Professional Documents
Culture Documents
WL rapporten
Deelrapport 9
Toekomstige stortstrategie Westerschelde
DEPARTEMENT
MOBILITEIT &
OPENBARE
WERKEN waterbouwkundiglaboratorium.be
AvdT – Morfologie mesoschaal
Juridische kennisgeving
Het Waterbouwkundig Laboratorium is van mening dat de informatie en standpunten in dit rapport onderbouwd worden
door de op het moment van schrijven beschikbare gegevens en kennis.
De standpunten in deze publicatie zijn deze van het Waterbouwkundig Laboratorium en geven niet noodzakelijk de
mening weer van de Vlaamse overheid of één van haar instellingen.
Het Waterbouwkundig Laboratorium noch iedere persoon of bedrijf optredend namens het Waterbouwkundig
Laboratorium is aansprakelijk voor het gebruik dat gemaakt wordt van de informatie uit dit rapport of voor verlies of
schade die eruit voortvloeit.
Documentidentificatie
Auteur(s): Plancke, Y.
Controle
Naam Handtekening
Getekend door: Joris Vanlede (Signature)
Getekend op: 2019-12-23 10:56:36 +01:00
Reden: Ik keur dit document goed
Revisor(en): Vanlede, J.
Goedkeuring
Getekend door: Frank Mostaert (Signature)
Getekend op: 2019-12-13 11:53:47 +01:00
Reden: Ik keur dit document goed
Afdelingshoofd: Mostaert, F.
F-WL-PP10-1 Versie 7
Geldig vanaf 03/01/2017
AvdT – Morfologie mesoschaal - Deelrapport 9 – Toekomstige stortstrategie Westerschelde
Abstract
In het kader van het Vlaams-Nederlandse onderzoeksprogramma Agenda voor de Toekomst wordt, als
onderdeel van het project ’Hydro- en sedimentdynamische en morfologische processen op mesoschaal’,
een bijdrage geleverd aan de invulling van de toekomstige sedimentstrategie in de Westerschelde.
Op basis van de resultaten van de afgelopen decennia, is een beoordeling gemaakt van de verschillende
stortzones die in aanmerking komen voor de toekomstige stortstrategie (vanaf 2022). Op basis van een
beoordelingskader is voor elke stortzone een score bepaald. Hieruit volgt dat de bepaalde stortzones
(stortzones in het oostelijke deel van de Westerschelde, zones in diepe delen en nabij de Plaat van
Walsoorden) het best scoren.
Voor elke stortzone zal een afbakening moeten gedefinieerd worden. Gelet op de morfologische
ontwikkelingen in de Westerschelde, wordt voorgesteld de stortzones zo ruim mogelijke af te bakenen, in
combinatie met een aantal restricties, om de verschillende estuariene functies te garanderen. Daarnaast
wordt voorgesteld om voor elke stortzone aanbevolen storthoeveelheden vast te leggen. De bepaling van
deze hoeveelheden is verschillend voor elk type stortzone en houdt rekening met de verschillende functies
die het estuarium vervult.
Inhoudstafel
4.3.1 Nevengeulen............................................................................................................................ 25
4.3.2 Hoofdgeulen en diepe putten ................................................................................................. 25
4.3.3 Plaatranden ............................................................................................................................. 26
5 Conclusies ................................................................................................................................................ 28
6 Referenties .............................................................................................................................................. 29
Bijlage A – Overzichtskaart .............................................................................................................................. B1
Bijlage B – resultaten verkenning locaties proefstortingen ............................................................................ B2
Figuur 1 – Overzicht storthoeveelheden (absoluut) sinds 1960 voor verschillende types stortlocatie............ 2
Figuur 2 – Overzicht storthoeveelheden (relatief) sinds 1960 voor verschillende types stortlocatie .............. 3
Figuur 3 – Overzicht macrocellen in de Westerschelde .................................................................................... 4
Figuur 4 – Bathymetrie voor referentiescenario (boven), opvulling oostelijke (midden) en alle diepe delen
(onder) ............................................................................................................................................................... 8
Figuur 5 – Invloed van scenario’s op hoog- en laagwater langsheen het estuarium ........................................ 9
Figuur 6 – Jaargemiddelde hoogwater (links) en laagwater (rechts) te Liefkenshoek .................................... 10
Figuur 7 – Gemiddelde onderhoudsvolumes per macrocel over de periode 2011-2016 ............................... 14
Figuur 8 – Onderhoudsvolumes per macrocel: gebaggerd (boven) en gestort (onder) ................................. 15
Figuur 9 – Potentiële kansrijke proefstortzones in de Westerschelde ........................................................... 16
Figuur 10 – Afwegingskader potentiële stortlocaties...................................................................................... 19
Figuur 11 – Ligging van de verschillende stortzones (westelijk deel Westerschelde) .................................... 20
Figuur 12 – Ligging van de verschillende stortzones (oostelijk deel Westerschelde) ..................................... 21
Figuur 13 – Gemiddelde score voor verschillende stortlocaties ..................................................................... 23
Figuur 14 – Illustratie van DREMO-model voor stortzone INOS ..................................................................... 26
Figuur 15 – Situering geulen en platen Westerschelde................................................................................... B1
1 Inleiding
Dit rapport is een onderdeel van het project ’Hydro- en sedimentdynamische en morfologische processen
op mesoschaal’, dat kadert binnen Agenda voor de Toekomst. Deze Agenda voor de Toekomst kwam tot
stand in het kader van de eerste evaluatie van het Verdrag Gemeenschappelijk Beleid en Beheer. De
Vlaams-Nederlandse Schelde-Commissie (VNSC) heeft met deze Agenda ingestemd op de
najaarsvergadering van 2013. Hierop volgend werd een Plan van Aanpak opgemaakt (Beirinckx et al., 2013),
dat de leidraad vormt voor het onderzoek 2014-2017.
