2. Hij is geen mijn vader 3. Mijn zoon is geen vijf jaar 4. Haar dochter is geen leraar 5. Het meisje hebt geen suiker
Kalimat dengan kata “Niet”
1. Mijn moeder en mijn vader wonen niet in Nederland
2. Nee, het boek is niet groen 3. Ik ken het adres niet 4. Hij woont niet buiten het centrum 5. Ik ga niet naar haar stad 6. Nee, ik woon er niet 7. Jij bent niet getrouwd 8. Hij woont niet bij familie 9. Haar zoon is niet mooi 10. Je werkt niet in Nederland
Kalimat dengan menggunakan kata kerja modal
1. Je kunt een opdracht maken
2. Ik moet haar naam zeggen 3. Hij mag slapen 4. Jullie willen suiker brengen 5. Ze zult niet naar Amsterdam gaan