Professional Documents
Culture Documents
Radjah
Radjah
BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN
2129 5650
De
Javaansclie Cjeestenwerelcl
de
en
betrekking, die tusseben de Geesten en de
zinnelijke wereld bestaat
verduidelijkt door
P etangan%
bij de Javanen en Soendaneezen in gebruik
door
H. A. VAN HIEN
lste deel
Bladz.
dhisten 5
De góden 16
De Brahmaansche godenleer 20
De Ridjaloe='l=Ghahib 206
De Natuurgeesten 210
De duivels 214
De spoken 238
Het leven hiernamaals 244
De geesten 249
offers 274
Bladz.
Afdeeling B. De middelen tot wering van den invloed van
lahan's 286
De djampe's 296
De radjah's ...
299
offeranden duivels
Afdeeling C. Het brengen van aan en gees®
De W /oe/toe=kalender 33?
De seizoenen 375
seizoenen 397
Staat, aangevende het aantal dagen van iedere maand inde ver®
Bladz.
tot 2000 42 j
titel
De eerste druk van dit werk verscheen in één deel, onder den van:
wenschen te ondernemen.
zekeren van voorspoed en geluk bij hetgeen zij
deze beschrijving de Javaansch=Mohammedaansche tijd*
Ik voegde bij
het raadplegen deze Petangan s.
rekening, noodig voor van
tweede druk er
werk vond vele koopers en spoedig moest een
Mijn
van gemaakt worden.
niet alleen Primbon’s, maar
Intusschen had ik vernomen, dat de Javanen
de vereering van
ook de gebruiken, die ontstaan zijn uit
Petangan's
andere uit de Boeddhistische en Parsische godsdiensten»
góden en wezens
bij
Wereld”.
evenwel later het werk geheel te herzien en
Deze titel noodzaakte mij
de vier klassen van bevolking
daarin op te nemende beschrijving van
onvoldoende voor*
wezens, die inde Petangan's genoemd worden, mij
kwam.
,
aangemoedigd, verscheen de
Dooreen flink debiet van mijn werk
bevatte de beschrijving van de vier klassen
vierde druk in vijf deelen en
hun
van bevolking op Java, hun godsdiensten, tijdrekenkunde en ge*
H. A. van Hien.
HOOFDSTUK I.
tijden van hun bestaan, moet ook het Javaansche eenmaal een wild
natuurvolk zijn geweest, dat een zwervend leven leidde te midden
der oerwouden, die zijn land bedekten monsters uit het
en van dierenrijk,
waarmede het voortdurend te strijden had. Reeds in dien staat van ruwe
r
angschikken, en daar de werking dier natuur» en andere krachten, vooral
die der eerste, geen duidelijk zichtbare en tastbare oorzaken heeft, moest
v
an de onzichtbare andere geesten inde natuur, zijn voortgesproten uit
bet geloof, ie dat alles inde natuur bezield is, en ze dat de zielen in haar
v
an den invloed der godsdiensten en der beschaving van de hooger ont»
Bij een dieperen blik echter, zoowel in het gewoon dagelijksche, als in
bet geestes» en gemoedsleven van den Javaan, bemerken wij alras, dat
boewel hij bij zijn Natuurdienst en geestenvereering ook de godsdienst»
begrippen der Hindoes, Parsi en der Mohammedanen, soms zelfs die der
Christenen, min of meer devoot aanhangt, die Natuurdienst en geesten»
Javaansche Geestenwereld 1.
1
der later door hem godsdiensten
vereering toch door geen overgenomen
en Meded. Zend. Gen. IV, 105 v.v.) Javanisme wordt genoemd, ons een
gevonden worden.
kig en bepaalt zich meestal tot uiterlijkheden, die ten duidelijkste bewijzen,
dat, al doet hij ook moeite om zich als geheel daarin doorkneed voor te
doen, hij er betrekkelijk heel weinig van afweet, en dat dit weinigje zelfs
of dieper gaat zijn kennis gewoonlijk niet van den godsdienst, die hem in
is inden
vereert, werd overgebracht. Zelfs de geestelijke onder de Javanen
regel verre van op
de hoogte van den inhoud en de beteekenis der gods=
dienstige werken, die hij gebruikt en der gebeden, die hij in het Arabisch
opdreunt.
Overigens valt het den opmerkzamen beschouwer van het Javaansche
volk niet moeilijk, spoedig gewaar te worden, dat van eenheid van gods=
dienst en geloofsbegrippen onder de Javanen geen sprake is en men op
dit gebied allerlei secten onderscheiden kan, die, zooals wij hiervoren reeds
opmerkten, bij het Mohammedaansche geloof, dat zij heeten te belijden,
het Brahmaïsme, het Boeddhisme, het Magisme, het
nog velerhande, aan
Dualisme en aan den Natuurdienst ontleende leerstellingen en geloofs=
begrippen zijn blijven aanhangen.
Van al die secten hier een volledige beschrijving te geven, zou ons te ver
ons dus bepalen tot een korte behandeling der vier voornaamste, wier leer=
2
komst op Java van uitgeweken Hindoesche Parsi inde zestiende eeuw, tot
onderverdeeld worden, welke secten wij in het sde deel nader zullen
beschrijven en aan welke secten wij het best de namen zouden kunnen
heeft, zoo als wij schreven, prof. Veth bedacht en wel van Javanisme,
het geloof deze drie secten, de belijders de
aangezien men van waarvan
bunnen beschrijven, daar dit geloof zich bepaalt tot een wonderlijke en
beoefening het geheele godsdienstige leven van den Javaan als het ware
besloten ligt, en die zoo innig verbonden zijn niet alleen met het gods*
begrip, dat hij heeft, maar zelfs ook met zijn zedelijk en maatschappelijk
leven, dat iemand zonder petangan voor hem zoo goed als een onbestaan*
baar wezen is. Die petangan vormt den band tusschen de menschen en de
dom openbaart en den mensch haar hulp en vertroosting schenkt, ook haar
Macht bewijst; zij is in het kort de hoogste schat van den Javaan, omvat
2 'jn
geheele dogmatiek en moraal. Van deze petangan's kent de Javaan vier
soorten als:
3
Inde tweede plaats is als een natuurlijk gevolg voorbedoeld
van syn=
cretisme aan te merken het geloof aan het bestaan naast God van allerlei
andere góden, goede kwade geniussen
en en van geesten, spoken, daemo=
nen, duivels, engelen, enz., wier aantal legio is en wier vereering een
gevreesd worden.
Ons doel bepalende tot de bovengemelde vier hoofdsecten, wenschen
wij van deze secten in deze inleiding, die het deel bevat,
geheele eerste
te beschrijven:
I. hun godsdienstige begrippen,
11. hun offeranden,
111. hun tijdrekenkunde,
welke onderwerpen in nauw verband staan tot dein de volgende deelen
te behandelen petangan’s.
4
AFDEELING A.
5
boetedoening het zinnelijke trachten
te over»
leven door offeranden en
uitgesloten.
godsdienstige omwente»
Omstreeks het jaar 543 voor Chr. ontstond een
Gaoethama ot
ingenomenheid verdraag»
beoefening der deugden, door ingetogenheid,
en
doen
zaamheid na den doodden Atma inden hemel of het Nirwana te
overgaan.
jaren vóór Chr. ontstond
weder een godsdienstige om*
Ongeveer 100
door het
wenteling, waarbij het Boeddhisme aan lager wal geraakte en
Boeddhisten op Java. ,
, .
bleet
Het Boeddhisme werd echter in Indië niet geheel uitgeroeid en
de scheltrompet,
met vier handen, waarin hij zijn attributen hield, zijnde
hem de einde»
de radpijl, een knots en een lotosbloem. Tot voertuig diende
Garoeda ; als de
looze wereldslang Sesha of Ananta of de zonnevogel
werd in
de hersteller het door Brahma geschapene,
onderhouder en van
lot
en booze daemonen, die haar met ondergang bedreigden, te zuiveren,
dwerg, vaneen
nederdalingen behoorden die inde gestalten
vaneen
deze
om het Boeddhisme meer
visch, vaneen schildpad, vaneen ever enz. en
beschouwd. f
In
Niet alle volken van Indië huldigden echter deze geloofsbegrippen.
het Roedra, de dienaar van
zuidelijke bergstreken onder andere,
was
de
werd. Daar de hoogere streken aar
Indra, die tot volksgod verheven
kon die
doch daar deze afhankelijk waren van regenbuien, voor
ren,
den stormgod, den
streken alleen heil verwacht worden, door Roedra,
op
de
voorgrond te doen treden. Als stormgod was hij de geweldige, gevrees*
de vruchtbaar makende.
In deze
de; als regenaanbrenger de weldoener,
6
werd als Shiwa vereerd of als b/ïahadewa,
dubbele kwaliteit hij
Maha Iswara, de machtige
de oppergod of de god bij uitnemendheid; als
in welke
heer, de heer der góden of als Kala of Mahakala, de verwoester,
de in wilde gedaante werd
laatste hoedanigheid hij als bloeddorstige
drietand keten van menschen*
voorgesteld, gewapend met een en een
Nandi.
in het midden, Wishnoe aan zijn rechter* en Shiwa aan zijn linker zijde.
verder door
Ofschoon deze Trimoerti toen voorgoed gevestigd was en
keten menschen*
een schrikwekkend aangezicht, groote tanden en een van
als Parwati,
schedels om den hals. Deze laatste godin werd ook wel eens
met Shiwa hun Ganesa, den god der wijsheid en van de kunsten,
en zoon
Van den Hindoestam, die het eerst koloniën stichtte inde Residenties
gevonden beel*
daar worden op het Tengger*gebergte eenige resten van
Deze
den, die uitsluitend aan het Brahmaïsme gewijd zijn geweest.
wel den Hindoe*
beelden zijn afkomstig van uitgeweken Hindoes en van
7
vier elementen. Zij behielden slechts enkele begrippen van de weder-
geboorte beschouwden den Poeman, Paoeman, Maha Koewasa of
Maha
rmgg/als hun hoogsten God, Manik als de
god van het licht en van den
dag, Maija als de godin van de duisternis
en van den
nacht, de zon, de
maan, de sterren, en de vier
elementen als de bestuurders van
het heelal
welke godsdienst tot op den huidigen
dag gevolgd wordt door de'
atstammehngen van deze Hindoesche Parsi, die als
een afzonderlijke
secte der bevolking van Java bekend staan onderden naam van Tengge=
reezen, Tiang Tengger of wel eenvoudig Hindoes.
Wegens de belangrijkheid van deze secte zullen
wij aan haar geloofs=
egrippen in deze inleiding afzonderlijke afdeeling wijden, terwijl
een
haar
petangan s, de Ngelmoe’s, ineen afzonderlijk 5 e deel een plaats zullen
vinden.
8
DE SCHEPPING DER WERELD.
a
jechts
les
een bodemlooze afgrond; de duisternis was in duisternis gehuld!
was een niet te onderscheiden ruimte.
Heze ruimte bevatte de Akasha, de kernstof van drievoudige hoedanig»
6'
zich zelf
p • een dragend beginsel, Brahm, een scheppende macht,
oeroesha, en bevruchtende kracht
vermogen, Prakriti. De vereeni»
een en
?oi^d' Ën
ada
sc
Wordt
boot,
in
de mystieke
Hindoesche geschriften als volgt beschreven: De
vergaarplaats van alle typen van dingen, het
a ]j ereerst
door Parabrahma
voortgebracht.)
n ° ntwikke lde
omv°tt de Almacht de
Karna, d.i. de eerste bewuste, alles
en e
begeerte, het eerste gevoel van oneindig teeder mededogen
9
en genade, dat ontstond in het bewustzijn de
van scheppende Eene
Kracht, zoodra als zij tot leven en zijn kwam als straal
een uit het Vol»
strekte; de onnaspeurbare kracht, die het aanzijn gaf aan Aditi, de ruimte,
den tijd en de substantie, de baarmoeder het
van heelal, het vrouwelijk
beginsel, uit wier schoot, zoodra deze bevrucht door den
was
goddelijken
geest, voortkwam: Daksha, het geestelijk en mannelijk beginsel, de kracht,
het inzicht en de werkzaamheid.
10
geschapen godheid, de gezant en
vertrouweling van Parabrahma. Hij werd
vóór de Trimoerti
geschapen. In andere scheppingsverhalen wordt
gezegd
dat hij het wereldei
opving en door de kracht van zijn wil het in tweeën
spitste. De eene helft werd de hemel met de
hemellichamen, de andere
nelit werd de aarde de
en Trimoerti.)
Brahma gehoorzaamde
eensklaps verscheen de Almachtige
en
voor zijn
gezicht, onder de gedaante vaneen mensch met duizend hoofden
troeroesha). Hij viel terstond op de knieën, aanbad den Eeuwige en zon<-
lof. Over die hulde
tevreden, verdreef het ongeschapen Wezen de
duisternis en schiep Manik, het astrale en hemelsche licht, en terwijl Hij
nu aan Brahma het schouwtooneel
van zijn Wezen toonde, waarin al de
vormen al de levens der
en schepselen als sluimerende lagen, schonk
Hij
hem de macht, die vormen en die levens voort
om
te brengen en te ont»
Wikkelen.
e
bescherming der wetenschappen, der kunsten en
van de muziek- als
droes Hi ' haar °P' de verdeeling der
et
schoonheid, der liefde/van
fortuin de
en van vruchtbaarheid; en als Parwati de
bescherming der
eu?d en de uitoefening der wraak en van de gerechtigheid.
4- Nadat Brahma over de hem
gegeven opdracht der schepping een
d .i. drie honderd
godenjaar, 2
vijf en zestig zonnejaren, had nagedacht, begaf
den arbeid
! ‘,
aan -
Door zijn gedachte alleen maakte hij van zijn
c
edel het uitspansel, Langit, zijn vleesch de
en van aarde, Mritloka.
usschen deze beiden plaatste
hij de dampkring, Antarikha, die hij deed
n staan uit zijn adem; maakte verder zijn gelaat de
van
zon, Soerija ; de
aan, Tjandhra ; de sterren, Sasra; den melkweg,
en
HagiTagil ; van zijn
men en beenen vormde hij de acht
hemelgewesten, die de vier hoofd*
lndst '" e^en de
en vier tusschenstreken bevatten; maakte
voorts hij de
h * me ,en
' Swarga's, en de zeven hellen, Naraka's; van zijn hersens
,
11
zettende, voorzag hij het binnenste der aarde van water en vuur, gemaakt
van zijn bloed en de oppervlakte der aarde bergen
van en steenen, die uit
zijn beenderen en tanden voortkwamen en van lucht, Hawa, die hij uit
zijn navel deed ontstaan. Brahma gaf aan het geschapene de volgende
bestemmingen.
Het uitspansel zal dienen ten behoeve
van de hemellichamen.
De aarde zal strekken tot
woonplaats van sterfelijke wezens, Martjapada
De dampkring zal groot in
omvang, fijn en glanzend zwart van kleur en
in staat zijn, de hemellichamen de aarde te omhullen.
en
De zon zal uitstralen een vlammend blauw=wit licht, om de aarde bij dag
te verlichten; dat licht zal de kracht hebben, warmte te veroorzaken, alles
te doen ontkiemen en bijdragen tot de ontwikkeling van de geheele
wereld.
12
bijna rondom de aarde stroomde. Door de beweging werd het water
helder en doorschijnend, tirta kamadanoe.
13
hem ondergeschikt Brahma nam daarop de gedaante aan van Roti (nacht)
en nadat hi, zi,n denkvermogen in zich zelf
samengetrokken had en de
eigenschap van duisternis zijn aangenomen lichaam doordrongen had
werden de Asoera of
s, niet-goden, die uit zijn
dij voortkwamen, het eerst
door hem
voortgebracht. De schepping voortzettende
nam Brahma
een
anderen vorm die
aan, van Ahan (dag) en
schiep hij uit zijn adem
de Soera of góden
s en begiftigde hen met de eigenschap van lijdelijkheid
n zijn daarop aangenomen lichaam van Sandhija (avondschemering)
D'
"*
?” “ 111 "' d“ »**««« «*£
"
"T" “ "irt-soden bedrogen
Ad.Ujas, , 8 sroren Wasoe’s, 11 sroren Roedra’s en 2 sroren Asiwi’s of te
zamen 33 koti s of
330 000 000 wezens.
lottS
J
7 6n nam Brahma 2iin laa tsten
r a\ J
vorm aan van Jijotsma (dage-
rd dS
?en n
genSchap
n° r
£
schen t
7 ; van
en schiep de men-
°f
dat is de
Wereld
Wereldz.el,
groote Geest, de
of
Parabrahma, zelf, haalde Brahma verder 60 000 000 000
d
bevoV T
evolken, gaf
V
n°
r
eiken At ma
\
menSchen '
die langzamerhand de aarde zullen
aan het
geweten, Roemangsaning hati ; het ik,
Ahankara ; het gevoel, Manas het
; verstand, Mahad of Boeddhi; en at wat
vatba ar IS v het
ontvangen der drie hoedanigheden van
goedheid>
u, van hartstocht, radjas, en van duisternis, tamas; daarenboven de
v.]t organen, bestemd tot de
opening van
uitwendige voorwerpen te
weten: het
oog, het oor, den neus, de tong en het vel; de vijf organen'der
andeling; de stem, de handen, de
de
voeten, beneden-monding van de
ingewandsbuis de
schaamdeelen; eindelijk
en
de samenstellende atomen
van de vijf elementen, of den ether, de
lucht, het vuur, het water en de
aarde, welke, vereenigd en verbonden, hem dienen, om alle lichamen te
en beiloeve van den mensch
schiep Brahma verder de Weda's
f , I
e dIÊ
u° f '
n Ult Vier
Zl,n monden kwamen. De
h
bracht
schepping vol-
hebbende ging Brahma naar de Swargaloka en plaatste zich op zijn
troon, de Bale Martjoekanda.
G
Uoddehik
f' -
de Algemeene Ziel, het Oneindig Verstand of het
Denkvermogen; 2de Tanmatra’s, Bhoeta of Bhoetasarga: de
ementale
e
schepping, de eerste differentiatie de
van algemeene Onge-
sc eiden substantie; de
3 Indrija of Aindrijaka: de organische
ontwikkeling.
cze drie de
waren
PraAriti-scheppingen, de
ontwikkeling der onge-
Moeth-
n at “ Ur Vooraf Segaan door het ongescheiden
'
,
Beginsel; 4 de
Fu " damenteele
Z1
J schepping (van waarneembare dingen), die
d eren 6d Odï
° erdhWaSrotaS:
en ''
die
Tairi' of Tirijaksrotas: die der
dln mensch
van
7 de Arwaksrotas: die van
Van de zevende
schepping, die van den mensch, bestaan vele afzonder-
Ipe legenden van verschillende lezingen, van welke wij hierachter twee
nebben vermeld.
14
Het vervolg van de Shatapatha=Brahmana bevat de Djiiapsoro of de
wezens en verdere bijzonderheden onvolledig is, zullen wij deze lijst aan=
ander gezegd wordt en trachten uit deze geschriften een beknopte Hindoe=
Javaansche mythologie samen te stellen, tot verduidelijking der
Pawoekon's.
15
DE GODEN.
soro te beknopt is, om den lezer een duidelijk denkbeeld te geven van
deze andere onder dezen
en naam rangschikkende wezenheden, zoo
van God, enzoovoorts. Zij kunnen inderdaad beschouwd worden als een
met dit belangrijke verschil, dat terwijl er voor een dier geen mogelijkheid
van ontwikkeling bestaat door eenig rijk dan het menschenrijk, de mensch,
wanneer hij een zeker hoogtepunt bereikt heeft, verscheidene paden van
sommige lager en andere hooger dan de onze staan, daar tot nog toe
slechts klein gedeelte de
een zeer van onze eigene hoogte bereikt heeft,
waarop het voor ons mogelijk is, bij hen te het
ons
voegen, maar schijn,
zeker, dat sommige van hun zeer talrijke klassen in hun opwaartschen
vooruitgang in het geheel niet door eenige menschheid
gegaan zijn, die met
de vergelijkbaar is. Het is het
onze
op oogenblik voor ons niet mogelijk om
komstige tijdperk tot een veel hooger puntte verheffen. Voor hen ligt zoo»
16
wel als voor ons een steiler, maar korter pad naar nog verhevener hoogten
open voor de ernstige poging, maar wat voor hen die hoogten kunnen
dewa’s genoemd.
Evenals ons gewone lichaam hier het laagste voor ons mogelijke
lichaam het stoffelijke is, is het gewone lichaam vaneen Kamadewa het
een astraal lichaam leeft, naar hoogere gebieden uitgaan ineen Maijawi =
roepa, evenals wij zouden kunnen doen ineen astraal lichaam, terwijl het
inspanning zijn zou, om inde Karana Sharira te treden, dan het voor ons
lichaam van den Roepadewa het Maijawiroepa zijn, daar zijn verblijfplaats
dien geestelijken toestand is, dien wij
op de vier lagere of roepavlakten van
zich dit
gebied te openbaren, als het voor astrale wezenheden is, om op
verheven te denken,
een
misvatting zijn, hen allen onmetelijk boven ons
onder alles
algemeen gemiddelde onder hen veel hooger dan ons; want
edel, onzelfzuchtig, geestelijk gezind mensch kan zeer goed hooger staan
Weet men zeer goed, dat elke tusschenkomst in menschelijke zaken op het
geheel en al boven en verder dan het Dewan\V staan de groote scharen der
Javaansche Geestenwereld 2.
17
oppergoden, maarde beschouwing van zulke verheven Wezens zou ineen
andere wezens moesten wij vooraf laten gaan, ten einde den lezer, die met
een en ander niet bekend is, de beschrijving der góden van het
deze feiten, die van geslacht op geslacht overging en eerst in onzen tijd
als overlevering werd opgeteekend, zeer waarschijnlijk verminkt werd.
Deze meening deelen ook wij en veronderstellen, dat vele góden, ge=
geordende staten hebben gemaakt. Deze meening kregen wij, door hetgeen
in verschillende overleveringen gemeld wordt, dat vroeger de góden samen
met de menschen op
aarde hadden geleefd, zichtbaar waren en zelfs
overgenomen uit den ouden tijd, dat Oostersche vorsten dikwijls den titel
van Dewa of god en vorstinnen die van Dewi of godin voeren, ook dat vele
mensch een geest en een geest een god wordt, zoo ligt de meening voor de
die den mensch, het dier en de gewassen doen leven, welke krachten en
vermogens uitgaan van wezens, ver boven den mensch verheven. Aan het
18
in verschillende daarvan gezegd wordt, doch daar
Javaansche geschriften
wij in die geschriften groote verschillen en zelfs tegenstrijdigheden aan=
19
DE BRAHMAANSCHE GODENLEER.
Alvorens een begin te maken met de beschrijving der góden, moeten wij
PARABRAHMA,
de God der Brahmanen, de Almacht, Die, vereenzelvigd met het Nirwana,
de oorsprong is alles, wat bestaat. Inde Weda's wordt uit eerbied
van Zijn
naam niet genoemd, doch vervangen door:
TAD
of Taf, d.i. „Dat" of „Het". Alles wat is, geweest is, of zijn zal, Eeuwige
Stof of Substantie, vormloos, geslachtloos, onbegrijpelijk. Hij heeft verder
nog 1008 goddelijke namen en aangezichten van de uit Hem gaande
krachten, waarvan de voornaamste hieronder genoemd worden.
TAN HANA,
de Verhevene, en Onzichtbare;
WENANG,
of Weneng, de Onbegrijpelijke Oppermacht, de eerste Oorsprong;
PRAMESTHI,
de Beschikker des noodlots;
POERBAWISESA,
de Almachtige Opperschepper en Opperheerscher;
AKSHARA,
SAHAMPATI,
de hoogste Macht;
MAHA ATMA,
MANDOEKAIJA,
de God, die ondenkbaar en onuitsprekelijk is;
20
SARWAGA,
de Allerhoogste Wereldstof;
SATTA,
Satija, Asat, Is of Sat, de Eene Werkelijkheid;
BHAGAWAT,
de Heer, het Opperste Wezen;
PARAMARTHIKA,
Eéne en eeuwig Ware Bestaan;
PARAMARTHA,
de Volstrekt Volmaakte;
PARAMARTHASATIJA,
de Volstrekte Waarheid;
AWIJAKTANQEGRAHENA,
bet
Ongedeelde Beginsel;
ANOETTARA,
de
Onovertroffen, Onvergelijkelijke;
ASTA=DASHA.
de
Volmaaktste, Allerhoogste Wijsheid;
AWIKARA,
de
Onveranderlijke;
PRADHANA,
de
oorspronkelijke Stof, de algemeene Ziel;
AWIJAKTA,
de
ongeopenbaarde God;
ASHIJOETA,
n, et
aan verandering onderhevig;
MAHATOWARATA,
KALA HAMSA,
de God
buiten den tijd en de ruimte;
21
JIJOTISHAM JIJOTI,
het Licht der Lichten;
NIRGOENA,
de onpersoonlijke God;
ASAT,
de Ondoorgrondelijke;
TAD»DIKIJAM,
TATTWAN,
PARAMAKA,
AMRITA,
1 HOTRI'S
2 BRAHM,
3 POEMAN,
4
ISITWA,
niet ziet. Zij wordt uitgeoefend door millioenen van engelen en góden;
5 PRAKRITI,
6 POEROESHA,
7
MOELAPRAKRITI,
22
8 PASHIJANTI,
licht geluid; het hel»
verborgen Licht en Geluid; de versplitsing van en
9 ADANARI,
de Goddelijke Vonk;
10 OM,
krachten
worden van de oorspronkelijke góden, godinnen, machten, en
den met
11 AJA'S,
dat zijn die krachten, machten en vermogens in het heelal, die bij het
der aarde niet vernietigd worden. Van deze dient inde eerste
vergaan
Plaats melding gemaakt te worden van de
iz NABHAS=TALA,
15 NIRWANA,
verhevensten
Vereenzelvigd gedacht wordt met den hoogsten en vorm,
te
vergelijken.
dezen Parabrahma
In Hindoesche geschriften wordt van vorm van
het volgende gezegd: Als men een lichaam alles ontneemt, wat het bezit,
ei
genschap is het Nirwana.
t Ml JA
4
de
of
Ma/a, woordelijk vertaald: begoocheling, de verpersoonlijking van
duisternis en de godin van den nacht. Inde Poerana s wordt zij aange»
23
duid als de heelalsche kracht, die het bestaan van verschijnselen en de
15 AKASHA
of Aksa, de geest de
van stof, de verpersoonlijking van de fijne, boven=
zinnelijke, geestelijke kernstof, die de gansche ruimte doordringt; de oor=
16 ADITI,
Amba, Soerarani, Dewamatri of Awabodha, de godin der ruimte. Inde
Weda's wordt zij de Moedergodin genoemd, uit wier
schoot, zoodra deze
bevrucht is door den goddelijken Geest, stof, leven, kracht en handeling
ina anzijn geroepen worden. Als Prasrija of Winaija wordt zij de voort»
brengster de genegenheid
van genoemd.
Een voorname godheid is:
17 DAKSHA,
de verpersoonlijking van het geestelijke en mannelijk beginsel, de kracht,
het inzicht en de werkzaamheid.
18 RITAM,
de verpersoonlijking de wet of
van wereldorde;
19 SATIJAM,
de verpersoonlijking de waarheid of het
van gevolg; en
20 ANANTA,
21 WISESA
of Toenggal de de
eerste god en Janus der oudheid. Hij was de gezant en
22 MAHA BHOETA
25 MANIK,
de
verpersoonlijking van het oorspronkelijke, hemelsche of het astrale
lc de
t; god den dag volgens andere
van en geschriften ook van het
'Pannelijk beginsel.
24 DEWAJNANA en
25 DAIWAJNA.
Dat zijn de góden
godinnen, die door Parabrahma werden gescha*
en
26 TRIMOERTI,
de
Q»
*’ verpersoonlijking van de drie goddelijke krachten, de scheppende,
erhoudende vernielende, in één lichaam
en met drie hoofden, voor*
6
nde dr * e
oppergocien genaamd Brahma, Wishnoe en Shiwa. Afge*
b 1
2it Brahma in het midden, Wishnoe aan
zijn rechters en Shiwa aan
'lo
linkerzijde.
V®
nde Trimoerti wordt
gezegd, dat hij leeft, zonder dat iemand hem
h
even heeft
gegeven, d.w.z. dat hij ongeschapen god
een is. Hij is de
°ertjahja of lichtglans, de ziel van het geschapene. Deze godheid wordt
°k genoemd:
TRIPOEROESHA,
h
beteekent: de drie goddelijke openbaringen, die
even sterk zijn,
wel de krachten van drie goddelijke
dr . {
openbaringen; of de Tridandi,
r0 e
?° udig o P en baarde God. Beelden op Java gevonden van de Tripoe =
g
sAo, stellen het middenhoofd
Brahma, het rechterhoofd Shiwa en het
“nkerhoofd Wishnoe voor.
Als d e
ge ma lj n van d e Trimoerti wordt genoemd:
27 PARASHAKTI.
Als de Brahma heet zij
vrouw van Saraswati ; als de echtgenoote van
25
Shiwa tnoem
Lakshmi; als de gade van
Wishnoe draagt zij den naam van
worden x
de Hindoesche drie=eenhe.d
ra
De oppergoden en godinnen van
28 DEWATA'S en
29
DEWATI'S.
moerti.
30
BRAHMA,
Het hem
teekenen zijner macht draagt.
den waarin hij de verschillende
de Hamsa of Hamse zwaan
als ’wahana of vervoermiddel gewijde dier is ,
is alsdan de geest=stof
de twee voortkomen uit het eene (de Trimoerti) en
SAT=SHIT=ANANDA,
Shit: denkvermogen;
Ananda: Leven;
drievoudigheid als.
en in zijn
SATIJAM,
allerhoogste waarheid;
gnijanam,
kennis; en
26
ANANTAM,
eeuwigheid.
Hij is nog onder de volgende namen bekend:
HAMSA WAHANA,
SANAT.
de eerste godheid;
PADMA IJONI
BHOETESA,
de heer der wezens of der bestaande levens;
AHAM,
SHABDA=BRAHMA,
h®t abstracte wereld, het doel alle ontwikkeling, de eerste
ego inde
van
PITA,
de vader
der menschen;
WIJAKTA,
de
geopenbaarde god;
PRAJAPATI,
de heer
der schepselen;
SHATOER MOEKHA,
SAGOENA,
de
persoonlijkte god;
PITAMAHA,
KA,
de
voorbrenger;
POEROESHA NARAIJANA,
het
oorspronkelijk mannelijke.
In het schappingsverhaal wordt gezegd, dat de vier Weda s of heilige
27
boeken, die moesten dienen tot onderricht van de menschen, uit de vier
BRAHMAN,
BHOETAWAN,
straf vier malen een vleeschwording ondergaan en wel de eerste inde ge=
KAKA=BHOESONDA,
in welke gedaante hij den oorlog bezong tusschen Bhawani (Parwati), de
echtgenoote van Bhawa (Shiwa ) en de Asoera's. De tweede in die van:
WALMIKI,
een ellendigen paria, die reizigers in zijn hut lokte en hen vermoordde.
den Allerhoogsten.
De derde in die van:
WIJASA,
een boeteling en beoefenaar der Weda's, waardoor hij zich een onbepaal=
den roem, wijsheid en heiligheid verwierf. De vierde in die van:
KALIDASA,
een geleerde; uit behoeftige ouders geboren, wist hij zich gedienstig te
maken bij zijn vorst, door de verstrooide werken van den geleerden
Walmiki te verzamelen en voltallig te maken.
28
APWA,
d-i. „Hij die zich het water
in vermaakt", een naam voor beide góden als
watergoden, ook van beide als drijvende op den oceaan der wateren.
De gemalin van Brahma is:
5i SARASWATI,
Sarahaswati of Brahmi, de godin der wetenschap, van de vrede, de kunst,
e
muziek en de wijsheid, afgebeeld met een boek of muziekinstrument
m de hand. Het haar als haar
voertuig gewijde dier is de rijstvogel en de
Pauw; soms wordt zij voorgesteld, rijdende heron of reiger. Zij
op een
is
nog bekend onder de volgende namen:
SATA=ROEPA,
godin van honderd vormen;
SANDHI JA,
WAK,
de
Welluidende koe, die als melk onderhoudt en water geeft; de mensch
voedsel schenkt en onderhoudt; de voedster der natuur de moeder
en
de r
wereld;
WAK WIRAJ,
de
godin der spraak of des woords; door wie kennis en wijsheid aan de
•Penschen medegedeeld worden;
PARA WAK,
°°gste vrouwelijk aangezicht van Brahma;
PASHIJANTI WAK,
de
godin van het geluid;
MADHIJAMA WAK,
licht van den god;
WAIKHARI WAK,
6
wereld in haar objectieven vorm;
SAWITRI,
voortbrengster, de moeder van de góden;
DEWASENA,
e
godin der verborgen wijsheid.
29
NIDRA,
32 WISHNOE,
de ruimte worden
der natuurkracht, de wijsheid, het tegenwoordige en
vereerd.
zijn gemalin, of ook als een schoone jongeling met vier armen en een
Het wapen van Wishnoe is de Tjakra, een met verstand begaafde schijf,
middel ring
wier scherp getande rand alles doordringt, door vaneen
noemd.
Wishnoe is nog onder de volgende namen bekend:
NARAIJANA,
de heerscher over het water;
IDOPATI,
d.i. hij, die inde diepte verblijft of inde wateren der wijsheid gedompeld
is;
WIRATAROEPA,
de huisgod; het hem alsdan als zijn voertuig gewijde dier is het paard,
de leeuw, of ander viervoetig dier;
JAGGER NATHA
of Jogger Nath, de heer der wereld;
TJAKRAWATI,
de heerscher over de wereld;
HARI,
der pralaija;
de vlam des tijds; de vernietiger der wereld bij het intreden
ASIJOETA,
niet aan verandering of val onderhevig;
ABHOETA,
30
POENDARIPUAKSHA,
de onvergankelijke heerlijkheid;
lotos=oogige, hoogste en
POERWAJA,
POEROESHOTTAMA,
de oneindige
geest; de hoogste ziel;
KAPILA,
de stichter
van de Sankhija=wijsbegeerte;
HARIS,
de heerscher donker»
over de zee. Hij wordt alsdan voorgesteld met een
blauwe of
groene gelaatskleur, naar de kleur der groote zee,
die zijn zinne»
beeld is;
SAHASRANAMA,
ne
derdalingen, awantara's, de eerste in die van:
MATSIJA,
n
de gedaante vaneen gehoornde visch, Maja genoemd, om de vier
Wcija vervolgde echter den daemon, scheurde zijn buik open en kon nog
KOERMA,
' n
de die gedaante den berg Maha--
gedaante vaneen schildpad, die in
Seworpen en zij voorkwam alzoo het zinken van dien berg, welke sedert
dien dezen schildpad rust. De derde
gelijk met de wereld op den rug van
au,
onta ra was in die van:
WARAHA,
11
gedaante vurig everzwijn, om de aarde uit den afgrond der
vaneen
eb Herannhi
Patala, te rukken, waarin zij door den vreeselijken reus
Q
ksaria of Hiranjakasha, een vijand der góden, eenmaal verborgen was.
31
NARASINHA,
inde gedaante vaneen menschelijken leeuw; als zoodanig streed hij tegen
den afvalligen reus, Hiranjakasipoe genaamd, die van Brahma de grootste
macht verkregen had, doch deze macht misbruikte. Daar hij voor de
WAMANA,
PARASHOERAMA,
shasa's en Rawana's bestreed, die zich door geweld en overmoed tot góden
wilden doen verheffen, en hen overwon. De zevende awantara was in die
van:
RAMAKANDRA,
inde gedaante van den persoon van Rhamathandra, waarin hij een lang*
durigen en roemrijken oorlog voerde tegen de krijgskaste van den heb*
zuchtigen koning Kartawirija, in welken krijg hij dezen ten onder bracht.
KRISHNA,
inde gedaante van den god des vrede en der liefde, die na
persoon
GAOETAMA BOEDDHA
lijk van den persoon van Arta Sidhi, later Gaoetama genaamd, waarin hij
eerst als boeteling en later als prediker optrad, om den godsdienst van
men.
de aarde
het tegenwoordige tijdperk Kali Ijoega genaamd, zal Wishnoe op
32
KALIGHI
spelling zal zijn heerschappij over de aarde tachtig jaren duren, waarin hij
uen godsdienst van Brahma weder zal vernieuwen.
herder bestaan den god Wishnoe allerlei legenden
van en verhalen; ook
borden hem allerlei eigenschappen en hoedanigheden
toegeschreven, en
2*jn hem vele
zangen en dichtwerken gewijd. In het den Hindoe» oog van
.aan is hi) dan ook zoo niet de grootste, dan toch eender grootste
góden,
als beschermer en onderhouder het bestaande
van niet genoeg eer
kan worden bewezen.
De gemalin van U'/ishnoe is:
35 LAKSHMI
Lakmi, de godin van den voorspoed, van het geluk, der liefde en der
schoonheid. Zij wordt nog onder andere namen vereerd als:
SR I,
0
Shri, de godin der fortuin en der vruchtbaarheid;
MANGOLA DEWATA,
ae godin
der algemeene gelukzaligheid;
MA
, .
PADMA;
Qe
lotos; de schoone.
De derde godheid der Hindoesche
drie=eenheid is:
34 SHIWA,
e
vreeselijke vernietiger en verdelger, in wien het vuur, de verwoestende
MAHADEWA,
e
groote god, de oppergod der góden. Zijn voertuig is dan een galoppeer
! end e
antilope, die hij dan eens inde rechter» dan weder inde linkerhand
"Oudt;
lavaansche Geestenwereld j.
33
MAHAIJOGI,
dc groote asceet
(kluizenaar of boeteling), die door
volmaakte ontzegging
(boeteooening) en overpeinzing de hoogste wijsheid heeft
verworven; hij
wordt dan
voorgesteld op de vaak weinig smakelijke
wijze der Indische
oetelingen weinig of niet gekleed en met
een
zwaren, verwarden haardos
Zijn verblijfplaats is dan de
goenoeng Tjakrawala, d.i. de
pertapan of de
asceete plaats van Shiwa als
kluizenaar;
BHOEDISHA,
de groote gebieder;
BHAWA,
de
verpersoonlijking van de kracht het leven, de
van
kiem, de
geboorte;
ISWARA,
de heer, de machthebbende;
PANKANAMA
of Pantja*anama, de god met vijf aangezichten; een
toespeling op de vijf
rassen sinds de schepping den
van
mensch;
TRDLOTJANA,
de drie=oogige;
LOKANATHA
of Lokapati, de heer der wereld;
NILAKANTHA,
de blauwhalzige. Naar gezegd wordt, is dit het
gevolg vaneen vergif, dat
de god binnen gekregen heeft;
KALA
of Mahakala, de tijd, de Dood en de vreeselijke, in welke
hem
hoedanigheid
een zwarte kleur wordt
toegeschreven en wordt
voorgesteld, staande
op de aarde met een hond aan de linker, en rechterzijde, terwijl de rechter,
hand de haren vat
vaneen bloedend menschenhoofd. Als Kala heeft
SWa een afzonderlijk verblijfplaats, Kahijangan of Kajangan genoemd;
HARA,
r iet rltaarci
!f '/ f
er a in WOeStC
wrsch n ,°, boosaardigheid, wat door
de af2lchtdiike en
voorstellingen wordt
aangedukp
MAHAJEKTI,
de heer bij uitnemendheid en
vertegenwoordiger van het hoogste gezag
S h
en van de gerechtigheid;
34
GOEROE,
h^ ahaS? ordt
er° e
'
de sroote leeraar der
góden; de inwijder. In deze hoedanig*
en 9
f^ afgebeeld met een
zwaarlijvige gestalte met baard en knevel
ansent^e armen; inde rechterhand houdt
litiL hij het bidsnoer, inde
“ er
de waterkruik.
HENDHRA NAHTA,
de
e® r
der hemelen eri voornamelijk den hemel der
S Qfj van
góden, genaamd
7
°° f Soerinda Boewana. Als Goeroe heeft Shiwa
hem )
een afzonderlijken
e ’ genaamd Soeralaja. Zijn troon is de Bale Moro Kotho;
.
HENDHRA=BOEMI NATHA,
eer der wereld;
GIRINATHA,
de v
erheven godenvorst der bergen;
BHATARA GOEROE,
dg
rriens ch
geworden leeraar;
MOERBENG PESTHI,
d
edeeler des noodlots;
d . WINENANG,
machten begrijpt;
JAGGER NATH,
de Vt a
' her over de aarde;
PRAMESTHI GOEROE,
de
erheven en machtige god;
DRESHTI GOEROE,
de
feester van het gezicht;
SANGHIJANG GOEROE,
debov
enmachtige leeraar;
de MAHARESHI,
en uitlegger der Weda's.
Sernalin van Shiwa is:
d 35 PARWATI,
eho
°°gste godin. Zij wordt vereerd onder de
nog namen:
35
OEMA,
DEWI
DOERGA,
die het kwaad inden daemon
de werkende godin der deugd, vorm vaneen
bestrijdt;
KALI
hals;
BHAWANI,
ISANA,
JAGGER DHATRI,
de min der wereld; en
GANGA
eener blanke vrouw, op een zeemonster gezeten. Haar hoofd draagt een
De naam der vereeniging in één lichaam van Shiwa met Parwati is:
ARDHANARI,
d.i. half vrouw of Ardhanarisa, d.i. de heer, die half vrouw is. De manne*
kant.
36 DEWA'S en
37 DEWI'S.
36
,8 SOERIJA
°f
Soerja, de god van de zon, voorgesteld, zittende op een wagen met twee
öo
°men, planten en gewassen
doet ontkiemen en leven. Hij doet het water
v
®rdampen, de wolken ontstaan en is de onmisbare god voor de aarde. Hij
ls
regelaar en vaststeller van het geopenbaard leven. Ook de stoffelijke
2 °n
wordt vereerd als:
LOKA SHAKSHOED,
het oog der wereld of als Graha rajah, de koning der gesternte;
awi> de die brandt. De wagen
levensdrenker; Gama Agnishioma, hij van
oe
rija wordt gemend door:
39 AROENA.
ue
vrouw van Soerija is:
40 SANDJQEA
0
Sanjna, de godin van de zon. De mythe zegt van haar, dat zij, om een
41 SOESHOEMNA,
42 HARIKESHA,
43 WISHWAKARMA,
44 WISHWATRIJARTJAS,
45 SANNADDAHA,
46 SARWAWASOE, en
47 SWARAJ.
Ue
eerstgenoemde voorziet de maan van licht en is tevens de zenuw»
her het
> leven van mensch, dier, plant, steen en aarde. Van de zes andere
ra len
wordt inde mythologie niets bijzonders vermeld. De góden van
licht zijnde
48 ABBASWARA'S,
Sens anderen ook de góden het geluid, afdeeling
zijn zij van een van
en
, vier en zestig in getal. Een geliefde godin is:
49 OESHAS,
A
an o of Dijotana, de godin van den dageraad; de geurige, liefelijke en
e
uadige godin van den morgenstond en meer speciaal de godin van het
Senblik, waarop de zon opkomt. De warmte der zon wordt geregeld door
50
WIWASWAT.
***) is de het licht de regelaar de warmte inde
een van góden van en van
rsc
hillende landen, naar behoefte van de sterfelijke wezens en van
k
otTle n,
planten en gewassen. Zijn vrouw is:
37
51 IJAMA,
het zonnelicht de warmte.
de godin van en van
Als wachters van den dierenriem, de gordel met de twaalf hemel teekens,
52 SAMBOE,
53 INDRA,
54 HISTRI,
55 WAROENA,
56 MISTRI,
?7 TJANDHRA,
58 KOERISIA,
59 POEROESIA,
60 TABADA,
61 GANA
62 TITHIS,
welke verdeeld zijn bij dertigen in elk teeken de dierenriems of woning
van de zon.
38
LAKSHMI (Zie No. 55),
de
wachteres van den Ram, Mesha;
65 BOEDDHA,
de
wachter van de Tweelingen (Jav. de Krab), Mithoena;
64 PRITHIWI,
de
Wachteres van den Leeuw, Singa;
63 GANESA,
de
wachter van den Boogschutter, Danoe;
66 INDRANI,
de
Wachteres van den Steenbok (Jav. Zeemonster), Makara;
e
van de Visschen, Minah; terwijl weder anderen deze wachters
volgt wordt opgegeven:
39
PAWANA (Zie No. 193),
de wachter van de Tweelingen, Mithoena.
65A. KAMA,
de wachter van de Schorpioen, Wrissika;
67 DITI, en
68 NISTI,
de godinnen de schemering
van en meer speciaal de godinnen van het
oogenblik, waarop de zon ondergaat. De vader van Soerija is:
69 MARISI,
Mariki of Maritshi, eender
gedachte=geborene zonen van Brahma. Hij is
het verpersoonlijkte licht. Zijn vrouw is:
70 SAMBHOETI,
van wie niets bijzonders bekend is. Een de
vijand van zon is:
40
71 REMBOETJOELOENG
0
Karawoe, de veroorzaker der eklipsen, voorgesteld inde gedaante van
een groot menschelijk hoofd. Deze daemon werd door Wishnoe gedood
en het hoofd het lichaam
van gescheiden met de pijl Tjakra, toen hij
rachtte het water des levens Marta Kamandaloe te stelen. Daar echter het
72 RASI
n
.
'“'oorgesteld, zittende op een vogel. Dit lichaam zweeft steeds door hei
Wchtruim inde nabijheid van de zon of de
maan.
75 SOMA.
Hij wordt voorgesteld, zittende ineen wagen met drie wielen, getrokken
°or tien witte paarden, vijf rechts en vijf links van het juk. Zijn verblijf»
a ats
inden hemel is de Somaloka. Ook de
stoffelijke maan wordt vereerd
°nder den naam van:
j 61 ,^ s
ster
v°He maan draagt zij den naam van Anoemati of Tjandhra. Zij is de
van de occulte zijde der aardsche natuur. Haar voertuig is een
74 WISHAKA,
OETTARAPHALGOENI,
HASTA,
TSJITRA,
POENNARWASOE,
ASHWINI,
MRIGSHIRSHA,
POERWASHADHA,
SHLESHA,
MOELA,
ARDRA,
SATABHISA,
OETTARABHADRAPADA,
41
REWATE,
DHANISHTA,
DSJESHTA,
ANOENRADA,
SRAWANA,
ABHIGIT,
OETTARARASHADHA en
ROHIN.
75 MANGALA,
van de planeet Mars;
76 WRIHASPATI,
van de planeet Jupiter;
77 SHOEKRA,
van de planeet Venus;
78 SHANI,
Asita of Kroeralotjana, van de planeet Saturnus.
Als de god der sterren wordt genoemd:
79 KARTIKA
80 SARANA,
de goddelijke wachter is over de sterren en
81 TEJO,
Tejas of Taijasi de god is van den lichtglans, die alle sterren verspreiden.
Een voorname godheid is:
82 SISOEMARA.
85 PRAWAHA'S,
de ondergeschikten van Sisoemara, de verpersoonlijkingen van de zeven
mystieke en occulte krachten, die den stoot geven aan en den loop van de
42
84 KRITTIKA'S.
85 AMBA,
86 DOELA,
87 NITATOEI,
88 AMBRAIJANTI,
89 MAGHAIJANTI,
90 WARSHAIJANTI, en
91 KHOEPOENIKA.
Zij oefenen tevens invloed uit op het lot der menschen.
92 DIJAOES,
ff hemel, die door de Javanen beschouwd wordt als een bezield wezen.
*~>ij werd gemaakt het hoofd Brahma de
van van en is plaats, van waar
macht en
gezag uitgaan. Hij is verdeeld in zeven lagen. De ïste tot
n den éden hemel worden Dewakan
t, met
s, en de 7de of hoogste hemel
ai
genoemd. In deze hemelen kunnen de zielen der afgestorvenen,
varega
naarmate zij gelouterd zijn, opklimmen, totdat zij met Parabrahma
ver=
95 MOENI'S.
Deze zijn:
43
BOEDDHA (Zie No. 63),
94
Dl JAOESPITA,
ongeopenbaarde God.
De heer der hemelen is:
95 KASHIJAPA.
Hij was de vader der góden en van alle diersoorten. Hij had twaalf vrou»
wen, waarvan echter slechts tien met naam genoemd worden, namelijk:
96 POELONA, en
97 KALAKA,
98 SOE=RASA,
99 TAMRA,
bij wie hij Garoeda en vele andere kinderen inde gedaante van vogels
verwekte;
100 SOERABHI,
bij wie hij kinderen verwekte, inde gedaante van runderen en andere
viervoetige dieren;
44
101 WINATA, en
102 KADROE,
y an wie niets anders gezegd wordt, dan dat zij de vrouwen van Kashijapa
waren.
107 ARDJOENA.
Zijn vrouw is:
104 TJITROWATI,
vroeger een widija=dari. Ardjoena werd bijgestaan door:
105 MITRA.
Hij was de aanvoerder van het hoofdkorps van het hemelsche heirleger
en wordt voorgesteld met een roode gelaatskleur en met vier in
armen;
twee zijner handen voert hij een krijgswapen; de beide anderen zijn ledig;
hi i
rijdt op een schaap.
De hemel wordt bewaakt door
106 WIDIJA=DHARA'S en
107 WIDIJA=DHARI'S,
Mannelijke en vrouwelijke engelen. Het hoofd van deze engelen is:
108 TJITRANGADA.
De voornaamste mannelijke engelen zijn:
109 SEMAR, en
110 PADIJA.
De voornaamste vrouwelijke engelen zijn:
111 SOEPRABA,
112 WILATAMA,
115 MANDANA,
114 SOEMATAKA,
115 HEMPOENI,
116 PRABASINI,
117 TILOETAMA,
118 WARSIKI,
119 SOERENDRA,
120 GAMARMAIJANG,
121 DERSANAHA,
122 BADJRA,
127 HERAWANA,
45
124 KAMARATA,
12
5 WIDHAWATI,
126 RATIH en
127 KAMI=RATI.
128 OERWASI.
Zij was zóó mooi, dat zij door haar schoonheid den geheelen hemel in
vlam zette. Door de góden gevloekt, daalde zij naar de aarde, om daar den
129 KIMPOEROESHA'S,
130 KINNARA'S,
de nader
en nog te noemen
131 GANDHARWA'S,
een in aantal oneindige, maar in rang zeer verschillende menigte van
hoogere wezens; hun roeping is, om voor den troon des Allerhoogsten
lofliederen te zingen. Zij bewaken ook de Somaplant en haar sap, de
schenkt.
132 SIDDHA.
Kamaloka.
en komen overeen met den 7den, éden, jden, en den 4den, 3den, 2den,
en isten, hemel der geesten. Verder wordt er nog melding gemaakt van
omtrent onduidelijk.
46
r
venen, alvorens over te gaan de hemelgebieden, eerst alle
g
naar begeerte
usten
afleggen. Deze boven de aarde gedachte hel wordt in zeven
en
onderscheiden, namelijk: Lokantarika, Mahakala, Ambarisha,
ooerawa, Maharaoerawa, Kalasoetra en Andhatamisra.
De bewaker de Kamaloka van is
135 SITRAGOEPTA
°
s
hitra=Goepta . Hij is tevens de verslaggever uit het groote register
Agra Scmdhani,
jnaamd
ezen
waarin gedurende het leven van het menschelijk
elke daad en gedachte onuitwisbaar ingedrukt zijn. In overeen»
® mm
‘ng met het door dezen god uitgesproken oordeel, blijft de ziel
j en van
of de
afgestorvene voor verdere loutering inde Kamaloka of daalt
neer
inde Naraka.
134 TOGOK, en
do
°.PW,e!<l<ers uit den dood met bet water Tirta wilatjat, waarmede de
na° de r wasschin S' in bet leven
terug worden geroepen en daarna
Kamaloha worden geleid,
li r
d.i. het scheiden de ziel
van van het
c
aam den derden dag het
op na overlijden. Verder de
13? ATHIWAHIKA'S,
d
bij den doorgang; góden, die de zielen, die den toestand van
”° f ,bevriid van lusten
'
"
oerverdeelingen.
" dSre geschriften m£d
<en gewag van 8 koude en 8 heete hellen; weder
and
re minder dan
vari niet 156 hellen. De meest
u voorkomende zijn die
°^ etl
s
genoemd.
136 YAMADIPATI,
137 SESHANAIJA,
158 BALI,
139 H IRAN JAK AS HA,
de
140 MAHA=PRALAIJA,
2
°on Shiwa,
van
47
1
41 KALUDOERGA,
142 KAMA=SALAH,
hellevorst en is
WASOEKI
145
de Pafala regeert. Deze Nogavorst
of Basoeki, de groote slangenvorst, over
Groote macht hebben de góden van de ijle krachten der natuur. Zij
als:
krachten; zij worden aangeduid
144
TATTWA'S,
wordt.
147
AKASHA TATTWA
hemelsche uitspansel,
is de ether of de etherische kracht, het etherische of
48
148 WAJOE TATTWA,
et
luchtgebied, waar de stof gasvormig is.
PRANA,
het levensbeginsel
van al wat leven heeft, terwijl door de inwerking
2er Tattwa's
op het levensbeginsel de tien
WAJOE'S
die het lichaam de kracht leven
aan van en beweging geven,
°° r de inwer k in S van de Tattwa's de Wajoe's ontstonden weder
op
tal
Van
brachten, machten en
vermogens waarvan de voornaamste afzon=
d )
•Jk zullen beschreven worden.
e
heerschers over de vijf laatstgenoemde Tattwa's zijn:
SHANA
152 BHOETADI,
MOENDAKA,
de verpersoonlijking van de kracht en de samenwerking van de zeven
elementen: lucht, vuur, water, aarde en drie geheime elementen. Uit die
samenwerking ontstond:
154 ANANDA,
nisme van de aarde werden bewaard; dat water, door deze aarde op te
lossen en te doen gisten, wat door middel van vuur geschiedt, alles voort»
brengt, waaruit oorspronkelijk de dieren», planten», en mineralenrijken
ontstonden.
156 AWIKARA,
157 DAIWIPRAKRITI,
de verpersoonlijking van de heelalsche electriciteit, de altoos tegenwoordig
is
ge electrische kracht en eindlooze vernielende en vormende macht. Hij
uit het hoofd van Brahma ontsproten en had zes zoon=broeders, di®
vertegenwoordigen en verpersoonlijken: de electriciteit, het magnetisme
het geluid, het licht, de warmte en de cohesie.
50
i? 8 SADAIKAROEPA,
Sin d ‘'
' "°™“
159 ADITIJA'S
0
Raditija's, de bestuurders van de bijzondere natuurkrachten.
®
der verschillende natuurkrachten wordt toegeschreven
aan
e
160
OEPADHI'S,
d
nlijkinSen
aUe V^ rPerS °° Van de oor2aak van het ontstaan en bestaan van
aingen, van wie twee aangezichten zijn, namelijk:
161
NIMITTA,
de
uitwerkende, geestelijke oorzaak en
162
OEPADANA,
de
stoffelijke oorzaak. In verband met deze
staan:
165 KARANA,
de
altijd werkende oorzaak en
164 KARANOPADHI,
dg
hondslag der oorzaak. Een voorname godheid inde natuur is:
165 APAM=NAPAT,
de
Van d n aether h et handelend (mannelijk)
f '
vermogen van de
‘l k voortbrengende kracht) inde
vrot ‘ wa
kr acht natuur. Als een goddelijke
ent
wordt beschouwd:
166
de
OEAOHOE,
Ve
*"Persoonlijking van de kracht, die de wereld
beweegt, terwijl
167 SHAKTI'S.
2 .
li 2i ’ n de vrouwelijke aangezichten de
*ij n; van zonen van Daiwiprakriti en
168 PARASHAKTI,
•"achten van licht en warmte;
h et , 169 JNANASHAKTI,
°e
.
Sripsvermogen;
51
170 SHIHSHAKTI,
op samentrekt;
i 7 t KRIJASHAKTI,
die haar in staat stelt door de energie,
de macht der gedachte,
uiterlijke, waarneembare verschijnselen voort te brengen;
172
KOENDALINISHAKTI,
i 75 MANTRIKASHAKTI,
174 GNANASHAKTI,
17 5 TANMATRA'S,
over het onweder en den regen gebiedt. Als zoodanig is hij ook de onder*
houder van het bestaande geschapene. Hij wordt voorgesteld, zittende
en
0
of rijdende ineen voertuig van wolken, soms ook op zijn olifant Airawat
of Abbra matanga, d.i. de olifant der wolken. Volgens anderen wordt lui
bruin=gele paarden. D
e
een glanzend gouden wagen, getrokken door twee
genoemd:
52
JISHNOE
Soeradhipa. Zijn vrouw is:
177 MATTALA,
wien hij dagelijks het luchtruim rondgaat en alsdan alles ziet en regelt.
e god, die zinnebeeldig het firmament
draagt, is:
178 AIRAWATA,
genaamd Airapoet of Abhra
matanga, het voertuig van Indra. Als
Snaren van Indra worden
genoemd de
179 GRANDOEWA'S,
®e
n o
neindig aantal i uchtgoden; de sylphen de i ndische
“ft
van
mythologie,
de
180 WASOE'S,
®c ht góden, de
zonen van Aditi, de
verpersoonlijkte kosmische verschijn»
e e
n, zooals hun aanduidt. Als
naam helpers van Indra worden genoemd:
181 AHI,
e
STod van het weerlicht.
182 DHAROE
°
E>ewa Dharoe, de god, die den bliksem
voortbrengt, zinnebeeldig voor=
d als
een reus, zittende op de wolken en gewapend met een hamer en
9
driehoekigen vuursteen, waarop hij slaat en den bliksem uit den steen
u
°et voortkomen.
185 SARANIJOE,
e
Sodin der onweerswolken, volgens anderen
der wolken.
184 ROEDRA,
d
donderaar, de stormgod, de regenaanbrenger. In deze dubbele kwaliteit
or dt
hij vereerd als de god bij uitnemendheid of gevreesd als de ver=
°ester, in welke laatste hoedanigheid hij als de bloeddorstige in wilde
aante wordt
voorgesteld, gewapend met een drietand, een keten van
etlsc henschedels
om den hals dragende
en tevens voorzien vaneen derde
0°
S' dat horizontaal in het voorhoofd staat. Het aan hem gewijde dier is
de
koe. Volgens anderen is Roedra een naam van Shiwa. Zijn vrouw is:
185 PRISNI,
e
Sodin van den regen en den storm.
53
186 BISAWARNA,
187 RAHWANA
broeder Bisawarna.
of Dhasamoeka=Rahwana de tienhoofdige,
van
188 ANTARIKA,
den
de god van den dampkring, Swasana,
of de verpersoonlijking van
Hij is zoo fijn, omdat hij overal moet zijn, zich overal moet vers
nemen.
