You are on page 1of 56

De rol van maatschappelijk werkers bij de toepassing van evidence-based modellen, voor de

behandeling van snusverslaving onder jongeren in Nederland.

Wai Wah

Hva
Inhoudsopgave
Samenvatting
Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Achtergrond van het onderzoek

Dit onderzoek zal zich richten op het probleem van snusverslaving onder jongeren en op de rol
van maatschappelijk werkers bij het toepassen van evidence-based modellen bij de behandeling
van snusverslaving. Vanuit mijn ervaring tijdens de stage bij de Stichting Netwerk Organisatie
(een verslavingszorg- en behandelcentrum) heb ik een maatschappelijk probleem gesignaleerd
waar jongeren (snusgebruik) in Hoorn mee te maken hebben en dat dringend aandacht behoeft en
gerelateerd is aan maatschappelijk werk.

Drugs-/substantiemisbruik wordt in verschillende landen nog steeds als een


volksgezondheidsprobleem gezien. In de laatste jaren is er een duidelijke groei te zien in het
aantal verslavende stoffen en daaraan gekoppelde verslavingen. Zo heeft de
Wereldgezondheidsorganisatie de afgelopen twee jaar alcohol en tabak tot verslavende stoffen
genoemd. Onder illegale drugs, benoemt het W.H.O. marihuana, cocaïne, heroïne,
methamfetamine, hallucinogeen, inhaleermiddelen, psychotherapeutische drugs, stimulerende
middelen, tranquilizers of sedatieven, benzodiazepine en pijnstillers. (Shrestha en Dixit, 2018).
Dit toont de omvang van middelenmisbruik aan en licht uit dat dit een groot sociaal probleem
en bedreiging is in de huidige samenleving.

De overheid en gezondheidswerkers spelen direct/indirect een rol in de rehabilitatie van mensen


die verslaafd zijn aan dergelijke stoffen. De rol van de regering is ervoor te zorgen dat medisch
personeel, met inbegrip van maatschappelijk werkers, over de nodige opleiding en de nodige
financiële steun, de juiste apparatuur en geneesmiddelen beschikken voor de behandeling van
drugsverslaving. Anderzijds is het de taak van de maatschappelijk werkers ervoor te zorgen dat
zij over de juiste vaardigheden beschikken om de samenleving bewust te maken van het gebruik
van illegale drugs en drugsverslaafden een doeltreffende behandeling te geven die hun genezing
garandeert. De context van deze thesis zal richten op de rol van maatschappelijk werkers bij de
rehabilitatie van verslaafden.. Daarnaast zal het de leerling helpen het praktische aspect te
begrijpen van de rol van maatschappelijk werkers bij het aanpakken van opkomende
sociale/openbare gezondheidsproblemen in de samenleving zoals snus misbruik en verslaving in
Nederland. Het doel van dit onderzoek is om significante kennis te verwerven over de praktische
toepassing van sociaal werk evidence-based modellen en hoe deze kunnen worden toegepast bij
interventies om het probleem van verslaving binnen Nederland aan te pakken.

1.2 Identificatie van het probleem

Snus is rookloze tabak die vochtig en ongefermenteerd is. In de laatste jaren heeft snus het
gebruik van sigaretten in Nederland in belangrijke mate vervangen. Volgens Clarke et al. (2019)
neemt 19% van de jongeren tussen de 18-30 jaar in Nederland dagelijks snus, vergeleken met
slechts 3% die dagelijks sigaretten rookt. Ongeveer een vijfde van de vroegtijdige sterfgevallen
voor de leeftijd van 70 jaar in Nederland wordt toegeschreven aan het roken van sigaretten. Nu
de gevaarlijke effecten van het roken van sigaretten leiden tot kanker en soms zelf de dood, is
een grote groep jongeren in Nederland overgegaan op het gebruik van snus. Snus wordt gezien
als minder schadelijk dan het roken van sigaretten. Dit vooral omdat snus in vergelijking met
sigaretten een lage concentratie nitrosamines bevat, wat leidt tot een laag risico op kanker.
Desondanks is snus nog steeds zeer verslavend en leidt het tot hoge sterftecijfers onder patiënten
met hart- en vaatziekten, verhoogt het ook het risico op diabetes type 2 en leidt het tot
doodgeboorten en vroeggeboortes (Nilsen, Halkjelsvik en Svartdal, 2020). De
volksgezondheidslast blijft dat Nederlandse jongeren liever snus gebruiken als ze overstappen
van het gebruik van sigaretten, dan dat ze helemaal stoppen met het gebruik van tabak.

Voorkomen is beter dan genezen, is de basis waarop het maatschappelijk werk is gebouwd. In de
gezondheidssector is het concept van preventie echter moeilijk toe te passen in vergelijking met
de curatieve geneeskunde, waar clinici de aangeleerde technieken gemakkelijk kunnen toepassen
of in praktijk brengen op patiënten. In tegenstelling tot degenen die curatieve geneeskunde
beoefenen, ontbreekt het maatschappelijk werkers aan epidemiologische technieken die hun
praktijk op preventie kunnen richten. In wezen betekent dit dat de praktijk van de
maatschappelijk werker tekort schiet met betrekking tot bepaalde aspecten van medisch
ingrijpen. Terwijl gezondheidswerkers in staat zijn om op comfortabele wijze belangrijke ziekten
te voorkomen als gevolg van een uitgebreide blootstelling en praktijk van biomedische en
epidemiologische technieken , zijn maatschappelijk werkers voorzichtig over hun vermogen om
zowel gedrags- als emotionele stoornissen te voorkomen als gevolg van een gebrek aan
blootstelling en uitgebreide praktijk van het gebruik van epidemiologische technieken op
patiënten (Turner, 2017). Desondanks blijft sociaal werk integraal in het gezondheidsveld, met
de potentie om de brug tussen onderzoek en de praktijk van preventie te verkleinen.

Het toenemende gebruik van tabak (snus) in Nederland is een grote tegenslag in het voorkomen
van cycli van middelenmisbruik. Verder is er ook een gebrek aan technieken of modellen die
gebruikt kunnen worden door maatschappelijk werkers als interventie in de
behandeling/preventie van snus verslaving onder jongeren in Nederland. Het gaat hier om een
maatschappelijk relevant probleem, dat een leemte in de gezondheidssector aan het licht brengt.
Gezondheidswerkers moeten geholpen worden om technieken of methoden te ontwikkelen
waarmee zij snusgebruik en -verslaving in de gemeenschap doeltreffend kunnen behandelen of
voorkomen.

1.3 Probleemverkenning

In deze paragraaf zullen de macro-, meso- en microniveaus van het probleem van verslaving en
in het bijzonder snusgebruik/verslaving in Nederland worden beschreven. Om de macro-omvang
van het probleem te omschrijven, is het belangrijk om te begrijpen hoe de Nederlandse
tabakscontrole en het Nederlandse tabaksbeleid zich verhouden tot andere ontwikkelde landen.
In Nederland laat de geschiedenis zien dat het negen jaar duurde voordat de gevaren van roken
werden vastgesteld (1948) en de Nederlandse regering toegaf dat tabaksgebruik een bedreiging
voor de volksgezondheid was die moest worden aangepakt (1957).

Het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid bestaat reeds sinds de jaren zestig. In 1950 bleek uit
tal van publicaties van wetenschappers zoals Hill, Graham en Wassink en andere internationale
rapporten dat er een verband bestond tussen het roken van tabak en longkanker. In die tijd was er
in Nederland een toenemend percentage sigaretten rokers: 90% van de mannen en 38% van de
vrouwen in Nederland rookten (Gadourek, 1963). Pas toen roken een internationaal debat werd,
besloot de Nederlandse overheid in 1965 om een beleid te maken over sigarettenreclame.
Tabaksfabrikanten werd verboden om misleidende reclame te maken voor tabaksproducten en
ook het maken van tabaksreclame voor de Nederlandse televisie werd verboden. Kort daarna
werd in Nederland een reclamecode ingevoerd als informele wetgeving, deze was echter niet
geheel effectief (Willemsen, 2018). Pas op 10 maart 1998 kwam de eerste Tabakswet tot stand,
in een poging het tabaksgebruik terug te dringen en niet-rokers te beschermen. Het jaar daarvoor
(1989) werd ook al een besluit genomen om de verkoop en het gebruik van tabaksproducten te
beperken (Willemsen, 2018). Het toezicht op de naleving van de wet vond pas plaats in 1992,
gevolgd door de implementatie in 1994, toen een besluit werd genomen over de vereiste
hoeveelheid teer in sigaretten (Willemsen, 2018). In de periode 1995-2004 zijn er verschillende
wijzigingen en verordeningen geweest met betrekking tot de Nederlandse Tabakswet. In 2005
werd de verkoop van tabak gereguleerd door voorwaarden te stellen aan tabakswinkels en
tabaksverkooppunten in Nederland. In 2008 werd een besluit genomen om rookvrije
werkplekken samen met andere inrichtingen in Nederland af te dwingen (Willemsen, 2018). In
2012-2016 hebben er diverse wijzigingen en implementaties plaatsgevonden met betrekking tot
de Tabakswet en het gebruik van tabaksproducten.

In Nederland zijn er meerdere organisaties die zich bezighouden met tabaksverslaving in de


samenleving. Dit zijn organisaties zoals de Stichting Rookpreventie Jeugd Nederland,
Nederlandse vereniging van niet-rokers en DE Nederlandse vereniging van CAN (Club Actieve
Niet-rokers). Al deze organisaties zorgen er op de een of andere manier voor dat het
bovengenoemde tabaksbeleid wordt uitgevoerd en dat er verder strenge maatregelen worden
genomen om het tabaksgebruik in Nederland terug te dringen. Bijvoorbeeld, de stichting
preventie jeugdroken in Nederland treedt op als toezichthouder op de wet om ervoor te zorgen
dat de overheid het tabakswetbeleid en andere gerelateerde wetten handhaaft. In november 2015
klaagde de stichting de Nederlandse overheid aan voor het schenden van artikel 5.3 van de
Wereldgezondheidsorganisatie (W.H.O) Framework Convention on Tobacco Control (Toebes en
Bantema, 2016).

Op microniveau betreft de doelgroep jongeren in Nederland met leeftijd van 18-30 jaar. De
mogelijke gezondheidseffecten van rookloze tabak bij jongeren zijn onder meer een verhoogd
risico op mondholte- en alvleesklierkanker en andere chronische ziekten. Er bestaat geen
kankerverwekkende rookloze tabak en daarom is er toenemende bezorgdheid dat het gebruik van
rookloze tabak door niet-rokende jongeren tot het roken van sigaretten zou kunnen leiden
(Omole en Ogunbanjo, 2009). Om de prevalentie van snusgebruik terug te dringen, moeten
hulpverleners verschillende technieken toepassen, zowel in de preventie als in de behandeling
van snusgebruik/misbruik onder jongeren in Nederland. De details van deze
technieken/evidence-based practices in de behandeling van drugsmisbruik zullen worden
besproken in de hoofdstuk literatuurstudie.
1.4. Overzicht van de hoofdstukken

Deze scriptie is onderverdeeld in verschillende hoofdstukken, die weer onderverdeeld zijn in


meerdere subhoofdstukken die helpen bij het beantwoorden van de hoofdvraag van deze
scriptie. Het eerste hoofdstuk bestaat uit de achtergrond van het onderzoek, een beschrijving en
een probleemanalyse. Daarnaast behandelt het de hoofdvraag. Het tweede hoofdstuk is het
theoretisch kader. Dit hoofdstuk bevat een theoretische visie en uitleg van de geselecteerde visies
van wetenschappers met betrekking tot de tweede generatie migranten. Het derde hoofdstuk
behandelt de onderzoeksmethodologieën die gebruikt zullen worden. De volgende twee
hoofdstukken gaan over het verzamelen van data en het analyseren van data om de deelvragen te
beantwoorden. Hoofdstuk zes zal het onderzoek afsluiten en de hoofdvraag beantwoorden.
Hoofdstuk zeven zal een aanbeveling zijn. Eventuele aanvullende informatie is te vinden aan het
einde van de scriptie, de bijlage.
2.0 Theoretisch kader
2.1 Het gebruik van rookloze tabak wereldwijd

Rookloze tabak bestaat uit een verscheidenheid aan tabaksproducten, waarvan sommige oraal of
nasaal worden gebruikt en waarbij geen verbranding plaatsvindt (Pershagen, 1996). Orale tabak
wordt gezogen of gepruimd, terwijl tabak voor nasaal gebruik wordt gesnoven. Gepruimde tabak
zijn donkere, gedroogde tabaksbladeren, terwijl droge snuiftabak gedroogde, gefermenteerde
tabak in poedervorm is (Pershagen, 1996). Vochtige snuiftabak tenslotte is gerookte tabak in
intacte vorm met steel en zaden en wordt vaak tot kleine fijne deeltjes of reepjes gemaakt.

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (W.H.O) wordt er momenteel in 110 landen rookloze


tabak gebruikt, met hoge percentages in Zuidoost-Azië en de Scandinavische landen in de
Europese regio. Wereldwijd zijn er ongeveer 367 miljoen gebruikers van rookloze tabak ouder
dan 15 jaar, zoals blijkt uit figuur 1. Uit de onderstaande figuur blijkt dat meer mannen (237
miljoen) rookloze tabaksproducten gebruiken dan vrouwen (129 miljoen). De
Wereldgezondheidsorganisatie stelt dat rookloze tabak bijna overal ter wereld wordt gebruikt,
maar constateert categorisch dat het gebruik van rookloze tabek in de Oost-Aziatische regio,
waar 301 miljoen wordt geregistreerd, wat neerkomt op 82% van de rookloze tabaksgebruikers
wereldwijd (Sinha et al. 2012).

Prevalentie van mannelijke en vrouwelijke gebruikers van rookloze tabak boven de 15 jaar
in verschillende regio's.
Figuur 1: Prevalentie van gebruikers van rookloze tabak (Sinha et al. 2012).