Het project ’Hydro- en sedimentdynamische en morfologische processen op mesoschaal’, dat onderdeel is
van thema 7 uit de Agenda “Morfologische en ecologische effecten sedimentstrategie”, tracht de inzichten
in de hydro- en sediment-dynamische en morfologische processen op mesoschaal te verbeteren.
Doel van voorliggend rapport is het leveren van een bijdrage aan de invulling van de toekomstige
sedimentstrategie in de Westerschelde. Daartoe wordt onderzocht welke stortvakken in aanmerking
komen voor de toekomstige stortstrategie, alsook welke prioritering en restricties (in ruimte, tijd en
hoeveelheden) voor deze zones kunnen overwogen worden.
2 Literatuurstudie
In voorliggend hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten uit vroegere studies en onderzoeken opgelijst.
Het richt op relevante aspecten van de stortstrategieën zoals deze in de afgelopen decennia is toegepast.
Daarbij wordt zowel ingegaan op resultaten uit voorspellende studies, veelal op basis van numerieke
modellen, als resultaten uit de analyse van de monitoring van de uitgevoerde stortingen. Deze inzichten
dragen bij aan het optimaliseren van de toekomstige stortstrategie.
De stortzones die in de afgelopen decennia gebruikt zijn, worden onderverdeeld in volgende types:
• Nevengeul
• Hoofdgeul
• Plaatrand
• Varia
Figuur 1 geeft het overzicht van de storthoeveelheden, geaggregeerd per type stortlocatie, sinds 1960. De
toename begin jaren 1970 is toe te schrijven aan de eerste verdieping van de vaargeul (Belmans, 1988). De
piek eind jaren 1990 is te verklaren door het aanlegbaggerwerk van de 2e vaargeulverruiming (Rijksinstituut
voor Kust en Zee, 2007), terwijl deze in 2010 te verklaren is door het aanlegbaggerwerk van de 3e
vaargeulverruiming (Consortium Arcadis & Technum, 2007a).
Figuur 1 – Overzicht storthoeveelheden (absoluut) sinds 1960 voor verschillende types stortlocatie
Figuur 2 geeft een overzicht van de relatieve bijdrage van de verschillende types stortzones in de totale
jaarlijkse storthoeveelheid. Hieruit blijkt dat tot de 3e verruiming van de vaargeul in 2010 het merendeel
(50 – 90%) van de baggerspecie teruggestort werd in de nevengeulen. Het overige deel werd in de
hoofdgeul gestort, terwijl sporadisch een deel van de onderhoudsspecie werd gebruikt voor specifieke
doeleinden (geulwandverdediging, suppleties, … | “varia” genoemd in Figuur 2). Sinds de 3e verruiming in
2010 wordt een deel van de gebaggerde specie ook langs de plaatranden gestort. Het grote aandeel van dit
type in 2010 kan toegeschreven worden aan het feit dat de volledige hoeveelheid aanlegbaggerspecie
langsheen de plaatranden werd teruggestort.
Figuur 2 – Overzicht storthoeveelheden (relatief) sinds 1960 voor verschillende types stortlocatie
4 – eb 0 0 0
- Ellewoutsdijk: De mobiliteit van de stortingen in dit vak is niet overal dezelfde: zo zorgt de dynamiek
van de kortsluitgeul Zuid Everingen voor een snelle opruiming van het sediment gestort in het centrale
deel van dit vak, terwijl de oostelijke en de westelijke stortingen minder snel eroderen. In het oostelijk
deel van dit stortvak lijken de stortingen zelfs een belangrijke sedimentatie te veroorzaken: op de
topo-bathymetrische kaarten is inderdaad te zien dat de uitgesproken put in de vloedgeul in 2000
aanzienlijk is opgehoogd in 2005.
- Biezelingse Ham: Hier blijkt dat er in het stortgebied voornamelijk zand sedimenteert. Uit de
topo-bathymetrische kaarten blijkt dat dit een opvullen van bestaande putten betreft. Juist naast
het stortgebied zijn er eveneens belangrijke zones van sterke erosie terug te vinden. Afwaarts de
stortlocatie – in de geul Middelgat – is er dan weer een zone van sterke sedimentatie te zien: een groot
deel van de gestorte specie in de Biezelingse Ham wordt onder invloed van de vloedstroming naar hier
getransporteerd.
