt, kun je
zelfs vrienden worden.
Soms hebben mensen meer contact met hun vrienden dan met hun familie. Of mensen
veel of weinig contact hebben met hun buren is verschillend. In steden hebben mensen
vaak minder contact met hun buren dan in kleinere plaatsen. Maar we zeggen wel:
Een goede buur is beter dan een verre vriend.

?? VRAAG VAN DE LES ??

“Waar woont de familie van Jade?”

TIP VAN DE WEEK 1


In Nederland zijn familie en vrienden vaak even belangrijk. Ook gaan Nederlanders
vaak vroeg alleen wonen en pas laat trouwen. Hoe is dat in uw land? Denk hier goed
over na. Wat zijn de verschillen en wat is hetzelfde?

TIP VAN DE WEEK 2


Een familie is vaak heel groot. Bedenk wie er allemaal bij u familie horen en waar
deze familie woont. Als u dit bedenkt dat kunt u makkelijk een gesprek voeren over
familie. Wat kunt u zeggen over deze familieleden:
- Kinderen
- Ouders
- Broers en Zussen
- Opa en oma

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
TIP VAN DE WEEK 3

Op www.etv.nl kunt u meer informatie vinden over familie. Bekijk de aflevering


‘Familie’ van het programma ‘Taalklas’.

PRAKTIJK

Opdracht 16. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT
De opdracht bij deze les is: “Praat met een vriend of vriendin over familie?”

- Vraag waar de familie woont.


- Vertel waar uw familie woont.
- Hoe groot is uw familie? En die van uw vriend of vriendin?
- Bedenk nog meer vragen en voer het gesprek.

De volgende les begint dus met een bespreking van de praktijkopdracht.

GRAP VAN DE WEEK

Ouders. Wat is het rare aan ouders?

Antwoord: Eerst leren ze je lopen en praten en als je oud bent zeggen ze: “Stil zitten
en mond houden!”

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


19
II OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over familie, vrienden en buurtgenoten past in het thema ‘Omgangsvormen,
waarden en normen’ van KNS van het Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN

Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl


of via www.stationnederlands.nl.Maak daarbij de vragen van opdracht 6.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met opdracht 12 en 15 uit deze les.
Ook kunt u oefenen met de extra leesopdracht hieronder.

Extra Opdracht 1. Leesopdracht


Bekijk de e-mail hieronder en beantwoord de vragen.

1. Wie heeft deze e-mail gestuurd?


a. Opa.
b. Oma.
c. Een vriend.

2. Wat is het onderwerp van deze e-mail?


a. Hoe het in Nederland gaat.
b. Hoe het met opa en oma gaat.
c. Hoe je een e-mail schrijft.

3. Wat betekent ‘We zijn erg benieuwd’?


a. Nederland is nieuw voor ons.
b. We zijn erg blij.
c. We willen het heel graag weten.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


20
OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN
Bespreek de opdrachten 7 en 11 uit deze les met uw taalvriend.
Maak ook de extra schrijfopdracht.

Extra Opdracht 2. Schrijfopdracht.


Lees de tekst van de e-mail van Oma. Schrijf een antwoord op de e-mail.

Let op:
- Beantwoord alle vragen uit de e-mail.
- Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
- Zorg dat duidelijk is voor wie en van wie de e-mail is.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


21
OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Doe
opdracht 10 en 14 uit deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS


Kijk naar films van ETV
Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over familie.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


22
Extra Opdracht 3.

Bekijk de film over familie van het programma ‘Taalklas’ op


http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=92

Extra Opdracht 4.

1. In het filmpje kan de baby praten. Wie ziet de baby?

…………………………………

…………………………………

…………………………………

2. Wat krijgt de baby voor cadeautje?

…………………………………………………………………………………

3. Hoe heet de broer van de baby en hoe oud is hij?

…………………………………………………………………………………

4. Hoe heet de zus van de baby en hoe oud is zij?

………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 5.

Doe mee met de oefeningen in het filmpje.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


23
www.edusom.nl

Opstartlessen

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Wat leert u in deze les?


 Wat u kunt zeggen als u iets lekker vindt of ergens van houdt.
 Praten over eten en drinken.
 Praten over boodschappen doen.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Lap en Jana zijn vrienden. Ze zien elkaar in de supermarkt. Wat voor eten vindt
Jana lekker?

Lap: Hé, hallo, hoe gaat het met jou?


Jana: Heel goed! En met jou?
Lap: Ook goed! Ook lekker aan het boodschappen doen?
Jana: Ja! Jij hebt al heel wat lekkere dingen in je kar.
Lap: Ja, ik houd van lekker eten. Hé, zullen we iets afspreken?
Jana: Ja…
Lap: Kom je vanavond bij me eten?
Jana: Leuk! Goed idee! Kunnen we eens rustig met elkaar praten!
Lap: Ja! Wat vind je lekker? Waar hou je van? … Vind je Chinees eten
lekker? Of hou je meer van Hollands eten?
Jana: Ik vind alles lekker. Maar ik hou het meest van buitenlands eten.
Aardappelen, groente en vlees vind ik wel lekker, maar dat heb ik al zo
vaak gegeten..
Lap: Dan maak ik Chinees voor je. Echt Chinees. Rijst met kip, tomaat en
broccoli.
Jana: Heerlijk!

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 2


DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

boodschappen doen
Als je boodschappen doet, koop je dingen in een winkel of op
de markt.
Voorbeeld: Er is niets meer in huis. Kun jij even boodschappen
gaan doen?

houden van
Als je van chocola houdt, dan vind je chocola erg lekker. Je eet het graag.
Voorbeeld: Houd je van kaas op je brood?

afspreken
Als je afspreekt dat je bij je vriend komt, dan zeg je tegen je vriend dat je bij hem
komt. Je belooft het.
Voorbeeld: “Zullen we bij mij thuis afspreken? Om acht uur?” “Ja, acht uur bij jou
thuis is goed, dat is afgesproken.

bij iemand eten


Als je bij je vriend gaat eten, dan ga je naar zijn huis en dan maakt hij eten voor jou.
Je eet samen.
Voorbeeld: Ik ga elke week op donderdagavond bij mijn moeder eten.

De groente
Groenten zijn planten die je kunt eten.
Voorbeeld: Ik eet graag sla, spinazie, andijvie. Ik houd van veel groentes.

Hollands eten
Hollands eten is eten zoals veel mensen in Nederland klaarmaken.
Hollands eten is: gekookte aardappelen, gekookte groente en een
stukje gebakken vlees.
Voorbeeld: Mijn moeder kookte vroeger altijd Hollands eten, maar nu
maakt ze graag buitenlands eten klaar, zoals nasi, bami en ravioli.

buitenlands eten
Buitenlands eten is eten uit een ander land, bijvoorbeeld
Italië, Turkije of China.
Voorbeeld: Ik houd het meest van buitenlands eten. Dat vind ik
veel lekkerder dan Hollands eten.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 3


VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Kruis het goede antwoord aan.

1. Bij wie gaat Jana vanavond


eten? Bij niemand, ze eet
thuis. Bij Lap.
Bij de Chinees.

2. Houdt Jana van Hollands eten?


Ja, .
Nee, ze lust het niet.
Ze weet het niet.

3. Wat vindt Jana lekkerder, Hollands eten of buitenlands eten?


Hollands eten.
Ze vindt het even lekker.
Buitenlands eten.

4. Wat gaat Lap koken vanavond?


Hollands eten.
Buitenlands eten.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 4


HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Het gesprek van Lap en Jana gaat verder. Vindt Jana vis lekker?

Lap: Of heb je liever vis?


Jana: Dat vind ik ook lekker! Kies jij maar.
Lap: Oké. Ik maak iets lekkers voor je. En wat voor drinken zal ik kopen?
Drink je wijn of bier? Of liever frisdrank?
Jana: Nee ik drink geen wijn of bier. Liever fris, maar joh, ik neem wel
drinken mee.
Lap: Oké.
Jana: En dan kom je een andere keer eens bij mij eten. Dan kook ik voor jou,
goed? Stamppot met worst!Of houd je daar niet van? Ik kan ook pasta
met saus maken hoor!
Lap: Ik vind ook alles lekker hoor! Nou tot vanavond dan hé?
Jana: Ja tot vanavond. Hoe laat zal ik komen? Om zes uur?
Lap: Zes uur is prima. Dag!
Jana: Dag, tot vanavond!

De vis

Het drinken

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 5


DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

kiezen
Kiezen is van verschillende dingen één nemen. Als je vis kiest, dan zijn er meer
dingen, maar je neemt de vis.
Voorbeeld: “Er is vis en er is vlees. Wat kies je?” “Ik kies vis, dat vind ik het
lekkerst.”

klaarmaken
Als je eten klaarmaakt, dan maak je eten.
Voorbeeld: Wat zal ik klaarmaken vanavond? Zal ik aardappels met vlees koken of
rijst met kip?

iets lekkers
Als je iets lekkers maakt, dan maak je lekker eten. Je maakt eten dat mensen
lekker vinden.
Voorbeeld: Ik heb iets heel lekkers voor bij de koffie mee.

het drinken
Drinken is alle dingen die je kunt drinken: water, sap, limonade, bier, wijn.
Voorbeeld: Er is heel veel drinken in huis. Ik ben alleen vergeten wijn te
kopen.

de frisdrank
Frisdrank is drinken zonder alcohol. Je zegt ook wel: “Fris”.
Voorbeeld: Ik drink geen bier, geen mij maar frisdrank.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 6


VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan.

1. Wanneer gaat Jana voor Lap koken?


Vanavond.
Morgenavond.
Een andere keer.

2. Wie neem het drinken mee?


Lap.
Jana.

3. Hoe laat hebben Jana en Lap


afgesproken? Om zes uur.
Om half zes.
Om half zeven.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 7


SCHRIJVEN

Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 8


OEFENING

Opdracht 8. Kiezen
U moet in de winkel soms kiezen. U kunt niet al het eten en drinken kopen.
Wat kiest u? Schrijf op: “Ik kies …” en “Ik kies geen …” Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Eten

Rijst Aardappelen Spaghetti

Ik kies aardappelen. Ik kies geen rijst en ik kies ook geen spaghetti.

Groente

de broccoli de bloemkool de sperziebonen

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Fruit

de appel de banaan de peer

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 9


Eten

het brood de beschuit de kaas

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Drinken

de melk de sinaasappelsap de chocomelk

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Frisdrank

Cola Fanta 7up

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 10


DE WOORDEN
Opdracht 9. Hollands eten en buitenlands eten.
Schrijf op: “Dit is Hollands eten” of “Dit is buitenlands
eten.” Kijk naar het voorbeeld.

1. Dit is Hollands eten. 2. ………………………………………

3. ……………………………………… 4. ………………………………………

5. ……………………………………… 6. ………………………………………

7. ……………………………………… 8. ………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 11


SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?


‘Waar houd je van? Wat vind je lekker?’

Deel 1. Waar hou je van? Geef antwoord op de vraag. Kijk eerst naar het
voorbeeld.

Voorbeeld:
Ik hou van appels. Hou jij van appels?
Ja, ik hou van appels.

Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag.

Ik hou van appels. Hou jij van appels?


Ik hou van bananen. Hou jij van bananen?


Ik hou van spinazie. Hou jij van spinazie?


Ik hou van bloemkool. Hou jij van bloemkool?


Ik hou van fruit. Hou jij van fruit?


Ik hou van groente. Hou jij van groente?


Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 12


Deel 2. Wat vind je lekker? Geef antwoord op de vraag. Kijk eerst naar het
voorbeeld.

Voorbeeld:
Ik vind kip lekker. Vind jij kip lekker?
Ja, ik vind kip lekker.

Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag.


Ik vind kip lekker. Vind jij kip lekker?

Ik vind vis lekker. Vind jij vis lekker?


Ik vind vlees lekker. Vind jij vlees lekker?


Ik vind groente lekker. Vind jij groente lekker?


Ik vind rijst lekker. Vind jij rijst lekker?


Ik vind tomaten lekker. Vind jij tomaten lekker?


Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 13


SCHRIJVEN

Opdracht 11. Wat vindt u lekker? Waar houdt u van?

Schrijf op wat u lekker vindt en waar houdt u van. Maak er een hele zin van. Kijk naar
het voorbeeld. Let op! Soms vindt u iets niet lekker of staat het andersom!

Voorbeeld:
Ik vind patat lekker.
Ik houd van patat.

1. Ik vind sperziebonen lekker.

…………………………………………………………………………………………

2. Ik vind ijs lekker.

…………………………………………………………………………………………

3. Ik vind melk niet lekker.

…………………………………………………………………………………………

4. Ik hou van snoep.

…………………………………………………………………………………………

5. Ik vind fruit niet lekker.

…………………………………………………………………………………………

6. Ik hou niet van chocola.

…………………………………………………………………………………………

7. Ik vind brood lekker.

…………………………………………………………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 14


DE WOORDEN

Opdracht 12. Maak de zin af.

Let op! De woorden uit oefening 2 en 5 kunnen u helpen! Kijk naar het voorbeeld:

Voorbeeld:
Als je Hollands eet, dan eet je aardappels, groenten en vlees.

1. Als je groenten koopt, dan koop je ……………………………………………

…………………………………………………………………………………………

2. Als je boodschappen doet, dan ………………………………………………..

…………………………………………………………………………………………

3. Als je iets afspreekt, dan ………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

4. Als je buitenlands eet, dan eet je ………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

5. Als je drinken koopt, dan koop je………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

6. Als je frisdrank koopt, dan koop je…………………………………………….

…………………………………………………………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 15


7. Als je moet kiezen, dan moet je ……………………………………………….

…………………………………………………………………………………………

8. Als je iets lekker maakt, dan maak je …………………………………………

…………………………………………………………………………………………

9. Als je iets klaarmaakt, dan …………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………

10. Als je bij iemand gaat eten, dan ……………………………………………….

…………………………………………………………………………………………

11. Als je van iemand houdt, dan ………………………………………………….

…………………………………………………………………………………………

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 16


SPREKEN Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend.