189 BAJOE
als de
niet zelden ook opgevat wordt
voors
zoowel goed als kwaad doet en
dampen, getrokken
antilope, dan weder rijdende ineen wagen van
witte
is tevens de koning der Gans
door paarden van dezelfde formatie. Bajoe
190 SOEMI,
191 WATAS,
192
MAROET'S,
Indra
of Maroeta's, de góden van den storm. Volgens het Ramaijana was
Diti, de Kashijapa,
bevreesd, dat eenmaal de waarvan vrouw van
zoon,
195 PAWANA,
voert.
de god der lucht en wel van de benedenlucht, die alles doordringt en
54
194 HOENDJOENA
Handjani, de godin der lucht of benedenlucht. Een voorname god voor
tien mensch is:
195 SWAR.
196 WITRA
°f
Writra, de daemon der droogte, met wien Indra voortdurend strijd
v
oert. Volgens sommigen werd hij door Indra gedood, Indra den
waarna
btel Writra=han of
aannam van „de dooder van Writra."
Tot het van Indra behooren ook de góden het geluid de
gezag van en
197 SHADJA,
198 RISHABDA,
199 GANDHARA,
200 MADHIJAMA,
201 PANTJAMA,
202 NISHADA, en
205 DHAIWATA,
204 NARADA,
un
aanvoerder is.
55
205 PRAMANTHA, en
206 ARANI,
godin en wel:
207 TWASHTA,
die als Pramantha wordt voorgesteld als de vader van het heilige vuur,
terwijl
SWASTIKA,
d.i. het heilteeken, het zinnebeeldig kruis der wijsheid, de sleutel tot de
vormen,
beteekenen stof en geest; de vier haken geven de beweging inde
wentelende kringen den mensch toegepast, is het de schakel
aan; op
tusschen hemel en aarde, daar de rechterhand aan het eind voorzien van
Het is het bijzondere merk van alle góden van scheppende kracht en bij de
Twashta Aditi de voortbrenger het vuur door
vereeniging van en van
gebracht de zoon
208 AGNI,
het hoofd der vuurgoden, voorgesteld als Akta, de gezalfde, het heilige
vuur, of als Abimani, het eerste element van kracht in het heelal. Hij wordt
voorgesteld, zittende half op een lotuskussen en half op een met een zadel
en teugel voorzienen ram zonder horens, links tegen het kussen aanliggen»
de. Zijn verblijfplaats inde hemelgebieden is de Agniloka. Zijn vrouw is:
209 SWAHA,
die door het volk wordt beschouwd als de godin van het haardvuur. Zij
schonk Agni drie zonen, die inde mythologie genoemd worden als de
aan
210 PAWAKA
211 PAWAMANA,
56
212 SOESI,
de god
van het zonnevuur van scheppende begeerte of Saoera. De boven»
Senoemde góden hadden vijf
tezamen en veertig zonen, die inde mytho»
°gie worden
genoemd:
215 AGNI=POETRA'S,
ïonen des vuurs, die met hun drie vaders
en hun grootvader Agni de
Ve
rpersoonlijkte negen en veertig vuren worden genoemd. Deze góden
2l Jn
bekend onder den algemeenen naam van
214 MELHA'S.
Zij worden ook genoemd „de heeren der vlammen." Verder worden in
Versc hillende
geschriften nog genoemd:
215 KAWIJAWAHANA,
verpersoonlijking van het vuur der Pitri's.
216 HAWIJAWAHANA,
de
verpersoonlijking van het vuur der Dewa's of góden.
217 SAHARAKSHA,
de
verpersoonlijking van het vuur der Asoera's of niet góden.
Deze vuren zijnde voertuigen of de Wahana's, die de góden en andere
218 MATARISHWAN
'Vordt genoemd als de schenker het
van heilig vuur aan de menschen door
Usschenkomst van de Prajapati's of Brahmarshi's, de schenkers van het
leven.
rp
1 en
slotte maakt de mythologie nog melding van de ondergenoemde
ae
ni die met het vuur in betrekking staan:
219 POEROERAWA,
1
tw* ee st
e i n2oon van Soma. Hij was de eerste, die vuur door wrijving van
221 AGNEIJASTRA,
d '*•
het wapen van vuur, dat door
222 BHARADWAJA
gegeven aan
57
225 AGNIWESA,
de kleinzoon van Agni, die op zijn beurt dit wapen schonk aan
224 DRONA.
225
KRISHASHWA
226 SHASTRA=DEWATA'S
de vuurgoden zijnde
227 SALAMANDALA'S,
van de Indische mythologie. Zij zijn ook de dienaren van de góden, die
den menschen het verstand schenken.
loka.
te
Ten slotte dient, wat het heilige vuur betreft, nog aangeteekend
veertig vuren, allen toestanden zijn Koenda *
worden, dat de negen en van
228 SAGARA
229 SAWARNA,
de moeder van
WAROENA (Zie No. 55),
het hoofd der góden het water. Het hem als zijn
de god der zee en van
viet
voertuig gewijde dier is de Makara, een goddelijk zeemonster met
Waroena is:
pooten. De vrouw van
250 KALIKA,
genoemd:
251 MARISHA.
58
252 GANGA,
554 KOEMARA'S,
d
S de
d!t n° j
6n Pdnsen der wateren en meer speciaal de góden van het water
°° dlS IS voor de levensbehoeften
Sen .
van
mensch, dier, planten en gewas=
6
' 26Ven verstandgeboren zonen uit de ledematen Brahma. Vol=
ge n van
2ii de
Waren
L
Zü verwierven den naam van
zonen van Aditi
-
ehCerSCl erS)
Z
W6genS hun uit drukkelijke weigering hun soort
VoortV u ! '
t
zijn zij de góden van de wateren der ruimte. Hun
larnen
255 SANAT,
256 SANADA,
257 SANAKA,
258 SANATANA,
239 SANA,
240 KAPILA, en
341 SANATSOEJATA.
e
laatstgenoemde was hun hoofd onder den
naam van
AMBHAMSI.
°t de
watergoden behooren ook de
242 NARA'S,
de n
h
ee f'j ,
van
ruimte
het oorspronkelijke water, het water der diepte of van de
dat de aarde bedekte.
der h* '
* egende-
vroeger Water is het lichaam
S egt
tty ee ar^- fU *
' Zij werden door Brahma geschapen uit het
Ook d
en menschelijke lichamen. Dergelijke góden zijn
s de dienaren der
watergoden worden genoemd de
de 2
45 APSARA'S,
Pdmen of Waternimfen, de
dienaressen zoowel van Waroena als van
59
Indra en ook van Mama, de god der liefde, die als hun hoofd wordt
beschouwd. Als de dienaressen van Karna worden zij beschouwd als de
wezens zijn:
PRAMLOSHA.
244
245 JAHNAWI,
De stoffelijke aarde
246 BHOEMI
247 PRITHIWI,
248 PRITHOE,
ook genaamd:
bollen welke alleen onze bol of aarde zichtbaar is. Deze boll® 1*
zeven van
geschri
'
In sommige
worden genoemd de Sapta Dwipa’s of Sapta Loka's.
ten worden deze bollen gordels of zones genoemd. Deze bollen zijn beken
aarde, Koesha, Plaksha, Shalmalia, Kr
a "
60
oe
ntsha, Shaka en Poeshkara. Volgens andere geschriften zijnde zes
onzichtbare bollen van onze aarde gelegen boven de aarde en worden zij
Senoemd Shashta Loka’s.
De bewakers
van deze bollen zijn:
249 KOESIKA.
De bewaker der tweede
aarde;
250 GANGGANG.
De bewaker der derde
aarde;
251 SINDOELA.
De bewaker der vierde
aarde;
252 DARAMPALLAM.
De bewaker
der vijfde aarde;
255 MANIKHARA.
De bewaker der zesde
aarde;
254 LOKAPALA'S
r den genoemd. De Lokapala’s der aarde hebben als hun wahana of
ertuig een matanga of olifant, soms ook een ander dier. De olifanten
rden a^s me<^e Lokapala's beschouwd. Inde
vermelding der Lokapala's
in
snif 6
en
Versc^*^en de Javaansche geschriften bestaet veel verschil, daarom
de
wij allereerst Lokapala's noemen, die inde geslachtslijst der
en voor de verschillende windstreken zijn opgegeven en daarna ver=
a
en, hoe zij in andere geschriften over de aarde zijn verdeeld.
2 ?5 KOEWERA,
de
van het Noordelijk gedeelte der aarde en heeft hij dan als zijn
v
ertuig een wit paard of den goddelijken olifant:
256 SARWABHAOEMA.
v 01
§'ens anderen is deze god zelf de wachter het
j van Noordelijk gedeelte
er
aarde.
61
257 PRIT HANDJALA.
258 SOEPRATIKA,
die mede de wachter is het Noordoostelijk gedeelte der aarde.
van Volgens
anderen is:
aarde.
62
259 POENDARIKA,
die mede wachter het
is van Zuidoostelijk gedeelte der aarde.
°lgens anderen heeft hij dan als zijn voertuig den goddelijken olifant
261 WAMANA,
'he
mede wachter is van het Zuidelijk gedeelte der aarde. Jama (IJamadi »
V
hoedanigheid van Mahajekti. Het Zuidwestelijk gedeelte der aarde.
°'gens sommigen is:
262 NIRITI,
oirita of
Niroeti, de wachter van het Zuidwestelijk gedeelte der aarde en
ee ft
hij als voertuig een krokodil. Volgens anderen is:
265 KOEMOEDA,
e
naede wachter is van het Zuidwestelijk gedeelte der aarde.
264 KAMADJAJA.
z
l!?
“
6*
v an
gedeelte der aarde. Volgens sommigen wordt hij verge=
zijn vrouw:
265 PRATEH
63
266 ANDJANA,
267 TJAKRA.
Het Noordwestelijk gedeelte der aarde. Volgens sommigen is:
volgens anderen
268 ISA
die mede wachter is van het Noordwestelijk gedeelte der aarde. Volgens
weder anderen is:
gedeelte der aarde en heeft hij dan als zijn voertuig den bovengenoemden
270 TOESHITA'S
of Dewa Loka. Een klasse van góden oneindig in getal, die aangewezen
wordt genoemd:
Hij was tevens de wapensmid der góden. Een machtige godheid is:
272
BADRINATH.
275 IJAKSHA'S, en
274 IJAKSHINI'S,
mannelijke en vrouwelijke aardgeesten of de gnomen
der Hindoescbe
64
2 7y KSHATI.
Hij is de heerscher het element
over aarde, terwijl de
of
f ezasvoerende ?oden der aarde zijn. Hun verblijfplaats is de Dewanika
e berS goden '
vol £ ens de Javaansche mythologie de top den
van
be o. A
a^a
dtT erOË Soemeroe. Behalve voorgenoemde wachters vermeldt
indoe* Javaansche
mythologie nog heerschers over de acht wereld=
Steken, deze zijn:
276 PANTJASIJA's,
vljf .
S6tal Zi ’ zitten inde vier
®ard e
1
' windstreken en een in het midden der
denzelfden werkkring als de Dhijani=Boeddha's in het
pant heon. Zij worden echter
Sen niet afzonderlijk bij naam
oemd
v er
e
hbndoesche mythologie wordt
nog als een god beschouwd en
eer j
Og
Ja
a
*nsche Geestenwereld
?. 65
rivier en godheid Ganges, terwijl inde Javaansche mythologie eveneens
voorgenoemde legende was deze berg, die door de góden werd afgebroken
dat m
de wereld werd verdeeld, voordien zoo hoog, zijn top tot
en over
vlakte den top, die
den hemel reikte; daarom werd de cirkelvormige op
279 ATSHEKEDJAM'S
genoemd en heeten
2 82 SANGA,
283 KOELIKA,
66
KOEWERA (Zie No. 255)
285 NIDHI'S.
Elke schat wordt dooreen daemon bewaakt. De
vrouw van Koewera is:
286 KAOEWERI
Slloer de rechterhand.
>n
Volgens anderen zijn de
287 KOEMBHANDA'S,
out ers 0f aardgeesten, de bewakers van den rijkdom des gronds. Hun
°°td is
288
WAIDOERIJA,
Va n
wien niets anders bekend
is.
289 GARGA,
S * erre
v
kundige, die alles dienaangaande heeft opgeteekend. Een tweede
oq r
name sterrekundige was:
290 ASOERAMAIJA,
de
geleerde '
die den duur alle
voorbijgaande geologische en
van
6
dsclle perioden en de lengte van alle
h toekomstige tijdkringen tot aan
et
ein de van het
zevende Ras berekend heeft. Een dergelijke
geleerde
ook
67
NARADA (No. 204).
het algemeen. Bij de góden staat hij echter slecht aangeteekend en hij
een groot Rishi, geleerde, die immer op aarde rondgaat en goeden raad
geeft. Verder is:
292 KALAGNI,
d.i. „het vuur van het lot", de ontbinder is van wereld, bij het intreden
de
van de Pralaija en door zijn verschijning op de aarde, den dag des oordeels»
295 WIBHAWASOE
Verder zijn ondergenoemde góden belast met de regeling van den tijd-
NAGA BOEMI,
294
NAGA HARI,
297
68
eden de Pati drie
, en voorname staatsdienaren van den vorst Watoe=
S°ejioeng.
d
Zij werden
M'o'/r 6 °e
V3n
sof weken
Cen verwocstin
S sered werden, stelde Batara Goeroe de
in, zijnde 30 tijdperken van zeven dagen, welke tezamen
é
.
°^ ens de meer §' enoem<fe legende oefenen deze góden gedurende den
ti'd dat zij
>
de aarde vertoeven, invloed uit
20
op op de menschen en wel in
V®
da* de
]<at _ rre
' kinderen, die in één week geboren worden, dezelfde
faktereigenschappen krijgen als de god, die in die week op de aarde is.
6 kinderen kr *)gen, gelang den
naar van dag en het oogenblik van hun
geb
rte ' bovendien de
'*e
?° hoedanigheden van den god van de 9=daagsche
d‘ e edure nde den
= dag der geboorte op de aarde is, terwijl de gebo=
«■ent-
klnderen gelukkig of ongelukkig lot wachten, afhangende van den
een
god er
io=daagsche week, die op het oogenblik der geboorte op de aarde
of kwaaddoende is.
298 SINTA.
D®
Cerste vrouw van den nader
g0
te noemen god Watoegoenoeng. Zij is
Val ® rti
=' zwijgend en droefgeestig van aard en vertoeft de eerste week
e ‘k
halfjaar op de aarde.
299 LANDEP.
D
e * Weede vrouw van Watoegoenoeng. Zij is gierig en hartvochtig van
aar ,
300 WOEKIR.
D6
eerste zoon van Watoegoenoeng. Wijs en autocraat, doch droefgees=
tig. Van aard
and er ' vertoeft gedurende de derde week op de aarde. De 26
®
benevens Watoegoenoeng zelf volgen hieronder inde
20nen
orc j vo!g=
6 der weken, waarin
zij op de aarde zijn. Kortheidshalve vermelden
tyjj
verder alleen de karaktereigenschappen dezer góden en de week,
rin
zij op de aarde moeten vertoeven.
V i
501 KOERANTIL.
er
kistend. Gedurende de vierde week.
69
302 TOLOE.
505 GOEMBREG.
304 WARIGALIT.
303 WARIGAGOENG.
306 DJOELOENG=WANGI.
SOENGSANG.
307
308 GALOENGAN.
KOENINGAN.
309
310 LANGKIR.
311 MANDHASIA
312 DJOELOENG=POEDJOET.
313 PAHANG.
-314 KOEROE=WELOET.
MARAKEH.
315
70
5i 6 TAMBIER.
517 madhangkoengan.
Gierig en niet medegaand. Gedurende de twintigste week.
518 MAKTAL
Motet/, Goedhartig, schrander en mild. Gedurende de een en twintigste
Week.
519 WOEJE.
Streng en kundig, doch jaloersch en verkwistend. Gedurende de twee
n
twintigste week.
520 MANAIL
521 PRANG=BAKAT.
r
beidzaam, oprecht en goedhartig, doch vreesachtig. Gedurende de
vj er
en
twintigste week.
522 BALA.
525 WOEGOE.
524 WAJANG.
Hundig en zuinig. Gedurende de zeven en twintigste week.
525 KOELAWOE.
tierig, zuinig en waakzaam. Gedurende de acht en twintigste week.
526 DHOEKOET.
innig en spaarzaam. Gedurende de negen en twintigste week.
527 WATOEGOENOENG.
V6el doorzicllt
'X'eek* en een g° ed geheugen. Gedurende de dertigste
1 e^ e
'j
nde
der Werd d °°r Batara Goer
°e nog andere tijdperken ingevoerd. De
zegt daarvan het volgende.
71
Inden beginne der heerschappij van Batara Goeroe op aarde, was zijn
van zeven dagen. Later werden nog grootere en kleinere tijdperken inge*
dat het oogenblik gunstig of ongunstig is voor een bijzonder doel, naar
gelang op dat oogenblik een goed of kwaaddoende godheid de waakbeurt
de
heeft. De godheid van de 1 daagsche week en volgens anderen ook
góden der 2 daagsche week zijn van deze waakbeurten uitgesloten. Wij
dit
vonden dit echter van de góden der 2 daagsche week niet bevestigd en
vogels en alles, wat vliegt, visschen en andere dieren, die in het wate f
daagsche wee*
4
528 LOEWANG.
eetl
Stil, bedaard, rustig; inden zin vaneen goed oogenblik, waarop S
72
Gcherm ermer
dUCbte "
van
iS
‘ Hfl kelpt icder het Soede
den mensch tegen booze
te betrachten en is de
geesten.
e góden de
van 2 daagsche week zijn:
529 MENGA.
t’ !r n in
i
het al§emeen en de P eriodieke in= en
’’ hier bed ° Cld
Sjn
W °
° P dBt 00genblik
«ehtig te
' voor»
550 PEPET.
EentÏr PJr Zi
\T f
6
iC H
,
bEdekt
Va ”
° pstcllen ' vrijwaren voor iets.
godbeid zicb hunnen vrijwaren
v
°°r alles
es, wat slecht
slecht is.
nU
Dus een
P
minder goed
oogenblik.
e góden van de daagsche week zijn:
5
55t DORA.
y
b 2inn edd
tot
het T f van de vl “eht, die iemand
nemen kan, om
Het 00»
ogenblik
K??
dus is
S£ra
r'
onzeker
Wa
f
rlbil hli m ° et °PP asssail "iet te vallen,
en hangt af, of men voorzichtig is.
552 WAJA.
enblik dat eikens
aan
zijn
°°f
bestaan.
'
Inden
voorbij gaat en den mensch
zin om steeds iets bedacht
op te zijn.
555 BJANTARA.
D
iet De ,e gende is deze
!' L , l
omrent godheid onduidelijk;
* *
heeft of dat d*
i
ft
tevreden zï ) n met
hetgeen
te
Seven D 6 bedoehn
hA T” f* V ®" het?een men bez it, aan den arme dient
z ? zal zi
)n, dat men op dat oogenblik toegevend
iin. moet
**•*»?«S?' Ppassend
d °° r iGder kan rdcn verkre ? en dooreen
W°
arbeid»
en godsdienstig leven. Een goed
oogenblik.
of 554 LABA
ff!
W ‘ nSt inde betee henis, dat
1(9,1 '
een ieder een vrije wil heeft en
h ier ° en c" laten zooals hi ) wü, winst
nam ,
'
om te behalen, mits hij
Z' C kan vcrantw °°'' d en. Een onzeker oogenblik
j
en geheel
“IK van den persoon, die iets onderneemt.
2e
55? DJAJA,
la S’ gelukkige afloop
5 ea
l^
oogenblik.
van iets, dat men onderneemt.
73
556 MANDHALA.
557 LEGI
558 PAHING
of Paing. Bloed, rood. De marktdag ten Zuiden en vereenzelvigd met
Samboe.
559 PON
540 WAGE
541 KLIWON
met Bajoe.
De góden van de 6 daagsche week zijn:
542 TOENGLE.
Een slechte god voor planten en gewassen, die bladeren krijgen. Men
moet den dag, dat deze god de waakbeurt heeft, planten
op en gewassen
oogsten, doch men mag deze niet aanplanten, daar ze dan mislukken.
545 ARJANG.
Een slechte god voor den mensch. Den dag, waarop deze godheid
heerscht, is geschikt om iemand kwaad te doen. Het goed, dat men °P
dezen dag iemand doet, zal met ondank beloond worden. Men
mag
°P
544 WOEROEKOENG
dag, waarop deze god heerscht, zal men op jacht gaande, veel wild vang®
o '
met succes dieren hunnen offeren en slachten, doch bijzonder slecht oi*1
74
54? PANINGRON
ofp
*>»>. ku„„c„
v„ s,„ doch
1 *
‘T*' »« »«cccs
h m ° gen koo P e n,
°wden daar do „I k
om ze er op na te
*-•<££
d
-
‘ poedis *■"» -
346 WAS
of n
E 6Ch e
547 mawoeloe
of M
e
góden de
van 7 daagsche week zijn:
549 ANGGARA.
be d
!! '?
3n he *
verschrikkelijke der
menschelijke driften- de
macht,
’ZZTJ"^
de
dag gewj,d aan
b ' S Cl"
J
V' r
de planeet
“d ' beschermer t, Se„
s „eld
Mercurins.
75
SHANI (Zie No. 78)
de onzekere;
Toempak of Sanestjara. De veranderlijke, de ongestadige,
de dag gewijd aan de planeet Saturnus.
De góden van de 8 daagsche week zijn:
Slim; geleerd en welbespraakt. Deze god is noch goed, noch slecht, dus
onzeker.
330 LODRA
of Loedra. Heeft een slechte inborst en hij zoekt het ongeluk van menschen;
Sterk, goedig, maar streng en weet zich te doen gehoorzamen; een goede
god.
dus onzeker.
goed, noch slecht,
De góden van de 9 daagsche week zijn:
351 DANGOE.
betrekking: hi
s '
tenmaker.
332 DJAGOER
aard sterk, doch
of Djangoer. Hoedanigheid als een tijger. Is lief van en
333 GIGIS.
te
Hoedanigheid als de grond. Is onvoorzichtig,
sterk en begrijpelijk'
kiezen betrekking: geldschieter.
76
354 KERANGAN
Qf
355 HONAN.
edan ‘ gheid als de Is
te
maan.
medelijdend, doch ondervindt ondank-
K
*ezen beroep: handelaar.
356 WOGAN
of
karSf*?' "■ter,
H ° edani?kei d als
+
te kiezen beroep: wapensmid.
een rups. Is zindelijk van aard en vast van
357 TOELOES.
H“ f‘ v “' ■' ,l doch
' “■ " to,s *
358 WOEROENG,
va TZT dard
a
en
°f °
eroeaga
wordt spoedig boos; te kiezen
r- Hoedanigheid als vuur. Is valsch en
onrustig
beroep: landbouwer.
359DADI.
2en
?® dam §' heid als het hout. Wil voor een ander niet
onderdoen; te kie=
boomkweeker.
geroep:
e
góden de
van 10 daagsche week zijn;
560 PANDHITA.
Le
°f ngeluk dat door het
verkregen' °
’
onderwijs kan worden
561 PATI.
D D °° d:
Het gelük of het
ongeluk, dat door den Dood
wordt
ïaakt. veroor*
562 SOEKA.
°f Het
Ple «ier nf?*!
ot het
genoegen -
Het eluk of het ongeluk, dat door het
genoegen wordt veroorzaakt.
of
565 DOEKA
/
St
Cit 'ü; VerdrlCt
wordt veroorzaakt.
°,
f Smart ‘
Het geluk of ontlok, dat door verdriet of
Seet> la ge
ar
Uk
ge
'l
da
uk is
ZiCh VerSChÜ,ende VOrmen kan voordoen en soms
77
364MANOE.
565 MANOESJA
of het
of Manoesa. De mench. Het geluk, dat dooreen deugdzaam
366 RADJA.
de macht het gezag. Het geluk, dat door
De vertegenwoordiger van en
zaakt.
367 DEWA.
Godheid. Het geluk, dat door goede góden en het ongeluk, dat door
Het oogenblik, waarop deze godheid
kwade góden wordt veroorzaakt.
onzeker en hangt af van de godheid, die daarvoor
op de aarde is, is
wordt en of de aangewezen godheid goed=
of kwaad doende is-
aangewezen
-368 RAKSHASA.
78
SAMBOE (Zie No. 5 2)
Ver den Zondag.
d' e de
' dat de sen
7 daagsche weken dezelfde heerschers
°m V' if dagen één dagr op de aaf de vertoeven en dus ook
de h
eerscbers z ') n over de woekoe maanden alle
da aar
en over
woekoetijdkringen,
de
]< e n
daagsche weken de grondslagen zijn voor de woekoe*
sen 7
tijdrek
ln g,
waarom deze góden inde legende worden
genoemd als de wach=
ers
van den tijd.
Ses j”trent
ften
de wachtbeurten van deze góden bestaat inde Javaansche
°P C^ versc hih Ook uit den volksmond merkten wij die verschillen
2uden daarom allereerst die
die • **
góden en hun volgorde vermelden,
de Ogende als beschermgoden genoemd
en
worden en welke
opgave
? ° rde bevesti £ d wordt dooreen
daar° a ° ok
boekje ~Pawoekon" genaamd en
ges^f r
de namen
genoemd.
79
SHIWA (Zie No. ? 4 ),
is-
in zijn hoedanigheid van Mahadewa, de heerscher. Volgens anderen
van
569 LANGSOER,
de heerscher gedurende de vierde week. Volgens sommigen is:
en volgens anderen
571 POEROEHSENGKARA,
dooreen wapen.
ouderdom bereiken.
80
TJAKRA (Zie No. 267),
de
heerscher gedurende de zesde week. Volgens sommigen is:
, 572 ASMARA,
(Jg L
ee
rscher gedurende de zevende week. Volgens anderen is
vO
,
?etls anderen is:
573PANTJA RESHI,
e
erscher gedurende de achtste week.
klr>deren
b in deze week geboren, zullen ongelukkig zijn inden land»
'
doch als werkman door grooten gezocht worden.
it)
h
ar
’ LAKSHMI (Zie No. 53),
hoedanigheid van Sri, de heerscheres; volgens anderen is:
1.
Java,
ns che
Geestenwereld 6.
81
374 GANA KOEMARA
375 SAKRI,
376 DJARNA,
82
ROEDRA (Zie No. 184),
Heerscher gedurende de veertiende week.
h)e kinderen deze
in week geboren, zullen later voorname personen
en en beroemd het geven goede
wegens van en juiste bevelen. Zij
j,
‘en de beschermers
zijn vaneen aantal personen.
577 GOERETNA
.
578 PANTJA RESMI,
(Jg L
e erscher
gedurende de vijftiende week.
2
ónderen in deze week geboren, zullen later een minnaar zijn van
Uit
.gaan, ongelukkig zijn inde jacht zullen
en gaarne iets van anderen
'lgen.
H ,
579 TANTRA,
L
Qg
e
®rscher gedurende de zestiende week. Volgens is:
sommigen
580 TJITRAGOTRA
of
lotra Gatoe en volgens anderen
jdnderen
6
le v in deze week geboren, zullen later een zeer onaangenamen
°° P
a hebben, wegens hun leugenachtigen en kwaadsprekenden
ard
te
v *jk' n d er
en in deze week geboren, zullen later door eigen begeerten
83
581 SOERENG GANA,
is:
de heerscher gedurende de achttiende week. Volgens sommigen
de achttiende week.
één der Gana's, de heerscher gedurende
zullen later vele vi.anden
ÜbU
De kinderen in
deze week geboren,
veel van and
niets anderen over hebben, daarentegen
doordat zij voor
verlangen. _
T
.
de negentiende week
de heerscher gedurende
door liegen en zie
De kinderen in deze week geboren, zullen later
582 SAKRA,
volgens anderen
en volgens eenigen
585 HANGAPATI,
de twintigste week.
de heerscher gedurende ddle l
inden n
De kinderen gedurende deze week geboren, zullen later
584 TJANDRASA
en volgens anderen
wapen veroorzaakt.
84
KOEWERA (Zie No. 255),
heerscher gedurende de twee en twintigste week, Volgens anderen is:
,
385 BISMA,
de K
"eerscher gedurende de vier en twintigste week. Volgens sommigen is:
386 DENDA,
e
heerscher; volgens anderen
emit>d
worden.
85
587 SINGADJALMA,
is.'
de heerscher gedurende de zes en twintigste week. Volgens sommigen
en volgens anderen:
388 SADANA
s
e°
of Sedana, de heerscher gedurende de acht en twintigste week. Volg
sommigen is:
389 SEWANDHANA,
volgens anderen
en volgens eenigen
390 DEMAREDJA,
de heerscher gedurende de acht en twintigste week. .
De kinderen gedurende deze week geboren, zullen later door
heid een droefgeestig leven lijden.
391 TAROENA,
e
de heerscher gedurende de negen en twintigste week. Volgens sommiS
is:
392 KANEKA,
86
595 DJANA,
°lgens
sommigen
594 NAGA=GINI.
0
gens anderen heeft de dertigste week slechts één heerscher
en wel:
r
? 12 woeAoemaanden, die elk 55 dagen tellen, hebben hun góden
ee
a ®rs.
Deze góden zijn:
405 ASOEDJI.
sens anderen
zijn hun namen en is hun volgorde als volgt:
407 BHADRA,
408 ASWINA,
KARTIKA (Zie No. 79),
MARGASIRSHA (Zie No. 596),
87
POESHA, (Zie No. 595),
409 MAGHA,
PHALGOENA (Zie No. 400) en
410
TSHAITRA.
doof
De góden der woekoemaanden oefenen invloed uit op alles,
wat
den h®
den mensch ondernomen wordt, afhangende tevens van god van
aar, waarin de onderneming geschiedt, tellende van het jaar der geboorte
den
De beteekenis
den ondernemer zooveel jaren, als hij oud is. van
van
góden:
411 AMBRAMA,
412 BISAWISOE,
415 KALAJOEDI,
414 KALAKANDA,
415 RAHOETRI,
41Ó DHONDHOEMI,
417 TRIJOEDHARI,
418 TISIMOEKA,
419 DINAKARA,
420 SOEDJARHA,
421 SANDAMOEKA,
422 SANDAKASANDA,
425 DJAGALOEGEMA,
424 KILOKA,
425 PRABAWA,
426 HIWA,
427 TJOELIKA,
428 PRAMADHOEDA,
429 PRASOEPATI,
450 HANGGILA,
451 ISTRIMOEKA,
452 PA WA,
455 HIPA,
454 TADOE,
433 HISWARA,
456 WAKADANIA,
457 PRAMADI,
438 WIKRAMA,
439 WILA,
440 SITRAPANOE,
441 SOEPANOE,
88
TAROENA of TARANA (Zie
No. 391),
442 PARTIPA,
PARWATI (Zie No. s y),
445 SARWASITI,
444 SARWADADI,
445 WIRODI,
446 WIKOERANDI,
447 KAREHA,
448 NANTENA,
449 WIDJAJA,
450 DJAJWAHA,
451 MANMATHA,
452 TONMOEKTI,
455 DJALAMBI,
454 WOELAMBI,
455 WIKARI,
456 SARWARI,
457 PILAPAWA,
458 SOEBAKARTI,
459 SOEBWAKARTI
460 ADJIA,
461 ANANDA,
462 RAKTJAKHA,
465 PINGGALA,
464 RAKMOEKA,
465 PILAWANGGA,
466 SAHOEMIA,
467 SANDAROENA en
468 ROEDRASTRA.
T en slotte
hebben wij, wat de tijdverdeeling betreft, nog melding te
er van de Selaars der twaalf mangsa's of seizoenen
tj
\ re
van onregelma=
Sen duur die tezamen
en 365% dagen tellen. Hun namen zijn:
89
469 BHAGA,
470 ANSOE,
471 ARIJAMA,
472 MITRA,
WAROENA (Zie No. 55),
SAWITRI (Zie No. 51),
477
DHATRI,
WIWASWAT (Zie No. 50),
474
TWASHTRI,
POESHA (Zie No. 595),
INDRA (Zie No. 55), en
de kentering den
den Westmoesson, den Oostmoesson en na
kentering na
de velden aa
wel vóór de beplanting der velden offermalen op
jaar en
tijd reeds
‘
de góden den SeZ
Zooals wij uit de beschrijving van van
aa
belast met het geven van hoedanigheden
hebben, zijn deze góden
het geluk, den voorspoe -
47? ATMA
90
476 JIWA,
de ziel, het
goddelijk beginsel inden mensch, de kosmische stof, de
gees*
e “ike
aether, de levenskracht.
477 BOEDDHI,
liet
voertuig van Atma.
478 TRIHNA
Tanha, de kracht der begeerte naar gevoelend bestaan.
479 OEPADANA,
de
verwezenlijking van die begeerte, het gevoelend bestaan.
480 SAMAN,
vermogen der levenskracht.
481 MANAS
de hoogere Manas genaamd, de Denker
inde mensch, de rede, het
ikwezen, het werkelijke „ik", dat zich zelf weer en weer
er hult
in vergankelijke persoonlijkheden en zelf eeuwig bestaat.
482 AHAMKARA
Kama=Manas, de lagere Manas, de ikheidszin inden mensch
d.i., dat»
ne
het eerst uit Mahat of het goddelijke
v,
/ Denkvermogen voort»
°e
't; de eerste
schaduwachtige omtrek van zelf=zucht.
485 ANTAHKARANA,
h
ad f de br “ S tusschen het
Sodff °
Hoogste en het Laagste Manas, het
<;Hike Ego en de persoonlijke Ziel van den mensch. Het dient als
n' van verbinding tusschen beide, en voert van het Laagste naar het
oogste Ego al de persoonlijke indrukken
en gedachten der menschen,
e
door hun aard, door de
onsterfelijke Wezenheid vereenzelvigd en
worden en aldus met haar onsterfelijk gemaakt, daar zij de
ee
n'
Se elementen van de voorbijgaande persoonlijkheid zijn, die dood
en
n
t*id overleven.
484 PRANA,
d
r
acht, die den mensch doet leven, de levensadem.
48? KSHETRAJNA,
de
racllt der belichaming den de belichaamde ziel,
van geest, het
i„ re*
ar
neerend beginsel.
486 SOERATMA,
d
Se estendraad
e
en e , '
het onsterfelijke Ik, de Ikwezenheid, welke zich in het
leven na het andere belichaamt.
91
487 KAMA ROEPA,
lus*
begeerte=lichaam of het voertuig der begeerten,
de dierlijke ziel, het
goddelijke.
490 KARMA,
buiten
het zinnebeeld van de hemelsche stem, het onzichtbare prototype
die al te dikwijls de kwa
ons en den astralen of innerlijken mensch, maar
491 ISSHA,
de wil of de wilskracht.
492 HOTRI,
zeven
zinnebeeldige naam voor de zeven zinnen, inde Anoegita de
een
495 IRDHI'S,
de voortbrenging, de begeet-
zijnde: de waarneming, de handeling,
zu
de haat of boosheid, de he
hartstochten en aandoeningen,
lusten,
de trots en hoogmoed, de afguns
en gierigheid, de onwetendheid,
naijver. Deze zijn:
494 JNANA=INDRIWAN,
worden de waarneming;
de vijf zinnen, die gebruikt voor
495 KARMA=INDRIJAM
496 PANSAMNDRIJANI,
497
KAMA,
aandoeningen;
de wil, begeerte, lusten, hartstochten en
92
498 KRODHA,
» * r
e haat of boosheid;
499 LOBHA,
hebzucht of gierigheid;
500 MOHA,
onwetendheid;
501 MADA,
J
e
trots en hoogmoed; en
502 MATKARIJA,
e
®fgunst en naijver.
505 JNANEMDRIJA,
de
vi if
kanalen van kennis. Deze zijn:
?o 4 BODHI
505 BOEDDHI,
h et
vermogen van het verstand;
506 TSHAKSHOER,
h
dat is het gezichtsvermogen;
508 BODHIJANGA,
h
bewustzijn inden mensch, waarvan de onderdeden zijn:
, 509SMRITI,
Geheugen;
5 • 1 WIRIJA,
dp
Wilskracht;
93
512 PRITI,
geestelijke vreugde;
515
PRASRABDHI,
bedaardheid;
514
SAMADHI,
geestvervoerende bespiegeling;
5)5
OEPEKSHA,
algeheele onverschilligheid;
5)6 GNIJANA,
geestelijke wijsheid; en
5)7 SHITTA,
denkvermogen.
het
mythologie zinnebeeldig voorgesteld;
518 TRIWARGA
5 )9 DHARMA,
der vroomheid;
de handeling der zedeleer en
520 ARTHA,
bestaat
als de begeerlijkheid en geslachtelijke liefde,
uit:
PRITI (Zie No. 512),
521 SNEHA,
de gehechtheid en
522 SRINGARE,
de mensc
de geslachtsliefde in haar uitwendige aandoeningen. Voordat
los te rukken;
hij trachten zich van Artha en Karna
sterft, moet
94
bevrijding wordt Moksha genoemd, d.i. de verlossing van zinnelijke
begeerte alles, hetgeen den mensch inden het
en van weg staat, om
523 SHIDAGNIKOENDOEM,
f e geheime kracht, die zich bij den mensch elk oogenblik openbaart,
em
aanspoort het goede te betrachten en met wier hulp hij alle
persoon»
ijke begeerten kan uitdooven. Daartoe moet hij steeds voor oogen houden:
524 ARIJASATIJANI,
e t zinnebeeld de vier waarheden:
van
525 DOEKHA,
526 SAMOEDAIJA,
stelling, dat het lijden versterkt wordt door de mensebelijke hartstoch»
ten;
527 NIRODHA,
het vernietigen en uitdelgen van al dergelijke gevoelens mogelijk zijn
V°
or den mensch ~op het pad”; en
528 MARGA,
1
529 DOESKARITRA,
e
zinnebeeld van de tien slechte
handelingen, namelijk drie handelingen
an het lichaam, nl. het leven benemen, diefstal
en overspel; vier slechte
den den
van mond, nl. liegen, overdrijving in beschuldigingen, laster
ijdele taal; en drie slechte handelingen van het gemoed, nl. wangunst,
°°saardigheid of wraak en ongeloof.
95
ROEDRA'S,
551 ADJAIKAPADA,
552
AHIWRADHANA,
555
WIROEPAKSHA,
554
SOERESWARA,
555 DJAIJANTA,
556 WAHOEROEPA,
557 TRIJAMBAKA,
558 APARADJITA,
559
SAWITRA,
550 HARA en
541 DJIWATMA.
het karakter, de
Zij heerschen over het verstand, de wil, de gedachte,
de lusten, aandoeningen en handeling,
plicht, de liefde en begeerte,
traagheid onwerkzaamheid.
reinheid, de duisternis, onwetendheid,
en
,
inde Poerana s
Roedra wordt
Ten aanzien van den oorsprong van
542
GNAN DEWA'S,
543 LOBHA,
544 PHALAM,
545 SPARSA,
96
zitten!T
n
J" Tu V ° rmen '
mCt een kop van cen oli fa "t in
lng de beenen,
'
wegens hun logheid kortheid
elkaar * ,
en
niet over
j f
aar 3 C n voetzo!en
v
°orhoofd T te^n gebracht. In zijn
al °° ? '
Hd he * ft vier a ™en en wordt als
«id etende
hem
«"“">0
firf„T'.'T algemeen
he<
en dus ook
van d«
vaderlandsliefde,
de liefde
van de .amen-
van en den echt is hij bekend
onder
° ok - h ‘' bek “ d °" d"
-
v .
GANA'S,
ers
v
*n &£*** S °°
C
rten Va "mindere góden, die
voornamelijk als dienaren
sta
an nV" j aneSa worden beschouwd en onder het
bevel van Canesa
d onder den
bernel «. j
"»
Maharloka Dc
f" naam van Cana Dewa's. Hun
zijn 256 getal. Voor
denaren in
’
n
-
zoover zij de
zijn van den oppergod
Shiwa, wordt als hun leider
genoemd-
e
DJAJA (Zie No. jy?),
en
•naarst® g° d V°° r den mcnsch ' daar bij deze niet alleen inden
oorlog
Stri ’ d t£gen 31 kwaad
s ta
at
en
k‘n hern u
Wat en siccht is ' trouw zijde
heI Pt ff f en wanneer de mensch
wanhopig wordt, hem steeds
en
tot
moedig volharden aanspoort. Gevaarlijk is:
Hi
' °ntst, fff , r?
r nymfen ' waarvan een de drager is van zijn banier.
de ]ietdevuur inde
vrouwelijke Als Ananga wordt hij
licha 1
sexe.
‘S 6
gen ° emd en als Atmabhoe de zelfbestaande.
Aan hem
6 mra ' 6en scboone boom het zinnebeeld
en
tn et
van den bruide=
+
een rijke bloemenpracht. Hij wordt steeds
begeleid door:
Ja
aa nsche
Geestenwereld 7.
97
548 WASSANT,
de den bloeitijd, die den koker van Kamadewa bestendig vult me*
god van
549 RATIH,
der teederheid en van
Retti of Rawe, de godin der schoonheid, der liefde,
w°r
Zij ontsteekt het liefdevuur inde mannelijke sexe
en
de scherts.
«
huwelijk nimmer vergeten; ook aan wiengeduren
bij het sluiten vaneen
550 JAMA,
onder
de Indische Cupido en op Java uitsluitend als zoodanig vereerd en
en
de heerscher de zie
welken naam niet bedoeld wordt IJ amadipati, over
551 JANI,
de godin der liefde. Als een derde god der liefde wordt genoemd:
van wien overigens weinig meer bekend is. Een gevaarlijke god is:
verleider van
den mensch tot slechte daden en allerlei zondige
een
55 a PATJEK,
kan voor
de god der misleiding, die zich onder allerlei gedaanten
kan brengen,
en den door hem gelokten mensch tot allerlei kwaad
98
553 BAJA,
grootste daarin schijnt
genoegen te bestaan, dat hij den mensch
in allerlei lichamelijke gevaren tracht te brengen, waaruit voor
e2en 2i el<te of verwondingen het gevolg
zijn. De god der welvarendheid
is
554 DAMA,
de
god de
van beteugeling der zinnen. Een
dergelijke godheid is:
555N1T1,
d
JL?odin deF eens Sezindheid, voorzichtigheid en zedelijk gedrag. Een
«°ede
godin is ook:
55:6 SAMNATI,
d ChtCr Van Daksha de Sodin der
Voor j
’
nederigheid. Minder gewenscht
or
den mensch is:
?57 DWESHA
dg
e
§od van den toorn is. Een voorname godheid is:
558 ARJOENA.
de
Van i?
§ ° d der zdfbeheersching, de vriend der
menschen, de stem
* die waarschuwt
g6Weten zich te
' om beheerschen. Hij is het hoofd
Van
heirleger
Om r? goede
et
van engelen, die den mensch beschermen en hem helpen,
te doen en het kwaad te laten. Zijn vrouw is:
559 OELOEPI,
of Nagi, dochter van Kaoerawlja, den koning der
«us de
van Patala, de onderwereld of
zevende hel.
e bewakers van de gedachte den wil
en van den mensch zijn de
560 DEWARAJAH'S,
de
Van 6en oneindi g aantal góden, die voortdurend door het
JeVe hCSn den mensch acht
ge
Ven t j
dC veranderin
Van
Seven, om een tegenwicht te
S6 die voortdurend
?en ' in 's menschen toestand
u
n §ebracht d ° 01
Wm ! zijn eigen vrijen wil
"
99
561 MANASA'S
godheid is:
562 MAHAT,
beginsel heelalsche
Prajna of Maha Boeddhi, het groote, het eerste van
het hoofd van Br ah ma. Een god aan wien veel geofferd wordt is:
565 WITTESA,
564 KRISHNA,
de god des vredes en der liefde. Men moet indachtig zijn, deze god
e
met den mensch Krishna, de incarnatie van Wishnoe. HoeW
te verwarren
KrishnOt
steeds als een afzonderlijke godheid beschouwd. Het voertuig van
565 GOPIA'S,
ee
Door kunstmatige schikking vormen zij
negen schoone godinnen.
van
de Het hoofd der Gopia's de lieveling
olifant, waarop god rijdt. en
Krishna is:
566 RADDHA,
De beschermer Krishna is:
volgens anderen zijn vrouw. van
567 KALIGA,
568 SMARA,
569 AMAJA en
570 WASANTA,
terwijl
571 MANAR
aS ®
Hij wordt voorgesteld, omringd door twaalf
I"
de god der maagden is.
100
572 LOMOES.
1' dS Schoot der aarde
verborgen als een vrome kluizenaar, die
zich k
de bescbouw
Een 5 ® 3 aan
ing van goddelijke dingen gewijd heeft,
vergelijke beschermgod is:
?0
‘Z °f Nairita ’
de beschermgod der familie. Hij wordt voor elke bij*
vernc bting
aangeroepen en aangebeden. Volgens eenigen is hij,
o„ dp
060 Niriti
n3am Van de god den ouderdom
’ van
en wordt hij nu
eens
annell,l< dan weder
hij dp^ ' v rouwelijk voorgesteld. Volgens anderen is
dacmonen reuzen «tanen wordt
SestelH
' en en hij alsdan voor*
rage " °P Sch ° uderS
h °« d Vaneen een sabel inde hand
ende
Een gevreesde godin is:
?75 WARA,
<j.
begeerte
vér+rrouwen 6
van ieder menschelijk hart bespiedt en iedere breuk van
wreekt. Een geliefde godin is
d
574LAIJA,
ed
ter a^a
Van is de g° din der bescheidenheid.
Nuttig
'
Ve * voor
e n is
de
?75 ABHAIJA,
?°d der
is: oubeschroomdheid, een zoon van Dbarma. Een booze godheid
<j
7?6 MARA,
rZ
eker; deZ£ sodheid wordt weleens
de m
vereenzelvigd met Karna, als
K
acht der begeerte. Een godin, die dikwijls wordt
aangeroepen, is:
de 577SMIRITI,
° din het
So d
van
geheugen, een dochter van Daksha. Een algemeen geëerde
'
van de Planeet Venus
en de leeraar
de s Dana '™'s Daitija's
' en en hij wordt dan voorgesteld als
één °°
§ise Als S odin waakt zij
dotn e "is
-
voor de instandhouding van het mensch*
zij de symbool der verleiding. Zij wordt alsdan afgebeeld als
101
een zeer mooie vrouw met prachtige buste, mooie haren en geheel naakt,
die haar overal vergezelt. Een booze
naast haar staat een mooie hond,
godheid is
Hij heeft tot attribuut den raaf, het zinnebeeld der zielsverhuizing
de wrekende slangen, de voorstelling der wroegingen.
alsmede
gezeten een gie f -
is-
Kroeralotjana, de duistere met het booze oog. Een voorname godheid
-578 DHARMA,
579 TITIKSHA,
580 SHRADDHA,
581 KALAWINKAS,
582 BHADROEATH,
585 IJATOEDHANA'S
de mensch 6
of IJatoe's, diervormige daemonen, de verpersoonlijking van
584 KALIJA,
de hartstochten van
een vijfhoofdige slang, de verpersoonlijking van
585 TARA=DAITIJA,
zij l
de witte duivel, de daemon der verschrikking. Goede daemonen
102
586 AHI'S,
19026" der Wiisheid De daemonen hebben een grooten vijand inden
’
gód-
587 AWIN'S
tweelinSS° den v an gelijke de
namen, vijanden der booze gees=
dlc dc menschen in
2j
. '
nood behulpzaam zijn. Inde mythologie worden
gen ° emd als de artsen der hemelen.
dient*- Bijzondere vermelding ver*
588 BHOETAWAN,
kW3adS (Zie Brahma No
‘ s°)- Ten slotte hebben wij nog te
Th
nans moeten wij overgaan tot de beschrijving van de góden, die
de over
heerschen, betreft zijn geboorte, ziekte, dood
wat
en berechting
den geest voor zijn daden als mensch.
e
hoogsten dezer góden zijn de:
? 898 9 MAHARAJAH'S,
m
ti?e den v ‘ er in aan* a l en w el in elke windstreek één. Zij
k
oofd
'
zijn de
0 aantal £° den
Van Cen gr ° ot
§e
®n daemonen, die belast zijn den
e t
ind ‘ Cn deze weder als ensch
aa n
m moet herboren worden, de moeder
te
wijzen, waaruit hij zal herboren worden. Deze góden plaatsen
eSten naarma * e van hun daden
' in hun vorig leven, als mensch, in
ar rnk
le w aarmede zij in karakter het meest overeenkomen, waardoor
de
ren mensch zijn ,oon krijgt,
f° naar gelang hij in zijn vorig leven
Soed ° s^ec bt geleefd heeft. De
j>, e t Maharajah's zijn tevens de straffers
St ° rmen
onweders overslaan
°PI e
'
'
van vuur en aardbevingen en zijnde
SgerS Van aller,ei ziekten
lo t ,t en ongemakken, ten einde den mensch te
er
en. Deze góden zijn:
103
59°
DHRITARASHTRA.
Zijn plaats is in het oostelijk gedeelte der aarde. De aan hem onder»
schepping. Zij worden voorgesteld als wezens, van boven mensch en van
in
onderen vogel, met uitgespreiden staart en groote klauwen, zwevende
de lucht. Zij zijnde vijanden der Naga's (draken en slangen) en troosten
den mensch, wien door den Naga een beproeving, straf of ziekte is opge»
legd.
591 WIROEDHAKA.
Zijn plaats is in het zuidelijk gedeelte der aarde. De aan hem onder»
592 WIROEPAKSHA.
Zijn plaats is in het westelijk gedeelte der aarde. De aan hem onderge*
595 NAGA'S,
af*
die wegens hun eigenaardigen werkkring en hun helpers, hieronder
594
WAISHRAWANA.
de aardslang;
de jaarslang;
104
NAGAsBOELAN (Zie No. 296),
e
en
6 moesson ’ d- 1,
ongeveer om de drie maanden de
om ri en Naga=hari
VlCr tWi °e
e
tig dri ® katSt £ enoemde
bij h Un V er t, «
heffin
? “w"' Naga's ontvingen
t °t g ° dh ® ld de opdracht, die menschen te straffen
b
osmett i i
L met
6 Zlekte bwalen
d *e f*' ' plagen, onreinheden en moeilijkheden,
zink j
make n
h aan 2ware zonden, misdrijven en ongerechtelijk»
oden n
Na S ,
werd echter
spe C j,j f" voor het maken
zijner slachtoffers
£n Uren
*ordt , de ,
aan^ewezen - reden voor deze uitzondering
egende niet vermeld. De door deze
Per sonen daemonen aangeduide
WOrden door den Kala met
sl
achtnff' zijn heirleger van helpers tot
GrS e" dienen, zooals de legende
s °d
tot
figuurlijk zegt, deze
dsel
-
V
dus niet te
s °den
H
?f /
s
verwonderen, dat van alle kwade
de Kala de x
en Naga s het meest door de
Javanen gevreesd worden.
'
orge Naga rden Steeds
b^chr-° TT S W°
vergezeld van de nader te
volgelingen namelijk: de
Sambangbanger's, de
de Djatingarang's
ke daemonen
’
JC S Va " we
' er vier van elke soort onder de zelfde
Oaippn L
estaan De ,
plaats
de
Nna , ' '
die deze volgelingen bij het vergezellen van
lnnemcr *s voor ieder hunner bepaald, nl.
Qr nbnn
S
k |' links voor den
anger *' echts den
de
Noa ’
' voor
Djatingarang en achter of inden
rug van
S den Rid,aL
V
°l?t k ' .
VO ° r De werkkring van deze volgelingen wordt als
beschreven: de
59? SAMBANGBANGER'S
?ijri
hren eTS Van llcrlei ziekten
f
d,e
f en ongemakken. Deze onzichtbare
terW1 ’ de Naga
'
r
T’
<>ndd„
' s zich in één richting ophouden, steeds
d eZe
‘‘iWl !T 6n V °° r
,
naar slacht ° ff ®rs zoeken, zijnde verpersoon»
Sie
Sr on?ezonde w inden en dampen, die oorzaak zijn
kten A|
A 'S
van vele
I>e n l ' zo
°danig worden zij door de Javanen zeer gevreesd, waarom
n
tr r a erhande °f fer s, door
aeh t +
®
?° bewierooking, enz., steeds gunstig
do emrn en. Gelukt dit, wordt de
0r
en smeekbede om beterschap
d
ba ™ angbanger die de ziekte heeft
Nnem" '
opgelegd, verhoord door het
en lekte dan hCet
, et
r
hem dik
o onp c f
,amb
' men wijls, om hem dankbaar te
bi
) and C S
< ° ngwangi’ di- de geurige, welriekende Sambctng, terwijl
St>r
°m " an Sbanger, d.i. de stinkende, een verpestende reuk
eid e j ver=
amban
tr
°üw P
v
,
\ * wordt. De tweede
ongeluk=aanbrengers en
°lgehngen der Naga's zijnde
M 596 DJATINGARANG'S,
ede e da
?el<e^ ,
t° rite
e ?
Van vervaarlijke, met een knots gewapende wordt
reuzen
deze zijn de booze
.
daemonen, die den landbouwer dikwijls in
105
vertwijfeling brengen, door allerlei ziekten over diens boomen, planten
en gewassen te verspreiden en daardoor den oogst soms jaren achtereen
597 RIDJAL'S
centaur, d.i. wezen,
oiWeridjal's, die de gedaante hebben vaneen vaneen
der*
paard, het bovenlijf mensch en
dat bij het onderlijf vaneen vaneen
lijk sleept de Ridjal, wanneer hij zich vertoont, eendoor hem gevangen
het is
ketting met zich door het luchtruim en
diergeest aan een zwaren
3®
het gerammel van dien ketting en het gekerm en gesteun van den gevang
ne dat dan gehoord wordt en den Javaan schrik aanjaagt, want, ofschoon
voof
de Ridjal's, evenals de Djatingarang’s, niet direct gevaarlijk zijn
den mensch, zijn zij voor dezen toch verre van weldoend. De Ridj al
van
namelijk zijnde bewerkers van ziekten der dieren en meer speciaal
erlS
alle dieren, die den mensch nuttig zijn. Hun ontmoeting heeft, volg
den dood ten gevolge van de diere"
den Javaan, altijd ziekten en dikwijls
van den persoon, die ongelukkig zijn weg snijdt en daarom wordt
kw 33
aan hen geofferd, opdat zij in dergelijke gevallen zich niet al te
zullen toonen. ,
die het"
van andere Naga’s aan den god Wiroepaksha ondergeschikt en
e
slechte menschen dooreen verstandige leiding weder op
”
bijstaan om
pad der deugd te brengen. De legende zegt van deze Naga’s het volge" •
De draken en slangen zijn met wijsheid en met groote macht begifbS
het mi
góden, die zich ophouden inde vier streken van kompas, het
e
mensch. ,
n
Behalve de vier reeds genoemde Naga’s, die inde verschillende stre,
name
verblijven, worden voor het midden nog vier
anderen genoemd
33
de vele, door hen gem
zinnig worden voorgesteld; integendeel, wegens
106
605 SARPA'S en
604 SEPARNA'S
“slangen. Zij hebben dezelfde werkkring als de Naga's, doch zijn met
6re maC 'lt
Volgens
mythologie zijn de Sarpa's voortge= de
korn en
boof dharen van Brahma. Zij worden echter
niet bij naam
sren
oemd. Als de vader der
Sarpa's, d.i. hun hoofd, wordt genoemd:
6040 POELASTIJA,
een der
zeven uit het
denkvermogen geboren zonen van Brahma.
e
Naga's der onderwereld worden
genoemd:
605 OERAGA'S
of
nietig"’ oij naam
h °°Scpriesters en ingewijden. Zij worden inde mythologie
genoemd. Hun hoofd of koning is:
606
KAOERAWIJA.
plaats is inde Patala, de onderwereld of zevende hel.
s^a ohtoffers, door voorgenoemde Naga's en Sarpa’s
Wo
ur
aangewezen,
aen afgemaakt door
607 SAPOE=DJAGAD,
d .
be2 ® m van het heelal
van
- veegt in figuurlijken zin alle menscheri
aarde die behePt Zi ' n
' met besm ottelijke kwalen, onreinheden en
*ond dic scbuldi
£ zi i misdrijven
di en
e
j” n aan en
ongerechtelijkheden. Deze
ala tot voedsel.
en h
? L
e”
Hij is de trouwe volgeling van dezen god
*et hoofd van de
608 BADJOE=BARAT'S,
beirleger van mindere góden, die tot de
volgelingen
ren van Kala behoo=
'
terwijl de
609 DAKINI'S,
of
61 x DJAGA=SOERA'S
ofs ;
rO
go
i
’ 6611 beildeger van S°dcn, die aan
beschermgeesten weldoende
den en
107
6iz SAWITRI,
plaats is op de zon, van waar zij alles overziet. Volgens anderen regelt zi)
615 MANESA,
614 TSHITALA
elementen, last
of Mariatta, die aanvankelijk het toezicht had over de op
de vernietiging van het aardsche omhulsel van den geest, het lichaam»
en
terwijl de
616MARTA KAMANDALOE
de bron van het water des leven is, hetwelk van Tan Hana zijn oorsprong
de boom des levens is, die aan dooden het leven teruggeeft en de verpe
618 AMRITA,
jeugd de van
de bron van het water der eeuwige en verpersoonlijking
jeugdige kracht.
619 SOMA,
de Somaplant, die groeit den top
een heilige drank, gemaakt van op
da
den Maha Meroe, het zinnebeeld van degeheime wijsheid. Hij, die
van drinkt, wordt daardoor in staat gesteld deel te zijn van den hemelse
108
620 SOEDHA,
h
V° edsd der oden dat
'
bovennatuurlijke krachten schenkt,
621 ASHWATTHA
of
Ma de myStieke b °° m der kennis
T' is ' die de z °ete vrucht
ngt die de wctenscha
«oderz J°° !id ' Wa
n°
ke
P SeeSten '
P liefhebben, zich
°° r WB Vmcht dc soden al!e
Dez* wonderen verrichten.
k
ke
om moet 2innCbeddig gekapt wordcn i
d.w.z. dat de mensch de
nni‘ J j
dle d « 2e b
,
'
oom schenkt, geheel in zich moet
hij opnemen, alvorens
weder b oorte
bevrijd wordt kan
he gf en
overgaan naar den vijfden
" de menscb "iet
Word/ meer wordt wedergeboren. Verder
, ,
1
nog melding gemaakt van
622 KAMDEWA
of
Soerabhi, de met goddelijke macht begaafde zegenrijke koe, die alle
voedt,
en gevreesde god is:
625 MRITIJOE,
jy
? S Of JOra üaV Pati Zie N 3Ól) de
Doo d -n
H
ï ‘
°-
' verpersoonlijking van den
" wordt voorgesteld als
vc- een afgeleefde grijsaard. Hij is de be=
erk r V dcn natuurli ken
°P d! en
j
n
i dood, zoowel van menschen als van dieren,
dag door Kala vastgesteld.
e §od der geesten is:
$
IJAMADIPATI (Zie No. 156),
hi ' haar
Sc hr
orn
0 rn ,<
Pde VOeten inde Wereld kwam
veroorzaakte -
werd vervloekt en daarom met ver=
a
W - Hii is de heer van de seesten der
e FeCht
of
st
ra
°f7 Het
£
en
' ° Ver Hen spreekt en hen naar hun daden beloont
is . •
rijk van IJamadipati wordt genoemd
IJamapoer. Zijn vrouw
tj 624 HOEMA
ieh etn
tr °uw in
zijn werk bijstaat.
j}e
Seesten der afgestorvenen worden beoordeeld door de
625 LIPIKA'S,
eeri
«O* aa ntal góden onder den zelfden naam, die de daden van eiken
W®
de gen en na
?aan, uit welke daden zij het karakter bepalen, dat
ftie
nSC zal bebben bi i volgende incarnatie.