- Schaar van Waarde: Over het algemeen zijn er in het stortvak Schaar van Waarde zowel zones van
erosie als sedimentatie terug te vinden, al blijven deze beperkt van grootte. Waar er in het afwaartse
deel van het stortvak eerder een trend van sedimentatie is terug te vinden, wordt in het opwaartse
gedeelte eerder erosie waargenomen.
2.2.1 Inschatting van het effect op de getij-indringing bij stortingen in diepe delen
In Dujardin et al. (2008) wordt een inschatting gemaakt van de invloed op het hoog- en laagwater in het
Schelde-estuarium voor verschillende scenario’s (Figuur 4) waarbij diepe delen in de Westerschelde worden
opgevuld tot -16 m GLLWS. In totaal worden 4 scenario’s (T1-T4) beschouwd en één variante met andere
topo-bathymetrie (T-1):
- Scenario T-1: Westerschelde met bathymetrie van het jaar 2000
- Scenario T0: Westerschelde met bathymetrie van het jaar 2005
- Scenario T1: T0 met opvulling van de diepe delen in de vaargeulen in het meest oostelijke gedeelte
van de Westerschelde
- Scenario T2: T0 met opvulling van de diepe delen in de vaargeulen in het meest oostelijke én
centrale gedeelte van de Westerschelde
- Scenario T3: T0 met opvulling van de diepe delen in de vaargeulen in het meest oostelijke, centrale
én westelijke gedeelte van de Westerschelde
- Scenario T4: T0 met opvulling van de diepe delen in de vaargeulen in het meest oostelijke,
centrale, westelijke gedeelte van de Westerschelde én de Vlakte van de Raan
In Tabel 2 worden sedimentvolumes weergegeven die nodig zijn om de diepe delen in de verschillende
delen van de Westerschelde op te vullen, zoals beschreven in bovenstaande scenario’s.
Binnen deze studie is gekeken naar het effect van de opvulling op de hoog- en laagwater, voor zowel
spring- als doodtij (Figuur 5). Hieruit blijkt dat het effect het grootst is bij springtij. Wanneer enkel in het
oostelijk deel (tot diepe put Hansweert) de diepe delen opgevuld worden (T1), bedraagt ter hoogte van
Belgisch-Nederlandse grens de daling van het hoogwater ca. 5 cm en de toename van het laagwater
ca. 10 cm. In het meest extreme geval (T4), waarbij alle diepe delen opgevuld worden, bedraagt ter hoogte
van Belgisch-Nederlandse grens de daling van het hoogwater ca. 20 cm en de toename van het laagwater
ca. 15 cm.
Figuur 4 – Bathymetrie voor referentiescenario (boven), opvulling oostelijke (midden) en alle diepe delen (onder)
Bron: Dujardin et al., 2008
2.2.3 Monitoringsresultaten
De opvolging van de stabiliteit van de gestorte specie in de diepe delen is voor de klassieke stortzones SH41
en SH51 terug te vinden in jaarlijkse analyse rapporten (IMDC, 2015), doch werd ook ge-update in het kader
van het project Morfologie meoschaal in het kader van de Agenda voor de Toekomst (Plancke et al.,
2019b). De opvolging van de stabiliteit van de gestorte specie in de diepe delen is voor de proefstortzones
Diepe put Hansweert en Inloop Ossenisse terug te vinden in de 2-maandelijkse voortgangsrapporten
(IMDC, 2016a). Voor de stabiliteit van de gestorte specie in de diepe delen worden volgende getallen
gerapporteerd (opgelet, verschillende lengte van beschouwde periode!):
- SH41: 4 % na ca. 6 jaar (17,86 Mm³ gestort sinds 12/02/2010)
- SH51: 19 % na ca. 6 jaar (4,06 Mm³ gestort sinds 12/02/2010)
- Diepe put Hansweert: 48 % na 4 maanden (1,00 Mm³ gestort sinds 21/03/2016)
- Inloop Ossenisse: 73 % na 4 maanden (1,00 Mm³ gestort sinds 28/04/2016)
Figuur 6 geeft het jaargemiddelde hoog- en laagwater te Liefkenshoek weer, inclusief de trendlijn (lineaire
trend (~ zeespiegelstijging) gecombineerd met sinusoïdale trend (~ 18,6 jarige cyclus)) voor de periode
1980-2009. Een eventueel effect van de stortingen in de diepe delen zou zich moeten manifesteren in een
afname van het hoogwater en een toename van het laagwater. Uit deze figuren, evenals in de analyse van
het getij binnen het voortgangsrapport (IMDC, 2016b), kan worden vastgesteld dat zowel het hoog- als
laagwater onder de trendlijn liggen, maar binnen de 95%-voorspelinterval. In het voortgangsrapport wordt
dit verklaard door een een combinatie van relatief lage windopzet in de Noordzee en relatief lage
bovenafvoer. Er is dan ook geen relatie met de stortingen in de diepe delen, waarbij kan opgemerkt
worden dat het netto-effect van deze stortingen zeer beperkt is omwille van de lage stabiliteit: voor SH51
en SH41 is amper 1,5 Mm³ van de gestorte 21,9 Mm³ nog binnen de stortpolygoon aanwezig. Dit is in
tegenstelling tot de simulaties uit Dujardin et al. (2008), waarbij voor de verschillende scenario’s uitgegaan
wordt dat de gestorte specie aanwezig blijft in de diepe delen.