A: Hou jij van soep?


Hou jij van soep?

B: Nee, dat lust ik niet.


Nee, dat lust ik niet.

A: Hou jij van vis?


Hou jij van vis?

B: Nee, dat vind ik vies.


Nee, dat vind ik vies.

A: Waar hou je dan van?


Waar hou je dan van?

B: Ik eet graag rijst.


Ik eet graag rijst.

A: Rijst met kip? Of rijst met groente?


Rijst met kip? Of rijst met groente?

B: Doe mij maar kip én groente!


Doe mij maar kip én groente!

A: Kip met groente én saus?


Kip met groente én saus?

B: Ja, heerlijk!
Ja, heerlijk!

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 17


LEZEN DE INFORMATIE

Opdracht 14. Lees.

Eten!

In Nederland is alles te koop. Nou ja, alles: heel veel. Wie in een grote of grotere
plaats woont heeft de meeste kans dat er allerlei winkels dicht in de buurt zijn. Voor de
dagelijkse boodschappen is er de supermarkt. Hier koop je alles tegelijk: je groente en
fruit, brood, kaas, vlees, melk en yoghurt, allerlei lekkers, noem maar op. En steeds
vaker zijn er ook andere artikelen te koop: borden en glazen, pannen, zelfs kleding.

In sommige buurten zijn nog kleine winkels: de groentewinkel, de bakker, de slager.


Als je niet veel boodschappen nodig hebt, of iets vergeten bent, kun je daar ook even
binnenlopen. In de steden zie je ook steeds meer Turkse en Marokkaanse bakkers,
slagers en groentewinkels.

Als je geen tijd of zin hebt om zelf eten klaar te maken dan is er ook vaak keus
genoeg. Vooral als je in een stad of grotere plaats woont. Allerlei soorten eten kun je
afhalen of thuis laten brengen: Chinees, Italiaans, Indonesisch, Marokkaans, Thais of
Turks. Je kunt natuurlijk ook naar een restaurant gaan. Keus genoeg!

?? VRAAG VAN DE LES ??

Wat is Hollands eten?

TIP VAN DE WEEK 1

Deze tip gaat over woorden leren. Woorden leren is heel belangrijk. Neem folders mee
van de supermarkten. Leer de woorden die bij de foto’s staan.

TIP VAN DE WEEK 2

Op www.etv.nl kunt u meer informatie vinden over Hollands eten. Bekijk de


aflevering ‘Hollands eten’ van het programma ‘Gewoon! Hoezo gewoon’.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 18


PRAKTIJK
Opdracht 15. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

- Probeer deze week eens een Hollandse maaltijd.


- Weet u niet hoe u Hollands moet koken? Vraag dan de buren, vrienden of
iemand op de markt om u te helpen. U kunt ook een kookboek gebruiken,
of een blad van de supermarkt.
- Of lijkt het u niet lekker? Probeer dan eens een Chinese maaltijd.

GRAP VAN DE WEEK

Sterke koffie

Een man bestelt een kopje koffie in een restaurant. “Het moet wel lekker sterk zijn,
” zegt hij. De ober brengt het kopje koffie naar de man. Dan zegt de man: “Er zit een
barst in mijn kopje.” Ober: “Ja, de koffie is erg sterk!”

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 19


Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 20
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over eten en iemand uitnodigen om te eten past in de thema’s gezondheid en
‘Omgangsvormen, waarden en normen’ van KNS van het Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6
en maak de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 10 en 13 uit
deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Bespreek de opdrachten 7, 11 en 12 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u
oefenen met de extra opdrachten.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de
gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 21


Extra Opdracht 1. Leesopdracht
Lees de tekst en beantwoord de vragen.

1. Waar kun je veel verschillende boodschappen tegelijk kopen?


a. Bij de bakker.
b. Bij de supermarkt.
c. Bij de slager.

2. Wat voor winkels zie je steeds meer in de steden?


a. Hollandse bakkers, slagers en groentemannen.
b. Spaanse bakkers, slagers en groentemannen.
c. Turkse en Marokkaanse bakkers, slagers en groentemannen.

Boodschappen doen

In Nederland is alles te koop. Nou ja, alles: heel veel. Wie in een stad woont, heeft de
meeste kans dat er allerlei winkels dicht in de buurt zijn. Voor de dagelijkse
boodschappen is er de supermarkt. Hier koop je alles tegelijk: je groente en fruit,
brood, kaas, vlees, melk en yoghurt, allerlei lekkers, noem maar op. En steeds vaker
zijn er ook andere artikelen te koop: borden en glazen, pannen, zelfs kleding.

In sommige buurten zijn nog kleine winkels: de groentewinkel, de bakker, de slager.


Als je niet veel boodschappen nodig hebt, of iets vergeten bent, kun je daar ook
even binnenlopen. In de steden zie je ook steeds meer Turkse en Marokkaanse
bakkers, slagers en groentewinkels.

En dan is er ook nog de markt. Daar kun je allerlei verse producten kopen. Voordelig
en gezellig.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 22


Extra Opdracht 2. Leesopdracht
Lees de tekst van de folder en beantwoord de vragen.

1. Waar komt deze tekst vandaan?


a. Uit een krant
b. Uit een folder
c. Uit een boek

2. Van wanneer tot wanneer zijn deze aanbiedingen geldig?


a. Van dinsdag 23 juli tot en met dinsdag 30 juli
b. Van woensdag 24 juli tot en met dinsdag 30 juli
c. Van donderdag 25 juli tot dinsdag 30 juli

3. Welke korting krijg je op limonade (van Sisi)?


e
a. 2 halve prijs
b. 1+1 gratis
c. 30% korting

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 23


Extra Opdracht 3. Leesopdracht en schrijfopdracht
1. Lees de brief van Peter

Hallo beste vriend,

Hoe gaat het met je?


Ik stuur je een recept. Het is het recept voor hutspot.
Hutspot is mijn lievelingseten. Het is echt Hollands eten.
In hutspot zitten aardappelen, wortelen en uien. Erg lekker!
Wat is jouw lievelingseten? Wat zijn de ingrediënten?
Misschien kan ik dat ook eens maken!

Groeten,
Peter

2. Lees het recept dat hij stuurt.

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 24


3. Schrijf Peter een brief terug.
Schrijf het zo:
- Bedank Peter voor het recept.
- Schrijf wat u graag eet.
- Schrijf een recept van eten dat u lekker vindt.

Begin iedere zin met een hoofdletter en eindig met een punt.

Beste ……………………………………

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

……………………………………………………………………………………..

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 25


OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS
Kijk naar films van ETV.

Extra Opdracht 4.
Bekijk de film van ‘Gewoon, hoezo gewoon?’ op http://www.etv.nl/index.cfm?
act=programma.speel&flm=&pid=63&aid=863

Extra Opdracht 5.
Beantwoord de vragen bij de film.

1. Wat is een typisch Nederlands product?

…………………………………………………………………………………………

2. Hoe eet je pindakaas?

…………………………………………………………………………………………

3. Waarvan is hagelslag gemaakt?

…………………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 6.
Zet een rondje om echt Nederlandse producten

Drop Boter

Hagelslag Vanillevla

Kip
Pindakaas Cola
Thee
Kaas

Witlof

Koffiemelk
Appelmoes Suiker

Les 4 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 26


www.edusom.nl

Opstartlessen

Les 5. Tijd & het weer

Wat leert u in deze les?


 Praten over het weer.


 Praten over de tijd.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Edua ziet Tom in de gang op hun werk. Hoe laat het is?

Edua: Hé Tom, weet jij misschien hoe laat het is?


Tom: Te laat natuurlijk! Jij bent altijd te laat.
Edua: Grapjas! Het is nog vroeg.
Tom: Ja, het is één uur. Tijd om te eten. Ga je mee naar de kantine?
Edua: Ja! ..
Tom: Gaan we iets lekkers eten… Al dat werk… poeh…
Edua: O, vind je het niet leuk dan?
Tom: Nou, het gaat wel…
Edua: Jij werkt hier al een tijd, hé? Hoe lang al?
Tom: Twaalf jaar! Ja, ja, twaalf jaar al. En jij? Hoe lang werk jij hier nu?
Edua: Nog niet zo lang. Ik werk hier pas drie maanden. Maar ik wil graag nog
heel lang blijven. Ik ben blij met mijn werk.
Tom: Ja, nu vind je het nog leuk!

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 2


DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

Hoe laat is het?


Met ‘hoe laat is het?’ vraag je naar de tijd.
Voorbeeld: “Hoe laat is het?” “Het is twaalf uur.”

laat
Als je laat komt, kom je verder in de tijd dan normaal. Als je altijd om zeven uur
komt, en je bent er om negen uur, dan ben je laat. Voorbeeld: De kinderen gaan
laat naar bed, om elf uur.

te laat
Als je te laat komt, kom je zo laat dat het niet goed is.
Voorbeeld: U bent te laat. U mag niet meer naar binnen.

vroeg
Als je vroeg komt, kom je eerder in de tijd dan normaal. Als je altijd om zeven uur
komt, en je bent er om zes uur, dan ben je vroeg.
Voorbeeld: Ik ga vanavond vroeg slapen, want ik moet vroeg opstaan, om half zes.

de grapjas
Een grapjas is iemand die grapjes maakt. Een grapjas laat andere mensen lachen.
Voorbeeld: Ik moet altijd heel erg lachen als mijn broer een verhaal vertelt. Hij is echt
een grapjas!

de kantine
Een kantine is een plaats op je werk of op school waar je kunt
eten.
Voorbeeld: In onze kantine kun je koffie, thee, broodjes en soep
krijgen.

pas
Als je pas een auto hebt, dan heb je de auto nog maar heel kort.
Voorbeeld: Ik werk hier pas drie maanden, maar mijn vriend werkt hier al drie jaar.

Tip woorden leren

Leer woorden die bij elkaar horen samen. Bijvoorbeeld vroeg en laat.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 3


VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Schrijf het goede antwoord op.

1. Hoe laat is het?

…………………………………………………………………………………………

2. Waar gaan Tom en Edua eten?

…………………………………………………………………………………………

3. Hoe lang werkt Tom hier al?

…………………………………………………………………………………………

4. Hoe lang werkt Edua hier al?

…………………………………………………………………………………………

5. Vindt Edua het werk leuk?

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 4


HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Edua en Tom praten met elkaar in de kantine. Is het mooi weer?

Tom: Wat een weer vandaag hè? Wind, regen. Ik was helemaal nat vanmorgen!
Edua: Ik ook. Mijn broek was nat. Mijn sokken waren nat. Alles nat.
Tom: Brrr…
Edua: Maar morgen wordt het beter weer. Dan wordt het droog. En het wordt
zonnig! Eindelijk zon!
Tom: Gelukkig! Ik hou van zon… en van de zomer.
Edua: En het wordt twintig graden. Lekker warm!
Tom: Zo warm? Ha! morgen ben ik vrij!
Edua: O ja?
Tom: Op woensdag werk ik niet. Dat is mijn vrije dag.
Edua: Wat een geluk! En, hoe laat is het nu?
Tom: O nee, we moeten opschieten. Het is al half twee. We komen te laat!
Edua: Nee… we komen net op tijd, … als we snel zijn!

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 5


DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

vanmorgen
Vanmorgen is de ochtend van vandaag.
Voorbeeld: Ik ben vanmorgen naar de dokter geweest. Ik had een afspraak om tien
uur.

morgen
Morgen is de dag na vandaag. Als het vandaag maandag is, is het morgen dinsdag.
Voorbeeld: Ik kan vandaag niet komen, maar morgen kom ik wel.

zonnig
Als het zonnig weer is, dan kun je de zon zien en is er veel
blauwe lucht.
Voorbeeld: Morgen wordt het zonnig weer. Dan ga ik op de fiets
naar mijn werk.

de vrije dag
Een vrije dag is een dag waarop je niet naar je werk of naar school gaat.
Voorbeeld: Woensdag is mijn vrije dag, dan werk ik nooit.

opschieten
Als je moet opschieten, dan moet je snel alles doen.
Voorbeeld: Het werk moet morgen klaar zijn. Je moet echt snel werken. Kun je een
beetje opschieten?

op tijd
Als je om 8 uur op je werk moet zijn en je bent er om 8 uur, dan ben je op tijd..
Voorbeeld: Vandaag was je te laat, kun je morgen alsjeblieft op tijd komen?

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 6


VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6.

1. Wat voor weer was het vandaag in het gesprek?


Mooi, zonnig weer.
Slecht weer, met regen en wind.
Droog weer.

2. Van welk weer houdt Tom?


Van weer met veel regen.
Van droog en zonnig weer.
Van sneeuw en zonnig weer.

3. Wat voor weer wordt het morgen?


Regenachtig weer.
Koud en droog weer.
Warm weer.

4. Op welke dag is Tom vrij?


Maandag.
Dinsdag.
Woensdag.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 7


Opdracht 7.
Samenvatting
Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 8


OEFENING

Opdracht 8. Hoe laat is het?

Kijk goed naar alle verschillende klokken. Schrijf onder de klok hoe laat het is. Kijk naar
het voorbeeld. Let op! Als u het moeilijk vindt, kijk dan bij ‘extra woorden leren’.

Voorbeeld:

Het is 9 uur.

Nu u! Hoe laat is het?

1. …………………………………… 2. ……………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 9


3. …………………………………… 4. ……………………………………

5. …………………………………… 6. ……………………………………

7. …………………………………… 8. ……………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 10


WOORDEN MAKEN

Opdracht 9.
Hieronder ziet u een bord uit een kantine. Beantwoord de vragen hierover.