In 2010 werd het aantal volwassen gebruikers van rookloze tabak in 70 landen (3,5 miljard
mensen) geschat op 300 miljoen (Hatsukami et al. 2014). In figuur twee wordt het aantal
gebruikers per regio gespecificeerd, waarbij het grootste aantal gebruikers van rookloze tabak in
India wordt geregistreerd (meer dan 220 miljoen). Andere landen met meer dan 10 miljoen
gebruikers van rookloze tabak zijn Bangladesh (28 miljoen) en Myanmar (11,1 miljoen),
allemaal in de regio Zuidoost-Azië (Hatsukami et al. 2014). Het aantal gebruikers van rookloze
tabak is wereldwijd minder dan 5 miljoen, behalve in de Verenigde Staten (8,2 miljoen), Europa
(5,3 miljoen), Afrika (8,1 miljoen) en het westelijk deel van de Stille Oceaan (7,2 miljoen). Over
het algemeen is Zuidoost-Azië goed voor 89% van het totaal aantal gebruikers van rookloze
tabak in de 70 landen die in 2010 werden geregistreerd (Hatsukami et al. 2014).

Aantal en percentage gebruikers van rookloze tabak onder volwassenen in 70 landen in


2010
Figuur2: Prevalentie van gebruikers van rookloze tabak in 70 landen (Hatsukami et al.
2014).

2.2 Rookloze tabaksconsumptie in Europa

Wanneer men het heeft over het gebruik rookloze tabak in Europa, gaat de aandacht vaak uit
naar Scandinavische landen zoals Zweden en Noorwegen. Dit komt vooral omdat snus in
Zweden legaal wordt verkocht en sociaal geaccepteerd is. De Eurobarometer-enquête registreert
bijvoorbeeld alleen het gebruik van rookloze tabak in Noorwegen en Zweden, waar in 2012 12%
prevalentie werd geregistreerd onder Zweedse volwassenen en 9% prevalentie van gebruikers
van rookloze tabak werd geregistreerd in Noorwegen in 2013 (Leon et al. 2016). Er zijn echter
weinig studies of literatuur bekend over het gebruik van rookloze tabak in Nederland, pas recent
werd een prevalentie van 14% gevonden (Santos et al. 2021). Meer onderzoek is nodig om de
ernst van deze situatie in Nederland te begrijpen en om deze reden probeert deze scriptie de
toename van snusgebruik in Nederland te ontrafelen.
Het tabaksproduct voor oraal gebruik staat in Nederland bekend als snus (vochtige snuif), en de
laatste jaren heeft snus het gebruik van sigaretten in dit deel van Europa in belangrijke mate
vervangen. Het is bekend dat rookloze tabak verslavend is door het nicotinegehalte en de
verscheidenheid aan giftige stoffen in tabaksproducten over de hele wereld. Volgens Boffetta et
al. (2008) omvatten de gezondheidseffecten van rookloze tabak een verhoogd risico op
mondholte- en alvleesklierkanker, alsook andere chronische ziekten. Aan de andere kant is het
toenemende gebruik van snus in Nederland een gevolg van de opheffing van het snusverbod door
de Europese Commissie in 2010. Bovendien stelt het IARC (2007) dat de meest problematische
stoffen in rookloze tabaksproducten nitrosaminen (TSNA) en polycyclische aromatische
koolwaterstoffen (PAK) zijn. De Zweedse levensmiddelenfederatie heeft Eurofins, een
wereldwijd toonaangevend bedrijf voor het testen van levensmiddelen en farmaceutische
producten, onlangs opdracht gegeven voor een onderzoek naar de aanwezigheid van deze
stoffen. Haar analyse van 27 rookloze tabaksproducten die binnen de EU op de markt zijn bracht
aan het licht dat in vergelijking met Zweedse snus, sommige van deze producten tot 30 keer
hogere niveaus van gemakkelijk geabsorbeerd TSNA bevatten en tot 400 keer hogere
concentraties van de PAK-kankerverwekkende stof benzo(a)pyreen (Santos et al. 2021).

Uit het onderzoek van Santos et al. (2021) bleek ook dat in vergelijking met Zweedse snus,
snuiftabak uit Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk tot 40 keer hogere concentraties
kankerverwekkende TSNA’s bevatten en meer dan 400 keer hogere concentraties van de PAK
benzo(a)pyreen, wat een krachtig carcinogeen is. Op basis van deze feiten bestaat er niet zoiets
als kankerverwekkende rookloze tabak (Vainio en Weiderpass, 2003). Bovendien is er
toenemende bezorgdheid dat het gebruik van rookloze tabak door niet-rokende jongeren kan
leiden tot het roken van sigaretten (Omole en Ogunbanjo, 2009).

2.3 De rol van maatschappelijk werkers bij de behandeling en preventie van


middelenmisbruik (snus)

2.3.1 Ecologische systeemtheorie en zelfeffectiviteitstheorie


De ecologische systeemtheorie werd ontwikkeld door Bronfenbrenner in een poging om te
onderzoeken hoe menselijke biologische systemen werken in een ecologische omgeving.
Bronfenbrenner verklaart de belangrijke rol die de ecologische systeemtheorie speelt in de
praktijk van het maatschappelijk werk vanwege haar vermogen om micro-, mezzo-, en
macroniveaus van de omgeving te beïnvloeden (Härkönen, 2001). Om de rol van de
maatschappelijk werker te begrijpen, is het belangrijk om eerst de individuele subjectieve
normen op de drie niveaus (micro-, meso-, en macroniveau) te begrijpen. De ecologische
systeemtheorie in het maatschappelijk werk richt zich op wederzijds voordeel, het delen van
hulpbronnen en aanpassing in de omgeving van een individu. Veel onderzoekers beweren dat
maatschappelijk werkers ecologische systeemtheorie gebruiken om de transactie tussen een
middelenmisbruikend individu en zijn omgeving te verbeteren in een poging om de
middelenmisbruikende levensstijl te veranderen (Bruce en Karen, 2014). Bovendien stelt deze
theorie maatschappelijk werkers in staat om de nodige strategieën, technieken en therapeutische
opties te ontwikkelen die de cliënt zullen helpen bij het accepteren van een behandeling voor
middelenmisbruik.

Zelfeffectiviteit daarentegen is een theorie die de nadruk legt op de percepties en capaciteiten de


van het individu als belangrijke determinanten van succesvolle uitkomsten (Maddux, 1995).
Eenvoudig gezegd, stelt het dat alle individuen competent zijn op voorwaarde dat ze de
mogelijkheid en self-efficacy hebben die nodig zijn bij het nastreven van hun doelen.
Maatschappelijk werkers kunnen self-efficacy gebruiken om een positief resultaat te bereiken,
omdat het zelfvertrouwen opbouwt dat negatief gedrag tegengaat (Bandura en Adams, 1977). De
self-efficacy theorie is ontwikkeld om gedragsverandering te begrijpen en fungeert als een
leidend principe dat door maatschappelijk werkers wordt gebruikt. Het vergroten van self-
efficacy vereist een sterk opgebouwd vertrouwen in het bereiken van de gewenste doelen en het
maken van verandering in het leven van middelenmisbruikers. Aangezien self-efficacy een
component van verandering is die maatschappelijk werkers als vermogen zouden moeten
hebben, zou het in de praktijk moeten worden toegepast in de omgang met cliënten (Bandura en
Adams, 1977). Als conclusie kan worden gesteld dat zowel het ecologisch systeem als de self-
efficacy theorie samenhangen in het beïnvloeden van maatschappelijk werkers met betrekking
tot effectieve behandeling van middelenmisbruik.
2.3.2 De progressieve rol van maatschappelijk werkers in de behandeling van
middelenmisbruik

Historisch gezien werd maatschappelijk werk gezien als een middel om minderbedeelden in de
samenleving te helpen. Maatschappelijk werk maakt al sinds 1900 deel uit van de behandeling
van middelenmisbruik. De meeste rollen van maatschappelijk werkers in de 19e en 20e eeuw
waren echter alleen gericht op de behandeling van alcoholisme (Shaw en Lishman, 1999). De
campagnes voor de behandeling van drugsverslaving werden pas de jaren 1980 opgestart toen
drugsvarianten als heroïne en cocaine populair werden onder misbruikers. Het zijn deze kwesties
en het toenemende drugsgebruik die de behoefte aan meer interventies op het gebied van
verslavingen hebben gecreëerd. Maatschappelijk werkers worden betrokken bij de therapeutische
en administratieve aspecten van de behandeling van drugsmisbruik en hebben ook het culturele
en etnische bewustzijn van druggebruik en behandeling in de gemeenschappen moeten
integreren (Straussner, 2001).

De traditionele rol van maatschappelijk werkers, met name in de behandeling van


middelenmisbruik, was gericht op het werken met de cliënten om de verslaving te overwinnen
(Hepworth et al. 2013). Maatschappelijk werkers zouden ook worden betrokken bij programma's
voor de behandeling van middelenmisbruik, omdat men geloofde dat maatschappelijk werkers
hun rol beter konden vervullen in een gestructureerd programma en een gestructureerde setting.
Behandelingssettings stellen maatschappelijk werkers in staat zich te richten op het identificeren
van psychosociale problemen, het toepassen van praktijkervaring, competentie en het juiste
cliëntgerichte behandelmodel bij het aanpakken van de prevalentie van middelenmisbruik (Cook
et al. 1998). Bij het geven van evidence-based behandeling in een instelling, richten
maatschappelijk werkers zich op het geven van psychotherapie aan hun cliënten door hun
cliënten bepaalde vaardigheden en coping-mechanismen bij te brengen. Dit wordt gedaan in een
poging om de zelfredzaamheid van de cliënten te vergroten, wat hen zal helpen bij het
handhaven van een drugsvrije levensstijl.

Verslaving/Rehabilitatie klinieken in Nederland zijn onder andere; Yes we can youth clinic in
Hilvarenbeek, reset België, addcounsel, en OAD clinic. In Nederland gebruiken maatschappelijk
werkers hun competentie in het verkennen van alternatieve behandelingsmodellen terwijl ze de
zelfbeschikking van de cliënt in de richting van verandering en herstel peilen (Horevitz, Lawson
en Chow, 2013). Meestal stellen de maatschappelijk werker en de cliënt een behandelplan op dat
tegemoet komt aan de behoeften van de cliënt en deze behandelplannen weerspiegelen ook het
niveau en de kracht van de door de cliënt gedefinieerde doelen (Kadushin en Kulys, 1993).
Tijdens de behandeling is het de rol van de maatschappelijk werker om de cliënt te ondersteunen
bij het oplossen van directe behoeften, zoals het omgaan met hunkering en het omgaan met
terugval, maar ook bij het coördineren van de toepassing van de behandeling om ervoor te
zorgen dat verslaafden tijdens de behandeling niet terugvallen in drugsgebruik.

Naast het aanpakken van de drugsproblemen van de cliënt, bestaat de traditionele rol van
maatschappelijk werkers er ook in cliënten in contact te brengen met hulpbronnen die zij
mogelijk missen en die uiteindelijk zouden helpen bij hun behandeling/herstelproces (Smith,
Whitaker en Weismiller, 2006). Maatschappelijk werkers hebben ook dubbele verplichtingen,
niet alleen tegenover de cliënt maar ook tegenover het systeem waarmee ze
werken/samenwerken. Zo coördineren maatschappelijk werkers instanties en andere partners bij
het faciliteren van toegang tot de benodigde middelen om aan de behoeften van cliënten te
voldoen. Daarnaast verwacht het systeem waarmee maatschappelijk werkers werken van hen dat
ze de cliënten van een verslavingsbehandeling naar de gemeenschap verplaatsen, met behulp van
op de gemeenschap gebaseerde behandelingsbenaderingen (Wells et al. 2013). Al met al moet de
maatschappelijk werker ervoor zorgen dat deze overgang soepel en zonder belemmeringen
verloopt.

2.4 Tekortkoming maatschappelijk werkers bij de behandeling van middelenmisbruik

Voorkomen is beter dan genezen is het fundament waarop maatschappelijk werk is gebouwd. In
de gezondheidszorg is het concept van preventie echter moeilijk toe te passen in vergelijking met
de curatieve geneeskunde, waar clinici de aangeleerde technieken gemakkelijk kunnen toepassen
of oefenen op patiënten. In tegenstelling tot degenen die curatieve geneeskunde beoefenen,
ontbreekt het maatschappelijk werkers aan epidemiologische technieken waarmee zij hun
praktijk kunnen toespitsen op preventie. In wezen betekent dit dat de praktijk van de
maatschappelijk werker tekort schiet met betrekking tot bepaalde aspecten van medisch
ingrijpen.

Terwijl gezondheidswerkers in staat zijn om op een comfortabele manier ernstige ziekten te


voorkomen, zijn maatschappelijk werkers terughoudend met betrekking tot hun vermogen om
zowel gedrags- als emotionele stoornissen te voorkomen (Turner, 2001). Klinisch
maatschappelijk werkers geven zelfs aan het minst geïnteresseerd te zijn in het werken met
middelengebruikers in vergelijking met andere gezondheidswerkers en zijn nog pessimistischer
over de prognose van middelengebruikers en hun eigen vermogen om therapeutisch te werken
met cliënten die lijden aan stoornissen in middelenmisbruik (Wells et al. 2013). Er zijn ook
verschillende mogelijkheden met betrekking tot biomedische en sociale werkmethoden.
Niettemin blijft maatschappelijk werk een integrerend deel uitmaken van het gezondheidsveld,
met het potentieel om de kloof tussen onderzoek en praktijk van preventie te verkleinen.

2.5 Evidence-based praktijk bij de behandeling van snusmisbruik

Evidence based is een term die verwijst naar het integreren van klinische competentie,
vaardigheden, waarden en empirisch bewijs in het besluitvormingsproces in een poging om de
verwachte resultaten te bereiken (Wells et al. 2013). Veranderingen in het nationale
gezondheidszorgbeleid in Nederland heeft de implementatie van evidence-based technieken
ondersteund bij het bevorderen van de behandelpraktijk in de gezondheidszorg (Schut en
Varkevisser, 2017). Nederland heeft bijvoorbeeld een beleid genaamd de Wet langdurige zorg,
die van toepassing is op kwetsbare mensen in de samenleving zoals ouderen, mensen die lijden
aan psychische stoornissen of andere klinisch gediagnosticeerde gedragsstoornissen zoals
verslavingen. Dergelijke mensen kunnen gebruikmaken van deze voorziening om in een
zorginstelling te verblijven, persoonlijke verzorging en verpleging te ontvangen, evenals
langdurige behandeling en programma's die hen zullen helpen in hun herstelproces (Schut en
Varkevisser, 2017).