2.3.3 Monitoringsresultaten
Op jaarlijkse basis worden de kwaliteitsparameters uit het protocol flexibel storten getoetst. Elke 2 jaar
resulteert dit in een voortgangsrapport dat voorgelegd wordt aan de Commissie Monitoring Westerschelde
(CMW). In het meest recente voortgangsrapport (IMDC, 2016b) worden de resultaten van de jaren
2014-2015 gerapporteerd. Met betrekking tot de plaatrandstortingen zijn de stabiliteit van de gestorte
specie en de ecologisch winst de belangrijkste kwantitatieve toetsparameters. Voor de stabiliteit van de
gestorte specie worden volgende getallen gerapporteerd na 5 jaar:
- Hooge Platen West: 64 % (3,28 Mm³ gestort sinds 12/02/2010)
- Hooge Platen Noord: 84 % (4,29 Mm³ gestort sinds 12/02/2010)
- Rug van Baarland: 723 % (1,31 Mm³ gestort sinds 12/02/2010)
- Plaat van Walsoorden: 37 % (6,81 Mm³ gestort sinds 12/02/2010)
Voor de ecotopen worden volgende arealen gepresenteerd na 5 jaar voor het ecologische waardevolle
laagdynamisch areaal:
- Hooge Platen West: -1 ha
- Hooge Platen Noord: +50 ha
- Rug van Baarland: +72 ha
- Plaat van Walsoorden: +36 ha
3 Huidige stortstrategie
De huidige stortstrategie (periode 02/2015 – 02/2022) is een verderzetting van de stortstrategie zoals in
het kader van de 3e verruiming van de vaargeul is vastgesteld. Vanuit de opvolging van de
monitoringsresultaten op basis van het “Protocol flexibel storten – kwaliteitsparameters” (Rijkswaterstaat
Zeeland et al., 2008) is binnen het Overleg Flexibel Storten besloten om een aantal stortlocaties (tijdelijk)
niet meer te gebruiken. Door het verdwijnen van deze capaciteit, werd in 2015 een aanvullende vergunning
aangevraagd om een aantal nieuwe proeflocaties te mogen gebruiken, weliswaar onder de voorwaarde dat
de totaal stortcapaciteit uit de oorspronkelijke vergunning niet overschreden zou worden.
3.1.1 Uitgangspunten
De huidige sedimentstrategie in de Westerschelde is gebaseerd op het meest milieuvriendelijke alternatief
uit het onderzoek in het kader van de verruiming van de vaargeul. Binnen deze sedimentstrategie wordt de
onderhoudsbaggerspecie teruggestort in het estuarium in zowel de hoofd- als nevengeulen als langs een
aantal plaatranden. Het uitgangspunt is eerst terug te storten binnen dezelfde macrocel waarbinnen
gebaggerd werd en, indien de capaciteit onvoldoende is, in de afwaartse macrocellen te storten.
Na afloop van de eerste vergunning (periode 2010-2015), werd deze strategie verdergezet binnen een
nieuwe vergunning die loopt tot 2022. Voor de verschillende stortzones worden maximale stortcapaciteit
opgegeven, zowel over de periode van 7 jaar als per jaar. Tabel 4 geeft een overzicht van de jaarlijks
gemiddelde (capaciteit over 7 jaar gedeeld door 7 jaar) en maximale stortcapaciteit conform de vigerende
vergunning. Het uitgangspunt binnen deze vergunning is om van het totale onderhoudsbaggerwerk 20%
langs plaatranden, 38% in de nevengeulen en 42% in de hoofdgeulen te storten.
Macrocel 7 - - - 0,4
3.1.2 Sedimentverspreiding
Om de sedimentverplaatsing door de menselijke ingrepen in beeld te brengen, is voor de periode
2011-2016 zowel de hoeveelheid gebaggerde specie als de hoeveelheid teruggestorte specie in beeld
gebracht (Figuur 8). Uit deze figuur blijkt duidelijk dat in macrocel 5 het meest wordt gebaggerd
(ca. 5 Mm³/jaar), terwijl in macrocel 4 het meest wordt teruggestort (ca. 4,5 Mm³/jaar). In Figuur 7 worden
de gemiddelde waarden over de periode 2011-2016 weergegeven. Deze figuur toont eveneens de
cumulatieve bagger- en storthoeveelheden over de verschillende macrocellen, vertrekkende van de meest
opwaarts gelegen macrocel (MC7) tot de meest afwaarts gelegen macrocel (MC1). Hieruit blijkt dat in de
huidige stortstrategie netto sediment van het oosten naar het westen wordt gebracht. Dit verschil is het
grootst (∆ ~ 3,5 Mm³) ter hoogte van macrocel 5, en wordt grotendeels teniet gedaan in macrocel 4
(∆ ~ 0,5 Mm³).