1. Hoe laat begint de lunch?

…………………………………………………………………………………………

2. Hoe laat stopt de lunch?

…………………………………………………………………………………………

3. Kan je altijd op het terras eten?

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 11


SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

1. ‘Hoe laat is het?’

Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
13 uur. Is dat één uur ‘s middags?
Ja, dat is goed.

13 uur. Is dat twee uur ‘s middags?


Nee, dat is niet goed.

Nu zelf. Lees de antwoorden en praat mee.


13 uur. Is dat één uur ‘s middags?
Ja, dat is goed. 13 uur is één uur ’s middags.

15 uur. Is dat drie uur ‘s middags?


Ja, dat is goed. 15 uur is drie uur ’s middags.

18 uur. Is dat vijf uur ‘s middags?


Nee, dat is niet goed. 18 uur is zes uur ’s middags.

21 uur. Is dat tien uur ‘s avonds?


Nee, dat is niet goed. 21 uur is negen uur ’s avonds.

23 uur. Is dat elf uur ‘s avonds?


Ja, dat is goed. 23 uur is elf uur ’s avonds.

21 uur. Is dat negen uur ‘s morgens?


Nee, dat is niet goed. 21 uur is negen uur ’s avonds.

14 uur. Is dat twee uur ‘s middags?


Ja, dat is goed. 14 uur is twee uur ’s middags.

16 uur. Is dat vier uur ‘s nachts?


Nee, dat is niet goed. 16 uur is vier uur ’s middags.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 12


Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf.

13 uur. Is dat één uur ‘s middags?


15 uur. Is dat drie uur ‘s middags?


18 uur. Is dat vijf uur ‘s middags?


21 uur. Is dat tien uur ‘s avonds?


23 uur. Is dat elf uur ‘s avonds?


21 uur. Is dat negen uur ‘s morgens?


14 uur. Is dat twee uur ‘s middags?


16 uur. Is dat vier uur ‘s nachts?


Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 13


SCHRIJVEN

Opdracht 11.

Schrijft een weerbericht voor morgen. Wordt het mooi weer? Gaat het regenen of
schijnt de zon? Let op! ‘Extra woorden leren’ kan u helpen. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:

Morgen wordt het mooi weer. De zon gaat schijnen. Er zijn wel een paar wolken, maar
er komt geen regen. Het wordt warm. Het wordt 22 graden. ’s Avonds wordt het
kouder. Dan wordt het 9 graden.

Nu u! Schrijf een weerbericht voor morgen.

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 14


…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 15


OEFENING
Opdracht 12. Te vroeg, op tijd of te laat?
Als u afspreekt met iemand, dan spreekt u vaak een tijd af. Als u voor die tijd er bent,
dan bent u te vroeg. Als u precies op die tijd er bent, dan bent u op tijd. Als u na die
tijd komt, dan bent u te laat. Lees de zinnen. Schrijf op: “Nee, ik ben te vroeg.”, of
“Ja, ik ben op tijd.” of “Nee, ik ben te laat.” Kijk naar het voorbeeld.
Voorbeeld:
U heeft een afspraak om 10 uur. U komt 10 minuten voor 10 uur. Bent u op tijd?
Nee, ik ben te vroeg.

1. U heeft een afspraak om 6 uur. U komt om 10 over 6. Bent u op tijd?


…………………………………………………………………………………………

2. U heeft een afspraak om 3 uur. U komt om kwart voor 3. Bent u op tijd?


…………………………………………………………………………………………

3. U heeft een afspraak om half 8 uur. U komt om half 8. Bent u op tijd?


…………………………………………………………………………………………

4. U heeft een afspraak om kwart voor 4. U komt 10 minuten voor 4 uur. Bent u
op tijd?
…………………………………………………………………………………………

5. U heeft een afspraak om half 5 uur. U komt om kwart voor 5. Bent u op tijd?
…………………………………………………………………………………………

6. U heeft een afspraak om 12.15 uur. U komt 10 minuten na 12 uur. Bent u op


tijd?
…………………………………………………………………………………………

Extra vraag:
Is het erg om te vroeg te komen of is het erg om te laat te komen?

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 16


DE WOORDEN

Opdracht 13. Wat kunt u zeggen?

Iemand vraagt iets aan u of iemand zegt iets. Wat is uw antwoord? Kruis het goede
antwoord aan.

1. Iemand vraagt: Bent u op tijd?


Dat weet ik niet, hoe laat is het?
Nee, ik ben er pas.

2. Iemand zegt: U bent te vroeg.


O, ik dacht dat ik op moest
schieten. Ik ben er sinds morgen.

3. Iemand vraagt: Wanneer is uw vrije dag?


Mijn vrije dag is morgen.
Ik kom altijd te laat op mijn vrije dag.

4. Iemand zegt iets leuks.


U bent mooi op tijd.
U bent een grapjas.

5. Iemand vraagt: Waar kan ik hier wat eten?


In de kantine.
U moet opschieten.

6. Iemand vraagt: Wordt het morgen mooi weer?


Nee, vanmorgen was ik veel te laat.
Ja, morgen wordt het zonnig weer.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 17


SPREKEN
Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend.

A: Het is maandag en het regent.


A: Het is maandag en het regent.

B: Hè, wat een weer!


B: Hè, wat een weer!

A: Het is dinsdag en het sneeuwt


A: Het is dinsdag en het sneeuwt

B: Brr.. wat een weer!


B: Brr…wat een weer!

A: Het is woensdag en het waait


A: Het is woensdag en het waait

B: O.. wat een weer!


B: O .. wat een weer!

A: Het is donderdag en het is koud


A: Het is donderdag en het is koud

B: Hu….wat een weer!


B: Hu…. wat een weer!

A: Het is vrijdag en het is warm!


A: Het is vrijdag en het is warm!

B: Hé….wat een weer!


B: Hé…. wat een weer!

A: Het is zaterdag en de zon schijnt!


A: Het is zaterdag en de zon schijnt!

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 18


B: Jé….wat een weer!
B: Jé…. wat een weer

A: Het is zondag, de zon schijnt en de lucht is blauw!


A: Het is zondag, de zon schijnt en de lucht is blauw!

B: Wow!….wat een weer!


B: Wow!…. wat een weer

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 19


LEZEN

Opdracht 15. Lees.


DE INFORMATIE.

Het weer

Het weer in Nederland verandert: de ene dag zon, de andere dag regen. Je kunt altijd
over het weer praten. Als het lekker weer is, dan is iedereen blij. Als het slecht weer is,
dan kun je lekker mopperen. Als mensen elkaar tegen komen zeggen ze dan ook vaak:
“Lekker weer hè?” of “Wat een weer hè?.” Soms zeggen ze dit nog eerder dan
“Hallo!”, of “Hoe gaat het?”. Als het lang slecht weer is, nat en koud, kun je somber
worden. Maar er is toch een troost, we zeggen wel: “Na regen komt zonneschijn”!

De tijd

De tijd is heel belangrijk in Nederland. Mensen hebben vaak haast. Veel mensen zijn
druk. Ze gaan naar het werk of naar school of ze brengen kinderen heen en weer. Op
de vraag “Hoe gaat het?”zul je ook vaak horen: “Druk! Druk! Druk!”. Afspraken zijn
belangrijk. Je moet op tijd komen, dus moet je je soms haasten. We zeggen wel:
“Afspraak is afspraak” en “Tijd is geld”.

?? VRAAG VAN DE LES ??

“Wanneer is het in Nederland tijd om te lunchen?”

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 20


TIP VAN DE WEEK 1

Als u iemand tegenkomt in Nederland dan kunt u altijd iets zeggen over het weer.
Hieronder volgen een aantal zinnen die u kunt zeggen en die u kunnen helpen om
te praten over weer.
- Wat een weertje hé!
- Wat een weer!
- Wat een prachtig weer hé!
- Wat een vreselijk weer!
- Het is echt hondenweer!
- Heerlijk, die zon vandaag.
- Bah, altijd maar die kou en regen in Nederland.

TIP VAN DE WEEK 2


Vindt u regen ook zo vervelend? Kijk op de site www.buienrader.nl. Op deze internetsite
kunt u zien of het gaan regenen. Als u bijvoorbeeld geen boodschappen in de regen wilt
doen dan kijkt u op de buienradar. U kunt zien wanneer het gaat regenen.

TIP VAN DE WEEK 3


Op www.etv.nl kunt u kijken naar filmpjes over Nederland. U kunt ook kijken naar
filmpjes over het weer en de tijd. Bekijk de afleveringen ‘het weer’ en ‘klokkijken’
van het programma ‘de taalklas’.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 21


PRAKTIJK

Opdracht 16. Kijk in de praktijk.

De opdracht bij deze les is: “Kijk naar het Nederlandse weerbericht.”
- Elke dag kunt u na het journaal het weerbericht zien op televisie.
- Bekijk het weerbericht.
- Wat voor weer wordt het morgen?
- En de rest van de week?
- Vindt u dat fijn weer?

GRAP VAN DE WEEK


Te laat!

Jantje komt te laat op school.


De juf vraagt: "Waarom ben je te laat Jantje?"
Jantje zegt: "Ik droomde over voetbal mevrouw."
"En is dat een reden om te laat te komen?"
"Ja juf, want ze hadden verlenging. De wedstrijd duurde langer."

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 22


OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over de tijd en het weer past in het thema ‘Omgangsvormen, waarden en
normen’ van het examen KNS van het Inburgeringexamen.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6
en maak de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 10 en 14 uit
deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Bespreek de opdrachten 7 en 11 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u
oefenen met de extra opdrachten.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de
gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdracht.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 23


Extra Opdracht 1. Leesopdracht
Lees de tekst van de twee folders en beantwoord de vragen.

1. Hoe laat vertrekt de trein naar Den Helder?


a. Twaalf voor vier.
b. Twaalf over vier.
c. Twaalf over vijf.

2. Welke trein vertrekt om 16.08 uur?


a. De trein naar Maastricht.
b. De trein naar Enkhuizen.
c. De trein naar Zwolle.

3. Hoe laat vertrekt het vliegtuig naar Bodrum?


a. Om half drie.
b. Om half vier.
c. Om half vijf

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 24


Extra Opdracht 2. Leesopdracht
Lees de tekst van de twee folders en beantwoord de vragen.

1. Je wilt op donderdag om half acht ’s avonds boodschappen doen.


Welke supermarkt is dan nog open?
a. Allebei: Plus en Deen.
b. Alleen Plus.
c. Alleen Deen.

2. Je wilt op zondag om elf uur boodschappen doen.


Welke supermarkt is dan open?
a. Allebei: Plus en Deen.
b. Alleen Plus.
c. Alleen Deen.

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 25


OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS
Kijk naar films van ETV.

Extra Opdracht 3.

Bekijk de film over het weer van het programma ‘De Taalklas’ op
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=91

Extra Opdracht 4.

Deel 1
1. Welke twee woorden heeft de weerman voor u?

…………………………………………………………………………………………

2. Wordt het mooi weer morgen?

…………………………………………………………………………………………

Deel 2

1. Welke twee woorden heeft de weerman voor u?

…………………………………………………………………………………………

2. Wordt het mooi weer morgen?

…………………………………………………………………………………………

Deel 3

1. Welke twee woorden heeft de weerman voor u?

…………………………………………………………………………………………

2. Wordt het mooi weer morgen?

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 26


Deel 4

1. Wat kunnen we zien volgens het weerbericht als er zon en regen is?

…………………………………………………………………………………………

2. Hoeveel graden wordt het?

…………………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 5.

Welke vier seizoenen kennen we in Nederland?

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 6.

Doe mee met de oefeningen uit het filmpje.

Extra Opdracht 7.

Wat vindt u lekker weer?

…………………………………………………………………………………………

Les 5 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013 27


www.edusom.nl

Opstartlessen

Lesbrief 6. Gezondheid

Wat leert u in deze les?

 Praten met de dokter.


 Zinnen maken.
 Zeggen dat iets niet zo is.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Asha Yunis komt bij de dokter. Waar heeft Asha pijn?

Dokter: Goedemorgen, mevrouw Yunis. Wat kan ik voor u doen?


Asha: Goedemorgen, dokter. Ik heb zo’n pijn in mijn keel.
Dokter: En hoe lang heeft u al pijn in uw keel?
Asha: Al twee weken.
Dokter: Dan wil ik graag even in uw keel kijken. Tja, uw keel is erg rood. Heeft
u ook koorts?
Asha: Ja, ik heb koorts. En ik ben steeds heel moe.
Dokter: U heeft keelontsteking. U krijgt medicijnen van mij. U moet de
medicijnen één week slikken. Drie keer per dag.
Asha: Drie keer per dag, dat is goed. En word ik dan weer beter?
Dokter: [Lacht] Ja hoor, dan wordt u weer beter. Kijk, hier is een recept. U gaat
naar de apotheek. Daar krijgt u de medicijnen. U slikt ze driemaal daags,
een hele week.
Asha: Een hele week…
Dokter: En u moet alle pillen slikken, allemaal. Tot ze op zijn.
Asha: Ja.
Dokter: Maar als u volgende week niet beter bent, moet u even terugkomen.
Asha: Dat is goed.
Dank u. Dag, dokter.
Dokter: Dag, beterschap!