Geleerden hebben verschillende evidence-based instrumenten geïdentificeerd die essentieel zijn


in het verbeteren van de sociale werkpraktijk van het effectief behandelen van middelenmisbruik
(Bellamy, Bledsoe en Traube, 2006). Volgens O'Hare (2020) kunnen maatschappelijk werkers
met behulp van evidence-based modellen de ervaringen van hun cliënten aanvullen en zich ook
aanpassen aan de behandelsetting in een poging om de verwachte resultaten te bereiken. Meer
training van maatschappelijk werkers in het gebruik van evidence-based modellen zal helpen
tegemoet te komen aan de behoeften van cliënten en ook helpen bij hun behandeling en
herstelproces.
2.5.1 Cognitieve gedragstherapie-terugvalpreventie

Een van de eersten die deze behandelingsoptie gebruikten waren mensen als Alan Marlatt en
Ellis in de jaren 1950. Het cognitieve gedragsmodel is een korte behandeling die actief onderwijs
ondersteunt in een poging om het irrationele denken van de cliënt te verlichten en te confronteren
(Early en Grady, 2017). Deze therapie is gecentreerd op principes van het veranderen van
cognities en het daaruit voortvloeiende gedrag. Volgens Larimer, Palmer en Marlatt (1999) kan
gedragsverandering worden bereikt door gebruik te maken van cognitieve interventieprocessen
zoals het identificeren van geconditioneerde stimuli die het verslavende gedrag triggeren. Filges
en Jorgensen (2018) stellen ook dat cognitieve gedragstherapie de cliënt helpt bij het handelen,
denken en focussen op het ontwikkelen van probleemoplossend vermogen.

Cognitieve gedragstherapie volgens Sarra et al. (2015), helpt cliënten zich bewust te worden van
stressoren, gebeurtenissen en gevoelens die drugsgebruik triggeren en deze zo kunnen vermijden.
In overeenstemming hiermee stellen Michael en Brian (2013) dat deze counseling cliënten die in
behandeling zijn ook zal helpen om negatieve denkwijzen en handelingen die tot de verslaving
hebben geleid te begrijpen en te stoppen.

In de middelenmisbruik behandeling helpt cognitieve gedragstherapie de cliënt zijn/haar angsten


onder ogen te zien door zijn/haar waardesysteem opnieuw op te bouwen en nieuwe ideeën en
overtuigingen te creëren. Volgens Wells et al. (2013), stelt hij dat cognitieve gedragstherapie in
lijn is met de rol van maatschappelijk werkers in het vinden van strategieën die de verandering
van de cliënt ondersteunen of het gedrag veranderen dat hen zou aanzetten tot verandering. Als
oplossingsgerichte benadering zijn Michael en Brian (2013) van mening dat de cognitieve
gedragsmatige benadering cliënten stimuleert om meer nadruk te leggen op hun behoeften in het
behandelproces.

In het algemeen kan de cognitieve gedragsbehandeling variëren tussen 12-24 sessies tussen de
maatschappelijk werker en het individu of de groep die worstelt met drugsmisbruik. Het doel van
deze behandeling is functionele analyse (bepalen van triggers en consequenties van
drugsgebruik) en het opbouwen van vaardigheden die allemaal worden gedaan met behulp van
therapeutische technieken (Magill en Ray, 2009). Deze therapeutische technieken omvatten
gedragsherhaling, cognitieve herstructurering en gepersonaliseerde feedback.
2.5.2 Motiverende gespreksvoering

Motivational interviewing werd ontwikkeld door Miller en Rollnick, die dit definieerden als een
psychotherapeutische methode die een cliënt losmaakt van de staat van besluiteloosheid (Miller
en Rollnick, 2013). Deze geleerden beweren ook dat motivational interviewing de cliënt
motivatie geeft om de juiste beslissing te nemen en de gewenste doelen te bereiken. Er wordt ook
meer nadruk gelegd op motiverende gespreksvoering als een progressieve fase van herstel.
Raghallaigh (2013) stelt dat motivational interviewing gebruikt kan worden om zowel
onzekerheid tijdens de behandeling te verkennen als te verminderen door gebruik te maken van
empathisch en reflectief luisteren. Door motivational interviewing is de cliënt in staat om de
redenen te identificeren om te veranderen en te werken aan een drugsvrije levensstijl met de
begeleiding van de maatschappelijk werker. Raghallaigh bevestigt ook dat deze methode
verandering kan bevorderen door zich te richten op de inspanning van de cliënt om zijn gedrag te
veranderen.

Verschillende motivational interviewing technieken zijn van toepassing op cliënten die lijden aan
verslaving aan middelenmisbruik en vergroten de betrokkenheid bij de behandeling
(Gregor,2015). Principes van motivational interviewing zijn onder andere zelfmotivatie, focus,
doelgericht zijn en positief sturende concepten gericht op het belang van de cliënt (Miller en
Rollnick, 2013). In aanvulling hierop stelt Hohman (2016) dat maatschappelijk werkers die zich
bezighouden met de behandeling van middelenmisbruik in staat zijn om veranderingen te
beïnvloeden door therapeutische relaties aan te gaan die voortbouwen op de autonomie van de
cliënt. Als zodanig legt het gebruik van motiverende technieken een grotere
verantwoordelijkheid bij de maatschappelijk werker om motivatie op te roepen bij de cliënt en
deze af te stemmen op verandering.

Bij motiverende gespreksvoering moet de maatschappelijk werker niet alleen ondersteunend en


empathisch zijn, maar ook strategische therapie bieden waarbij de maatschappelijk werker goed
let op het discours van de cliënt en in staat is om de interventie daarop aan te passen (Gregor,
2015). Hoewel de verantwoordelijkheid voor verandering bij de cliënt ligt, is de interactie en
relatie tussen de maatschappelijk werker en de cliënt essentieel en van vitaal belang bij het
bepalen van de motivatie van de cliënt om te veranderen naar een drugsvrije levensstijl.
2.5.3 Gezinsgerichte behandelingen

Familieleden spelen een belangrijke rol bij het beïnvloeden van de ontwikkeling van stoornissen
in het gebruik van snus. Tegelijkertijd kan het gezin een belangrijke rol spelen bij het ingrijpen
en helpen van personen om af te zien van snusmisbruik (Daley, 2013). Het feit dat
gezinskwesties een belangrijke rol spelen bij de behandeling van misbruik van snus betekent dat
een gezinsgerichte aanpak moet worden toegepast. Rowe's (2012) beoordeelt gezinstherapie in
de context van drugsmisbruik en concludeert dat gezinsgerichte benaderingen tot de meest
effectieve benaderingen behoren voor de behandeling van drugsgerelateerde problemen bij
volwassenen en adolescenten.

Gezinsgerichte benaderingen omvatten een aantal behandelingen waaronder (1) gedragstherapie


voor koppels, (2) korte strategische gezinstherapie, (3) multidimensionele gezinstherapie, (4)
multisystemische therapie en (5) functionele gezinstherapie (Lochman en van den Steenhoven,
2002). Gedragstherapie voor paren is een therapie voor paren die gebaseerd is op een
gedragsconceptualisering van snusmisbruik met als doel het cultiveren van relatiefactoren die
bevorderlijk zijn voor abstinentie (Fals-Stewart, O'Farrell en Birchler, 2004).

Korte strategische therapie daarentegen is een therapie die gebaseerd is op de systeemtheorie van
het gezin en die veranderingen van gezinspatronen in verband met drugsverslaving bevordert
(Robbins en Gonzalo, 2007). Multidimensionele gezinstherapie is een benadering die
snusmisbruik aanpakt door in te grijpen op verschillende niveaus, zoals de gezinsomgeving, het
niveau van de ouders of het niveau buiten het gezin. Multisystemische therapie is een sociaal
ecologische visie die de vele systemen erkent waarin adolescenten bestaan, zoals gezin, school,
omgeving, en die de risico's aanpakt die het gedrag bij snusgebruik beïnvloeden (Henggeler,
2017). Ten slotte is er de functionele gezinstherapie, afgeleid van zowel gedrags- als
systeemgeoriënteerde theoretische kaders, met als doel de communicatie en ondersteuning
tijdens de behandeling van snusmisbruik te verbeteren (Alexander en Robbins, 2011).

2.6 Probleemstelling, doel en vraagstelling

2.6.1 Probleemstelling

Het probleem dat in deze scriptie zal worden onderzocht betreft het toenemende gebruik van
snus, een rookloze tabak die door jongeren wordt geconsumeerd in Hoorn, Nederland. Als
stagiaire bij het Stichtingen Netwerk in Hoorn, realiseerde ik me dat de organisatie zich richt op
belangenbehartiging van de effecten van middelenmisbruik en zorg/behandeling van verslaafde
patiënten, het richtte zich alleen op algemeen bekende drugs (cocaïne, heroïne, sigaret, alcohol,
en verzuimde de stille toename van snusgebruik onder jongeren in Hoorn te identificeren. Dit is
een nieuwe drug die gemakkelijk onopgemerkt zou kunnen blijven vanwege zijn unieke gebruik
om oraal of nasaal geconsumeerd te worden. Volgens de literatuur wordt tabak voor oraal
gebruik gezogen of gekauwd, terwijl tabak voor nasaal gebruik wordt gesnoven. Gepruimde
tabak zijn donkere, gedroogde tabaksbladeren, terwijl droge snuiftabak gedroogde,
gefermenteerde tabak in poedervorm is (Pershagen, 1996). Vochtige snuiftabak tenslotte is
gerookte tabak in intacte vorm met steel en zaadjes en wordt vaak tot kleine fijne deeltjes of
reepjes gemaakt. Om inzicht te krijgen in de prevalentie van het gebruik van deze drug, richt de
literatuur haar blik op Europa, waar het gebruik van rookloze tabak in Noorwegen en Zweden
een prevalentie van respectievelijk 12% en 9% heeft. Vergeleken met de andere EU-landen
vertoont Nederland een piek in het gebruik van deze drug met een prevalentie van 14% (Santos
et al. 2021). Tot de mogelijke gezondheidseffecten van rookloze tabak bij jongeren behoren een
verhoogd risico op mondholte- en alvleesklierkanker en andere chronische ziekten. Er bestaat
geen kankerverwekkende rookloze tabak en daarom is er toenemende bezorgdheid dat het
gebruik van rookloze tabak onder niet-rokende jongeren kan leiden tot het roken van sigaretten.
Om de prevalentie van snusgebruik te verminderen, moeten maatschappelijk werkers in Hoorn,
Nederland, verschillende technieken toepassen, zowel in preventie als in behandeling van
snusgebruik/misbruik onder jongeren in Nederland.

2.6.2 Doel van deze scriptie

Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken welke technieken of modellen door
maatschappelijk werkers gebruikt kunnen worden als interventie bij de behandeling/preventie
van de toenemende snusverslaving onder jongeren in Hoorn, Nederland.

2.6.3 Hoofdvraag

De hoofdvraag van deze scriptie luidt als volgt:


Welke evidence-based techniek kunnen maatschappelijk werkers van het Stichtingsnetwerk
gebruiken bij de behandeling van snusverslaafden, om zo bij te dragen aan een vermindering van
het snusgebruik met tenminste 5% in 2025?

2.6.4 Deelvragen

De volgende deelvragen zullen meer inzicht geven in het onderwerp en helpen bij het
beantwoorden van de hoofdvraag.

1. Wat is het aantal snusverslaafden dat het Stichtingsnetwerk in de afgelopen tien jaar heeft
geregistreerd?

2. Wat zijn de huidige technieken die de hulpverleners van het Stichtingsnetwerk gebruiken bij
de behandeling van snusverslaving?

3. Hoe traint het Stichtingsnetwerk zijn maatschappelijk werkers om hun bekwaamheid in het
behandelen van snusverslaafden te verzekeren?

4. Welke investeringen heeft de Nederlandse regering gedaan om ervoor te zorgen dat


organisaties als het Stichtingsnetwerk voldoende uitgerust zijn om het toenemende aantal
gevallen van snusverslaafden aan te pakken?
Hoofdstuk 3: Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven die in deze studie zal worden toegepast.
De gekozen onderzoeksopzet zal fungeren als een blauwdruk voor dataverzameling en data-
analyse. Ook zal een verantwoording worden gegeven van de gekozen onderzoeksopzet die
gebruikt zal worden bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen.

3.1 Onderzoeksaanpak

Het doel van deze studie was om te onderzoeken welke technieken of modellen door
maatschappelijk werkers gebruikt kunnen worden als interventie bij de behandeling/preventie
van toenemende snusverslaving onder adolescenten in Hoorn, Nederland. Om dit te doen heeft
dit onderzoek data verzameld met behulp van een kwalitatieve methode van dataverzameling
(diepte-interviews) die in de volgende paragraaf besproken zal worden.

3.2 Methoden van dataverzameling

3.2.1 Diepte-interviews

Er zijn diepte-interviews gehouden met maatschappelijk werkers en de eigenaar van de Stichting


Netwerk in een poging om meer informatie te verkrijgen over de activiteiten van de organisatie
met betrekking tot snusverslaving en de behandeling daarvan. De Stichting Netwerk Hoorn heeft
in totaal 60 medewerkers, onder wie 20 maatschappelijk werkers. De steekproeftechniek die is
gebruikt voor het interne onderzoek was convenience sampling. Dit is een techniek waarbij de
onderzoeker zijn steekproef trekt uit een geschikte en beschikbare pool van respondenten. Bij de
aankondiging van het onderzoek moesten bereidwillige deelnemers onder de 20 maatschappelijk
werkers hun belangstelling bij de onderzoeker kenbaar maken. Deze steekproeftechniek
(convenience sampling) werd voor dit onderzoek voorgesteld omdat ze vooroordelen wegneemt
en omdat de respondenten bereid zijn aan het onderzoek deel te nemen zonder te worden
gedwongen.

Een gemakkelijke steekproef van acht maatschappelijk werkers (van de 20) meldde zich
vrijwillig voor deelname aan het interview om meer licht te werpen op informatie over de
activiteiten van de organisatie, de huidige snus records in het gebied, alsmede de technieken die
zij gebruiken bij de behandeling van dergelijke gevallen. Het diepte-interview met de
eigenaar/oprichter van Foundation Network bood veel inzicht in de operationele activiteiten van
de organisatie, de financiering en hoe de overheid bijdraagt aan de goede gang van zaken bij de
behandeling van verslaafden.