3.2 Proefstortlocaties
Met het oog op de optimalisatie van de toekomstige stortstrategie voor de Westerschelde, werd in 2015
een verkenning uitgevoerd naar potentiële nieuwe stortlocaties in de Westerschelde (Arcadis Nederland
B.V., 2015). Deze locaties werden in een eerste fase geanalyseerd naar de haalbaarheid om ze te gebruiken.
Op basis van de eerste selectie werd voor 5 locaties een vergunning aangevraagd om op elk van deze
locaties een proefstorting van 1 Mm³ te kunnen uitvoeren (1 keer herhaalbaar). In de volgende paragrafen
worden de resultaten van de verkenning en de voorlopige resultaten van de proefstortlocaties beschreven.
Een afwegingskader werd opgesteld waarbij voor elke locatie de evaluatie gebeurde welke potentiële
positieve of negatieve effecten gepaard gaan met het gebruik van een bepaalde stortlocatie. Voor de
volledige beschrijving wordt verwezen naar bovenstaand rapport. In Bijlage B worden de tabellen
gepresenteerd voor de verschillende clusters.
Op basis hiervan werden volgende locaties weerhouden voor het uitvoeren van een proefstorting:
• 1. Diepe put Hansweert
• 2. Inloop Ossenisse
• 10. Suikerplaat
• 11. Geul van Borssele
• 13. Ossenisse Oost
Voor deze 5 locaties werd een nieuwe vergunning aangevraagd waarbij voor elke locatie een stortproef van
1 Mm³ kon uitgevoerd worden en dit 2 maal in de tijd. Echter, in de praktijk bleken een aantal van de
vergunde locaties een aantal risico’s met zich mee te brengen: (1) voor de Geul van Borssele was het quasi
onmogelijk voor de baggerschepen om de locatie veilig te bereiken en werd de locatie voorlopig niet
gebruikt; (2) voor Ossenisse Oost ging de stortproef gepaard met de doelstelling de hinderlijke
dwarsstroming te reduceren; de oplossing die hiervoor is voorgesteld in (Deltares et al., 2013), gaat echter
uit van de toenmalige bathymetrie. Deze is in de afgelopen jaren gewijzigd waardoor zich de vraag stelt of
de voorgestelde strategie ook voor de huidige bathymetrie effectief is; omwille hiervan wordt deze locatie
vooralsnog niet gebruikt.
Inloop Ossenisse
In het rapport waarbij de proefstortzones verkend worden, wordt volgende probleemstelling en doel
geformuleerd: “De verspreiding in deze diepe zone heeft als doel om op langere termijn een effect te kunnen
hebben op de reductie van getijslag. Een belangrijke nevendoelstelling van deze diepe proefstortzones is om
bestaande proefstortzones te kunnen ontlasten.“
Suikerplaat
In het rapport waarbij de proefstortzones verkend worden, wordt volgende probleemstelling en doel
geformuleerd: “Aan de westzijde van het Middelplaatcomplex, waar deze proefstortzone is voorgesteld,
liggen een aantal kleine plaatelementen die overwegend een hoogdynamisch karakter hebben. De
autonome ontwikkeling in het gebied is een afname/erosie van het droogvallende areaal. Op deze locatie
zou ten opzichte van de huidige situatie extra ondiep water en intergetijdengebied gecreëerd kunnen
worden.”
4 Toekomstige stortstrategie
4.1 Stortzones
De vigerende vergunning in combinatie met de kansrijke proefstortlocaties geeft aanleiding tot een reeks
van potentiële stortzones die kunnen gebruikt worden in de toekomstige vergunning. Om de verschillende
stortzones onderling te vergelijken werd, analoog aan de methodologie van de proefstortzones, een
afwegingskader gedefinieerd. Voor elke zone werd een afweging gemaakt voor de verschillende aspecten.
Daarnaast kunnen er voor de verschillende stortzones maximale stortcapaciteiten gedefinieerd worden
(§ 4.3).
Voor het aspect “eco-morfologie” is er een positieve score voor de plaatrandstortingen omwille van hun
positieve bijdrage aan het areaal laagdynamisch habitat. Hoewel er vanuit bepaalde instanties (o.a. CMW)
bezorgdheden zijn geuit over de lange termijn effecten, werden deze tot op heden nog niet vastgesteld.
Daarnaast bleek het gecreëerde laagdynamische areaal eenzelfde waarde te hebben op vlak van
bodemdieren als de laagdynamische gebieden in dezelfde omgeving (eCoast, 2018). Voor de Hooge Platen
Noord wordt een negatieve beoordeling omwille het verhoogd risico van de stortingen hier op de ophoging
van de plaat, hoewel dit niet vastgesteld is. Voor de locatie SN41 wordt een negatieve score toegekend
omwille van het potentieel negatief effect van het verdwijnen van de nevengeul, wat echter samenhangt
met het aspect “behoud meergeulenstelsel”.
Het aspect “uitvoeringstechnisch” combineert de stortcapaciteit van de stortzone, de verwachte
retourstroom naar de drempels en bereikbaarheid voor de baggerschepen, waarbij elk aspect voor 1/3
meegenomen wordt. Over het algemeen scoren diepe delen in de vaargeul hier beter dan de secundaire
nevengeul, ondanks de potentiële snellere retourstroming vanuit de diepe delen naar de baggerlocaties.