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


2
DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

de pijn
Als je pijn hebt, dan heb je een slecht gevoel in je lichaam. Je zegt: AU!
Voorbeeld: Au! Dat doet heel veel pijn!

de keel
Je keel zit tussen je hoofd en je borst. Je eten gaat door je keel.
Voorbeeld: Ik heb pijn in mijn keel als ik eet of drink.

de ontsteking
Als je een ontsteking aan je oor hebt, dan ben je ziek. Je oor
is warm en dik.
Voorbeeld: Ik heb een oorontsteking. Mijn oor doet veel pijn.

de koorts
Als je koorts hebt, dan ben je ziek. Je voelt je heel warm en je voelt je
ziek.
Voorbeeld: Mijn dochter is heel erg ziek. Ze heeft al drie dagen 39 graden
koorts.

het medicijn
Een medicijn helpt als je ziek bent. Je haalt medicijnen bij de apotheek.
Voorbeeld: Mijn dochter was erg ziek, maar door de medicijnen was ze snel weer
beter.

slikken
Als je een medicijn slikt, gaat het door je keel naar binnen.
Voorbeeld: Deze medicijnen moet u elke dag slikken.

terugkomen
Als je bij de dokter moet terugkomen, dan moet je nog een keer naar de dokter
komen.
Voorbeeld: “Wanneer moet ik terugkomen, dokter?” “Kom volgende week maandag
maar terug.”

Tip woorden leren


Leer woorden in een zin, dan onthoud je ze beter! Ik heb pijn in mijn keel.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


3
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.

Goed Fout
1.
Asha heeft al twee weken keelpijn.

2.
Asha moet twee weken medicijnen
slikken.

3.
Asha moet drie keer per week de
medicijnen slikken.

4.
Als Asha ziek blijft, dan moet ze over één
week terugkomen.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


4
HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Asha Yunis gaat naar huis. Bij haar huis ziet ze de buurman. Ziet de buurman
dat Asha ziek is?

Buurman: Ben je ziek? Je ziet zo wit!


Asha: Ja, ik voel me niet lekker. Ik heb keelpijn en ik heb koorts.
Buurman: Ben je al bij de dokter geweest?
Asha: Ja, ik ben vanmorgen bij de dokter geweest. Ik heb medicijnen gekregen.
Buurman: O ja.
Asha: Volgende week ben ik weer beter, zei de dokter.
Buurman: Gelukkig. Kan ik iets voor je doen?
Asha: Nee, het gaat wel hoor. Dank je wel.
Buurman: Nou beterschap dan.
Asha: Dank je wel.
Buurman: Rust maar lekker uit.
Asha: Zal ik doen. Dag.
Buurman: Dag.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


5
DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

zich niet lekker voelen


Als je je niet lekker voelt, dan ben je een beetje ziek.
Voorbeeld: Ik voel me niet zo lekker vandaag. Ik blijf maar in
bed.

Kan ik iets voor je doen?


Je zegt: “Kan ik iets voor je doen?” als je een ander wilt helpen.
Voorbeeld: “Kan ik iets voor je doen?” “O ja! Kun je misschien even boodschappen
voor me doen?”

beterschap!
Je zegt beterschap! tegen iemand die ziek is. Je zegt dat je hoopt dat hij snel
weer beter is.
Voorbeeld: Ik wens je van harte beterschap! Word maar gauw weer beter!

uitrusten
Als je uitrust, dan ga je rustig zitten of liggen. Je gaat uitrusten als je een beetje
moe of ziek bent.
Voorbeeld: Ik moet echt een beetje uitrusten vandaag. Ik ben steeds zo moe.

Kan ik iets voor Kan ik iets voor Kan ik iets voor


Kan ik iets voor je doen? je doen? je doen?
je doen?

Ja, wil je me helpen


met deze bank?
Ja, wil je me helpen
Ja, wil je me Ja, wil je me helpen om over te steken?
helpen om boven om een brief te
te komen? schrijven?

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


6
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6. Schrijf het goede antwoord op.

1. Is de buurman ziek?

…………………………………………………………………………………………

2. Wanneer is Asha bij de dokter geweest?

…………………………………………………………………………………………

3. Wat heeft Asha van de dokter gekregen?

…………………………………………………………………………………………

4. Wanneer is Asha waarschijnlijk weer beter?

…………………………………………………………………………………………

5. Wat kan de buurman voor Asha doen?

…………………………………………………………………………………………

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


7
Opdracht 7. Samenvatting

Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.


Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


8
OEFENING

Opdracht 8. Wat is gezond?


Sommige dingen zijn gezond. Die dingen zijn goed voor je. Sporten en gezond eten zijn
bijvoorbeeld goed voor je. Andere dingen zijn niet gezond, die dingen zijn slecht voor
je. Niet bewegen, roken en slecht eten zijn bijvoorbeeld slecht voor je. Schrijf onder elk
plaatje. “Dit is gezond” of “Dit is ongezond”. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:

Dit is gezond!

1. ………………………………… 2. …………………………………

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


9
3. ………………………………… 4. …………………………………

5. ………………………………… 6. …………………………………

7. ………………………………… 8. …………………………………

WAT IS GEZOND???

LEEFT U GEZOND???

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
DE WOORDEN

Opdracht 9. Vul de goede woorden in.


Welke woorden moeten op de …………? Kies uit de volgende woorden:
Pijn, ontsteking, medicijnen, koorts, slikken, terugkomen, uitrusten.

Let op! U mag alle woorden maar één keer gebruiken.

Sandra is thuis. Ze voelt zich niet lekker.

Ik ben ziek. Ik voel me echt niet lekker. Ik heb het ook zo warm. Ik denk dat ik

(1) …………………… heb. Ik ga naar de dokter want mijn keel doet ook heel erg veel

(2) ……………………. Vooral als ik probeer te (3) …………………… doet het zo’n

zeer.

Bij de dokter.

Sandra: Goedemiddag dokter, ik ben ziek. Mijn keel is warm en dik en doet heel

veel pijn. Ik denk dat ik een (4) …………………… heb.

Dokter: Even kijken… Ja dat klopt! Ik ga u (5) …………………… geven. Die

kunt u bij de apotheek ophalen vanmiddag. U moet ook proberen om

veel te slapen. Als u ziek bent, moet u goed (6) ……………………. Als

u over een week nog niet beter bent, dan moet u even

(7)…………………….

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


11
SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

‘Niet en geen’. Soms zeg je het woord ‘niet’ en soms het woord ‘geen’. We
oefenen eerst met ‘geen’. Geef antwoord op de vraag. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Doet dit pijn?
Nee, dat doet geen pijn.

Lees de antwoorden en praat mee!


Doet uw arm pijn?
Nee, mijn arm doet geen pijn.

Doet uw been pijn?


Nee, mijn been doet geen pijn.

Doet uw knie pijn?


Nee, mijn knie doet geen pijn.

Doet uw keel pijn?


Nee, mijn keel doet geen pijn.

Doet uw hand pijn?


Nee, mijn hand doet geen pijn.

Doet uw rug pijn?


Nee, mijn rug doet geen pijn.

Nu gaan we oefenen met ‘niet. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Hoort u dit?
Nee, dat hoor ik niet.

Lees de antwoorden en praat mee!


Hoort u dit?
Nee, dat hoor ik niet.
Ziet u dit?
Nee, dat zie ik niet.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


12
Voelt u dit?
Nee, dat voel ik niet.

Begrijpt u dit?
Nee, dat begrijp ik niet.

Weet u dit?
Nee, dat weet ik niet.

Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf.

Doet uw arm pijn?


Doet uw been pijn?


Doet uw knie pijn?


Doet uw keel pijn?


Doet uw rug pijn?


Hoort u dit?

Ziet u dit?

Voelt u dit?

Weet u dit?

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
OEFENING

Opdracht 11. Beterschap!

Als iemand ziek is dan wens je die persoon beterschap. Je hoopt dat die persoon snel
weer beter wordt. Je kan iemand een kaart sturen om hem beterschap te wensen. Welke
kaarten zijn beterschapskaarten? Zet een kruisje bij voor de goede kaarten.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


14
OEFENING

Opdracht 12. Niet en geen.

Als iets niet zo is, dan zeg je niet of geen. U heeft dit geleerd bij opdracht 9. Nu gaan
we ermee oefenen. Vul in: niet of geen. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Doet uw knie pijn?
Nee, mijn knie doet geen pijn.

Nu u! Vul het goede woord in.

1. Doet uw keel pijn?


Nee, mijn knie doet …………………… pijn.

2. Hoort u dit?
Nee, dit hoor ik …………………….

3. Ziet u dit?
Nee, dit zie ik …………………….

4. Vindt u dit leuk?


Nee, dit vind ik ……………………. leuk.

5. Vindt u dit een mooi huis?


Nee, dit vind ik ……………………. mooi huis.

6. Heeft u er zin in?


Nee, ik heb er ……………………. zin in.

7. Kunt u dit voor mij doen?


Nee, dat kan ik ……………………. voor u doen.

8. Geeft u een feest?


Nee, ik geef ……………………. feest.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
ZINNEN MAKEN

Opdracht 13. Maak een goede zin!

De zinnen zijn in stukken gedeeld. Zet de stukken van de zin in de goede volgorde.
Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:

ik iets voor je doen? Kan

Kan ik iets voor je doen?

Nu u! Schrijf de goede zin op de …………!

1. Ik niet zo lekker. me voel

…………………………………………………………………………………………

2. wens Ik veel beterschap. je

…………………………………………………………………………………………

3. Hij moet slikken. medicijnen

…………………………………………………………………………………………

4. maar Rust lekker uit.

…………………………………………………………………………………………

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


16
SPREKEN
Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend.

A: Ik heb hier pijn.


A: Ik heb hier pijn.

B: Waar heeft u pijn?


B: Waar heeft u pijn?

A: Hier in mijn rug.


A: Hier in mijn rug.

B: Waar in uw rug?
B: Waar in uw rug?

A: Hier onderaan.
A; Hier onderaan.

B: Op deze plek?
B: Op deze plek?

A; Ja, daar! Daar waar u drukt.


A: Ja, daar! Daar waar u drukt.

B: O, dan druk ik daar maar niet. (lachend)


B: O, dan druk ik daar maar niet.

A: Nee, doet u dat maar niet! (lacht)


A: Nee, doet u dat maar niet!

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


17
LEZEN

Opdracht 15. Lees.


DE INFORMATIE

Gezondheid!

Als je problemen hebt met je gezondheid ga je naar de huisarts. De huisarts wordt ook
vaak ‘de dokter’ genoemd. Iedereen in Nederland heeft een huisarts. De huisarts is een
arts bij jou in de buurt die veel algemene kennis heeft over gezondheid en ziekte.
Als je vragen over je gezondheid hebt, kun je bellen met de huisarts. Je krijgt dan
eerst de assistente aan de telefoon. Zij stelt een paar vragen. Bijvoorbeeld: Wat zijn
precies de klachten? Hoe lang hebt u de klachten al? Heeft u koorts?. De assistente
kan een afspraak met de huisarts voor je maken.

Ben je niet te ziek om naar de huisarts toe te gaan? Dan kom je op de afgesproken tijd
op het spreekuur van de huisarts. Je vertelt wat de klacht is en de huisarts onderzoekt
je. Daarna geeft de dokter je advies, of je krijgt een recept mee voor medicijnen. Die
kun je dan bij de apotheek ophalen.

Ook kan de huisarts je doorverwijzen naar een specialist. Bijvoorbeeld: een oogarts of
een KNO-arts (een keel-, neus-, oorarts). Als je heel ziek bent, kan de huisarts ook bij
jou op huisbezoek komen. Maar dan moet je wel heel ziek zijn, anders doet hij het
niet.
En als je direct een dokter nodig hebt, dan bel je natuurlijk 112! Dan komt er zo nodig
een ambulance om je naar het ziekenhuis te brengen.

?? VRAAG VAN DE LES ??

“Welke klachten horen bij een keelontsteking?”

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
TIP VAN DE WEEK 1

Als u naar de dokter gaat is het belangrijk dat de dokter snapt waar uw probleem is. U
moet goed kunnen uitleggen waar u last van heeft. Probeer thuis op te schrijven:

- Waar u pijn / last heeft,


- Wanneer dat zo is (altijd, alleen ’s ochtend, alleen als u beweegt),
- Wanneer de pijn begonnen is,
- En of de pijn erger wordt.

Neem het briefje mee naar de dokter. Dit kan u helpen om uw klacht goed uit te
leggen.

TIP VAN DE WEEK 2

Een goede gezondheid is heel belangrijk. Als u gezond bent, hoeft u niet vaak naar de
dokter. Eet gezond, eet veel groenten en fruit en beweeg elke dag 30 minuten.

TIP VAN DE WEEK 3

Op www.etv.nl kunt u nog meer informatie vinden over gezondheid. Er zijn veel
filmpjes over gezondheid en de zorg in Nederland. Bekijk de afleveringen ‘Bij de
huisarts 1 en 2’ van het programma ‘Dag Dokter’.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


19
PRAKTIJK

Opdracht 16. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

De opdracht bij deze les is: “Schrijf de gegevens van uw huisarts op en doe deze
in uw portemonnee”. Als u de gegevens van uw huisarts in uw portemonnee heeft
dan kunt u altijd bellen als er iets is.

- Wat is het adres van uw huisarts?


- Wat is het telefoonnummer?
- Wanneer is het spreekuur van uw huisarts?
- Wat doe je als de huisarts vrij is?

GRAP VAN DE WEEK

Halfdoof
Er komt een man bij de dokter en zegt tegen de dokter: "Dokter ik ben half doof."
De dokter zegt: "Dat kan niet, of je bent doof of je bent niet doof."
De man zegt: "Maar ik ben echt half doof."
Dokter: "Oke, ga dan maar eens bij de deur staan en zeg mij na."
Dokter: “10.” De man: “5.”
Dokter: “8.” De man: “4.”

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


20
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over eten en iemand uitnodigen om te eten past in het thema’s gezondheid
van KNS van het Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6
en maak de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de opdrachten 10 en 14
uit deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Bespreek de opdrachten 6, 7 en 11 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u
oefenen met de extra opdrachten.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de
gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


21
Extra Opdracht 1. Leesopdracht
Lees de tekst van de folder en beantwoord de vragen.

1. Wat is de titel van deze tekst?


a. Hoesten.
b. Symptomen.
c. Tips tegen verkoudheid.