°Hd er een
Zij bepalen tevens
,,
k® ll sod d en tijd de
van wedergeboorte zal plaats hebben. De
beschermd door:
109
626 POESHAN,
de voeder van alle hulpelooze wezens. De verpersoonlijking van de kracht,
de
die de ongeboren vrucht voedt. Hij wordt ook de „Akasische min" en
627 KARTTIKEIJA,
zoon
Agni=Boewa, Koemaragoeha, Gharma, Manar=Swani of Skanda, de
van Shiwa en Parwati. Hij wordt voorgesteld, zittende op
de pauw Para*
wani en gewoonlijk met pijl en boog inde handen. Hij heeft zes hoofden
en is rijk gegaafd met kennis en kunde. Karftikeija wordt ook Dwadasha-
kara, de twaalfhandige, Dwadashaksha, de twaalfoogige en Shaktidhara,
hij Siddha
*
de speerdrager, genoemd. Als de leider der Siddha's wordt
628 SENA,
melding S e
'
629 SIDDHA'S,
tf
heiligen en wijzen, die de menschen leiden. Tot deze soort góden behoo
ren ook de
650 WIJASA'S,
°P
geleerden en de vertolkers der waarheid, die in verschillende eeuwen
2
aarde nederdaalden, om de waarheid te verspreiden. Hun aantal is '
en
volgens anderen waren er meer. Volgens sommigen was er slechts één
e2rl
wel Wishnoe. Hij zou in verschillende nederdalingen op
de aarde als
651 MENOE,
de zoon van Brahma en Saraswati. Hij was tevens de stichter van
de
geving, terwijl
652SONGKO HADHI
alphabet.
Een god, omtrent wiens afkomst men niet zeker is, is:
655 KALIBER,
die eender grootste wijzen en heiligen was. Hij was de kleinzoon
noe gehouden.
Goden, begaafd met groote macht, zijnde
110
634 RISHI'S,
60 aantal de adepten, de
inn )
*? ' wijzen, de meesters inde wetenschap der
nerlijke wijsbegeerte, de scheppers. Deze zijn:
641 DAMAGHOSHA.
H ..
642 SHISHTA'S,
de
zelfbestaanden, de groote keurbende
wijzen, de hemelsche voorvaderen,
lke k,eine
m "Y,
chheid
bestemd zijn, om het zaad van de volgende
te zijn; wezens van voorafgaande en toekomende geslachten,
dHe klasseri d eze
góden namelijk: dePra;apari's,de Manoe’s
van
en H
e
Manasapoetra's. Beginnen wij met de
beschrijving van de
643 PRAJAPATI'S
rahmarshi
'
n
f
en
S
genoemd Brahma. Hij is zelf de eerste
Prajapati. Hun
zijn:
644 ANGIRA,
ATRI (Zie No. 633),
645 KRATOE,
646 BHRIGHOE,
6460 PRASETAS,
MARITSHI (Zie No. 69),
NARADA (Zie No. 204),
647 POELAHA,
POELASTIJA (Zie No. 604) en
3 sol de zoons
die alwetendheid
van Wiraj, die verzinnebeelden: 1 vuur, 2de zon
111
8 den heme
ether, 6 den dood, of den adem der vernietiging, 7 de aarde,
,
zon,
de onstoffelijke, vrouwelijke onzichtbare
9 het onstoffelijke vuur, 10
„die niet kan
11 het verstand en 12 den grooten oneindigen kringloop,
worden tegengehouden".
Als het hoofd en tweede der Prajapati's wordt genoemd:
hij kwam het eerst op het idee, om het derde geslacht dat man=vrouwelijk
van
was, te hervormen in mannen en vrouwen. De vijfduizend zonen
Daksha waren de
649 MANOE'S,
zeven
de bewakers van de raskringen, gedurende de wereldontwikkeling,
in aantal, terwijl er nog zeven toekomstige Manoe's zijn. De eerstbedoeld
góden zijn:
650 SWAIJAMBHOEWA,
671 SWAROTSHISHA,
672 OTTOMI,
655 TAMASA,
674 RAIWATA,
677 TSHAKSHOESHA en
676 WAIWASWATA.
677 SOERIJA=SWARNI,
678 DAKSHA=SAWARNI,
679 BRAHMA=SAWARNI,
660 DHARMA=SAWARNI,
661 ROEDRA=SAWARNI,
662 ROETSHEIIA en
665 AGNDSAWARNI.
naamd:
112
664 ILA,
Id“ °f Soedl 'j°ema, die Waiwaswata als
re
vrouw aannam. Uit Ha werd eebo*
een zoon
genaamd:
66? IKSHWAKOE,
de
van het tegenwoordige
geslacht.
°t de derde soort van voorgenoemde góden behooren de
666
dg MANASAPOETRA'S,
St ridSZOnen dc voorvaderen
2 iiwI rden
j' ' van de Asoera’s, Soera’s enmenschen.
m vier klassen verdeeld. Tot de eerste klasse behooren de
667 ASOERA'S,
de
80 V9n den nacht of de
de 2 °nen der duisternis of duistere
gen ‘ wijsheid,
USS n den wideI de voorvaderen
D e 4 f Van
' van de Asoera's of
niet=goden.
S worden onderscheiden in zeven klassen, waarvan drie zonder
ar ° epa en vier met lichaam
St
°ffelrL ®
'
, roepa. Zij zijn het, die den eersten
n mensch Projecteerden. De tweede klasse
Zijn de Manasanapoetra's
668 AGNISHWATTA'S
t*
8
. .
*n
aantal, namelijk de
de
góden; de
z 670 AGNI-DHIJANI'S,
ijv(j
en
het hart van het lichaam genoemd; de
de 57» PRANIDHANA=NATH'S,
van diepe overpeinzing, de heeren van de IJoga.
°
d 0o Veri
*e negen Agnishwatta’s verzuimden
r fi
te scheppen en werden
gedoemd in elke Manwantara tot aan het zevende toe, her=
u
geboren te worden. Inde Poerana’s zijn zij de
Va 678 WAIRAJA'S.
e
a,asa sof Abhoetarajasa’s wordt
Vestrst gezegd, dat zij de verlichters
a
®n j.
igen zijn en den menschen verstand voorzien.
van De hemel»
ans che
Geestenwereld 8.
113
de derde
schc verblijfplaats der Agnishwatta's is de Wiraja Loka. Tot
klasse van de Manasapoetra's behooren de
679 JAIJA'S,
te
twaalf aan Brahma ongehoorzame góden, die gedoemd werden om
de zeven prinsen der wateren, reeds vroeger gemeld. Zij zijnde leeraren
en leiders der menschen. Hun taak is om te arbeiden voor de ontwikkel' 11®
van het menschdom. Zij zijnde góden der waterstof, de komische
de oepadi of grondslag lucht zoowel als water etl
heid; deze is van van
aangezichten. Zij
lS
inderdaad vuur, lucht en water één onder drie
wezen
geestelijke vuur,
dat van den mensch een goddelijk en volmaakt
680 PITRI'S,
klassen,
de voorvaders of scheppers der menschheid. Zij tellen zeven
wijl deze zeven klassen elk weder in zeven klassen worden onderverae
683 PITARAH'S,
68 4 BARHISHAD'S,
zij, die in het bezit waren van het heilige vuur en vuurofferanden
de
ten, dat wil zeggen, met scheppingshartstochten bedeeld;
114
68 5
ANGIRASA'S,
e
voorvaders der menschen; de
686
,
e
DHIJANNPITARAH'S,
derSOden d S ,IchtS die de
va
der
erss
/ f TTT
voortgebracht hebben; en de
' zonen der aard e -de
aarts*
..
687 SHITKALA'S,
8
d
i di!V V\f
e
erS e me ChSn h6t
Van d6rde Stamras
n de * eda
T incarneerden,
het
®Jte “ v erstand
'
en
he van den mensch leiden.
eren de ,
Zij be=
Als htt ÏÏ7
net hoofd
d*
der Pitri
n
s
Van
.
den menSch
wordt genoemd:
en ontwikkelen zijn verstand,
688 PITRNPATI,
de
«er of honing der Pitri’s, terwijl
689 SWADA
de
h £t ° ff neb
T ' !
r
'
2
jn eeldig genoemd als
'
de vrouw der Agni*
Barhishad
ook de ofT S ,
d
T s '
Tot de Manasapoetra's behooren
° met de reeds genoemde
De
e »
j
T T' godin Swada vijf in aantal.
?od
n
der offervuren is:
c
690 IJAJNA,
eil
° fferVü
«oor 2 S
I
r en T ar den hemeI een br "g of ladd er vormende, '
W arVan de offeraar in
r
eld der n
? gemeenschap kan treden met de we=
& “ ?S tiide ” S tot hu ” wo
WrderTs °nplaatsen kan
de , 691 ARGHIJANATH
eer
der plengoffers; en
h 693 HARSHANA
ett
e T;. Cht
21 Jn
,
heeft over de offers aan de overledenen
gebracht. Voorname
de
694 KRATOEDWISHA'S,
«U, 2ar
henlijke Titanen, de Asoera's,
Daktijr's, Danawa’s en de Daitija's
115
Ó94 ö AIJAMA,
de uitdoover de levenskracht. Hij is
de Dood of als Prana*Aijama van
l*
hieronder vervolge
De opgave en de beschrijving der góden zullen wij
wor*
met de vermelding góden, die inde meergenoemde legende
van de
andere góden. Het eers
den genoemd als helpers of ondergeschikten van
695 TARA,
welke ontvoering aard
Toera of Rokini. Zij werd door Soma ontvoerd, ej'
de góden, en
ding gaf tot een oorlog tusschen de Soera's of Dewa’s,
De bijzonderheden dezen
Asoera’s of niet=goden. van
me
Een godheid, omtrent wien
oorlog zullen wij afzonderlijk vermelden.
het niet eens is, is:
696 TS HO EB D ARA'S,
Brahma, de
goddelijke werklieden, ondergeschikte góden van
697 DEWAWARDHIKA,
de
698 BENDOE'S,
116
ASOERA'S (Zie No. 667),
699 DAKTIJR'S,
700 DANAWA'S en
701 DAITIJA'S
it ‘
s
’ Diktja Ditja's of Detija’s, de Titanen der Hindoesche mytholo=
s,
e
> ie streven, om den góden hun macht te berooven
en zich in hun
Plaats te stellen.
702 MAHASOERA,
d
/ Hindoesche Lucifer, die, naijverig geworden op het schitterende lichtr
SSC het hoofd der Asoera's
ep P ers ' aan
tegen Brahma in opstand kwam,
arom Shiwa hem inde
Patala, de zevende hel, wierp. Als het hoofd
r
L)anawa's wordt genoemd:
705 WIPRASITTI,
t
Daktijr s staan onder het bevel van
704 HRADA
*
er
'vijl de gevreesde
gee
S\ fa de
' vrouw van Rama (incarnatie van UVishnoe) liet ontvoeren, het=
d
705 koembhakarna.
Van1
? eder van Rahwana. Verder wordt inde
mythologie gewag gemaakt
oen god
709 DHOEMRAKSA
?
em
°°rlo ? s worden a,s 116 bevelhebbers van de gezamenlijke Titanen inden
Tarakama‘i a tusschen de góden
ol
>tv
' en
niet=goden, ontstaan door de
°ering van Tara, vorengenoemd. Verder zijnde
117
7io SENKALA'S,
de ongeluksboden van Shiwa, als Kala. De vertrouweling van Shiwa als
Goeroe is:
711 PANTJARIKAN,
zijn zoon; hij is de geheimschrijver van den Soeralaja, terwijl
712 NARADHA,
Nared of Nareda de bode van Goeroe inden Soeralaja is, tevens de vina
3
wordt
717 MAHAWARA
714 MATRI'S,
de goddelijke moeders. Haar aantal is zeven. Zij zijn de vrouwelijke aan
3
gezichten en vermogens van den góden. Een met groote macht begaafd®
god is
of BrahmasKedali, van
de wapensmid. Hij is volgens de legende gevormd
fijn staal koper zi ! n
en en zoo geoefend, dat hij zijn mond als blaasbalg,
knie tot aanbeeld, zijn vingers tot nijptang en zijn speeksel tot ijzerver®
harding gebruikte. Tot de mindere góden behoort
7 tó TAMBOEROE,
hij is de helper der góden.
r
Tot de daemonen, die niet alleen gevaarlijk zijn voor de mensch, maa
717 RAKSHASI'S,
s
mannelijke en vrouwelijke reuzen (dikwijls met de Daitija's en
Danawo
e(
verward) die zich onder allerlei gedaanten kunnen voordoen en
steeds
op uit zijn, om al wat goed is, tegen te werken, te verstoren en te verni®l en '
118
718 BHOETTA'S,
CeVlfr, VO
7
a
ï
S Wat die inde gedaante van gedrochtelijke
on Ten
h n b•7
schijnbaar doen b u
r° nddwalen '
in lijken der afgestorvenen varen
herleven, maar ook levenden aanvallen
en dooden
'Ser de
nog zijn
719 PHISHATJA'S en
720 PISHATJIS,
d
naamde Vampirs dic in holen
er on°,f+
P lt menschen
' en kloven huizen en
voornamelijk
. f
aa "' °m
en dieren en al wat leeft kwaad te doen
h Un L , en
Ult
ZUi§ en EeniSe Van deze die in d® mythologie
'
rcuzen '
met n j
naam genoemd worden, zullen
,
721 TJARWAKA,
ZÏri erkend
J
re S '
d Asßrahma vermomd, den
godenhemel binnentrad,
W “ °° r et kwade °° S der d en tot asch
teerd S° werd ver=
722 HAGAGRIWA,
ee
"ttt Cf
e l
ra
de v
l!r'^da ZaSg
S° f
f-n
f he ’
reU
! 7*
1
boeken
6611
stal
gr ° 0t h °° fd '
die terwi i l Brahma
‘
Se 2e inslikte, om ze te
en
zieK a
'
vernietigen
d
oor
ï aama
T
266 St ° rtte
‘ Wishnoe redde ec hter drie van deze boeken,
lgen mde gedaante vaneen
“5*
reUS verv°
v
isch groote gehoornde
genaamd bl) zi)n nederdaling als
T
'
b
Wk
Matsija. Zij scheurde den
'
«ardesSf Vre
f
elijke reus cn vi ï and d er góden, die eens de
*er ul d T
d
afgr ° nd der bel Patala
Whisnoe
ver borgen hield. De aarde
in de
°° r ont mkt bij zijn nederdaling als Wara
gedaante vaneen vurig everzwijn.
e
725 HIRANJAKASIPOE,
al
b iafd l f
reU$
'
die d
?°
Óe
r BTahma aanvan kelijk met groote macht was
daling aj, 3^
r 660 ran
g° den werd door
,‘ ï en
Whisnoe, bij zijn neder,
Sc
kadelijk wrd gll'kt " *“ menschali i k - leeuw, on=
119
7 2
4 BHOEMASSAR,
te
een beruchte reus, die zich er op toelegde menschen, vooral vrouwen,
725 TARAKA,
726 OESHANAS,
de Hindoesche Lucifer, die ijverzuchtig geworden het schitterend licht
op
a
ma opstond en hem den oorlog verklaarde. Hij werd evenwel door ShW
bescherme 1-3
'
Deze zijn
727 SOEGRIWA en
728 SOEBALI,
de heerschers over de dieren, die op het land leven, terwijl
TRIWENI
729
Hh
de heerscher is over de visschen en de dieren, die in het water leven.
730 GAROEDA en
731 SOEPARNA,
° ver
inde gedaante van groote vogels. Zij zijnde koningen en heerschers
de vogels en alles wat vliegt. De vrouw van Garoeda is:
732 SOEK 1.
735 PARAWANI,
e
een godin de gedaante vaneen pauw. Hij is de verdelger van kleine gift'2
dieren. Dergelijke góden zijn ook
BELANG WAIJOENGIAN,
734
120
75? tjandramawa,
in de ? edaante
v!n n het
L , ,
wit
gestreepte kater. Zij zijn de verdelgers
van ecn
756 OESHSHAIKSRAWAS,
et
Wltte m °delpaard, bij het karnen van den
m
oceaan te
voorschijn geko=
Cn d °° r deH Indra als voe rtuig
aangenomen. De koning der
gieren
757 JATAIJOE,
een zoon
van Caroeda. De koning van zwanen en ganzen is:
758 HAMSA,
dde,iike zwaan en het
voertuig van Brahma. De koning
en
van het vee
ae
viervoetige dieren, die den mensch
nuttig zijn, is:
759 NANDI
74° AKOEPARA
de
mySt ‘ eke en einnebeeldige schilpad, waarop de aarde gezegd wordt te
rüst
6 beschermster der dieren
is, die zoowel op
het land, als in het
er kunnen leven. Een inde mythologie bekende
godheid is:
74i HANOEMAN,
j
( e
° nin
g der a Pen, inde gedaante
de vaneen aap. In het Ramaijctna is hij
j
n de trouwe
d
en rf° ae ”’°
Van ajoe cn bondgenoot van Rama inden strijd
tegen
Rahmana, die de schoone Sita, de gemalin
°ntv ° van Rama,
erd had
' hetgeen tot een oorlog aanleiding gaf. Een godin,
Ve i
e 1 aan wie
geofferd wordt, is:
d
742 LOEKI,
dm der
Pody-°geWaS S raan gewassen en meer in het bijzonder de godin, die het
bewaakt. M en stelt haar
Do<// voor gekroond met padi= aren en door
-gewassen Een andere godin der
omgeven. gewassen is:
e
744 MENAPUDJINGGO,
ol<shasa
die K • H ') is de god der
wildernis, van de boomen en alle planten
°utig worden, terwijl
de 74? OESHADDDPATI
der
geneeskrachtige kruiden is. Een voorname godin is:
121
746 TRISNA=WATI,
die voortkwam uit den steen Retna Dhoemilah, nadat het vat Tjoepoe b/lü*
deze steen verborgen verbrijzeld werd en
nik Hastagina, waarin was,
bes
genoemde steen inde aarde drong. Zij is de godin, heerscheres en
UH
schermster van alle vruchtdragende boomen, planten en gewassen.
e
voort de kokospalm, uit haar tanden
het hoofd van deze godin kwam
uit haar handende banaan» of pisangboom en uit het midden
maisplant,
gedeelte van haar lichaam de pad/plant. De bewaker der padi is:
747 DJANTAKA,
zoodra de oogst der padi inde padj'schuren is opgeborgen; als zoodani?
wel hetgeen heimelijk dezen word
heeft hij aandeel inden oogst en van
stam-
achterwege gehouden; bij het stampen van de padi, hetgeen inden
de den voorraa
blok achterblijft, bij het wassen van bras, hetgeen van
de rijs
valt of daar als offer voor hem gelegd wordt; bij het afkoelen van
751 MAISSA=DANOE,
eC
een halfgod, inde gedaante vaneen grooten buffel met groote, als
752 DJINODHO,
755 DHEMALOENG,
754 KOETILA,
755 HOEDJOENG,
122
7?6 RANDI,
ee n
halfgodin, inde gedaante vaneen hert;
7?7 PAS
°f
Epas, een halfgod, inde gedaante vaneen zeeschildpad;
7*B GERGES,
een
halfgod, inde gedaante vaneen landschildpad;
759 SEGAWON,
een
halfgod, inde gedaante vaneen wilden hond;
760 SAWOENG=GALING,
een
halfgod, inde gedaante vaneen haan; en
7 ót KIDANG,
ee n
halfgod, inde gedaante vaneen reebok.
‘I zijn de plaaggeesten de boomen,
van planten en
gewassen, tevens
e
vernielers van onkruid.
bej
r
? a
| en tot de vermelding van eenige legenden, die
op het voorgemelde
hebben. Alvorens echter daartoe over te gaan, wenschen wij
r
den belangstellenden lezer
H een beschrijving te geven van de voor=
aa
S *e
d hisr opper £ oden ' góden, godinnen en andere wezens van het Boed=
ISCk
'Vaa r- de
pant b eon - getrokken uiteen Hindoe= Javaansche mythologie,
der ? oden
'“'ijze” namen
- enz. gewijzigd zijn naar de Javaansche schrijf»
123
DE BOEDDHISTISCHE GODENLEER.
dingen
volgens de Brahmaansche leer, leerde Boeddha, dat slechts
twee
der zinnelijkheid. Alles is uit Akasha ontstaan, volgens een hierin aanwe»
het
zige wet van beweging en na een bepaalde bestaansperiode vergaat
weder. Niets is ooit uit niets ontstaan. Er bestaat wonder en alz°°
geen
ook geen schepping en geen schepper, die uit niets is te voorschijn geko»
toestand van
men. Niets organisch is eeuwig. Alles bevindt zich ineen
de materieele wisse-
manifestatie van het Akasha en vormen zijn hiervan
of nederdaling Whisnoe
is van Brahma, de negende awantara van
la
dhistische dan weder de Brahmaansche leer den voorrang,
totdat
van het Nirwana den rang van godheid verworven hebben. Zij
in
godheidschap bereikt hebben of dat trachten te bereiken, worden
n
klassen verdeeld, namelijk de Kamawashara, d.z. die, welke nog
.° g
d.z. die no
de heerschappij der hartstochten staan; de Roepawashara,
den hoog
individueele vormen hebben en Aroepawashara, d.z. die
j_j e t
graad van reinheid hebben verkregen en vrij van materieele vormen-
me
aantal van deze wezens bedraagt 180 millioen. Zij zijn belast
124
besturen van het heelal en heerschen over de menschheid, dieren, planten
en
gewassen.
1 ADIBOEDDHA,
door de Boeddhisten aangebeden Opperwezen, Die als de kiem van
kosmos uit zee van het niet is verrezen. Hij wordt voorgesteld, staande
Peen lotos lagen, inde
van zeven
gedaante vaneen man met zeer
ADIKRIT,
ê
eerste voortgebrachte of gemaakte; de scheppende kracht, eeuwig en
Q
geschapen, doch zich bij tijdperken openbarende;
ADDNIDANA,
e
Eerste en Allerhoogste Oorzakelijkheid;
SWABHAWAT,
e
, yader=Moeder; het kneedbare Inwezen van de stof; de God van de
ruimte;
SARWAJNA,
e
Alwetende;
ADDSANAT,
e
Eerste of Oer=Oude;
ADDBOEDDHI,
de
Eeuwige Boeddhi of Heelalziel;
SWAJAMBHOEWA,
d
u >t Zich Zelf Ontstane; de ongeopenbaarde Godheid; het
\o hoogste
e2
en;
WAIKARIKA,
d
Goddelijke Geest, de Goddelijke Vonk;
ADISHWARA,
d
eer
,
het Opperwezen;
125
ADINATA,
de eerste Heer.
Verder wordt Hij nog vereenigd voorgesteld met twee andere góden als:
2
2 BOEDDHA,
BOEDDHA,
de Wijze of de Schepper;
5 DHARMA,
4 SANGHA,
rechterzijde als de
5 TRIRATNA
6 PRADJNJA=PARAMITA
of Adipradnja, de godin der wijsheid. Zij wordt voorgesteld in zittende
houding met vier armen.
door
ook het begrip gehandhaafd, dat de Boeddha’s menschen zijn, die
abnegatie en bespiegeling ineen reeks van achtereenvolgende existentien,
zich tot de hoogste volmaking hebben opgewerkt. Het aantal dezoj
Boeddha's, die Manoeshi=Boeddha’s, menschelijke Boeddha's, genoem
d.z.
worden, is uit den aard der zaak legio, maar van hen sprekende, bedoe
7 WIPASIJI,
8 SAKHI,
9 WISWABHOE,
10 KRAKOETJANDA,
11 KANAKAMOENI,
iz KASIJAPA en
15 SAKIJA,
en
ook genaamd Gaoetama, gesproten uit de maagd Awani, de laatste
126
de vier laatst genoemde Manoeshi=Boeddha’s als emanaties der nader te
noemen Dhijani=Boeddha's en het viertal
voegen aan nog een toe, namelijk:
14 MAITREIJA.
an M anoeshi=Boeddha sis
Sakija de eenige, die op Java vereerd
'K'ordt. De Javaansche Boeddhisten kennen
Sakija echter niet anders dan
onder den naam van
SAKIJAMOENI,
de
Sakija=wi]ze;
SAKIJASINHA,
de
SOEGATA,
SOEGATA,
de
gelukkige;
SATTHA,
e
leraar;
JINA,
e
overwinnaar;
BHAGAWAT,
e
gezegende, de heer;
MAHAWANSA,
e
oppergod der góden;
PRAJAPATI,
e
heer der schepselen;
SARWADA,
e
a
lles=opofferende;
AWAIWARTIKA,
h ..
AMRITA=BOEDDHA,
d
onsterfelijk verlichte;
d
LOKA=NATHA,
der wereld;
127
DHARMARAD JA
TATHAGATA,
het hoogste menschelijk wezen; en
SAMMA SAMBOEDDHA,
BODHISATTA
inde drie duizend jaren bloeit, bloeide op den geboortedag van Boeddha.
De gemalin van Boeddha was
15 IJASODHARA
of IJasowati en wel, vóórdat hij den toestand van Thathagata bereikte.
De beschermengel van Boeddha was:
16 GHATIKARA,
een Aartsengel, die Boeddha voorzag van hetgeen een monnik behoeft-
Verder was:
17 KANTHAKA
en
het mystieke paard van Boeddha, dat, toen hij monnik was geworden
na afscheid van Boeddha genomen te hebben, stierf en herboren werd als
van volmaakte rust verkeerende. Hij openbaart zich dan ook niet rechts*
streeks, maar in vijf Dhijani=Boeddha's, volgens zijn wil van Hem uitgaande
en onder wie het heelal verdeeld is. Deze Dhijani-Boeddha's zijn:
18 WAIROTJANA,
de
of Wairosana, voorgesteld de linkerhand voor
Maha Wairotjana met
borst met duim en wijsvinger naar boven en den rug naar voren gekeer <
de rechter daarnaast, er tegen aan en half naar voren geopend. Zijn kleur
het rad, zi) n
is wit, zijn voertuig of dragers zijn leeuwen, zijn symbool
plaats is in het midden, zijn domein is aarde, gezichtzin en de daarme
19 WADJRADHATWISWARI,
een
afgebeeld, zittende op lotossen, links van haar de ijakra en rechts
ontbloot zwaard, met de punt naar boven.
128
20 AKSHOBHIJA,
oorgesteld met de linkerhand boven
naar
geopend; de rechter ligt op
en
21 LOTJANA,
5e eeld, zittende op lotossen, op elke lotos een staande wadjra.
22
RATNASAMBHAWA,
eSteld met de linkerband
r echf r°P de knic
inden schoot en naar boven geopend; de
en na ar voren geopend. Zijn kleur is geel, zijn voertuig
of d
Z *^ n paarden ' Zl,n s y m k°°l is drie staande
Plaat pauwenveeren, zijn
ls Zuid ziin d°mein is vuur, reukzin
W* L '
en wat daardoor waargenomen
QT
- gemalin is:
25 MAMAKI,
gf
eeld, zittende op lotossen, op elke lotos drie staande
pauwenveeren
24 AMITABHA,
Vqq
r
echTSteld er
met de
deze^de
linkerhand inden schoot en naar boven geopend; de
r
ak er .
,° P wiJ2e,
zoodanig, dat de toppen der duimen elkaar
k^eur rood
zijn voertuig of dragers zijn pauwen, zijn
*s
b ■' '
0o j sym=
S
6611 ° Pen lotosbloem zi i n P laats is West, zijn gebied is de
Sll
»aak zin
'
lucht,
en wat daardoor wordt waargenomen. Zijn gemalin is:
25 PANDARA
of
af Sebeeld, zittende op lotossen, met een bidsnoer op de
lotos.
26 AMOGHASIDDHA,
v
oo
de °S eid ter
met dS linker
de b ° rSt
hand inde Sch ° ot en naar boven geopend;
°PSe beven
V °°
is r en naar voren gekeerd. Zijn kleur
gr 0
lgenS anderen zwart '
sv\
V°
zi ’
Zij* voertuig of dragers zijn Garoeda's,
n
la
bn Zijn ge=
27 TARA
a
%eb e d
'
Scb
' zittende °P lotossen met twee gekruiste wadjra's of bliksem*
6p de linksche
ö/i/,- op bloem. Volgens sommigen wordt als een zesde
ni
=aoeddha genoemd:
aansc he
Geestenwereld 9.
129
28 WADJRASATWA,
wadjra inde rechterhand bel inde linker, als
voorgesteld met een en een
29 WADRASATWATMIKA,
wordt opS e
"
hun macht
zoon Dhijanhßodhisatwa geschapen, aan wien
as
dragen. Deze Bodhisarwa's worden afgebeeld met dezelfde symbolen
hun vaders. In dezelfde volgorde als boven hun vaders genoemd worden,
zijn zij de volgende:
30 SAMANTABHADRA,
de r
die behalve de werkkring des vaders, wordt beschouwd als de god
l
In deze dubbele kwaliteit heeft
>
handeling en symbool van het geluk.
31 WADJRAPANI,
32 RETNAPANÏ,
PADMAPANI
33
hij, wiens gelaat naar alle kranten gekeerd is; behalve de werkkring
a
zijn vader is hij schepper der wereld. Hij wordt voorgesteld met
de
de S°
onder den naam van Brama, door de Javanen gevreesd wordt als
34 WISWAPANI,
35 GHANTAPANI,
130
56 OEDIJANA MARISI,
57 WAGISWARA DEWI,
58 KALA DEWI
0
t-ata desa Tarapoera Tara,
59 TARA DEWI
riAa die met Zekerheid
*nponT° ' wordt als de
gemalin van Pad „
40 RI=MATI,
s
°f Zi > is
Hee n
f arwatL
muildier ,
de berggodin en wordt voorgesteld, rijdende
en
41 tiroemagal
of
S° di n der sch
v?' ï , l
d °m
°onheid, van het geluk, van den huiselijken zegen
n voorS esteld
op een
n
1! '
'
als Hindoesche vrouw, zittende
iotosblad, waarover twee olifanten water uitgieten.
y
d ' en t genoemd
hooit 11
j
te
des woords
worden de
Tathagata's, de Boeddha's inden
z *j
turf zijn de
m
en f -
42 TANHANKARA,
45 medhankara,
44 SARANANKARA,
45 DIPANKARA,
46 KAOENDHINIJA,
47 MANGALA,
48 SOEMANAS,
49 RAIWATA,
50 SOBHITA,
51 ANAWAMADARSIN,
52 PADMA,
55 NARADA,
54 PADMOTTARA,
55 SOEMEDHA,
56 SOEJATA,
57 prijadarsin,
58 ARTHADARSIN,
59 DHARMADARSIN,
60
SIDDHARTHA,
61 TISHIJA,
62 POESHIJA,
65 WIPASIN,
64SIKHIN,
131
Ó5 WESSABHOE,
66 KAKOESANDHA,
67 KONAGAMANA en
68 KASIJAPA.
16 Tathagata's, wel in elke
Volgens anderen zijn er slechts en twee
69 AKSHOBHIJA en
70
MEROEKOETA
*n het Oosten;
71 SINHAGHOSHA en
7 z SINHADHWAJA
in het Zuid=Oosten;
75
AKASAPRATISHTHITA en
74 NITIJAPARIWRTA
in het Zuiden;
75 INDRADHWAJA en
76 BRAHMADHWAJA
in het Zuid=Westen;
77 AMITABHA en
78 SARWALOKADHATOEPADRAWODWEGAPRATIJOETTIRNA
in het Westen;
79 TAMALAPATRAKANDANOGANDHA en
80 MEROEKALPA
in het Noord=Westen;
81 MEGHASWARA en
8z MEGHASWARARAJA
in het Noorden;
83 SARWALOKABHAIJASTAMBHITATWAWIDHWANSANAKA*
RA en
84 SAKIJAMOENI,
85 PRATIJEKABOEDDHA,
132
86 ARHAT'S,
A "
t
°f Moekta '
de herren, inzonderheid
herten s
’
de zoogenaamde zonneher»
daa? vrn 6
en
\het/Tu
m UiZ
T
onder de Arhafs komen vele
vrouwen voor,
er Arhatscbap ook d °°r
2
°nnph if vrouwen kon worden bereikt. De
enerbergen en maanhuizen worden genoemd:
87
NAKSHATRA'S,
or
*imige heeten ook
88 OEGRA'S.
* * rhafs hcili ?en of Moekta’s, de
2i
]
n
ters verlosten of Arija's, de mees=
ee rWaardige "-
zijn ook aardsche deze Arhat’s, worden
en Gop , Rishi’s
genoemd Zi) onderscheiden zich
VerderT.?uer
oehooren
‘
'
tot de
door buitengewone gaven.
nog Arhat's de
89 WASOE'S,
a
cht
33^91 iinde heiligen
'
Z die ni et dan in de 8
,
'
naam van Widijeswara’s
monikken verschillen.
a de Arhat's dient
genoemd te worden de heiligen, n.l. de
90 MAHATMA'S,
Verh
diE h
WeJnT Tl
ebben aldus e
C
u
S '
,
6t
,
J even
meesterscha Pover hun
lagere beginsels ver=
9i NIRMANAKIJA'S
ïijti
Car lmaakt e menschen
V
die hun
- stoffelijk lichaam hebben afgelegd,
k ,
andere ,agere beginselen hebben
gehi ec j V" behouden en in het aardsche
erWille het vooruithelpen
;,ï
n
T
d lhoe
Van
van de
ontwikkeling der
we
geen re Z eI hetgeen in Javaansche
‘
Sc hriftp ,
’
sommige ge=
Met
V9 beiligen gezegd wordt, dat hun lichaam den
tof c
na dood
j
tblndm dat dit ineen
blijft pn
°? g overgaat en toestand van schijndood
d °° r wasschin g
v
er
m „,
? m et lauw water weder opgewekt kan
worden,
I
a d ere geschriften dat deze
afster Vp
nna, j
.
.
- volmaakte menschen bij hun
V da dehlk als een godheid
«rd er overgaan, begaafd met hooge macht.
j
92 SAMBHOGAKAIJA'S en
v ol 95 DHARMAKAIJA'S,
menschen zaligen
' en ingewijden, die het doel bereikt hebben
S62 Sd WOrdt dc vier paden do
°rloopen hebben
Staa « h
'
en
op het punt
\
anate bereiken
'<ia',r '
Zi > vor men met de voorgemelde Nirma
=
Tl kaii
W bere l f s of de dric hoogste eigenschappen, die de mensch
L
iKen. Tot deze heiligen behooren nog de
133
94 AGNAGAMI
of Anagam, een, die niet meer wedergeboren wordt inde wereld van
wana en de
95 SIDDHARTHA'S,
zij, die hun doel bereikt hebben. Tot de heiligen behooren nog de
96 WAIRAJA'S,
97
TIRTHANKARA'S
twintig waren-
zijn Jaïnassheiligen en opperhoofden, waarvan er vier en
ia
Er wordt beweerd, dat één van hen de geestelijke goeroe van Gaoetan
98 MAHAWIRA,
dhisme voorafging.
Tot de Aroepawashara's behooren verder ook:
99 WADJRADHARA,
de engel voor den troon van Adiboeddha en Zijn vertegenwoordiger.
101 WISHWADEWA'S,
102 WASAWARTIN
der
of Matra, een Aartsengel, die de heerschappij voert over de sfeer
looze lichten.
10? MANDJOESRI
wordt door de Boed
of Mandjoeghosha, de god der wijsheid. Hij
beschouwd als de bouwheer van het heelal, in welke
en
speciaal als de kunstenaar bij uitnemendheid door kunstenaars
134
vereerd wordt. Hij de
god, die het land bewoonbaar gemaakt
is
en het Boeddhisme heeft
ingevoerd en daarom als de beschermheilige
het land en van geleerdheid, kunsten
en handwerk en van hen, die
e
beoefenen,
ze wordt beschouwd. Hij wordt afgebeeld met zeer rijke
versiering. Inde rechterhand houdt hij een opgeheven recht zwaard, dat
achter het hoofd loopt inde linkerhand
en een boek van /onturbladen.
°
gens anderen wordt in hem de Brahma het Brahmaansch
v
van pantheon
ereerd. As zijn gemalin wordt door
sommigen genoemd:
104 SARASWATI,
Se
bjkluidende naam met die van de gemalin van Brahma.
ïo? BHAWA,
|j
e
groote natuurkracht, de verpersoonlijking de kracht het
van van leven,
e
kiem en de geboorte, de Bhawa het Brahmaansch
van pantheon. Zijn
sernalin is:
106 BHAWANI,
g* Wordt voorgesteld,
Q>vani
zittend of staande op een lotosbloem. Zij is de
van het Brahmaansch pantheon.
107 BHAIRAWA,
Kala*Aswaghosha of
Doerdharsha=Kalct, de god van den tijd,
den Dood de
en van verwoesting, voorgesteld, zittende op een lotos»
ee^
rd
611 em wor ßt de Mahakala van het Brahmaansch pantheon ver»
108 BHAIRAWI,
d
§
s
en 7^
Zl
m Van
heeft
6n Zi > wordt voorgesteld, zittend op een lotoskus»
p 109 PARGANIJA,
rnctnaba of
Wedawijasa ,
de god van den
regen, die over de regenwol»
de onderhouder is al het geschapene.
en van
Hij is de god
Van
6 d ® warmte
2°n Van en de bestuurder der natuurkrachten. Hij is
de tt/
'
d
110 SATIJAWANA,
Sodin der de Lakshmi het Brahmaansch
gewassen, van pantheon.
135
De overige góden kunnen evenals in het Brahmaansch pantheon ver*
deeld worden in vijf klassen, nl. die inde hemelgebieden, in het luchtruim
of op de aarde hun werkkring hebben, de góden van den tijd en
de góden,
die belast zijn met het beheer en de bescherming van het menschdom-
Onder deze góden treft men behalve de Kamawashara’ s en de Roepawas *
hara’s nog vele Aroepawashara's aan, welke góden eigenlijk afzonderlijk
verdienen genoemd te worden, daar zij als oppergoden beschouwd worden.
Ten einde echter de vijf voorgemelde klassen van góden beter te kunnen
dezelfde wijze beschreven als inde Brahmaansche leer, zoodat wij kort»
heidshalve die hier niet meer zullen vermelden, alleen kunnen wij hierbi)
tn ANGIRA'S
112 POENARWASOE'S
115 DHARMASENAPATI,
Saradwatipoetra, Oepatishija of Satripoetra, en
114 MAOEDGALIJAIJANA,
a^ s
Kolita of Moggalano. Inde Boeddhistische leer komen zij ook voor
115 SOEDDHODANA
117 SARWESA,
136
ii9 HIRANJAGARBHA,
de bouwmeester
van het heelal, het beginsel alle
van voortbrenging;
120 ADIBHOETAM,
et
oorspronkelijke element, het eerste element, waarin al de elementen
2lc h
bevinden;
121 ADISESHA
122 WISHWAKARMA,
e
goddelijke kunstenaar. Hij wordt afgebeeld, verzonken in zijn schep=
ende
overpeinzingen en omgeven van zijn werklieden met hun gereed=
appen in hun handen klaarstaande
en de bevelen van hun meester
‘
te v °eren. Hij is de zoon van
Bhoewana, het zelf geschapen lichtende
j
en van de deugdzame, kuische en lieftallige I de
godin, de verpersoonlijking van de IJoga= kracht, dehemelsche
°
123 GRAHA'S
n
°emd, zijnde de de maan, de vijf planeten
zon, en Mahawairasana, de
rZal<er
ijn°° V3n maanekli Psen. De góden
Z ° n=
Cn
2
van ons zonnestelsel
124 WISHWANAR
R
Regent van de zon,
12? DEWADATTA
Qf
Prabhoet ar at na, Regent van de maan,
126 LOHITANGA,
e
gent de
van planeet Mars,
127 BRIHASPATI,
e
sent de planeet
van Jupiter,
137
128 OESANA,
129 SHANA
150 MAHAWAIRASANA
151 TJAKRAWARTIN'S.
Zij zijn zeven in aantal en hebben de zelfde werkkring als Wishnee van
152 GOENADHARA.
155 SAWITRHDEWI.
aa
getrokken door tien P
Zij wordt voorgesteld, zittende ineen wagen,
den.
174 MITRA,
i 5? ARIJAMAN,
tvve
de middagzon, de gezellin en makker der aarde. Bovengenoemde
góden moeten worden beschouwd als de twee voornaamste zonnestra
Verder zijn:
156 OESHAPATI
de heer van den ochtend en van de schemering.
157 HAJAGRIWA,
assistent. Zijn vrouw is-
de god van den lichtstraal, afgebeeld met een
138
t?8 MARISI
of
Wadjrawarahi, de godin van den lichtstraal, voorgesteld, zittende
op
e en
lotoskussen met neerhangend rechterbeen. Soms wordt zij voorgesteld
als driehoofdig en tienarmig, het linker gelaat is dat vaneen wild varken.
159 ABHASWARA,
de godin het licht
van en geluid.
140 BALARAMA,
de stoffelijke de bewaakster der aarde
maan, bij nacht.
141 ROKINI
e en
vrouwelijke Arhai. Volgens anderen was zij de vrouw van Indra.
Het luchtruim wordt inde Boeddhistische leer in vier gebieden verb-
eeld namelijk: Mahendra, het
1. gebied van Indra; 2. Prajapatija Mahat
of Maha
Loka, des scheppers groot gebied; 3. Brahma's Jana Loka en
opa Loka; 4. Brahma's Satija Loka, d.i. de waarachtige wereld. Verder
'O vier
Sakrawala's of sfeeren, deze zijn: 1. Lokantarika, de tusschen*
sfeer; 2. Kamawashara, het gebied der zinnelijke begeerten
van den schemer; 3. Roepawashara, het gebied der vormen en 4.
r
oepawashara, het gebied van het vormlooze of onzichtbare. Dit
zijn de
Sehieden of sfeeren, alwaar de verschillende klassen van góden hun ver*
“hjf hebben.
De góden des uitspansels
zijn:
142 WASANA,
I y>
as t°spati of Poeroehoefa, de heer des uitspansels der
en hemelen, de
k
°ning der goede góden en de meester over den bliksem, welke zijn
Oorlogswapen is. Hij bestuurt den wind en de wolken, zendt de vrucht*
ar e
. regens op de aarde en doet boom* en veldvruchten rijp worden. Hij
de Indra het Brahmaansch
van pantheon en wordt op dezelfde wijze
Sebeeld. Zijn ondergeschikten
zijn:
145 AKANISHTHA'S,
góden het onweer, den storm het
van en weerlicht, de Maroet’s van
ef
Brahmaansch pantheon.
144 DAKINI'S,
r
ouwelijke kobolden, de verpersoonlijkingen der meteoren,
voorgesteld,
2
eten
op nederdalende vossen, wier booze oog, zooals gezegd
wordt,
e
i‘magering en dood aanbrengt aan kinderen. Het hoofd der Dakini's is
139
i 4? BOEDDHA=DAKINI,
1 46 GAGANESWARA'S,
Garoeda's het
als zonnearenden worden voorgesteld. Zij zijnde van
Brahmaansch pantheon.
147 WEIRAWA,
z 1 11
oogen en twee tanden, die hem boogswijze uit zijn mond komen, )
haren zijn vuurkleurig; een halssnoer, uit menschenhoofden bestaande,
hangt tot op zijn borst, zijn gordel is uit slangen gevormd, aan zijn voeten
slang voorgesteld.
REBHOE'S
149
150 ABITABHA,
heerscher over den Maandag;
140
152 KA=AN=IN,
v
°lgens anderen Boeddha, heerscher den
over Woensdag;
i55 WAISHRAWANA,
Koebera of Jambhala, heerscher den
over Donderdag;
154 mahasthanaprapta,
"eerscher over den Vrijdag; en
155 POETOENG,
heerscher over den Zaterdag.
156 IJAMA,
Pitripati het Zuider kwartier;
157 WAIDOERIJA,
et
Wester kwartier; en
158 BHOEWANA,
anderen het zelf
geschapen lichtende inwezen der aarde. Zijn
'ouw is:
160 WASOEDA,
or
gesteld, staande op een schildpad. Verder zijn:
161 KALIKA,
d .
de
donkere, de sombere, de vorst der onderwereld. Zijn vrouw is:
141
162 SAWARNAPRABHASA,
wordt hij voorgesteld met een citroen inde rechter= en een zak, waaruit
ver»
de schatten ontsnappen, inde linkerhand. Als Waishrawana is hij de
165 IJAKSHA'S en
164 IJAKSHINI'S,
de aardgeesten en bewakers der schatten, die zich inden grond bevinden.
De vrouw van Waishrawana is:
165 WASOEDHARA,
de godin van den rijkdom des gronds.
166 AMRAPALIKA,
167 SOEIJAMA,
168 SATOESHITA,
169 SOENIRMITA, en
170 WAISHWANARA=AGNI
of Sikhin, de god van het vuur, de Agni van het Brahmaansch pantheon-
-171 WAIDIJOETA,
de god van het electrisch vuur, de Pawaka van het Brahmaansch pantheon-
-172 WAIDHATRA'S,
zl n
de góden van het oorspronkelijke water, het water der ruimte; zij )
zeven in aantal en zijnde Koemara's van het Brahmaansch pantheon.
175 BOETESWARA,
van
de heer der of bestaande levens. Volgens anderen een naam
wezens
142
DHARMA.RADJA (Zie No. 15),
Dh °Tn a=Dewa
v! n Boeddha-
] '
de
godsdienstkoning en koning der waarheid, een naam
«74 DEOBADI,
e vorstin der
gerechtigheid. Een naam van IJasodhara of IJasowati.
«7? DSHAMA,
goddelijke rechter der Dshamaloka. Hij wordt
Va ° voorgesteld, zittende
r 88n zu iver
van vuur gemaakten spiegel, waarin hij de daden aller
m
ensc de
en ziet en j aat- Op
gouden weegschaal, die door zijn
g- a s een
176SHINDI,
de
vorst der hel.
177ADHARMA,
je
genius der
ongerechtigheden.
nz\fnpati
aande
de heer
S*
'
der sc himmen en geesten der afgetorvenen, voorge»
op een ter aarde gestrekt menschenlijk of op
Het \ een daemon.
n 'k
Van I^ama wordt genoemd Dwaitawcma, het
vr
0ü
schimmenrijk. Zijn
179 IJAMARI
of
IJamari ’ v °orgesteld, staande op een uitgestrekt lijk, dat ligt
een op
me * er aarc* e
S ees . e n
e
geworpen buffel. Zij is de godin der schimmen en
van afgestorvenen. De ondergeschikte van IJama is:
143
131 TJOENDA
182 SOEBRAMANIJA,
soms stelt men hem voor met slechts vier armen, van welke twee gewapend
is de
zijn met dolken, de derde een lans voert en de vierde ledig is. Hij
Karttikeija van het Brahmaansch pantheon.
185 WIGHESWRA
de god der familie, van wien hulp en bijstand wordt verwacht en die steeds
bij elke bijzondere verrichting wordt aangeroepen en aangebeden.
185 WADJRASRI,
186 MAHA=DHARMAPALA,
de groote god, de ordebewaarder van het Boeddhisme.
187 AGNISHWATTA'S,
188 IJAMA'S,
189 IJAMI'S
190 IJAMAS=IJAMI
11
het zinnebeeld van het tweevoudige Manas, voorgesteld in groene kleere
191 TOESHITA'S,
192 GANDHARWA'S,
de hen elsche koorzangers en de onderwijzers der menschheid.
195 SHANMOEKA,
J
zijn bijz°
n
een verheven godheid, bij de Boeddhisten, beroemd om
144
.
194 anathapindhika
f /frö ' de
ff
e=
aalmoesgever
Va n?eTva de° offergaven
Ser van
n de o der
aan noodlijdenden en de ont*
weezen aan afgestorvenen.
de
»95 goenesa,
«eerder eigenschappen.
196 SAMIDDHI,
de §od
van den voorspoed.
dj
197 WIRABHADRA,
ad 'm°°d?^r ver
en
oonil )k ln
ZW6et Van Bhair ™°' volgens anderen uitzijn
Wen' rf P®P g is van de moeielijkheid of vaneen moeili k
V °° Steld als
r^
een
duizendhoofdig en
duizendarmig
1
P *en aangebeden dooreen menschelijk
ram'skop gedaante
«98IJAKAS,
ee
naemon, de god der ziekten en der kwalen.
de
WADJRADHARA (Zie No. ),
99
d
el n
!
r liefd
j
Volgcns anderen hij de zesde Manoeshi.Boeddha
is
en
Tdde
ais
a r ?“«“
god der liefde genoemd:
Dhiianhßoeddha We No. ,0
t/m No. ,4) en
t 99 WIS WA DE WA,
Van
Wien niets
bijzonders bekend is.
de 200SAMALA DEWI,
?° din der liefde
en aanhankelijkheid.
201 NAGA'S.
*>°ofdpn ..
mens chen met
slangenkronen op het hoofd. Hun x
zijn:
202 WAROENA
de
g od
NAGARADJA,
°
Pee n WaterS,angen ' VoorSesteld
r rijdende
Dg I
Vaansc he
Geestenwereld 10,
145
TJAKRAWAKA NAGARADJA,
205
en
der landslangen, voorgesteld met een vorstelijke gestalte
de koning
nek. Zijn is.
vijf slangenkoppen inden
vrouw
met
205 MAHARADIJAS,
den mensch tot het dierlijke. Derg
een machtige god, de verleider van
206 MARA,
1
207 GIRIMEKKHALA,
208 TRISHNA,
209 ARATI en
210 RAGA
wijde voornaa
mensch vijandige daemonen en reuzen, waarvan
den o
212 ALAWAKA,
vao
de volgeling
aanvankelijk een kwade daemon met groote macht, later
215 ASOERA'S.
de „
als
Deze wezens worden inde Boeddhistische leer genoemd
214
MAHISHA SOERA,
146
215 RAKSHASA'S en
216
RAKSHASI'S,
lT n
n Cn
mensch
r
eU2inn
f
n '
bi > de Boeddhisten bekend
als boosaardige en voor
vijandige geesten. Hun opperhoofd is:
217 RAHWANA,
6 daem °n der koude en de vorst der
reuzen.
Bijzondere melding dient
gemaakt te worden van
218 DOERGA
POEDJAH,
Etrndt^ ll^ *
6
der K
b ° oZe
aagd '
6Ven
gaesten
°" beSchriifeli ) k
Zl '
scboon als moedig en de
overwon den vorst der
hisfjn Asoera’s,
-
c Ma=
Soera voorgenoemd, en wierp hem inde Patala, de zevende hel
ï T der L
e rS menschen '
beschermheiligen van
ma
beSche r j
den
dr Ir m^° ,,
Van mindere macht
-
de beschermers
ia
-ntal nldijk zijn acht
219 KHAGARBHA,
Voo
eSteld ' ttende op
een?+ stier
Z‘
een lotoskussen; links en rechts daarvoor liggen
55
en een tijger.
v
oo
MAHASTHANAPRAPTA (Zie No. 154 ),
zittende op een lotoskussen; links daarvoor ligt een paard.
MA «A
%ir WAIROTJANA (Zie No. ,8),
° f Wair °sana
reck tts ?°daarvoor ’ voorgesteld, zittende op een lotoskussen; links
liggen een bok en een aap.
v
OQr
220 AKSHARA,
Se
steld, zittende op een
lotoskussen; rechts daarvoor zit een haan.
147
221 AMITA,
zwijn en een
hond.
een
225 LOKANATA'S en
224 IJIDAM'S.
De beschermgoden zijn vier en twintig in aantal, verdeeld in groepen
elke soort. Inde mythologie wordt niet vermeld, tot wel e
van acht van
225
SHADBAHOENATHA,
227 IJAMANTAKA,
228 SRIMAHATJAKRA,
e
n
de gezworen vijand der Naga's en de beschermer der menschen tege
229 MAHATJAKRA=WADJRAPANI,
10
den rechtervoet op Brahma met den
voorgesteld, staande met en
voet op Shiwa.
148
GOEROE PADMA SAMBHAWA (Zie No. 178),
Vq
Staande wi, dbeens
’
°P of aehter een menschenlijk in donder»
230 WARAHI,
d
tWeahoofdi §'e één
on
-
waarvan een varkenskop, voorgesteld, dansende
ee n
lijk, dat rechtuit ter aarde ligt.
231 BOEDDHAKAPALA,
Voq r
Sesteld, staande op een been op een menschenlijk.
252 DAKKIRAJA,
Vq
geSteld staande met den linkervoet den
v0
'
op arm en met den rechter»
et
°P het dijbeen zich
vaneen wringenden daemon.
235 TJANRASIG,
Vq
rgesteld, zittende op góden en daemonen, die op den buik liggen.
d
254 NILAMBARAsWADJRAPANI,
v
0 r
fermer
Hij wordt
der menschen tegen booze
daemonen, over wie hij gezag
•
255 SRIWADJRABHAIRAWA,
staande met den rechtervoet
e
en
op een man, een stier, een olifant,
v
een kameel, sen hond, een schaap en een vos en met den linkers
oet °P
Cen bav * b *k
een
>
een u een ra af, een papegaai, een valk, een pauw en
n
2 waan.
236 SAMWARA,
Vqq r
eSteld staande met den rechtervoet
,I
>et rf
'
op een vooroverliggend lijk en
den linkervoet op een achteroverliggend lijk.
149
257 HEWADJRA,
lijken.
258 ATJALA,
259 JINAMITRA
of Djinamitra, voorgesteld, staande in dansende houding op een liggenden
boozen daemon.
240 SIMHAWAKTRA,
eell
voorgesteld, dansende op een menschenlijk, dat uitgestrekt ligt op
lotoskussen.
241 BRAHMANARAPA,
zen
voorgesteld, knielend op een menschenlijk, dat uitgestrekt ligt op
lotoskussen.
242 ARHAN,
den kop van
een Boeddistische wijze, voorgesteld met de rechterhand op
Ten slotte hebben wij nog melding te maken van degoddelijke ver
mogens en krachten inden mensch, benevens zijn duivelsche neiging®”'
de
245 SKHANDHA'S,
244 ROEPA,
vorm;
24y WEDANA,
gevoel en aandoening;
246 SANJNA,
besef, gewaarwording en merk;
247 SANSKARAS,
150
248 WIJNANA,
beider besef, onderscheidingsvermogen, oordeel en verstand, de Atma
249 NAGASENA,
6
Persoonlijkheid. Deze vermogens veroorzaken gedurende het leven
j
«oor
250 JARAMARANAM
°f
e= hort=koming, ouderdom en dood, dan wel door
251 MAIJA,
6
kracht der zonden, een ontijdigen dood, waarbij het lichaam wordt
°Pgeofferd door overwerken, of wordt opgeofferd voor een zaak, dan wel
oor te worden
een
252 PAPA=POEROESHA
,
255 SHADAIJATANA'S,
ES
P oor^en waardoor de mensch
alrl
’ zijn gewaarwordingen ontvangt:
°
P sto^e^^e °°S en - neus, ooren, tong, lichaam of gevoel
en et
verstand; als een voortbrengsel van het physieke brein op het ver»
an
delijke veld: geestelijk gezicht, smaak, gehoor, reuk, gevoel en per»
ce
Phe. In verband de
nauw met Shadaljatana's staan de
2
?4 NIDANA'S,
d
2 oorza^en
s v/al< van bestaan of een keten van oorzakelijkheid, een aaneen»
eling van oorzaak en gevolg inde geheele orde van bestaan door 12
s
'f*,
kakels
waarvan het begrijpen, het raadsel des levens
oplost. Deze 12
zijnde volgende:
üeb
°orte, overeenkomstig eender vier
e
wijzen, waarop de stroom van leven
We
dergeboorte binnengetreden wordt of Tjatoerijoni; elke wijze daar*
Va n
Plaatst den geborene ineen der zes Cati's;
151
256 OEPADANA,
de scheppende oorzaak van Bhawa, welke aldus de oorzaak van Jati (ge*
boorte) wordt, die het gevolg is, en deze scheppende oorzaak is de neiging
tot leven;
2 ?7 trishna,
278 SPARSA,
aanraking, de gevoelzin;
259 KADAIJATANA,
de organen van waarneming;
260 NAMAROEPA,
persoonlijkheid, d.i. een vorm met een naam; het zinnebeeld der onwef*
261 WDJNANA,
de volmaakte kennis van elk waarneembaar ding en alle voorwerp® ll
van
262 SANSKARA,
handeling op het veld van begoocheling; en
265 AWIDIJA,
264 KLESA'S,
of zondige neigingen en verkeerde karaktertrekken, waaruit geboren
worden „smart en ellende". Deze verzoekers zijn volgens eenigen
volgens anderen 10 in aantal en zijn: 1. onwetendheid of dwaasheid, z
’
eigenwaan, 5. begeerlijkheid, 4. haat, ?. eigenwijsheid of ketterij, 6. twij®
l0
felzucht, 7. slofheid, 8. opgeblazenheid, 9. schaamteloosheid en ’
onbeschaamdheid. Volgens anderen: 1. dwaasheid, 2. (hartstochtelijk e )
7'
genegenheid, 5. haat, 4. begeerlijkheid, 5. toorn, 6. koppigheid,
kwaadwilligheid, 8. vijandschap, 9. nijd en 10. afgunst.
152
de verbanning van
de rebelsche engelen
NAAR DE AARDE.
°“ dste boeken van ® lken godsdienst wordt
c en gewag gemaakt van
mi,l
sc heppm S van den eersten mensch de
eerste ,
en verleiding van de
Vr ° U
; de beste overleveringen daaromtrent worden bij de Hin=
does j
e de
mensch d°oo R
f de scheppin S van den eersten
*elf" tl n 7
° f W Shn °e
:
verscb dlende
lezingen, waarvan enkele
ln S lid
?tw
z' ,n waarom wi ï de vele
daarover h andelen
' van
legenden, die
' ee hebben uitgekozen, den
hoewel waarvan inhoud,
legenln
*f" den Wl ’
■ ï™l
Verachter zullen vermelden.
'7 ?eSchHften bevestigd wordt, welke
bb n alleen
nog datgene daaraan
/ 6
,
legen den J
toe te voegen
' hetgeen volgens
Waaruit wi J het
de sek ,
'
ondervolgende geput hebben,
P de "
eerste
! )f lng Van
f
aren menSch vooraf Sing,
namelijk: de mislukte
Scheppm?en e" de verbanning
de ,
van eenige rebelsche engelen naar
aa
«arde, die weigerden te scheppen.
leg6n de Sha Brahmana komt
i
a
te voor, dat
Brahma, de gedaan*
j
J‘ ioUma (da?eraad )
v
an "l
nh
T
V
en
doordrongen van de eigenschap
’de eerSte
B roh 7 ! SCh ‘ eP
mensc hen schept. Het aantal menschen, dat
e" W ° rdt inde Ie enden verschillend
'
S wel
van „
opgegeven en
paren tot twee sroren.