In Tabel 5 is de score terug te vinden voor alle stortzones voor de verschillende aspecten. De score werd
opgemaakt rekening houdend met bovenstaande argumenten en werd voorgelegd aan de projectgroep
“storten & meergeulen” binnen het kader van de VNSC, werkgroep O&M, met vertegenwoordigers van o.a.
afdeling Maritieme Toegang, Rijkswaterstaat, Deltares en INBO.
Wanneer de verschillende aspecten gecombineerd worden tot een totaalscore (zelfde gewicht (1/5) voor
de 5 aspecten), kan beoordeeld worden welke stortzones de grootste waarde hebben voor de toekomstige
stortstrategie. Dit is weergeven in Figuur 13. Hieruit blijkt dat de stortzones in het oostelijk deel het best
scoren, dit voornamelijk omwille van de bijdrage aan het behoud van sediment dat deze zones leveren.
De hoogste scores worden genoteerd voor de stortzones diepe put Hansweert en SH41 (positief voor
behoud sediment en uitvoer-technisch) alsook Plaat van Walsoorden (positief voor behoud sediment en
eco-morfologie). Ook SH51, geulwant Ossenisse en Plaat van Ossenisse scoren goed, al dient bij deze
laatste locatie opgemerkt worden dat de effectiviteit voor het mitigeren van de dwarsstroming
gerevalueerd dient te worden, omwille van de morfologische ontwikkelingen in het gebied sinds de eerdere
studie.
Zones die volgens het gebruikte beoordelingskader niet interessant zijn, zijn het Middelgat “SN41” en de
Hooge Platen Noord, wat overeenkomt met de huidige beslissing om er niet te storten. Daarnaast scoren
de nieuwe locaties in de hoofdgeul van MC1, SH11 en diepe put Honte, slecht omwille van het risico dat
gestorte specie in deze eb-gedomineerde geul buiten het estuarium zal worden getransporteerd.
4.3.1 Nevengeulen
De stortcapaciteit in de nevengeul werd in het verleden bepaald op basis de bruto-sedimenttransport-
capaciteit. In het kader van het onderzoek van de Agenda voor de Toekomst werden in Coen et al. (2019)
modelberekeningen uitgevoerd waarbij de berekende sedimenttransporten sterk verschillen van deze uit
eerdere studies (o.a. (Jeuken et al., 2014)). Omwille van de continuïteit, wordt aanbevolen de berekeningen
van de bruto-sedimenttransporten uit te voeren met dezelfde (weliswaar verbeterde) modellen die in het
verleden werden ingezet. Daarnaast dringt een validatie van de modellen op vlak van sedimenttransport
zich op, om duidelijkheid te verkrijgen in de performantie van de verschillende numerieke modellen. Uit
recente metingen (Plancke et al., 2019a) is gebleken dat er een groot verschil aanwezig is tussen het totaal
transport (i.e. bodem + suspensie transport) en het pure bodemtransport, bepaald op basis van de migratie
van bodemvormen. Tussen beide bleek een factor 1000 verschil te zitten.
Gelet op de morfologische ontwikkelingen in de Westerschelde, verdient het de aanbeveling de maximale
storthoeveelheden die gehanteerd worden in de vigerende vergunning te updaten. Naast het risico op het
degenereren van het meergeulenstelsel, dient rekening gehouden te worden met andere aspecten, zoals
de minimale beschikbare diepte voor de binnenvaart (bv. door maximaal volume op te leggen in relatie tot
bepaald peil tot waarop kan gestort worden), verspreiding van de gestorte specie naar aangrenzende
gebieden, zowel vanuit het natuurstandpunt (bv. ophoging platen) als naar het onderhoudsbaggerwerk
(retourstroming drempels) of de afkomst van het gebaggerde sediment (“verstoring” zandbalans).
Ter illustratie van deze methodologie wordt deze weergegeven voor de stortzone INOS. Op basis van de
metingen uitgevoerd bij de opvolging van de proefstortingen op deze locatie, werden de verschillende
coëfficiënten bepaald voor de kalibratie van het model (zie uitsnede Figuur 14). Met behulp van deze
coëfficiënten kan gesimuleerd worden hoe het gestorte sediment zich doorheen de tijd zal gedragen. In dit
voorbeeld werd gedurende 3 jaar jaarlijks 2 Mm³ specie “gestort”, waarbij dit zowel in één keer (“jaarlijks”),
in twee keer (“halfjaarlijks”) als maandelijks werd gestort in het model. Figuur 14 toont hoe de gestorte
specie doorheen de tijd binnen de stortzone aanwezig blijft/verspreid wordt. Logischerwijs geven de
jaarlijkse stortingen een veel grotere variatie van de sedimentvolumes dan wanneer maandelijks gestort
wordt, al blijft het verschil op langere termijn beperkt (zie kleine verschillen in volume na 60 maanden).
Wanneer bv. een maximale volumetoename gedefinieerd wordt, kan de aanbevolen jaarlijkse
storthoeveelheid bepaald worden. Voor deze locatie bedraagt het watervolume onder -20m LAT meer dan
10 Mm³, zodat een resthoeveelheid sediment van 1,6 Mm³ na 3 jaar storten (2 Mm³/jaar, maandelijks
gestort) geen probleem oplevert.