2. Waar gaat de tekst over?


a. Wat je kunt doen tegen verkoudheid.
b. Waar je medicijnen tegen verkoudheid kunt kopen.
c. Tips voor als je het koud hebt.

3. Wat zijn onder andere symptomen van verkoudheid?


a. Papieren zakdoekjes, keelsnoepjes, enzovoort.
b. Keelpijn, hoesten , hoofdpijn, enzovoort.
c. Neusdruppels, neusspray, enzovoort.

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


22
Tips tegen verkoudheid

Verkoudheid is een onschuldige ziekte die vanzelf


overgaat. Toch kan het erg vervelend zijn. Je hebt
voortdurend een loopneus of bent aan het hoesten.
Het kan je uit je slaap houden, waardoor je overdag
weinig energie hebt.

Symptomen verkoudheid
Verkoudheid heeft de volgende symptomen:

 Keelpijn
 Hoesten
 Hoofdpijn
 Verstopte neus
 Oorpijn
 Tranende ogen
 Verlies van smaak en reuk

Verkoudheid voorkomen
Je kunt zelf geen dingen doen om verkoudheid te voorkomen. Wel kun je
het besmettingsgevaar beperken. Gooi papieren zakdoekjes na eenmalig
gebruik weg, houd je hand voor de mond bij hoesten om besmetting te
voorkomen. Zorg voor goede voeding, ook al is je eetlust misschien
verminderd.

Wat kun je doen tegen verkoudheid?


Hoesten
Als je last hebt van hoesten, kun je hoestdrankjes slikken. Deze werken
echter niet altijd goed. Snuit niet te krachtig, dan wordt het neusslijmvlies
geprikkeld, waardoor slijm in de oren of in de voorhoofdsholten komt.

Keelpijn
Keelsnoepjes en keelpastilles kunnen de keelpijn verzachten. Met name
zuigtabletten zijn een aanrader tegen keelpijn. Tegen pijn en koorts kun je
een pijnstiller innemen.

Voor keelpijn is het ook aan te raden om te gorgelen met zout water.
Maar de pijn kan ook verminderen door koude dranken of het eten van
een waterijsje. Verder helpt gemberthee ook.

Verstopte neus
Neusdruppels en neusspray helpen tegen een verstopte neus, maar ze
mogen niet langer dan vijf dagen achtereen worden gebruikt, omdat ze
blijvende schade aan het neusslijmvlieg kunnen veroorzaken. Als er
meerdere gezinsleden verkouden zijn, moet je voor elk gezinslid een
apart flesjes neusspray gebruiken.

Bron: http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/ziekten/59529-tips-tegen-verkoudheid.html
Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
23
Extra Opdracht 2. Schrijfopdracht
Als iemand ziek is, kun je een kaart sturen om beterschap te wensen.
Een goede vriend is ziek. Stuur de vriend een kaart.

Op de kaart schrijf je:


- Een aanhef, bijvoorbeeld: ‘lieve Ton’, ‘beste Kees’,
- Een wens voor de vriend,
- Een afsluiting, bijvoorbeeld: Beterschap.
Let op het gebruik van hoofdletters en punten.

---------------------------------
Kerkstraat 18
2319 DL Groningen
Nederland

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


24
OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS Kijk naar films van ETV.

Extra Opdracht 3.

Bekijk de film over gezondheid van het programma ‘De taalklas’ op


http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=71&aid=136

Extra Opdracht 4.

1. Wat kan de dokter vragen? Kruis het goede antwoord aan.


Wat scheelt eraan?
Hoe gaat het met uw hond?
Wat is er aan de hand?
Waar wilt u zitten?
Hoe laat is het?
Waar heeft u last van?

2. Waar heeft de mevrouw pijn? Zet een rondje om het goede antwoord.

In haar nek In haar hoofd

In haar buik Aan haar been

Onder haar rug Bij haar arm

Extra Opdracht 5.

Wat kunt u zeggen als u iemand niet begrijpt?

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 6 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


25
www.edusom.nl

Opstartlessen

Lesbrief 7. Leren & werken

Wat leert u in deze les?

 Een gesprek voeren over leren en werken.


 Zeggen dat iets mooier of leuker is.
 Goede zinnen maken.

Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag n DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Kwesi en Fatma zien elkaar op straat. Is Fatma blij?


Kwesi: Hé, Fatma! Hoe gaat het met je werk?
Fatma: Nou niet zo goed. Ik werk niet meer.
Kwesi: O nee, wat is er dan?
Fatma: Ik ben ontslagen.
Kwesi: Ontslagen?!, wat erg. Wanneer?
Fatma: Drie maanden geleden.
Kwesi: Wat vervelend voor je. En wat doe je nu?
Fatma: Ik ga weer naar school.
Kwesi: O, je studeert weer. Ja, leren is altijd goed.
Fatma: Ik doe een cursus solliciteren. Want ik zoek werk. Ik wil graag weer
werken. Ik hou niet van thuiszitten.
Kwesi: Mij lijkt het wel leuk; een tijdje thuis. Even niet naar het werk! Leuk!
Fatma: Nou zo leuk is het niet hoor! Ik wil graag weer aan het werk!
Kwesi: Ik maakte maar een grapje. Ik vind het heel vervelend voor je. En ik
hoop dat je snel weer iets vindt!

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


2
DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

ontslagen
Als je wordt ontslagen, dan zegt je baas tegen je dat je werk stopt.
Voorbeeld: Ik heb hier dertig jaar gewerkt, en nu word ik ontslagen! Ik heb geen werk
meer.

de school
Een school is een plaats waar je kunt leren. Op
een school krijg je les van een leraar.
Voorbeeld: In Nederland moeten kinderen tot hun
achttiende jaar naar school.

studeren
Als je studeert, dan leer je voor een beroep. Als je
voor dokter studeert, dan leer je alles wat je moet
weten en kunnen om dokter te worden.
Bijvoorbeeld: Mijn dochter studeert voor docent Engels. Ze wil later Engels
gaan geven op een school.

de cursus
Een cursus is een aantal lessen. Als je een cursus solliciteren doet, leer je hoe je moet
solliciteren.
Voorbeeld: Ik wil graag Turks leren. Ik ga een cursus Turks doen.

solliciteren
Als je solliciteert naar een baan, dan probeer je die baan te krijgen. Als je solliciteert,
heb je vaak een gesprek.
Voorbeeld: Ik ga solliciteren naar een baan in een restaurant. Ze zoeken iemand voor
werk in de keuken.

een grapje
Een grapje is iets wat leuk bedoeld is. Een grapje is om mensen te laten lachen.
Voorbeeld: “Wat ben jij lelijk vandaag!” - “Wat zeg je?!” - “Grapje! Ik vind je héél
mooi.”

vervelend
Als iets vervelend is, is het niet leuk.
Voorbeeld: Wat vervelend voor je dat je geen werk meer hebt.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


3
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.

Goed Fout
1.
Fatma heeft werk.

2.
Fatma is vorige maand ontslagen.

3.
Fatma studeert nu.

4.
Fatma houdt van thuiszitten.

5.
Fatma wil graag weer werken.

Studeren Werken

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


4
HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Kwesi en Fatma praten verder. Hoe gaat het met de zoon van Fatma?

Kwesi: En hoe gaat het met je dochter?


Fatma: Goed. Ze zit nog op school. In de vijfde klas. Ze doet dit jaar examen.
En dan gaat ze studeren.
Kwesi: Weet ze al wat ze gaat studeren?
Fatma: Communicatie ofzo.
Kwesi: Wat leuk!
Fatma: En op zaterdag werkt ze in de supermarkt. Achter de kassa. Dan verdient
ze wat geld. En ze vindt het leuk om te werken.
Kwesi: Net haar moeder. En hoe gaat het met je zoon?
Fatma: Heel goed! Hij is geslaagd voor zijn opleiding. Hij heeft zijn diploma.
Kwesi: Wat goed, zeg.
Fatma: En hij heeft een baan! Hij werkt op kantoor. Het kantoor van een bank.
Kwesi: Gefeliciteerd! Nu alleen jij nog een baan.
Fatma: Ja, dat zou fijn zijn.
Kwesi: Ik hoop dat het lukt. Veel succes!
Fatma: Ja, dank je. Tot gauw!
Kwesi: Ja tot gauw!

Het kantoor

Achter de kassa werken

De kantoorbaan

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


5
DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

het examen
Een examen is een soort toets. Met een examen laat je zien wat je weet en wat
je kunt.
Voorbeeld: Pas als je je examen hebt gehaald, krijg je een diploma van je school.

geslaagd
Als je geslaagd bent voor je school, dan ben je klaar met je school. Je hebt het
examen goed gedaan.
Voorbeeld: Hoera, geslaagd! Nu kan ik werk gaan zoeken.

de opleiding
Een opleiding is een studie. Als je een opleiding tot doktersassistente doet, dan leer je
voor doktersassistente.
Voorbeeld: Mijn opleiding voor kantoor duurt drie jaar. Als ik klaar ben, kan ik werk
op een kantoor gaan zoeken.

het diploma
Een diploma is een belangrijk papier. Op het papier staat welke school of opleiding je
hebt gedaan.
Voorbeeld: “Wat voor diploma hebt u?” – “Ik heb een havo-diploma: een diploma
van de middelbare school.”

verdienen
Als je geld verdient, dan krijg je geld voor het werk dat je doet.
Voorbeeld: “Hoeveel geld verdien jij?” – “Ik verdien € 1500,- in de maand.”

de baan
Een baan is een ander woord voor vast werk. Als je een baan hebt, dan heb je werk
bij een baas.
Voorbeeld: “Heb jij een baan?” – “Ja, ik werk bij een bank.”

lukken
Als iets lukt, gaat het goed. Als het lukt om op tijd op je werk te zijn, dan ben je er op
tijd.
Voorbeeld: “Heb je je werk af?”- “Ja hoor, het is gelukt, het is klaar.”

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


6
Als je in Nederland geslaagd ben en je hebt je diploma gehaald, dan hang je de vlag
uit. Aan de vlag hang je dan je schooltas!

VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan.

1. Hoe gaat het met de dochter van Fatma?


Goed, ze zit nog op school en werkt op zaterdag.
Goed, want ze werkt de hele week in de
supermarkt. Goed, ze studeert communicatie.

2. Hoe gaat het met de zoon van Fatma?


Goed, hij doet een opleiding bij de bank.
Goed, hij is geslaagd en werkt nu op kantoor.
Niet zo goed, hij heeft zijn diploma niet gehaald.

3. Wie heeft er geen baan?


De dochter van Fatma.
De zoon van Fatma.
Fatma.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


7
Opdracht 7. Samenvatting

Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.


Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


8
OEFENING

Opdracht 8. Een grapje!


Nederlanders houden wel van een grapje. Ze vertellen graag een grap. Een grap
heet ook wel een mop. Lees de moppen hieronder.

Een Belg komt een café binnen en vraagt: "Waar is de


WC?"
Zegt de ober: "Die is verstopt".
De Belg: "Oh, dat geeft niet, dan zoek ik hem wel"

Er zijn veel grappen over de Nederlanders, dat ze


veel geld willen hebben en niets weggeven:

Hoe krijg je twaalf Hollanders achter in een


Fiat Panda?

Door een dubbeltje op de achterbank te leggen.

Jantje gaat naar school en vraagt:


"Juffrouw, word je gestraft voor iets
wat je niet gedaan hebt?"
De juffrouw zegt: "Nee,waarom vraag
je dat?"
"Omdat ik mijn huiswerk
niet gemaakt heb."

Vindt u het grappig?

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


9
DE WOORDEN

Opdracht 9.
Welke woorden horen bij elkaar? Sommige woorden horen bij leren, andere woorden
horen bij werken. Zet de woorden in de goede rij. Kijk naar het voorbeeld.

Leren Werken
De cursus………………………… ……………………………………
…………………………………… ……………………………………
…………………………………… ……………………………………
…………………………………… ……………………………………
……………………………………
……………………………………
……………………………………

De cursus
De school
Ontslagen Geslaagd
Studeren
Solliciteren Het examen
De opleiding
Het diploma Verdienen
De baan

Wat doe je als je solliciteert?

…………………………………………………………………………………………

Wat is ‘verdienen’?

…………………………………………………………………………………………

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

‘Leuk, leuker. Mooi, mooier’


Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Dit werk is leuk.
Dat werk is … leuker.

Lees de antwoorden en praat mee!


1. Dit werk is leuk. Leuker.
Dat werk is leuker.

2. Dit werk is makkelijk. Makkelijker.


Dat werk is makkelijker.

3. Dit huis is mooi.


Mooier. Dat huis is mooier.

4. Dit kantoor is groot.


Groter. Dat kantoor is groter.

5. Deze kamer is klein.


Kleiner. Die kamer is kleiner.

6. Dit werk is belangrijk. belangrijker.


Dat werk is belangrijker.

7. Deze studie is moeilijk.


Moeilijker. Die studie is moeilijker.
Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
11
Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf.

1. Dit werk is leuk.


Dat werk is …

2. Dit werk is makkelijk.


Dat werk is …

3. Dit huis is mooi.


Dat huis is …

4. Dit kantoor is groot.


Dat kantoor is …

5. Deze kamer is klein.


Die kamer is …

6. Dit werk is belangrijk.


Dat werk is …

7. Deze studie is moeilijk.


Die studie is …

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


12
SCHRIJVEN

Opdracht 11. Leuk, leuker. Mooi, mooier.

U heeft in de vorige oefening geoefend met mooi, mooier en leuk, leuker. Schrijf nu de
goede woorden op de …………. Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Dit boek is leuk,
Maar dat boek is nog leuker.

Nu u! Vul het goede woord in!