31 chen
T !
6h °
men
f
dle
waren onsterfelijk, doch werden wegens de
g' zi > tegenover de góden
,
aannamen, dooreen ramp
aardoor verblijf
een op de aarde voor hen onmogelijk
was
n verstrooiden zic h inde vier
°m:irt,+l ’ ,
windstreken en werden nadien
booze geesten, voor alles, wat leeft.
hn
ste 7 !a '
een ander mensch enras wenschende
te scheppen, riep de hoog*
® nscbaar bijeen
te twiif' i
dS
en deelde hun mede, wat hij verlangde, doch
zij
6ll Wl ’ sheid deze begeerte
?a] zi-
in
T van
antwoordden: „De mensch
en
153
daarin on»
Brahma, over dit antwoord vertoornd en een weigering en
Toen riep hij een lagere schare van engelen en droeg hun hetzelfde op-
De schepper werd boos en zond deze engelen weg. Toen droeg Brahma
cle
de schepping van den mensch op laagste orde der engelen,
aan de
de
Pitri's. Deze schiepen het tweede menschenras, de Raoemasa's of
niet
onsterfelijk en zonder verstand. Ook dit ras werd, als onvoldoende en
den en niet aan dood onderhevig waren. Zij hadden het geestelijk gezien
dan
en konden de góden zien. Wegens hun veel grootere lichaamsbouw
de góden, werden zij ten laatste hun eigen kracht bewust en zij kwamen
strooid. , »
het eerste,
Volgens andere geschriften kwam het tweede ras
uit
inde gedaan
derde ras uit het tweede en het vierde ras, de menschen
werd ook het vierde ras d°
zooals ze nu zijn, uit het derde ras voort en
een ramp,
de ons bekende zondvloed, getroffen, zoodat het
tegenwoordig '*' er
het is. Door overblijvenden de verschillende rampen
ras vijfde van
m
het volgende geslacht gevormd, dat telkens van ras veranderde, met
zondering van ons vijfde ras, dat alleen kleiner gebouwd is.
j '
der were
Volgens verschillende voorspellingen zal vóór het vergaan
De legende vervo
zevende geslacht zal dus samen met de aarde vergaan.
aldus.
t
n
dat ook het derde menschen waren
Toen Brahma zag, ras geen
vro
Ad=am
vonden te hebben, het eerste menschenpaar, een man en een
21
He=wa van de gedaante, zooals de menschen op
dit oogenblik nog
154
Toen de lagere schare
d
van engelen, die het nut van de schepping van
n mensch betwijfeld hadden, dit
vernamen, gingen zij naar Brahma
n
zeiden:
--Zie de mensch, die
gij gemaakt hebt. Zie hij heeft gezondigd".
* oen
antwoordde Brahma:
-Als gij onder hen
geweest waart zoudt gij slechter
£ geweest zijn". En
a wier P de
j/
eniel ,
weerspannige engelen van hun verheven plaats inden
op de aarde neder werden in
en zij menschen veranderd en zon=
'Sden met de
vrouwen der aarde.
En stonde af
van aan strafte Brahma het menschdom met ziekte, lijden
sterfelijkheid. Hij sprak den vloek over den mensch uit met de schep*
Pln S der vrouw.
155
DE SCHEPPING VAN DE BRAHMAPOETRA'S
EN DE BRAHMAPOETRI'S.
Hij bracht uit zijn lippen een menschelijken zoon voort, Brahmana
genoemd, dat is priester, aan wien hij de vier Weda's schonk, welke de
vier woorden zijn monden, den last hetgeen in deze
van zijn vier met om
man en uit zijn linker arm een vrouw Kshatrijani, die hij hem tot vrou'X'
gaf.
Daar echter Kshatrija al zijn tijd aan de verdediging zijns broeders
moest besteden, verwekte Brahma uit zijn rechterdij een derde zoon»
Waisija en uit zijn linkerdij diens vrouw Waisijani, welke beide hij opdroeg
zich aan den landbouw, de ambachten en den handel te wijden. En daar
de laatsten al het hun opgelegde werk niet konden volbrengen, schiep
Brahma om zijn werk te voltooien, uit zijn rechter voet een vierden zoon
Soedra en uit zijn linker voet een dochter Soedrani, met welke hij hem
bracht Brahma hem onder het dat hij was voortgebracht voor
het
oog,
vri)
onderwijs, het gebed en den eeredienst en dat hij zich alzoo moest
houden van alle aardsche banden, welke hem van zijn strenge plichten
konden afhouden. Brahmana bleef niettemin aanhouden. Over diens
tegenstand verbitterd, gaf Brahma hem tot straf een dochter van het ver-
Brahmanen, de Ksh
a '
van het eerste menschenpaar opdroeg aan Wishnoe, luidt als volgt.
156
DE SCHEPPING VAN HET EERSTE
MENSCHENPAAR.
157
verschijn voor mij." Op dit bevel trilde de watervlakte, de lotosbloem
en
schoone Wishnoe en
de
verscheen inde gedaante vaneen vrouw voor
En zacht als de ruischende wind sprak Eva: „Heer, gij hebt mij tot een
levend wezen gemaakt, welke woning wijst gij mij nu aan? Vergeet niet,
thans de stormen, de regens,
dat nu elke windvlaag mij doet beven. Ik vrees
wonen?”
„Het stormt daar en inden oceaan zijn vele slangen en gedrochten, die
vrees ik."
in het midden de woestijn, wilde
„Wilt gij dan een woning van ver van
dieren?"
„Neen heer! ook daar woeden de stormen van zand, waaronder ik be*
„Nu, waar moet ik dan een woning voor u maken? Wilt gij het binnenste
der aarde of het hart der rotsen bewonen, ver van het aardsch gewoel?
„Het is daar zoo duister, heer."
Wishnoe zette zich neder op een steen en verviel in diep nadenken. Eva
bleef wachtende voor hem staan. Inmiddels was de zon reeds opgekomen
bij het meer gekomen de vrouw, die door Wishnoe was geschapen. H>j
hem
was verrukt bij het aanschouwen van de lieve gedaante, die voor
stond. ,
Wishnoe S
Bij het zien van Adam en zijn verwonderde blik, helderde
gelaat en hij sprak tot Eva: „Liefelijk schepsel, nu heb ik een plaats
op
den
gevonden, die uwer waardig is. Neem uw woning in het hart van man,
mij aan-
„O! heer", antwoordde Eva, „welk een woonplaats wijst gij
d en
In dit eene hart ontwaar ik de koude der bergtoppen, de stormen van
158
oceaan, de orkanen der woestijn, de duisternis der grotten en de begeerte
van het
woeste dier en daarom ben ik bang."
159
DE OORLOG TUSSCHEN DE GODEN
EN DE ASOERA'S.
360 zonnejaren.
Als de aanleiding tot dezen oorlog wordt gemeld, dat Soma, de god van
160
5 het gezag voerden over de goden. Hij deed van zijn lichaam een
egoochelingsvorm, Maijamoha, uitstralen, die inden schijnvorm van
mbara °f naakten bedelaar met geschoren
zo\r '
ï°
Deze werden door zijn listige woorden
hoofd, de Asoera’s be»
verleid, de
-
boetedoeningen
an ere voorschriften inde Weda's te verwaarloozen
en zoo bracht
e ze
misleider de groote scharen der Asoera’s
aan het wankelen.
oen de Asoera het pad der
s
dwaling hadden ingeslagen, vereenigden
31 hUn krachten trokken tegen hen ten
?ev
lun en
strijde. Ineen daarop
geveckt wer den de Asoera's, die
do
°r
°tide vroeger wegens hun vroomheid
gerechtigheid beschermd werden, toen geheel verslagen.
G Asoera s dle volgens de legende
'
vroeger geestelijke wezens, de asoe
0f
,
et d ® Ze
S Ot Van !egendc vermeldt, dat ter voorkoming, dat de hemelen
d0 j
0r de Asoera’s weder verontrust zouden worden, de berg Meroe of
]VJ
d,i de berS der
’
goden '
die aanvankelijk zoo hoog was, dat de
oud
de n geloofden, dat de hemelen op zijn top rusten, voor twee derde ge*
door
Jeite vulkanisch vuur werd verteerd, waardoor de hemel van de
gescheiden werd. Andere legenden vermelden, dat de Meroe
door
den V °° r drie vierde gedeelte werd
v! 5° geslecht en over de aarde werd
’neeld, waardoor de bergen ontstonden.
dus eindigde de groote strijd inden
s
. godenhemel met de opperheer*
a
Ppij van de goddelijke krachten over de lagere aardsche krachten.
161
HET ONTSTAAN VAN DE DUIVELS
en onder vaste wetten brengen, worden door den Javaan geacht te zijn
voortgebracht door hoogere machten, waaraan hij, zooals wij voren reeds
gemeld hebben, een persoonlijk aanzijn toekent en die hij vereert of vreest,
niet weldadige machten en krachten schrijft hij toe aan duivels, wier ont*
vergelding, het kwaad de dienaar is van het goede, terwijl Karna, de ver*
waren, het Oostelijk gedeelte der aarde, waarover hij zelf het beheer voer*
n
de, als hun verblijfplaats aan, ten einde hen voortdurend onder eig®
hun hun titel gaf hun
controle te houden. Hij ontnam en werkkring en
den naam van duivel, sefan. De menschen van het derde ras, die onsterfe®
lijk geschapen astrale lichamen hadden en met de daemonen
zich
waren,
en
tegen de góden verbonden hadden, werden dooreen ramp getroffen
werd het vierde aardsch lichaam
geslacht sterfelijk met een
geschapeUj
Het Oostelijk gedeelte der aarde, dat toen nog woest en onbewoon
was, werd van toen af bijna uitsluitend door deze duivels bewoond.
de
Toen dit gedeelte der aarde langzamerhand bevolkt raakte, hadden
162
door vulkanisch
Was
T vuur voor twee derde gedeelte verteerd
nadl6n de verblijfplaats bleef der
Weke j
de aarde Verdeelcn
niet=goden en daemonen,
en da! emonen
Cn ° Ve
z ‘ cb te
u
-
Hi ï verbood verder den niet=goden
al s
,“ verstoffelijken en wees hun het luchtruim der
aarde
I,fP
duivels" r?
aatS n °° k hii in dat het beter zou 2i
T, 23g
'
'
deze i«-
erkkring
het „trr
noodlot voor
een
7
den mensch te zijn.
te geVen
'
waarom bi i hun opdroeg, voortaan
2uk * sprab
' Brahma, „voortaan weder ondergeschikt zijn aan
nUft menscben
hieldI "
!
ge en zij, die de gave bezaten, de duivels te zien,
aanteekenin ?' welke
de du ? °P dagen en uren en in welke richting
,
Vg s slachtoffers maakten
te en zoo kwamen zij ten laatste tot de we*
Us c h
aP dat de duivels
str e
'
op geregelde tijden en uren en uit bepaalde wind*
k
°
P de aarde kwamen
*i, ïe j2 Ên Doai
en dat zij op geregelde tijden van plaats ver*
bleven en petangan's"
„
oemd hon
de". s '® n
_ ' nu een ieder door tellingen de komst der duivels
r,c hting, die zij volgden, berekenen
j_a en zoo noodig hen ontwijken.
ng2a ner h and nam het aantal der petangan's
v
°or J zoo zeer toe, dat men
tn
biizonder waarbij men met duivels in
et] aanraking kon ko=
etangan beZat waarmede den
' men duivels kon ontloopen.
61 Vden de duiV6,S
C”
«a n
he
°
r
het
vreezen en zi) trachtten door het
offeren
tiiz ond ßVen Van offermalen hen
uers
f ' gunstig te stemmen, indien iets
werd ondernomen, dan wel tot heil
van hun vee en gewassen-
163
OPTEEKENINGEN VAN DE VER-
WONDERBAARLIJKE
van het tweede deel, komen eenige toelichtingen voor op de Stanza's uit
te
aardbol." Eenige van toelichtingen wenschen wij hieronder over
deze
onthuld woï
baarmoeder wederom met een nieuw lichaam
een nieuwe
evenzoo is
dit met de Jiwa van de aarde het geval; zij krijgt bij elke nieu
wederom uit de baarmoeder der ruimte tot objectiviteit Se
rondte, na
j.
Nadat de onveranderlijke natuur (Awikrara) (Inwezen, Sadai
ontwaakt zich veranderd (gedifferentieerd) had m
roepa) was en
*
toestand van) oorzakelijkheid (Awijakta) en van oorzaak (Karana)
werd zij onZIC
eigen afgescheiden gevolg ( Wijakta ) geworden was, van
{fli
at° 0
baar zichtbaar. Het kleinste van het kleine (het meest atomische
en
of anijansam anijasam) werd het eene en het vele (Ekanekaroepa) ,
loto
heelal voortbrengend, bracht het inden bloemkrans der zeven
toen
mede de vierde Loka (onze aarde) voort. Het Atjijoeta werd
Tjijoeia. .
fS/
he P
De bol, voortgedreven door den Geest der aarde en zijn zes
4.
164
jachten, leven
snappers
en
licht
vermogens van den Geest der zon. Zij zijn diens bood»
van en leven.
EvenaJ s elk der zeven streken der aarde
ontvangt elk der zeven eerst»
orenen (de
oorspronkelijke menschengroepen) zijn geestelijk licht
1 en
Van Zi ' n ei?Cn bi) 2onderen
Dhijani en zijn stoffelijk licht en leven
va
n het paleis (huis, de
'
planeet) van dien Dhijani, zoo geschiedt hetzelfde
de 2even
Sroote rass en, welke er op geboren zullen worden. Het
w eerste
ordt geboren onder de zon (Soerija), het tweede onder
h Brihaspati (Jupiter)
derde onder Lohitanga (Mars, met het
vurige lichaam en ook onder
y
US of Shoekra), het vierde onder Soma
(de maan, ook onzen bol, daar
d
Vl rde b °' nder Uit d®
£
° 6n maan geboren wordt) en Shani, Saturnus,
de
KTOeralot > ana (
v^A met bet booze oog) en den Asita (den duistere), het
Boeddha (Mercurius). Zoo ook met den mensch
»He
„iederen
nsch (elk beginsel) inden mensch. leder krijgt
zijn bijzondere eigen»
aP Va °°
rspron§: (den Planeetgeest), daarom is ieder mensch
een
2ev j u
nheïd °f verbindin £
sti ƒ 6en van beginselen, die elk op zichzelf afkom»
311 eigenscba P dien bijzonderen
rtiakVbracb
een van
Dhijani). Elke actieve
° * der aarde komt
vaneen der zeven heeren tot haar. Het
licht ]
d °° r Shoekra ( V enus), die
derri 6
drievoudig voorzien wordt en een
daarvan
. aan de aarde geeft. Daarom worden die beide
„tweeling»
£ cnoemd , doc b de
e
Van ?A
bhoekra.
geest der aarde is dienstbaar aan den „heer"
Onze wijze menschen stellen beide
do hemellichamen voor
r bol boven
liji° <^ 6
en en een bol onder het dubbele teeken
(de oorspronke»
beroofd van hare vier armen, of het kruis
f) te plaatsen.
bke were l d beeft haar moederster
k et '
aa ” blnd
en zusterplaneet. Zoo is de aarde
genomen en de jongere broeder
H
van Venus, doch haar bewo»
er
Van bun e ‘?en soort Alle gevoelende volledige
(vojl 6 wezens
* g zevenvoudige menschen of hoogere wezens) worden bij hun
aa
vang voorzien van vormen en organismen, die volkomen harmonisch
P met den aard den toestand den
en van bol, die zij bewonen.
® b °H
en van het Zijn of de middelpunten des
k levens, die afzonderlijke
er
nen 2i,n Welke haar menscben en dieren voortbrengen,
g ee
’
zijn talloos;
n 6” kele barer blijkt ook maar eenigszins op haar zustergenoot, noch
op
Welke andere haar eigen
van bijzonder nageslacht ook.
h hebben alle dubbelen
een stoffelijken en geestelijken aard.
bi " nenkernen 2i
i° eeuwig en altijddurend, de kernen periodiek en
e >mh
'
De binnenkernen maken deel
.
s cll
S '
165
andere met een eigen onderscheidenden vorm, wederom andere, de laag*
ste (Elementalen), die geen eigen vorm bezitten, doch overeenkomstig
de omringende toestanden eiken vorm aannemen.
de Prajapati's, enz. genoemd en aan deze zijde van die keten de Dbijani*
Boeddha’s, de Tjohan’s, Melha’s (vuur=goden), Bodhisattwa's en nog an*
scheppers (de Dhijan Tjohan's ) noch hun schepselen ooit kunnen bespre*
ken of waarvan deze ooit iets kunnen kennen. Het Volstrekte kan niet om*
6. Bij den eersten aanvang van (menschelijk) leven, bevond het eeni?e
droge land zich aan het rechter uiteinde van den bol, waar hij (de bol)
aarde
de
bewegingloos is. De gansche was één groote waterwoestijn en
de mensch geboren is in het hoofd zijner moeder (de aarde) en dat haaf
wat leeft en ademt. Tijdens het eerste en het tweede (Ras) was de g°r
1
door de groote wateren bedekt. (Doch) de groote moeder verkeerde
n
barensnood onder de wateren en een nieuw land werd gevoegd bij
eerste, dat onze wijzen het hoofddeksel (de kap) noemen. Zij had zwaar
166
«'eeen te verduren het derde (Ras),
voor en haar middel en navel versche*
en boven het water. Het de
was gordel, de heilige Himawat, die zich
ondom de wereld uitstrekt.
Zij brak inde richting van de
ondergaande
°n van haar hals
benedenwaarts (in Zuidwestelijke
richting) in vele lan=
e n en
eilanden, maar het eeuwige land (de kap) brak niet in stukken
roge landen bedekten het
opperplak der stille wateren naar de vier
er
zijden
wereld. Deze alle gingen (op hun
beurt) ten onder. Toen verscheen
6t ver
blijf der boozen (Atlantis). Het
eeuwige land was thans verborgen
ant de wateren werden hard
(bevroren) onder den adem harer
neusga»
en de booze
en winden uit den drakenmuil.
Eerst komen de Zelfbestaanden
j..7'
ke
op deze aarde. Zij zijnde
~geeste=
le vens", geprojecteerd door den
J an
volstrekten Wil en Wet bij het
elke wedergeboorte der werelden. Deze
dagen
levens zijnde goddelijke
nishta's (de zaad =Manoe's, of de
Prajapati’s en de Pitri’s).
(Uit deze komen voort):
167
hoorden. Het gevolg was, dat er tusschenrassen van monsters ontstonden,
half dier, half mensch. Doch daar dit mislukkingen waren, werd hun niet
soorten daar de dieren voor hen zooveel als (op de wijze van) zonen
van de laatste Rassen (het derde en het vierde Ras) het zegel des verbods
het zondige geslachtelijke verkeer. Het verstoorde Karma, het
deed
op
nieuw (Karma) ontstaan. Zij (de goddelijke koningen) sloegen de schub
digen met onvruchtbaarheid. Zij vernietigden het roode en het blauwe RaS’
die zich op
loopen, krommen en ontspannen (overeind staan en weer
han-
hun handenvallen), die spreken, gelijk hun voorvaderen en op hun
Op <^ e
'
vet»
zelfde wijze verdween spoedig het derde oog, dat langzamerhand
n
steende. Die met twee aangezichten werden die met één aangezicht,
werd diep in het hoofd teruggetrokken en is thans onder het haaf
oog
®
bedolven. Tijdens de werkzaamheid van den innerlijken mensch (tijde l1
het het zi
trancetoestanden en geestelijke visioenen) zwelt oog en zet
l
eenkomstig ....
De onbevlekte lanoe (leerling tjela ) behoeft geen gevaa
hu
te duchten; hij die zich niet rein houdt (die niet kuisch is) zal geen
van het ~Dewa=oog" ontvangen.
14. De menschen worden eerst tijdens hun derden cyclus (Ras),
aa
het begin van hun vierde volledig gemaakt. Zij worden „góden" ge*
168
®n goede en ten kwade, zijn eerst toerekenbaar
en wanneer de twee bogen
elkander ontmoeten (na drie en een halve Rondte tegen den aanvang van
et
vijfde Ras). Zij worden aldus gemaakt door de
Nirmctnakaija s (geeste»
‘)ke of astrale
overblijfselen) van de Roedra=Koemara's, „gedoemd om
ep aarde herboren te worden" (wat beteekent : gedoemd, wanneer het
beurt is, te incarneeren inden hoogeren
Un
opgaanden boog van den
eardschen cyclus).
De innerlijke mensch de
van (het) eerste verandert slechts
tijd tot tijd van lichaam; hij is immer dezelfde, kent noch rust, noch
‘rwcrna, versmaadt Dewakhcm en blijft steeds aarde ter wille de
op van
v
erlossing der menschheid Van de zeven maagdelijke menschen
Roemara's ) hebben vier zich voor de zonden der wereld het onderricht
en
er onwetenden opgeofferd om tot het eind van het huidige Manwantara
e
blijven. Hoewel ongezien, zijn zij immer
tegenwoordig. Wanneer de
Menschen vaneen van hen zeggen: „Hij is dood", zie, hij leeft en ineen
ónderen vorm. Deze zijn het hoofd, het hart, de ziel en het zaad der on=
®
erfelijke kennis ( Jnana). Gij zult over deze grooten ( Maha ) nooit
ot
een groote menigte spreken, o lanoe, door hun namen te noemen. Al-
'een de
wijzen zullen begrijpen.
jenden, r
de zetels van kennis en mededoogen zitten? Wie kan de bloem
plant met den gouden stengel en de azuurblauwe bloesem
j .
de hand
nemen?
169
19. En de „groote koning met het verblindend aangezicht", het hoofd
van alle geelkleurigen, was bedroefd bij het zien van de zonden der
daarin, om te zeggen:
„Bereidt u voor. Verhef u, gij mannen van de goede wet en trekt over
het land terwijl het (nog) droog is."
„De heeren van den storm naderen. Hun naderen het land.
wagens
Eén nacht en twee dagen slechts zullen de Heeren van het duistere aan»
gezicht (de toovenaars) op dit duldende land leven. Het lot van dat land
is beslist en zij moeten er mede verzinken. De lagere Heeren der vuren
het donkere oog („booze oog") zijn sterker dan zij (de elementalen) en zij
van het stralende aangezicht (een Adept van de witte magie) het wimano
van eiken Heer van het duistere aangezicht in zijn handen (of zijn bezit)
doe komen, opdat geen enkele (der toovenaars) met behulp daarvan aan
van) iederen zwarte. Mogen zelfs zij (de toovenaars) pijn en lijden ontgaan-
Moge ieder mensch, die de zonnegoden getrouw is, elk mensch, die onder
de maangoden staat, binden (verlammen), opdat hij niet lijde of aan z>) n
lot ontkome".
sprekende dier vaneen zwarte, opdat het zijn meester niet wekke."
„Het uur is geslagen, de zwarte nacht is gereed"
„Dat hun lot vervuld worde. Wij zijnde dienaren van de groote vier-
de
Toen de koningen zich verzamelden, hadden de wateren zich reeds
bewogen.
de volkeren Zif
(Doch) waren thans de droge landen overgestoken.
het der wateren. Hun bereikten h en
waren voorbij merkpeil koningen
in hun wimana's en voerden hen naar de landen van vuur en metaal (Oost
en Noord).
Sterren de landen der zwarten, doe
20 (meteoren) hagelden neer op
zij sliepen.
De sprekende dieren (de magische wachters) hielden zich stil.
De wa
lagere heeren wachtten op bevelen, doch deze kwamen niet,
hun meesters sliepen.
De wateren stegen en bedekten de dalen van het eene einde der aarde,
(de lande
11
tot het andere. Hooglanden bleven over, de bodem der aarde
der tegenvoeters) bleef droog. Daar woonden zij, die ontkomen waren:
170
met gele huidkleur en met den open blik (de openhartige en
oprechte menschen).
Toen de heeren het duistere
van aangezicht ontwaakten en aan hun
imana's dachten, om de rijzende
aan wateren te ontkomen, bleken deze
verdwenen te zijn.
171
HET VERGAAN VAN DE WERELD.
nieuwen Dageraad na dien Nacht in statu quo blijft. Het tweede wordt
heeft plaats bij het einde de Eeuw of het leven
Prakritika genoemd en van
van Brahma, wanneer alles, wat bestaat, opgelost wordt in het Oorspron»
kelijke Element, om bij het einde van dien langeren Nacht opnieuw gea
de
vormd te worden. Het derde, Atijantika, heeft geen betrekking op
verdubbeld te worden
jaren duurt, met de mogelijkheid nog nagenoeg
van
voor den gelukkigen Jiwanmoekta, die Nirwana ineen vroeg tijdperk
Manwantara lang eeuwig niet voor
een bereikt, is genoeg om voor zoo
waat"
Van het Pralaija, voor welken veertien Manwantara's verloopen,
cl '
denteele ontbinding of die van Brahma plaats vindt, wordt in het Wish n ° e
172
Uitzetting zeven zonnen en ten slotte steken zij de wereld in brand. Hari,
de alle dingen, die de vlam des tijds is, Kalagni, verslindt
vernietiger van
ten slotte de aarde. Daarna ademt Roedra, die Janardana wordt, wolken
en uit.
regen
Saloka, de hoogere sfeer, door den brand gestoord, hun toevlucht „bij de
Pitri's, hun voorvaderen, de Manoe’s, de zeven Rishi's, de verschillende
orden van de hemelgeesten en de góden in Mahar=Loka". Wanneer ook
keurt van Mahar&Loka en begeven zich naar ]anaHoka, „in hun ijle vor=
'Wereld (ons zonnestelsel) een enkele oceaan is, houden zij op te vloeien,
kle adem Wishnoe wordt
van een krachtige wind, die wederom honderd
goddelijke jaren waait, tot alle wolken verstrooid zijn. Dan wordt de wind
'Weder opgenomen; en Dat Waaruit alle dingen gemaakt zijn, de Heer,
door Wien alle dingen bestaan, Hij die onbegrijpelijk is, zonder begin, het
kegin van het Heelal, rust, slapende op Shesha (de slang der oneindigheid)
N
midden van de Diepte. De schepper ( Adikrit ) Hari slaapt op den Oceaan
(der Ruimte) inden vorm van Brahma verheerlijkt door Sanaka de
en
admaijoni hetzelfde als Abjaijoni, „uit den lotos geboren", niet Brahma)
v
°rmen, zoo bestaat zijn macht uit hetzelfde tijdperk Bij het einde
Va n
zijn Nacht ontwakende schept de Ongeborene het heelal op=
uieuve.
173
Wanneer alle werelden en Patala’s (hellen) verdord zijn door onvrucht®
nen. Dan verslinden de wateren eerst de eigenschap der aarde (die het
rudiment van den reuk is) en de aarde, van deze eigenschap beroofd, gaat
voort naar haar vernietiging en wordt één met het water
Wanneer het heelal aldus doordrongen is van de golven van het element
water, wordt zijn rudimentaire smaak opgelikt door het element vuur . . . •
en worden de wateren zelve vernietigd en één met het vuur; en
het heelal is derhalve geheel gevuld met (etherische) vlam, welke zich
geleidelijk over de geheele wereld uitbreidt. Terwijl de ruimte (één)
vlam is maakt het element wind zich meester van de rudimentaire
eigenschap, of den vorm, welke de oorzaak van het licht, en deze wegge®
nomen zijnde ( pralina ), wordt alles van den aard der lucht. Nadat het
ruimte, welke van licht beroofd is, wanneer het vuur in lucht opgaat. Dan
strekt de lucht, vergezeld van het geluid, dat de bron van aether is, zich
buitengrenzen van het heelal. Op deze wijze treden, evenals (inden be®
ginne) de zeven vormen der natuur (Prakriti) van Mahat tot de aarde
Het ei van Brahma (Sarwa=mandala ) wordt met zijn zeven zones (dwi*
pa's), zeven zeven landstreken en de bergen daarin, opgelost in
oceanen,
met hen alle door de natuur (Prakriti) gegrepen wordt en verdwijnt. Deze
Prakriti is, hetzij gescheiden of ongescheiden, in wezen dezelfde, alleen
het
gaat datgene, wat gescheiden is, verloren in of wordt opgeslorpt door
ongescheidene. Ook de Geest (Poeman), die één is, zuiver, onvergankelijk/
eeuwig, aldoordringend, is een deel van dien Oppersten Geest, die alle
174
gingen
eest
is. Die Geest
in
(Sarwesha), die een andere is dan de (belichaamde)
en wien eigenschappen
geen van naam, soort (naman en jati of
daarom veeleer lichaam dan soort) en dergelijke aanwezig zijn
~
®
groote rivieren zien haar golven opdrogen, de oceaan laat
zijn zandigen
zien en de planten sterven. Menschen dieren
en nemen dagelijks
Sr °° tte
even en beweging verliezen hun kracht, planeten kunnen
t er
Qauwernood inde ruimte
zweven; zij worden een voor een uitgedoofd,
tT ‘i a
(de zon) flikkert en gaat uit, de stof valt der ontbinding (Pralaija)
te
P r °°i Brahma gaat wederom
q
en
op in Dijaoes, den ongeopenbaarden
en daar zijn taak vervuld valt
’
is, hij in slaap. Wederom is een dag
r
bgegaaan, de nacht valt en duurt voort tot aan de toekomstige mor®
euschemering.
nu keeren de kiemen al bestaat wederom
van wat
terug binnen het
£
,
en e* zijner gedachte, zooals de goddelijke Manoe ons leert. Gedu®
e Zijn vredige rust, houden de bezielde begaafd met het
h wezens,
nse l van werkdadigheid, met hun werking op en alle gevoel (Manas)
s|
aa
Pt in. Wanneer zij allen opgenomen zijn inde Opperste Ziel, slaapt
175
Ziel alle in volkomen rust tot den dag, waarop
zij
deze van wezens aan
schrift, handelende over den mensch en zijn leven op aarde en in het hier»
door zooveel
namaals, samengesteld door de negen wali's van Java en ons
door den Javaan op zeer hoogen prijs wordt gesteld, hebben wij daarvan
een afzonderlijke uitgave gemaakt. De aandachtige lezer, die de Hindoe®
Javaansche begrippen omtrent het leven hiernamaals wenscht te kennen,
176
DE VERBASTERING VAN HET MENSCHENRAS.
ban prahoe. ,
de hoofden, Mohammedanen
De Oerang Kalang heeten, volgens
het hondengeloof toe»
ontkennen dit echter en zijn er trotsch op,
zijn; zij
heidenen op Java en
te zijn. Zij zijn ten rechte de eenige ware
gedaan
houten poppen, hon en
geloof, dan de vereering van
hebben geen ander
Elke Oerang Kalang bezi
voorstellende, die zij „goleh sidjati" noemen.
na zijn of haar dood, wanneer
veronder-
zulk een pop, die duizend dagen
den of de overledene met zijn of haar stam»
steld wordt, dat de ziel van
Ca »
ééns inde zeven maanden en wel inde week of Woekoe
Ongeveer s
hoofd beneden
gebogen.
vaneen dier nabootsen met het naar
ver»
Ook in hun gebruiken en plechtigheden bij huwelijk en overlijden
andere Javanen. Vóór het sluiten vaneen
schillen de Oerang Kalang met °
de familieleden acht dagen te voren op een Maandag»
huwelijk komen
genoem
Donderdagavond bijeen. Deze vergadering wordt „moenggah"
1
familieleden worden vereenigd en
De kleeren van de bijeengekomen
het dak opgehangen; deze handeim
het huis van den bruidegom aan
De vloer het huis wordt
noemen zij „aijap=aijap". van
welke ge
offermaal, „sedekah entas=entas" genoemd, aangericht, bij
nog
de overledene, bovenbedoeld,
heid, behalve de pop van den of
178
andere pop, den of de overledene zelf voorstellende, verbrand wordt.
Men veronderstelt, dat duizend
na dagen de ziel van den of de overledene
me t
zijn of haar voorouders vereenigd wordt.
Ten slotte moet nog worden aangeteekend, dat de woorden ~m oenggah"
en
~aijap=aijap” voorgemeld, geen Javaansche, doch van Hindoeschen
Oorsprong zijn, zoodat er verondersteld moet worden, dat de Oerang Ka«
ar>g
inde grijze oudheid van elders naar Java zijn gekomen en zeer waars
Sc
hijnlijk afkomstig zijn van het schiereiland Malakka, alwaar de bergs
en
boschbewoners ~Oerang Kalang" worden genoemd. De volgende les
eil de
“
beschrijft het ontstaan van de Oerang Kalang.
179
HOE DE OERANG KALANG ZIJN ONTSTAAN
Kijahi Ageng Toentang genaamd. Hij was een beoefenaar der okkulte
krachten en bracht zijn tijd dikwijls in het bosch door. Hij bezat een groote
witte everzeug, Ni Reneh genaamd, die hij zeer jong in het bosch gevan*
hem hern
gen had en door hem grootgebracht, zeer aan gehecht was en
zoo
als hond overal vergezelde. Zijn genegenheid voor deze zeug was
een
lag. Het kind ziende, had hij medelijden, nam het op, bracht het naar zijn
den priester en wist inde kamer door te dringen, waar de priester het kin
Zij bleef
e
was, moedigde haar met woorden aan, het verder te zoogen.
te
het bosch haar voedsel
kind verder verzorgen en ging alleen naar om
zoeken. De priester gaf aan het kind den naam van Endang Soedaruu-
voor huisraad en
ander e
Naarmate het meisje groeide, zorgde de priester
den omtrek der woning behoe
zaken, zoodat het jonge meisje nimmer
i» aS
ouder
te verlaten. Hij leerde haar de taal des lands en toen zij wat
Toen het meisje, dat zeer tenger en klein bleef, den huwbaren
Daar de priester
had bereikt, was zij buitengewoon mooi geworden.
”
sar” e
met zijn geweten niet overeen kon brengen, langer met het meisje
e
leven bosc
Hij raadde haar aan te doen evenals hij gedaan had, te van
erverzeug
het verrichten het huise
bracht haar tijd door met koken, weven en van
werk.
180
Toen zij het
eens aan weven was, ontglipte haar de weefspoel ( balida),
° le
door opening tusschen de bamboevloer naar beneden viel. Niet
Sewend het huis inden namiddag te verlaten, riep zij moedeloos: „Wie
elpt mij mijn weefspoel te zoeken brengen; al
en terug te zou hij een
°nd zijn, ik hem tot
zou echtgenoot nemen." Een groote witte
reu van
Kl )ahi
Ageng Toentang, genaamd Soekelli, kwam toevallig haar huis
v
oorbij en hoorde dit. Nieuwsgierig te weten, wie daar inde eenzaamheid
Verbleef, zocht hij de weefspoel op, ging de trap op en daar de deur door
et
meisje geopend was, om te zien waar de weefspoel gevallen trad
was,
'1 in huis
en legde de weefspoel aan de voeten van het meisje neder. Het
dankte den hond, zag hem vriendelijk streelde zijn
aan en kop. Vol=
d
aan deze
over liefkoozing, verliet de hond haar
woning.
Toen de hond vertrokken kon het
was, meisje niet meer weven. Zij
®cht den hond de
aan en belofte, die zij hem gedaan had, of die gelofte
d*et te
haastig was gedaan en of de priester die zou goedkeuren, indien
i) er nog was. Verdrietig dat zij niemand raad kon
aan
vragen en daar
e t inmiddels duister was geworden, sloot zij de deur en wilde zich te
r
uste
leggen, toen zij gerucht hoorde aan de deur, alsof een dier met zijn
fta
g'els aan de deur krabde. Zij werd bang zeide:
en „Ik ben van jongs af
het bosch, nooit trof mij eenig onheil, wie stoort mij nu." De hond, die
aar weefspoel had teruggebracht en thans wenschende, dat het meisje
aar gelofte zou houden, blafte op het hooren van haar stem. Het meisje
aardoor gerustgesteld, opende de deur, de hond trad
binnen, waarna zij
e
deur weder sloot. De hond blijde haar te
zien, sprong tegen haar op
611 likte haar
gelaat. Zij begreep, dat de hond dat haar belofte verlangde, zij
2ou
nakomen, waarom zij hoewel zeer angstig en ondanks haar afkeer,
er wille der gedane belofte zich aan den hond overgaf: vanaf dat oogen=
atl den hond en hij brandde van verlangen, den hond op zijn rooftochten
Vergezellen, doch de moeder, bevreesd, dat hij door wilde dieren vers
neurd zou worden, stond dit niet toe, doch toen hij eens den hond was
a
?eloopen en zonder ongelukken den tocht had medegemaakt, mocht
nadien den hond vergezellen.
Eens toen zij weder jacht gingen,
op ontmoetten zij inde nabijheid van
181
het huisde witte everzeug
Ni Reneh. Het dier niet kennende, hitste Soepe*
dooden, doch de hond, het beest kennende,
wei*
tak den hond op,
het te
en tot voedsel te bereiden. Toen Soepetak haar dit zeide, was zij erg
het dier
schrokken; zij verzocht haar zoon, de plaats aan te wijzen, waar
met je medegaat ter jacht en je beschermt, je vader is.” Zij haalde geree
toen de zeug stapelden op het graf vele groote steenen, ter voorko*
zij en
zich vanaf dat oogenblik was hij niet tevreden met zijn lot en hij kreeg
en
op
wrok tegen den hond, die hem verwekt had. Eens toen zij weder
een
doorstak hij den hond met zijn spiets, door welke verwonding
jacht waren,
dat m)
de hond stierf. Toen hij tehuis kwam, vertelde hij zijn moeder,
zijn spiets, bij ongeluk den hond getroffen
bij het
en
werpen van
Zij vonden het lijk van den hond nabij de desa Pragoenan. Op de P
had bereikt, waarop hij een echtgenoote moest zoeken. Daar hij dit besa
I
de en gaarne wilde trouwen, gaf de moeder hem den raad naar de na^ U
/
nl
stad Salatiga te gaan, om daar een geschikte vrouw te zoeken. Zij gaf
met den raad, de te trouwen, wier derde vinger in
een ring vrouw
toen zij den middelbaren leeftijd naderde. Toen haar zoon na lang en
hoe sc
den ring paste, weder tehuis kwam, viel het hem toen op,
ef
vi,^
den ring paste dien den derden
zijn moeder was. Hij nam en aan
neX
zijner moeder en daar de ring juist paste, zeide hij tot haar, dat hij
vrouw had ontmoet zoo schoon als zijn moeder, waarom hij baar
een
182
e en
hond, nooit een vrouw zou kunnen krijgen, waarom zij er in toestemde
de haar
vrouw van zoon te worden, waarna zij trouwden. Overdreven
toegenegenheid voor haar zoon bracht haar ten val.
De desaslieden, dit vernemende, waren hen niet gunstig gezind, waarom
Boeder besloten elders te trekken hun
en zoon naar ver van woonplaats,
bouwden een vlot en lieten zich de Toentang=rivier afdrijven, totdat
2l j door den sterken stroom, die hen verhinderde te landen, in zee werden
gedreven en na eenige dagen werden
opgenomen dooreen schipper van
2 >j
leefden eenigen tijd gelukkig en tevreden.
Toen de vorst van Malaka vernam, dat er een vreemde en zeer schoone
v
rouw in zijn rijk was gekomen, liet hij man en vrouw ontbieden. Nau»
olijks had hij Endang Soedarmi gezien of hij raakte verliefd op haar en
besloot haar tot zijn bijzit te nemen. Onder voorwendsel, dat zij geen
Ver
gunning hadden gevraagd, in het rijk Malaka te wonen, liet hij den
opsluiten en gaf de vrouw een woning in zijn kraton. De vrouw, die
l
nnig veel hield van haar man, wist des nachts de woning te ontvluchten.
2ij bevrijdde haar man en zij gingen naar het strand, ten einde een prahoe
fe
vinden, om daarmede te vluchten. Zij vonden echter geen prahoe doch
2
>ende, dat juist een groote boomstam de rivier afdreef inde richting der
2ee plaatsten zij zich daarop dreven door den stroom
» en ver van de kus»
*
en Malaka. Na eenigen
van tijd ontmoetten zij een prahoe, wier bestem»
"Un afkomst niet. Ten einde niet gehinderd te worden, bouwden zij in
183
AFDEELING B.
eerste zuivere fijne Aether of Goddelijke Geest is, de andere zich zelf
op
hemelsche machten.
a
ontaarding er van in tooverij, haar tot een voorwerp van algemeene
schuw. Daarom haar alleen zooals zij in
moeten wij beschouwen,
oudste tijden ron
was, gedurende de eeuwen, toen elke ware godsdienst geg
was op kennis van de verborgenheden der natuur.
184
De Magie werd nadien onderscheiden in goddelijke Magie en de slechte
H e Parsi
gelooven aan een oppersten God, Zarvana Akarana, —op
ava Poeman of Paoeman, Maha Koewasa of
'
gelling van alle ondeugd en van al, wat kwaad is. Na de aarde, den hemel,
e
hemellichamen, het vuur, het water, de lucht en de aarde geschapen te
e
t>ben, schiep hij twee wezens, de eerste was Ormuzd, op Java Manik, de
S°d
van het licht; de tweede was Ahriman. Ofschoon deze eveneens een
was, trad op Java in zijn plaats Maja of Maija, de godin der duisternis.
r
muzd vertegenwoordigde het goede en Ahriman het slechte beginsel,
goede beginsel regelt den loop der seizoenen en maakt de aarde vrucht=
k
Aan hem dankt men de rijke vangst bij visschen en jagen; hij doet
boomen buigen onder den last hunner vruchten. Het booze beginsel
a
arentegen beijvert zich, om de menschen kwaad te doen; de bosschen
°r
en de aarde onvruchtbaar te maken. Hij is de vader der ziekten en
kralen.
öe verdere schepping liet Zarvana Akarana over aan de door Hem
twee góden. Ormuzd schiep zeven Amschaspand's, acht en twin=
Ized's en tien Gah's, drie klassen van góden, aan wie hij het beheer
°v
er de aarde, het regelen van alles en de bescherming van den door hem
Schapen mensch opdroeg, benevens een schaar van Ferwer's of de ver=
er
soonlijkingen van de goede beginselen inden mensch. Ahriman schiep
a
arentegen evenveel Dew's of góden van het slechte beginsel, als Ormuzd
185
het goede beginsel had geschapen en evenveel Darvand's of
góden voor
de
zijn warmte verloor en beide niet herkreeg, dan na zijn doorgang onder
plaatsten die een*
aarde heen, welke laatste zij op het vlak der wateren en
maal, in oude tijden, geheel en al met die vloeistof was overdekt geweest.
en
De regenboog was de vredebode der zon,
het weerlicht, de bliksem
Al, door het
de donder waren de werktuigen zijner gerechtigheid. wat
der aarde. Zoodra zij zich niet meer vertoonde, hielden zij haar voor
en waren met vrees bevangen, inden waan, dat zij bij haar dood op
aarde zou nederploffen en door haar val een algemeene brand veroorzaken^
Nog andere planeten worden vereerd. Daartoe behooren inzonderhei
twintig sterrebee
-
aanspraak vereert
Behalve de hemellichamen maken nog andere op
Nooit deden zij een lamp of een haard uit, dien zij eens hadden
ontstof
brand uit, dan vergenoegden zij zich
om
of aangelegd. Barstte er een
o
voortgang te stuiten, met het vernielen der omliggende
gebouwen»
wachtten zie
met het smoren der vlammen onder hoopen aarde. Zij
tweede element was even heilig in hun oogen. Zij vermeden zorgvu
onzuiver kon maken wanneer zij
iets daarin te laten vallen, dat het en
186
Pot komfoor bedacht, hem geheel
op een plaatsten, waren zij er op niet
het overkoken, het vuur uitte blusschen, of zijn eigene zuiverheid te be=
2
oedelen, door zich met asch te vermengen. De verwoestingen door den
w ind
gemaakt, beschouwden zij als opgelegde straffen. Aan de aarde werd
Seen minderen eerbied toegedragen en nooit zetten zij er hun bloote
v
°eten op, uit vrees, dat zij haar mochten ontheiligen. Wegens die voor=
°P§:ang der zon, bij haar ondergang en op het oogenblik, dat zij door den
Meridiaan gaat.
De lezer, die reeds eenigen tijd op Java is, zal zich herinneren een Inlan=
er
, gezien te hebben, die aan den kant van den weg, knielende op een
met zijn gezicht naar de zon gekeerd, zijn gebed doet, nu en dan
°Pstaat, een diepe buiging maakt, tot dat zijn hoofd de mat raakt. Ten
aa n
bijna de geheele bevolking deelneemt; het eerste, dat Galoengan ge=
Ooemd wordt, duurt vijf dagen; het tweede Koeningan geheeten, slechts
fwee dagen; zij hebben op Java plaats ten tijde van het planten en het
’Ozamelen der padi inde moessons Karo en Hasadasa.
Het geloof aan een toekomstig leven en aan een belooning of straf hier=
Oamaals, verschilt niet veel met dat van het Brahmaïsme en komt in het
k°rt het De Parsi gelooven namelijk, dat de menschelijke
op volgende neer.
ondergaan; dat de zielen der brave menschen hopen mogen, na een langer
°f
korter tijdsverloop, tot haar oorsprong weder te keeren, door zich traps»
Sewijz e te zuiveren bij hun achtereenvolgend verblijf op
de zeven planeten,
fofdat ten laatste de hemel der vaste sterren, de zetel der Opperste Gods
e *d, voor hen wordt ontsloten; dat de zielen der ondeugenden integen
dt zjgj, e
ln
j g ens dg Godheid tot onderwerping en gehoorzaamheid; hij
Sr
Ueekt Zijn lankmoedigheid af, verwerft zich Zijn gunst en komt des te
2e kerder tot de eeuwige gelukzaligheid.
187
Ten slotte wenschen wij nog melding te maken van de theorie der
gespaard, die de aarde op nieuw bevolkten. Er zal echter een tijd komen,
dat een andere ramp al wat leeft, zal doen verdwijnen, de aarde zal dan
dooreen geduchten schok tot stof worden, dan zullen de goeden en boozen
en
tegelijk uit rustplaats verrijzen, hun lichamen weder aantrekken,
hun
alles zal weder zijn als den eersten dag der schepping. Ahriman zal in
op
den afgrond der duisternis gestort en door gesmolten metaal verteerd
ont»
worden. De aarde zal waggelen als een kranke; de bergen zullen zich
binden en als vuurstroomen wegvloeien met de metalen, die in hun schoot
de zielen zullen door die oin
bevat waren; gloeiende golven henen gaan,
haar laatste smetten door deze laatste en ijselijke zuivering af te spoelen
zich het haar wachtend eindeloos Het stof
der
en geluk waardig te maken.
aarde, door den schok veroorzaakt, zal dooreen hevigen wind gedroogd,
die,
zich op nieuw tot een klomp vereenigen van gedaante, dan
schooner
waarin wij thans de aarde kennen. De gansche natuur zal dan herboren
den naaW
hj^
digen dag nog afstammelingen, bekend zijn onder
Tiang Tengger, van welke klasse van bevolking in het derde deel ~
)
Magiërs, wier voorouders in het midden van de zevende eeuw naar
e
resi
zijn uitgeweken en zich hebben gevestigd inde tegenwoordige
Kediri, bij de komst der Arabieren op Java gedwongen den
de ° u
daanschen godsdienst aan te nemen. Zij bleven echter in hun hart
188
eer
toegedaan, daardoor ontstond er bij het nageslacht een dooreenmen»
van beide godsdiensten, die treurige gevolgen had. Terwijl vroeger
de Magiërs werden gehouden voor eervolle en eerbiedwaardige personen,
die kennis
en wetenschap beoefenden, zijnde Mohammedaansche Parsi
afgedaald tot bedriegers en kwakzalvers, die hun ziel aan den Booze ver»
p
arsi op Java hun godsdienstbegrippen nader toe te lichten.
189
„MANIK MAIJA."
of Parsen,
Bij de Tenggerezen, oorspronkelijk de Hindoesche Parsi
heelal
noteerde ik de volgende legende betreffende de schepping van het
Van deze legende, die Manik —Maija wordt genoemd, bestaan vele
lezingen, die alle zeer verschillen. Ook wordt de titel van deze legende
wel eens gebruikt voor andere legenden, waarschijnlijk omdat de Manik
tf
~M
terwijl andere
stelingen. De oudere lichamen trekken de jongere aan,
e
afstooten. Vele komen om, verslonden door hun sterkere metgezel
Die welke ontkomen worden werelden.
in
Poeman bracht toen door Zijn alomtegenwoordige kracht orde
U
heelal. Hij verdeelde de bollen in zeven groepen,
elke groep
beS^
afstan
t^sa
door één zon en het geheel door de Middelzon, bepaalde de
schen de groepen en
de bollen onderling naar hun groote en gaf aan
de Moederzon en elke gr
bol de kracht vaneen geregelde beweging om
190
Toen er orde heerschte in het heelal, schiep Poeman één god en één
?°din, namelijk: Manik, de god van het mannelijk beginsel, het licht en
l'Ormd
° rst
hadden, vloeibaar en stortten zich als regen op de aarde. Daar de
der aarde toen nog niet geheel was afgekoeld, verdampten de vallen®
de
re
gens dadelijk, waardoor het bleef regenen en de oppervlakte der
a
®rde met lauw water bedekt werd.
In de
volgende 500 groote eeuwen hadden groote beroeringen inde aarde
a ats.
De aarde, van binnen nog een vloeiende massa,
werd beinvloed door
k°nder
a
deden ontstaan. Een deel der aarde werd door de geweldige uit®
191
De aarde thans bewoning, droeg Poeman aan Ma*
geschikt zijnde voor
nik zoowel als aan Maija op, den mensch te scheppen. Manik had evenwel
menschen van dertien vademen lang, halfstoffelijke wezens van het goede
de
beginsel. Deze konden staan, gaan, zwemmen en leefden evengoed op
aarde als inde lucht, in het vuur als in het water. De eerste menschen
De
Maija schiep de zelfde soort wezens, doch van het kwade beginsel.
tegenstrijdige aard van de wezens van Manik en Maija gaf aanleiding
verschrikkelijke gevechten, die zonder ophouden voortduurden.
De eerste menschen het goede beginsel dachten geestelijk en
had-
van
de
den het geestelijk gezicht, waardoor zij in gemeenschap stonden met
de menschen van het eerste geslacht gezegd, dat zij samen met de góden
behoeften, noch kommer,
op de aarde leefden. Zij kenden geen ramp,
het einde van het eerste menschentijdperk, door middel vaneen alge 3
na
eerste ras ten onder ging. Daar het eerste onsterfelijk geschapen
ras echter
geesten van het goede en het kwade beginsel. Het eerste menschentijdperk,
dat het tijdperk der aarde wordt genoemd, duurde 21600 zonnejaren.
Manik en Maija schiepen na de verwoesting van het eerste geslacht
nog
andere menschen, van het goede en van het kwade beginsel. Hoewel zij
onsterfelijk waren en geen ziekte noch dood kenden, waren zij stoffelijke l"
' n
en ook kleiner dan het eerste geslacht. Zij leefden alleen op de aarde en
de lucht en vermenigvuldigden zich, door hun zweetdruppels tot gelijke
s
wezens te doen ontwikkelen. Zij werden de zweetgeborenen (Raoemasa
doch handelden natuur ij
genoemd. Deze menschen dachten geestelijk,
doch niet z°°
De omgang met de hemelingen en góden bleef bestaan, was
l uS
innig meer. afscheiding der zweetdruppels werden de eerste
Door de
het wordt ge
beginsel. Het tweede tijdperk, dat het tijdperk van vuur
met de e
geestelijk denken en geestelijk gezicht nog omgang hadden
192
in
gen Door
en góden. hun meerdere lusten kwamen hun handelingen
niet
meer met die der hemelingen, waardoor zij
overeen twist kregen,
egen het einde van het derde tijdperk verbonden de Wandoe's zich met
e
wezens het kwade beginsel ineen strijd tegen de
van
hemelingen.
adat zij verslagen werd alle
waren, gemeenschap tusschen den hemel
etl de aarde verbroken.
De voortteeling het derde
van geslacht mocht de goedkeuring van den
machtige niet verwerven, waarom hij dit geslacht bij het eindigen van
et derde tijdperk, door hevige stormen te gronde deed gaan. Ook van
*
geslacht kwamen voort geesten van het goede en het kwade beginsel.
®t
derde tijdperk, dat het tijdperk van den wind wordt genoemd, duurde
>6OO
zonnejaren.
goeman droeg toen aan Manik zoowel als aan Maija op, wezens te
e
Ppen hun evenbeeld, doch
naar met een geheel stoffelijk lichaam en
® en
onsterfelijken geest, onderhevig aan ziekten en dood, opdat de aarde
le t
overbevolkt zou worden.
Manik, gehoor gevende aan het verlangen van het Opperwezen, schiep
11
mensch het mannelijk geslacht,
hg
van
nog iets grooter dan
*
e^ geslacht het
en van goede beginsel, die hij den naam
gaf
Van (Adam). Hij droeg hem op, zijn geslacht voort te brengen
en
<ae aarde te bevolken.
Maija deed hetzelfde) zij schiep een stoffelijk mensch van het vrouwelijk
acht het kwade
en van beginsel, die zij Hewa (Eva) noemde en droeg
b
°P' zich te vermenigvuldigen
en de aarde te bevolken.
jj
** deze
twee eerste sterfelijke menschen kwam
voort het vierde ge=
s ja
an en vrouw bleven echter gescheiden hun verschillend
be .
wegens
® lnse l
en zij brachten elk hun geslacht voort, door te paren met dieren,
r
oor menschen voortkwamen, die op
handen en voeten liepen. Wei=
menschen werden geboren, die rechtop liepen en geen staart hadden.
°r
e2e misdadige kruising werden de eerste menschen wit, geel, bruin,
ro
2w blauw kleur.
art, groen en van
e
Almachtige was tevreden over de schepping van het eerste men=
npaar
g e^ est ®
doch bedroefd over hun voortteeling. Zijn bedoeling was
aa nsche
Geestenwereld 15. 193
te
daarom wordt door den Almachtige den man opgedragen, de vrouw
leiden, opdat het kwaad ten goede zal komen aan het goede”.
De mannen van het goede beginsel, den wensch van den Almachtige
het
had ingesteld naar de oorzaak der twisten, zond hij het witte ras naar
voeters of het tegenwoordige Amerika) en het zwarte ras naar het Zuiden-
oK
wikkeling der menschen zeer toe, doch met de ontwikkeling namen °
de ondeugden toe.
ne
De Almachtige, bedroefd over de zonden der menschen, teisterde
het met een
oppervlakte der aarde bij eindigen van het vierde tijdperk,
5
grooten vloed, waardoor alle menschen van het vierde geslacht verdrom
ken. Slechts één mensch, een vrome priester Waiwaswatta genaamd»
werd ineen droom gewaarschuwd voor de komende ramp. In het midden
01
van den nacht wakker geworden, ontvluchtte hij den vloed, die reeds kwa
de wijk naa f
opzetten, door middel vaneen luchtschip ( wimana ) en nam
dankoffer, uit welk offer voortkwam een dochter van het goede begins
Ha genaamd, die hij tot vrouw nam.
Het vierde tijdperk, dat het tijdperk van het water wordt genoem
duurde zióoo zonnejaren. Dit tijdperk was zeer voorspoedig en kenmc r
'
van
van
het menschenras.
utl muisuiunao.
za
zal eveneens 21600 zonnejaren tellen. Bij het einde van dit tijdperk
aarde komen op de plaats in het heelal, waar zij voor 108000 jaren
van
is. De natuur der aarde zal langzaam veranderen en bij het einde
van
vijfde tijdperk, zal de aarde zijn, zooals zij was bij den aanvang
eerste tijdperk.
194
DE GODENLEER DER PARSI.
POEMAN
MAHA KOEWASA,
de
Albestuurder, de groote Natuurkracht of als
MAHA TINGGI,
e
hoogste Godheid, de oneindige Tijd. Hij besloot het heelal te scheppen
aan het geschapene duur
een van vijf godenjaren, elk van 21600 jaren
Ve rder schiep Hij een god voor het licht, het goede en het
m
annelijk beginsel godin de
en een voor duisternis, het kwade en het
°üwelijk beginsel, namelijk:
z MANIK,
"
de S'i’ede ?eest, het goede en mannelijk beginsel, de stof en de
Vo
ren^ende kracht. Hij regelt den loop der seizoenen
a
en maakt de
r e vruchtbaar. Aan hem dankt men een rijken oogst, bestendig welzijn,
V()
°rspoed en geluk. De tweede, een godin en tegenstandster van Manik is:
5 MAIJA
of
de duisternis de schad «w, die het licht
lira ' belemmert, de natuur»
K
dS kwade geest het slechte
en vrouwelijke beginsel, de
«ter 4'
die zich
'
verwoest*
’
beijvert ramp en ellende het menschdom te
over
brengen.
3tl dezen S’od deze godin
p; n
en droeg de Maha Koewasa de verdere schep»
S op het beheer
en
van het geschapene.
schiep het allereerst:
4 KHAM,
d
Sod van de ruimte of
eeuwige wet, het groote ledig of de chaos. Daarna
5 DAIJAOES,
d
kern el, de verblijfplaats van de zielen van brave menschen en van de
S° den verdeelde hem in zeven deelen. De beneden hemelen
zes
'
195
6 RAOEHINEIJA
7 AROENDHATI
Westen.
8 WRIHASPATI
9 ANGARAKA
10 SHANA
11 ARKA,
de zon
of de god van de zonde levensdrenker, in zijn verschillende hoeda®
nigheden ook genoemd: Bhaskara, de lichtgever; Maia hari, het oog van
Prama of de levenskracht. Hij bestuurt den loop der sterren met de tonen
de
zijner lier, waarvan de snaren uit zonnestralen bestaan. Hij bevrucht
d
de aarde
aarde, bestrijdt de plagen, die haar teisteren, verspreidt over
111
gebieder den hemel, den blikse
zegeningen des hemels. Hij is over over
ver
en donder. Hij is begaafd met drievoudige kracht, het verlichten, het
warmen en het bevruchten. Hij wordt bewaakt door den dierenriem,
gordel met de twaalf hemelteekens, die hij jaarlijks schijnbaar doorloopt'
welke wachters afzonderlijk zullen worden genoemd.