De diepte-interviews vonden plaats via Skype en de gespreķken werden opgenomen na


toestemming van de deelnemers. Skype is een online app waarmee individuen met elkaar in
contact kunnen komen via videogesprekken en chat. Deze werd gekozen voor dit onderzoek
vanwege de Cibd-19 pandemie, die geen vergaderingen toelaat, hierbij bieden online
vergaderingen gemak voor zowel de deelnemer als de interviewer. De diepte-interviews duurden
een uur met elke deelnemer, wat genoeg tijd was om van elke deelnemer alleen de noodzakelijke
informatie te krijgen. Onderdeel van de regels was dat de deelnemers niet mochten discussiëren
over wat er tijdens het onderzoek gezegd werd. De dataverzameling duurde vijf dagen, waarbij
van dag één tot en met vier telkens 2 deelnemers werden geïnterviewd (totaal 8 deelnemers, 2
deelnemers per dag) en de oprichter van de organisatie op de vijfde dag. Na afloop werd een
volledig transcript van de opnames gemaakt voor latere analyse.

3.3 Analyse van de gegevens

De verzamelde gegevens uit de diepte-interviews werden gecodeerd voor analyse aan de hand
van de transcripties. Volgens Nielsen (2020) is het coderen van de tekst of het opsplitsen van de
tekst in hanteerbare (code)categorieën van groot belang. Meestal kunnen de aanvankelijke codes
tijdens het proces worden gewijzigd in meer betekenisvolle codes wanneer inzicht in de materie
ontstaat. Nadat de tekst is gecodeerd in codecategorieën, kan deze verder worden gegroepeerd in
meer uitgebreide categorieën voor verdere analyse. (Nielsen, 2020).

3.4 Maatregelen om de validiteit en de betrouwbaarheid te garanderen

Betrouwbaarheid in kwalitatief onderzoek verwijst naar de stabiliteit van antwoorden bij


meerdere codeurs van datasets. In deze studie werd de betrouwbaarheid vergroot door notities te
maken met behulp van opnameapparatuur en door de digitale bestanden te transcriberen.

Een andere stap die werd genomen om de betrouwbaarheid te verzekeren, was het minimaliseren
van de non-respons van de respondenten. Om de non-respons te beperken werd het volgende
gedaan:
- Het vermijden van overhaaste of korte dataverzameling, omdat flexibiliteit een van de
belangrijkste voordelen is van de online interviews . De dataverzameling vond plaats binnen vijf
dagen, zodat deelnemers elke dag en elk tijdstip van de week kunnen kiezen om te reageren
volgens hun schema.

- Het versturen van herinneringen naar respondenten gedurende de gehele


dataverzamelingsperiode. Dit zal elke dag van de dataverzamelingsperiode worden gedaan.

Volgens Creswell en Poth (2013) beschouwen zij "validatie" in kwalitatief onderzoek als het
proberen te beoordelen van de "nauwkeurigheid" van de resultaten, zoals het best beschreven
door de onderzoeker, de deelnemers en de lezers. Dit geeft aan dat elk verslag van onderzoek een
weergave is door de auteur. Zij menen dat validatie wordt gebruikt om een proces te
benadrukken, in plaats van verificatie die tot stand komt door veel tijd door te brengen in het
veld, gedetailleerde beschrijving en een nauwe relatie tussen de onderzoeker en de deelnemers.
In deze studie werd de validiteit dus gemeten door ervoor te zorgen dat de resultaten een accurate
interpretatie waren van de betekenis van de deelnemers. Triangulatie werd ook gebruikt om de
validiteit te meten. Triangulatie is een methode die wordt gebruikt in kwalitatief onderzoek
waarbij meerdere gegevens informatiebronnen en verzamelprocedures om ervoor te zorgen dat
de gegevens waarop we ons baseren geldig en vrij van vooringenomenheid zijn en om te
evalueren in hoeverre al het bewijs convergeert, met andere woorden, het biedt meerdere
bronnen van bewijs om onzekerheden, consistenties en potentiële vertekeningen te identificeren.
(Carter, Bryant-Lukosius, en DiCenso, 2014).

3.5 Ethiek van het onderzoek

Ethiek is cruciaal en essentieel in elk onderzoeksproces. Ethische kwesties waarmee bij


onderzoek rekening moet worden gehouden, zijn onder meer: de ondervraagden en andere
deelnemers informeren dat hun informatie vertrouwelijk zal worden behandeld en niet zonder
hun toestemming zal worden gedeeld. In het bijzonder voor dit onderzoek heeft de onderzoeker
ervoor gezorgd dat alle deelnemers toestemming gaven om deel te nemen aan het onderzoek. In
het toestemmingsformulier werd aangegeven dat de door de onderzoeker verzamelde gegevens
alleen voor onderzoeksdoeleinden zouden worden gebruikt en alleen toegankelijk zouden zijn
voor het Foundation Network. De deelnemers werden ook geïnformeerd dat het onderzoek
vrijwillig was en dat alle informatie over het proces van het onderzoek zou worden uiteengezet
in het toestemmingsformulier. Bovendien was alle verstrekte informatie vertrouwelijk tussen de
Stichting Netwerk Hoorn en de deelnemers aan het onderzoek.

Hoofdstuk 4: Onderzoeksresultaten

Dit hoofdstuk zal de resultaten van dit onderzoek presenteren in een codeertabel van het reeds
getranscribeerde interview. Vervolgens zullen in dit hoofdstuk ook de gegevens worden
geanalyseerd die zijn verkregen uit de interviews die in hoofdstuk drie zijn afgenomen. Op basis
van de resultaten en analyse zal de onderzoeker conclusies trekken per deelvraag. De vragen van
het interview zijn allemaal opgenomen in de bijlage van deze scriptie.

Resultaten van gesprekken met maatschappelijk werkers

Hoofd-thema Sub-thema Ondersteunende Respondenten


citaten
Gezondheidszorg Gezondheidsdossiers 9,000 snus verslaafden SW1
Meer dan 5,000 SW2
patiënten
9,000 SW3
In duizenden SW4
Ik weet het niet. SW5
9,000 SW6
Volksgezondheid prevalentie van snus 5 jaar geleden-1,000 SW1
Vandaag-9,000
Ja, er is een toename in SW2
snus gebruik vandaag
de dag
Meer SW3
alcoholverslaafden dan
snusverslaafden
Stijging aantal SW4
snusverslaafden nadert
vandaag 10,000
verslaafden
Ja, er is een toename in SW5
snus gebruik vandaag
de dag
Ja, er is een toename in SW6
snus gebruik vandaag
de dag
Medisch Techniek/Methodes Motiverende SW1
behandelingsproces van Behandeling interviews
Individuele SW2
begeleiding, evaluatie,
probleemidentificatie
en -oplossing.
Counseling en SW3
groepstherapie.
Counseling, evaluatie SW4
en therapie.
Niet op de hoogte van SW5
de gebruikte
technieken/methoden.
Geen effectieve SW6
methode/techniek.
Behandelingsmogelijkhede Effectiviteit van Motiverende SW1
n snusbehandeling interviews bouwen
vertrouwen en goede
communicatie op.
Individuele begeleiding SW2
bevordert de
communicatie, en de
evaluatie geeft inzicht
in de voorgeschiedenis
van de patiënt.
Counseling en therapie SW3
helpen patiënten
effectief hun
verslaving te
accepteren en op te
lossen.
Counseling is effectief. SW4
Ik ben niet op de SW5
hoogte van de
effectiviteit van snus
behandelingsmethoden.
Snus is een nieuwe SW6
drug en heeft dus geen
beste behandeling.
Leren Type opleiding Interactie vaardigheden SW1
en therapie sessies
Therapie en SW2
betrokkenheid bij
patiënten
Therapie, SW3
communicatie en
omgaan met rebound
Counseling SW4
Nog geen opleiding SW5
ontvangen
Therapie en SW6
betrokkenheid bij
patiënten

Resultaten van interviews met de oprichter van Foundation Network Organization

Voor de onderstaande resultaten verwijst de letter F anoniem naar de oprichter van de organisatie
Foundation Network.

Hoofd-thema Sub-thema Ondersteunende citaten Respondenten


Volksgezondheid Prevalentie van snus Prevalentie van snus is F
toegenomen
Leren Type aangeboden Therapie, communicatie en F
opleiding betrokkenheid met
patiënten.
Arbeid Voldoende/onvoldoende 20 snus maatschappelijk F
arbeidskrachten werkers, wat onvoldoende
is
Medisch Techniek/Methodes van motiverende F
behandelingsproces Behandeling gespreksvoering/counseling
en therapie voor
snusgebruik.
Investering Soort belegging Opleiding van F
maatschappelijk werkers,
beschikbaar stellen van
apparatuur voor therapie en
financiering van medicatie.

4.1 Beschrijving van resultaten en analyse


De hierboven gepresenteerde resultaten zijn onderverdeeld in thema's en subthema's die
betrekking hebben op de deelvragen van deze scriptie. De thema's die uit het onderzoek naar
voren kwamen waren;volksgezondheid,arbeid,leren,investering,medischbehandelingsproces,
behandelingsopties en gezondheidszorg.

Onder het thema volksgezondheid valt het sub-thema prevalentie van snus, dat verband houdt
met de eerste deelvraag. Onder dit thema heeft de onderzoeker de respondenten gevraagd naar de
huidige prevalentie van snus en of het aantal snusverslaafden dat zich bij de instelling (Stichting
Netwerk) heeft gemeld in de afgelopen vijf jaar is toegenomen. De meeste respondenten (SW1,
SW2, SW3 en SW5) verklaarden dat de huidige snus rapportage 9.000 snus verslaafden bij het
Stichtingsnetwerk registreert met slechts één respondent (SW4) die niet zeker was van het exacte
aantal huidige snus verslaafden. Met betrekking tot de prevalentie van snus zijn de meeste
respondenten het eens over het feit dat het aantal snusverslaafden de afgelopen vijf jaar is
toegenomen. SW1 verklaart dat de instelling vijf jaar geleden ongeveer 1.000 snusverslaafden
registreerde, vorig jaar 4.000 en dit jaar een stijging tot 9.000 verslaafden. SW2, SW4 en SW6
verklaren dat het snusgebruik is toegenomen als het meest gebruikte tabaksproduct onder
jongeren in Hoorn in vergelijking met sigaretten. De oprichter van Stichting Netwerk stelt ook
dat er een toename is van het snusgebruik in de Hoornse gemeenschap en dit is ook terug te zien
in het aantal snusverslaafden/patiënten die zij in de instelling opvangen. Uit alle interviews over
deze vraag blijkt dat de respondenten vergelijkbare antwoorden geven met betrekking tot het
toegenomen gebruik van snus in de omgeving. Hun antwoorden komen ook overeen met wat in
de literatuur is besproken over de toename van het snusgebruik in geheel Nederland. Volgens de
Eurobarometer-enquête ligt de prevalentie van snus in Nederland op 14%, vóór Noorwegen en
Zweden die een prevalentie van respectievelijk 12% en 9% laten zien (Santos et al. 2021).
Conclusie: de resultaten van het interview en het bewijs uit de literatuur bewijzen dat
snusgebruik een toenemende noodsituatie is voor de volksgezondheid in Nederland die dringend
aandacht nodig heeft.

Een ander thema was medische behandelingsprocessen waarbij methoden/technieken van


snusbehandeling werden geëvalueerd die werden gebruikt in de Stichting Netwerk organisatie.
Dit thema werd gekoppeld aan de tweede deelvraag en vervolgens aan de derde en vierde
interviewvraag die aan de maatschappelijk werkers en de oprichter van de organisatie werden
gesteld. Op de vraag naar de huidige technieken/methoden die maatschappelijk werkers
gebruiken voor de behandeling van snus in de instelling waren er gemengde reacties en
antwoorden van de respondenten. De interviewer constateerde ook een gevoel van verwarring en
generalisatie. De meeste respondenten bleken technieken/methoden te noemen die zij toepasten
op alle drugsverslaafden/patiënten in de instelling. De meeste respondenten, inclusief de
oprichter, noemen bijvoorbeeld het gebruik van motiverende gespreksvoering/counseling en
therapie bij de behandeling van snusverslaving. Deze methoden zijn echter gangbare methoden
in het behandelingsproces van drugsverslaving. Dit wijst op een gebrek aan goede training in
specifieke manieren van omgaan met en behandelen van snuspatiënten.

Uit de literatuur zijn de volgende evidence-based technieken voor de behandeling van snus naar
voren gekomen: cognitieve gedragstherapie-terugvalpreventie, motiverende gespreksvoering en
gezinsgerichte behandelingen. In de antwoorden van het interview werd geen vermelding
gemaakt van cognitieve gedragstherapie en terugvalpreventie. Deze twee
behandelingsprocessen zijn echter integraal bij de behandeling van snusverslaving. Het
cognitieve gedragsmodel is een korte behandeling die actief onderwijs ondersteunt in een poging
om het irrationele denken van de cliënt te verlichten en te confronteren (Early en Grady, 2017).
Deze therapie is gecentreerd op principes van het veranderen van cognities en het daaruit
voortvloeiende gedrag. Volgens Larimer, Palmer en Marlatt (1999) kan gedragsverandering
worden bereikt door gebruik te maken van cognitieve interventieprocessen zoals het identificeren
van geconditioneerde stimuli die het verslavende gedrag triggeren. In tegenstelling tot de
geïnterviewde respondenten die over het algemeen elke vorm van counseling noemen,
specificeert de literatuur dat alleen cognitieve gedragsmatige counseling volgens Sarra et al.
(2015), cliënten helpt zich bewust te worden van stressoren, gebeurtenissen en gevoelens die
drugsgebruik triggeren en deze zo kan vermijden. Daarnaast zal deze vorm van counseling
snuscliënten die in behandeling zijn helpen om negatieve denkwijzen en handelingen die tot de
verslaving hebben geleid te begrijpen en te stoppen. Daarnaast is deze methode/techniek ook een
therapie die in lijn is met de rol van maatschappelijk werkers in het vinden van strategieën die de
verandering van de cliënt ondersteunen of het gedrag veranderen dat hen zou aanzetten tot
verandering. Als oplossingsgerichte benadering zijn Michael en Brian (2013) van mening dat de
cognitieve gedragsbenadering cliënten aanmoedigt om meer nadruk te leggen op hun behoeften
in het behandelingsproces.