1. Dit huis is mooi.


Maar dat huis is nog ……………………

2. Dit spelletje is moeilijk.


Maar dat spelletje is nog ……………………

3. Deze zon is warm.


Maar die zon is nog ……………………

4. Zijn zus is dik.


Maar hij is nog ……………………

5. De televisie is klein.
Maar de radio is nog ……………………

6. Hij vindt het feest leuk.


Maar zij vindt het feest nog ……………………

7. Deze tuin is heel erg groot.


Maar die tuin is nog ……………………

8. Die tekening is lelijk.


Maar deze tekening is nog ……………………

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
OEFENING

Opdracht 12.

Hieronder ziet u een inburgeringsdiploma. Beantwoord de vragen over het diploma.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


14
Vragen over het diploma.

1. Wie heeft het inburgeringsexamen gehaald?

…………………………………………………………………………………………

2. Waar komt deze persoon vandaan?

…………………………………………………………………………………………

3. Uit welke drie onderdelen bestaat het examen?

…………………………………………………………………………………………

4. Waar is het diploma getekend?

…………………………………………………………………………………………

5. Wanneer heeft de kandidaat zijn handtekening gezet?

…………………………………………………………………………………………

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
ZINNEN MAKEN

Opdracht 13. Maak goede zinnen

Hieronder staan zinnen met twee woorden aan het eind. Kies het goede woord.

Voorbeeld:
Ik wil slagen voor mijn examen / mijn kantoor. →
Ik wil slagen voor mijn examen.

Nu u! Maak goede zinnen.

1. Juan moet studeren voor zijn diploma / kassa.

2. Kwesi wil veel geld verdienen / werken.

3. Pedro heeft geen werk meer. Hij is geslaagd / ontslagen.

4. Alicia gaat solliciteren naar die baan / grap.

5. Lap vindt de grap niet zo leuk, hij vindt hem vervelend / mooi.

6. Ernesto studeert diploma / communicatie.

7. Ayse leert voor bank / kapster.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


16
SPREKEN Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend.

A: Wat doe je nu?


A: Wat doe je nu?

B: Ik zit op school.
B: Ik zit op school.

A: En wat doe jij?


A: En wat doe jij?

B: Ik heb een baan.


B: Ik heb een baan.

A: En wat doe jij?


A: En wat doe jij?

B: Ik leer voor kok.


B: Ik leer voor kok.

A: O, dat is mooi!
A: O, dat is mooi!

B: En wat doe jij?


B: En wat doe jij?

A: Ik heb geen werk. Maar wel een kind.


A: Ik heb geen werk. Maar wel een kind.

B: Da’s ook een baan.


B: Da’s ook een baan.

A: Nou, zeg dat wel!


A: Nou, zeg dat wel!

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


17
LEZEN

Opdracht 15. Lees.


DE INFORMATIE.

Leren en werken.

Leren en werken zijn belangrijk.


Ben je nog geen zestien jaar? Dan geldt voor jou de ‘leerplicht’: je moet elke dag naar
school. Als je op je zestiende een diploma hebt gehaald, dan mag je gaan werken.
Maar als dat niet zo is, moet je nog tot je achttiende naar school. Je moet naar school
tot je een kwalificatie hebt gehaald. Een kwalificatie is een ander woord voor diploma.

Voor bijna alle banen in Nederland heb je een kwalificatie nodig. Zonder diploma is
het niet gemakkelijk werk te vinden. Het beste is nog als je een beroepskwalificatie
hebt; een diploma van een vakopleiding Dat kan een opleiding in het middelbaar of het
hoger beroepsonderwijs zijn, het mbo of hbo. Daarmee kun je werk gaan zoeken in het
beroep waar je voor geleerd hebt: in de administratie, in de zorg, in de horeca, in de
bouw, techniek of industrie, of in het onderwijs bijvoorbeeld.
Hebt u een baan? Zo ja, wat is uw beroep? Of hebt u geen baan? Wat zou u willen
zijn?
En welke opleiding zou u het liefst doen?

Ja, leren is belangrijk. Een spreekwoord zegt: “Je bent nooit te oud om te leren.”
En over werken zegt men: “Een goed begin is het halve werk.”

?? VRAAG VAN DE LES ??

Wat betekent het als je zegt: ‘Je bent ontslagen!’?

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
TIP VAN DE WEEK 1

Diploma’s zijn in Nederland heel belangrijk. Als u uit het buitenland komt dan heeft u
soms ook al diploma’s. Niet alle diploma’s uit het buitenland zijn geldig in Nederland.
Wilt u weten wat uw diploma waard is in Nederland? Bij Colo of Nuffic kunt u uw
diploma laten waarderen.

TIP VAN DE WEEK 2

Op www.etv.nl zijn een heleboel filmpjes te vinden over leren en werken. Ga naar
www.etv.nl en klik op ‘programma’s’. Klik daarna op ‘zoeken’. Typ in ‘leren’ of
‘werken’.
U kunt alle filmpjes bekijken over werken en leren.

PRAKTIJK

Opdracht 16. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

De opdracht bij deze les is: “Welke diploma’s zijn er nodig voor een baan?”
Bekijk advertenties in de krant voor personeel. Welke diploma’s zijn nodig?
Probeer de volgende vragen te beantwoorden.

- Welke advertenties heeft u gevonden?


- Welke diploma’s zijn nodig?
- Staat er bij welke opleiding nodig is?
- Of welk niveau?
- Zijn er ook banen waarvoor geen diploma’s nodig zijn?

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


19
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over werken en leren past in het thema Werk van KNS van het
Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6
en maak de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de opdrachten 10 en 14
uit deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Bespreek opdracht 7 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u oefenen met de
extra opdrachten.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de
gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


20
Extra Opdracht 1. Leesopdracht
Deze pagina geeft informatie over werken bij de post.
Lees de tekst en beantwoord de vragen.

1. Bekijk de kopjes. De tekst noemt 3 functies bij de post. Welke functies?


a. Feiten, moeder, zomerbaan.
b. Postbezorger, postvoorbereider, postsorteerder.
c. Moeder, postNL, feiten.

2. Hoeveel uur werkt een postbezorger per dag?


a. 4 tot 8 uur.
b. 6 tot 8 uur.
c. 2 tot 4 uur.

3. Hoeveel dagen werkt een postbezorger per week?


a. 1 tot 5 dagen.
b. 2 tot 4 dagen.
c. 3 tot 5 dagen.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


21
Extra Opdracht 2. Leesopdracht
De pagina hiernaast geeft verder informatie over werken bij de post.
Lees de tekst en beantwoord de vragen.

1. Je wilt alleen op zaterdag werken, op welke functie kun je solliciteren?


a. Postbezorger.
b. Postvoorbereider VBG.
c. Postbezorger op zaterdag.

2. Je wilt maar 1-2 uur per dag werken, op welke functies kun je solliciteren?
a. Postvoorbereider VBG en Postbezorger in Brielle.
b. Postbezorger op zaterdag.
c. Postbezorger in Wanssum en in Heeze.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


22
3. Je wilt graag ’s avonds werken. Kan dat bij de post?
a. Ja.
b. Nee.
c. Misschien.

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


23
Extra Opdracht 3.

U hebt de vacatures van de post gelezen.


Een baan bij de post lijkt u wel leuk.
U vult daarom via de website een formulier in.

Vul het formulier in.

SOLLICITATIEFORMULIER POST

DATUM
NAAM
ADRES
POSTCODE
PLAATS
GEBOORTEDATUM
TELEFOONNUMMER

FUNCTIE
VOORKEUR DAGEN* DI/WO/DO/VR/ZA
OPLEIDING
WERKERVARING

WAT KUN JE GOED?

WAAROM WIL JE BIJ DE


POST
WERKEN?

HANDTEKENING

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


24
Extra Opdracht 4.

Bekijk de film over techniek van het programma ‘Werk en opleiding’op


http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=84&aid=82

Extra Opdracht 5.

1. Vindt Amin het leuk in Nederland?

……………………………………………………………………………………

2. Wat is de hobby van Amin?

……………………………………………………………………………………

3. Wat vindt Amin het moeilijkst om aan te wennen?

……………………………………………………………………………………

4. Waar werkt Amin?

……………………………………………………………………………………

5. Wat leert Amin?

……………………………………………………………………………………

Les 7 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


25
www.edusom.nl

Opstartlessen

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Wat leert u in deze les?


 Een taxi bellen.


 Het tegenovergestelde van dingen zeggen.
 Zeggen wat u mooi vindt, of waar u gek op bent.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Herma en Johan de Jager wonen in een dorp. Ze maken een plan voor de avond.
Herma heeft zin om uit eten te gaan. Hoe gaan ze naar de stad?

Herma: Zullen we uit eten gaan vanavond? In de stad?


Johan: Goed idee. Maar waar? Weet jij een leuk restaurant?
Herma: Tja… Eva vertelde over een Italiaans restaurant in het centrum van de
stad…daar hebben ze heel lekker eten en het is heel gezellig.
Johan: Hmm, in het centrum, hoe komen we daar? Met de fiets?
Herma: Met de fiets?! O nee, veel te koud!
Johan: O, je gaat liever lopen!
Herma: Wat, lopen? Veel te ver! Nee, dat wil ik niet hoor.
Johan: Zo’n klein stukje….. Vind je dat ver?
Herma: Tien kilometer!
Johan: Ik plaag je maar. Met de auto dan?
Herma: Rij jij dan? Ik wil wel een wijntje…
Johan: Ja, daar heb ik ook zin in.. Mmmm. Zullen we een taxi nemen?
Herma: Een taxi…
Johan: We nemen een taxi! En ik betaal!

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


2
DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

uit eten gaan


Als je uit eten gaat, dan ga je in een restaurant eten. Je eet
niet thuis.
Voorbeeld: Eén keer in het jaar gaan we uit eten met de hele
familie. Het hele restaurant is dan voor ons alleen.

vertellen
Als je over jouw werk vertelt dan praat je over je werk.
Voorbeeld: Mijn vader kan heel grappig vertellen. Als hij iets vertelt, moet iedereen
lachen.

gezellig
Als het gezellig is, is het prettig en leuk.
Voorbeeld: Ik kom graag bij jou. Je huis is warm en gezellig.

de fiets
Een fiets is een ding waar je op kunt rijden. Veel Nederlanders hebben
een fiets.
Voorbeeld: Als de zon schijnt ga ik met de fiets naar mijn werk. Als het
regent ga ik met de tram.

ver
Als je werk ver van je huis is, dan is je werk op grote afstand.
Voorbeeld: Mijn werk ligt echt ver van mijn huis. Het duurt wel een uur voor ik op
mijn werk ben.

plagen
Plagen is voor de grap boos maken.
Voorbeeld: Mijn broer vindt het leuk om mij te plagen. Vandaag had hij mijn jas in de
tuin gelegd!

zin hebben in
Als je zin hebt in koffie, wil je graag koffie.
Voorbeeld: Heb je zin in een kop thee?

een taxi nemen


Als je een taxi neemt, dan ga je met de taxi.
Voorbeeld: Als het mooi weer is gaan we met de fiets, en als het slecht weer is nemen
we een taxi.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


3
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Schrijf het goede antwoord op.

1. Wie gaan uit eten?

………………………………………………………………………………………….

2. Waar gaan ze uit eten?

………………………………………………………………………………………….

3. Hoe gaan ze daar naartoe?

………………………………………………………………………………………….

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


4
HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Johan de Jager belt een taxi. Hoe laat staat de taxi voor de deur?

Medewerker: Taxi 2000! Wat kan ik voor u doen?


Johan: Goedenavond, met De Jager. Ik wil graag een taxi bestellen.
Medewerker: Waar wilt u naar toe?
Johan: Naar het centrum van Utrecht, naar de Oude Gracht.
Medewerker: En wat is uw adres?
Johan: De Rozenstraat, nummer 14. Hier in het dorp.
Medewerker: Rozenstraat 14. De taxi komt eraan!
Johan: Nee, nog niet. Ik wil hem voor straks bestellen.
Medewerker: O ja. Voor hoe laat?
Johan: Half zes. Gaat dat lukken?
Medewerker: Half zes is prima. Komt voor elkaar. Hij komt voor de deur, om half zes.
Johan: Oké, vast bedankt.
Medewerker: Graag gedaan hoor. En een heel goede avond!

Goedenavond, met De Jager. Ik


wil graag een taxi bestellen.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


5
DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

bestellen
Als je een taxi bestelt, dan laat je een taxi komen.
Voorbeeld: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen voor morgenochtend om half
zes.

het adres
Het adres is: de straat, het nummer en de plaats.
Voorbeeld: “Wat is uw adres?” – “Dapperstraat 18 twee hoog, Amsterdam”

het dorp
Een dorp is een plaats waar mensen Een dorp is kleiner dan een stad.
wonen. Voorbeeld: Toen ik klein was, een dorp. Dat was heel fijn want daar kon
woonde ik in ik altijd op straat spelen.

straks
Straks is een beetje later. Als je straks komt, kom je later.
Voorbeeld: Ik wil de taxi niet nu, maar straks, over een half uur.

het komt voor elkaar


Als iets voor elkaar komt, dan gaat het zoals je graag wilt of zoals je hebt
afgesproken.
Voorbeeld: Als ik vraag aan mijn vriend of hij mij wil helpen, dan zegt hij altijd:
‘Komt voor elkaar!`. Hij is echt een goede hulp.

Het adres
Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
6
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan.

1. Wie belt het taxibedrijf?


Johan
Herma

2. Waar wil Johan naartoe?


Naar het centrum van de stad.
Naar het huis van Herma.

3. Waar woont Johan?


In de Rozenstraat.
In het centrum.

4. Hoe laat komt de taxi?


Om zes uur.
Om half zes.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


7
Opdracht 7. Samenvatting
Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


8
OEFENING

Opdracht 8. Wie zegt het?


Als u een taxi bestelt, dan belt u naar het taxibedrijf. U bent aan de telefoon met een
medewerker van het taxibedrijf. Wie zegt de zinnen? U of de medewerker? Kijk naar
het voorbeeld.