Na de zon werd geschapen:
12 MEDINI,
Jg
de aarde, de echtgenoote der zon en als Hiboe Pratiwi de Moeder van
al '
15 DWIJODIPATI,
111
de maan of als Tjandhra d.i. volle maan, ook Moeder=maan geno®
als de zuster der aarde. Zij is de bewaakster der aarde bij nacht
en
en
wezen:
196
ARKA (Zie No. 11),
Van de zon en van den eersten hemel;
14 POEROESHA,
scheppende en voortbrengende kracht is, tegenovergesteld
aan:
15 PRAKRITI,
e^ a^uur <
de oorspronkelijke en elementaire stof, de bevruchtende kracht,
e bovengenoemde viereenheid worden bijgestaan door de sterren:
16 SAPI GOEMARANG,
17 TAGIG,
18 LOEMBOENG,
19 DJARAN DHAWOEK,
20 BANJAK ANGREM,
21 GOTONG MAJIT,
22 BISMA SEKTI,
25 WOELANDJAR NGIRIM
24 WOELOEH, en
197
z 5 WALOEKOE.
of
Zij worden als góden vereerd en zijn de regelaars der twaalf mangsa's
seizoenen van onregelmatigen duur, wier verschijning en verdwijning de
wel dat de
verschillende seizoenen of moessons bepalen en zoodanig,
opvolgend het begin der eerste tien mang
3
verschijning dezer tien sterren
Loemboeng en Tagih het begin is der nde en 12de mangsa. Als wachters
zó RASHITJAKRA'S
of de sterrebeelden van den dierenriem, twaalf in aantal als
als:
27 MESARIS,
28 MRESABA,
29 MRIKAGA,
50 KALAKATA,
51 GRIGESON,
het sterrebeeld de Leeuw;
52 KANGEROSO
55 TOELOERESSI,
het sterrebeeld de Balans (de Weegschaal);
54 PRIWITORESSI,
het sterrebeeld de Schorpioen;
55 WANOK,
het sterrebeeld de Pijl en Boog (de Schutter);
56 MANGKARA,
Makara of Jalaroepa, het sterrebeeld het Zeemonster (de Steenbok);
57 KOEBO,
het sterrebeeld de Waterpot (de Waterman); en
198
38 MENOH
°f
Mina, het sterrebeeld de Visch (de Visschen).
De Maan wordt bewaakt door de
59 RIKSHA'S,
ac bt en twintig sterrebeelden. Deze sterrebeelden worden inde Javaan®
sche geschriften niet afzonderlijk bij naam vermeld, bij de Hindoesche
worden zij Shitrasikhandina's of de heldergepunte genoemd.
Verder schiep Manik nog eenige góden van het goede beginsel, deze
zijn:
40 SOERA,
41 SAMSOE,
42 MOESTARI, en
45 NGATARI,
als góden vereerde sterren, de goede geniussen der menschen en
44 AGASTIJA,
Ster Canopus, de heer van leven en dood, de vorst der elementen en
45 IJAJNA,
e en
ster van het sterrebeeld Mriga=Sira (Hertenkop), vereerd als de
2lr
inebeeldige brug of ladder, door middel waarvan de offeraar in gemeens
Sc
hap kan treden met de góden. Verder de
46 SAPTARSHAIJA'S,
zeven Rishi's van het sterrebeeld deGroote Beer; de góden der weten®
Sc
hap, der godsdienst en der wijsbegeerte.
47 DHROEWA,
Poolster en als Grah=Adhar, het aspunt der planeten, een Rishi, die door
boetedoeningen de eereplaats aan den hemel kreeg. Het
'Ji
' erPen vaneen blik des nachts op Dhroewa, de poolster en op den hemel®
Sc
hen:
48 SHISHOEMARA,
sterrebeeld, de Bruinvisch, vergeeft de overdag begane kleine zonden.
199
DWIJODIPATI (Zie No. 13),
den
Jupiter, heerscher over Donderdag,
zijn:
200
WRIHASPATI (Zie No. 8),
Jupiter, heerscher over het sterrebeeld Wanok, de Pijl en Boog,
49 KRETTIKA,
aen
oorlog, de rechtvaardige berechter van alle geschillen.
50 MATARI SWAN,
god van het heilige vuur,
dat den mensch ten goede komt, doch ver»
e erd
aangewend tot zijn verderf kan strekken.
51 AGNI,
god van het vuur in het algemeen en als Abimani, de god van het vuur,
52 WAJOE,
Bajoe, de god van de frissche en gezondheid aanbrengende wind of
3
Bana, de god van den storm en de vernielende wind.
55 TIRTA,
e god van het bevruchtende water of als Herwana, de god van het vlie»
n d
water van vernielende kracht.
201
54 WAROENA,
MARE
55
56 D]OHAR=MANIK, en
57 KAMAR,
de
de als góden gevreesde sterren, de kwade geniussen der menschen en
58 DJOHAR AWAL,
59 RAHOE, en
60 KETOE
202
AFDEELING C.
s
Pronkelijke of natuurdienst op Java nog vele aanhangers.
In hoofdstuk I hebben wij reeds de factoren genoemd, waaruit de
natuurdienst of het animisme op Java bestaat, namelijk het geloof, dat alles
‘n de natuur bezield is en dat de zielen in haar beweging geheel vrij zijn
en
niet aan bepaalde lichamen gebonden zijn. Uit deze begrippen heeft
2
>ch het geloof gevormd, dat elk door de natuur of de kunst voortgebracht
Voorwerp, waarvan men door de eene of andere wetenschap of door
e en
toeval tot de overtuiging is gekomen, dat het bezit van dat voorwerp
Seluk of ongeluk aanbrengt, bezield is dooreen machtig geluk of on=
formules, bezield kan worden dooreen goeden of kwaden geest, aan wien
‘D Animist niet alleen zijn wenschen, maar ook zijn verwenschingen kan
°Pdragen.
Dat dergelijke voorwerpen worden vereerd
of gevreesd, behoeft nauwe»
•iks gezegd te worden; de wijze van vereering of het koesteren van vrees
ls
echter verschillend. Soms vereeren zij de ziel van het voorwerp, soms
‘'et
voorwerp zelf, dan weder vreezen zij het voorwerp als het werktuig
v
®n
een spook, zoodat het dikwijls moeilijk te bepalen is, of die vereering
°f
vrees spiritisme, dan wel fetischisme is.
'X'ordt, terwijl bij voorwerpen, die door den bezitter vereerd worden, d
Ver
eering feitelijk die voorwerpen zelve geldt.
Bijzondere teekens aan menschen, dieren en voorwerpen
beschouwen
2l i
als geluk of ongeluk aanbrengend: bij den mensch voor zich zelf en
S
ot «s
ook voor anderen, bij het dier en het voorwerp voor den bezitter;
d
°or deze teekens worden deze be=
menschen, dieren en voorwerpen
Sc
houwd als begaafd met bovennatuurlijke macht en verdienen als zooda»
'''S vereerd of te worden.
gevreesd
herder trachten zij door zekere zaken te verrichten, dan wel zich van
\\f 2e 2a ken wederom een voorwerp van vereering of van vrees worden.
. e
' een wonderlijke dooreenmenging van het spiritisme en het fetisch»
203
Uit de bovenaangehaalde begrippen, die geboren worden uiteen gevoel
van onmacht tegenover de natuur, door onbekendheid met haar wetten,
waardoor alles, wat gebeurt, als een wonder wordt beschouwd en wordt
toegeschreven aan geesten, heeft zich het geloof gevormd aan het bestaan
gen. Hoe zij zich den Ghahib voorstellen inde uitvoering van des menschen
wil, kan blijken uit de hierachter vermelde legende van den Ghahib.
Wat betreft toekomstig leven gelooven de oor-
een Animisten, dat er
deugd.
3
heid. Hoe zij zich het overgaan ineen leven hiernamaals voorstellen, blij
Zij gelooven verder, dat het lichaam van den mensch is samengeste
uiteen soort drieëenheid namelijk: lelemboetan en adji, joeni en per\va* e '
soekma en jiwa. Het eerste is het leven, het innerlijke of het gemoe '
van het gekozen dier beheerscht kan worden of de wil van beiden als
in
ware ineen loopt. Zelfs kan de ziel tijdelijk gebracht worden
levenloos
voorwerp, dienende als middel om iemand te beschermen
204
Van hen, die braaf geleefd hebben, verhuist de ziel na den dood naar
°uders vereenigd worden. Anderen weder denken zich een hemel aan het
hel, die inde aarde wordt gedacht, alwaar zij zich moet louteren en trach»
ten door
boetedoening den hemel te bereiken. Na een voortdurende slechte
Anderen denken, dat de zielen van hen, die slecht geleefd hebben, op de
dunner voorouders “en aan die der naaste bloedverwanten. Deze geheiligde
Sc
himmen waken over de daden en het lot van hun nakomelingschap en
Wij zullen trachten door het vermelden van legenden, uittreksels uit
oll de Javaansche geschriften en de beschrijving van de door de Animisten
Vere erde en gevreesde duivels, geesten en spoken, hun godsdienstbegrip=
P en
nader toe te lichten.
205
DE RIDJALOE='L=GHAHIB.
zijn medemensch en het opdragen van den vloek aan den God Ghahib. In
dit geschrift komt legende de ten
een voor van uitvoerlegging van ver*
te verdrinken.
niet waarom".
„Groote Geest!
”
bezocht?"
„Vraag niet waarom", zegt de Hoekoem Ghahib boos „en doe, hetgeen
ik je gelast".
En eenigen tijd later was ook dezen last volbracht.
Hun weg
voerde hen dooreen
gampoeng, en zij zagen daar een klein kind,
spelende bij een put, zonder omheining.
„Werp dat kind inden put", gelast de Hoekoem Ghahib en de dienaar
voldoet aan den last, zonder te want de Hoekoem
Ghahib
vragen waarom,
ziet hem boos aan, hij is bang Hem naar de reden van dezen last te vragen
206
En op den dag, dat de Hoekoem Ghahib zijn ronde doet, vallen vele
Ongelukken te betreuren.
Op hun terugweg bestijgen zij een hoogen berg en op den top van den
lukken, die gij den menschen hebt moeten opleggen. Nu onze tocht is
a
fgeloopen, zal ik je zeggen, waarom een en ander zoo moest gebeuren".
„De mensch", zeide de Hoekoem Ghahib, „wordt geboren met een vrijen
Nil, om te doen en te laten, hetgeen hij goed vindt. Het goede, dat hij zijn
Medemensch doet, wordt hem tienvoudig beloond, terwijl het kwaad, dat
sticht, ook tienvoudig aan hem gewroken wordt, bij zijn leven of na zijn
dood."
„Aan eiken wil van den mensch voldoe Ik, hetzij goed of kwaad en vooral
den
vloek, die door het uitspreken van de formule, door Mij vastgesteld,
door den eenden ander wordt opgelegd, breng Ik ten uitvoer, tenzij de
v Wk
dooreen bezwering tijdig wordt ingetrokken".
uMaar Heer, waarom gelastte Gij dan dat kleine kind inden put te
v
erdrinken, dat kind kan toch geen vijanden hebben".
uHet was niet het kind”, antwoordde de Hoekoem Ghahib, „dat vervloekt
'•‘'as. De vloek lag de ouders. Door den dood van hun kind en het
op
Sc
huldbesef, dat zij dien door onoplettendheid hebben veroorzaakt,
borden zij getroffen. Ik voer slechts den vloek uit, de mensch is verant»
Ogende blijkt, dat de Javaan gelooft, dat hij zijn medemensch dooreen
v
ervloeking, die hij den Hoekoem Ghahib, door het opzeggen van het daar=
toe vereischte
formule, opdraagt, kan vernietigen of ongelukkig maken.
207
HET SCHEPPINGSVERHAAL DER ANIMISTEN.
de schepping het
van eerste menschenpaar; zij is waarschijnlijk van
Arabischen oorsprong.
der gedaante. Maarde gedaante van klei was zoo zwaai", dat de geest haat
niet kon dragen; zij viel in stukken
op den grond gedaante door
en daar de
den geest reeds bezield werd elk brokje
was, levend; zij verspreidden zich
over de aarde en werden de gedrochtelijke kwade geesten, die de menschen
later duivels noemden.
geschapen, maar alleen zal hij de aarde niet kunnen bevolken. Ik dien heni
dus zijn djodo (gade) te opdat de zich kan in haar
geven, man verblijden
bezit".
wolken, de zachtheid
dons, de vogel, de
van
schrikachtigheid vaneen
i»Heer, mijn leven is zeer eenzaam sedert Gij de vrouw terugnam. Zij
acht te dansen. Ik denk steeds hoe
voor mij te zingen en er aan, aardig
2l
) mij kon aanzien en liefkoozen, hoe zij met mij speelde en zich tegen
m
>) aanvlijde."
Toen gaf de Schepper hem de vrouw terug.
Slechts drie dagen waren voorbijgegaan, toen de man zich weder bij den
c
hepp e r kwam beklagen.
-Heer" zeide hij, „ik begrijp de zaak niet, want als ik nadenk, dan voel
dat de ergernis dan
vrouw mij meer vreugde bereidt. Ik smeek U, mij
Van haar te bevrijden."
de Schepper zeide tot hem:
"Doe uw best, om in goede verstandhouding met uw vrouw te leven en
aar te
leiden, dan zal zij u gehoorzamen."
E*och de man zeide hopeloos:
"Ik kan niet met haar samenleven."
ög T
avaan sche
Geestenwereld 14, 209
DE NATUURGEESTEN.
soorten, wenschen wij deze ook afzonderlijk te behandelen en wel voor een
gende voor.
dit onderwerp alleen zou moeten wijden. Enkele kenmerken hebben zij
evenwel alle gemeen en het zal voldoende zijn te trachten, daarvan hief
sl
geweest, noch zullen het ooit zijn; hun ontwikkelingslijn is geheel en
verschillend en hun eenig verband met ons bestaat in onze tijdelijke bezet*
ting van dezelfde planeet. Natuurlijk zijn wij, daar wij voor het oogenblib
buren zijn, elkaar buurschappelijke vriendschappelijkheid verschuldigd'
wanneer wij elkaar toevallig ontmoeten, maar onze ontwikkelingslijn® 0
verschillen zoo zeer, dat de een slechts weinig voor den ander kan doen.
hooger ontwikkeld zijn dan onze elementale kernstof, hebben zij toch ze*
kere kenmerkende eigenschappen met haar gemeen,
ook
bijvoorbeeld zijn
zij verdeeld in zeven groote klassen, die onderscheidenlijk dezelfde zeven
toestanden van stof bewonen en doordrongen worden door de overeen*
te
komstige verscheidenheden van de kernstof. Zoo zijn er, om degene
de
nemen, die het gemakkelijkst te begrijpen zijn voor ons, geesten van
of
H®*
wonen inde vaste zelfstandigheid vaneen rots van de aardkorst.
6
antwoord is, dat daar de natuurgeesten van astrale stof zijn gevormd,
210
3
elfstandigheid van de rots geen hinderpaal voor hun beweging of
ge=
2 icht is verder is stof in haar vasten toestand hun
en stoffelijke natuurlijke
grondstof, de eenige, waaraan zij gewoon zijn en waarin zij zich thuis
gevoelen. Hetzelfde is natuurlijk die, welke het
waar van in
water, de lucht
°f het
vuur leven. In middeleeuwsche letterkunde worden deze
aardgees=
ten
dikwijls gnomen genoemd, terwijl van de watergeesten gesproken wordt
als
undine’s, van de luchtgeesten als sylfiden en van de vuurgeesten als
gamanders.
e
Inde volkstaal zijn zij bekend onder vele namen als: nimfen,
eën, elfen, nikkers, trollen, saters, faunen, kobolden,
kabouters, aard=
bannetjes, witte vrouwen, enz. waarvan sommige benamingen slechts
borden toegepast op eene verscheidenheid en andere zonder onderscheid
°P alle.
“[chtbaar voor het stoffelijk gezicht, maar zij bezitten het vermogen, om
c h
dat door verstoffelijking te maken, wanneer zij wenschen te worden
gezien.
keflr
>gen
Ëen g
' ewe^is
deze
aanta l onderafdeelingen of rassen onder hen en en=
211
seerde proefpersoon ziet, hoort, voelt en gelooft, wat de magnetiseur
wenscht. De natuurgeesten hebben evenwel niet het vermogen van
den
maar in die kunst zijn zij onbetwijfelde meesters en er is geen gebrek aan
wordt inderdaad begoocheld en verbeeldt zich, dat het een gansche reeks
door zij nog heengaan moeten, kunnen wij weinig weten. De levenstijd 3
lijk voor ons is, om veel van hun omstandigheden te begrijpen, maar het
n
schijnen over het algemeen geneigd om de eerste verschijningvvane
nieuweling op het astraal gebied wat kwalijk te nemen, zoodat hij gemeen-
0
lijk met hen kennis maakt onder den een of anderen onaangename»
schrikwekkende» vorm. Indien hij zich evenwel door geen hunner
poetsen
noodzakelijk kwa
a
schrik laat aanjagen, nemen zij hem spoedig aan als een
» a
en slaan verder geen acht
hem, terwijl sommigen onder hen
meer op
zekeren tijd zelfs vriendschappelijk met hem kunnen worden en vreug»
ongetwijfeld alleszins bereid zijn, om eiken kleinen dienst, die zij konden,
wez en
terug te bewijzen. (De dorpsgeest is ook dikwijls een kunstmatige
212
heid die verscheidenheid zal haar
maar op geëigende plaats worden be=
schouwd.)
De Adept weet, hoe de diensten de natuurgeesten,
van wanneer hij ze
noodig heeft, ten nutte te maken maarde gewone toovenaar kan hun
bijstand slechts verkrijgen, hetzij door de verrichting van
aanroeping of
Van
oproeping, dat wil zeggen, hetzij door hun opmerkzaamheid te trekken
a* s
een smeekeling en een soort overeenkomst met hen aan te gaan, of door
te
pogen, invloeden in beweging te brengen, die hun gehoorzaamheid
s
°uden afdwingen. Beide wijzen zijn uiterst onwenschelijk en de laatste is
°°h
bijzonder gevaarlijk, daar de bewerker een besliste vijandigheid zou
°Pwekken, die zou kunnen blijken noodlottig voor hem te zijn. Onnoodig
te
zeggen, dat het iemand, die het okkultisme onder een bevoegden
Je ester
bestudeert, ooit veroorloofd zou worden in het geheel iets van
len aard te beproeven.
213
DE DUIVELS
(NATUURGEESTEN).
en
De natuurgeesten, die de Javaan langzamerhand heeft leeren kennen
rangschikken en die hij met namen onderscheidt, zijnde volgende:
1. DE TJINOENOEK
zoo niet geheel onmogelijk maakt. Ook voor den mensch zelf is deze duive
niet zelden gevaarlijk; vandaar, dat hij gevreesd wordt en men hem door
offeranden als anderszins steeds zoo veel doenlijk ineen goede luim tracht
te houden. Gevaarlijk zijn ook:
3. DE DADOENG AWOES'S.
van
Zij zijn tegelijk de patronen der jagers en de beschermers der dieren
herten
het hertengeslacht. In deze dubbele kwaliteit, die bij een jacht op
he
onvereenigbaar is, misleiden zij de jagers, door de gedaante vaneen
zich tijgers ophouden. Hebben de dieren in dezen duivel een beschermd '
een vijand van hen is:
4. DE POTO,
van die ziekten, die zij medevoeren. Van daar dat de Poto zeer gevrees
wordt, evenals:
214
5. DE SAWAN en
6. DE SARAP
°f kleine kinderen
Sarab, de twee bekende kwelduivels voornamelijk van
en
zwakken. Beiden zijn onzichtbaar en hebben geen bepaalden vorm,
daardoor het hun zeer gemakkelijk is, in het menschelijk lichaam te drin»
n
°g inden moederschoot bevindt, en is niet zelden ook de oorzaak van
2
ekere huiduitslag bij kleine kinderen, die gelijkt op roos of op
den zooge»
Uaamden rooden hond. De Sarap uit zich gemeenlijk ook dooreen soort
stuipen. Deze duivel bepaalt zich uitsluitend tot het plagen van kleine
7 . DE DHENGEN,
de kwelduivel, die inden vorm van schadelijke dampen, uit den grond
opstijgt, het menschelijke lichaam doordringt en daarin de kiemen achter»
aa t
van die ziekten, die oorzaak zijn van de zwelling der ledematen, van
buik, enz.,
zooals bij beri=beri, waterzucht, enz. gezien wordt. Ook is
*1 de bewerker de zoogenaamde knokkel»
van gewrichtspijnen en van
8. DE MADJOESI.
Hij is de verpersoonlijking van het slechte karakter en een verleider van
9 .
DE GENDROEWA,
een
soort van bosch» of tuinduivel, die zich onder allerlei gedaanten en
j
e
overdag, als des nachts vertoont. Overdag ziet men hem dikwijls in
ecHante
vaneen tijger, een groote slang, een krokodil, een roofvogel
r
0
e
enig ander roofdier, dat den mensch vrees en angst kan aanjage'n, en
es
avonds of des nachts meestal inde gedaante vaneen schoonen, jongen
die alleen loopende vrouwen op eenzame wegen lastig valt en aan»
Waar het noodig is, kan de Gendroewa zich geheel onzichtbaar maken.
2*. l
aanwezigheid wordt dan alleen verraden door de vreemde uitwerking
)n
atl 2
ijn macht. Als duivel is hij niet gevaarlijk en het schijnt zijn doel te
1)l1 /
om de menschen te plagen, door bijv. inde eene of andere schrik»
6n
sters te Dit neemt
kloppen of te schudden; lichten uitte blazen; enz.
215
echter de mogelijkheid niet weg,
dat de persoon, die hem tegenkomt of
door hem aldus geplaagd wordt, van den schrik en angst ziek kan worden,
waarom de Gendroewa dan ook vooral door kinderen zeer wordt gevreesd.
Gevaarlijker dan hij is:
10. DE WEWE,
de
die algemeen voor zijn lieve wederhelft wordt gehouden, en aan wie
borsten. Deze duivel tracht altijd vooral kinderen te stelen, die zij dan
aldus door haar medegevoerde slachtoffers. Daarom wordt zij door veel
gevreesd, evenals:
ti. DE KOENTHIANAK
buitengewoon schoone vrouw met prachtig, tot over den grond sleepend
inde plaats
haar, maar met het gebrek, dat zij het schaamdeel mist en
daarvan slechts een cylindervormige opening heeft, die door het geheel®
lichaam gaat. Aan dit gebrek dankt zij den naam SoendeUbolong, waartoe
haar voortdurend schril gelach misschien ook niet weinig heeft bijgedrag
luid onbeschaamd lachen, meest alleen bij publieke vrou»
gen, daar het en
gewoonlijk ziekte ten gevolge, doch kan men de Koenthianak bij het lange
dan
haar grijpen en vasthouden, dan zal zij trachten zich los te koopen en
zien. Over het algemeen wordt de Koenthianak het meest door kinderen
i2. DE BONTOT,
her* 1
over den weg neerlegt, zoodat de onoplettende voorbijganger over
struikelen moet, en dan van den schrik ziek wordt. Des nachts treedt hij
ziet, steeds schuldig maakt, aan het uitzuigen van van kippen ’
of andere eieren. Overigens is de Bontot niet bijzonder gevaarlijk en wordt
hij ook door weinigen gevreesd, althans niet in die mate als:
15. DE BANASPATI,
vervaar'
een schrik» en afschuwwekkend gedrocht, inde gedaante vaneen
den gapenden muil in zijn heen en weer slingerenden en als een vuurbo
216
Slinsterenden kop alles opvangt, wat hem tegenkomt; of zich met een
Sewonde reus, wien de darmen uit de buik hangen. Deze darmen hebben,
Dl )
ontmoeting van eenig levend wezen, de macht zich te ontwarren en
2 ich den mensch of het dier waarmede zij
om in aanraking komen, te stren»
Selen. Het slachtoffer wordt daardoor half dood gedrukt en komt
er ge»
Vt
'°°nlijk niet zonder een zware ziekte af. Voorts kent men nog:
le
meestal de gedaante heeft vaneen uitgeteerden, zwarten
mageren,
°nd
met een gezwollen, met wit wol of ruig haar bedekten kop. Deze
ui vel is minder
gevaarlijk, dan lastig en schept er genoegen in, den mensch
°P allerlei wijzer! te plagen en te verdrieten. Zoo zal hij bijv. zand in het
e *en
°f drinken door elkander
strooien; potten en pannen omver en schop»
Pen door plotseling
' met een sprong voor iemand te verschijnen, dezen
e en
geweldigen schrik op het lijf jagen; enz., doch bepaald kwaad doet hij
nie l<
wat niet gezegd kan worden van:
17- de antoe=laoet,
zeevarenden vooral gevreesd wordt, omdat hij altijd slecht weder
ee
nig ongeluk voorspelt. Deze duivel doet zich voor als een vurige bol of
v j
arrim ende
ster, die op den top der mast neerstrijkt en er meestal zoolang
2 *tten blijft, totdat het zware weder of het ongeluk, dat zijn komst
sekondigd heeft, gekomen is. Een zich ook door zijn vurige gedaante
e
nmerkende duivel is:
iB. DE KEMAMANG,
2*
a *s
Ve^ °
otlt
een groote, telkens uitgaande en weder opflikkerende vuurbol
en
dikwijls, vooral in donkere nachten, op moerassen of in het
°p e n
veld te zien is. De persoon, wien deze duivel neerstrijkt, wordt
op
217
gewoonlijk van den schrik en angst ziek, vandaar, dat hij gevreesd wordt
ont*
en men de plaatsen, waar hij wordt waargenomen, zooveel mogelijk
19.
DEN BISOE.
lijk is, daar de persoon, die hem tegenkomt, gewoonlijk door die ziekte,
minstens dooreen zware buikpijn wordt aangetast. Tot deze schrikwek*
kende verschijningen behoort verder:
20. DE LAMPOR,
een luchtduivel, aan wien door den Javaan de gedaante vaneen gevleugeld
mensch met een stierekop wordt toegedacht, en wiens, door gerommel en
boorten, waarom zwangere vrouwen zich bij zijn nadering schuil houden,
door in het een of ander hoekje, zelfs onder haar slaapplaatsen te kruipen,
werk te staken en zijn tocht naar de zee voort te zetten, waarin hij gewoon*
den grond betreedt, maar
lijk verdwijnt. Een andere luchtduivel, die nooit
zich meestal inde toppen der boomen ophoudt, is:
21. DE LAHA,
ziek-
mensch persoonlijk geen kwaad doet, ofschoon hij dezen, door het
maken of dooden van zijn vee, dikwijls groot nadeel berokkent. Voorts zijn
hem ook tijdelijke
erduivels, die bij het kwaad, dat zij den mensch doen,
de diensten, die zij hem bewijzen, vergen,
genietingen bezorgen, doch voor
zal overgeven. De meest
dat hij later wederkeerig zich geheel aan hen
22. DE BLORONG,
nu eens het mannelijke praedicaat Kijai, dan weder het vrouwelijke Nijd'
als Nijai Blorong aan*
wordt toegekend. Meestal echter wordt de Blorong
men haar
de gedaante toe eener schitterend schoone
geroepen en kent
218
°P dergelijke plekken veel voorkomende Trateh of lotusplanten, voor het
bet rijk van Nijai Blorong medegevoerd, om er ten eeuwigen dage haar
Paleis te helpen vormen en dragen en inde grootste ellende, onder het
lijden van onduldbare pijnen voor zijn hebzucht te boeten. Ook:
25.
DE GOENDHOEL,
°f Setan
Goendhoel, die zich meest inde gedaante vaneen naaktloopend
vier= met kaal geschoren schedel voordoet, derge*
a vijfjarig jongetje is een
kwijnt. Evenals met d eßlorong kan men met hem eenovereenkomst sluiten,
tot het verkrijgen van rijkdommen en allerlei gemakken, die het aardsche
leven kunnen, en zulks op dezelfde voorwaarden, althans
veraangenamen
w at
den termijn betreft, als waarop de overeenkomst met Nijai Blorong
aangegaan wordt. De verzoeker behoeft daarbij echter zijn eigen persoon
“iet te verbinden, doch kan volstaan met de belofte vaneen buffel of eenig
ander dier of goed te zullen offeren, maar in dit geval zijnde verkregen
“ijkdommen ook minder overvloedig en moet de contractant den Goendhoel
e lken
avond Katjang idjo geven en wanneer zijn vrouw een zuigeling heeft,
Item ook vergunnen, zich van tijd tot tijd aan de borst dier vrouw te laven,
duiveiS( die zich zeer zelden vertoonen of die men bij eenig oppassen
24. DE BELIS,
ee “
v eldduivel niet te verwarren met Eblis, de duivel derMohammeda*
“en.
Hij houdt zich uitsluitend op de velden op en dringt in het lichaam
v
®“ den die vooral na 6 uur 's avonds over de velden gaat. Een
persoon,
2?. DE SATO.
Deze duivel, die de gedaante heeft vaneen viervoetig dier, dringt inde
“amen van vee, paarden en huisdieren en veroorzaakt bij deze een
219
26. DE DINKEL,
de plaaggeest kwelduivel hoenderen
en van en voornamelijk van kippen.
Kortstondige ziekte van deze dieren, gevolgd dooreen spoedigen dood,
wordt aan dezen duivel toegeschreven. Een dergelijke duivel is ook:
27. DE TETELO,
de kippenduivel en de bewerker van de zoogenaamd cholera bij kippen.
De kip, die door dezen duivel bezeten wordt, springt inde hoogte en valt
dood neer. Het hart van de kip is alsdan erg aangetast, alsof dit verschroeid
is; de Javaan zegt dan: ~di makan Tetelo" .
Eén plaaggeest van kinderen is:
28. DE KITJIWIS,
een duivel, inde gedaante vaneen groote, witte kat of ander dier, dat zich
vertoont gedurende den zonsondergang en menschen, vooral kinderen,
op eenzame wegen aanvalt en inde beenen bijt. Inde Preanger worden
kinderen met dezen duivel bang gemaakt. Een kwelduivel voor dieren is:
29. DE GEBLOEK,
ookgenaamd Sambang Gebloek, de duivel der viervoetige dieren en voor®
namelijk van den buffel en de koe, inde gedaante van dunnen, doorschij®
nend, witten damp, als mist, die uit moerassige plaatsen tusschen het gras
of struikgewas opstijgende even boven den grond zich inde lucht verliest.
Hij is, even als de Poto, de ziekteaanbrenger der runderen en wordt door
den veebezitter zeer gevreesd. Minder kwaadaardig is:
50.
DE KEBLEK,
een kleine luchtduivel, inde gedaante vaneen mensch met kleine handen
en voeten, doch met een grooten, hangenden buik, die, wanneer hij door
het luchtruim gaat, heen en weer klapt en een geluid voorbrengt, overeen®
komende met de uitspraak van Keblek. Hij is een goede genius, die nooit op
de aarde komt en geen mensch kwaad doet. Anderen schrijven hem minder
goede hoedanigheden toe, evenals aan:
een groote boschduivel, inde gedaante vaneen mensch met een hondekop,
die, zoodra hij zich aan den mensch vertoont, hem aanblaft en ernstige
52. DE ANDJA=ANDJA,
of bloedduivel in menschengedaante, die slapenden het bloed uit het
lichaam zuigt, waarvan ernstige ziekte en blauwe plekken op de huid de
gevolgen zijn. Wanneer bij een sterfgeval blauwe plekken zich op het
lijk
vertoonen, schrijven de Javanen dit toe aan dezen duivel en zeggen '
~dilat Andja=andja” of gelikt door den Andja=andja. Verder zijn:
220
55- DE BERMANA en
34.
DE BERMANI
beesten vaneen afgestorven paar, man en vrouw, die tot Djin en Djim zijn
overgegaan en duivels werden. Deze duivels zijnde gevaarlijke verleiders
v an
gehuwden, bij wie zij zich weten in te dringen, door de gedaante van
ee n hunner aan te nemen. Door den Javaan worden zij erg gevreesd, geluk»
kig voor hem, dat er slechts één paar van deze duivels bestaat. Minder
gevaarlijk voor den mensch is:
55. DE KANOEN,
een schrikwekkende luchtduivel, een gedrocht, inde gedaante vaneen
r
fius, die zich ophoudt in het luchtruim en zich voortdurend voedt met
40
andere duivels per dag. Volgens anderen 44. Menschen doet hij geen
kwaad. Wanneer de Javaan eenzame wegen bereist, roept hij dezen duivel
aan
, om die duivels te verslinden, welke op zijn pad zich mochten voor»
56. DE BADJAG=ANGRIK,
kleine woudduivels, inde gedaante van aankomende kinderen, die zich
st
eeds in groepen bij elkander vertoonen. Zien zij
menschen, dan trachten
ken bang te maken dooreen dreigende houding aan te Gelukt
nemen.
Utl dat niet, dan verdwijnen zij, om eenige mijlen verder zich weder te
v
®rtoonen, en zoo voortgaande loopen zij reizigers inde bosschen steeds
v
°oruit, zonder hun kwaad te doen.
Zij worden door den Javaan dan ook niet gevreesd. Een eerzuchtige is:
DE HANGA»IGI,
37.
® en
schrikwekkende duivel, inde gedaante vaneen reus met lange
°shangende haren, een goede genius, die den mensch tegen gevaren
aschermt. Wordt zijn hulp ingeroepen voor een naderend gevaar, dan
rna akt
hij den mensch, volgens den Javaan, tijdelijk onzichtbaar en be=
Sc hermt hem daardoor voor het aankomend gevaar. Wordt hem echter de
58. DE DROEBIKSA'S,
°n
sichtbare huisduivels, goede en kwade geniussen, die den mensch tegen
v
aren en ziekte beschermen, maar ook niet zelden geweldig kunnen
a
§en, door zand in het eten te strooien, potten en pannen omver te wer=
erb
onophoudelijk in huis iets te doen breken, enz., voor
welke plagerij
e
Javaan echter niet bang is. Gevaarlijker is:
59. DE ANTOE=ALAS.
k*eze boschduivel vertoont zich alleen des nachts aan personen, die zich
n
het of ander bosch ophouden of
een er passeeren, en wel, als een dikke
221
wolk of mist, waaruit zich langzamerhand de gedaante vaneen menschelijk
wezen of een gedrocht ontwikkelt. Hij heeft een zware stem en lacht al»
tijd, wanneer hij iemand heeft doen schrikken; ofschoon op zich zelf niet
gevaarlijk, kan de schrik, dien zijn verschijning verwekt, toch ziekte ten
40. DE ANTOE=OMAH,
een huisduivel, die uit de vlammen van het haardvuur als rook opstijgt en
dan den vorm eener menschelijke gedaante aanneemt. Degeen, die hem
ziet, krijgt een opgezwollen buik en lijdt dan hevige pijnen. Zeer gevreesd
is:
41. DE WILWA,
een groote luchtduivel, die zich onder allerlei vormen en gedaanten voor»
doet, maar altijd wit van kleur is. Men zegt, dat hij alleen op de aarde
en aanraakt, zijn verloren en moeten sterven. Dit geloof is bij den Javaan
zoo diep geworteld, dat de uitdrukking: ~Wilwa di djawil di gawa" d.i.
~als men door den Wilwa wordt aangeraakt, wordt men ook door hem
DE TEK=TEK
42.
schijnt hij niet te hebben, daar hij onder allerlei gedaanten wordt waarge*
nomen. Zijn bezoek kan echter worden geweerd, dooreen mes onder de
blad van den pandan ri voor de huis» of kamerdeur te hangen. Ook zeer
gevreesd is:
45.
de pok=pok=an,
een duivel met een vurige tong, die zich op het menschelijke of dierlijke
lichaam vastklemt, en evenals de vampier er het bloed uitzuigt; blauwe
vlekken wijzen dan de plaatsen aan, waar hij met zijn tong gewerkt heeft-
Tegen dezen duivel verleent het dragen vaneen djimat, door mannen
in
44- DE TARKA
ook wel Djin of Djin lanang ireng en Setan sikil djaran genaamd. Hij heeft
lijke voeten geven, zoodat hij daaraan steeds te herkennen is. Zijn weder*
helft is:
222
45. DE PERI
°f
vrouwelijke Djim of Djim wedhok ireng en Setan wedok sikil djaran ge*
Paamd. Zij doet zich voor als een beeldschoone vrouw met paardenhoeven.
Op eenzame wegen loopt zij alleen=loopende mannen al schreiend en om
hulp roepend na. Nadert men haar, dan verdwijnt zij plotseling, ten
46. DE NINLANGGA,
een
waterduivel, inde gedaante eener oude vrouw, die badende menschen,
v °oral wanneer de stroom sterk is, inde diepte trekt en medevoert; meestal
2l )n
het kinderen, die zij aldus tot haar slachtoffers maakt. Een helper van
v
erliefden is:
DE TJOBLONG,
47.
ee n
kleine duivel inde gedaante vaneen doosje of tjoepoe, die voor den
•Pensch niet gevaarlijk is en zich in boomen ophoudt. Wanneer hij van den
ee nen boom den anderen overspringt of
naar verhuist, doet hij zich als een
v
uurvlieg of konang voor. De hulp van dezen duivel wordt dikwijls door
ingeroepen, om gemakkelijk het voorwerp hunner wenschen in
loblong te hebben gevonden, aan den voet van den bewoonden boom een
°fferande brengen en gedurende drie dagen vasten onder het aanroepen
Van dezen duivel. Wordt die bede dan
verhoord, ontvangt de verzoeker
den derden dag een weinig olie, die Minjak Tjoblong wordt genoemd en
e
eigenschap heeft, om het verlangde meisje of de gewenschte vrouw
ei
dzaam en gedwee te maken, wanneer zij met die olie slechts even
ln aa
nraking wordt gebracht. In Oost=Java wordt deze duivel ook Tjoe=
°eng genoemd. Tot de niet gevaarlijke duivels behooren ook:
48. DE KOERTJATJI'S en
49. DE KOERTJATJA'S,
0
kabouters, inde gedaante van kleine kinderen van beide geslachten. Zij
2l
)n
gekleed in lange witte kleeren met witte mutsen op. Bij helderen
a
neschijn verbergen zij zich achter groote boomen, terwijl zij de voor*
50. DE WEDON.
n
‘) 2 iet er uit als een wit lint en wordt dikwijls gezien,
j. op eenzame wegen
etlC^e
aU^een wars over den weg. Voor een groot gezelschap is hij bang, doch
l°opende personen ontmoeten hem niet zelden en worden wel eens
L°° r
besprongen, tengevolge waarvan zij dan ziek worden. Een
e
e nde plaagduivel is:
223
51.
DE DJOERIG,
eendoor den Javaan erg gevreesde duivel, die er op uit is, den mensch
nooit dooreen dergelijke pagger zal gaan, bang zijnde, met den
de Javaan
te komen. Een eigenaardige duivel is:
Djoerig in aanraking
52. DE ADEN=ADEN,
inhoud tot geen prijs verkoopen. En geen wonder; dat pak bevat haar
dat aantrekt, ineen tijger te kunnen overgaan.
toovergewaad, zij om
55. DE AOEL,
inde gedaante vaneen boschmensch of aap. Hij houdt zich op in het dichte
snel heen en weer, steeds om zich heen spuwende, onder het uitgillen van
den kreet: Oei! Oei! Oei! Het is natuurlijk door den eenzamen woudloopel-
54. DE DJOELIG,
of Kitman, de duivel de luimen drif*
ook genaamd Djahil, Hijanat van en
ten mensch. Hij dringt zich in het hart van den persoon, dien hi)
vaneen
rol
te zetten. Deze duivel, die inde Javaansche maatschappij een groote
speelt, maar
bekend. De die
dischen Archipel onder bovengemelde namen persoon,
s y.
DE KEDJIT,
de garn s
duivel houdt hij zich op in dén Soemoer Koentjoer, gelegen nabij
De d' e
pöeng Bajat afdeeling Klaten der residentie Soerakarta. persoon,
doet daar de
rijkdommen begeert, begeeft zich naar bedoelden put en
door
d.i. het dienen van de Kedjit. Deze duivel bezorgt zijn gunsteling
Sen
telkens zeer kleine bedragen te geven een groot fortuin. Volgens het zeg
224
an den Javaan neemt hij, waar geld op ongunstige tijden wordt geteld—-
-l- gedurende het ondergaan der zon ongemerkt er iets vanaf en
,e gt
dat geld inde kist zijn gunsteling, die deze genieting
van voor na zijn
«ood kwellingen moet ondergaan. Een dergelijke duivel is:
56. IPRI,
J .
le v
°orgesteld wordt als de geest vaneen slang, inde gedaante vaneen
c
hoone, jonge vrouw. Zij houdt zich op, op den top van den goenoeng
oentar gelegen inde afdeeling Tjitjalengka der residentie Preanger
e
gentschappen. Men doet haar op genoemde plaats de belofte van trouw,
2
°°als die doet bij het belooft haar
men aangaan vaneen huwelijk en tevens
haar menjan of doepa te branden en bloemen te offeren. Het aanzoek
1*
Ipri, alsmede de gedane belofte heet ~N gipri" of het dienen van de
j
>ri -
Deze vrouwelijke duivel, die voor haar gunsteling zichtbaar is, bezorgt
em
op dezelfde wijze, als de Kedjit, door telkens kleine bedragen te geven
een
groot fortuin. Het is echter niet bekend, dat lieden, die van haar tijde=
,ke
genietingen hebben ontvangen, na hun dood of binnen zeker tijd
57. DE DJANGITAN,
d Ie
a^e gedaanten kruipende dieren, zoowel als die
van viervoetige en van
gel s kan de tiang tapa te
aannemen, om plagen, jagers of zij, die door de
k °s
schen komen, te misleiden, te doen verdwalen hen inde
en nabijs
a
lokken van verscheurende dieren. Een tuinduivel en minder
Sevaarlijk is:
58. DE KEBLAK,
e
steeds over den grond kruipt en alleen de menschen schrik aanjaagt
0r
het geluid, dat hij maakt, veel overeenkomende met den klap, dien
®n
hoort, indien men met de platte hand op den grond slaat, naar welk
id hij genoemd wordt. Volgens den Javaan voedt hij zich met kippen=
? en ander dierlijk vuil en houdt zich steeds op inde onmiddellijke
n
hheid van het huis. Een plaagduivel is:
,
59- DE PITENAH,
Cijg
P zich
eenzame wegen ophoudt en vooral alleen loopende vrouwen
*
onverwachts als een harde wind langs iemand heen strijkt. De
p er
g
n die door den Pitenah
2 je k°° ' is aangeraakt, wordt meestal van schrik
■
* °t deze soort duivels behoort ook:
60. DE GODA,
e
2j
een plaagduivel, die echter niet alleen op wegen maar ook op erven
c^
ophoudt alleen schijnt te bestaan, den mensch door het berok»
k en om
v an
allerlei onaangenaamheden, te plagen.
Dg T
v
aansche Geestenwereld 15. 225
Tot de duivels, die de toovenaars en goochelaars in hun soms wonder»
lijke verrichtingen behulpzaam zijn en door middel formules
van
worden behooren:
opgeroepen,
61. DE MADAM'S
Ó2. DE SHOEDALA=MADAM'S
of vuurduivels, die den toovenaars en goochelaars behulpzaam zijn in alle
verrichtingen, waarbij met vuur gewerkt wordt. Zij hebben de macht
het eene ding in het andere te veranderen door middel
van begoocheling*
Ó5. SHOELA=MADAM'S
■of aardduivels; de zoogenaamde pottenbakkers. Zij
zijn zeer gesteld op
eerbewijs en zijn den toovenaars en goochelaars
behulpzaam om een pit in
weinig tijd te doen ontkiemen tot alle
een vruchtendragend boompje en in
zaken waarbij met aarde gewerkt wordt.
64. DE KOEMIL=MADAM'S
of waterduivels. Zij zijn vroolijk en goedig van aard en hebben de gewoonte
zich op te blazen evenals luchtbal. Zij zijn den
een toovenaars behulpzaam
in alles, waarbij water te pas komt en zijn zeer bedreven in het kunstje om
het te doen regenen, waarbij zij zelf schik hebben inde verwonderde
gezichten der omstanders. Zij kunnen door middel van water en door de
tusschenkomst van den toovenaar of goochelaar de toekomst voorspeller1 *
6y. DE POROETHOE=MADAM'S
of luchtduivels met geweldige kracht. Zij
zijn den toovenaars en gooche»
laars behulpzaam in alles, waarbij kracht vereischt wordt lucht
en inde
66. DE KOETTI=SETAN,
een aardduiveltje inde gedaante vaneen kind; het zoogenaamde goochel*
duiveltje, dat den goochelaar behulpzaam is, om de wonderbaarste verrich®
tingen te weeg te brengen.
226
De ziekten in boomen, planten schrijft de
en gewassen Javaan toe
a an:
67. DE AMA’S,
Deze duivels doen zich onder allerlei gedaanten
vormen en voor en zijn
min of meer gevaarlijke vijanden van het gewas, dat wanneer het
'•oor hen bezocht wordt, niet zelden geheel mislukt of aan het kwijnen
r
aakt. Naar gelang van de gedaante of den vorm, waarin hij zich vertoont,
0
van zijn aard, draagt iedere Ama een bijzonderen naam en wordt hij
°°k meer of minder gevreesd. De sarat's of voorbehoedmiddelen en de
Zoogenaamde djamoe's of medicijnen, die tegen de ziekten van het gewas
Jorden aangewend, zijn eigenlijk ook niets dan wadima’s of offers, die
en Ama worden aangeboden, om hem tevreden te stellen en te doen
'Ve
Sgaan. De bekende Ama's zijn:
68. DE MENTHEK,
de gedaante naakt loopend
vaneen vier* a vijfjarig kind wordt
geschreven, is een vijand, voornamelijk van het padi gewas, dat wanneer
>) er
over heen loopt, ziek wordt, en geen of weinig vruchten geeft, soms
e fs geheel uitsterft. Deze duivel is ook voor vruchtdragende boomen
Gevaarlijk. Men tracht hem, door hem zooveel doenlijk trouw te vereeren
611
°ffers te bieden, gunstig te stemmen. Een
aan zeer gevaarlijke Ama is:
69. DE LADA,
aarvan de sarat=Lada of voorbehoedmiddel
tegen de Lada getuigt, die
in Middcn= Java bij het beplanten der velden wordt aange®
en. Deze duivel tast het pad/plantje wanneer het pas geplant is en
aan,
et
uitsterven. Hij is echter ook gevaarlijk voor alle planten en gewassen.
v
en
gevaarlijk is ook:
70. DE BALANG,
d 6
ec^er zeldzamer zich voordoet. Deze duivel is gevaarlijk voor alle
gg
assen,
‘
maar inzonderheid voor het padige was, dat, indien het door hem
r<at
aangeraakt, wegkwijnt en sterft. De offeranden voor den Balang
2n dikwi ls
' Selijk met die voor den Lada aangeboden. Tot de gevaar*
li'L
1 s te
van de Amasoorten behoort:
DE BOESOENG,
d . 71.
72. DE TELODOH
6
b0
oe "
brengt niet alleen ziekte inde
gewassen, maar valt ook den land*
V4 er
' aan en maakt hem ziek. Minder gevaarlijk is:
DE LODOK,
77-
dje
B^een de ontkiemende zaa dpadi aantast en de wortels verteert, zooals
de t
av aan
zegt: opeet. Een dergelijke duivel is ook:
227
74.
DE SOENDEP,
belemmert.
aantast zijn ontwikkeling
die het pas geplante pudïplantje en
Gevaarlijker is:
75.
DE BELOER,
padi is:
76. DE TEPAK,
doet verdrogen
die zich voordoet als een scherpe wind, die de padibloem
de steel knakt. Een derge-
en soms ook de geheele plant doet uitsterven of
DE WALANG SANGIT,
77.
78. DE LEMBING,
die door den Javaan als een duivel wordt beschouwd, en even*
een worm,
eigenaardige Ama is:
pad/aren aantast. Een
als de Walang sangit de
79 .
DE POETIH,
van
dit doet verbleeken en wit
die ziekte in het pad/gewas veroorzaakt,
is ook:
kleur worden. Een dergelijke ziekmaker
80. DE ABANG,
uitsterven en
deze doet
die eveneens
ziekte in het pad/gewas veroorzaakt,
Ama is:
rood worden. Een lastige
parf/gewas veroorzaakt.
Minder gevaarlijk zijn:
ziekte in het
82. DE DEDEK,
85. DE BLEDOEG,
84. DE BAMBANG,
DE MENDANG en
85.
86. DE TJERE.
dit 2 *!"
Dc ziekteaanbrcngers in het jonge pasgewas, waardoor gewas
228
87. DE BRAMBANG,
een
Ama, die ziekte in het padi gewas veroorzaakt. De Brambangziehte is
weder nieuwe bladeren, even frisch als te voren. Deze Ama doet zich voor,
'ndien het dikwijls 's morgens regent. Een zeer gevaarlijke Ama is:
88. DE DOEDOEK,
een klein, rond beestje met zwarte vlekken, die door den Javaan als een
duivel gevreesd wordt. Het nestelt zich in het loof der gekweekte groenten.
Indien het dier zich eenmaal in het ioof gezet heeft, worden de stengels
s
Poedig wit en de plant sterft kort daarop. Een even gevreesde duivel is:
89. DE WAWERENG
°f
Waweri, die gedurende het geheele jaar en voor alle gewassen gevaarlijk
ls
Deze duivel verlaat, volgens den Javaan, de velden niet; hij stelt zich
-
e chter
tevreden met enkele plekken ineen aanplant te vernielen. Minder
gevaarlijk is:
90. DE GAGADINGAN,
die geen ziekte inde gewassen veroorzaakt, doch deze doet vallen of om»
Ul
gen, waardoor vooral het padige was bedorven wordt. Tot dergelijke
s
°ort duivels behooren ook:
91. DE POESER,
die andere plaagduivels
eveneens ziekte inde gewassen veroorzaakt en van
z *ch
onderscheidt, doordat hij de steel nabij de vrucht doet verdrogen,
daardoor de vrucht afvalt. Deze ziekte tast dikwijls vruchtboomen, doch
Ze
lden gewassen en: aan,
92.
DE WERNONG
Werneng, die de halmen van het padjgewas van binnen aantast, de vrucht
° ct
verdrogen en deze waardeloos maakt. Tot de weinige duivels, die
v
ereerd worden, behoort:
9?. DE SEMRANI
ö/aran ( Kapal)= ook Koedha Sembrani, genaamd, het gevleugelde
ar d, dat eigenlijk de
meer speciaal de trouwe voerder en geleider is van
c
ntigen en grooten der aarde en voor den kleinen man onbereikbaar en
de** awoe
er
cn den Wilis, waar hij zich beurtelings vertoont, en het schijnt
y P ers °onlijking te zijn van dat hooge streven, waarvan iedere groote
moet z
ijn, niet alleen om tot hoogere en grootere wereldlijke macht
229
DE MENSCHELIJKE* EN NIET=MENSCHELIJKE
SCHIMMEN.
zwarte toovenaars.
is het zoogenaamd astraal lijk, dat aan het stoffelijke lijk gebonden blijft en
begraafplaatsen daarom
zich langzaam oplost, weleens zichtbaar is op en
kan
kerkhofspook wordt genoemd. De schil, die geheel verstandeloos is,
evenwel door formules worden opgewekt tot een kwaaddoende spook-
2. Den derden dag na het overlijden, verlaat het lijk, na het afwerpen van
de schil, het astraal lichaam, dat begaafd is met verstand en behebt is met
door
lusten, driften en begeerten, evenals het stoffelijk lichaam. Nadat
loutering de lusten, driften en begeerten te niet zijn gedaan, gaat het astraal
lichaam over naar het geestelijk gebied. Deze overgang gaat gepaard met
een tweeden dood, waarbij een tweede astraal lijk achterblijft, dat „schim
Deze schim is verstandeloos, doch behebt met de lusten,
wordt genoemd.
Deze
driften begeerten, die door het astraal lichaam werden afgelegd.
en
doch
schim blijftin de lucht zweven, totdat zij zich geheel heeft opgelost,
formules of door de
kan ook bezield worden door het opzeggen van
de spook. ,
lichaam vaneen mensch, die zeer slecht geleefd heeft en zooals men figuur-
driften en begeerten
lijk zegt, zijn ziel verloren heeft. Hij heeft zijn lusten,
niet kunnen beteugelen, kan daarom niet naar het astraal gebied
overgaan
en is gedwongen op
de aarde te blijven ronddooien. Tot deze soort spoken
den zelfmoordenaar, den terecht»
behoort ook het astraal lichaam van van
gestelde of van den persoon, die vóór zijn tijd een gewelddadigen of plot»
als mensch slecht geleefd heeft. De astrale lichamen
selingen dood stierf en
van dergelijke menschen blijven aan de lijken verbonden, tot het oogenblik
voor hun dood is bepaald.
Het is de elementaar en vooral de eerstgenoemde, die door het uitspreken
vensters, het ziekmaken of dooden van iemand, door het plaatsen vaneen
iemand door meerdere
toembal, het verliefd maken van goena=goena
en
230
Verder moeten wij melding maken vaneen wezen, dat eigenlijk niet tot
e spoken behoort, doch door zijn langer verblijf op
de aarde dan
noodig
en
zijn macht om zich te verstoffelijken, door den Tiang pasek daartoe
wordt. Het is de geest
prekend
~n verbli
vaneen mensch, die braaf geleefd heeft en
if °P aarde na zijn dood verlengt, ter wille de
van bescherming
achtergelaten familieleden of voor het bereiken zeker
vaneen doel,
eeds
bij zijn leven opgevat. Een
dergelijke verschijning behoort dan ook
ot de
goedaardige spoken.
4. T °t de vierde
soort behoort de zwarte toovenaar, die door middel van
° rmule 2 ‘ch
”, tijdelijk en slechts voor korten tijd verandert ineen
cn tbaar
menschelijk wezen of zichtbaar dier of
ineen anderen
jan vorm,
wel vóór
zijn dood door het opzeggen vaneen formule, nadien ineen
Wenschten vorm overgaat, welke echter niet
vorm
langer kan duren dan
T v
eertig dagen na den dood.
Ook deze soort
spook behoort tot de
kwaadstichtende, daar de vorm»
andering alleen met dat doel geschiedt.
0t de niet=m cnschelijke spoken behoort de elementaal, die door de
g0 „
, .
ste r ft
2 * ,n s t°ldelijk lichaam achterlaat, laat hij ook, wanneer hij
v,
or b e t astraal
2
? gebied, zijn Kamaroepa achter.
k ° mt d® SO ° rt w ®zenheid in leven, die de
Wordt „Schim" genoemd
6en Wezen b ei d> zij opgemerkt, die
lijk e ik Wezen
in geen enkel opzicht het werke»
*s
(want dit is overgegaan naar Dewakhan), die niette»
iriirj z
.. maar
7
haar samenste l. dat in staat is te beantwoorden aan goedé
Zii leent zich daarom gereedelijk tot
eit >d
en
r- verscheidene kleine doel»
an enkele der lagere soort zwarte toovenaars.
231
De „schil" is volstrekt het louter astrale lijk in staat van ontbinding, elk
deeltje van den lageren Manas heeft het verlaten. Zij is geheel en al zonder
eenig bewustzijn of verstandelijkheid en wordt lijdelijk rondgevoerd op
de
astrale stroomen, evenals wolk in elke mogelijke richting
een zou kunnen
worden gedreven dooreen tijdelijke bries. Deze etherische schil komt men
die de graven, de
zweven over waar stoffelijke omkleedsels zijn neergelegd,
die zij hebben verlaten, daar zij evenals hun
pas en lager evenbeeld in
van tijdelijk leven, is dit slechts mogelijk door sommige van allerwalge 3
lijkste plechtigheden vaneen der slechtste vormen van zwarte tooverij; hoe
minder hierover gezegd wordt des beter. de
te Men zal dus zien, dat
mensch op de opeenvolgende trappen van zijn voortgang van aardleven
Dewakhan niet minder dan drie lijken afwerpt langzame ont3
naar
en tot
binding achterlaat; ie het stoffelijk lichaam, 2e het etherisch dubbel en
natuur.
uiterlijk gewaad is, de lijdelijke, zinnelooze schil, die eens een aanhangsel
de menschheid is geweest. Alle
van
leven, verstand, begeerte en wil, di®
zij bezitten moge, zijn die van den kunstmatigen elementaal, die haar
bezielt en die is, ofschoon hij in verschrikkelijke waarheid een scheppink
des menschen slecht denken is, de
van zelf niet menschelijk. Evenals
schim wordt zij de
dikwijls gebruikt om de verschrikkelijke doeleinden van
mogelijkheden de
over om te worden genoemd, namelijk de Vampier en
Weerwolf.
Alle lezers van Theosofische letterkunde zijn bekend met het denkbeeld'
dat het voor iemand mogelijk is, om zulk een volstrekt laag en zelfzuchtig»
1"®
zoo volslagen slecht en dierlijk leven te leiden, dat zijn gansche lage
Manas geheel al verstrikt kan worden in Mama gescheiden
en en eindelijk
van zijn geestelijken oorsprong in het hooger Ik. Enkele
schijnen zelfs e^a
te denken, dat zulk een voorval heel gewoon is en dat wij
ken dag ze
van ons leven aantalen van zulke „ziellooze menschen", zooals
genoemd zijn, op straat kunnen ontmoeten, maar dit is gelukkig onwaar-
232
Maar hoe vergelijkenderwijze
weinig er zijn, toch bestaan zij en uit hun
rangen is het, dat de nog zeldzamere vampier getrokken wordt.
De verloren wezenheid den dood
zou zeer spoedig na bemerken, dat hij
” iet
»n staat was, in Kamaloka te blijven en zou onweerstaanbaar in vol-
komen bewustzijn
angzaam
getrokken worden naar „zijn eigen plaats", om daar
te ontbinden,
ervaringen, die wij het best onbeschreven laten.
na
Indien hij evenwel door zelfmoord of plotselingen dood kan omkomt, hij
f'ch onder zekere omstandigheden, vooral als hij iets weet van zwarte
unst, (die kunst bestaat op Java in het opzeggen van formules, om na
et overlijden of zelfs nog gedurende het leven te veranderen ineen
°, nder dezen vorm openbaart. Hij sluit altijd eenige kennis van
verkunsten in, in allen geval genoeg om het astraal lichaam uitte
Pen Wanneer een volmaakt wreed dierlijk mensch dit
bes+ en doet,
3ïl er z ekere omstandigheden, waaronder andere
h et j astrale wezen-
erl z*
va n het lichaam kunnen meester maken dit
katj en verstoffelijkt
'* ör<^en niet inden menschelijken dien
of
'
vorm, maar in van het een
o*- w ilde beest, gewoonlijk den wolf, en in dezen toestand zal het
omr i n ?ende land
tjj e
zwerven en andere dieren dooden en zelfs
SC e Mke alleen
v
old °
wezens en zoo niet aan zijn eigen dorst naar bloed
en
' maa r ook aan dien van de duivelsche machten, die het voort-
drij 6ri ‘
dit geval zal, zooals zoo dikwijls bij het astraal lichaam
elk e '
gewone
x'° n d, die toegebracht wordt de dierlijke verstoffelijking, weder
te op
v
°° rscfli
b in komen op het menschelijke stoffelijke lichaam, door het
üite
I^ewoon verschijnsel terugslag, ofschoon het
deu van Kamaroepa, dat na
° od Van
dat stoffelijke lichaam waarschijnlijk voort zal gaan inden
ze
lfd
6n
Vorm te
verschijnen, minder kwetsbaar zal zijn. Het zal dan
even-
233
wel ook minder gevaarlijk zijn, daar het niet in staat zal zijn, zich volledig
te verstoffelijken.
