Cap.

20 abono, el I uitkeren, betalen

Cap. 20 acceder (a) A toegang hebben tot
Cap. 20 adaptarse > adaptación, la > adaptable A zich aanpassen > de aanpassing > aanpasbaar
Cap. 20 adicto/a A verslaafd aan
Cap. 20 agrupar P groeperen
Cap. 20 ahorro, el °ahorrar A het sparen (spaarcenten) °sparen
Cap. 20 anticiparse > anticipadamente A vooruitlopen > vooraf
Cap. 20 bufete de abogados, el A advocatenbureau
Cap. 20 burocrático/a P bureaucratisch
Cap. 20 calefacción, la > calentar A verwarming > opwarmen
Cap. 20 calificarse A zich kwalificeren
Cap. 20 categoría, la P categorie
Cap. 20 chatear ≈ charlar un rato A chatten ( op Internet) ≈ een beetje kletsen
Cap. 20 cifra, la A cijfer
innen van bv. geld / dekken, bereiken > "het bereik (WIFI) is heel
Cap. 20 cobrar > la cobertura "la cobertura es muy mala' A slecht"
compaginar "compaginar la vida en familia con el
Cap. 20 trabajo" A combineren "gezin en werk met elkaar verzoenen"
Cap. 20 conciliar A verzoenen
contrato temporal, el > suscribir un contrato /
Cap. 20 contratar A tijdelijk contract > een contract afsluiten (2x)
Cap. 20 cumplidor/-a A betrouwbaar, plichtsgestrouw
Cap. 20 demorarse P vertraging oplopen, aarzelen
Cap. 20 despedido/a > el despido °despedir > ~ a una persona A ontslaan ° afscheid nemen > het ontslag ° ontslaan
Cap. 20 desplazamiento, el °desplazarse A verplaatsing
Cap. 20 día hábil, el ≈ el día laboral A werkdag
Cap. 20 disfrutar = gozar A genieten
Cap. 20 diversidad, la P diversiteit
Cap. 20 estar en paro A werkloos zijn
Cap. 20 evidente P evident
exigencia, la > exigente °exigir (EXIJO, exiges, exige,
Cap. 20 …) A eis > veeleisend > eisen
Cap. 20 extinción, la A uitdoving
Cap. 20 gratificante °gratificar "poco gratificante" A dankbaar > bevredigen, behagen "weinig voldoening gevend"
Cap. 20 hipanoamericano/a P hispano-amerikaans
Cap. 20 incremento, el °incrementar A de verhoging °verhogen, vergroten, versterken, doen groeien
Cap. 20 intensificar P verdiepen
Cap. 20 interrumpir > la interrupción A onderbreken > onderbreking
Cap. 20 involucrar A betrekken
Cap. 20 jubilado/a, > la jubilación > "estar jubilado" A met pensioen > het pensioen > met pensioen zijn
Cap. 20 optar A kiezen voor
Cap. 20 página web, la A webpagina
Cap. 20 pago, el ≠ la paga (del sueldo) A de betaling ≠ uitbetaling (van het loon)
Cap. 20 pantalla, la A het scherm
Cap. 20 parado/a, el/la A werkloos
Cap. 20 penoso/a A pijnlijk
Cap. 20 percibir P ontvangen
Cap. 20 percibir > percibido/a A bemerken, waarnemen > aangevoeld
Cap. 20 ponerse al día A zich op de hoogte houden
Cap. 20 por lo menos A op zijn minst
Cap. 20 quiebra, la > estar en quiebra A het faillissement
Cap. 20 realmente = verdaderamente P echt, erg, werkelijk, feitelijk ≈ werkelijk, daadwerkelijk
Cap. 20 reclamar A eisen
Cap. 20 recurrir I beroep doen op
Cap. 20 relato, el A het verhaal
Cap. 20 rendimiento, el I rendement
Cap. 20 requerimiento, el P verzoek
Cap. 20 retrasar > el retraso A vertraging oplopen > de vertraging
Cap. 20 seriamente A serieus
Cap. 20 sesión, la A sessie, ronde
Cap. 20 sinónimo, el P synoniem
Cap. 20 sueldo, el A bezoldiging
Cap. 20 tal como A zoals
Cap. 20 tener en cuenta A rekening houden met
een "piston" hebben, voorspraak hebben, aanbevolen worden >
Cap. 20 tener enchufe > el enchufe A stopcontact
Cap. 20 textil, el P textiel
Cap. 20 trabajo a distancia, el > un puesto de trabajo A werken op afstand > arbeidsplaats
Cap. 20 últimamente ° (último) A laatst, de laatste tijd °(laatste)
Cap. 20 vencer > vencimiento, el A aflopen > aflopen van een termijn
Cap. 20 ventaja, la < > la desventaja A voordeel < > nadeel