Een andere snusbehandelingstechniek/methode die genoemd werd door SW1 en de oprichter van
de organisatie was motiverende gespreksvoering. Een observatie van de onderzoeker was dat de
respondenten die motiverende gespreksvoering noemden (SW1 en F) motiverende
gespreksvoering zagen als een techniek die vertrouwen en goede communicatie opbouwt. Een
andere observatie was dat andere respondenten (SW2, SW3 en W4) geloofden dat de algemene
individuele counseling ook hielp bij het opbouwen van vertrouwen en communicatie tussen
maatschappelijk werkers en de snuspatiënten. Over het algemeen was er verwarring over wat
motiverende gespreksvoering en individuele counseling zouden doen voor de snuspatiënt in de
loop van het behandelingsproces. Volgens de literatuur besproken in hoofdstuk 2, is motivational
interviewing een psychotherapeutische methode die een cliënt losmaakt van de staat van
besluiteloosheid (Miller en Rollnick, 2013). Een andere observatie was de overtuiging van de
respondenten dat motivational interviewing of wat zij beschouwen als counseling eenmalig werd
gedaan in de eerste stadia van de ontmoeting met de patiënt. Volgens Miller en Rollnick (2013),
wordt motivational interviewing echter ook gebruikt in een progressieve fase van herstel voor
snusverslaafden. Door middel van motiverende gespreksvoering is de cliënt in staat om de
redenen te identificeren om te veranderen en te werken aan een drugsvrije levensstijl met de
begeleiding van de maatschappelijk werker.

Gezinsbehandeling werd door geen van de respondenten genoemd, maar groepstherapie werd
vaag genoemd door SW3, waaruit een vorm van onzekerheid bleek. Gezinsbehandeling is een
vorm van groepstherapie die tijdens het snus-behandelingsproces wordt aangeboden. Dit komt
omdat familieleden een grote rol spelen bij het beïnvloeden van het gebruik, het behouden en het
niet gebruiken van snus bij patiënten. Onder gezinsgerichte benaderingen vallen een aantal
behandelingen zoals (1) gedragstherapie voor koppels, (2) korte strategische gezinstherapie, (3)
multidimensionele gezinstherapie, (4) multisystemische therapie en (5) functionele
gezinstherapie (Lochman en van den Steenhoven, 2002). Gedragstherapie voor koppels is een
relatietherapie die gebaseerd is op een gedragsmatige conceptualisering van het misbruik van
snus met als doel het cultiveren van relatiefactoren die bevorderlijk zijn voor abstinentie (Fals-
Stewart, O'Farrell en Birchler, 2004). Korte strategische therapie daarentegen is een therapie die
gebaseerd is op de systeemtheorie van het gezin en die veranderingen van gezinspatronen in
verband met snusverslaving bevordert (Robbins en Gonzalo, 2007). Multidimensionele
gezinstherapie is een benadering die snusmisbruik aanpakt door te interveniëren op verschillende
niveaus zoals gezinsomgeving, ouderniveau of extra familiaal niveau. Multisystemische therapie
is een sociaal ecologische visie die vele systemen erkent waarin adolescenten bestaan zoals
gezin, school, omgeving etc. en hierbij de risico's aanpakt die van invloed zijn op het gedrag van
snusgebruik (Henggeler, 2017). Ten slotte is er functionele gezinstherapie die is afgeleid van
zowel gedrags- als systeemgerichte theoretische kaders, met als doel de communicatie en steun
tijdens de behandeling van snusmisbruik te verbeteren (Alexander en Robbins, 2011).

In het kader van het leerthema wilde het onderzoek inzicht krijgen in de verschillende vormen
van opleiding die maatschappelijk werkers bij het Stichtingsnetwerk kregen om hun
vaardigheden te verbeteren of hun bekwaamheid in de behandeling van snusverslaafden te
waarborgen. Deze interviewvraag lag in het verlengde van onderzoeksvraag drie. De meeste
respondenten (SW1, SW2, SW3, SW4 en SW6) noemden training op het gebied van
communicatie en therapie. Alleen SW5 heeft geen enkele vorm van training gekregen omdat ze
pas sinds kort werkzaam is bij de organisatie. Bij het interviewen van de respondenten merkte de
onderzoeker de vaagheid op in de manier waarop ze de technieken vermeldden die ze gebruikten
in de behandeling en sommige respondenten, zoals SW1 en SW2, vermeldden een gebrek aan
voldoende trainingssessies. Op basis hiervan concludeerde de onderzoeker dat de
maatschappelijk werkers van het Stichtingsnetwerk incompetent waren in het volledig
behandelen van snusverslaafden in Hoorn en behoefte hadden aan grondige en consistente
training om hun vaardigheden aan te scherpen en hun kennis over de drug te verbeteren.

Het laatste thema ging over investeringen. De interviewer wilde weten wat voor soort
investeringen de Nederlandse overheid deed om ervoor te zorgen dat organisaties als het
Stichtingsnetwerk adequaat zijn uitgerust om de toenemende gevallen van snusverslaafden aan te
pakken. Deze vraag sluit aan bij de vierde onderzoeksvraag van deze scriptie. De oprichter van
de organisatie verklaarde dat de Nederlandse overheid veel heeft geïnvesteerd door samen te
werken met de organisatie in het opleiden van maatschappelijk werkers, het aanbieden van
noodzakelijke apparatuur voor therapie en zelfs het financieren van de organisatie om te helpen
bij het verkrijgen van medicatie. Dit alles toont aan dat de Nederlandse overheid zich bewust is
van het volksgezondheidsprobleem van snusgebruik/misbruik en werkt aan het terugdringen van
de prevalentie, van de basis tot het nationale niveau.

Hoofdstuk 5: Conclusie

In dit hoofdstuk zullen de deelvragen en de hoofdvraag worden beantwoord op basis van het
onderzoek. Vervolgens zal een conclusie worden getrokken op basis van de interviews en hun
relatie met het literatuuronderzoek.

5.1 Onderzoeksvraag 1
Hoeveel snusverslaafden zijn er de afgelopen vijf jaar door het Stichtingsnetwerk is
geregistreerd?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werd de respondenten gevraagd naar de huidige


snusregistratie bij de instelling. De meeste respondenten van dit onderzoek (SW1, SW2, SW3, en
SW5) gaven aan dat de huidige snus rapportage 9.000 snus verslaafden bij de Stichting Netwerk
registreert. De interviews laten zien dat de respondenten vergelijkbare antwoorden geven met
met betrekking tot het toegenomen gebruik van snus. Hun antwoorden komen ook overeen met
de besproken literatuur over de toename van snusgebruik in geheel Nederland. Volgens de
Eurobarometer-enquête is de prevalentie van snus in Nederland 14%, vóór Noorwegen en
Zweden die een prevalentie van respectievelijk 12% en 9% laten zien (Santos et al. 2021). We
kunnen hieruit concluderen dat de interviewresultaten en het bewijs uit de literatuur aantonen dat
snusgebruik een groeiende volksgezondheidskwestie is in Nederland die dringend aandacht
behoeft.
5.2 Onderzoeksvraag 2

Wat zijn de huidige technieken die de hulpverleners van het Stichtingsnetwerk gebruiken
bij de behandeling van snusverslaving?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is de respondenten gevraagd naar de


methoden/technieken van snusbehandeling die in de Stichting Netwerk worden gebruikt. Op de
vraag naar de huidige technieken/methoden die maatschappelijk werkers gebruiken voor de
behandeling van snus in de instelling kwamen gemengde reacties en antwoorden van de
respondenten. De meeste respondenten, waaronder de oprichter, noemden het gebruik van
motiverende gespreksvoering/counseling en therapie bij de behandeling van snusverslaving.
Deze methoden zijn echter gangbare methoden in het behandelingsproces van drugsverslaving.
Dit duidde op een gebrek aan goede training in specifieke manieren van omgaan met en
behandelen van snuspatiënten.

Gebaseerd op de literatuur besproken in hoofdstuk 2 over evidence-based technieken/methoden,


zijn er drie belangrijke methoden gedocumenteerd; cognitieve gedragstherapie-terugvalpreventie,
motiverende gespreksvoering en gezinsgerichte behandelingen. Uit de interviews bleek dat de
respondenten geen details gaven over de technieken die zij in de instelling gebruiken en daarom
werd deze vraag goed beantwoord door de literatuur in hoofdstuk twee. Hier werden de juiste
technieken die maatschappelijk werkers zouden moeten gebruiken bij de behandeling van
snusverslaving uitgebreid uiteengezet. Om te beginnen is het cognitieve gedragsmodel een korte
behandeling die actief onderwijs ondersteunt in een poging om het irrationele denken van de
cliënt te verlichten en te confronteren (Early en Grady, 2017). Deze therapie is gecentreerd op
principes van het veranderen van cognities en het daaruit voortvloeiende gedrag. Volgens
Larimer, Palmer, en Marlatt (1999), kan gedragsverandering worden bereikt door gebruik te
maken van cognitieve interventieprocessen zoals het identificeren van geconditioneerde stimuli
die het verslavende gedrag triggeren. Deze tweede onderzoeksvraag werd niet adequaat
beantwoord door de respondenten omdat zij vaag counseling noemden, terwijl de literatuur
aangeeft welk type counseling nodig is voor snuspatiënten. Literatuur specificeert dat alleen
cognitieve gedragsmatige counseling volgens Sarra et al. (2015)helpt om cliënten zich bewust te
maken mbt stressoren, gebeurtenissen en gevoelens die drugsgebruik triggeren en deze zo
kunnen vermijden. Daarnaast is deze methode/techniek ook een therapie die aansluit bij de rol
van maatschappelijk werkers in het vinden van strategieën die de verandering van de cliënt
ondersteunen of de gedragingen veranderen die hen tot verandering zouden aanzetten.

Motiverende intervisie is een andere techniek die zowel door de respondenten als in de literatuur
wordt genoemd. Dit is een correcte techniek, maar op basis van de antwoorden hadden de
respondenten een verschillend begrip/toepassing van deze techniek. Respondenten die
motivational interviewing vermeldden (SW1 en F) zagen motivational interviewing als een
techniek die vertrouwen en goede communicatie opbouwt. Daarnaast geloofden andere
respondenten (SW2, SW3, en W4) dat algemene individuele counseling ook hielp bij het
opbouwen van vertrouwen en communicatie tussen maatschappelijk werkers en de
snuspatiënten. Over het algemeen was er verwarring over wat motivational interviewing en
individuele counseling zouden doen voor de snuspatiënt in de loop van het behandelingsproces.
Volgens de literatuur in het tweede hoofdstuk is motivational interviewing een
psychotherapeutische methode die een cliënt bevrijdt uit de staat van besluiteloosheid (Miller en
Rollnick, 2013). Motivational interviewing wordt geprojecteerd als een progressieve fase van
herstel voor snusverslaafden. Door middel van motiverende gespreksvoering is de cliënt in staat
om de redenen te identificeren om te veranderen en te werken aan een drugsvrije levensstijl met
de begeleiding van de maatschappelijk werker.

Wat betreft gezinsbehandeling werd deze techniek/methode niet genoemd door de respondenten,
maar groepstherapie werd wel genoemd door respondent SW3. Volgens de literatuur is
gezinstherapie een vorm van groepstherapie die tijdens het snus-behandelingsproces wordt
aangeboden. Dit komt omdat familieleden een belangrijke rol spelen bij het beïnvloeden van het
gebruik, het behouden en het niet-gebruik van snus bij patiënten. Uit voorgaande hoofdstukken
blijkt dat gezinsgerichte benaderingen een aantal behandelingen omvatten zoals (1)
gedragstherapie voor koppels, (2) korte strategische gezinstherapie, (3) multidimensionele
gezinstherapie, (4) multisystemische therapie, en (5) functionele gezinstherapie (Lochman en van
den Steenhoven, 2002). In hoofdstuk 4 worden deze therapiebenaderingen met betrekking tot
gezinsbehandeling toegelicht, waarbij de nadruk wordt gelegd op de noodzaak voor
snusverslaafden om een steunsysteem te hebben (vrienden, partners of het hele gezin) in een
poging om patiënten aan te moedigen te stoppen met het gebruik van snusproducten als een
progressieve gedragsveranderingstherapie.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de technieken/methoden die door de respondenten in de
interviews werden genoemd deze onderzoeksvraag gedeeltelijk beantwoordden. Ze beschreven
de technieken die ze noemden vaag en uit de observatie van de onderzoeker zou dit het gevolg
kunnen zijn van onvoldoende training of onbekwaamheid. De technieken/methoden die in
hoofdstuk twee naar voren zijn gekomen (cognitieve gedragstherapie-relapspreventie,
motiverende gespreksvoering, en gezinsgerichte behandelingen) hebben dus geholpen bij het
beantwoorden van deze onderzoeksvraag.

5.3 Onderzoeksvraag 3

Hoe traint het Stichtingsnetwerk zijn maatschappelijk werkers om hun bekwaamheid in


het behandelen van snusverslaafden te verzekeren?

Voor de beantwoording van deze deelvraag werd de respondenten gevraagd aan te geven welk
soort opleiding bij het Stichtingsnetwerk aan maatschappelijk werkers wordt aangeboden. De
meeste respondenten (SW1, SW2, SW3, SW4, en SW6) noemden opleidingen op het gebied van
communicatie en therapie. Echter, na het verkrijgen van antwoorden over de technieken die in de
organisatie worden aangeboden klonken de respondenten onzeker en vermeldden zelfs dat ze
weinig trainingen hebben. Dit bracht de interviewer tot de conclusie dat het type training dat bij
het Stichtingsnetwerk werd aangeboden onvoldoende was voor de maatschappelijk werkers om
competent te worden geacht in het behandelen van snuspatiënten.

5.4 Onderzoeksvraag 4

Welke investeringen heeft de Nederlandse regering gedaan om ervoor te zorgen dat


organisaties als het Stichtingsnetwerk voldoende uitgerust zijn om het toenemende aantal
gevallen van snusverslaving aan te pakken?

Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd deze voorgelegd aan de oprichter van
de Stichting Netwerk. Volgens hem is de Nederlandse overheid integraal geweest en heeft zij
consequent geïnvesteerd in het snus-behandelprogramma van de organisatie. De overheid werkt
samen met de organisatie in het trainen van maatschappelijk werkers in de beste praktijken en
technieken in het omgaan met snuspatiënten. De overheid levert ook alle benodigde therapie
apparatuur en financiert de organisatie voortdurend om te helpen bij de aanschaf van medicatie
die nodig is voor de behandeling van snuspatiënten.

5.5 Hoofdvraag

Welke evidence-based techniek kunnen maatschappelijk werkers van het


Stichtingsnetwerk gebruiken bij de behandeling van snusverslaafden om zo bij te dragen
aan een vermindering van het snusgebruik met tenminste 5% in 2025?

Om de hoofdvraag te beantwoorden is het belangrijk om de drie evidence-based


technieken/methoden voor de behandeling van snusverslaving die in de literatuur worden
gepresenteerd (cognitieve gedragstherapie-relapspreventie, motivationele gespreksvoering, en
gezinsgerichte behandelingen) te evalueren.

Ten eerste is motiverende gespreksvoering een therapeutische methode die bedoeld is om


patiënten niet besluiteloos te laten zijn. Het houden van dergelijke sessies helpt patiënten de
juiste beslissing te nemen, dit is een proces dat geleidelijk aan wordt uitgevoerd totdat de patiënt
het gewenste doel van herstel heeft bereikt. Dit motiveert patiënten om zich in te zetten voor
onthouding en het is belangrijk in het behandelingsproces. Ondanks het feit dat deze techniek
een integraal onderdeel van het proces is, is het niet de beste om mee te beginnen omdat dit niet
het feitelijke probleem van de patiënt oplost. In feite kan het eenvoudig motiveren van de patiënt
meestal uitmonden in talloze rebounds zonder de enige oorzaak van het probleem in kwestie aan
te wijzen.

Ten tweede heeft de literatuur gezinsgerichte behandelingen geïdentificeerd en onder deze


benaderingen zijn; (1) gedragstherapie voor koppels, (2) korte strategische gezinstherapie, (3)
multidimensionele gezinstherapie, (4) multisystemische therapie en (5) functionele
gezinstherapie (Lochman en van den Steenhoven, 2002). Over het algemeen is therapie vaak een
proces dat plaatsvindt nadat de onderliggende oorzaak van het probleem is geïdentificeerd.
Hierna fungeert therapie alleen als hulpmiddel om ervoor te zorgen dat de patiënt niet wordt
teruggezogen in zijn verslavingspatronen. Gezinsgerichte behandeling is net als elke andere
groepstherapie belangrijk omdat de patiënt dan het gevoel krijgt dat hij niet alleen op weg is naar
herstel en dat zijn naaste steunsysteem (zijn familie) hem helpt om zijn verslaving te
overwinnen. Hoe belangrijk het ook is, dit is slechts een stap op weg naar herstel, maar kan niet
de enige techniek zijn die het Stichtingsnetwerk in staat stelt om de huidige prevalentie van
snusgebruik met 5% te verminderen.

Tenslotte wordt in de literatuur aandacht besteed aan cognitieve gedragstherapie-


terugvalpreventie. Dit is volgens de analyse van deze scriptie de beste techniek/methode die
maatschappelijk werkers bij het Stichtingsnetwerk zouden moeten beheersen om de prevalentie
van snus in 2025 met ten minste 5% te verminderen. Dit komt omdat het cognitieve
gedragsmodel een korte behandeling is die actief onderwijs ondersteunt in een poging om het
irrationele denken van de cliënt te verlichten en te confronteren (Early en Grady, 2017). Deze
therapie is gecentreerd op principes van het veranderen van cognities en het daaruit
voortvloeiende gedrag. Om deze methode te begrijpen is het belangrijk om te begrijpen hoe de
hersenen werken en hoe drugs de activiteiten ervan verstoren.

De hersenen zijn het meest complexe orgaan van het lichaam. Deze drie pond wegende massa
grijze en witte stof zit in het centrum van alle menselijke activiteit. Je gebruikt je hersenen om
auto te rijden, van een maaltijd te genieten, te ademen, een artistiek meesterwerk te creëren en
om van alledaagse activiteiten te genieten. Het helpt mensen ook te interpreteren en te reageren
op alles wat ze ervaren en vormt hun gedrag (Frackowiak, 2004).

Drugs daarentegen verstoren de manier waarop de neuronen van de hersenen signalen verzenden,
ontvangen en verwerken via neurotransmitters. Sommige drugs, zoals marihuana en heroïne,
kunnen neuronen activeren omdat hun chemische structuur die van een natuurlijke
neurotransmitter in het lichaam nabootst (Volkow, Fowler en Wang, 2004). Hierdoor kunnen de
drugs zich hechten aan de neuronen en ze activeren. Hoewel deze drugs de eigen chemische
stoffen van de hersenen nabootsen, activeren ze de neuronen niet op dezelfde manier als een
natuurlijke neurotransmitter en leiden ze tot abnormale boodschappen die door het netwerk
worden gestuurd.

Andere drugs zoals snus, amfetamine of cocaïne kunnen de neuronen abnormaal grote
hoeveelheden natuurlijke neurotransmitters laten afgeven of de normale recycling van deze
hersenchemicaliën verhinderen door in te grijpen in de transporters (Volkow, Fowler en Wang,
2004). Ook dit versterkt of verstoort de normale communicatie tussen neuronen.
Drugs tasten belangrijke delen van de hersenen aan en leiden zo tot verslaving. Ze tasten de
basale ganglia aan die een belangrijke rol speelt bij positieve vormen van motivatie. Denk hierbij
aan de plezierige effecten van gezonde activiteiten zoals eten, socialiseren en seks. Hiernaast
worden de hersenen ook betrokken is bij de vorming van gewoonten en routines (Volkow, 2010).
Een ander deel van de hersenen dat wordt beïnvloed is de uitgebreide amygdala. Deze speelt een
rol bij stressvolle gevoelens zoals angst, prikkelbaarheid en onbehagen, die kenmerkend zijn
voor ontwenning nadat de drugshigh is weggeëbd en de persoon dus motiveert om weer naar de
snusdrug te grijpen (Volkow, 2010). Dit circuit wordt steeds gevoeliger naarmate het
snusgebruik toeneemt. Na verloop van tijd gebruikt iemand met een snus-gebruiksstoornis de
drug om tijdelijk verlichting te krijgen van dit ongemak in plaats van om high te worden. Ten
slotte is de prefrontale cortex verantwoordelijk voor het vermogen om te denken, plannen,
problemen op te lossen, beslissingen te nemen en zelfcontrole uit te oefenen over impulsen
(Volkow, 2010). Dit is ook het laatste deel van de hersenen dat rijpt waardoor tieners het
kwetsbaarst zijn. Een verschuivende balans tussen dit circuit en de circuits van de basale ganglia
en de uitgebreide amygdala maken dat iemand met een snusgebruiksstoornis dwangmatig naar de
drug grijpt met verminderde impulscontrole.

Als we het belang van de hersenen hebben begrepen en hoe de drug de activiteit ervan verandert
en het gedrag stuurt, dan is het gemakkelijker om de cognitieve gedragstherapie-
terugvalpreventie toe te passen. De hersenen staan centraal bij alles wat een mens doet en dus
zijn de hersenen en cognitieve functies het punt om mee te beginnen als het gaat om de
behandeling van snus. Volgens Larimer, Palmer en Marlatt (1999) kan gedragsverandering
worden bereikt door cognitieve interventieprocessen zoals het identificeren van geconditioneerde
stimuli die het verslavende gedrag uitlokken. Aan de andere kant stellen Filges en Jorgensen
(2018) ook dat cognitieve gedragstherapie de cliënt helpt bij het handelen, denken en focussen
op het ontwikkelen van probleemoplossend vermogen.

Door de cognitieve disfunctionele gebieden die snus drug veroorzaakt op de hersenen beter te
begrijpen zullen maatschappelijk werkers in staat zijn om patiënten beter te behandelen. Door
cognitieve gedragsbegeleiding helpt het patiënten zich bewust te worden van stressoren,
gebeurtenissen en gevoelens die druggebruik triggeren en kunnen ze deze dus vermijden.
Michael en Brian (2013) zijn het ermee eens dat deze counseling ook snusverslaafden die in
behandeling zijn zal helpen om negatieve denkwijzen en handelingen die tot de verslaving
hebben geleid te begrijpen en te stoppen. Cognitieve gedragstherapie sluit aan bij de rol van
maatschappelijk werkers bij het vinden van strategieën die de verandering van de cliënt
ondersteunen of het gedrag veranderen dat hen zou aanzetten tot verandering. Als
oplossingsgerichte benadering zijn Michael en Brian (2013) van mening dat de cognitieve
gedragsbenadering cliënten aanmoedigt om meer nadruk te leggen op hun behoeften in het
behandelingsproces. Als het netwerk van de Stichting zich als organisatie richt op het trainen van
haar maatschappelijk werkers in het begrijpen van cognitieve gedragsbehandelingen, zullen de
maatschappelijk werkers de vaardigheid hebben om triggers van patiënten te identificeren,
gedragsherhaling, cognitieve herstructurering en het krijgen van gepersonaliseerde feedback. Het
is met behulp van deze techniek dat de organisatie in staat zal zijn om met succes een
vermindering van 5% van het aantal snusverslaafden te realiseren tegen ten minste 2025.

Hoofdstuk 6: Kwaliteit van de onderzoeksbevindingen

De sterke punten van de onderzoeksresultaten van deze scriptie tie zijn vooral dat ze betrouwbaar
en valide. Dit omdat de interviews werden getranscribeerd met behulp van verschillende
programma’s en gecodeerd op basis van overeenkomstigheden in de antwoorden. Bovendien
verminderden de anonimiteit en de verschillende data waarop de interviews werden afgenomen
het risico op vertekening. De maatschappelijk werkers wisten namelijk niet wie er aan het
onderzoek zouden deelnemen. Dit vergrootte de betrouwbaarheid en validiteit van deze studie
verder. In tegenstelling tot secundaire bronnen was de interviewer in staat om primaire en ruwe
data te verkrijgen van individuen die werkten bij en ervaring hadden met het Foundation
Network.

Zwakke punten in de bevindingen van dit onderzoek zijn het feit dat sommige respondenten vage
en brede antwoorden gaven. Dit gebeurde soms nadat de respondenten voldoende tijd hadden
gekregen om de vraag te beantwoorden en eventueel om extra uitleg te vragen. Dergelijke
antwoorden deden de interviewer twijfelen aan het competentieniveau en de hoeveelheid
ervaring die sommige van deze maatschappelijk werkers binnen de organisatie hadden. Dit is een
is zeker een van de zwakkere punten die ook in uiting kwam in de coderingstabel. Hoewel het
hier om het ruwe data en primaire en betrouwbare gegevens ging, schetste het een slecht beeld
van een zwak personeelsbestand binnen de organisatie. Dit beïnvloedde het onderzoek
gedeeltelijk en beperkte de hoeveelheid informatie die de onderzoeker kon verkrijgen. Echter
werd dit op dag twee voorkomen door een stimulerende en boeiende sessie te organiseren. De
respondenten waren hierdoor minder gespannen en meer op hun gemak bij het beantwoorden van
de vragen.

De impact van dit onderzoek op de deelnemers (maatschappelijk werkers en de oprichter van de


organisatie) is dat zij het belang zullen begrijpen van de voorgestelde evidence-based
technieken/modellen. Hiernaast kunnen zij getraind worden op de basiselementen en de
vaardigheid/kennis verwerven over hoe zij effectiever kunnen omgaan met snusverslaafden in de
regio Hoorn, Nederland.

De resultaten van deze scriptie kunnen ook worden toegepast op een andere populatie van
mensen die lijden aan snusverslaving alsook op patiënten met andere vormen van verslaving. Dit
omdat het concept van Cognitieve Gedrags Counseling vooral gaat over het beheersen van de
geest van de verslaafde, het begrijpen van de triggers en de resulterende gedragsveranderingen
van de verslaving. Het gaat hier om een blauwdruk techniek/vaardigheid die maatschappelijk
werkers kunnen leren en eenvoudig kunnen toepassen op snus en andere drugsverslaafden met
als enige verschil de verschillende effecten van de respectievelijke drugs op de patiënten.

Dit onderzoek is ethisch, zelfs in zijn bevindingen die suggereren dat de beste techniek
Cognitieve gedragstherapie-terugvalpreventie is. Het is ethisch verantwoord om deze techniek
toe te passen bij de behandeling van snus/andere drugsverslaafden. Het hier gaat om een
evidence-based practice (EBP) die verwijst naar het systematische proces waarbij beslissingen
worden genomen en acties of activiteiten worden ondernomen waarbij gebruik wordt gemaakt
van het beste beschikbare bewijsmateriaal. Het doel van evidence-based practice is subjectieve
meningen, ongegronde overtuigingen of vooringenomenheid zoveel mogelijk weg te nemen uit
beslissingen en acties in organisaties. Het bewijs voor beslissingen komt uit door vakgenoten
getoetst onderzoek, cliënten, feedback uit de praktijk, ervaring en deskundigheid van de
beroepsbeoefenaar. Hierdoor kan erop vertrouwd worden dat het voorgestelde evidence-based
model voor snusbehandeling ethisch, betrouwbaar en valide is.
6.1 Terugkoppeling naar de beroepspraktijk

De belangrijkste feedback uit deze scriptie is dat de nadruk voor maatschappelijk werkers zou
moeten liggen op het begrijpen van de cognitieve toestand van de verslaafde. Op deze manier
manier is het eenvoudiger om de juiste behandeling te bepalen. Hoewel andere vormen van
therapie zoals groeps- en familie therapie en motiverende gespreksvoering belangrijk zijn om de
vooruitgang van de patiënt bij te houden overtreft het begrijpen van het cognitieve gedrag van de
patiënt alle andere technieken. De hersenen zijn het meest complexe orgaan in het lichaam en het
centrum van alle menselijke activiteit. Het helpt mensen ook bij het interpreteren van en reageren
op alles wat ze ervaren inclusief het vormen van hun gedrag (Frackowiak, 2004). Om het
probleem van terugval of drugsgebruik te verzachten, is het belangrijk om de geest van een
verslaafde te begrijpen en wat dit doet met de hersenen.