Het is de gewoonte geweest van deze eeuw, om te schimpen op wat het
werpen,
zoowel als voorzichtig in het aannemen.
ontwikkeld tot de
Elke gedachte des menschen gaat na te zijn over
mentaal dat wil zeggen met een van de halfverstandelijke krachten der
natuurrijken. Zij blijft als een werkdadig verstandswezen een schepsel
door het denkvermogen geteeld gedurende een langer of korter tijdperk
de oorspronkelijke kracht de hersenwerking»
in verhouding tot van
die haar voortbracht. Zoo wordt een goede gedachte bestendigd als een
gevoelige of zenuwachtig
e
ten en hartstochten; een stroom, die op
elk
bewust;
geeft het den naam
„
Karma” . De Adept ontwikkelt deze vormen
zich het feit in herinnering brengen, dat in het oude Egypte heilige hand®
schriften in kleuren werden geschreven, en dat in het overschrijven ge-
dit
maakte vergissingen met den dood werden gestraft. Maar ik moet
door kleuren
van belang, dat elementalen kunnen worden toegesproken
als gesproken woor®
en dat kleurwoorden voor hen even begrijpelijk zijn,
den voor menschen.
beweegreden, die den
De tint van de zangkleur hangt af van den aard der
liefderijk, weldadig van aard is, zal de voortgebrachte kleur een elementaa
aan
tot den gedachtevorm oproepen, die de kenmerkende eigenschappen
wer-
zal nemen,
die op
den vorm door de beweegreden zijn ingedrukt, en
ken inde zoo aangegeven richting; deze elementaal treedt inden gedachte-
ziel vervult wordt inde astra
vorm, waarvoor zij de rol vaneen en zoo
234
Weldadigen aard. Indien aan den anderen kant de beweegreden on=
J’°°d is een oproep tot de elementalen en zij schieten toe inde richting van
j’
em
>
die ze oproept en een hunner treedt inden
gedachtevorm, hetgeen
em
een onafhankelijke werkzaamheid geeft vaneen vernielende, ont=
V
s
dichterlijke verbeelding, dat goede wenschen, gebeden en liefdes
q]j
£ e dachten waarde zijn
van voor degenen, tot wie ze gezonden wor=
21 *
vormen een beschermende schaar, die den geliefde omringt en
‘nen'
slechten invloed en menig gevaar afwendt.
hechts verwekt iemand zijn eigen gedachtevormen en zendt hij ze
Uit
°aaar
hij doet ook dienst als een magneet, om gedachtevormen van
235
het astraal gebied rondom hem, de
anderen tot zich te trekken van
van
kan
klassen, waartoe zijn eigen bezielde gedachtevormen behooren. Hij
aldus groote krachtsversterkingen van buiten af tot zich trekken en het ligt
aan hemzelf of deze krachten, die hij uit de uiterlijke wereld tot zijn eige°
slecht soort zullen zijn. Indie°
wezen trekt, vaneen goed of vaneen
iemands gedachten zuiver en edel zijn, zal hij scharen weldadige wezens
die
om zich heen trekken en kan zich soms afvragen, waarvandaan tot hem
macht tot verrichten komt, die—en zeer terecht —zooveel boven zij°
ten kwade misdaden, die hem bij het terugblikken verbazen. „Een duivel
deze
moet mij bezocht hebben”, zal hij uitroepen; en waarlijk voegen
0
duivelsche krachten, die door zijn eigen slechtheid tot hem zijn geroep®
0
er van buiten af kracht aan toe. De elementalen, die gedachtevorme
bezielen, hetzij deze goed of kwaad zijn, schakelen zich aan de elemental® 0
in des menschen begeertelichaam en aan die welke zijn eigen gedachte®
bezielen en werken zoo in hem, ofschoon zij van buiten kome° -
vormen
de § e
van moord; deze elementalen worden door de misdaad gevoed en
dc e
236
zonden wordt versterken hun schaar nog verder vele
met boosaardige
v
ormen; en deze dwingen wederom van het astraal gebied een slecht
Mensch tot nieuwe misdaad en wederom wordt de kringloop van nieuwe
Daar de Tiang pasek de werking der door hen met formules geschepte
Sedachtevormen en elementalen niet kennen, schrijven zij de resultaten
ünner wenschen of verwenschingen toe aan de Ghahib, die de vrije wil
''
aa den mensch doet uitvoeren en naar gelang die goed of slecht is, hem
e loont of straft.
237
DE SPOKEN.
i DE WETALA'S,
gedachten verlangt.
Brave menschen, die omringd worden door beschermende elementalenr
kunnen zij echter geen kwaad doen. Andere soort spoken zijn:
2 DE TJAJAL'S,
5 DE PRETA'S
4 DE MARKAJANGAN'S
of geesten van menschen, die slecht geleefd hebben, niet naar de hemel*
gebieden kunnen overgaan en gedwongen zijn als spoken rond te dwalen-
Aan deze soort spoken draagt de Tiang pasek zijn plagerij en het uitoefenen
werpen in huis. Deze geheime of stille kracht, die op Java zich dikwijl
voordoet, is een giftig middel voor wraak. Het opzeggen van de daartoe
en
strekkende formule noemt de Javaan ~
Watek adji" d.i. het verkrijg
238
van de
kracht, om in het geheim kwaad te stichten. De doekoen' s, die deze
geheime kracht kunnen opwekken, worden door den Javaan zeer gevreesd,
ten zeer gevaarlijke spook is:
5 DE ROGO SOEKMA
Dezen naam woordelijk vertaald, beteekent een geest met een stoffelijk
lc haam of vrij vertaald, een geest, die willekeurig zijn astraal lichaam kan
racht en het bloed den menschen in hun slaap te ontnemen ten eigen
en
.
e aan te wenden. Dooreen formule voor hun dood opgezegd, ver=
r
*)gen zij na hun overlijden de macht, het astraal lichaam willekeur
naar
e
verstoffelijken en richten zij in dien toestand veel kwaad aan.
D e vampier voelt zich alleen aangetrokken tot menschen vaneen slech»
levenswandel of tot hen, die slechte of wellustige gedachten koesteren.
r ave
menschen, die door goede gedachten beschermende elementalen
zich heen hebben geschept, kan de vampier geen kwaad doen, hen
2
elfs niet naderen.
Dg
vampier kan zich ook in verbinding stellen met menschen, voor het
van kwaadaardige verwenschingen, vervloekingen of wellustige
e
geerten, uitgedrukt in formules en opgezegd bij het plaatsen vaneen
e mbal
of bij verrichtingen ten behoeve van goena=goena. Volgens aantee»
ke
ningen in Javaansche geschriften, gaat het lijk van iemand, die voor zijn
°d door het opzeggen vaneen formule, nadien als vampier overgaat,
6
tot
. ontbinding over en blijftin een toestand, als dat vaneen schijn»
°de. Tot de
gevaarlijkste spoken behooren:
6 DE ASRA=PAS
Vrouw
i..,
elijke vampiers, die des avonds zich verstoffelijken en de gevaar»
e
verleidsters zijn van mannen, die zij naar eenzame plaatsen lokken.
e
vereeniging met een vrouwelijke vampier, heeft steeds zware ziekte ten
2
J avaansc^e verhalen bestaan er over vrouwelijke vampiers
«n K
kwaad, dat zij gesticht hebben. De man, die een vrouwelijke
Va
P * er on^m
°et en door haar verleid wordt, kan niet vermoeden, dat
hij
een
vampier verkeert. Volgens deze verhalen kan aan het bestaan van
e en
Vatn Pier een einde worden gemaakt, door het verbranden van het lijk.
j°
en ouden tijd kwam het dan ook dikwijls dat het lijk
j voor, van
e
an
a^S werd opgegraven verbrand,
'
vampier was
overgegaan,
De en
geest is dan genoodzaakt het lichaam te verlaten.
6
een
gezegd werd van den mannelijken vampier, geldt ook voor de
Vr
curwelijke vampier.
0
de meest gevaarlijke vampiers behooren:
7. DE SHADIM'S
0f
es
d o^ !® n
un
van menschen, die de zwarte kunst beoefend hebben en na hun
stoffelijk bestaan verlengen, door vóór hun dood formules
239
op te zeggen, die na hun dood hun astraal lichaam in staat stellen als vam«
pier te leven.
8 DE PALIT'S,
of Tjoetna’s, spoken van mannen, en
9 PITJALPAHI,
die ondeugden, die hen zoo noodlottig zijn geweest. Zij kunnen evenwel
door poerohita' s of geestenbezweerders, door mantram's of formules uit
het lichaam verdreven worden. Tot deze soort spoken behooren ook:
10 DE KANNI'S,
of slechte maagden, die onkuisch gestorven door hun lusten
zijn en geen
rust kunnen vinden. Ook deze vrouwen werden plotseling uit het leven
weggerukt, waarom zij gedoemd zijn rond te dolen op de aarde tot den
dag, die voor hun dood bepaald was. Door onbedrevenheid doen zij echte!"
weinig kwaad.
Gevaarlijker zijn
11 DE POETTAM'S,
»z DE PEIJ'S en
15 DE PISHAKA'S
of geesten van menschen, die een plotselingen dood stierven en als spook
op de aarde ronddolen. Zij zijn de gevaarlijke verleiders van menschen
tot ondeugden, die hun ten val brachten.
14 DE ASIRA'S,
dat zijn spoken, inde gedaante vaneen mensch zonder hoofd, geesten van
overledenen, die als mensch onthoofd werden en niet naar de Karnctlok O
kunnen overgaan, voordat de hun dood «n
tijd, voor bepaald, gekomen is
15 DE AWITJI'S
of geesten van menschen, die zeer slecht geleefd hebben hun dood
en na
tijdelijk hun ziel is ontnomen, waardoor hun geest als een elementaai"
zonder verstand ronddwaalt en in die gedaante veel kwaad doet. Zij worden
aangetrokken door slechte menschen, in wie zij zich tijdelijk incarneereHi
om hen tot kwaaddoen aan te sporen. Even gevaarlijk voor den mensc
zijn:
240
16. DE NGLALOE'S, en
i 7 .
DE KASASAR'S,
Ve geesten zelfmoordenaars de slachtoffers
van en van plotselingen dood,
Vie als mensch slecht geleefd hebben en wiens begeerten en lusten bij hun
even tot het hoogste peil werden opgevoerd. Na hun dood kunnen zij niet
|j
‘
verkregen, het ademhalen willekeurig te kunnen nalaten en het
93 " 11
20nder voe Vsel geruimen tijd ineen toestand van stilstand van
leve °Sn
e
bewustzijn te houden, waardoor de ziel in staat is, het lichaam
en
eru * men dus dood
tijd te verlaten; een willekeurige, tijdelijke en
Sed Ui
®n Ve welken de ziel het
tijd dan in staat is, onderzoekingen op
#st
a
?e k* ed * n Ve natuur te doen. Het zijn deze adepten, die ons in
e
bben gesteld, van het okkultisme de natuur meer te weten,
d an en van
aai "toe de mensch vóór zijn dood anders
v
in staat zou zijn. De lichamen
ai)
erse bjke menschen
oy gaan na hun tijdelijken dood niet tot ontbinding
er
en
d blijven volgens Javaansche geschriften ineen toestand van schijn=
ood
t
u lke schijndooden kunnen door wassching met lauw water, weder
ot
e Wl,S
'
*z Sebracht worden. Indien dit
)ar ** n gebeurt, kunnen zij vele
niet
en * n
lag
een toestand van schijndood blijven. Ineen dergelijken toestand
r
°eger kijai Langkir te Toeloeng=Agoeng. Volgens die geschriften
ög
J
aansc he Geestenwereld
16. 241
oefenen deze geesten een merkbaren invloed uit op de streek, waar zij
Europeaan, die pas op Java komt, zou het hem zeer weinig moeite doch wat
geld kosten, om met eigen oogen zich daarvan te overtuigen. Tot de meest
van twee soorten bestaan, namelijk de mensch, die door het opzeggen van
een formule, het stoffelijk lichaam kan doen veranderen inde gedaante
vaneen tijger, en de mensch, die door het opzeggen vaneen formule
vóór zijn afsterven, nadien de ziel het lichaam inde gedaante vaneen tijger
verlaat en welke tijgerziel zich willekeurig kan verstoffelijken. Beiden
hebben met deze gedaanteverwisseling het doel, om hen, die hun vijandig
zijn of waren, straffeloos te verslinden of door hen te doen schrikken,
ernstig ziek te maken. De toestand van tijgerspook duurt volgens den
Javaan, indien de mensch leeft, telkens slecht één nacht indien hij reeds
en
gestorven is veertig dagen. Volgens het geloof van den Javaan kan niet een
ieder, door het opzeggen vaneen formule, bij zijn leven of na zijn dood
ineen tijger veranderen en gelukt dit alleen aan menschen, wier lippe°
onder den rond loopen tusschen de linke f
neus en geen scheiding hebben
rechter bovenlip; anderen daartoe in staat, hun
en
zijn te herkennen aan
voeten, dat bij het groeien van den nagel niet verdwijnt. Deze soort
menschen worden door den Javaan gevreesd, als de uitvoerders va*
1
erg
des menschen slechten wil, daar men eenig wraak aan hen kan opdragc”'
De beste formules die
voor gedaanteverwisseling kan men krijgen in
desa Gadhoengan, district Lodaja van de afdeeling Blitar. Tot deze soort
spoken behooren ook:
20. DE BLAWONG'S
of weerwolven, menschen, die onder dezelfde voorwaarden als voor
of d‘ e
Manglih’s. Deze naam beteekent woordelijk vertaald: menschen,
r
andere gedaante Deze do°
een aannemen. gedaanteverwisseling, geschiedt
het een
opzeggen vaneen formule, waarna het lichaam verandert in
242
Sehjke wraakneming leenen, Oerang
zijn doekoen's, Teloeh of Neloh
genaamd. Dit verfoeielijk bedrijf is evenwel niet zonder gevaar. Indien
et
dier, wiens gedaante de doekoen heeft aangenomen, gewond of gedood
Wordt, zal ook de doekoen gewond of gedood worden vertoont zich
en de
op dezelfde plaats van het lichaam van den doekoen, als waar het dier
getroffen werd. Sterft het dier, dan verandert zijn lichaam weder in dat
Van den
doekoen, dat dan eveneens dood is; dit is ook het geval met elke
a ndere
gedaanteverwisseling vaneen rnensch ineen dier, vandaar, dat
e
Javaan tijgers, krokodillen, wilde honden en slangen nimmer doodt.
C
hijnen door den tijd verloren te zijn gegaan, daar wij dergelijke formu=
j es
nergens meer hebben aangetroffen. Eigenaardige spoken
zijn:
22. DE PRAPTI'S,
geesten van levende menschen. Het lichaam wordt door het
opzeggen
een formule tijdelijk onzichtbaar gemaakt; de geest verplaatst zich
n
naar elders kan zich daar weder
en verstoffelijken. Dit geschiedt
2i
T°° nliik n *e * £ oe de bedoelingen. Volgens anderen blijft het lichaam
t ° 3ar achter
'
ineen hewusteloozen toestand en
mag dit gedurende de
afw e
Va n
f i§^eic* van den geest niet gestoord
worden, daar de minste aanraking
. et lichaam, den dood van den toovenaar kan veroorzaken. Tot de
n le
-rnenschelijke spoken behooren:
25. DE SHAIJA'S,
spoken, de verpersoonlijkingen van de goede gedachten en der
aen der menschen. Deze gedachten en gebeden worden eerst dan
ens
Sc j
i
. ' wanneer zij samenvloeien met niet=verstandelijke schillen of
101611
Soed* ez * nc®
natuurr ')^ en '
vormen dan elementalen, die den rnensch
zi ) n f hem omringen en hem behoeden voor slechte gedachten
of ri
a den. Daarentegen zijn:
24. DE BHOET'S
d
v
erv er^ ersoon^i^*n S
j
de en van slechte gedachten, verwenschingen of
243
HET LEVEN HIERNAMAALS.
een leven hiernamaals, welke schets is getrokken uit het geschrift „Kadi*
met Karna, de wil en met Prana, den adem, het stoffelijk lichaam doet
d.i. de
leven. Behalve deze eigenschappen ontvangt het nog de Manas,
het verstand de
denkende geest of de geest vereenigd met Manasa, en
Jiwa of ziel, het astraal lichaam, in welken toestand het menschelijk lichaam
wordt genoemd Karna roepa, d.i. het begeertelichaam.
hebben ook de
Volgens andere geschriften heeft ook de aarde, Boemi, en
vader
dieren, boomen, planten, gewassen, erts van metalen, steenen en van
ziel'
op zoon overgegane wapens en stokken, poesaka, een geest en een
Een dag na het afsterven van het lichaam en wel nadat het lijk ineen
toestand vaneen begin van ontbinding is overgegaan, verlaat de
Wetalo
« n
d.i. de schil, het lijk, ineen gedaante als het lichaam, doch geheel wil=
worden tot
verstandeloos, welke schil echter door oproeping kan gemaakt
de
een astraal wezen; verder houdt de Prana op te bestaan, doch de Atma,
Jiwa verlaten den derde
11
Karna de Manas vereenigd met Manasa en de
en
vat 1
dag na het overlijden het lichaam ineen omhulsel geheel gelijk aan en
dezelfde gedaante als het stoffelijk lichaam, doch van fijnere gehalte-
behept met al e
Linga Sharira genaamd, d.i. het astraal lichaam, nog
Sharira den zevenden dag aan de grens van deze plaats. De Linga SharP
kan echter de poort van de Kamaloka niet ingaan, alvorens een bijna
zichtbare brug over te gaan, genaamd Sirat'al moestakim, onder we
vafl
brug ineen diep ravijn de Naraka of hel is gelegen. De brugliggers
aa* 1
deze brug zijn gemaakt van haren eener vrouw, in zeven gespleten en
n
elkander geknoopt. De geest, wiens astraal lichaam, dooreen slecht leve
is
als mensch, nog te
veel behept is met ondeugden, lusten en begeerten,
deze brug te betreden en valt inde Naraka en kan deze plaa
zwaar om
1
nietverlaten, dan nadat zijn astraal lichaam door boetedoening
ijl er
voor te bereiden.
244
De Kamaloka wordt door vijf natuurgeesten, die ook de aarde bewaken,
oi p de beurt bewaakt. De Linga Sharira is echter vrij en is aan deze plaats
Piet gebonden, doch bij zijn of terugkomen, moet hij de gevaarlijke
gaan
Indien de mensch reeds bij zijn leven zich er op heeft toegelegd, zijn
usten begeerten te bedwingen, de den eersten
en gaat overgang naar
aardsche lichaam verliet, van de Linga Sharira verlost; het astraal lichaam
sterft dan nogmaals blijft zijn Tjajal of schim achter als tweede lijk, dat
en
5de
> 4de en sde hemel door bijzondere engelen. De poort van de Swarga,
"aar de Ghahib troont, wordt mede dooreen engel bewaakt.
iet den geest inden Dewakhan duurt minstens tot
verblijf van ïsten
n
'oosten dag na het afsterven van het stoffelijk lichaam, terwijl het
e
rnlijf in c] en 2 den Dewakhan duurt minstens tot den ïooosten dag na
°C
° Sterven. De overgang naar den 4den, sden, 6den Dewa=
kh an
en den
naar Swarga, heeft in het gunstigste geval plaats respectieve»
'na
het 4de, sde, 6de, 7de en Bste jaar na het afsterven van het stoffelijk
"chaam.
kh^° l^ ofl
ens ancl er e
geschriften is de overgang naar den sden en 6den Dewa=
en den Swarga heeft plaats tal
i
naar zeer moeilijk en eerst na van
c
arnaties, waarbij de geest telkens weder de verschillende Dewakhan's
et
§
doorloopen, om na geheel gelouterd te
zijn, den overgang naar den
deelachtig te worden.
wordt ook genoemd Soeralaja. Hij is de verblijfplaats
v
ar> H
e
besturende goede natuurgeesten, die nu en dan op de aarde komen
orn
en
mensc h vo ° r te lichten, te beschermen of te waarschuwen voor
Pad er
end onheil
of om zendingen op de aarde te vervullen, die hun door
245
engelen moeten
den Ghahib worden opgedragen. Deze natuurgeesten en
daarom door het geven van offers, gunstig worden gestemd voor een doel,
heeft doorloopen, ten laatste herboren te worden als een in alle opzichten
ontwikkeld mensch. Na deze incarnaties, komt het nu voornamelijk er op
worden. Is de
aan, den overgang naar den jden Dewakhan deelachtig te
volle
geest eenmaal daar gekomen, dan geniet hij het geestelijk leven met
Allerhoogste
teugen en is hij ontslagen van verdere incarnaties, tenzij de
dat gebiedt, tot onderricht en leiding van het menschelijk geslacht, als
de ontvangen opdracht.
Het geschrift Kadilangoe vervolgt aldus:
5
De geest, wien het niet zijn begeerte
gelukt door boetedoening zich van
voor bevreesd, blijven op de aarde ronddolen, tot dat zij ten laatste doof
berouw gedreven, toch inde Naraka komen of zich nog bijtijds beteren-
Verbetert de geest zich inde Naraka niet, dan gaat hij bij zijn wederge'
boorte over als dier en verandert ineen tijger, krokodil, roofvogel of ander
daar'
roofdier, in welken toestand hij zijn menschelijken geest behoudt en
za
van bewust is, opdat hij, na het afsterven van zijn dierlijk lichaam,
ïsten
trachten door boetedoening zich te louteren voor zijn opname inden
Dewakhan. Mislukt hem dit opnieuw, dan gaat zijn geest bij een volgend®
metaa
incarnatie over ineen boom, plant of gewas, vervolgens in erts van
cf
en ten laatste in steen, doch telkens wordt hij na elk leven, dat hoe lang
beteren. Gelukt hem
dab
en langer wordt, inde gelegenheid gesteld zich te
a
dan moet hij echter in omgekeerde volgorde leven, totdat hij weder
1 Naraka,
2 Boemi ka ping kalih,
7 Patala,
waarin de geest, naarmate vaneen slechter leven, afdaalt en boete doet.
246
n dien het den geest inde Naraka niet gelukt zich te louteren, om inden
’sten Dewakhan wordt
over te gaan, hij herboren als dier. Sterft hij als
er
r
dan komt de geest inde 2de onderwereld, alwaar hij weder inde
gelegenheid wordt gesteld zich te beteren; doet hij dat niet, dan wordt hij
herboren als gewas. Sterft hij als gewas, dan komt de geest inde 3de
onderwereld, uit welke hij als plant wordt herboren. Na zijn sterven als
Plant, komt de geest inde 4de onderwereld, uit welke hij als boom wordt
oerboren. Sterft hij als boom, dan komt de geest inde sde onderwereld, uit
'K'elke hij herboren wordt als erts van metaal. Sterft hij als erts van
metaal,
komt de geest inde 6de onderwereld, uit welke hij wordt herboren als
s
teen. Sterft hij als steen, zonder zich gebeterd te hebben, dan komt de
|eest
t
inde 7de onderwereld of Patala, waarin de geest gedurende één
a
‘Pa, dat is de tijdkring der wereldontwikkeling, die vele duizende jaren
j
ourt, blijft. Gedurende dien tijd verliest hij het bewustzijn als mensch
°f in
welken toestand ook, geleefd te hebben. Bij het intreden vaneen
Oieuwe Kalpa, wordt hij weder als mensch herboren en inde gelegenheid
Sesteld een nieuw leven te beginnen.
afa la
komt, om daar te blijven tot den aanvang vaneen nieuwe Kalpa.
jn
elke onderwereld wordt de geest echter inde gelegenheid gesteld, zich
e
beteren en weder op te klimmen, totdat hij weder als mensch wordt
Pteer
overeen met hetgeen daaromtrent inde Hindoesche leer voorkomt.
Weder andere legenden maken geen gewag vaneen hel en moet deze
ge2 ocht
worden op de aarde en in toestanden, waarin men na den dood
braakt en welke door eigen toedoen schept.
men
v
°lgens de leer in deze geschriften is de menschelijke ziel slechts tot
stra f,
die zij in bestaan verbeurd heeft, in het aardsche lichaam
vroeger
I|n dood zal verkeeren. Aan dezen regel kan hij zich niet onttrekken,
qar
°m moet hij trachten, gedurende zijn leven zijn hartstochten te be=
e
-en, om de zaligheid na zijn dood deelachtig te worden.
erz uimt
de mensch het goede te betrachten en geeft hij toe aan zijn
ar
tstochten, dan zinkt hij door verwijdering van zijn God waarvan hij een
e®
is steeds
dieper en zijn ziel gaat, wanneer zij het versleten kleed, haar
aam, heeft afgelegd ineen lager georganiseerd wezen, zelfs ineen dier,
°
Ver ;
vandaar het geloof van den Javaan, dat in dieren zielen van menschen
uis
Ves t en
, z ij deze niet mogen dooden of kwellen en geen vleesch mogen
Se r
uiken, behalve van offers.
247
Volgens weder andere geschriften zal hij, die goed leefde gedurende zijn
bepaalden tijd, terugkeeren om zijn ster te bewonen, en daar een gezegend
en voor hem passend verblijf hebben. Maar indien hij dit inde tweede
generatie niet bereikt, zal hij ineen vrouw overgaan, en hulpeloos en zwak
worden als een vrouw; en als hij in dien toestand niet afhoudt van het kwa*
de, zal hij in het een of ander dier veranderen, dat in zijn slechte eigen*
schappen op
hem gelijkt en hij zal dan niet van zijn rampen en gedaante*
verwisselingen worden verlost, voor dat hij het oorspronkelijke beginsel
van eenzelvigheid en gelijkheid in zich zelf volgt, en met behulp van
de
tot den vorm van zijn eerste en betere natuur zal zijn teruggekeerd.
dat het hun gelukt, naar een van de Dewakhans op te klimmen. Bang
zijnde op den weg naar de Kamaloka, inde Naraka te komen, zoeken zij
in huizen of op erven een verblijfplaats, en het zijn deze soort geesten, die
den mensch plagen, langzamerhand bekend en berucht werden en door de
nabij de desa gelegen en vaneen hel, gelegen in het binnenste der kraters of
vinden hun grond, in het koesteren van geloofsbegrippen van andere gods*
diensten, zoodat deze verwarring van geloofsbegrippen ons niet behoef*
te verwonderen.
248
DE GEESTEN.
1. DE DHANJANG DESA,
°ok
Dhanhiang of Baoereksa genaamd, d.i. de eerste ontginner der desa,
de
onzichtbare geest of genius, die verondersteld of gezegd wordt, reeds
''oor het ontstaan der desa ter plaatse of inde onmiddellijke nabijheid
aarvan zijn verblijf te hebben gehouden uit voorliefde de
en voor plek,
'''aar hij zetelt, ook de desa die er later gesticht werd, te beschermen
®n
te bewaken. Hieraan dankt den
hij naam Baoereksa d.i. behoeder,
eschermer, waaronder men soms abusievelijk een anderen genius meent
e
moeten verstaan.
peering door de bewoners zijner desa zijn toorn heeft opgewekt. Van hem
a * alle voorspoed de desa zonder zijn
zegen en op neer; hulp en
k esc
herming of tusschenkomst gelukt niets, en wanneer hij in zijn kwade
j
Irn 2 'eh verplaatst en zijn oude woonplaats verlaat, dan moet de desa, die
j
haar beschermgeest verliest, onverbiddelijk te gronde gaan.
aarom wordt den
aan Dhanjang veel eer en hulde bewezen en men tracht
steeds door allerlei offers en door voortdurende en geregelde aan=
dln
S' en
vereering gunstig te stemmen voor de desa en haar bewoners,
e niet zelden ook binnenshuis
een soort van altaartje, in elk geval een
a^
Eerlijk an
heilig hoekje hebben, waar zij op geregelde tijdstippen den
Jang aanbidden en wierook ter zijner eere branden. De gewone zetel
v
atl
en
Dhanjang is de een of andere groote boom in of nabij de desa,
(j
soms ook groote rotsblokken, steenklompen, zelfs sawah's, begraaf*
pj
ge^
Sen
' 6nZ dergelijke plekken, wordt veel geofferd en wierook
ran d, waarbij tevens de voet van den boom, de steen of het daarbij
j
de vereerders van den Dhanjang geplaatste, ruwe altaartje met boreh
w
ingesmeerd of met bloemen wordt bestrooid. Niet zelden ziet men
g, worden
gehouden, dooreen laag hekje afgesloten, zelfs vaneen dak
°°rzien.
een ander
v
en blijkt, dat de Dhanjang geheel als een godheid wordt
r“
en ofschoon de Tiang pasek ook hun Ghahib kennen, de Dhanjang
meer door
an eze en gehuldigd en aangebeden wordt. Geen
'*'ond er
trouwens, want volgens de geloofsbegrippen van de Tiang pasek
249
is het de Dhanjang, die zich meer met hun desa en met hen als bewoners
zal de Javaan, die voortdurend welzijn voor zijn huis en huisgezin wenscht
af te smeeken, niet nalaten eiken Donderdagavond of Malem Djoemoeah
den Dhanjang zijner desa wierook te offeren en daarbij op bepaalde wijze
aan te roepen.
Moet hij op reis, ook dan vergeet hij niet, eerst den zegen des Dhanjang' S
af te bidden door dezen onder het branden wierook te
van eerbiedig aan
spreken.
Is hij verliefd, doch wordt zijn liefde niet beantwoord, dan wordt mede
de hulp van den Dhanjang ingeroepen en een hiertoe dienend formule
onder het opstijgen der wierookdampen eerbiedig opgezegd.
Zoo wordt, zooals men uit het vorenstaande kan opmaken, de Dhanjang
bijna voor elk bijzonder geval in het leven aangeroepen en wel telkens door
Voorts is het bij het overgroote aantal Dhanjang' s niet meer dan natuur*
tigste Dhanjang nu in elk complex van vier of vijf bij elkander liggend
desa's wordt de Dhanjang toewa, d.i. de oudste, de voornaamste Dhanjang
bi)
genoemd en nevens den Dhanjang der eigen desa hoog vereerd, vooral
*
het sluiten van huwelijken wordt hij niet vergeten, alsmede bij het fe eS
baresih desa, d.i. schoonmaak der desa, dat algemeen gevierd wordt som®
vóór dat men aan de bewerking der bouwgronden begint, maar meesta
gende bewoordingen:
desa-
„Broeders, zoowel ouden als jongen, die hier ten huize van ons
etl
hoofd vereenigd zijn! Mijn zoon, het desahoofd, en al mijn kinderen
el'
kleinkinderen in deze desa woonachtig, zijn voornemens hulde te breng
n
aan den eersten ontginner dezer desa; aan de beschermgeesten van
toewa-
complex onzer bij elkander liggende desa's en aan den Dhanjang
on’
Ook breng ik hulde aan vader Adam en moeder Eva en smeek hun
heil kleinkinderen in deze desa. ver
zegen en voor mijn kinderen en
250
bied ik deze hulde den zeven empoe's aan, die de lans, de keris, het zwaard
en den schop hebben uitgevonden. Ook den negen wali's, de Soenan's
den dag en den nacht; aan de góden der zeven dagen der gewone week en
vuur en het water; aan het hout en de bladeren; aan de aarde en den steen;
aan den wind en den storm; aan al, wat onder den hemel en boven de aarde
Is
en voorts aan al het verdere, dat verdient door ons vereerd en aangebeden
te worden. Ik huis is
roep hierbij hun zegen
in over hetgeen in en over
hetgeen daarbuiten is, over onze kippen en eenden, buffels, koeien, paar»
kleinkinderen in deze desa, opdat zij allen gezegend mogen zijn zoowel in
de
opgaande als inde nederdalende liniën! Ik heb gezegd.”
Kan de voorgemelde toespraak en aanroeping als een merkwaardig
staaltje gelden van de natuur» en geestenvereering van de Tiang pasek en
de
vermenging daarvan met andere godsdienstbegrippen, duidelijk blijkt
daaruit ook, dat de Dhanjang zoo niet de voornaamste, dan toch minstens
een der voornaamste plaatsen inneemt inde rij der hoogere wezens, die zij
ter wille
van hun gunsten meenen te moeten aanbidden.
De Dhanjang is meer bepaaldelijk de beschermgeest eener desa; grootere
Plaatsen hebben een anderen genius, dien wij nader zullen leeren kennen.
ledere desa, hoe onbeteekenend ook, heeft haar Dhanjang, eerste ontginner
°f
eerste bewoner, met wien het dikwerf gevaarlijk is den gek te steken,
Zoadat elke beleediging van dezen beschermgeest onheil over de desa
wordt opgenomen.
levens den Dhanjang wordt nog
als weldoener en beschermer der desa
v
ereerd:
2. DE TJIKAL=BAKAL,
d.i. de verondersteld
eerste stichter, de grondlegger der desa, wiens geest
een wakend oog te houden op al wat de door hem gestichte desa
etl haar bewoners betreft, en deze laatsten, zoowel inden droom, als door
atl dere
teekenen te waarschuwen voor naderende gevaren en
al wat ten
Padeele der desa strekken kan. Hij is dein alle opzichten weldadige be=
ermer der desa, die slechts haar welzijn, haar voorspoed en haar wel=
aar t
zoekt te bevorderen en de haar dreigende onheilen naar zijn vermogen
r
3cht te keeren. Ook hij heeft of bepaalde gedaante,
geen bepaalden vorm
eri * s
onzichtbaar. Bij huwelijken en alle groote gebeurtenissen in het leven
a *i
de Tiang pasek wordt evenzeer aan hem geofferd en zijn zegen inge=
° e
Pen. De derde inde rij is:
DE DHEMIT,
5.
fatoe
Dhemit, de mede onzichtbare geest, die voor de groote plaatsen
steden, nagara's of koetha's, is, wat de Dhanjang is voor de desa, en
251
slechts hierin van den Dhanjang verschilt, dat hij naar het algemeen geloof,
ofschoon men hem ook geen bepaalden vorm of bepaalde gedaante toekent,
machtiger is dan deze. Ook hij heeft zijn vaste woonplaats, van waaruit
vereering geschiedt op dezelfde wijze als die van den Dhanjang. Voorts
4. DE BEGEDJIL,
een tuingeest, die zich ophoudt inde op het erf staande boomen. Hij
hij
vertegenwoordigt den Dhanjang en beschermt den tuin en het erf, waar
vroeger en bij zijn leven zijn verblijfplaats had. Hij is echter zeer gesteld
de
op den verschuldigden eerbied, dien men hem betoonen moet, en op
offeranden, die de bewoners van het erf hem voor zijn bescherming elkeu
Donderdagavond moeten aanbieden; vergeet men dit slechts één keer, dan
andere plagerij.
5. DE BERKASAKAN'S,
bosschen, worden zij door de Tiang pasek gevreesd, daar hun verschijning
den dezen ziekte ten S
aan mensch, Voor gevolge heeft. Deze Berkasakan
zijn menigvuldig be*
en bij de Tiang pasek onder verschillende namen
6. DE BANDHOE,
de
is mede een woudgeest, inde gedaante vaneen mensch en behoort tot
7. DE MERIJEM,
is ook een woudgeest, inde gedaante vaneen mensch en behoort eveneens
tot de Dhemit's, welke onbewoonde plaatsen beschermen. Door de TionS
pasek wordt hij gevreesd als de knokkelkoorts aanbrengende geest. Geluk-
kig vertoont hij zich zelden aan den mensch. Verder zijn:
8. DE KAKI LEGONDHA,
9. DE NINI LEGONDHA,
10. DE KAKI DAROENO,
11. DE NINI DAROENI,
12. DE JAMARADJA en
15. DE JAMARANI,
geesten, inde gedaante van menschen van het mannelijk en
voof
geslacht. Zij behooren, tot de Dhemit's van onbewoonde plaatsen en
252
1 4. DE PRAJANGAN en
15. DE PRIJANGAN
zijn geesten, inde gedaante van menschen van het mannelijk en vrouwelijk
geslacht. Zij behooren tot de Dhemit's, welke geesten zij bijstaan en dienen,
waarom zij geen vaste verblijfplaatsen hebben en zich ophouden, waar zij
dienstig kunnen zijn. Ofschoon niet gevaarlijk heeft hun verschijning aan
den mensch, voor dezen, dikwijls ziekte ten gevolge, waarom zij gevreesd
Worden.
16. DE SILOEMAN,
is de onzichtbare afgestorvene, die dooreen leven in
geest vaneen vroom
dergenoemde geesten.
17. DE LELOEHOER,
dat zijn de geesten der afgestorven ouders en voorouders, en de
18. SEDOELOER
v
erwanten. Verder de
19. DE LELEMBOET,
dat zijn alle andere
geesten der afgestorvenen, die onzichtbaar inde natuur
v hun
°orkomen en den Dhanjang en den Dhemit in dikwijls lastige taak
bijstaan en zich nu eens weldadig, dan weder kwaad betoonen. Hebben de
Leloehoer en de Sedoeloer uit den aard der zaak altijd zekere voorliefde of
teerdere genegenheid voor hun nog levende familiebetrekkingen, de
l- e
lemboet's daarentegen zijn in zooverre onpartijdig, dat zij alle menschen
en
dieren gelijkstellen en zoowel bij het bewijzen hunner gunsten als het
Ul
tdeelen hunner straffen, niet met vroeger bestaan hebbende betrekkingen
re
kening houden. Ook deze geesten zijn, evenals de Dhanjang en de Dhemit,
20. DE TIANG=ANOM,
°nder welken alle onzichtbare geesten worden
naam door de Tiang pasek
aatl
geduid, die alhoewel zij niet bij name bekend zijn of een speciale werk=
n ng
hebben, toch gerangschikt kunnen worden onder de beschermers
Va n
menschen en dieren.
Verder kennen de Tiang pasek:
253
21. DE TJITJIR,
een onzichtbare tuingeest, die steeds met alleen loopende personen
gaat of zich tusschen menschen beweegt, waar hij zijn tegenwoordigheid
aankondigt dooreen geluid evenals vaneen sprinkhaan. Hij houdt zich
zijnde bestuurders van den wil en het geweten van den mensch. Ofschoon
zij onzichtbaar zijn, schrijft men hun een mannelijk en vrouwelijk geslacht
toe en stelt men zich deze geesten voor, als hebbende de gedaante van
oude
Grootvader en Grootmoeder.
DE NINI AMONG
25.
zij voor deze de bescherming van deze geesten in. Het is voornamelijk
ter hunner eere, dat de verschillende offermalen gedurende het eerste
26. DE TJANDRA=BIRAWA,
is een oorlogsgeest, inde gedaante vaneen kind, die vroeger door
vorsten
waSi
er op na gehouden werd en dooreen Boedjanga, die daarmede bekend
dooreen tooverformule ~adji” kon worden om den vorst
opgeroepen,
en
inden oorlog, indien deze een rechtvaardige zaak gold, te vergezellen
den vijand te verslaan. Van dezen geest is bij den Javaan van den tegen'
doof
woordigen tijd nog slechts de herinnering gebleven. Hij wordt soms
vatten. Op eiken ~malem Djoemoeah" moet dezen geest echter hulde wot'
n
van
den bewezen, door het aanbieden van bloemen en het besmeren
offermaal aangeric
'
Eens per jaar wordt ter eere van Nijai Towong een
0
waarbij zij voorgesteld wordt dooreen vaneen steel of handvat voorziene
vell
klapperdop, waarop met wedak oogen, neus, mond en ooren aangeg®
254
Deze pop
wordt eenigen tijd onder het aanroepen van den naam Nijai
Towong heen en weder bewogen, waarna met het offermaal wordt begon»
nen, waaraan deze geest verondersteld wordt deel te nemen.
28. DE ILOE=ILOE,
de geest vaneen afgestorvene, die gedurende zijn leven een losbandig
le zich steeds
ven leidde; hij heeft de gedaante vaneen mensch en vertoont
29. DE GLONDHONG
Endas=glondhong ,
heeft de gedaante vaneen groot menschenhoofd, dat
Va n
het lichaam gescheiden is, maarde macht der beweeglijkheid behou»
den heeft. verstoffelijken,
Deze geest heeft ook de macht om zich te en
hl i
maakt hiervan gebruik, door zich op eenzame wegen te vertoonen, in
de
gedaante vaneen ineen van kokosbladeren gevlochte mand, gevangen
'P of haan, zoodat de argelooze voorbijganger allicht tot de gedachte komt,
dat de
een of ander, die vóór hem ter plaatse kwam, bedoelde mand verlo»
re n
moet hebben. Zoodra hij echter de mand opgenomen heeft, verandert
alles ineen menschenhoofd met uitpuilende oogen, dat hem aanspreekt en
"
em
doet schrikken, waardoor hij ziek wordt. Aldus wreekt zich deze
§ e est
voor de straf van onthoofding, die hij als mensch, volgens sommigen
°n
rechtvaardig, onderging. Geen wonder dat de Glondhong gevreesd
'«'ordt.
3 0.
RARA W.OEDOE,
°°k
Ratoe Lara Kidoel of Nijai=gede Segara Kidoel, de schoone prinses en
°chter van den Vorst Praboe Moending Wangi, heerscher van het rijk
geheel onbedekt ten toon spreidt en zich het hoofd niet breekt met
255
die haar toevallig krijgt of
worden en wordt de ongelukkige, te zien
hij
wijzen te begunstigen, doch hij op zijn beurt haar beloven moet, dat
paleis volgen verder dienen zal, tenzij dat
haar na zijn dood naar haar en
een andere hoogere macht hem uit dezen ellendigen staat verlost.
haar veel eer bewezen door kustvaarders en hen, die het gevaarlijke bedrijf
vogelnesten. Als het hoofd
van
uitoefenen van het zoeken naar de bekende
31. KOEMBALAGENI,
de
die door de begunstigden van Ratoe Lara Kidoel gevreesd wordt als
geest, die na den dood van den gunsteling, zijn ziel voor zijn meesteres
komt opeischen.
Verder is:
32. DE NET=NET
de geest vrouw van slecht levensgedrag, die na haar dood geen rust
eener
kan vinden en zich voordoet als een kat, doch bij nadering al grooter
witte
35. HAROEN
rijk man'
is de geest vaneen reeds lang overleden, vroeger beroemd en zeer
li§*
die in Arabië geleefd en gestorven is, doch volgens anderen begraven
inde residentie Tjerebon. Deze
op
den goenoeng Koromoeng, gelegen
hen, die zich verbinden, hem dikwijls te aan-
geest schenkt rijkdom aan
dezen geest verder te dienen. De belofte hem op deze wijze te dienen, als®
mede, het verzoek om rijkdom heet de Javaan ~Ngaroen", d.i. het dienen
he
van den Haroen. De gunsteling van dezen geest ontvangt ongemerkt
geld, dat hij wenscht.
54. DE DOKAN
den
is de geest eens gierigaards, die gedurende zijn leven nooit iets van
256
AFDEELING D.
God nu regeert onverdeeld; doch Hij laat zich in het bestuur des
e elals
bijstaan door tallooze dienaren, die Hij met bepaalde bedieningen
e ett
bekleed en die altijd gereed zijn, om de bevelen uitte voeren, welke
Hem behaagt hun te geven. Deze dienaren zijn de engelen, wier licha=
ar,n de
..
van engelen, dat zij hun geslacht voorttelen en onderworpen
2
a an
honger, dorst en dood. Deze wezens zijn in vele klassen verdeeld,
at de mensch bekleedt
aangaat, hij, ondanks zijn onvolmaakte en
-ga
nkelijke natuur, inde hiërarchie der geschapene wezens een plaats
an^ ?er ® re
2e^s '
dan die der engelen. De ziel van den mensch ontvangt ineen
Gereld de belooning of de straf voor de werken, die zij in deze heeft
v
Wanneer het oogenblik daar is, scheidt een engel haar van het
jj
aam de tusschen»
en
zij komt dadelijk inden staat, dien men al berzakh,
te van
(J r - dood en opstanding, noemt. De zielen der geloovigen zijn van
dat zielen der uitverkorenen inden put Zemzem, gelegen inden tempel
Mekka, ten Oosten van de Kaaba, huizen, en dat die der doeme®
van
lingen hun verblijf hebben inden put Borhoet, gelegen inde provincie
dat de zielen dagen lang bij het
Hadramaut; de laatsten zeggen, zeven
waarin hun lichaam rust, dat het hun onbekend is, wat
graf blijven, maar
verder van haar wordt. Velen denken, dat zij zich gaan nestelen
inde
er
holte der bazuin van den engel Israfil, op welker geluid de dooden zullen
zielen der goddeloozen te niet gaan,
opstaan. Eenigen verzekeren, dat de
en dat die der
braven bij den troon Gods blijven inde gedaante van witte
vogels. Eindelijk zijn er, die leeren, dat twee engelen de geloovige ziel te®
haar meester maken haar de
plaatsvoeren,
gaan, zich
en naar
gemoet van
die zij inde oorden der zaligheid moet bewonen, welke leer de meeste
aanhangers telt.
en
Wat de zielen der verdoemden betreft, beurtelings, als zijnde vuil
stinkend, uit de aarde en uit den hemel verworpen, worden deze in d e
et>
worden zij geworpen tusschen de kaken van de kwaden genius Eblis,
dan onophoudelijk gekneusd en gekauwd tot op den grooten dag der op®
standing.
l>
Na den dood gaat het lichaam niet geheel en al te niet; het been al aj>
zal de beenderen al ajib, die inden grond bedolven liggen, evenals planten
doen ontkiemen en uitloopen, en zal de dooden der verloopene eeuwen
* 5
weder ten leven roepen. Het oogenblik, waarop de opstanding zal pl® 3
e®
is alleen bij Allah bekend, Die zelfs tegen den profeet een S
hebben, er
heim van gemaakt heeft. Evenwel zal men de nadering daarvan kunne®
O**
bemerken uit zekere teekenen, die zich inde wereld zullen voordoen. 1
alleen de voornaamste dier teekens te gewagen, zal de zon in het
We*®
van
ten opgaan; er zal een monsterachtig dier uit de aarde of uit den berg Sof
of uit den tempel van Mekka te voorschijn komen; de Masihal Dadjadj a '
de valsche Christus, zal onder de menschen verschijnen, en zal weldra gf'
a°
volgd worden door Jezus van Nazareth; de Ethiopiërs zullen de Kö
omver
de dieren en alle gevoellooze wezens zullen de gave
werpen;
spraak bekomen; eindelijk zal de engel Israfil achtereen drie schelle tone®
van zijn geduchte bazuin doen hooren. De genaamd worden
eerste zal
der opstanding. Op het geluid van den tweeden toon zullen al de scheP'
dit alg
e
getroffen worden, behalve die, welke het God zal behagen van
meen lot te verschoonen. Dan zal er niets blijven bestaan, dan God,
15
paradijs en de hel, met hun bevolkingen van heilige en onderworpen ziele
Veertig jaren na die groote omkeering zal Israfil, weder ten leven geroep
met de engelen Gabriël en Michaël, den derden toon doen schallen-
258
lelijk zullen dan al de zielen, met die van Mohammad aan het hoofd, uit
de
heilige bazuin te voorschijn komen en terugkeeren inde lichamen, die
2 ‘j
eertijds bewoonden.
Ai de schepselen, engelen,
geniussen, feeën en reuzen zullen vervolgens
boeten verschijnen voor den rechterstoel van God, Die de aarde Zijn op
geduchte zittingen zal houden, welke vijftig duizend jaren zullen duren,
it oordeel zal echter niet onmiddellijk na de opstanding, maar eerst veer»
jaren later plaats hebben. Tot zoo lang zal ieder mensch inde rijen der
tallooze vergadering de plaats houden, die hem door de engelen zal zijn
aangewezen, en meer of minder zware kwellingen lijden, naar den graad
Va n
strafbaarheid zijner vorige werken. Op het bepaalde tijdstip zal God
®1 2 Ün heerlijkheid verschijnen voor de blikken van de bevende en ver»
n
kunde en bekwaamheden en de wijze, waarop hij die heeft toegepast.
-per
wijl dit geschiedt, zal de engel Gabriël alle dingen
wegen inde balans
6S
oor
deels, welker schalen zoo groot zijn, dat er de hemel en de aarde
den
r
?. kunnen inleggen, opgehangen zullen worden, de een op het pa»
l,s en de andere de hel. Als het onderzoek is
op afgeloopen, zullen de
2je j
. en ' die bestemd zijn, het paradijs te bewonen, den
om
weg ter rechter»
e
Uemen; de zielen, welke tot de straffen der hel zijn veroordeeld,
2u
en linksom slaan. Doch eerst zullen allen over de brug Sirat al moesfa=
k° ven de hel
da”' is gebouwd, moeten trekken. Deze brug is smaller
e
loozen, aan zich=zelven overgelaten, zullen met het hoofd vooruit
er
Ploffen inden onder hun voeten gapenden afgrond.
Ê
iS ver d ee ld in zeven boven elkander geplaatste verdiepingen,
rVan is ingericht ter ontvangst vaneen bijzondere klasse van doe»
niei
lns en De
t en
-
eerste verdieping, van boven afgerekend, Gehennam gehee»
'2a ]
' eve nals de hel der joden, het vocrloopig verblijf zijn
ha van de Mo»
m
3nSC k e zon< l aars ' dm daar tot het
2
van paradijs zullen overgaan,
Oodra •
2i > stra E
b en
een geëvenredigd aan hun fouten, zullen ondergaan heb»
6 * Weec* e
ï°de verdieping, Ladha genaamd, zal in het bijzonder voor de
r.
H
eri
? es temd wezen. AI Hotama, de derde verdieping, zal den Christe»
Won ing dienen. De Sabeeërs zullen Al Sair, de vierde verdieping,
b et
r®
en De vijfde Sakar zal het verblijf der Parsi zijn. De afgoden»
dj en
-
rS
v
zu^en wonen in AI Djakim, de zesde. Eindelijk, de huichelaars
an p
e
v
£°dsdiensten zullen opgesloten worden in Hawijat, de laagste
ree
,
en
11 <Ste
van a Een. Elke verdieping zal wacht hebben, bestaan»
de uit
een
259
zullen zij uit de hel verlost en inde oorden der zaligheid opgenomen
worden; maarde zondaars van de andere godsdiensten, de ongeloovigem
zullen eeuwigdurende straffen lijden.
Een Ontzaggelijk groote muur, Al Orf, anderen zeggen vele muren
Mohammedanen noemen dezen tuin nog Djannat Eden, tuin van Eden/
Djannat al jerdaws, tuin van het paradijs; Djannat al mawa, tuin der afzon”
fijnste bloem van meel; de steenen, die men er vindt, zijn zoovele paarlen
en hyacinthen; de stammen der boomen zijn van goud, en onder al die
en wijn, die in alle richtingen door de aanvallige velden van het paradij s
kronkelen. Bij hun komst in deze gelukkige oorden zullen de uitverkoren
nen tot een maaltijd worden genoodigd. Men zal hun de uitgelezenste
vruchten, de saprijkste en lekkerste vleeschspijzen voordienen, inzonden
heid het vleesch van den os Balam en van den visch Noen, wiens leve f
zal der in
d«
het verlaten van den maaltijd, elk zaligen geleid worden
voor hem bestemde woning. De minstbegunstigde van allen zal tachtig*
d' e
duizen dienaren onder zijn bevelen hebben. Behalve de vrouwen,
hij op aarde had, en die hem, zoo hij zulks verkiest, zullen teruggegeven
ü'
worden, zal hij nog twee en zeventig vrouwen krijgen, gekozen
hoer al geheeten. DeZ e
die verrukkelijke zwartoogige meisjes, ojoem
va ll
meisjes zijn vrij van alle onzuiverheden, van alle gebreken en
alle andere haar sekse eigen ongemakken. De harems, waarin zij wona"»
ni
zijn tenten, gemaakt van holle paarlen, die zoo ontzaggelijk groot zil
dat een enkele de plaats zou kunnen vullen, die door zestig stede 11
tafel bediend worden door di"' e
wordt beslagen. De uitverkorene zal aan
wijnen drinken en dit zelfs met overmaat kunnen doen, zonder g eVaa f
de het paradijs bedwelmen niet Sel> ’
voor zijn rede, want wijnen van
e”
die van deze wereld. Hij zal gekleed wezen in zijde en brocade,
f
getooid met gouden en zilveren armbanden. De verschillendevvofO
die zijn huisraad uitmaken, de bedden, kussens en tapi)' te °j
werpen,
zullen met goud geborduurd en met edelgesteenten ingelegd zijn.
stee
gezadelde en getoomde paarden, bedekt met rijke tuigen, zullen
dr»)
gereed staan, om hem te brengen, verwaarts zijn luim hem henen
Adam evenaren, welke niet minder dan zes
Zijn gestalte zal die van
260
Vader te worden, zal één uur genoeg wezen voor de ontvangenis, de
ge»
°orte en den wasdom zijner kinderen.
Ook de vrouwen zullen ineen ander levende straf voor haar slechte
aden, het loon voor haar goede werken ontvangen, want, volgens den
maakt God omtrent dit punt geenerlei onderscheid tusschen de
e 'de
kunnen. Nochtans zullen de vrouwen, met uitzondering van die,
jvelke
aar
de uitverkorenen in Al Djannat verlangen bij zich te hebben, na
Ofschoon de mensch, gelijk men gezien heeft, voor het volbrachte goede
*oond, voor het begane kwade gestraft wordt, heeft hij toch geen vrijen
en
zijn daden, zijn neigingen, ja zelfs zijn gedachten hebben hun grond
Uiten hem.
Inderdaad, hét is voor den muzelman een geloofsartikel, dat
Wat in deze wereld is voorgevallen al wat
nog op voorvallen zal
er en er
ltl de
toekomst, alleen uit den wil der Godheid voortvloeit, en onherroe»
261
DE GODDELIJKE EN ANDERE WEZENS DER
MOHAMMEDANEN.
i. ALLAH
2. IDJADJIL
en ze tot allerlei kwaad tracht te verleiden, waarin hij trouw geholp cll
wordt door:
5. EBLIS,
booze
Iblis of Satan, als engel genaamd Asasil, de duivel, den rebelschen
Allah hem hiertoe
geest, die weigerde Adam te aanbidden, toen
in
en dikwijls, vooral bij donker, regenachtig weder, gezien wordt
de onvermoeide plager en
verlei
geheimzinnig verdwijnt. Deze duivel is
hun z *
der menschen, aan wien het dikwerf maar al te goed gelukt
te doen aannemen. Voo
slechte hoedanigheden en eigenschappen
kennen de Mohammedanen:
4. De DJIN'S en
5. De DJIM'S,
zijnde geniussen van beide geslachten, die men zich voorstelt als de
6. DE TAKWIN'S.
zijn ook:
262
De PERI'S
7 .
wier beenen voorzien zijn van paardenhoeven, dan weder als leelijke in
8. De DIR'S,
den of in holen aan het zeestrand. Zij worden voorgesteld als reuzenge»
Wr
ochten, die onverbiddelijk den mensch verslinden, die het ongeluk
beeft, in hun nabijheid te komen. De dienaressen van de hemelingen zijn:
9. De HOERI'S
°f
eeuwig maagdelijke, die den zaligen inden hemel een onafgebroken,
eeu W
jg geluk bereiden. Er zijn vier klassen van deze maagden, de roode,
Sroene, gele en witte.
io. De MALAEKAT'S,
11. De MOAKKIBAL'S
263
DE SCHEPPING VAN ADAM EN EVA
scheppen naar zijn evenbeeld. Hij schiep toen Adam. (Adam beteekent
aardmensch of een wezen gemaakt van stof, dus een vergankelijk wezen-)
Adam was de eerste mensch op de aarde.
Allah plaatste Adam ineen mooien tuin onder de schaduw boom
vaneen
264
I® bevolken. Aan deze vrouw gaf hij den naam van Eva of moeder, en
bracht haar bij Adam.
Eblis had intusschen dat de aarde sterfelijke
vernomen, aan wezens was
"Gij zijt een mooie sterveling," zeide hij tot Eva, „doch nog te dom om
as
aardbewoner te leven. Ga met mij mede en ik zal u onderwijs en
geven
0 le
eren, u te vermenigvuldigen".
Eva, die zich doodelijk verveelde bij den steeds slapenden Adam en zich
e
nnnerde, dat Allah haar bevolen had zich te vermenigvuldigen, welk
eve l 2i begrepen had, liet zich spoedig overhalen,
J niet met Eblis mede
t
§aan. Met kinderlijke vreugde nam zij den gouden appel aan,
haar door
e
slang aangeboden en besteeg de slang achter£W/'s. De slang voerde hen
naar een de bergen. Eva bleef daar Eblis, het
van een geruimen tijd bij
smakende, dat zij nog niet kende. Zij begon echter langzamer»
9nd zich
onbehaaglijk te gevoelen, ten gevolge van den toestand, waarin
verkeerde, daar zij moeder zou worden. Daarbij bemoeide Eblis zich
langer hoe minder met haar, waardoor zij berouw gevoelde den goeden
am
verlaten te hebben en zij maakte vaneen zekeren dag, dat Eblis
wezig. was, gebruik, om naar Adam terug te keeren. Zij vond Adam nog
ee ds
onder den boom zitten. Zij zette zich ook daar neder en baarde een
20
°n- welken zij den Kain.
aan naam gaf van
265
Eblis weigerde Adam te aanbidden, zeggende, dat hij van vuur gemaakt
en Adam van aarde, hooger stond dan Adam, waarop Allah tot Eblis
zeide:
„Vanaf dit oogenblik zult gij voor straf ineen hond veranderen; gij zult
u voeden met de uitwerpselen van den mensch; achter den mensch zult
gij loopen, hem volgen en gehoorzamen."
Toen de Almachtige dezen vloek had uitgesproken, veranderde Eblis
ineen zwarten hond. Allah was echter nog niet tevreden, dat de hande»
lingen van Eblis niet ter zijner kennis waren gekomen en dat zijn schep*
selen niet door zijn engelen beschermd waren geworden. Inden Swarga
Toen Allah zijn engelen gestraft had, joeg Hij ze uit den Swarga. Als een
trouwen dienaar alsmede Mikail, Asrael en Israpil stelde Hij aan tot zijn
i. DJABARAIL.
Hij is de engel der openbaring, de zendeling van Allah voor special
opdrachten; het hoofd alle de Nabi's die dez e
van godsdiensten en van
e
godsdiensten op de aarde verkondigen en hebben verkondigd. Hij is
va °
overbrenger van de bevelen van Allah aan deze Nabi's en omgekeerd
'
de rapporten van deze aan Allah. Behalve deze werkzaamheden is hij hec f
Als het voertuig van dezen aartsengel dient hem het zilver»witt e
paard Alborak, dat zoo snel is als een gedachte. Mohammed deed op
11
z ‘l
paard een reis van Mekka naar Jeruzalem door alle zeven hemelen; bij
etl
afreis stiet hij een kruik met water om, die nog niet geheel ledig geloop
was, toen
de profeet terug kwam. Over den bliksem heerscht de Malaekrf'
2. MIKAIL,
die mede gebiedt het onweder, den wind, den regen, de wolken en a
over
266
regelt, met afwisselend regen en droogte, warmte en koude. Hij heerscht
over de zeeën en de stormen en regelt licht en duisternis. Hij is het hoofd
5. ISRAPIL
de engel der opstanding is en de uitvoerder van den wil van Allah, op den
dag des oordeels, hari kiamat en de verwoester der werelden, indien hem
dat door Allah wordt opgedragen en de Malaekat:
4. IDJRAIL,
°°k genaamd Ngidjrail, die aanteekening houdt van den levensduur van
den mensch en het dier, die bij de geboorte door Allah wordt bepaald.