Voorbeeld:
Goedemiddag, met taxibedrijf ’t Ritje.
U zegt het.
De medewerker zegt het.

Nu u! Kruis het goede antwoord aan.

1. Goedendag, ik wil graag een taxi bestellen.


U zegt het.
De medewerker zegt het.

2. Waar wilt u naartoe?


U zegt het.
De medewerker zegt het.

3. Hoe laat wilt u de taxi


bestellen? U zegt het.
De medewerker zegt het.

4. Wat is uw adres?
U zegt het.
De medewerker zegt het.

5. Ik woon in De Tulpenstraat, nummer 12.


U zegt het.
De medewerker zegt het.

6. Dank u wel, de taxi komt eraan.


U zegt het.
De medewerker zegt het.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


9
OEFENING

Opdracht 9. Goed of fout?

Lees de zin. Is de zin goed of fout? Kruis het goede antwoord aan.

1. Als je uit eten gaat, dan eet je


thuis. Goed.
Fout.

2. Als je je zusje plaagt, dan help je haar.


Goed.
Fout.

3. Als je iets vertelt, dan praat je.


Goed.
Fout.

4. Dat is echt heel erg leuk, ik heb er helemaal geen zin in!
Goed.
Fout.

5. Een taxi is een trein die je overal naartoe brengt.


Goed.
Fout.

6. Een stad is groter dan een


dorp. Goed.
Fout.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
7. Als het feest gezellig is, dan is het een leuk
feest. Goed.
Fout.

8. Ik bestel een taxi, ik ga hem zo


ophalen. Goed.
Fout.

9. Als je zin hebt in koffie, vind je koffie vies.


Goed.
Fout.

10. Als je met de fiets naar het werk gaat, dan ga je lopen.
Goed.
Fout.

11. Als iets voor elkaar komt, dan gaat het zoals je graag wil.
Goed.
Fout.

12. De buurman woont in een andere stad.


Goed.
Fout.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


11
SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

Groot en klein. ‘Wat is het tegenovergestelde?’ Kijk naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
groot …
Het antwoord is: klein. Het tegenovergestelde van ‘groot’ is ‘klein’.

Lees de goede antwoorden en praat hardop voor uzelf.


1. koud …
Het antwoord is: warm. Het tegenovergestelde van ‘koud’ is ‘warm’.

2. hoog …
Het antwoord is: laag. Het tegenovergestelde van ‘hoog ’is ‘laag’.

3. dichtbij …
Het antwoord is: ver. Het tegenovergestelde van ‘dichtbij’ is ‘ver’.

4. langzaam …
Het antwoord is: snel. Het tegenovergestelde van ‘langzaam’ is ‘snel’.

5. vroeg …
Het antwoord is: laat. Het tegenovergestelde van ‘vroeg’ is ‘laat’.

6. op tijd …
Het antwoord is: te laat. Het tegenovergestelde van ‘op tijd ’is ‘te laat’.

7. droog …
Het antwoord is: nat . Het tegenovergestelde van ‘droog ’is ‘nat’.

8. beneden …
Het antwoord is: boven. Het tegenovergestelde van ‘beneden ’is ‘boven’.

Nu u! Geef antwoord op de vragen. Spreek hardop voor uzelf.


Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
12
1. koud
Wat is het tegenovergestelde?

2. hoog …
Wat is het tegenovergestelde?

3. dichtbij …
Wat is het tegenovergestelde?

4. langzaam …
Wat is het tegenovergestelde?

5. vroeg …
Wat is het tegenovergestelde?

6. op tijd …
Wat is het tegenovergestelde?

7. droog …
Wat is het tegenovergestelde?

8. beneden
Wat is het tegenovergestelde?

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
SCHRIJVEN

Opdracht 11. Schrijf de goede woorden op de lege plek.

U leest het verhaaltje over uit eten gaan. Welke woorden horen op de lege plek?
Vul de goede woorden in. Kies uit: de taxi, heb er zin in, het komt voor elkaar,
gezellig, het dorp, straks, ver, bestellen. Kijk naar het voorbeeld.

Uit eten gaan.

1. Straks ga ik uit eten.

2. Ik ga lekker samen met mijn beste vriend uit eten in de stad. Ja, ik

………………………………….

3. Wij wonen allebei in ………………………………..

4. Gaan we fietsen? Het is wel ver. Of gaan we met ………………………………….?

5. Als we met de taxi gaan, dan moeten we die wel ………………………………….

Het duurt soms lang voordat de taxi er is.

6. Het taxibedrijf is namelijk best ………………………………….

7. Maar …………………………………., dat weet ik zeker.

8. Uit eten gaan met mijn beste vriend is namelijk altijd heel erg ……………………

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


14
OEFENING

Opdracht 12. Het tegenovergestelde

Trek lijntjes tussen de woorden die het tegenovergestelde zijn. Kijk naar het
voorbeeld.

Groot Laag

Hoog Klein

Dik Lelijk

Ver Dun

Mooi Dichtbij

Langzaam Ongezellig

Straks Makkelijk

Gezellig Snel

Moeilijk Warm

Vroeg Nu

Koud Laat

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
OEFENING

Opdracht 13. Plattegrond lezen.


U bent in het dorp Afferden. U staat bij de witte stip. U moet naar het adres:
De Laren 44. De zwarte stip laat zien waar u moet zijn. U wilt geen taxi bellen. U
gaat fietsen. U vraagt de weg aan een man. Wat zegt de man tegen u?
Zet de zinnen in de goede volgorde. De eerste en de laatste zin staan al goed!


Als u bij het R.K. Kerkhof komt, dan gaat u naar links.

Ga linksaf De Laren op.

Ga rechtsaf de Kerkweg in.

Ga de eerste straat weer naar rechts.

1. Fiets door de Koningstraat totdat u de Kerkweg ziet.


2. ……………………………………………………………………………………
3. ……………………………………………………………………………………
4. ……………………………………………………………………………………
5. ……………………………………………………………………………………
6. Nummer 44 is aan het eind van de straat. U bent nu op het goede adres.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


16
SPREKEN Meepraten
U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl
Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de
ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.

Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend.

A: Met de taxicentrale!
A: Met de taxicentrale!

B: Ik wil graag een taxi.


B: Ik wil graag een taxi.

A: Dat kan. Wat is het adres?


A: Dat kan. Wat is het adres?

B: Wibautstraat 17 twee hoog.


B: Wibautstraat 17 twee hoog.

A: Wibautstraat 19?
A: Wibautstraat 19?

B: Wibautstraat 17!!
B: Wibautstraat 17!!

A: Hij komt eraan!


A: Hij komt eraan!

TOETTOET!!

B: Dat is snel!
B: Dat is snel!

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


17
SPREKEN

Opdracht 15. Lees samen met uw taalvriend.

A: Met de taxicentrale!
A: Met de taxicentrale!

B: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen.


B: Ik wil graag een taxi naar Schiphol bestellen .

A: Dat kan. Voor nu of voor later?


A: Dat kan. Voor nu of voor later?

B: Voor morgenochtend om kwart over vijf.


B: Voor morgenochtend om kwart over vijf.

A: Morgenochtend om kwart over vijf. Wat is het adres?


A: Morgenochtend om kwart over vijf. Wat is het adres?

B: Guichelhei 90 hier in de stad.


B: Guichelhei 90 hier in de stad.

A: Wat zegt u? Huigelgeit 19?


A: Wat zegt u? Huigelgeit 19?

B: Guichelhei 90!.
B: Guichelhei 90!

A: Guichelhei 90. Naar Schiphol dus.


A: Guichelhei 90. Naar Schiphol dus.

B: Morgenochtend om kwart over vijf.


B: Morgenochtend om kwart over vijf

A: Hij staat voor de deur, morgenochtend om kwart over vijf!


A: Hij staat voor de deur, morgenochtend om kwart over vijf!

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
LEZEN

Opdracht 16. Lees.


DE INFORMATIE.

Het verkeer

Hoe kom je waar je wil zijn? Met eigen vervoer is het makkelijk: je stapt in de auto of
je stapt op je fiets of je brommer en je rijdt er naar toe. Je hoeft er alleen voor te
zorgen dat je de route kent, dat je weet langs welke weg je gaat rijden. En dat er lucht
in je banden zit en benzine in je tank. En dan maar hopen dat er geen file op de weg is
die je gekozen hebt! Want vooral in het spitsuur kan het druk zijn op de weg.

Je kunt ook met het openbaar vervoer gaan. Met de bus, de tram of de trein. Als je
weet hoe laat de bus of de trein vertrekt, hoef je er alleen maar voor te zorgen dat je op
tijd bij de halte staat. En dat je een OV-chipkaart bij je hebt. En dan maar hopen dat de
bus of de tram op tijd komt. En dat er een plaatsje is om te zitten. Want ook in het
openbaar vervoer is het vaak druk in het spitsuur.

Heb je daar allemaal geen zin in: benzine in je tank, wachten bij de halte, OV-
chipkaart, geen plaats om te zitten? Bel dan een taxi: hij komt voor de deur, je gaat
lekker zitten, je zoeft weg, en je bent er zo. Alleen maar hopen dat er geen file is op de
weg die de chauffeur gekozen heeft. En een taxi is natuurlijk wel duur. Goede reis!

?? VRAAG VAN DE LES ??


“Hoe heet het als u een taxi laat komen?”

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


19
TIP VAN DE WEEK 1

Zoek het nummer van een taxibedrijf bij u in de buurt op. Sla het nummer op in uw
telefoon of schrijf het bijvoorbeeld in uw agenda. U heeft het nummer op deze
manier altijd bij de hand.

TIP VAN DE WEEK 2

Op www.etv.nl is meer informatie te vinden over de deeltaxi. Bekijk de aflevering ‘de


deeltaxi’ van het programma ‘WMO Wet maatschappelijke ondersteuning’.

PRAKTIJK

Opdracht 17. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

De opdracht bij deze les is: “Wat kost een taxi naar het centrum?”

- Zoek in de telefoongids een taxibedrijf bij u in de buurt op.


- Bel naar het bedrijf.
- Vraag wat het kost om met de taxi naar het centrum te gaan vanaf uw huis.

- Woont u in het centrum?


- Vraag dan wat het kost om naar een vriend of vriendin te gaan met de taxi.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


20
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les past in het thema aardrijkskunde van KNS van het Inburgeringexamen.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6
en maak de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 10, 14 en
15 uit deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Bespreek opdracht 7 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u oefenen met de extra
opdrachten.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de
gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


21
Extra Opdracht 1. Leesopdracht
Lees de tekst van internet en beantwoord de vragen.

1. Waar geeft deze pagina informatie over?


a. Over openbaar vervoer.
b. Over taxi’s.
c. Over vluchttijden.

2. Welke drie soorten taxi’s zijn er?


a. Vervoer met anderen, privé vervoer, business vervoer.
b. Travel taxi, ophalen & brengen.
c. Reisbureau, routeplanner, autohuur.

3. U wilt weten wanneer een vliegtuig vertrekt. Waar kijkt u dan?


a. Bij ‘Routeplanner’.
b. Bij ‘Op Schiphol’.
c. Bij ‘Vluchttijden’.

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


22
Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
23
Extra Opdracht 2. Schrijfopdracht.

Een goede vriend komt u opzoeken in Nederland.


Hij komt donderdag met het vliegtuig aan op Schiphol.
U moet die donderdag werken.
U kunt dus niet naar Schiphol om hem op te halen.
Uw vriend moet daarom een taxi nemen vanaf Schiphol.
In een brief vertelt u hoe hij een taxi kan nemen.

Schrijf je vriend een brief. Schrijf in de brief:


- Dat u het leuk vindt dat hij naar Nederland komt.
- Dat u donderdag moet werken.
- Dat hij donderdag een taxi kan nemen en hoe dat moet.
- Schrijf uw adres op. Dan weet uw vriend waar de taxi naartoe moet.

Gebruik de brief hieronder.


Let op hoofdletters en punten.

Beste ……………………………..,

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………

…………………………

………………………………………….
Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
24
Extra Opdracht 3. Kijkopdracht

Bekijk de film over de deeltaxi van WMO op http://www.etv.nl/index.cfm?


act=programma.speel&flm=&pid=93&aid=859

Geef antwoord op de vraag.

Wat is ‘de deeltaxi’?

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 8 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


25
www.edusom.nl

Opstartlessen

Lesbrief 9. Muziek

Wat leert u in deze les?

 Wat u kunt zeggen als u iets mooi vindt.


 Een gesprek voeren over muziek.

Veel succes!

Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK

Opdracht 1. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 1

Ayse en Job praten over muziek. Van wat voor muziek houdt Job?

Ayse: Prachtige muziek hè, Job?


Job: Mmm. Vind je dat mooi? Ik hou niet zo van klassieke muziek…
Ayse: Nee? Wat vind jij dan mooi?
Job: Ik hou meer van moderne muziek, popmuziek en tangomuziek. Muziek
met ritme. Muziek om op te dansen!
Ayse: Hou je zo van dansen dan?
Job: Ik ben er gek op! Ik ga elke week dansen.
Ayse: Wat leuk!
Job: Hou jij ook van dansen?
Ayse: Jawel, een beetje. Maar ik hou meer van zingen.
Job: O je zingt. Ja, je hebt een mooie stem.
Ayse: Dank je! En ik speel piano.
Job: Wat goed, zingen en piano spelen.
Ayse: Speel jij ook een instrument?
Job: Ja, ik speel gitaar.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


2
DE WOORDEN

Opdracht 2. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

prachtig
Prachtig is heel mooi.
Bijvoorbeeld: Ik vind de muziek van Theodorakis prachtig.

klassieke muziek
Klassieke muziek is muziek van vroeger, muziek die veel mensen mooi vinden.
Bijvoorbeeld: Ik houd van klassieke muziek. Bach en Beethoven vind ik het mooiste.

moderne muziek
Moderne muziek is muziek die niet lang geleden gemaakt is.
Bijvoorbeeld: Van de moderne muziek houd ik het meeste van jazzmuziek en
popmuziek.

dansen
Als je danst, dan beweeg je met je lichaam. Als je danst op muziek, dan
beweeg je met je lichaam op de maat van de muziek.
Bijvoorbeeld: Ik ga elke zaterdagavond dansen, want ik hou zo van
lekker bewegen op muziek.

het ritme
Het ritme is de maat van de muziek.
Bijvoorbeeld: De jongeren dansen op het ritme van de muziek.

gek zijn op
Als je gek bent op popmuziek, dan houd je heel veel van popmuziek.
Bijvoorbeeld: Ik ben gek op Michael Jackson en zijn muziek. Ik houd van het ritme en
van hoe hij zingt en danst.

zingen
Als je zingt, dan maak je muziek met je stem.
Bijvoorbeeld: De vogels zingen in de avond. Ik vind dat de
mooiste muziek.

de stem
Met je stem maak je geluid. Je praat en zingt met je stem. Bijvoorbeeld:
Oum Kalthoem heeft een mooie stem. Ze zingt prachtig!