4.3.3 Plaatranden
In tegenstelling tot de stortzones in de hoofd- en nevengeul, beogen de stortzones nabij plaatranden een
grotere stabiliteit van de gestorte specie. Voor deze zones zal een balans moeten gevonden worden tussen
gewenst morfologische en ecologische ontwikkelingen ten gevolge van de stortingen (cfr. creëren
zandlichaam waarachter laagdynamisch habitat ontstaat), potentiële risico’s in de aangrenzende gebieden
(cfr. ophoging platen) en beschikbare capaciteit (omwille van beperktere sedimentdynamiek in deze zones).
Hierna wordt voor een aantal gebieden reeds een voorstel uitgewerkt, wat ook voor andere zones
wenselijk is (cfr. Suikerplaat, Platen van Ossenisse (oostrand), …).
5 Conclusies
Voor het terugstorten van onderhoudsbaggerspecie in de Westerschelde zijn vergunningen nodig waarin de
verschillende toegestane stortzone wordt gedefinieerd. De huidige vergunning loopt nog tot februari 2022
waardoor het noodzakelijk wordt om invulling te geven aan de toekomstige stortstrategie.
Op basis van de resultaten van de afgelopen decennia, is een beoordeling gemaakt van de verschillende
stortzones die in aanmerking komen voor de toekomstige stortstrategie. Op basis van een
beoordelingskader, waarbij de aspecten nautiek, veiligheid, eco-morfologie, behoud van sediment en
uitvoeringstechnisch geëvalueerd worden, is voor elke stortzone een score bepaald. Hieruit volgt dat de
stortzones in het oostelijke deel van de Westerschelde het best scoren, aangezien deze in de omgeving
liggen van de belangrijkste baggerlocaties en hierdoor het behoud van sediment bevorderd wordt.
Daarnaast komen de diepe delen in de vaargeul als goed scorende locaties naar voor, aangezien deze een
grote stortcapaciteit kennen en ook voor de baggerschepen makkelijk toegankelijk zijn. Tenslotte blijkt ook
de Plaat van Walsoorden hoog te scoren, doordat deze locatie de mogelijkheid biedt ecologisch waardevol
areaal in stand te houden.
Voor elke stortzone zal een afbakening moeten gedefinieerd worden. Gelet op de morfologische
ontwikkelingen in de Westerschelde, wordt voorgesteld de afbakening van de vergunde stortzones zo te
bepalen dat ze de ruimte biedt om op de wijziging in morfologie te anticiperen/reageren. Een zo ruim
mogelijke afbakening van de toekomstige stortzones in combinatie met een aantal restricties (om de
verschillende estuariene functies te garanderen) kan hieraan tegemoet komen.
Daarnaast wordt voorgesteld om voor elke stortzone aanbevolen storthoeveelheden vast te leggen. De
bepaling van deze hoeveelheden is verschillend voor elk type stortzone en houdt rekening met de
verschillende functies die het estuarium vervult.
6 Referenties
Arcadis. (2013). Project Veiligheid & Toegankelijkheid: rapport K-16 Ontwikkelingen mesoschaal
Westerschelde (factsheets)
Beirinckx, K.; Taal, M.; Plancke, Y.; Van den Bergh, E. (2013). Plan van Aanpak Onderzoek Agenda voor de
Toekomst
Coen, L.; Plancke, Y.; De Maerschalck, B.; Mostaert, F. (2019). Morfologie Mesoschaal – stortscenario’s
geulen: deelrapport 13. Stortscenario’s hoofd- en nevengeulen. Versie 3.0. WL Rapporten, 14_024_13.
Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen
Coen, L.; Plancke, Y.; De Maerschalck, B.; Mostaert, F. (S.d.). Agenda voor de Toekomst Morfologie
Mesoschaal: Deelrapport 13 – Scenario’s morfologisch beheer
Consortium Arcadis & Technum. (2007a). Hoofdrapport Milieueffectrapport: verruiming vaargeul Beneden
Zeeschelde en Westerschelde. 311 pp.
Consortium Arcadis & Technum. (2007c). Verruiming vaargeul - Hoofdrapport Passende Beoordeling. 130
pp.
Deltares; IMDC; Svasek; Arcadis. (2013). Mitigatie dwarsstroming Zuidergat. LTV V&T - rapport B-25
Dujardin, A.; Vanlede, J.; De Mulder, T.; Mostaert, F. (2008). Advies getij-indringing Zeeschelde. WL
Adviezen, 765/26. Waterbouwkundig Laboratorium: Borgerhout
Het Zeeuwse Landschap; Delta Project Management. (2016). 7-Eilandenplan Duurzame en korte termijn
maatregelen voor het behoud van kustbroedvogels in de Zuidwestelijke Delta. 51 pp.
Ides, S.; Plancke, Y.; De Mulder, T.; Mostaert, F. (2007). Morfologische analyse van de bagger- en
stortintensiteitsdata van de Beneden Zee- en Westerschelde van 2000 tot en met 2005. WL Rapporten,
791/02. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen
Ides, S.; Plancke, Y.; Peters, J.J. (2008). Determinatieonderzoek plaatrandstortingen: deelrapport 3.