Is de tijd verstreken dan snijdt hij den levensdraad af. Hij is dus de ge»
5.
MALAKAL MAOET,
die de bevelen, hem door Idjrail gegeven, opvolgt, eigenlijk belast is, met
het doen ophouden van de levensgeesten en als zoodanig bij den vromen
doodmaker en moet onder dezen naam worden verstaan de titel van Idjrail
en niet
een afzonderlijken Malaekat, die dezen naam draagt en is:
6. ASRAEL,
de
engel des Doods. Zoodra de overledene begraven is, komt onmiddel*
lijk bij hem of haar in het graf de Malaekat:
7. ROEMAN,
die hem of haar herinnert aan zijn of haar godsdienst en zijn of haar goede
en
slechte daden gedurende zijn of haar leven, omdat hij of zij zich die zal
herinneren, wanneer andere Malaekat's hem of haar daarnaar komen vra»
** en Is dat bezoek dan wordt deze Malaekat door
-
afgeloopen, vervangen
de
Malaekat’s:
8. MOENKAR en
9. NAKIR,
naar de werkzaamheden, waarmede zij belast zijn, ook genaamd Moen=
aroen en Nakiroen. Zij vragen aan den of de overledene zijn of haar
267
alsdan beide worden verbonden door het
worden genoemd en namen
de Malaekat :
io. RAKIB,
doelingen werden beoogd, dan wel, dat zij voortvloeiden uiteen zuiver
reeds genoteerd worden
en goed hart. Deze daden, die te voren waren,
11. ATID
daden van den of de overledene heeft overwogen, geeft Hij Zijn beslis*
sing te kennen aan de Malaekat's:
12. RIDWAN en
ij. MALIK,
de Narako
mei, aan laatstgenoemde als de bewaker van den ingang van
leven maakte, niet van het lichaam wordt gescheiden, doch aan het lichaam
is-
verbonden blijft, tot den dag, die voor zijn of haar afsterven bepaald
Op dien dag komt Idjrail bij hem of haar om hem of haar te waarschuwem
moeten
dat hij of zij, indien hij of zij zich niet te kort had gedaan, zou
Het verbonden blijven in dit geval van den geest aan het lichaam is du*
De geest van hen, die geheel vrij van zonden zijn, en goed, eerlijk
braaf hebben geleefd, worden door Ridwan geleid naar den Swarga, alwaar
de geest van den mensch voor zijn goede daden, zonder nevenbedoeling
gen, tienvoudig wordt beloond. De geest van hen, die voor hun opname
268
den Swarga zich nog moeten louteren, worden door genoemden Malae *
terwijl de geest van hen, die gestraft moeten worden op bedoelden dag door
Malik worden afgehaald en gebracht naar de Naraka, alwaar de geest van
den slechten mensch moet boeten voor het kwaad, dat hij of zij gedurende
2 'jn of haar leven de aarde heeft
op gedaan. De geesten der afgestorvenen
Worden ontvangen inden Swarga door den Malaekat:
14. SABANIJAH
de bewaker is de hellen, de Malaekat:
van en
15. SAMAEL
17. ORIPIEL
de vier die met het geweten den mensch in verband staan
Malaekat's, van
etl naar dit geweten de wedergeboorte van den mensch regelen ineen
familie, waarin hij, naar zijn daden in het vorig leven, thuis hoort. Zij zijn
fevens de straffers en opleggers van ziekten en ongemakken, ten einde
den mensch louteren. Een
te goede genius is:
18. KASIM,
de
Malaekat van het geluk. Hij brengt den mensch het geluk en den voor=
en mensch op de proef te stellen, hetzij dit geluk den mensch reeds bij
Zl
in of haar leven door Allah wordt
gegeven als een belooning voor zijn
haar goede dadên. Ook met de uitdeeling van de behoeften van den
jPensch is deze Malaekat belast. Hij schenkt den mensch zijn dagelijksch
°°d, overvloedig of schraal, naar de wijze beschikking van Allah.
Ook voor het Malaekat wel:
ongeluk is er een en
1 9 . HAPADAL.
Hij waakt over kinderen, over onschuldigen, over onwetenden en be=
°edt hen voor ongeluk, maar legt den mensch ook het ongeluk op als
€en
beproeving of brengt hem of haar het ongeluk door Allah bevolen, als
6
fn s *raf reeds bij zijn of haar leven opgelegd, voor begane zonden, ten
®*nde hem of haar het pad der deugd,
te louteren en terug te brengen op
j* Allah gezorgd voor een Malaekat voor het ongeluk, ook heeft Hij
acht aan wel de Malaekat:
een trooster der ongelukkigen en
269
20. MOELHIM.
en waarschuwt den mensch inden droom voor het ongeluk, dat hem of
haar bedreigt. Hij is de verpersoonlijking van de deugd, de goede genius
af de zwangerschap tot de geboorte. Hij geeft het kind den geest door
beschermt ook de moeder ter wille de vrucht-
Allah aangewezen en van
Verder is:
22. ISMAIL
de bewaker van den eersten hemel alsmede van de geesten der afgestorve*
nen, die zich nog moeten louteren, ten einde successievelijk het verblijf
inden zevenden hemel of Swarga deelachtig te worden. Ook de geesten,
laekat:
25. RAOEBAIL
is de bewaker van den tweeden hemel, alsmede van de geesten der afge*
24.
THAOETHAIL
afgestorvenen
'
wachten op naar
die zich bijna geheel gelouterd hebben en een overgang
aan
De bewaking van den derden, vierden en vijfden hemel is opgedragen
Nabi's terwijl de zevende hemel door Allah zelf wordt bewaakt. In dezen
schers zijn over de zeven dagen der week. Deze Malaekat's zijn:
270
SAMAEL (zie No. ij),
de bewaker de
van planeet Mars.
2 5 . ANAIL,
de bewaker van de planeet Venus.
26. SAHARIEL,
de bewaker de planeet Jupiter
van en
27. AHMAD,
DJABARAIL (zie No. i),
28. IBRAHIM,
29. JOESOEP, en
engelen Ismail (zie No. 22), Ahmad (zie No. 27), Ibrahim (zie No.
en Joesoep (zie No. 29) zijn Nabi's of profeten.
Behalve voorgenoemdé Malaekat’s schiep Allah nog een groot aantal
Malaekat's en ook Nabi’s, ten einde alom vertegenwoordigd te zijn.
*) belastte hen met de vorming en bescherming van den mensch, opdat
‘J elk den nacht
oogenblik van dag of den zou bekend zijn met de ge=
achten den mensch, zijn
van gebeden, zijn voornemens, zijn wenschen,
2l )n
gevoelens, zijn vloeken, enz. opdat Hem niets zou kunnen ontgaan
6tl
r\^ em 2e^s c lken zucht van den mensch zou worden overgebracht.
e Malaekat' s= en Na6i's=beschermengelen beheeren de gedachte van
m ensch
en doen hem berouw gevoelen over het kwaad, dat hij deed
* rac
ü bten hem tot Allah terug te brengen. Zij bewaken den mensch en
*
1 ln
Buis, beschermen hem tegen gevaren en ongelukken en waarschuwen
in den droom.
e
Malaekat’s* beschermengelen zijn ondergeschikt aan de engelen
osim
(eie No. 18) en Hapadal (zie No. 19), terwijl de Nabi’s* bescherm»
®®ten
ondergeschikt zijn aan den engel Moelhim (zie No. 20).
14 m ensch heeft één Malaekat en één Nabi voor zijn vorming en be=
erm * n
£- De Malaekat is zijn beproever, zijn slechte gedachte, waarom
de
£Ze
Beilige, die dit met een goed doel doet, door den Javaan weleens den
1 Van
js
j" duivel wordt gegeven. De Nabi is belast met zijn vorming. Hij
e
goede gedachte van den mensch.
271
De beschermengelen worden aangewezen door den engel Mikail ((zei e
No. 2), afhangende van de ster, waaronder de mensch geboren wordt»
terwijl de engelen Djabarail (zie No. 1), Mikail (zie No. 2), Raphail (zi®
No. 16) en Oripiel (zie No. 17) bepalen, onder welke ster de mensch
deze engelen onder gelijke namen. Zij trekken de wereld rond en verbin*
den zich gedurende één dag paarsgewijze aan den persoon van één mensch-
Zij bewaken hem dan, slaan hem gade, stellen hem op de proef, houden
aanteekening van al zijn daden en worden den volgenden dag door twee
anderen afgelost; men noemt hen om die reden Moakkibal, d.w.z. engelen»
die elkander opvolgen.
Elke maand heeft zijn bijzondere ster. De menschen onder dezelfd e
der
ster geboren hebben ook gelijknamige beschermengelen. De namen
Inde z*i n
legende wordt verder melding gemaakt, dat elk mensch bij
die*"'
geboorte, afhangende van de ster zijner geboorte, ook een viervoetig
van
een vogel en een boom tot attributen krijgt en naar de eigenschappen
deze zijn karakter, geluk en ongeluk bepaald zijn, benevens een hem vijan*
dige ster, en hij moet trachten niet in aanraking te komen met mensche n '
die onder zijn vijandige ster werden geboren, daar zij hem ook vijand»?
chet,
moeten zijn. Vooral heeft dit betrekking op het huwelijk en den
die onder zijn vijandige ster is geboren, dan krijgt men met hen zonde 1"
e
twijfel groote onaangenaamheden. Zelfs kinderen, die onder de vijandig
ster van den vader of van de moeder worden geboren, groeien op
als vijan'
e
den van deze. De legende is op dit punt zoo uitvoerig, dat de overnan»
waa r
'
272
Vermelding wij in Mohammedaansche godgeleerde werken bevestigd
v
onden. In het vijfde deel zal evenwel in eenige primbon's vaneen en ander
er e
Nabi's; deze zijn:
50. HOED,
51. SALEH,
IBRAHIM (zie No. 28),
52. LOED,
55. JAKOEB,
54.
ISKAH of Ishak,
55. AJOEB,
56. SOEHEB,
57.
HAROEN,
58. JASA,
59 .
DOELKIPRI,
60. SOELAEMAN,
61. JOENOES,
62. DJAKARIJA,
65. JAHJA.
hoofd van deze Nabi's is de engel Djabarail.
slot van deze legende vermeldt, dat Allah in verschillende tijden
twee honderd vier en twintig duizend profeten op de aarde heeft ge=
2
°nden, onder welke drie honderd en dertien bepaaldelijk met de apostel=
2
®ak werden de menschen het ongeloof bijgeloof,
belast, om aan en
'Waar in zij gedompeld waren, te ontrukken. Zes van deze profeten hebben
wetten ingesteld. Deze zijn: Adam, Noeh d.i. Noach, ïbrahim d.i.
braham, Moesa d.i. Mozes, Isa d.i. Jezus en Ahmad d.i. Mohammad.
De worden door de
Malaekat's en Nabi's, vooral de laatstgenoemden,
°hammedanen zeer vereerd en in moeilijkheden aangeroepen en aange=
e<
fen, terwijl van de verschillende Nabi's of profeten Ahmad als de voor=
aa
mste nooit
vergeten wordt en een bijna goddelijke eer geniet. In deze
gUns t
deelen ook de Sahabat=Nabi's, de ondergeschikten of volgelingen
Van den
profeet Ahmad, vier in aantal en wel: Aboebakar, Oemar, Oesman
terwijl Abdoellah en Aminah, de vader en moeder van den profeet
mod, als Dewa en Dewi vereerd worden.
Ter eere (j e ]Va£/s Sahabat=Nabi’s met uitzondering van
van en
or
>derlijk, door anderen allen telkens tegelijk herdacht worden.
r
r? °epen en aangebeden en eens in het jaar herdacht bij de slametan
a
°emi.
EN DE VERSCHILLENDE SOORTEN
HET OFFEREN
VAN OFFERS.
machten, krachte"
lende góden, godsgezanten, engelen, verpersoonlijkte
hun mac
duivels, spoken, geesten, enz. en het geloof aan
'
en vermogens,
zich bij den Javaan die dwaling des geloofs ontwikke
langzamerhand
verwar
heeft, die het natuurlijke met het bovennatuurlijke vermengt en
i
zoodat hij nu eens van natuurlijke oorzaken bovennatuurlijke gevolge”
bovennatuurlijke °° r
verwacht, dat weder natuurlijke gevolgen van
staat o
allerlei verschijnselen, óf vaneen zwak verstand, dat, niet in
va
wat anderen zeggen, is bij den Javaan zoowel van godsdienstigen als
als practisc
natuurkundigen aard en kan daarbij ook zoowel theoretisch
die
daar het zich niet alleen bepaalt tot de voorstellingen,
heeten,
zich vormt, maar ook op zijn daden invloed heeft. Uiteen g°
Javaan e
t
dit bijgeloof de bron afgoderij,
dienstig oogpunt beschouwd, is van
bij den Javaan terug en zijnde basis, waarop de, inde volgende deelen
aa
wat daarmede in verband staat, alsmede de
behandelen tellingen, en
voorspellingen berusten.
uit af te leiden waarzeggingen, enz.,
274
Alhoewel de offers onderscheiden kunnen worden in vier soorten
n aar de voorbeschreven klasse van bevolking, die ze brengen, worden door
de eene klasse van bevolking dikwijls soorten van offers gebracht, die bij
een andere gebruikelijk zijn, zoodat zeer moeilijk is uitte maken, welke
s Peciale
offers door elke klasse van bevolking worden gebracht. Naar het
doel echter, waarvoor geofferd wordt, zijn de offers in vier soorten te
onderscheiden namelijk:
O- De offermalen gebracht aan góden, godsgezanten, engelen, ver=
borden genoemd.
b. De middelen tot wering van den invloed van duivels, spoken en
°rrnules of gebeden tot wering van den invloed van duivels, spoken en
275
AFDEELING A.
MACHTEN.
VAN HOOGERE
HFT
H INROEPEN VAN DE GUNST
OFFERMALEN.
DOOR HET AANRICHTEN VAN
DE SLAMETAN'S.
o®
gebracht hoogere machten,
offermalen worden aan
De slametan's of
dezegX «• v„o, o.»
l 2l*
m r
sluiten vaneen huwelijk of op
»e
offermad gelb ™
huwelijksgift wordt gegeven, wordt er een
han of
bruid en bruidegom, genaamd „ngroewah ~g .
bracht aan
de Widi,adan s of h ® meln *
of de beschermer der desa,
Dhanjang d
fan de Leloehoer en
Lelemboet o f de geesten der vom-ouders
de Widi,adar,
b
ee
overledenen. Gegoeden brengen
aan
wanten en
el
het ‘'
den avond voor het sluiten '
zonderlijk offermaal op
slam * fan zijrl
De gerechten voor voorgemelde
naamd Widijadareni" .
af
hoeveelheid de soorten hangen geheel
de en
niet voorgeschreven,
offermaal
nfheTslln huwelijk wordt er weder een
of „madjemoe e
J°° dit
SSkaiik. d
'
r
B
«b«d u ».<
rr
« •
v
“„T a s
bestaan uit bras koen
offermaal worden voorgediend,
g,
■ .
•
keuze
de koenir, kip in santen gelkookt
met het sap van
5 a 4 dagen
Gegoede Mohammedanen geven „odsdien*
„nadoel, n,anUe". dat.»
nafeestje genaamd
««„ soort „„
verkrijging van den zegen
karakter draagt e„ dient ter
sßs
*
£
wordt er voor het heil van e
g
geboren vrucht een
“
r::
Ss» -
-
de vmcht ee
maanden zwanger is en
Zoodra de echtgenoote drie
weder offermaal gebr
wordt er een
schelijken vorm heeft gekregen,
276
het heil
wiloedjengan nigani" wordt genoemd,
voor van
die „neloni" of „
de jonge vrucht, opdat deze tot behoorlijke ontwikkeling zal komen en ter
De gerechten, die bij dit offermaal
worden
voorkoming vaneen miskraam.
santen
voorgediend, bestaan uit sekoel panar
of geel gekleurde rijst met
de beide beenen.
gelaat, de borst, de rug,
de beide armen en
of het water
zinnebeeld, dat de banjoe kawah
van
kind, als een
drie
die bij dit offermaal worden voorgediend, bestaan uitsluitend uit
s
°orten gebak.
wordt weder offermaal ge=
Na afloop eener gunstige bevalling
er een
de brokoh's of mand*
kracht, die „
brokohan
"
heet en aldus genoemd naar
borden voorgediend, bestaande uit gekookte witte rijst met djangcm meair,
ee n
soort sajoer of soep, benevenspetjel ajam of gekruide kip, trcmtjan
of gebak=
salade, timoen, krahi of komkommer, benevens katjang dawa
hen katjang kedele. Het gebruikelijke gebed voor dit offermaal is het
Sebracht voor het heil van het pasgeboren kind, opdat het zonder onge=
"Poepoet poeser” wordt genoemd, voor het heil van het kind. De gerechten,
d' e
bij dit offermaal worden voorgediend, bestaan uit sego oedoek, rijst ge=
hookt in santen of kokosmelk met vleeschgerechten en toespijs naar keuze.
Op het kind wordt er een gelijk
offermaal
den geboortedag van
277
Is het kind vijf dagen oud, d.i. een pasaran of week van vijf dagen, wordt
er weder een offermaal gebracht, ~njepasari" geheeten, aan welk offermaal
veel waarde wordt gehecht voor het heil van het kind. De gerechten, die
bij dit offermaal worden voorgediend, bestaan uit sego boetjeng of seg°
toempeng, gekookte witte rijst, zooals deze uit de koekoesan komt, dus de
vorm vaneen kegel, benevens rijst gekookt in van kokosbladeren ge®
gehakt vleesch wordt gedaan, iwel=iwel of embeUembel, dat zijn zakjes van
van de maand, de week, en dag en vooral het uur der geboorte of den
godsdienstzin der ouders of grootouders. Ook wordt op dezen dag het
hoofdhaar van het kind geschoren.
Welgestelde Javanen brengen nog op den 7den en den 9den dag na de
geboorte van het kind offermalen, die ~m itoeng dina" en ~n jangang dina"
worden genoemd. De gebruikelijke gebeden, alsmede de gerechten, die
bij deze offermalen worden voorgediend, zijn dezelfde als die voor het
offermaal van den sden dag is bepaald. Ook het doel van deze offermalen
dagen wordt zelden gebracht, aangezien er weken zijn van 1 tot 10 dagen
9
en tot den loden dag alsdan eiken dag een offermaal zou gebracht moeten
Zoodra het kind 55 dagen oud is, welke dag ~weton” wordt genoemd,
d.i. de de pasaran, werd geboren, welke dag eenS
dag en waarop het kind
inde dagen voorkomt, wordt ook deze dag herdacht, door het brengen
55
sden dag bepaald met dit onderscheid echter dat er slechts één groote
rijstkegel wordt voorgediend. Indien het hoofdhaar om een of ander reden
niet op den sden of op den 7den dag werd geschoren, moet het op dezen
nieuwe kleeren gestoken, bij dit offermaal komt, dat ahinoem" wordt
~m
genoemd en mede ten doel heeft dank te betuigen aan de doekoen, die moe®
dit offermaal zijn dezelfde, als die voor het offermaal van den 55sten dag
bepaald.
Gegoeden brengen wanneer het kind 5,5 en 7 lapani telt, d.i. wanneef
het kind 5, ; en 7 X 35 dagen oud is geworden en soms ook wanneC
278
het den ouderdom heeft bereikt van 9X55 dagen, offermalen die ~neloeng
l<
*Pani", ~nglimang lapani", ~mitoeng lapani" en ~njangang lapani" wor=
den genoemd. De gebruikelijke gebeden en de
gerechten, die bij deze of=
Vermalen worden voorgediend, zijn dezelfde, als voor het offermaal van
Voor meisjes wordt op hun sden jaardag of zoodra zij besef krijgen van
•>donga Slamet
Op een leeftijd van 7 jaar voor meisjes en 9 jaar voor jongens wordt er
ee n
offermaal gebracht genaamd ~pasa", ~pangoer" of „goesaran" gedu=
,
rs
nde welk offermaal de tanden van het kind worden geslepen. Het doel
Van het tandenslijpen is verschillend. De een beschouwt het als iets wat
2 °°
behoort; een ander als een middel, om de schoonheid van het gelaat
e
Ve
rhoogen. Indien, om de een of andere reden, de tanden van het kind
nie*
hunnen worden geslepen, worden deze met een zilver geldstuk ge=
welke bewerking anda goesar" wordt genoemd en het tanden=
~t
u
)Pen geheel vervangt. Uit dit ~tanda goesar" kunnen opmaken,
zou men
a*
het tandenslijpen meer uiteen godsdienstig oogpunt geschiedt. De
die bij dit offermaal worden voorgediend, bestaan uitsluitend
gebak en vruchten, waarbij de delima of granaatappel niet mag ontbre=
e
-h het
aangezien na slijpen der tanden de schil van deze vrucht wordt
ezigd, om de tanden te polijsten of sisik. Het gebruikelijke gebed voor
d off ermaa i j s
i
C i on
ga Rasoel".
Gegoeden, meestal hadji's, brengen nog een offermaal voor het welzijn
atl
het kind, indien het de
pesantren verlaat, dat gatamaken" wordt ge= ~n
ernd. De
gerechten voor dit offermaal zijn naar keuze van den brenger,
gebruikelijk gebed is het
~d
onga Rasoel".
P een
leeftijd van 9 jaar voor meisjes en 14 tot 16 jaar voor jongens, al
ar
gelang van het ontwikkeling, wordt het kind besneden en in het Mo=
'r^
r
°ewah=ngrasoelaken" en op den avond van de besnijdenis het offermaal
>e
’ nang abang" of ~sega golong" gebracht. De gerechten voor het eerst=
ender nde
e offermaal zijn naar keuze van den brenger en bestaan voor
]
§' en oemde offermaal speciaal uit roode
„ , djenang dan wel uit rijst in
ee<ae ronde ballen als eenig gerecht. De gebruikelijke gebeden voor
279
beide offermalen is het donga Rasoel”, gevolgd door het „
donga Slamet”-
„
als kind gebracht, vanaf dien tijd wordt hij als volwassenen beschouwd
bestaan uitsluitend
gerechten, die bij dit offermaal worden voorgediend,
dit offermaal
uit soorten van djenang. Het gebruikelijke gebed voor
eenige
het meisje voetbanden
is het „donga Slamet”. Bij deze gelegenheid krijgt
Ofschoon niet alge®
als een teeken, dat zij prawan of huwbaar meisje is.
meen, worden meestal bij deze gelegenheid de ooren van het meisje
Het hiermede beoogde doel is, dat het meisje, wanneer zij eenmaal
Bijzondere beteekenis wordt verder gehecht aan een offermaal, dat voof
het ontginnen vaneen stuk grond door den aspirant=ontginner wordt aan®
dente ontginnen grond. Het doel daarvan is een offer te brengen aan
of de en
duivels, ten einde hen gunstig te stemmen voor ontginning
tevens ter afwering van mogelijke ongelukken, die den ontginners kun®
„donga Slamet.”
Eigenaardig is de „istika” , een offermaal, dat door de gezamenlijke land®
°a
bouwers vaneen desa aan huis van het desahoofd wordt aangericht
langdurige droogte, ter verkrijging van regen. Dit offermaal wordt aan®
'
luchtgoden. lede 1
geboden aan Indra, de god der lucht en aan alle andere
kinderen ineen plechtigen optocht een kat, die bij het offermaal tegen®
woordig is geweest, naar de rivier gebracht en gebaad en in plechtige o
280
Ook voor het heil van het dier worden er bijzondere offermalen gebracht
aan de góden, die over deze heerschen. Bij de geboorte vaneen veulen,
Buffel» worden kleine offermalen aangericht het
of runderkalf er voor
~dawet". De
Buisgezin. Deze offermalen heeten „brokoh" ,
~ketan" en
Werk, ook indien het houten geraamte vaneen huis is opgezet, bij het
vóór het verhuizen of bij het
*naken vaneen put of diepe uitgravingen,
Betrekken vaneen nieuw huis en bij elke bijzondere gelegenheid, wanneer
de aard
SUnstig te stemmen voor het beoogde doel. De hoeveelheid en
der gerechten zijn niet voorgeschreven. Het gebruikelijke gebed is het
ndonga Slamet” Voor het aanrichten vaneen offermaal voor den bouw
.
v
aneen huis of groot werk wordt meestal een stuk vee geslacht; de kop
de worden het offermaal inden grond be=
en
onderpooten gedurende
graven op de plaats, waar het gebouw of het werk zal komen te staan, als
een offer aan moeder aarde. Bij den bouw vaneen groot werk voor alge=
"leen nut werd vroeger zelfs een menschelijk offer gebracht.
Uit het bovenbeschrevene ziet men, hoe de Javaan elke bijzonderheid
*" het leven aangrijpt uit vrees aan de góden, geesten, heiligen en dui=
om
v els een offermaal te brengen. Hij leeft als het ware in en door offermalen.
Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat bij een offermaal de aanwe=
2i
gen netjes gekleed moeten zijn, waarom het voor den Javaan zeer moei=
281
DE PERIODIEKE SLAMETAN'S.
gen.
een offermaal op het veld aangericht, dat,, angler" wordt genoemd. Beide
offermalen worden aan het water gebracht. Het gebruikelijke gebed voor
beide offermalen is
het „
donga Slamet".
Het gebeurt dikwijls en vooral bij sawa/ibewerking, dat men eerst begint
het in orde brengen der
met
waterleiding, waarna de te bewerken grond
onder water wordt In dat
gezet. geval worden de beide offermalen voor
het water eerder
gebracht dan die voor den grond en wordt dan het offer*
maal voor het het laatste aangericht
vee en wel na afloop der werkzaam*
heden.
Zoodra de kweekbedden de
gereed zijn, wordt bij bet uitzaaien van
zaadpadi offermaal gebracht
een aan de zon en de aarde voor het doen ont*
kiemen van de zaadpadi. Dit offermaal heet „njebar". Het zaad wordt gedu s
wikkeling het of
van jonge pad/plantje, genaamd ~nandoer”, ~nembe"
282
uOendoer*oendoer". Dit offermaal wordt aangericht op het veld voor alle
vrouwen, die bij het planten behulpzaam zullen zijn. Het gebruikelijk
Sebed is het ~donga Slamet”.
Zoodra het planten is afgeloopen, wordt er aan voorgenoemde góden
'S'eder een offermaal gebracht, genaamd ~toelak Ama", d.i. afweren van
errnaal
aan voor zijn helpers. Dit offermaal heet ~metik” of ~panen".
e* doel daarvan is ter verkrijging vaneen rijken oogst en wordt gebracht
ar»
Dewi Sri. Na afloop van dit offermaal wordt begin gemaakt,
er een
!e t
• het snijden der padi. Het gebruikelijke gebed is het onga Slamet." ~d
e
durende het binden in bossen van de op het veld opgestapelde padi,
Pt
voor de vrouwen, die aan het binden deelnemen, een offermaal
off^aalht
® rm
c
op de sawah, genaamd ~goegoer toempoekan". Het doel van dit
is een dankoffer te brengen aan de Dewi Sri, de beschermgodin
r
Padi voor den verkregen oogst. Het gebruikelijke gebed is het ~donga
amet",
283
de schuren
Zoodra de padi geheel droog is, wordt er, voordat zij naar
wordt vervoerd, een klein offermaal aangericht ter plaatse waar de padi=
de
schuur staat, genaamd ~moenggah loemboeng", voor de huisgenooten en
vervoerders der padi. Dit offermaal heeft ten doel om den god Djantaka,
de bewaker der padi inde padrschuren, een offer te brengen en zijn hulp
Het gebruikelijke gebed is het
voor de bewaking der padi inde roepen.
„donga Slamet".
Ten slotte wordt het laatste offermaal voor de padi aangericht, zoodra
den eersten keer geopend wordt, om er padi voor het
de padi'schuur voor
een offer te brengen aan den god Djantaka. Het gebruikelijke gebed is
beschrijving van den god Djantaka reeds vermeld zijn. Deze formaliteiten
en de offermalen, die bij de beplanting, den groei en den oogst der padi
duidelijk bewijs, hoe de padi als een
worden aangericht, zijn een vroeger
desa. Het doel dit offermaal is, om hulde te brengen aan den eersten
van
der aan vader Adam en moeder Eva, aan de zeven empoe’s en de negen
de de de sterren, aan
dagen, aan de góden en geesten, aan zon, maan en
het vuur, het water, de aarde en den wind, aan het hout, de bladeren*
den steen al wat onder den hemel en boven de aarde is; voorts aan al bet
en
e n
wordt tot op
den huidigen dag eens in het jaar door elke desa gebracht
n
door eiken desabewoner er aan deel genomen. De kosten worden gezame
r
bedragen bijna geheel Java halven gulden vo°
lijk gedragen en over een
284
w
aarop met wedak oogen, neus,
mond en ooren aangegeven zijn. Deze pop
en weder bewogen, waarna een begin met het offermaal wordt gemaakt,
de
niaal, waaraan de bewoners der desa deelnemen, gunstig gestemd voor
haar wordt
bewaking der nog kleine kinderen inde desa, welk offermaal naar
genoemd dezelfde wijze gebracht wordt als die voor Njai Towong.
en op
de Zuidzee wordt ééns in
Door de bewoners der kusten van eveneens
bet jaar wel vóór den oogst der zeezwaluwnesten een offermaal gebracht
en
doel dit
aan
Njai gede Segara Kidoel, de Prinses der Zuidzee. Het van
offermaal is, om genoemde geest gunstig te stemmen voor den oogst der
zeezwaluwnesten en ter afwending van de ongelukken, die bij den oogst
bunnen plaats hebben, daar het uit de grotten halen van deze nesten zeer
gevaarlijk is. Dit offermaal wordt naar genoemde prinses genoemd, door
de n pachter der grotten gebracht en aangericht voor de lieden, die de
Van het gezin geboren werd en die eens inde 75 dagen voorkomt, met een
Ping. Een dergelijk offermaal heet „lahiran" of „pendak dina". Het ge=
offermaal, dat
Verder bestaat nog de gewoonte om na afloop vaneen
Sebracht werd tot heil van den brenger en diens huisgenooten, alsmede die
een
zakje, gemaakt van pisangbladeren, gevuld met gekookte rijst, gesne=
d en berkat is een Wadima of offerande
lombok en stukje vleesch. De
een
bestaande uiteen stuk vleesch van het dier, dat ten behoeve van het
of de soembang wordt de
fermaal geslacht werd. Met het geven van aan
het offermaal.
ontvanger het verzoek gedaan, een bijdrage te geven voor
ttet ?o cents of
de dubbele waarde
bedrag der bijdrage is gewoonlijk van
bet
ontvangen vleesch.
285
AFDEELING B.
DE PENOELAHAN'S.
De Javaan kent middelen tot wering van den invloed van duivels, spo®
geesten of het inroepen van den invloed van goede geesten; djampe' s
menschen, dieren, planten ge*
doea's d.z. bezweringsformules voor en
mule opgezegd.
boetarati loenggoeh ing boemi koenwa-
„Boetarata loenggoeh ing sela,
oeloen ing boemi djaja srenggara!
jakoen, koen Dhanjang, Gendroewa,
kan beboejoet!
ratoening Dhanjang, Dhanjang toewa,
in den
hij de bescherming van
Wanneer iemand op reis gaat, roept
dat drie malen onder he
Dhanjang desa met de ondervolgende formule,
aanvaardt.
branden van menjan opgezegd wordt, vóórdat hij zijn reis
Djanaka!"
286
De formules verlost te worden ziekten door den
om van Sambang=
banger opgelegd, worden opgezegd met inachtneming der plaats, waar
2 'ekte zich in het lichaam vaneen bezochte heeft genesteld. Zoo moeten
de formules ziekten
tegen van de verschillende deelen van het lichaam
borden opgezegd op:
Saterdag: Rechter oor, knieën en beenderenstelsel.
ra
Poespakati, akoe djaloek padang ati, dinar koe»
tjemantel ana poeloeng ati bijar padang, lap ilang, boemi sapitoe,
j
atikoe, ja hoe la ilaha illa Allah!"
V
°^en<^e f° rrnu le wordt gericht aan den kwaden geest, bewoner
Va h
n
v °° rc^a f ieh baadt of zijn behoefte de Nini
men 2 doet, of aan
An
Sga, vóórdat men terzake zich naar de rivier begeeft.
"
Joermaina soenat mahina, banjoe soengi boemi soeka moelia badan
sampoerna!"
Ondervolgende formule is gericht aan den Kanoen, om bescherming
Sen
kwade geesten gedurende een reis.
on f en
Kanoen sanking Wetan, tinoelak bali mengetan, si Kanoen
Pan
Sanamoe apa? Djim,
Pri, Prajangan, Prijangan, Gendroewa, lalabane
287
sambangi koerang setan
sikang Kanoen neda nginoem=nginoem shrang
loewih Kanoen.
Kanoen
Wonten Kanoen sanking Kidoel, tinoelak bali mengidoel, si
lalabane
panganamoe apa? Djim, Pri, Prajangan, Prijangan, Gendroewa,
koerang setan
sikang Kanoen neda nginoem=nginoem shrang sambangi
loewih Kanoen.
loewih Kanoen.
si Kanoen panga*
Wonten Kanoen sanking Lor, tinoelak bali mengalor,
Gendroewa, lalabane sikang
namoe apa? Djim, Pri, Prajangan, Prijangan,
koerang setan loewin
Kanoen neda nginoem=nginoem shrang sambangi
Kanoen.
si Kanoei
Wonten Kanoen sanking doewoer, tinoelak bali mendoewoer,
lalabane
panganamoe apa? Djim, Pri, Prajangan, Prijangan, Gendroewa,
sambangi koerang setan
sikang Kanoen neda nginoem=nginoem shrang
loewih Kanoen.
tinoelak bali mengisor, si Kanoen
Wonten Kanoen sangking ngisor,
Gendroewa, lalabane sikang
apa? Djim, Pri, Prajangan,
panganamoe
setan loewi
Kanoen neda nginoem=nginoem shrang sambangi koerang
Kanoen!" r
ond et
Vóór het huwelijk wordt, ter verzekering van geluk en voorspoed,
onder het branden van menjan-
staande formule drie malen opgezegd,
r»
assado Mohammadan
„Wa assado la ilaha illa Allah, wa anna
den GendroeW
vanger, om het te beschermen tegen de Koentianak,
het linker het kind inge
de Wewe, de volgende formule aan oor van
Allahoe akbar!
„Bismillahi arrahmani arrahim! f°
„
d.i. de
Aan het rechter oor wordt ingefluisterd de „Adam"
der aankondiging van het bid=uur als: ,
288
e cijfers achter de zin
geven aan hoeveel malen ze uitgesproken moeten
Verder aan beide ooren de „Sadat" d.i. een geloofsbelijdenis als;
»»La ilaha illa Allah wa Mohammad rasoel Allah!"
In verschillende streken
van Java voegt men hierbij nog de „adji wedi”
*>n ,
" a di> kaget", d.i. niet bang zijn, niet schrikken voor de Koentianak, die
'«wijls de bewerkster is van de Sawan of stuipen bij het kind. Aan het
v
°eteneind der slaapplaats het kind worden papieren wapens,
van
vlag=
get
ies, zonneschermen, enz., alsmede een bezem „Sada”, waaraan allerlei
s
Pecerijen gestoken zijn, als „
lombok” „dringo", „bangle” ,
enz. en die teza=
en
’itoembak sewoe" of de duizend pieken genoemd worden, neergelegd
afweringsmiddelen tegen ziekte of onheilen aanbrengende andere
°°ze
geesten. Ter bescherming van de moeder tegen den Tek=tekan legt
en haar
naast gedurende 40 dagen een klein krom mes of pangot" en
„
e
bladeren van den ~pandan doeri". Bij aanzienlijken bestaat bovendien
n
°? de gewoonte, het geboren kind te beschermen tegen den invloed
pas
Va n
booze geesten door de woorden: ~In naam van Mohammad, den profeet
zijn neef Ali\" door de vroedvrouw inde ooren van het kind te doen
Uisteren, terwijl op den zevenden dag door de vroedvrouw een mengsel
v
an
zout en bloemen wordt gestrooid over de vloer en rondom het kind,
°Pder den zout kome inde oogen
uitroep: ~Het van hem, die niet gelooft in
n
Profeet!" om het kind te beschermen tegen kwade invloeden van den
m
ensch.
'T*
‘er ongelukken
afwering van van duivels te wachten, kent de Javaan
e O
ndervolgende formule:
*|el een
gunstigen weg te verzekeren naar den Swarga, luidt als volgt:
" iahoe akbar 4; assado an la ilaha illa Allah 2; assado anna Moham=
D ..
ci )fers
achter de zinnen geven aan hoeveel malen ze uitgesproken
en
borden. Verder kent de Javaan nog formules voor verschillende
(j oe
l ei
nden
waarop wij in het derde deel nader zullen terugkomen.
Dg 1
v
aanschc Geestenwereld 289
19.
HET NGROEWAT
iedereen van den duivel verlost worden, dat de Kala het recht heeft gekre»
gen, tot zijn voedsel te gebruiken alle menschen behept met aanstekelijke
ziekten, plagen, kwalen, onreinheden, zonden en die een of ander misdrijf
hebben
begaan-
op hun geweten hebben of zij die ongerechtelijkheden
daarom alleen dan den duivel verlost
Dergelijke menschen mogen van
helm 15
anak kind, dat met
1. boengkoes; een een
geboren;
2. anak ontang=anting; een eenigst kind;
<s
anak pantjoeran pangiring indien het oudste kind een zoon
j.
sendhang; en de anderen meisjes;
zijn;
en
anak kedhana=kedhini; twee eenige kinderen, meisje
5.
jongen, geen tweelingen;
n
anak kembang sapasang; twee zoons of twee dochters, gee
6.
tweelingen;
7.
anak kembar; tweelingen;
he
8. anak pantjoeran kapit sen= drie eenige kinderen, waarvan
i6. personen, die het ongeluk hebben gehad, een pipisan of den gan
v
barafs, laatstgenoemden het hoofd der volgelingen en volgelingen
den Ka/a.
290
a. Voor den Kala:
*•
toempeng nganggo iwak een kegel gekookte rijst met ge*
zoetwatervisch;
7- iwak lele 2 oerip, winadhahan twee levende visschen ( lele's) in
tjoewo, banjoene banjoe kali een kom met water; het water
hangen worden;
l0 -
roedjak=tjrobo; roedjak van jonge vruchten;
1•
• kemiri=gepak, kemirinoten met harde schaal;
kemiri=djendoel;
‘ 2
- tjikal 2; twee uitgeloopen kokosnoten, ge*
schikt om te planten;
‘5-
bekakak*oewong; gebak, voorstellende menschelijke
figuren;
'4- djenang=katoel; een dikke brij van rijstzemelen ge*
maakt;
1
pala=kasimpar; vruchten van kruipplanten, zooals
komkommers, enz.;
zoetwatervisch;
*'
Pala=*kapendhem 7; zeven soorten van knolgewassen;
5
' djenang=ketan 7; zeven soorten van brij, gemaakt
van kefamneel;
4- toekon pasar; op de markt gekochte snoeperijen;
iwak lele 2 oerip, winadhahan twee levende visschen ( lele's) in
ïjoewo, banjoene banjoe kali een kom met water; het water
rivieren samenvloeien;
291
6. koepat; gaar gekookte rijst in vierkantige
zakjes, van gevlochten klaperbla=
deren gemaakt;
7. roedjak=tjrobo; roedjak van jonge vruchten;
8. ketjik=sawo; pitten van de sawovrucht;
9. ketjik tandjoeng; pitten van de tandjoengv rucht;
10. bendha; pitten van de icrndavrucht;
1 1 . kemiri=gepak; kemirinoten met harde schaal,
12. ejenang=katoel; een brij van rijstzemelen gemaakt;
15. pala=kasimpar; vruchten van kruipplanten, zooals
komkommers enz.;
gengroewat moet worden, plaats voor den doekoen, die alsdan de voor het
soerak para djawata, amidjilaken kasakten; ana banjoe teka wetan poetibt
mili mangoelon, ngileni Bathari Sri; warda, wardi, dadi!"
5. Ong, poerwa janti, jogija janti; kaget hijang Mandhalagiri; den
soerak para djawata, amidjilaken kasekten, ana banjoe teka kidoel abang»
mili mangalor, ngileni Bathari Sri; warda, wardi, dadi!"
4. „Ong, poerwa janti, jogija janti; kaget hijang Mandhalagiri; den
soerak para djawata amidjilaken, kasekten; ana banjoe teka koelon koening»
mili
mangetan, ngileni Bathari Sri; warda, wardi, dadi!"
?. „Ong, poerwa janti, jogija janti; kaget hijang Mandhalagiri; den
soerak
para djawata, amidjilaken kasekten; ana banjoe teka lor iring, mil>
mangïdoel, ngileni Bathari Sri; warda, wardi, dadi!"
6. „Ong, soen ngroewat palawadja; palawidja, pala=kapendhem, paia
kasimpar; jogija karoewat in denekkoe!"
denekkoe!"
9- „Ong, ri=ari; ja'na gada ncdha boeta mati; dewa tapa kaget; san?
292
to -
„Oentoe, oentoe, kapioentoe; omahkoe tabela
wesi; pagerkoe pepe»
baia; brekoethoekkoe adoes wedang; adja'na
marga, weleh, anjekel
ndhasing boedisrani, anjekel 'ndhasing Lelemboet; anjekel 'ndhasing
IX3I3 Kala, patioerip=ira
' wis katjekel dening denekkoe!"
.* 1 ‘
"Ong, mala, trimala; soen ngroewat trimalane si djabangbaji; wi=
oening; soesah*moenah; ana lara medhcng sapendeleng; soen pan*
>e ng,
sirna, ilang; ilang saking adjikoe si Koendjajakarna; ili=ili, katoet
ng banjoe mili, katoeting barat gedhe, katoet
ing lesoes; sagoeng jogija
karoewat dening denekkoe!"
l2 ‘
slra
om)ang ' Goeroe sira kang pinodja
a
f s
angking denekkoe; ili, ili, katoet ing banjoe mili, katoet
ged ing barat
®' batoet ing lesoes;
sagoeng in jogija karoewat in denekkoe!"
J
"° ng
s at J’ atoe
' iJaheng, soen ngroewat soekertane sidjabang baji; sirahkoe
ireng, ramboetkoe sang koeramejan; oenjeng=oenjengakoe
s an i
6mah
tle t^k 06
. IeSOCS; hathoekkoe sela tjendani; rahikoe sang lempengan;
sotijaning manik; idepkoe sang radjeg wesi; iroengkoe len»
gijj sang
ngln ' telakkoe
s
mertjoe andaroe; ilatkoe sang lemah melet; oentoekoe
atl „
k>aran re djeng; lambekoe sela tinangkeb; tjangkemkoe
=’
sang goewa»
ning
djanggoetkoe
ftiiroecl 6
pen dbabkoe
sang watoe soemangga; goeloekoe sang lemah
Set ra-
badiagan; bokongkoe mega belah; dlamakanakoe lemah
t
mdakkoe lindhoe prahara; gloedhoeg
minangka segoekoe; tjalareret
293
awedija sang boeta Kala;
minangka kedhepkoe; barat minangka napaskoe;
karoewat denekkoe!"
awedija sang boeta dhengen; jogija
antjah; moeroeb,
18. ~Ong, watoe item 'ndhaskoe; getihkoe minangka
arankoe sang radja taloe*
moebjar, sedhekala abra; moeroeb, ana pawon,
jaksa; ana lara teka kajoe,
wah; ana lara teka ngalas, arankoe sang geni
lara teka ngagaran, arankoe wregana djati;
arankoe sang reksa djati; ana
pandoelak; lara teka loeroeng'
ana lara teka setra, arankoe sang radja ana
294
sanking tanana; ili, katoet ing banjoe mili, katoet ing barat gedhe, katoet
ing lesoes; sagoeng ing jogija karoewat ing denekkoe!"
25. „Onggrong agni, anggrang agni; toja dipa Mendhala; tojagni; agnï
mati; Boeta mara, Boeta mati; setan mara, setan mati; Sambang mara,
Sambang mati; Dhengen mara, Dhengen mati; Antoe mara, Antoe mati;
Kala mara, Kala mati; Doerga singgah, Kala singgah; padha soeminggah
di Koembanlageni; ja akoe titah ing soekma!"
adoh; katiban adjikoe, si
godsdienst, die zoowel over den natuurlijken, als over den geweldadigen
dood gebiedt en de Naga's met hun drie volgelingen namelijk: de Sambang <=
Kala, zooals wij uit het Brahmaansch Pantheon gezien hebben. De be<*
zweringsformules zijn dan ook, zooals uit den inhoud blijkt, uitsluitend
tegen den Kala gericht. Het ngroewat wordt dan ook alleen toegepast op
zware zieken, die weinig kans hebben nog te kunnen genezen en eerst
295
DE DJAMPE'S.
enz.
veren zeer gevaarlijk zijn. Om die reden zullen wijde meest gevaarlijke
hier niet
vermelden; ook de daarbij noodige verrichtingen laten wij liever
onvermeld. Zij, die daarin belang stellen, kunnen
een en ander vernemen
tihela soekma ngadago di djalan los katjai ngadon tjerih njele oeroet koe*
ring mandi los kadarat ngadon mi dangdani nje eng oeroet koering lem*
pang tjai asa toewak bari kedjo asa tjatang bobo mangka welas mangka
asih ja asih maring awaking!"
296
„Bismillahi arrahmani arrahim! Allahoe akbar! Berkat kaboel, berkat
r asoel
Allah, berkat la ilaha illa Hoe. Kotta tami sama sama itoe ka dalem
een
nauwkeurig onderzoek naar dergelijke zaken heeft ingesteld, leert men
°°k de formules
met voorzichtig te zijn, daar deze over het algemeen
Voor den
onvoorzichtige niet onschadelijk zullen blijken te zijn. Om die
r
eden laten wijde djampe's voor het verdrijven van verschillende ziekten
onvermeld.
Llm iemand te betooveren, dient de ondervolgende djampe.
"Pedang, pedoeng, pedong! kapalang tjat badong sija ti hela Pangbn»
**goesken soengoetna, panglampatken matana, pangnjotjokanken tjelina,
ebet kantjing wesi karoewang koe tali rante, pangnjokotken ba=
oewang
l°ena, mangka rempoeng poetjoesna, rempag bajahna, pegatken tali
••Lamoen njaba, sija oelah arek hajang; hajang oelah boga pikir; boga
.lr oc lah njaba. Lamoen njaba, oelah hajang; lamoen asoep, sija pasti,
loer
radjah iman, awak sija djadi tjai!"
OQ
tweede djampe ~panjinglar” van dezelfde strekking, luidt als volgt:
"V'ng! Tjala tjali kemma, karna mani karna lingkemma; sama mani sama
297
De anjinglar”, die gebruikt wordt bij de cultuur der padi, ©r»
djampe ~p
298
DE RADJAH'S.
ter afwending van het onheil, dat uit het bekend maken van de geschiede»
nis kan voortvloeien.
De pantoen is inde Soendalanden al even populair als de wajang in
v an
een radjah wordt ngaradjah genoemd.
De radjah ~Pinggoet" luidt als volgt:
Raden Soetra Kandoeroewan Toe»
~Soerat koening soerat Pinggoet
Kemis boelan
rnenggoeng Rangga Waroeling, ngakalan njerat hing powe
Moeloed, moelane mimintoen soerat ka poetrane in Toendjoeng bang noe
tjalik di Lemahpoetih koesoemah di noesa Jawa; ratoe soeloek adji Mekah
Poemd.
toelis ti
-.Toembak binang tc kabilangpake noembakan tjeleng, titis
Poe letik, tapak tangan ti Dewata, Dewata noe bisa olah sapakem sapoe»
Tjintapoera ti
Sa
°er, moendoet sangoe ti Maroejoeng, lalabna ti moeara
299
naratas
tjaning paraj Tondjonglaja, toeloej angkat ngagarangsaj, angkat
nitahan
Tjibentang, toeloej indit njisir langit nginditkeun oerang Tjiawi,
marak di Parakan
oerang Mananggang; ari nandjoeng oerang Paroeng,
mihitek miroe*
tiga, noe marak oerang Tjidamar djeng oerang Pasir nagara,
djadi embanan serek let serek let atjina badagna lemboetna sarina redjeng
boektina!"
De voorgemelde radjah ~Asih" of radjah Paboewaran" wordt, volgens
„
opmaken, dat voor de andere lalakon s het er niet op aankomt, welke radjah
andere radjah's alle tegelijk één
opzegt, dan wel dat de vier voor
men
atjan aja, kakara Allah ta Allah. Boejoet gahoeng ratoe gahoeng, noe
Halimoen, boejoet erer boejoet ender boejoet ti bang laki larang Prahoe
radjah Pakoewan. Ahoeng dei, ahoeng dei, moewat ahoeng tiloe kali, dita
300
djoerig saketi, ditejang balad salaksa. Maoeng koeroe soesoemboelan,
l*adak galak dedepahan, kasemaran kescmoeran, kasemaran nabi Adam,
kasemoeran nabi Dawoed, nektek hideng ratna goemilang, moen ngala=
Poek djadi halimoen, moen ngajapak djadi sagara, notogna ka goenoeng
sagen overgenomen.
301
AFDEELING C.
GEESTEN.
DE WADIMA'S.
blad, waarin men bloemen en koekjes legt; een dergelijk offer wordt oo
en
gelegd op de nabij het huis gelegen kruiswegen, gevaarlijke plaatsen
hebben*
daar waar duivels, spoken en geesten hun verblijfplaats gekozen
'
aS
en op de velden uit djamoe, medicijnen en eieren, die tusschen de ge'X'
afgestorven voorouders.
'
Nijaji / a
Op Donderdagavond wordt er mede hulde gebracht aan
302
Aan den Sambangbanger, den Pati, den Dhengen, den Baja en den Bajoe
v oor volwassenen en aan den Sawan en den Sarap bij ziekte van kinderen.
stemmen voor het kind. Voor pasgeboren kinderen worden deze offers,
totdat het kind zeven dagen oud is, eiken dag gebracht.
Aan den Tjoblong door verliefden, om het voorwerp hunner liefde mach*
hg te worden.
geest.
'Jen en=W age of malem Selasa=Kliwon in huis en op het erf geofferd wordt
a ®n
alle onzichtbare huisgeesten, zijnde de Lelemboet en de Leloehoer, die
gerekend worden onder de voornaamste beschermers van huis en erf.
*
an een het heil de koe den stier,
buffel en Djoemahat*Wage voor van en
öeze
dagen noemt de Javaan „Goembregan". Op deze dagen wordt geof*
er d aan alle góden, geesten en duivels, waarmede deze dieren iets te ma»
hebben, terwijl het tevens voor hen rustdag is en zij niet voor de dien*
atan
°P den velden of elders gebruikt mogen worden.
303
AFDEELING D.
DE SEDHEKAH'S.
geheel werd afgeschaft, deze zelfs naast den Islam als aanhangsel daarvan
werd behouden, deze
waarom mengelmoes vangodsdiensten weleenS
]avanisme wordt genoemd en ten gevolge van welke vermenging de sedhe *
kah naast den Islam op
s
Java het burgerrecht hebben gekregen en geen
Javaan iets gewichtigs zal ondernemen, voordat hij een sedhekah heeft
gegeven, waarbij hij door het roepen vaneen modin als voorbidder en
den opgezegd.
De sedhekah s worden gegeven uitsluitend est
voor het heil van den 2®
vaneen afgestorven bloedverwant den
en vereerde heiligen, tot heil van
304
°f de
overledene, opdat deze geen moeilijkheden zal ondervinden bij het
onderzoek naar zijn of haar geloofsbelijdenis en goede
en slechte daden
door de verschillende
Malaekat's of engelen Roeman, Moenkar, Nakir,
Rakib, ook genaamd Kiraman of Katabah en Atid, ook genaamd Katibi'n
o
Katabah, en de nabi Ahmad of Mohammad
gunstig te stemmen voor
den of de overledene.
De Malaekat Roeman komt
namelijk den dag van overlijden en wel
adelijk na de begrafenis bij den geest van den of de overledene, hem
om
°
haar te herinneren of haar
aan zijn goede zoowel als slechte daden,
°Pdat de geest zich die zal
herinneren.
De Nlalaekat s Moenkar en Nakir
komen den 2den dag bij den geest
den of de overledene hem of haar
en vragen naar zijn of haar geloofs»
e
b)denis, ten einde deze aan Allah te kunnen mededeelen.
De Malaekat's Rakib en Atid komen den 2den dag
k
na bovengemeld
esoek bij den geest vaneen of de overledene. De eerste vraagt hem of
naar de reden van zijn of haar goede daden, terwijl de tweede vraagt
de redenen
J>ar van zijn of haar slechte daden, ten einde deze aan Allah
me «e
te deelen.
Het gebruikelijke gebed deze sedhekah is het
voor „donga Rasoel" gevolgd
° or
het „donga Slamet”.
me^en k an zi ’ n daar de de
overgang binnen bepaalde tijdperken
s
lecht s in de
'
een^f °
"* man P a^ans" of
~m itoeng dina", tot heil van den geest van
J ec j nOiatang poeloeh dina", tot heil van den geest van den of de over»
ne
' °Pdat hem of haar den 45sten dag het afsterven of den
na
4osten
=■ na de
opstanding van den geest, de
overgang naar de lsten hemel
°j*
e
deelachtig worden.
k eS *
issin§: °f de geest de lsten hemel overgaat of
4oste n
naar
niet, wordt den
m aa^ ook
na et a fsterven door Allah
genomen, vandaar dat het offer»
op dezen dag wordt gebracht, tevens om de nabi’s en engelen
ög T
a
vaansche Geestenwereld 20. 305
d
Joesoep, Ngidjrail Ibrahim, die om
namelijk Ahmad, Djabarail, en
teloe" „kaping pa
herdenkingsoffermaal gebracht, genaamd „kaping
en
J
de laatste wiWM*
Bsten jaardag, een
terwijl den sden, óden, 7 den en
telkens een offermaal wordt ge
ia
den 4den, 5 e
te stemmen voor den overgang
naar
om
Allah gunstig
.
{
hulde wordt ge r
óden hemel en naar den Swarga, waarbij tevens
den ineen an
kind nog geen zonden heeft en voor
aangezien een
de voorgeschreven otte
desa gestorven bloedverwant, door anderen
306
DE SEDHEKAH'S IN DE VERSCHILLENDE MAANDEN.
s
°on, die het offermaal aanricht. Zij worden hieronder in volgorde en
2e er
beknopt vermeld.
Den isten van de maand Soera wordt er een offermaal aangericht,
Senaamd ~g
arebeg Besar", tot viering van het Javaansche nieuwjaar. Dit
°ffermaal wordt alleen aangericht door inlandsche hoofden en gegoeden,
ofschoon inden laatsten tijd ook door handelaren meer aandacht aan dit
e est
wordt geschonken. Het gebruikelijke gebed is het
~d
onga Slamet".
Gedurende dit offermaal worden de afgestorven familieleden herdacht.
Dp eiken Vrijdag inde maand Soera wordt er door de santri's een offermaal
Ongericht ter eere van de Nabi's of profeten en van de Sahabat Nabi’s of
Qe
ondergeschikten van den profeet Mohammad. Deze offermalen worden
'’Soeran" genoemd. Het gebruikelijke gebed is het ~d onga Slamet".
Den loden van de maand Soera wordt er een offermaal aangericht,
Senaamd „Soeran", ter herdenking van den dood van Mosain, Moham=
kleinzoon, die inden slag bij Karbala sneuvelde in het jaar 680 n.
Df eiken
Woensdag inde maand Sapar wordt er door de santri's een
ot
iermaal aangericht ter eere van de Nabi's en van de Sahabat Nabi's,
"Saparan" genoemd. Het gebruikelijke gebed is het „donga Slamet".
Dp den l aa t s t en Woensdag inde maand Sapar, volgens anderen op
etï
Woensda gKliwon, die samenvalt met den 2Ósten dier maand, wordt
6r
00r offermaal
santri's, hadji's en gegoeden een aangericht, genaamd
' na
wekasan",
"
d.i. de laatste Woensdag of laatste dag voor de offers
tlla len, die inde maand Sapar aangericht worden ter eere van de Nabi's
f ll vande Sahabat Nabi’s, welk offermaal tevens dient tot heil van het
u
*sgezin. Het gebruikelijke gebed is het „donga Slamet."
en I2den van de maand RabingoeUawal wordt er door santri's, hadji's
etl
Segoeden ter herdenking van Mohammad's geboortedag een offermaal
aa
«gericht, genaamd „Moeloet" of „Moeloedan". Het gebruikelijke gebed
lS
«et
„donga Rasoel".
'“'P eiken
Dinsdag inde maand RabingoeNakir wordt er door de santri’s
ee P
off erma gi de Nabi's de Sahabat
aangericht ter eere van en van Nabi's,
e
Paamd ~B akda=Moeloed" of „Bakda^Moeloedan". Het gebruikelijke
Se ed
is het „donga Slamet".
307
Op eiken Zondag inde maand DjoemadiUawal wordt er door de santri’s
ter eere van de Nabi's en van de Sahabat Nabi’s een offermaal aangericht,
genaamd ~DjoemadiUawal". Het gebruikelijke gebed is het ~donga
Slamet".
Hetgeen wij er van vernamen, dient dit offermaal ter afwending van all®
gevaren en onreinheden, die de hond kan aanrichten, daar dien dag
op
door Allah de hond werd geschapen en wel het oogenblik dat Hh
op
Eblis voor straf inde gedaante vaneen hond veranderde. Daar EbH s
wordt beschouwd als de duivel, zoo is het eigenlijke doel van dit off® 1"*
maal ter afwending van de onheilen, die door den duivel veroorzaakt
worden. Het gebruikelijke gebed is het onga Slamet".
~d
offermaal aangericht ter eere van de Nabi's en van de Sahabat Nabi' s'
genaamd „
Redjeb". Het gebruikelijke gebed is het
„
donga Slamet".
,s
Op den 27sten van de maand Redjeb wordt er door de santri's, hadji '
en gegoeden een offermaal aangericht, genaamd ~mihrad” of ~mikrad' <
i?den Roewah door Allah wordt bepaald, wie gedurende één jaar zuil®®
sterven of blijven leven. Het gebruikelijke gebed is het onga Slamet-
~d
Den ïsten van de maand Roewah, volgens eenigen tusschen den ïjde®
en den laatsten dag van de maand Roewah en volgens anderen op
d en
ïsten van de maand Poeasa, dat is de dag van het begin der vasten, word*
1’
door het hoofd van elk huisgezin, dat afgestorven familieleden te gedenk®
1"'
heeft, een offermaal aangericht, voor het heil de zielen dier afgesto
van
venen, genaamd ~R
oewah". Er wordt verondersteld, dat de afgestorv®”
s< *
familieleden daarbij tegenwoordig zijn, daar deze voor de viering der PoeO
te
te maken. Op den 2isten, 25sten, 25sten, 27sten 29sten wordt
en
er
308
*
,,n: Ahmad d.i. Mohammad, Djctbarail d.i. Gabriël, Ibrahim d.i. Abra=
" am
Joesoep d.i. Jozef en Idjrail of Ngidjrail d.i. Israël. Het
'
gebruikelijke
gebed is het onga Traweh".