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


3
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 3. Kruis het goede antwoord aan.

1. Van welke muziek houdt Ayse?


Klassieke muziek.
Moderne muziek.

2. Van welke muziek houdt Job?


Klassieke muziek.
Moderne muziek.

3. Wat vindt Ayse leuk?


Zingen.
Dansen.

4. Wat vindt Job leuk?


Zingen.
Dansen.

5. Welk instrument speelt Ayse?


Gitaar.
Piano.

6. Welk instrument speelt Job?


Gitaar.
Piano.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


4
HET GESPREK

Opdracht 4. Lees het gesprek.


U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en
www.stationnederlands.nl.

HET GESPREK DEEL 2

Het gesprek gaat verder. Job vraagt of Ayse meegaat naar een tangoconcert.
Gaat Ayse mee?

Job: Volgende week is er een mooi tangoconcert. Ga je mee?


Ayse: Tangomuziek? Sorry, daar hou ik niet zo van!
Job: Ik denk dat je het toch wel mooi vindt, Ayse. Kom, ga met me mee!
Ayse: Nou goed dan. Maar… ga jij dan ook eens met mij mee naar een klassiek
concert? Mozart, Bach of Rachmaninov?
Job: Een klassiek concert? Ik? Ik hou alleen van moderne muziek!
Ayse: Ik geloof dat je het heel mooi vindt, als je het hoort. Ja, dat geloof ik…
Job: Nou, goed dan, ik ga ook een keer met jou mee.
Ayse: Afgesproken!
Job: En gaan we dan daarna dansen?
Ayse: Ja, en piano spelen!
Job: En gitaar!
Ayse: En zingen!

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


5
DE WOORDEN

Opdracht 5. Lees de woorden.


Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl

het concert
Een concert is muziek die een groep mensen op dat moment maakt.
Bijvoorbeeld: Ik luister elke dag naar klassieke muziek, maar één keer per jaar ga
ik naar een echt concert in het concertgebouw.

geloven
Geloven is denken dat iets zo is. Als je gelooft dat het mooi weer wordt, dan denk je
dat mooi weer wordt.
Bijvoorbeeld: Hij zegt dat iedereen kan zingen, maar dat geloof ik niet.

meegaan
Als je met iemand meegaat naar een muziekavond, ga je samen naar de
muziekavond. Bijvoorbeeld: Ik ga morgenavond naar een popconcert. Ga je mee?

Het concert

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


6
VRAGEN BIJ HET GESPREK

Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan.

1. Waar wil Job heen?


Naar een klassiek concert.
Naar een tangoconcert.

2. Waar wil Ayse heen?


Naar een klassiek concert.
Naar een tangoconcert.

3. Wat gaan ze na het concert doen?


Dansen, zingen, piano spelen en gitaar spelen.
Dansen, piano spelen en zingen.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


7
Opdracht 7. Samenvatting

Schrijf in ongeveer vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.


Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


8
DE WOORDEN

Opdracht 8. Wat betekenen de woorden?

Trek een lijn tussen de woorden en de betekenis die bij elkaar horen. Kijk naar het
voorbeeld.

Prachtig muziek die een groep mensen op dat moment maakt.

Klassieke muziek denken dat iets zo is.

Moderne muziek heel mooi.

Dansen muziek van vroeger, muziek die veel mensen mooi vinden.

Het ritme samen met iemand anders gaan.

Gek zijn op de maat van de muziek.

Zingen houden van

Het concert muziek die niet lang geleden gemaakt is.

Geloven bewegen met je lichaam op de maat van de muziek.

Meegaan muziek maken met je stem.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


9
DE WOORDEN

Opdracht 9. Maak de zin af.

Maak de zin af. Zet een rondje om het goede woord. Kijk naar het voorbeeld.

1. Als je zingt, dan gebruik je je stem.

je ritme.

2. Als je danst, dan beweeg je met je lichaam op de muziek.

op het concert.

3. Als je gelooft, dan denk je dat iets mooi is.

echt is.

4. Als je meegaat, dan ga je soms.

samen.

5. Als je gek bent op iets, dan vind je dat mooi.

jammer.

6. Als je iets prachtig vindt, dan vind je het gek.

mooi.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


10
SPREKEN

Opdracht 10. Wat kunt u zeggen?

‘Wat vind jij mooi?’. Geef antwoord op de vraag.


Kijk eerst naar het voorbeeld.

Voorbeeld:
Ik houd van popmuziek. Waar hou jij van?
Ik houd van Nederlandse liedjes.

Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag.

1. Ik houd van klassieke muziek. Waar houdt u van?


2. Ik vind moderne muziek mooi. Wat vindt u mooi?


3. Ik vind dansen leuk. Wat vindt u leuk?


4. Ik zing graag. Wat doet u graag?


5. Ik vind Nederlands leren belangrijk. Wat vindt u belangrijk?


6. Ik luister graag naar de radio. Waar luistert u graag naar?


7. Ik vind popmuziek vervelend. Wat vindt u vervelend?


Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


11
SCHRIJVEN

Opdracht 11. Wat vindt u mooi? Waar bent u gek op?

Soms vindt u iets mooi, soms vindt u iets niet mooi. Schrijf onder elk plaatje, “Dat
vind ik mooi” of “Dat vind ik niet mooi”.

……………………………………… ………………………………………

……………………………………… ………………………………………

……………………………………… ………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


12
Soms houdt u ergens van, dan vindt u het heel leuk. Als u het niet leuk vindt, dan
houdt u er niet van. Schrijf onder elk plaatje, “Daar houd ik van” of
“Daar houd ik niet van”.

……………………………………… ………………………………………

……………………………………… ………………………………………

……………………………………… ………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


13
Doe het nu met deze woorden! Kies zelf of u het mooi vindt, of dat u ervan houdt,
of juist niet!

Uw huis.

…………………………………………………………………………………………

Uw kinderen.

…………………………………………………………………………………………

Uw vrienden.

…………………………………………………………………………………………

Uw familie.

…………………………………………………………………………………………

Uw werk.

…………………………………………………………………………………………

Uw hobby.

…………………………………………………………………………………………

Grapjes.

…………………………………………………………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


14
SCHRIJVEN

Opdracht 12. Muziek

Er zijn verschillende soorten muziek. Welke muziek vindt u mooi? Waar bent u gek
op? Luister naar de volgende muzieksoorten. Schrijf op wat u ervan vindt. Vertel of u
het leuk vindt, of mooi. En waarom vindt u dat?

Luister naar:
http://www.youtube.com/watch?v=KQ9uiQ7-Z0c

Wat vindt u van deze muziek?

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Luister naar:
http://www.youtube.com/watch?v=myPDjxPeAms&feature=&p=1E5E1EB1BF690E3
6&index=0&playnext=1

Wat vindt u van deze muziek?

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Luister naar:
http://www.youtube.com/watch?v=HRqk2rn7g8c

Wat vindt u van deze muziek?

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


15
SPREKEN

Spreek samen!
Zoek een taalvriend. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een
vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Doe samen met uw
Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw
taalvriend of uw uitspraak goed is.

Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend.

A: O, wat een mooie muziek!


A: O, wat een mooie muziek!

B: Ja, vind je dat?


B: Ja, vind je dat?

A: Ja, da’s echt mooi.


A: Ja, da’s echt mooi.

B: Ik vind van niet.


B: Ik vind van niet.

A: Jij vindt van niet!?


A: Jij vindt van niet!?

B: ‘t Is echt lelijk.
B: ‘t Is echt lelijk.
B: En ook te hard.
B: En ook te hard.

A: Je vindt ook niks mooi, ouwe zeur!


A: Je vindt ook niks mooi, ouwe zeur!

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


16
LEZEN

Opdracht 14. Lees.


DE INFORMATIE

Muziek!

Muziek is geluid. Geluid van instrumenten of van stemmen. Muziek is om naar te


luisteren voor je plezier. Muziek roept emoties op. Van vrolijke muziek word je blij,
van droevige muziek droevig. En van harde muziek word je actief, of juist rustig.
Meestal.
Muziek die herinneringen bij je oproept, kan ook een andere emotie oproepen: je
wordt verdrietig van een vrolijk liedje omdat het je herinnert aan een tijd die voorbij
is, een verloren liefde.

Smaken verschillen, ook met betrekking tot muziek. Sommige mensen zijn gek op een
opera, ze vinden het zingen prachtig, anderen vinden dat afschuwelijk. Sommigen
krijgen tranen in hun ogen bij een ‘smartlap’ van André Hazes, anderen vinden het niet
om aan te horen.

Wat is uw favoriete muziek? Jazz, klassiek, pop, blues? Of luistert u liever naar R&B
hip hop of trance? Wat voor muziek is populair in uw land? Houdt u van liedjes uit
Turkije, Nederland, China, Somalië, Ghana en andere landen?
En maakt u zelf muziek? Speelt u piano of fluit? En zingt u wel eens? Zingt u in
de kerk? Of onder de douche? Of zomaar op straat?
Het spreekwoord zegt: Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.

?? VRAAG VAN DE LES ??

“Noem vijf verschillende soorten muziek”

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


17
TIP VAN DE WEEK 1

Op www.etv.nl kunt u verschillende filmpjes bekijken over muziek. Een leuk


programma om te bekijken is ‘Wereldritmes’. In dit programma worden verschillende
muzieksoorten uit verschillende delen van de wereld besproken.

PRAKTIJK

Opdracht 15. Kijk in de praktijk.

PRAKTIJKOPDRACHT

De opdracht bij deze les is: “Luister naar drie verschillende radiozenders, welke
muziek draaien ze?”

- Kies drie radiozenders.


- Luister een tijdje naar de radiozender.
- Welke muziek draaien ze?
- Wat vindt u daarvan?
- Wat is uw lievelingsmuziek?

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


18
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN

Deze les over Muziek past niet in de thema’s van KNS van het Inburgeringexamen.
Maar eigenlijk past muziek overal. Muziek is leuk en mooi.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN


Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl
en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6
en maak de oefeningen van Station Nederlands.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN


Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de opdracht 10, 11 en
13 uit deze les met uw taalvriend.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN


Bespreek de opdracht 7, 11 en 12 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u oefenen
met de extra opdrachten.

OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN


Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de
gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten.

Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op:


http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp

Maak de voorbeeldexamens.

Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


19
Extra Opdracht 1. Leesopdracht
Lees de tekst van internet en beantwoord de vragen.

1. Waarover geeft deze pagina informatie?


a. Over verkeer en routes.
b. Over televisieprogramma’s.
c. Over bioscopen en films.

2. Over welke dag geeft deze pagina informatie?


a. Donderdag 1 augustus
b. Vrijdag 2 augustus.
c. Zaterdag 9 september.

3. Op welke kanalen kun je naar Nieuwsuur kijken?


a. Op RTL4.
b. Op Veronica.
c. Op Nederland 2.

4. Je wilt vanavond een film over muziek kijken: naar The Sound of Music.
Hoe laat begint deze film?
a. Om 20 uur.
b. Om 20.30 uur.
c. Om 22 uur.

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


20
Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
21
Extra Opdracht 2. Leesopdracht
Bekijk de pagina met films en beantwoord de vragen.

1. Hoe laat begint de film Nadine?


a. Om 14 uur.
b. Om 20.30 uur.
c . Om 22.15 uur.

2. Op welk kanaal wordt de film Brokeback Mountain uitgezonden?


a. Op TV 5.
b. Op NET 5.
Op RTL 8.

3. U wilt een komedie kijken. Welke film kiest u ?


a. L’ínnocent.
b. Frère et Soeur.
c . Largo Winch.

4. De IMDB geeft een alle films een cijfer. Een hoger cijfer betekent een betere film.
Welke film krijgt van IMDB het laagste cijfer?
a. L’ínnocent.
b. Les hommes libres.
c . Largo Winch.

5. Welke film zou u wel willen zien? Kies een film en schrijf op waarom u die film
wilt zien.

……………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


22
Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
23
Extra Opdracht 3. Kijk, luister en schrijf
1. Bekijk de film over Surinaamse muziek van het programma ‘Wereldritmes’ op
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=83&aid=167

2. Wat vindt u van deze Surinaamse muziek? Schrijf het op in drie regels.

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 4. Kijk, luister en schrijf

1. Bekijk de film over Jazz muziek van het programma ‘Wereldritmes’ op


http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&pid=83&aid=165

2. Wat vindt u van deze Jazz muziek? Schrijf het op in drie regels.

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Extra Opdracht 5. Kijk, luister en schrijf

1. Bekijk de film over Braziliaanse muziek van het programma ‘Wereldritmes’ op


http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&pid=83&aid=166

2. Wat vindt u van deze Braziliaanse muziek? Schrijf het op in drie regels.

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………

Les 9 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013


24

You might also like