Voorstel stortstrategie. WL Rapporten, 791/06. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen
IMDC. (2015). Monitoringprogramma Flexibel Storten - Analyse van stortingen in de diepe delen van de
hoofdgeul - jaarrapport 2014
Jeuken, C. (2001). Verificatie van het cellenconcept Westerschelde op basis van historische gegevens
Jeuken, C.; Vroom, J.; Wang, Z.B.; Depreiter, D.; Holland, G. van; Dam, G.; Poortman, S.; Cleveringa, J.
(2014). Advies flexibel storten
Lanckriet, T.; Depreiter, D.; van Holland, G. (2017). Equilibrium-Type Response Model for the Sediment
Volume of Dredging and Disposal Areas. J. Waterw. Port, Coastal, Ocean Eng. 143(5): 4017030.
doi:10.1061/(ASCE)WW.1943-5460.0000406
Plancke, Y.; De Schrijver, M.; Meire, D.; Mostaert, F. (2017). Overleg Flexibel Storten: deelrapport 20.
Analyse van de waterbeweging, het sedimenttransport en de morfologie nabij de Hooge Platen. versie 1.0.
WL Rapporten, 00_031_20. Rijkswaterstaat, Zee en Delta: Antwerpen; Middelburg. Available at:
http://documentatiecentrum.watlab.be/owa/imis.php?module=ref&refid=292109
Plancke, Y.; Ides, S.; Peters, J.J. (2008a). Determinatieonderzoek plaatrandstortingen: deelrapport 1.
Historische morfologische analyse en interpretatie terreinmetingen. WL Rapporten, 791/06.
Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen
Plancke, Y.; Meire, D.; Mostaert, F. (2019a). Overleg flexibel storten: deelrapport 31. Stromings- en
sedimenttransport metingen ter hoogte van de diepe put van Hansweert. Versie 3.0. WL Rapporten,
00_031_31. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen. Available at:
http://documentatiecentrum.watlab.be/owa/imis.php?module=ref&refid=317491
Plancke, Y.; Sas, M.; Heinis, F.; Ides, S. (2008b). Nota plaatrandstortingen: verruiming vaargeul
Westerschelde. WL Rapporten, 791_06. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen
Plancke, Y.; Vos, G.; Ides, S.; Mostaert, F. (2009). Determinatieonderzoek plaatrandstortingen:
ontwikkelingen van arealen op de korte termijn. WL Rapporten, 791_06. Waterbouwkundig Laboratorium:
Antwerpen
Plancke, Y.; Vos, G.; Taverniers, E.; Mostaert, F. (2011). Overleg flexibel storten: T0 morfologie
plaatranden. WL Rapporten, 791_08. Waterbouwkundig Laboratorium: Antwerpen
Plancke, Y.; Wouters, K.; Meire, D.; Mostaert, F. (2019b). Agenda voor de toekomst - Morfologie
Mesoschaal: Deelrapport 5 – Data-analyse sedimentdynamica ter hoogte van stortingen
Rijksinstituut voor Kust en Zee. (2007). Monitoring van de effecten van de verruiming 48’/43’ - MOVE-
Rapport 9, deel I: Fysische hypothesen
Rijkswaterstaat Zeeland; Departement Mobiliteit en Openbare Werken, afdeling M.; Toegang. (2008).
Protocol voorwaarden voor flexibel storten – Kwaliteitsparameters. 6 pp.
Vanlierde, E.; Ferket, B.; Pauwaert, Z.; Michielsen, S.; Van De Moortel, I.; Levy, Y.; Plancke, Y.; Meire, D.;
Deschamps, M.; Verwaest, T.; Mostaert, F. (2016). MONEOS - jaarboek monitoring WL 2015: factual data
rapportage van monitoring hydrodynamiek en fysische parameters zoals gemeten door WL in het
Zeescheldebekken in 2015. Versie 3.0. WL Rapporten, 12_070. Waterbouwkundig Laboratorium:
Antwerpen. Available at: http://www.vliz.be/nl/open-marien-archief?module=ref&refid=260354
Wang, Z.B.; Winterwerp, J.C. (2001). Impact of dredging and dumping on the stability of ebb-flood channel
systems, in: (2001). 2nd IAHR symposium on RCEM
Winterwerp, J.C.; Jeuken, M.-C.J.L.; van Helvert, M.; Kuijper, C.; van der Spek, A.; Stive, M.J.F.; Thoolen,
P.M.C.; Wang, Z.B. (2000). LTV Schelde-estuarium, cluster morfologie
Winterwerp, J.C.; Wang, Z.B.; Stive, M.J..; Arends, A.; Jeuken, C.; Kuijper, C.; Thoolen, P.M.C. (2001). A
new morphological schematisation of the Western Scheldt estuary, in: (2001). 2nd IAHR symposium on
River, Coastal and Estuarine morphodynamics
Bijlage A – Overzichtskaart
Figuur 15 – Situering geulen en platen Westerschelde