Drugs verstoren de manier waarop de neuronen van de hersenen signalen verzenden, ontvangen
en verwerken via neurotransmitters. Drugs zoals snus, amfetamine of cocaïne kunnen ervoor
zorgen dat de neuronen abnormaal grote hoeveelheden natuurlijke neurotransmitters vrijgeven.
Hiernaast kan dit ook of de normale recycling van deze hersenchemicaliën verhinderen door te
interfereren met transporters (Volkow, Fowler en Wang, 2004). Ook dit versterkt of verstoort de
normale communicatie tussen neuronen.

Drugs tasten belangrijke delen van de hersenen aan en leiden zo tot verslaving. Ze tasten de
basale ganglia aan, die een belangrijke rol speelt bij positieve vormen van motivatie. Het gaat
hier om bijvoorbeeld de plezierige effecten van gezonde activiteiten zoals eten, socialiseren en
seks. Verder is deze ook betrokken is bij de vorming van gewoonten en routines (Volkow, 2010).
Een ander deel van de hersenen dat wordt beïnvloed is de uitgebreide amygdala. Deze speelt een
rol bij stressvolle gevoelens zoals angst, prikkelbaarheid en onbehagen. Al deze uitingen zijn
kenmerkend bij ontwenning nadat de drugshigh is weggeëbd en motiveert de persoon om weer
naar de snus te grijpen (Volkow, 2010). Dit circuit wordt steeds gevoeliger naarmate het
snusgebruik toeneemt. Na verloop van tijd gebruikt iemand met een snus-gebruiksstoornis de
drug om tijdelijk verlichting te krijgen van dit ongemak in plaats van om high te worden. Ten
slotte is de prefrontale cortex verantwoordelijk voor het vermogen om te denken, plannen,
problemen op te lossen, beslissingen te nemen en zelfcontrole uit te oefenen over impulsen
(Volkow, 2010). Dit is ook het laatste deel van de hersenen dat rijpt, waardoor tieners het
kwetsbaarst zijn. Een verschuivende balans tussen dit circuit en de circuits van de basale ganglia
en de uitgebreide amygdala maken dat iemand met een snusgebruiksstoornis dwangmatig naar de
drug grijpt met verminderde impulscontrole.

Nu we het belang van de hersenen hebben begrepen en hoe de drug de activiteit en het menselijk
gedrag verandert is het gemakkelijker om de cognitieve gedragstherapie-terugvalpreventie toe te
passen bij de behandeling van snusverslaving. Door het begrijpen van de cognitieve
disfunctionele gebieden die snus drug veroorzaakt op de hersenen zullen hulpverleners in staat
zijn om patiënten beter te behandelen. Door cognitieve gedragstherapie zullen patiënten zich ook
bewust worden van stressoren, gebeurtenissen en gevoelens die drugsgebruik triggeren en deze
dus kunnen vermijden.

6.2 Ontwerp en onderbouwing

Stap Een

Het probleem en de onwenselijke situatie blijft zoals eerder gesteld; de toenemende prevalentie
van snusverslaafden die wordt gesignaleerd bij het Stichtingsnetwerk in Hoorn, Nederland. Het
doel van deze scriptie blijft ook om te onderzoeken welke technieken of modellen gebruikt
kunnen worden door maatschappelijk werkers als interventie in de behandeling/preventie van
toenemende snusverslaving onder jongeren in Hoorn, Nederland. Het spanningsveld is de
onkunde die onder maatschappelijk werkers wordt ondervonden in het gebruik van evidence-
based technieken die zullen helpen bij de behandeling van snusverslaafden.

Stap Twee

Als beginnend beroepsbeoefenaar heb ik eerst het type technieken geëvalueerd dat
maatschappelijk werkers bij de Stichting Netwerk gebruiken om snusverslaafden in de
organisatie te behandelen. Vervolgens heb ik dit vergeleken met de evidence-based modellen uit
de literatuur om te vergelijken of zij op de goed op weg waren. Als professional sta ik achter de
evidence-based technieken uit de literatuur omdat ze getest en bewezen zijn. Bovendien was de
technieke die eruit sprong cognitieve gedragstherapie-terugvalpreventie in het geval van
snusbehandeling. Door de cognitieve stoornissen te begrijpen die snus drugs veroorzaken op de
hersenen, zullen hulpverleners in staat zijn om patiënten beter te behandelen. Door cognitieve
gedragstherapie zullen patiënten zich ook bewust worden van stressoren, gebeurtenissen en
gevoelens die druggebruik triggeren en deze dus kunnen vermijden. De belangrijkste visie van
deze scriptie is om de hiaten te laten zien die in de gezondheidssector bestaan met betrekking tot
behandelingsmethoden en dan vooral in rehabilitatie-inrichtingen. In dit geval vond deze scriptie
een toenemende prevalentie van 14% snusgebruikers in Nederland, Nederland is hiermee een
van de leidende landen in Europa. Hoorn laat een toename zien van 9.000 snusverslaafden die
zijn gemeld in de Stichting Netwerkvoorziening. Hoewel uit de interviews blijkt dat de
organisatie en maatschappelijk werkers van de instelling hulp boden bij het terugdringen van dit
aantal, blijkt uit een nadere beschouwing van de technieken/methoden van snusbehandeling dat
er sprake is van incompetentie en een gebrek aan goede training in het snusbehandelingsproces.
Met een dergelijk niveau van twijfel in de opleiding en hun vaagheid in het soort methoden dat
wordt gebruikt, geloof ik als interviewer dat de prevalentie zal blijven bestaan tenzij dit wordt
aangepakt. Hoe dan ook, er zijn mogelijkheden voor verandering indien maatschappelijk werkers
een grondige training volgen voordat ze met snus-patiënten omgaan in de organisatie.

Stap Drie

Mogelijke oplossingen om het huidige probleem aan te pakken zijn onder andere dat de Stichting
Netwerk investeert in het trainen van haar maatschappelijk werkers in evidence-based
modellen/technieken die zich reeds bewezen hebben. Door consequent en grondig te trainen zal
de organisatie zeker zijn van de competentie van de maatschappelijk werkers in het behandelen
van snus patiënten. Dit zal op zijn beurt de behandeling van snusverslaafden verbeteren en de
hoge prevalentie van verslaafden verminderen.

De richting waarin verder onderzoek zou moeten gaan is het onderzoeken of de genoemde
evidence-based technieken daadwerkelijk hebben geholpen bij de behandeling van
snusverslaving onder verschillende bevolkingsgroepen. Dit zou helpen om het theoretische
aspect van deze technieken/methodes te bevestigen. Toekomstige onderzoekers kunnen beginnen
met een pilot studie als test om te bepalen of een studie bij een grote populatie succesvol zou
zijn.

Stap Vier

De toegevoegde waarde van deze scriptie is dat het dient als een eye-opener voor
maatschappelijk werkers en organisaties zoals het Foundation Network die te maken hebben met
verslaafden. Door een grote verscheidenheid aan technieken/methoden uit de literatuur te
begrijpen heeft het geholpen om de hiaten in de praktijk bloot te leggen. In het geval van het
Foundation Network ging dit om het gebruik van technieken die niet effectief zijn noch bewezen
in de literatuur. Voor maatschappelijk werkers helpt het om de integrale
basisvaardigheden/kennis te begrijpen die in de literatuur zijn gedocumenteerd en die in de
praktijk kunnen worden gebruikt/toegepast om de behandeling van verslaafden te
vergemakkelijken. Ten slotte helpt het voor het sociale en politieke debat over maatschappelijk
werk bij het verder uitwerken van de belangrijke rol die maatschappelijk werkers spelen bij de
behandeling van verslavingen. Dit onderzoek kan ook bijdragen bij het toewijzen van fondsen
voor opleidingen en apparatuur die nodig zijn om deze ontwikkeling te ondersteunen.

Stap Vijf

Ik wil aandacht vragen voor de toenemende opkomst van snus, een rookloze tabakssoort die
stilletjes dromen van jonge Hoornse jongeren verwoest en hen langzaam doodt door hun
gezondheid in gevaar te brengen. Hoewel het probleem van drugs- en drugsmisbruik algemeen
bekend is, kent de wereld alleen stoffen als opium, cocaïne, marihuana, sigaretten en alcohol als
de meest misbruikte drugs. De aandacht moet echter worden gevestigd op de toenemende
gevallen van nieuwe drugs die nauwelijks opvallen, zoals de rookloze tabak. Vanwege de
toenemende prevalentie van deze drugs wilde ik in mijn scriptie hier verder aandacht op
vestigen. Met de hulpverleners als voornaamste hoop om deze prevelantie te verminderen is het
belangrijk dat de medische wereld een gesprek voert over bekwaamheid in behandeling. Verder
moet er ook gekeken worden of de gebruikte technieken up-to-date en evidence-based zijn en of
deze ondersteund worden door deskundigen in de literatuur. Door dit op te lossen zal het
gemakkelijker zijn om de huidige snusverslaafden te behandelen en te rehabiliteren en
uiteindelijk de prevalentie van dit drugsgebruik in Hoorn, Nederland, te verminderen.

Stap Zes

De doelgroep die in deze scriptie wordt aangesproken is het management en maatschappelijk


werkers van de Stichting Netwerkorganisatie in Hoorn, Nederland. Doordat ik hier stage heb
gelopen denk ik dat dit onderzoek zal worden geaccepteerd door de organisatie. Veder hoop ik
dat het management zal kijken naar de verschillende problemen en hiaten in het systeem van de
organisatie, opleiding en competentie van de maatschappelijk werkers. Dit onderzoek zal aan het
eind van mijn stageperiode aan het management worden gepresenteerd in de vorm van een
eindrapport.

6.3 Het implementeren van de feedback


Referenties

Alexander, J. F., & Robbins, M. S. (2011). Functionele gezinstherapie. Klinisch handboek voor
het beoordelen en behandelen van gedragsproblemen bij jongeren, 245-271.

Boffetta, P., Hecht, S., Gray, N., Gupta, P., & Straif, K. (2008). Rookloze tabak en kanker. The
lancet oncology, 9(7), 667-675.

Bellamy, J. L., Bledsoe, S. E., & Traube, D. E. (2006). De huidige staat van evidence-based
practice in sociaal werk: A review of the literature and qualitative analysis of expert interviews.
Tijdschrift voor Evidence-Based Sociaal Werk, 3(1), 23-48.

Bandura, A., & Adams, N. E. (1977). Analyse van de self-efficacy theorie van
gedragsverandering. Cognitieve therapie en onderzoek, 1(4), 287-310.

Creswell, J. W., & Poth, C. N. (2013). Het schrijven van een kwalitatief onderzoek. Kwalitatief
onderzoek en onderzoeksontwerp: Kiezen uit vijf benaderingen, 213-242.

Clarke, E., Thompson, K., Weaver, S., Thompson, J., & O'Connell, G. (2019). Snus: een
overtuigend harm reduction alternatief voor sigaretten. Harm reduction journal, 16(1), 1-17.

Carter, N., Bryant-Lukosius, D., & DiCenso, A. (2014). Het gebruik van triangulatie in
kwalitatief onderzoek. p545.

Cook, P., Dogoloff, M. L., Harteker, L., Nelson, A. E., Paul, M. M., Shuman, D. J., ... &
Nguyen, Y. (1998). Comprehensive Case Management for Substance Abuse Treatment.
Treatment Improvement Protocol (TIP) Series 27.

Daley, D. C. (2013). Gezins- en sociale aspecten van stoornissen in middelengebruik en


behandeling. Journal of food and drug analysis, 21(4), S73-S76.

Early, B. P., & Grady, M. D. (2017). Het omarmen van de bijdrage van zowel gedragstheorieën
als cognitieve theorieën aan cognitieve gedragstherapie: Maximaliseren van de rijkdom. Klinisch
Sociaal Werk Tijdschrift, 45(1), 39-48.

Frackowiak, R. S. (2004). Menselijke hersenfunctie. Elsevier.


Filges, T., & Jorgensen, A. M. K. (2018). Cognitief-gedragstherapieën voor jongeren in
ambulante behandeling voor niet-opioïd drugsgebruik. Research on Social Work Practice, 28(3),
363-385.

Fals-Stewart, W., O'Farrell, T. J., & Birchler, G. R. (2004). Gedragstherapie voor paren bij
middelenmisbruik: Rationale, methods, and findings. Science & Practice Perspectives, 2(2), 30.

Gregor, C. (2015). Motivational interviewing in de maatschappelijk werk praktijk.

Hohman, M. (2016). Motivational interviewing in de sociaal werkpraktijk. New York, NY:


Guilford Press.

Horevitz, E., Lawson, J., & Chow, J. C. C. (2013). Onderzoek naar culturele competentie in de
gezondheidszorg: Implicaties voor maatschappelijk werkers. Gezondheid & Sociaal Werk, 38(3),
135-145.

Hatsukami, D., Zeller, M., Gupta, P., Parascandola, M., & Asma, S. (2014). Rookloze tabak en
volksgezondheid: een mondiaal perspectief.

Härkönen, U. (2001). De Bronfenbrenner ecologische systeemtheorie van de menselijke


ontwikkeling.

Hepworth, D. H., Rooney, R. H., Rooney, G. D., & Strom- Gottfried, K. (2013). Direct sociaal
werk praktijk theorie en vaardigheden. Belmont, CA: Brooks/Cole Cengage

Henggeler, S. W. (2017). Multisystemische therapie. The encyclopedia of juvenile delinquency


and justice, 1-5.

IARC Working Group on the Evaluation of Carcinogenic Risks to Humans, International


Agency for Research on Cancer, & World Health Organization. (2007). Rookloze tabak en
enkele tabaksspecifieke N-nitrosaminen (Vol. 89). Wereldgezondheidsorganisatie.

Kadushin, G., & Kulys, R. (1993). Ontslagplanning opnieuw bekeken: Wat doen
maatschappelijk werkers eigenlijk bij ontslagplanning? Maatschappelijk Werk, 38(6), 713-726.

Leon, M. E., Lugo, A., Boffetta, P., Gilmore, A., Ross, H., Schüz, J., ... & Gallus, S. (2016).
Smokeless tobacco use in Sweden and other 17 European countries. European Journal of Public
Health, 26(5), 817-821.
Lochman, J. E., & van den Steenhoven, A. (2002). Gezinsgerichte benaderingen van
drugsmisbruikpreventie. Tijdschrift voor Primaire Preventie, 23(1), 49-114.

Larimer, M. E., Palmer, R. S., & Marlatt, G. A. (1999). Terugvalpreventie: Een overzicht van
Marlatt's cognitief-gedragsmatige model. Alcohol Research & Health, 23(2), 151.

Maddux, J. E. (1995). Self-efficacy theory. In Self-efficacy, adaptation, and adjustment (pp. 3-


33). Springer, Boston, MA.

Miller, W.R., & Rollnick, S. (2013). Motivational interviewing: mensen voorbereiden op


verandering. Londen: Guilford Press.

Magill, M., & Ray, L. A. (2009). Cognitief-gedragstherapeutische behandeling met volwassen


alcohol- en illegale druggebruikers: een meta-analyse van gerandomiseerde gecontroleerde trials.
Journal of studies on alcohol and drugs, 70(4), 516-527.

Michael G. V, & Brian E. P. (2013). Social Work Practice in the Addictions: Contemporary
Social Work Practice: Springer Publishing, New York, NY

Nilsen, C. V., Halkjelsvik, T., & Svartdal, F. (2020). Gezondheidswaarschuwingsetiketten die


snus beschrijven als minder schadelijk dan roken: effecten op percepties van risico. Harm
reduction journal, 17, 1-9.

Omole, O. B., & Ogunbanjo, G. A. (2009). Rookloze tabak: is het echt veilig? Zuid-Afrikaanse
familiepraktijk, 51(4), 292-295.

O'Hare, T. (2020). Evidence-based praktijken voor maatschappelijk werkers: An


interdisciplinary approach. Oxford University Press, VS.

Pershagen, G. (1996). Rookloze tabak. Brits medisch bulletin, 52(1), 50-57.

Raghallaigh, M. N. (2013). Motivational interviewing in de maatschappelijk werkpraktijk


Melinda Hohman.

Rowe, C. L. (2012). Gezinstherapie bij drugsmisbruik: Review and updates 2003-2010.


Tijdschrift voor huwelijks- en gezinstherapie, 38(1), 59-81.

Robbins, M. S., & Gonzalo, A. (2007). Korte strategische gezinstherapie. In Handboek van
huiswerkopdrachten in psychotherapie (pp. 133-149). Springer, Boston, MA.
Santos, J. V., Gorasso, V., Souza, J., Wyper, G. M., Grant, I., Pinheiro, V., ... & Freitas, A.
(2021). Risicofactoren en hun bijdrage aan de gezondheid van de bevolking in de landen van de
Europese Unie (EU-28) in 2007 en 2017. European journal of public health, 31(5), 958-967.

Shaw, I., & Lishman, J. (Eds.). (1999). Evaluatie en sociale werkpraktijk. Sage.

Smith, M. J., Whitaker, T., & Weismiller, T. (2006). Maatschappelijk werkers in de


verslavingszorg: Een momentopname van dienstverlenende activiteiten. Gezondheid &
Maatschappelijk Werk, 31(2), 109-115.

Straussner, S. L. A. (2001). De rol van maatschappelijk werkers bij de behandeling van


verslavingen: Een korte geschiedenis. Journal of Social Work Practice in the Addictions, 1(1), 3-
9.

Schut, F. T., & Varkevisser, M. (2017). Concurrentiebeleid voor de zorgverlening in Nederland.


Gezondheidsbeleid, 121(2), 126-133.

Sinha, D. N., Gupta, P. C., Ray, C. S., & Singh, P. K. (2012). Prevalentie van het gebruik van
rookloze tabak onder volwassenen in WHO Zuidoost-Azië. Indian journal of cancer, 49(4), 342.

Sarra, L. H., Joel, K., Rachel, L., Grace, M., & Peter, L. (2015). Behavioral Health Trends in de
Verenigde Staten: Results from the 2014 National Survey on Drug Use and Health: Substance
Abuse and Mental Health Services Administration (SAMHSA) Publication. Opgehaald van
https://www.samhsa.gov/data/sites/default/files/NSDUHresultsPDFWHTML2015/Web/NSD

Shrestha, B., & Dixit, S. M. (2018). Assessment of drug use pattern using WHO prescribing
indicators. Journal of Nepal Health Research Council, 16(3), 279-284.

Turner, F. J. (Ed.). (2017). Maatschappelijk werk behandeling: In elkaar grijpende theoretische


benaderingen. Oxford University Press.

Toebes, B., & Bantema, W. (2016). Tabaksontmoedigingswetgeving in Nederland. University of


Groningen Faculty of Law Research Paper, 18, 2017.

Turner, J. H. (2001). Handboek van sociologische theorie. New York: Kluwer


Academic/Plenum.

Vainio, H., & Weiderpass, E. (2003). Rookloze tabak: schadebeperking of nicotine-overload?


Volkow, N. D., Fowler, J. S., & Wang, G. J. (2004).Het verslaafde menselijke brein bekeken in
het licht van beeldvormende studies: hersencircuits en behandelingsstrategieën.
Neurofarmacologie

Volkow, N. D. (2010). Drugs, hersenen en gedrag: De wetenschap van verslaving. Op 23 maart


2011 ontleend.

Willemsen, M. C. (2018). Tabaksontmoedigingsbeleid in Nederland: tussen economie,


volksgezondheid en ideologie (p. 373). Springer Nature.

Wells, E. A., Kristman-Valente, A. N., Peavy, K. M., & Jackson, T. R. (2013). Social workers
and delivery of evidence-based psychosocial treatments for substance use disorders. Social Work
in Public Health, 28(3-4), 279-301.
Bijlage 1: Interviews

Interview met acht maatschappelijk werkers van de Stichting Netwerk

Dank u voor uw bereidheid om deel te nemen aan dit interview dat de Stichting Netwerk zal
helpen inzicht te krijgen in het probleem van de toenemende snusverslaafden in Hoorn,
Nederland en hoe de instelling kan worden voorbereid om met dit probleem om te gaan. Omwille
van de anonimiteit zal in dit interview naar de deelnemers worden verwezen in de volgende
volgorde SW1, SW2, SW3, SW4, SW5, en SW6. SW verwijst in dit geval naar maatschappelijk
werker

1. Wat is het huidige aantal snusverslaafden bij de Stichting Netwerk?

SW1: We hebben deze maand ongeveer 9.000 snus verslaafden geregistreerd in ons
behandelingsprogramma .

SW2: Ik ben niet zeker van het exacte aantal, maar ik ben er zeker van dat het meer dan 5.000
patiënten zijn.

SW3: De gegevens zeggen dat we op dit moment op 9.000 zitten.

SW4: Ik geloof dat het aantal snusverslaafden in de duizenden loopt.

SW5: Ik weet het op dit moment niet.

SW6: De Stichting Netwerk heeft ongeveer 9.000 snusverslaafden geregistreerd.

2. Is het aantal snusverslaafden dat zich bij de Stichting Netwerk heeft gemeld in de
afgelopen vijf jaar toegenomen?

SW1: Ja. Ik geloof dat er een toename is van snusverslaafden omdat de instelling 5 jaar geleden
ongeveer 1.000 snusverslaafden registreerde en vorig jaar registreerden we 4.000
snusverslaafden. Dit jaar schoot dit omhoog naar 9.000.

SW2: Ja, in het verleden was snus een nieuw en het meest gebruikte tabaksproduct waren toen
gewoon sigaretten.
SW3: Ik denk niet dat snusverslaving het grootste probleem is aangezien het een nieuwe drug is
onder de inwoners van Hoorn. Het toenemend aantal verslaafden zijn volgens mij vooral
alcoholverslaafden.

SW4: Ja, er is een stijging van het aantal snusverslaafden in de afgelopen vijf jaar, van minder
dan duizend snusverslaafden tot momenteel bijna 10.000 verslaafden.

SW5: Ik ken de cijfers van vijf jaar geleden niet, maar we hebben dit jaar zeker meer
snusverslaafden gehad.

SW6: Er is zeker een toename geweest omdat snus rookvrij is en dus handig in gebruik voor
jongeren.

3. Wat zijn de huidige technieken/methoden die maatschappelijk werkers gebruiken in


het behandelingsproces van snusverslaafden?

SW1: Wat hier het meest gebruikt wordt zijn motiverende gesprekken die maatschappelijk
werkers en patiënten in staat stellen een goede verstandhouding te creëren en te communiceren
voordat ze met de therapie beginnen.

SW2: Individuele counseling, gevolgd door evaluatie van de patiënt om zijn mentale
toestand/achtergrond met snus verslaving te begrijpen, het probleem te begrijpen en het op te
lossen.

SW3: We leggen de nadruk op counseling en het gebruik van verschillende groepstherapieën


met onze snus-patiënten.

SW4: Counselling is altijd de eerste stap voor ons als het gaat om drugsverslaving en in het
bijzonder snus verslaving omdat acceptatie de sleutel is in dit proces. Dit wordt dan grotendeels
gevolgd door sessies van evaluatie, therapie en tenslotte een follow-up.

SW5: Ik weet niet veel over nieuwe technieken en methodes omdat ik nog geen training heb
gehad over de behandeling van snusverslaving.

SW6: Snus is een vrij nieuwe drug die nog steeds onderzocht wordt en waarbij de beste
behandelingen nog niet bekend zijn. Ik geloof de Stichting Netwerk op dit moment niet de juiste
technieken toepast bij de behandeling van snusverslaving.
4. Hoe effectief zijn de technieken/methoden (genoemd in vraag 3) op
snusverslaafden/patiënten?

SW1: Motiverende gesprekken zijn effectief in het opbouwen van vertrouwen en goede
communicatie tussen de maatschappelijk werker en de verslaafde en dit helpt om de patiënt in
staat te stellen zijn toestand te accepteren en deze te willen veranderen.

SW2: Individuele counseling is de eerste stap in het vormen van een gesprek met de patiënt,
evaluatie helpt om de geschiedenis van de patiënt te begrijpen, wat allemaal leidt tot het
identificeren van een probleem en het oplossen ervan.

SW3: Counseling en therapie blijken het beste te zijn bij snusverslaving omdat net als bij alle
andere vormen van verslaving. Counseling hielp de patiënten hun huidige toestand te accepteren
en therapie hielp hen van de verslaving af te komen.

SW4: Counseling is effectief en kan bij geen enkele vorm van verslaving over het hoofd worden
gezien.

SW5: Ik ben niet op de hoogte van de effectiviteit van behandelingsmethoden voor


snusverslaving omdat ik vrij nieuw ben in de instelling en nog geen succes heb geboekt bij het
behandelen van snusverslaafden.

SW6: Zoals ik al eerder zei is snus een vrij nieuwe drug die nog steeds onderzocht wordt. De
beste behandelingen voor verslaving hieraan zijn nog niet gekend. Ik geloof momenteel dus niet
dat de maatschappelijk werkers van het Stichtingsnetwerk kunnen claimen dat ze effectief zijn
met in de huidige methoden die toegepast worden.

5. Wat voor soort training heeft u gevolgd om uw vaardigheden/kennis in het


behandelen van snusverslaafden te verbeteren?

SW1: In principe, over hoe om te gaan met de patiënten en hoe therapiesessies te leiden. Het zou
echter goed zijn als deze training vaker werden gegeven.

SW2: De training wordt maar twee keer per kwartaal gegeven. De training gaat vooral over
therapie en hoe om te gaan met patiënten.

SW3: Therapie, communicatie en hoe om te gaan met rebounds tijdens de behandeling.


SW4: Counseling is een essentiële training die aangeboden wordt in de instelling.

SW5: Ik heb nog geen training gehad omdat ik een nieuwe werknemer ben en het management
misschien verwacht dat ik al voldoende kennis heb.

SW6: We krijgen training in het leiden van therapie die integraal deel uitmaakt van de
behandeling. Hiernaast krijgen we ook training over hoe maatschappelijk werkers met de
patiënten moeten omgaan.

Interview met de oprichter van het Stichtingsnetwerk, Hoorn, Nederland.

1. Is het bestuur van de Stichting Netwerk zich bewust van de toenemende prevalentie
van snusverslaafden in Hoorn, Nederland?

Oprichter: Ja, we zien sinds kort een toename van snusgebruik in de gemeenschap. Ook
Stichtingsnetwerk ziet steeds vaker nieuwe patiënten voorbij komen die verslaafd zijn aan snus.

2. Hoe traint de Stichting Netwerk haar maatschappelijk werkers om hun


bekwaamheid in het behandelen van snus verslaafden te waarborgen?

Oprichter: Er kan naar maatschappelijk werkers kunnen worden doorverwezen voor therapie.
Als therapeuten zijn ze professioneel opgeleid in het gebruik van therapie gebruikt wordt in de
loop van de behandeling van patiënten. Hiernaast adviseert de maatschappelijk werker ook en
een behandelings stappenplan. Maatschappelijk werkers worden ook opgeleid in het juist
communiceren en omgaan met patiënten.

3. Beschikt de instelling over voldoende maatschappelijk werkers om de toename van


snusverslaafden in de omgeving op te vangen?

Oprichter: Op dit moment hebben we slechts 20 maatschappelijk werkers die zich bezighouden
met snusverslaafden. Ik denk dat we met de toename van het aantal gevallen onderbemand zijn
en meer maatschappelijk werkers nodig hebben.

4. Wat zijn de huidige effectieve technieken die door uw maatschappelijk werkers


worden gebruikt bij de behandeling van snusverslaafden?
Oprichter: Bij het Foundation Network gebruiken maatschappelijk werkers op dit moment
motiverende gespreksvoering/counseling en therapie terwijl we ernaar streven om andere
effectieve technieken te onderzoeken die zullen helpen bij de aanpak van de nieuwe
snusverslaving.

5. Welke investeringen heeft de Nederlandse overheid gedaan om ervoor te zorgen dat


organisaties zoals het Stichtingsnetwerk voldoende zijn toegerust om de toenemende
gevallen van snusverslaafden aan te pakken?

Oprichter: De Nederlandse overheid werkt samen met de organisatie om de maatschappelijk


werkers op te leiden en biedt apparatuur aan die nodig is voor therapie. De overheid heeft ook
geld opzij gezet dat de organisatie gebruikt voor de aanschaf van medicatie voor snuspatiënten
die ook aan psychische aandoeningen lijden.

You might also like