~d
V1 Roofden een offermaal aangericht voor de viering van het einde van
e
kleine vasten, die van den 2den tot en met den 7den duren, ~bakda
awal doch
genaamd, bij den kleinen man meer bekend onder den
n
aam van ~bakda koepat" of ~lebaran ketoepat” ,
omdat bij dit offermaal
gewoonlijk alleen koepat of ketoepat, d.z. zakjes gemaakt van klapah\ade=
Wa arin
rijst wordt gaar gestoomd, met de daarbij behoorende gerech=
et
h wordt voorgediend. De lebaran ketoepat is voor den kleinen man een
g °ot feest. De desa= en Inlandsche hoofden en prijaji’s of ambtenaren,
e
op den dag het einde der groote de koeta of
van vasten naar
afdeelings»
o
°tdplaats den Regent met dien dag geluk
gaan, om te wenschen, houden
den Ssten djagongan of receptie met
een nm/crngvertooning of tajoeban=
rti ), welke partij besloten wordt met een tandak of dans, waarbij het
2e er
vroolijk toegaat. Het gebruikelijke gebed is het
~d
onga Slamet”.
U
P eiken Maandag van de maand Sela sordt er door santri’s offers
een
309
HOOFDSTUK 111.
DE TIJDREKENKUNDE OP JAVA.
DE VOORTIJD.
de Babad
van Adji Saka op Java. Ook de verschillende lezingen van
aan met de stichting van
het rijk Mendang, toen Java
tanah Djawi vangen
‘s
bewoond De geschiedenis van deze vijf eeuwen
bijna vijf eeuwen was.
en
weinig bekend en men vindt haar slechts bij stukjes en brokjes hier
zooa s
Hindoesch geschrift, waarin vermeld wordt, dat Noesa Kendang,
1901 elf duizend negen honderd jaren geleden, werd het land, thans
Azië en
dat toen het vaste land
Indische Archipel genoemd, met van
aar
toen uit over negen eilanden. Door vulkanische uitbarstingen en
schrift aangeteekend, dat Ardjoena, vorst van Astina, een rijk gelegen
was,
wordt in dat geschrift niet vermeld, vermoedelijk echter te
v°
omstreeks het jaar 45°
terugkeerden of omkwamen. Dit geschiedde
Chr. De eerste volksplanting beleed den Shiwaïstischen godsdienst.
310
Een duidelijker geschiedenis van den voortijd vonden wij ineen, zoover
geschrift, waarop
vermeld staat
w ij kunnen nagaan nog onuitgegeven
~Seraf asal kraton Malang" waarin vermeld wordt dat de Radja Roem, d.i.
legenden de vorst
de Soeltan van Turkije, doch volgens andere van
Dekhan, omstreeks het jaar 350 voor Chr. onder bevel van Adji Keler een
de
geheel Java gold, zoodat niet met zekerheid gezegd kan worden, waar
tweede volksplanting zich vestigde; men vermoedt echter, dat dit geweest
De menschen
Semampier, gelegen nabij het tegenwoordige Soerabaia.
is te
v an
deze tweede volksplanting waren Animisten.
Ha verloop van eenigen tijd zond de vorst van Dekhan zijn Pati naar
de
volksplanting nog een overschot van slechts veertig paren. Vele men-
2 >ekte omgekomen. Bij zijn terugkomst deelde de Pati den vorst zijn be=
bodem van
vi
nding mede. Deze gelastte den Pati wegens den vruchtbaren
Java dan de
volksplanting daarheen te zenden, beter toegerust
nog een
maanden. Tevens
landbouwgereedschappen en levensmiddelen voor zes
Waisija’s ingelijfd bij het rijk van Mendang, bijgenaamd Kamoelan, toen
Hgastina of Gadja hoeija geheeten. De toen regeerende vorst van dit rijk
heette Djaijabaija. Hij verlegde zijn zetel naar Kediri en gaf aan zijn
311
nieuw rijk den naam van Doho. De vorst Djaijabaija was niet alleen
koning maar ook een geleerde en profeet. De bekende voorspellingen van
Djaijabaija, van hetgeen tot het jaar 2074 der Javaansche tijdrekening
eerlang op Java zal gebeuren en die bijna alle bewaarheid werden, staan bij
de Javanen in eerbiedige vereering. Uit eenige oud= Javaansche geschriften,
die van Adji Saka zoowel als van Djaijabaija melding maken, zou men
kunnen opmaken, dat met beide namen één persoon wordt bedoeld. Dit
is een dwaling en moet worden toegeschreven aan den naam Praboe
Djaija Baija, die Adji Saka aannam, toen hij vorst werd van Mendang,
alsmede dat Adji Saka ook voorspellingen heeft gedaan. Deze voorspel*
lingen betreffen echter den voortijd en het rijk Astina.
Hoewel wij in dit hoofdstuk uitsluitend de gebeurtenissen van den voor»
meerdere vermelding den lezer in het vervolg van nut zal zijn.
312
Volgens een andere lezing van deze legende zou Adji Saka een staatss»
dienaar zijn geweest van Praboe Djaijabaija, een afstammeling van Har=
djoena voornoemd, vorst van Astina en door dezen zijn uitgezonden voor
Na het overlijden van vorst Praboe Djaijabaija in het jaar 125 na Chr.
hwam Adji Saka, die reeds bejaard was, met een beter uitgeruste Boed=
Volg ens een weder andere lezing van deze legende, kwam Adji Saka op
Java vergezeld van slechts twee volgelingen, die zijn schip bestuurden,
schijnbaar om den vorst van Mendang te dienen, doch ten rechte om hem
door een list te verstooten of te dooden. Dit geschiedde in het jaar 78 na
Chr. Toen hij bij den vorst van Mendang als staatsdienaar in dienst trad,
vroeg hij tot belooning behalve een verblijf, voeding en kleeding, een
Plekje grond ter grootte van zijn hoofddoek, dat hem werd toegestaan.
Waar dit stukje grond gelegen werd echter met
was, bepaald. Kort daarop
vermoordde hij dooreen list den vorst van Mendang, zonder dat iemand
hem van den moord kon beschuldigen. Adji Saka vorderde toen den hem
t°eg e2e gden grond en koos die op de plaats waar de troon van den vorst
v an
Mendang stond —en eischte van den Pati, dat hij hem tot vorst van
Mendang zou uitroepen. De Pati zag in Adji Saka zijn meerdere in ont=
Wikkeling en slimheid, waarom hij aan zijn eisch voldeed.
onderstelle n, dat Adji Saka een roover was. De meeste Javaansche ge=
Welke van deze drie legenden de ware is, doet hier niets ter zake. Uit
a 'e drie blijkt, dat Adji Saka in het jaar 78 of 125 na Chr. op Java kwam en
''orst werd
van het rijk Mendang, terwijl uit vele andere legenden blijkt
at hij bij zijne komst op Java het Javaansche alphabet en een tijdrekening
e eft ingevoord.
hl<t de Babad's
blijkt verder, dat de volksplanting van Adji Saka aan=
*
ïler kelijk versterkt werd door Boeddhistische landverhuizers en wel het
6erst >n het jaar 154 na Chr., die zich vestigden aan de Zuidkust van Java,
Sanaamd Baroeng en Tembini, welke kuststrooken in het jaar 444 na Chr.
0r een aardbeving van Java werden gescheiden en thans twee eilandjes
v
°nnen, gelegen nabij Poeger Koelon, thans nog Baroeng genaamd en
a
ij Tjilatjap, thans Kambangan genaamd. In genoemd jaar werd ook het
a °d
Bawean door Boeddhistische landverhuizers bezet,
verder kwamen Boeddhistische landverhuizers op Java :
n het jaar na Chr., die het tegenwoordige Japara bezetten; in het
157
laar
165 na Chr., die het tegenwoordige Tegal en Banjoemas bezetten;
bet jaar
174 na Chr., die het Tenggergebergte bezetten; in het jaar 195
313
na Chr., die de tegenwoordige afdeeling Kedoe bezetten; in het jaar 216
na Chr., die het tegenwoordig Madioen bezetten; in het jaar 252 na Chr.,
die het tegenwoordige Djokjakarta bezetten; in het jaar 272 na Chr., die
het tegenwoordige Kediri bezetten; in het jaar 295 na Chr., die het tegen*
woordige Nawi en Bodjonegoro bezetten; in het jaar 512 na Chr., die het
tegenwoordige Koedoes bezetten; in het jaar 314 na Chr., die het tegen*
woordige Modjokerto bezetten; in het jaar 424 na Chr., die het tegenwoor*
dige Soerakarta bezetten. Verder wordt er inde Babad's nog melding
gemaakt van vele volksverhuizingen, die plaats hadden inde vijfde, zesde
Indië te
en zevende eeuw uit naar Java om godsdienstige vervolgingen
die in die tusschen de aanhangers den leer van
ontgaan, eeuwen van
begrensd door de Tji Dani ter eene en de Tji Taroem ter andere zijde,
een gebied dus overeenkomende met dat gedeelte van West=Java hetwelk
heden de resientie Batavia vormt en welk gebied in het jaar 1619 na
Chr.
Java, dat hem slechts gedeeltelijk gelukte vaneen gebied later ~Soenda
genaamd.
Een achtste volksplanting had plaats in het jaar 654 na Chr., van
welke
3
wij het volgende vermeld vinden. De vorst van Astina, Praboe Djaijabaij '
die in het jaar 125 na Chr. overleed en hiervoren reeds genoemd is, ban
de
vele afstammelingen en opvolgers, waaronder ook Koesoema Tjitra
voetstappen van zijn ondernemenden voorvader volgde. Hij veranderd®
den naam van zijn rijk Astina in dien van Goedjrat of Koedjrat, omred®
a
hem dat dit vorstendom in Den
voorspeld was, Kling zou te niet gaan.
’)°
voorkomen, wenschte hij
z
kende hiermede het ongeluk niet te kunnen
va* 1
rijk naar Java over te brengen. Hij zond daarvoor onder aanvoering
zijn zoon Awap eene volksplanting Boeddhisten naar het Noord®Oostebl
ta n '
gedeelte van Java, bestaande uit 5000 lieden van de geslachten Djalma
Djalma oendagi, Djalma oedjam doedoekan, Djalma pangiarik en Djal ,l,a
pradjoerit. Zij landden het eerst in het Westelijk deel van Java, doch
Z ’J
gens de woestheid en ongezondheid van dat deel
gingen van Java
weder scheeps en voeren naar het Oosten, alwaar geland werd. De aanvoer*
vall
der Awap stichtte een nieuw rijk Mendang en gaf dat den naam
eII
Mendang Kamoelan. Hij liet zich tot vorst van Oost=Java uitroepen
nam den naam aan van Brawidjaija Sewala Tjala.
toe**
Een negende volksplanting had plaats in het jaar 644 na Chr.
314
landingsplaats hij den naam gaf van Ngamerto. Hij stichtte aldaar het rijk
Penging, ook Milawa Pati genaamd.
Wat betreft de eerste komst der Chineezen op Java, werd de pelgrim
Shi Fa Hian het jaar 400 Chr. China door
in na op zijn terugreis naar
Java, waarna hij gelegenheid vond naar China terug te keeren, alwaar hij
behouden aankwam. Ineen werk, genaamd Toe Kioek Kie, heeft hij
Java, dat door hem Ja va wordt genoemd, beschreven. Ten gevolge van
een en ander zond de Keizer van China gezantschappen naar Java, die een
Chr. de
Java. Hun komst betrof speciaal den handel. Zij bekeerden
op
a °°als
die geschiedboeken in West=Java heeten, geen aaneengeschakelde
Seschiedenis van Java is bijeen te brengen, daar in deze geschriften ga=>
te putten, doch deze zijn zoo dat zij slechts enkele gebeurde
vaag,
e*ten
kunnen staven, zoodat de geschiedenis van Java, vanaf de komst
van
Adji Saka tot de verovering van het rijk Jakatra en de stichting van
atavia door de Hollanders in het jaar 1619 na Chr., vrijwel duister is.
315
DE EERSTE VOLKSPLANTING IN OOST=JAVA.
vroeg hen : „Hebt gij op uwe reizen eilanden aangetroffen, die niet ba*
woond zijn?" De zeevarenden antwoordden: op
„Ja heer, wij hebben
reizen niet dit rijk en
onze ver van een groot eiland gezien, dat nog
woest
onbewoond is; het heet Noesa Kendang (de Java). AR
vroegere naam van
het wil
men omzeilen, duurt de reis wel veertig dagen, zoo groot is hef ■
Ook vindt vele groote kleine
men er en bergen en rivieren."
Nadat de Rijksbestuurder andere had verzameld betref*
nog gegevens
fende andere onbewoonde eilanden, begaf zich den vorst en
hij naar
verzamelen, die geen grond bezaten en deze met hun vrouwen en kinderen
het eiland
naar Kendang te brengen en daar zich te vestigen.
De toebereidselen de reis *”
voor en de uitrusting der prauwen was
twee maanden gereed, men voer af van de kust van Koromandel en zette
koers naar Noesa Kendang.
Zij kwamen aan in het Oostelijk gedeelte van Noesa Kendang op eetl
kust, waar veel Djawi groeide, warom zij aan die plaats den naam gave”
van Djawi.
316
Adji Keler, een onderzoek wenschende in te stellen waar geland kon
Worden, voer een groote rivier op, aan welke hij den naam gaf van Se
Mampir (d.i. vertaald : de plaats waar men het eerst aankomt; deze rivier
Zoo spoedig zij konden, keerden zij naar Roem terug en deelden den
vorst hun wedervaren mede, zeggende : „Ja, groote heer, al de anderen zijn
door monsters verdelgd."
Toen beval de vorst alle geleerde priesters in zijn rijk te doen oproepen.
Toen allen vergaderd waren, sprak de vorst : „Wel, gij allen geleerden!
Wa t dat Het enkel door monsters
denkt gij toch van Djawi ? is en duivels
delgd."
En de priesters spraken : „Als het den vorst van Roem behaagt, zullen
Wl
I toovermiddelen aanwenden, om die reuzen, monsters en duivels te
die
inde holen der bergen een schuilplaats zochten, anderen storten zich
>n z
ee en weer anderen stegen de lucht in.
Toen de reuzen en monsters gevlucht en de duivels in het luchtruim
verdwenen waren, stelden de priesters een onderzoek in naar de geaardheid
Van den bodem en bevonden, dat Djawi zeer vruchtbaar was en geschikt
*°t
bewoning. De priesters aanvaardden den terugtocht naar Roem en
Verdwenen waren door de groote kracht der toovermiddelen, liet hij den
hksbestuurder roepen. Toen deze gekomen was, sprak de vorst tot hem
317
tingen beveiligd werden. Deze desa's werden genoemd : Ngawoe, Hawoe
Madoera werden hoof*
langit, Dewarawati, Mandaraka, Ngamarta en en er
als hoofd over alle desa's werd aangesteld. Verder nam de Rijksbestuurdef
maatregelen tegen het vluchten, door alle gebruikte vaartuigen mede terug
te nemen naar Roem.
zij
De
genomen maatregelen kwamen deze volksplanting ten goede ;
vóof
De bovengemelde geschiedenis gebeurde ongeveer in het jaar 350
Chr.
318
DE EERSTE VOLKSPLANTING IN WEST* EN
MIDDEN=JAVA.
v °or het volgend verhaal, dat vermoedelijk plaats vond inde jaren 450
v óór Chr.
en 50 en 78 jaren na
Reeds zeer lang geleden leefde er in het rijk Astina, d.i. Kling, Koro=
mandei, een vorst genaamd Ardjoena, die de wensch koesterde zijn rijk
uit te breiden, door de naburige onbewoonde eilanden te doen bevolken
Het grootste eiland, dat daarvoor het eerst in aanmerking kwam, was
Java, toen Noesa Kendang genaamd. Daartoe bracht hij een groote volkse
Planting bijeen, scheepte zich met deze in en deed koers zetten naar Java.
Hij deed landen in het Westelijk gedeelte van Java (vermoedelijk ter plaat=
se waar thans de desa Banten nabij Serang gelegen is).
De eerste bewoners van West=Java hadden echter zooveel last van
ni et
meer waren en de vorst maatregelen nam tegen ontvluchten, gelukte
deze breide zich de binnenlanden uit.
volksplanting volkomen en naar
De vrouw van den vorst van deze volksplanting, welke later de bevolking
Wer d het wati. Uit haar werd geboren
van rijk Padjadjaran, heette Bramani
ee n
zoon, genaamd Tritroestha (volgens andere legenden Tritrestha). Deze
2°
on
ging als jongeling naar Dekhan (kust van Koromandel) om daar den
v
°rst Saliwahana te dienen en den eeredienst van Boeddha, ook Saka ge=
319
Als punt van vestiging koos hij het midden van Java en landde met zijn
eerste jaar der door hem ingevoerde tijdrekening. Ook voerde hij
wettelijke bepalingen, die in Dekhan van kracht waren, op Java in> etl
woord Djawi).
Met de overige menschen zijner volksplanting begaf hij zich allereerst
den
naar een nabij gelegen berg, later Goenoeng Kendeng genaamd, om
hemzelf terug *
e
wapen, met last, dat aan niemand af te staan en het aan
geven.
Na de windstreek '*' aS '
bepaald te hebben, waarin de open plek gelegen
ging hij met zijn volksplanting, een weg kappende, inde richting van
aa °
open plek. Ter plaatse aangekomen, liet Adji Saka een desa bouwen,
welke hij den naam gaf van Blora. Na alles geregeld te hebben, sticht* 3
r
hij het rijk Mendang en liet zich uitroepen als vorst van Mendang ond®
den naam van Praboe Djaijabaija.
ett
Later verplaatste hij de hoofdplaats van het rijk van Mendang naar e
van
plaats, door hem Poerwadadi (Grobogan) genoemd, gelegen niet ver
de desa Blora.
her > n
'
hij aan dat wapen zeer gehecht was, gaf hij aan zijn tweeden bedieu^ e '
en
Doro genaamd, een ander wapen, met last dat aan Sembodo te geven
zijn eigen wapen terug te brengen.
Toen Doro op
de plaats kwam, waar Sembodo nog steeds wacht*®'
D° (0 '
weigerde deze het wapen van Adji Saka af te geven en zeide aan
dat zijn meester hem uitdrukkelijk gelast had, zijn wapen alleen
h
hemzelf terug te geven. Doro antwoordde, dat Adji Saka hem gelast
aan Sembodo een ander wapen te geven en zijn wapen aan hem terug
brengen. Sembodo stelde toen aan Doro voor, hem als waker te vervang
opdat hij aan den last van zijn meester kon voldoen, door zelf het wap® n
13
brengen. Doro weigerde echter, daar dit in strijd zou zijn met den
320
door hem ontvangen en daar beiden wenschten te voldoen de hun
aan
Segeven opdracht, kregen zij twist en begonnen om het bezit van het wapen
te vechten. Daar zij even moedig even sterk waren, verwondden
en zij
e lkaar
doodelijk.
Daar de Goenoeng Kendeng slechts eenige uren Blora is
gaans van
gelegen en Doro binnen den tijd, dat hij terug kon zijn, nog niet was terug=
Sekeerd, herinnerde Adji Saka zich den last aan Sembodo gegeven, om
2l )n
wapen onder geen voorwendsel aan een ander af te De trouw
geven.
Plaats, waar hij Sembodo had achtergelaten, vond hij zijn beide bedienden
adende in hun bloed op den grond liggen. Nadat hij de reden van hun
van beiden vernomen had, stierven zij.
Adji Saka had diep berouw, aan beide bedienden tegenstrijdige bevelen
te
hebben gegeven. Bedroefd zat hij neder bij de lijken en verviel in
t> e Peins.
Ter
herinnering aan zijn eerste bevel als vorst, dat zulke noodlottige
Sevolgen had gehad, sneed hij inden bast van den boom, waaronder de
.en lagen, in het kort de geschiedenis van het gebeurde als volgt: Hana
wraka, data sawala, padha djajanja, maga bathanga (Er waren gezanten,
kregen twist, gelijk was hun moed, ten slotte werden zij lijken),
loen Adji Saka klaar was, herlas hij
zijn inscriptie en het viel hem toen
dat alle klanken daarin
vertegenwoordigd waren. Om zich daarvan te
Ver
°j s
tuige n , sprak hij luid elke lettergreep van eiken zin afzonderlijk uit
’ na, tja, ra, ka, da, ta, sa, wa, la, pa, dha, dja, ja, nja, ma, ga, ba,
tha ' ng a .
Na
eenig nadenken, nam hij zich voor, deze lettergrepen te bezigen voor
e
alphabet van de Javaansche taal, als een herinnering aan zijn trouwe
321
GEOLOGISCHE VERANDERINGEN.
"
overgenomen uit
geheel Atlant
gedurenden den zondvloed, waarbij
o.m.
plaats grepen
op
verzonk, welke vloed ook oorzaak was van geologische veranderingen
,3V
W. de F., vonden wij °P
In het werk A. P. Sinnett, vertaald door
van
van
eenige omtrent het verzinken
bladzijde 54, 55, 56, 58 en 59 gegevens
uit
Laat zelf klein stuk getuigenis aan toevoegen
mij er nog een
van dien ouden weg zijn gevonden, evenals inde ondiepe helde
sporen
het vasteland.
wateren tusschen de kust en
voor de geheele wereld was, wat Europa thans is, nl. het brandpunt
Zuidwaarts omvatte het 't grootste deel van het tegenwoordig Brazilië
Noorden)
strekte zich uit tot het huidige Afrika, dat toen, behalve 't
e n*
de tes
Van dit Noordelijke deel strekte zich een landtong, waarvan
't r°
woordige Canarische eilanden de bergtoppen waren, naar
f va
,,
322
De hoofdstad dit uitgestrekte vasteland, dat natuurlijk
grootste van
vele volkeren en vele groote steden omvatte, was daar gelegen, waar thans
bet midden van den Oceaan is, tusschen de Kaap Verdische eilanden en
Piillioen jaren teruggaan, had 's werelds aardoppervlakte een geheel ander
aanzicht dan in het Atlantische tijdperk. Maar behalve op het
nergens,
v
asteland van Atlantis, was eenige beschaving.
v
asteland te ondermijnen en omstreeks 800.000 jaren geleden begonnen
er
veranderingen, waardoor het ten slotte in tweeën werd gesplitst en
§ r oote
veranderingen een groot stuk land vinden, dat zich uitstrekte van
etl
Waar zulks te
pas kwam vermeld in
oude Hindoe»Javaansche overleve»
rin Sen.
etl
zondvloed geboren, tellen wijde sedert verloopen 1900 jaren er bij,
n 2
°u de zondvloed 5002 jaren geleden hebben plaats gehad.
Volgens nog een andere overlevering moet dit getal niet 5002 doch 5000
2)jn.
°lgens de Hindoesche overlevering was het jaar 1900 na Chr. het jaar
° ns
zonnestelsel, berustende op psychometrische gegevens.
s * s che
sterrekundige tijdrekening, zoodat het ons voorkomt, dat deze
t
l
ng de betrouwbaarste is.
n de Afdeeling <4, hoofdstuk „Wonderbaar»
j overlevering vermeld in
V
c
°Pteekeningen van de verleden en ook van de toekomstige ge»
323
door voorteekenen van de plaatste grijpen ramp gewaarschuwd, Alantis
verlieten voordat de ramp plaatsgreep. Zij trokken naar het ten Oosten en
het nieuwe
Noorden gelegen land. Of zij daar veilig zijn aangekomen en
land bewoond hebben, waardoor het bewezen zou zijn, dat de zondvloed
de overlevering niet.
zich uitsluitend bepaald heeft tot Atlantis, vermeldt
het geval is geweest, want
Eerder moet worden aangenomen, dat dit niet
te nemen een mannetje en wijfje van zijn vee en alle andere dieren;
op
leven te houden.
ten einde deze in het
Hij redt hem en plaatst hem ineen kruik, alwaar hij grooter en grootef
den komenden vloed mededeelt. Deze
wordend, hem het nieuws van
Deze beveelt hem een schip te bouwen, waarin Waiwaswata gered wordt;
omdat hij bestemd is als Manoe het toekomstige geslacht voort te brengen-
Toen het schip voltooid was, laat Moelil de wateren voor den vloed uit
een
den hemel op de aarde vallen. Toen het schip begint te drijven plaatst
hef
reusachtige met een hoorn gewapende visch zich aan het hoofd van
ka»®
schip. Waiwaswata bevestigt overkomstig de ontvangen bevelen een
aan dezen hoorn en de visch voert het schip veilig door de woedende
visc
elementen. Toen de elementen tot kalmte waren gekomen, deed de
het schip landen op den top der Himalaya.
een
Uiteen offer na zijn behoud door Waiwaswata gebracht, ontsproot
WaiwasW ata
dochter, genaamd Ila, ook genaamd Ida of Soedijoema, welke
als vrouw aannam. Uit Ila werd geboren een zoon genaamd Ikshwakoe,
'
de verscni
stamvader van het tegenwoordige of zevende geslacht, dat na
324
TOEKOMSTIGE GEOLOGISCHE VERANDERINGEN
OP JAVA.
de
hij heeft de ware. De beide laatste
voorspellingen,
tijd nog niet gekomen is, zijn van hoogst belangrijken aard.
11 V9n deze voorspellingen zegt, dat er eerlang op Java een groote prang
s Q A-/
‘ zal gestreden worden, eindigende met de onafhankelijkheid van den
a
vaan, doch slechts korten
van duur, waarna hij weder afhankelijk zal
°rden het Te oordeelen
vaneen vorst van gele ras. naar de redactie van
6 Voors P e^ die strijd niet alleen
of tegen Javanen maar ook tegen
ineezen gevoerd worden zal de
en opstand nabij Ambarawa uitbreken,
e tijd den den
prang sabil is in deze
van aanvang van voorspelling niet
**^ ers
s6
C
aa ngegeven, doch dooreen teekening, die met den
l
tjandhra
a/ °
te\ het c{lron °S ram in ci )fers
omgezet kan worden. Een dergelijke
ening wordt zoodanig gekozen, dat de
benaming van hetgeen daarin te
S
’ woorden -in, die ieder een bepaald getal vertegenwoordigen en
tb + j
den Vandhra senkala ineen
jaartal omgezet kunnen worden,
e
lezing van deze voorspelling is als volgt :
° o<^ra er een draad de aarde zal gespannen
om zijn," waarschijnlijk wordt
Wr
naede bedoeld: zoodra rondom de aarde zal kunnen
men telegrafeeren,
'•
oodra met elkander zal kunnen
men
praten op grooten afstand",
de telephoon.
00 d*a de zullen
yj’°cden wagens loopen zonder paarden", waarschijnlijk
de automobielen
hiermede bedoeld.
ch"°| -^
5
ra fs f an den zullen
s
Cr een a meer zijn", hiermede wordt waar=
°P
ras" j6r 3Va een groote prang sabil worden gevoerd tegen het witte
”> e fjaping's zullen de rivier afdrijven en de Toentang=rivier zal met
325
worden. De Javanen zullen dan eenmaal het zelfbestuur
bloed geverfd nog
zal
krijgen doch slechts voor korten tijd, want een koning van het gele ras
berg; °P
het nachtelijk duister; ster staat boven den
groeide berg in een
den. Rondom den berg zijn voorzoover het gezicht reikt, krijgslieden
verzameld, terwijl het luchtruim in deze teekening duidelijk uitkomt’
Om het jaartal te weten, dat met deze teekening bedoeld wordt, moeten
rechts naar
wij wijzen op de namen der dingen, zooals die opvolgend van
5. De onbegroeide berg.
Het luchtruim, dat rondom de teekening te zien is.
4.
nie
Het woord krijgsman komt als codewoord inden tjandhra senkala
t®
voor, zoodat wij veronderstellen dat met de verzamelde krijgslieden,
de teekening wor
meer daar deze niet te tellen zijn, het eigenlijke doel van
hieronder blijkt.
Sanga. Bintang-
Javaansch : Awan» Goenoeng
awan. kapadang.
326
In deze
teekening, waaromheen een lijst is getrokken, vallen voorname*
njk in het oog :
komende, kan men het jaartal 1974 lezen, zooals hieronder blijkt. Wij
boeten den lezer echter
nog opmerkzaam maken
plas regenwater op den
'1 den stal, welke behalve als codewoord „plas
regenwater" nog den tijd
aanduidt, waarop de strijd zal eindigen, namelijk inden westmoesson,
usschen zt December 18 April of indien de
en men kenteringen, waarin
net ook
regent, medetelt van 12 October tot 21 Juni.
Wah. Koeda. Naja. Toenggal.
327
DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN TIJDREKENING-
schaduw, hetzij vaneen staand mensch, gemeten door zijn eigen voeten,
horizontaal vlak geplaatst is, °P
hetzij vaneen paal, die loodrecht op een
aangeven.
Waisija's op Java, in het jaar 100 voor Chr., die aanvankelijk den Brah*
de Hindoe*
maanschen godsdienst beleden, doch bij de komst op Java van
Van
sche Parsi of Parsen inde zestiende eeuw tot hun geloof overgingen.
12de mangsa.
328
v an
schrikkelmaanden, zoo na mogelijk met den loop der zon in overeen=
Bij de invoering van den Islam op Java, kwam ook de Arabische tijd=
re
kening gebruik, doch hield daarnevens de door Adji Saka ingevoerde
in
s
*and, totdat waarschijnlijk in het jaar 1555 der Adji Saka
tijdrekening en
*°4s van de Arabische jaartellingen (AD 1655) uit beider vermenging een
329
AFDEELING A.
in gebruik is.
Eendaagsche : Loewang.
Tweedaagsche : 1 Menga, 2 Pepet.
Driedaagsche : 1 Dora, 2 Waja, 5 Bjantara.
Vierdaagsche : 1 Sri, 2 Laba of Hla, Djaja, Mandhala.
3 4
4
Vijfdaagsche : 1 Paing of Pahing, 2 Pon of Pwan, 3 Wage of Wageh,
Kliwon of Kaliwon, y Legi of Manis.
Zesdaagsche : 1 Toengle, 2 Arjang, 3 Woeroekoeng of Oeroekoeng, 4
330
De hierbijgevoegde rangcijfers duiden de
volgorde aan, welke de dagen
v an elke week inden woekoe=c\clus
innemen, die namelijk met No. 1 van
al die weken
begint. Bij de eendaagsche week moet dit cijfer ontbreken,
°nidat de dag van deze week slechts nu en dan, dus onregelmatig,
aange=
duid wordt of voorkomt. De
vier=, acht= en negendaagsche weken, niet juist
ln den woekoe= cyclus van 210 dagen deelbaar zijnde, worden daarmede
v
ereffend, door ze eenige dagen te laten stilstaan. Van de vier= en de
achtdaagsche week worden namelijk in woekoe 11 ( Galoengan ), Djaja en
Kala (op dezelfde dagen) driemaal achtereen geteld en dit geschiedt vier=
ïnaal met Dangoe de
van negendaagsche week in woekoe 1 (Sinta).
Voorts dient
nog gemeld te worden, dat de namen der verschillende
agen der weken zijn ontleend de der
aan namen góden, die op die dagen
°ver de aarde heerschen.
>■
Sinta, 11. Galoengan of 19. Tambir,
2
'
331
woekoe's en bijgevolg ook de 6 onderverdeelingen daarvan 5 woekoe’s of 7
S
terugkomen. Ook vormen deze tijdrekeningen van 5 woekoe’s of 7 pasaran
aaf
de woekoe= maanden, waarvan er 12 ineen jaar zijn, zoodat het woekoe*)
ivoeAoe=maanden worden door de
aangeduid
dus 420 dagen telt. Deze
volgende namen :
dagen, ontleend aan namen van góden, die gedurende deze tijdkringen
heerschen.
60 woeAoe=jaren dagen,
De Hindoe»Javaan onderscheidt verder van 420
die hun namen ontleend hebben aan de góden, die over deze tijdperken
heerschen, welke góden invloed uitoefenen op gelukkige of ongelukkig
tijdperken in het leven.
332
DE TELLING BIJ EEUWEN.
v
*erde windoe Langkir genoemd worden. Het is zeer merkwaardig, dat het
aa ntal
dagen van elke Hindoe=Javaansche eeuw van 27 jaren van 420 dagen
11540 dagen overeenkomt met het aantal dagen van vier Javaansch»
"'lohammedaansche eeuwen van 2855 dagen of 11540 dagen. Telt men
oide dezelfde
tijdrekeningen altijd met dagen aanvangen. Het zelfde
e eft ook plaats met 16 Javaansch=Mohammedaansche jaren en 15% Hin»
d°e=Javaansche jaren.
einde naar den Javaansch=Mohammedaanschen kalender te kun»
Oen
nagaan, welke woekoe men heeft, volgt hier achter een uitgewerkte
M
'°ekoe=kalender van 16 jaren, die na elke 16 jaren opnieuw kan gebruikt
borden.
De tijd 8 jaren of 52 jaren is
van bovengemelde 4 eeuwen van op Java
°°k in
gebruik voor het bepalen van den ouderdom en wordt elke tijdkring
? an
32 jaren een levenstijdperk of panggesangan (Jav.) of penghidoepan
'Mal.) genoemd.
Javaan kent voor den duur van het leven vier van dergelijke tijd»
Perken, die tezamen genomen een tijdkring van 128 jaren vormen.
--°° r * e van het eerste achterkleinkind en het eerste geslacht den naam
kr
van Tjanga en Embah Tjanga of overgrootvader en overgrootmoeder,
yf n het 65ste tot en met het 96ste jaar.
et vierde tijdperk vangt aan met de geboorte van het eerste achter»
lr
»kind tot de geboorte van het eerste achter=achterkleinkind het
en
333
eerste geslacht den naam krijgt van Kijai en Nijai of betovergrootvader en
betovergrootmoeder of van het 97ste jaar tot den ouderdom van 128 jaren.
334
DE WOEKOE=KALENDER.
dezen
dag der te raadplegen datum ;op
van dag vindt men dan alle dagen van de i=daagsche tot en
335
DE WOEKOE'S GEDURENDE TWEE (JOHamMEDAANSCHE eeuwen oe ZES TIEN JAREN
a ''
Voor het gebruik inde Javaansch*Mohammed‘> '<>«
/779, 7795, 1811, 1827, 1843, enz. om de zestien jaren .
Data met hun woekoes Maanden
Maanden Data met hun woekoe's
18
soera. van 1 tot 4 van 5 tot 11 van 12 tot Soera. van 19 tot 25 van 26 tot 50
Koelawoe. Dhoekoet. Watoegoenoeng- Sinta. Landep.
16
sapar. van t tot 2 van 3 tot 9 van 10 tot Sapar. van 17 tot 23 van 24 tot 29
Woekir. Koerantil.
Landep. Toloe. Goembreg.
tot 8 tot 15
:?abingoel=awal. 1 Goembreg. van 2 van 9 van 16 tot 22 van 23 tot 29 Galoengan
30
Warigalit. Warigagoeng. Djoeloeng» Soengsang.
6 tot van 14 tot 20
tot 13
Rabingoel=akir. van 1 van 7 wangi.
Galoengan. Koeningan. Langkir. Babingoel=akir. tot 28
van 21 27 van tot 29
tot 6 tot 12 van 13 tot 19
Djoemadil=awal. van 1 5 van
Mandhasia. Djoeloeng=
Djoeloeng= Pahang. Koeroe=weloet.
poedjoet.
poedjoet. van 20 tot 26 van 27 tot 30
tot tot van 11 tot 17
DjoemadiLakir. van 1 5 van 4 10 Marakeh. Tambir.
Tambir. Madhang= Maktal. ioemadil=akir. van 18 tot tot
24 van 23 29
koen Sa
- tot 16
, p
Woeje. Manahil.
tot 2 van tot 9 van 10
Redjeb. van 1 3 van 17 tot 23 van
24 tot 30
Manahil. Prang=bakat. Bala.
Woegoe. Wajang.
Roewah. 1 tot 7 van 8 tot 14 van 15 tot 21 Roewah. tot 28
van van 22 29 Landep.
Koelawoe. Dhoekoet. Watoegoenoeng- Sinta.
6 tot tot 20 °easa.
Poeasa. van 1 tot van 7 13 van 14 van 21 tot 28 tot
27 van 30
Landep. Woekir. Koerantil. Toloe. Goembreg.
tot tot 11 van 12 tot 18 awal.
Sawal. van 1 4 van 5 van 1<? tot 2? van 2 g
2^
Goembreg. Warigalit. Warigagoeng. Djoeloenga Soengsang.
tot tot 10 van 11 tot 17
Sela. van 1 3 van 4 wangi.
Galoengan. Koeningan. ela.
Soengsang. van 4 g tot 24 van
25 tot 30
Mandhasia. tot 8 van 9 tot
Besar. 1 van 2
Langkir. Mandhasia.
Djoeloeng= Pahang. esar -
van tot 22 van 2? tot 2^
poedjoet. n^tc>t Koeroe=weloet. Marakeh.
ev'« l!
7 d
Woekoe’s inde tweede kolom
Indien de data der zijn o P
van
ge^t 0
tl
g,
’s
iste der maand begonnen op Zondag; van 1 tot 6op
Maandag; Dinsdag; 1 tot 4op Woensdag; , van 1 tot
van 1 tot sop van
2op Vrijdag en top Zaterdag.
]
het
•
k
7B
Voor het gebruik inde J 1796, 1812, 1828, 1844, de zestien
enz. om jaren.
°era.
Soera. van 1 tot 7 van 8 tot 14 van 15 tot 2.
van 222 g van tot 30
Tambir. Madhang= Maktal.
ga Woeje. Manahil.
Par.
koengan. van 20 2 g van t ot 2^
6 tot 12 van 13 tot 19
Sapar. van 1 tot 5 van
Woegoe. Wajang.
R k-
Bala. abltl
a
Manahil. Prang=bakat. E:oel=awal. van 19 tot 26 tot
25 van 30
tot van 12 tot 1
RabingoeLawal. van 1 tot 4 van 5 11
Watoegoe* Sinta.
Koelawoe. Dhoekoet.
Wajang. noeng.
R
tot tot 16 abingoel=akir. van 17 tot 23 van 24 tot 29
tot 2 van 9 van 10
Rabingoel=akir. van 1 5
Woekir. Koerantil. Toloe.
Sinta. Landep.
i°emadil=awal. 16 tot
Djoemadil=awal. 1 Toloe. van 2 tot 8 van 9 tot
van 22 van 23 tot 29 30 Soengsang.
Goembreg. Warigalit. Warigagoeng. Djoeloeng=
tot 20 wangi.
tot 6 tot 15 van 14
Djoemadil=akir. van 1 van 7 jn.
IJ
)°emadil=akir. van 21 tot 28 tot
Soengsang. Galoengan. Koeningan. 27 van
29
tot
16 Bala. Woegoe.
tot van
3 tot 9 van 10
p oeasa .
van 1 2
la
Dhoekoet. ‘
van 21 tot 27 van 28 tot
Wajang. Koelawoe. 30
va* Van
Dinsdag; tot 4op Woensdag; 1 tot 2 op Vrijdag en 1 op Zaterdag.
Maandag; van 1 tot 5 op van 1
van 17 van 24 30
Soera. van t tot 2 van 3 tot 9 van 10
Dhoekoet.
Woeje. Manahil. Prang=bakat- Watoegoe»
tot *7
tot van 11 noeng.
DjoemadiLawal. van 1 tot 3 van 4 10
t)j oern j.i
, ,
machl=akir. 16 tot tot
Wajang. Koelawoe- van 22 van 23 29
Woegoe.
D Woekir. Koerantil.
8 tot
DjoemadiLakir. 1 Watoe= van 2 tot van 9 R
Landep-
’
338 339
Maandcn Data met hun woekoe's
Maanden.
J Data met hu n
Koeningan. Langkir.
p
.
Poeasa.
vanTtot 4 van , tot .. van ,a tot .8
van *9 tot 2? van 26 tot 30
Koeroe=weloet.
Langkir. Mandhasia. Djoeloeng* Saw al
a]
A
’
van tot van tot
24 29
poedjoet.
16 adhang= Maktal.
tot tot 9 van 10 tot
Sawal. van 1 2 van 3
°e S a ”‘
Koeroe=weloet. Marakeh. Tambir. Sel a f ’
'
zo 27 Va "
29
tot 6 tot 15 van 14 tot
Besar. van 1 van 7
Dhoekoet. Watoegoe=
Wajang. Koelawoe.
Woegoe.
ê noeng.
Indien de data der woekoe's inde tweede kolom zijn opg e 2 7
dan js 1 , ,
- ~
M»„d W v,„ . ,0, ,op - t tot 4op Woensdag;
a
Voor het gebruik inde Javaansch=Mohamm^ n
1782, ijoo ,0™ It> .,
,
IÖI4 > JodU, 1846 de
. c
enz. om zestien jaren.
tot 6 tot van tot 19
Soera. van 1 5 van 12 17 oo
era * , ,
'
Van 20 tot 26 va » 2? tot
Watoegoenoeng. Sinta. Landep. ,
W° e“ r Koerantil.
,
tot tot 17 S
Sapar.
P van i tot 3 van 4 10 van 11
apar
Va "‘
;
Bt ° t24 ** * 9
Koerantil. Toloe. Goembreg. ’S," ?*
16 Ra
RabingoeUwal. van 1 tot 2 van 5 tot 9 van
Soengsang.
10 tot
bing oe l=awal. van 25
vanAT tot^o “
7
Warigagoeng. Djoeloengwangi.
Ra
Rabingoel=akir. van 1 tot 7 van 8 tot 14 van f 5 tot z.
bingoel=akir. 29
KoeroT-weloet.
Lanekir. Mandhasia. Djoeloeng*
Pahang.
poedjoet.DD oem
er 1 ,
naail=awal. van 21 tot van 28 tot
.
.
n 27 30
Djoemadil=awal. van i tot 6 van
7 tot >5 van 14 tot
Madhangkoengan. Maktal.
Koeroe=weloet. Marakeh. Tamb.r D
)°emadil=akir. van 19 tot 25 van 26 tot
to * 29
tot tot 11 Van 12
DjoemadiLakir. van 1 4 van 5
Prang=bakat. Bala.
Maktal Woe.e Manah,L
van 18 tot 24 van tot
tot 17 25 30
Redjeb. van 1 tot 5 van 4 tot 10 van tt
/
1 Koelawoe. ,
„
,
,
v , «
v
, .
p„ Dhoekoet.
Woegoe. tvoewah . .
_
Bala. Wajang.
n ,
V3 2 2 * ot 5°
Poeasa. van 1 tot 7 van 8 tot 14 van 15 tot 21
W w
m,"
S #Wal Wangaht. Wangagoeng.
Koerantil. Toloe. Goembreg.
.
° 2
tot 6 tot tot 19
Sawal. van 1 5 van 12 van 15
a oei
Sel ’San. oemngan.
Warigagoeng. Djoeloengwangi. Soengsang. a-
. . .8 van 19 tot 25 van 26 tot
.» 30
tot
x
tot var. 1 tot
Sela van , 4 van 5 ,1
‘
Djoeloeng= Pahang.
Langkir. Mandhasia.
Koeningan.
1°
poedjoet. '
340
341
het <l- n
ted‘“ l
'' St
1799, 1815, 1831, 1847 enz. om de zestien jaren.
Mn i u mn
.
,
'
Javaansch=Mohanwi‘
,
,
.
,
Maanden Data met hun woekoe's
Data met hun woekoes
Maanden _____
iMadhang* 2 t ot 8 V3n 9
Soera. van
Manahil. Prang=bakat
ata °e
’ e
koengan. .
'
an is
, .11 oP*
ot>tiefj ls te der maand begonnen op Zondag; van 1 tot 6op
inde tweede kolom & da?;
.
, ,
hET
>■",,
S"'
Vee, ie, gebruik inde J ra
'««■ '««■
18 tot
»” *
x
47
*
van
24 van 25 tot 50
tot
.
koengan.
343
342
Data met hun woekoe's Maanden Data met hun woekoe's
Maanden
heT
j^0 E .
1
>785
Voor het gebruik inde JavaanschsMohamme ,
1801, 1817, 1833, 1849 enz. om de zestien jaren.
344 345
Maanden Data met hun woekoe's
Maanden Data met hun woekoe's
Indien de data der woekoe's inde tweede kolom zijn opgcS f oD\nd
t
7
,
dan is de iste der maand begonnen op Zondag; van t tot 6op
Dinsdag; tot 4op Woensdag; va erd
Maandag; van 1 tot sop van 1 ag; van tM2 Qp Vrijdag en ,op z ater dag.
16
Soera. van 1 tot 2 van 3 tot 9 van 10 tot Soera. van 17 tot 23 van 24 tot 30
Woeje. Manahil. Prang=bakat
Bala. Woegoe.
21
Sapar. van 1 tot 7 van 8 tot 14 van 15 tot Sap ar van 22 tot 2 g Sinta.
.
29
Wajang. Koelawoe. Dhoekoet.
Watoegoenoeng.
2
Rabingoel=awal. van 1 tot 6 van 7 tot 13 van 14 tot tot van 28 tot
van 21 27 30
Sinta. Landep. Woekir.
Koerantil. Toloe.
tot 1
Rabingoelsakir. van 1 tot 4 van 5 tot 11 van 12
Rabingoel=akir. van 19 tot 25 van 26 tot 29
Toloe. Goembreg. Warigaüt- Djoeloeng.
Warigagoeng.
tot *7
Djoemadil=awal. van 1 tot 3 van 4 tot 10 van 11
wangi.
Djoeloengwangi. Soengsang. Galoengan- öjoemadiUawal. van 18 tot 24 van 25 tot 30
Djoemadil=akir. 1 Langkir van 2 tot 8 van 9 tot Langkir.
Koeningan.
Mandhasia. Djoeloeng' Eljoemadil=akir. van 16 tot 22 van 23 tot 29
poedjoet. Pahang. Koeroe=weloet.
Redjeb. van 1 tot 7 van 8 tot 14 van 15 to e djeb. van 22 tot 28 van 29 tot 30
Marakeh. Tambir. Madhang*
Maktal. Woeje.
koengan- °ewah. van 20 tot 26 van 27 tot 29
6 tot 9
Roewah. van 1 tot 5 van tot 12 van 13 g a ia Woegoe.
Woeje. Manahil. Prang=baka Poeasa. tot 2 van 2 g tot
van 19 y 30
tot tot
Poeasa. van 1 tot 4 van 5 11 van 12
Dhoekoet. Watoegoe*
Woegoe. Wajang. Koelawoe.
noeng.
Sawal. van 1 tot 2 van 3 tot 9 van 10
tot 1
Sawal. van tot tot
1? 2? van 24 29
Watoegoenoeng. Sinta. Landep- Koerantil.
Woekir.
tot 1
Sela. Koerantil. tot 8 van 9 ea
1 van 2 .
346 347
up
het |AA>' -
87
Voor het gebruik inde Javacmsch*Mohamniedaa j_JBO3, 1819, 1835, 1851 enz, om de zestien jaren
j t'y . , , ,
Maanden Datamethunwoekoe's
•vd s
Maanden Data hun woekoes
j
met
Sapar. van 1
+ t
tot 2 van 3
t t
tot 9 van to
°t
tot
,
10
Madhanga
,
Maktal.
. . X/T
rrang=bakat. Bala.
v/
Woeje. Manahu. „
Rak;., 1 t ,
a
bmgoel=ak,r.
•
van 26 tot
Koeroe=weloet. Marakeh. Tambir. T ? 29
ra ng aa aa.
Sawal. iS
.
van 24 van
23 tot
Manahil. 30
Maktal. Woeje.
oe awoe. oe oet.
Sela. van 1 tot 3 van 4 tot 10 van 11 tot 17 Besar 16
'
Van ™ 22 v“ tot 29
Bala. Woegoe. Wajang. .
,
an ep oe *r
Besar. Dhoekoet. tot 8 tot 15
‘
'
1 van 2 van 9
1
Watoegoenoeng. Sinta.
1 7
Ban ; s j
8 lste der maand begonnen op Zondag; van 1 tot 6 op
Indien de data der woekoe’s inde tweede kolom zijn
tot 2 Vn,dag Zaterda S-
° P 8n 1 °P
Maandag; van 1 tot sop Dinsdag; van 1 tot 4op Woensdag; van
HEt
i
?88
' 1820, 1836, 1852 de zestien
gebruik inde Javaansch=M ohaffliï jaren.
enz. om
Voor het
§
'
°e-a ir.
16 van 17 tot 23 van
24 tot 29
RabingoeLakir. van 1 tot 2 van 3 tot 9 van 10 tot
Tambir. Madhangkoengan.
Pahang. Koeroesweloet. Marakeh.
348 349
Maanden Data met hun woekoe's Maanden Data met hun woekoe's
1 tot van 6 tot 12 van 13 tot >9 *'edjeb. van 20 tot 26 van tot 50
Redjeb. van 5 27
ea
1789
tr,e
Voor het gebruik inde Javaansch=Moham ’
'BO5, 1821
,
1837, 1853 enz. om de zestien jaren.
350 351
Maanden Data met hun woekoe's Maanden Data met hun woekoe's
Redjeb. van 1 tot 3 van 4 tot 10 van 11 tot 17 e djeb. van 18 tot tot
24 van 25 30
Soengsang. Galoengan. Koeningan. Langkir. Mandhasia.
Roewah. 1 Mandhasia. van 2 tot 8 van 9 tot i? °ewah. 16 tot
van 22 van 23 tot 29
Djoeloeng= Pahang. Koeroe» Marakeh.
poedjoet. weloet.
p
Poeasa. tot 8 tot 14 van 15
tot 21 °easa.
van 1 7 van van 22 tot 2 g van tot
2g
Tambir. Madhang= Maktal.
Woeje. Manahil.
ga
koengan. Wal.
van 20 tot 2 g V an
Indien de data der woekoe's inde tweede kolom zijn °PS ls de >ste der maand begonnen op Zondag; van 1 tot 6 op
Woensdag; van ’ v an
Maandag; van 1 tot sop Dinsdag; van 1 tot 4op 1 tot
2op Vrijdag en lop Zaterdag.
Dg I
352 vaansche Geestenwereld
25, 353
het i*7-
a<i 791
Voor het gebruik inde Javaansch=Mohamm^ •
1807, 1823, 1839, 1855 enz. om de zestien jaren.
tot 1? °era.
Soera i Toloe. van 2 tot 8 van 9
' van ,6 tot 22 van 25 tot 29 30 Soengsang.
Goembreg. Warigalit. Warigagoeng. Djoeloeng=
tot 20
tot 6 van 7 tot van ‘4 wangi.
S apar .
van 1
ga
Koeningan. Par. tot 28 tot
Soengsang. Galoengan. van 21 27 van 29
Madhang*
R ab
Dl
- ngoel=akir. we
o
loet
18 tot
'
Marakch. Tambir. van 24 van 25 tot 29
koengan. Maktal. Woeje.
tot 16 i°emadil= awa l.
tot tot
tot van 9 van 10 van 17 23 van 24 tot 30
DjoemadiLawal. van 1 2 3
HE
1
'
jijr'11 l7jg
Voor het gebruik inde Javaansch=MoharnlT ' 1808, 1824, 1840 enz. om de zestien jaren.
° er
tot 17 a.
tot 10 van 11 van ,g tot 24 van
2? tot
Soera van » tot 3 van 4
.
355
354
Data met hun woe koes Maanden
Maanden Data met hun woekoe's
van tot
17 23 van 24 tot 30
tot 2‘
Besar. 1 tot van 8 tot 14 van 15
van 7 Galoengan. Koeningan.
Langkir. Mandhasia. Djoeloeng* esar.
g
van 22 tot 2 Ko eroe=weloet.
poedjoet. 4, Pahang.
7
kolom op *®
Indien de data der woekoe's inde tweede zijn ,s de iste der maand begonnen op
, Zondag; van 1 tot 6op
g' v
Maandag; 1 tot sop Dinsdag; van 1 tot 4op Woensdag; v
an 1 tot 2op
van
Vrijdag en lop Zaterdag.
*
Voor het gebruik inde Javaansch=Moham /w/
tot 20 o
Soera. van 1 tot 6 van 7 tot 13 van 14 era
g
,
van van 2 M
Koeroe=weloet. Marakeh. Tambir.
a
Madhangkoengan. Maktal.
tot 12 tot Par.
Sapar. van 1 tot 4 van 5 11 van
van Jp tot 2? van t(jt
Maktal. Woeje. Manahil-
Prang=bakat. Bala.
tot 7 üln Soel=awal.
RabingoeLawal. van 1 tot 5 van 4 tot 10 van 11
van 18 tot van tot
24 25 30
Bala Woegoe. Wa n
-
tot 8
’^.totf' l5
>
Rah’
ln
Koelawoe. Dhoekoet.
Rabingoel=akir. 1 Dhoekoet. van 2 van 9 Soel=akir. van 16 tot 22 van 23 tot 29
Watoegoe» Sinta.
Landep. Woekir.
etn
noeng ‘
adil=awal. van 22 tot 28 van tot
.
29 30
tot 8 tot van 15 tot
Djoemadil=awal. van 1 7 van 14
Warigalit. Warigagoeng.
Toloe. Goembreg- )oe
Koerantil. madil=akir. van 20 tot 26 van 27 tot 29
6 tot tot
Djoemadil=akir. van 1 tot 5 van 12 van 13
Galoengan. Koeningan.
Warigagoeng. Djoeloeng* Soengsang. öjeb.
van J(? tot 2? van 2Ó tQt ?0
wansl ‘
.
o Djoeloeng= Pahang.
tot van 12 tot
Redjeb. van 1 tot 4 van 5 11
poedjoet.
Koeningan. Langkir. Mandhasia-
356
357
Maanden
"
met
,
358
■k/fpt 4eö
DE DAGEN VAN DE t-DAAGSCHE TOT EN AAGSCHE WEEK VAN ELKE WOEKOE.
i
r W(a 7
en
Phalgoena.
WOEKOE >
SINTA.
WOEKOE 2
LANDEP.
8
8 Loewang. Pepet. Waja. Mandhala. Wage. Arjang. Dite. Oema. Nohan. Radja.
15 Loewang. Menga. Bjantara. Djaja. Legi. Woeroekoeng. Dite. Kala. Gigis. Sri.
WOEKOE 4
koerantil.
22
Dora. Laba. Pon. Paniron. Dite. Brahma. Dangoe. Pati.
22 Loewang. Pepet.
2
Djaja. Wage. 3 Oewas. Soma. Kala. Djagoer. Soeka.
Menga. Waja.
24
Pepet. Bjantara. Mandhala. Kliwon. Mawoeloe. Anggara. Oema. Gigis. Dhoeka.
24
25
Menga. Dora. Sri. Legi. Toengle. Boeddha. Sri. Kerangan. Sri.
2y
2 6
26 Pepet. Waja. Laba. Pahing- Arjang. Respati. Indra. Nohan. Manoe.
27
Menga. Bjantara. Djaja. Pon. Woeroekoeng. Shoekra. Goeroe. Wogan. Manoesa.
27
Dora. Mandhala. Wage. Paniron. Sanestjara. IJamadipati. Toeloes. Radja.
28 Pepet.
WOEKOË 3
toloe.
z
Sri. Kliwon- 9 Oewas. Dite. Dite. Woeroeng. Dewa.
29 Loewang. Menga. Waja.
50 Mawoeloe.
Laba. Legi. Soma. Brahma. Dadi. Rakshasa.
Pepet. Bjantara.
31
Menga. Dora. Djaja. Pahing- Toengle. Anggara. Kala. Dangoe. Pandhita.
y t
32
Pepet. Waja. Mandhala. Pon. Arjang. Boeddha. Oema. Djagoer. Pati.
? 2
33
Menga. Bjantara. Sri. Wage. Woeroekoeng. Respati. Sri. Gigis. Soeka.
55
34 Paniron.
Dora. Laba. Kliwon- Shoekra. Indra. Kerangan. Dhoeka.
54 Pepet.
35 Oewas.
Menga. Waja. Djaja. Legi- Sanestjara. Goeroe. Nohan. Sri.
361
360
M aan Poesfa en g Wisaka _
Tjatoer» . r «
WOEKOE 6
GOEMBREG.
WOEKOE 7 WARIGALIT.
8 Loewang. Menga. Dora. Djaja. Wage. g Toengle. Dite. Goeroe. Kerangan. Soeka.
Waja. Mandhala. Kliwon.
9 Pepet. 9 Arjang. Soma. IJamadipati. Nohan. Dhoeka.
10 Menga. Bjantara. Sri. Legi. 10 Woeroekoeng. Anggara. Lodra. Wogan. Sri.
Dora. Laba. Pahing.
11 Pepet. ti Paniron. Boeddha. Brahma. Toeloes. Manoe.
Djaja. Pon.
12 Menga. Waja. i2 Oewas. Respati. Kala. Woeroeng. Manoesa.
WOEKOË 8 warigagoeng.
Loewang. Pepet. Waja. Laba. Legi. Dite. Indra. Rakshasa.
15 15 Arjang. Djagoer.
16 Djaja. Pahing-
Menga. Bjantara. 16 Woeroekoeng. Soma. Goeroe. Gigis. Pandhita.
Dora. Mandhala. Pon.
17 Pepet. 17 Paniron. Anggara. IJamadipati. Kerangan. Pati.
WOEKOË 9 DjOELOENG=WANGI.
Sri. Pon.
22 Loewang. Menga. Bjantara. 22
Woeroekoeng. Dite. Sri. Dadi. Manoesa.
362 363
Maa^e> gasri
en 9 Djita.
"
~
T'atoer
Datum.
"
Datum. Ekawara. Dwiwara. Triwara. Pantjawara. Sadwara. Saptawara. Astawara. Sangawara. Dasawarj
11
WOEKOE GALOENGAN.
1 Loewang. Menga. Waja. Djaja. Pahing. 1 Oewas. Dite. Kala. Nohan. Pandhita.
2 Pepet. Bjantara. Djaja. Pon. 2 Mawoeloe. Soma. Kala. Wogan. P a ti.
3 Menga. Dora. Djaja. Wage. 5 Toengle. Anggara. Kala. Toeloes. Soeka.
4 Pepet. Waja. Mandhala. Kliwon. 4 Arjang. Boeddha. Oema. Woeroeng. Dhoeka.
5 Menga. Bjantara. Sri. Legi. 5 Woeroekoeng. Respati. Sri. Dadi. Sri.
6 Pepet. Dora. 8 Paniron.
Laba. Pahing. Shoekra. Indra. Dangoe. Manoe.
7 Menga. Waja. Djaja. Pon. 7 Oewas. Sanestjara. Goeroe. Djagoer. Manoesa.
12
WOEKOE KOENINGAN.
8 Loewang. 8
Pepet. Bjantara. Mandhala. Wage. Mawoeloe. Dite. IJamadipati. Gigis. Radja.
9 Menga. Dora. Sri. Kliwon. 9 Toengle. Soma. Lodra. Kerangan. Dewa.
10 Pepet. Waja. Laba. Legi.
10
Arjang. Anggara. Brahma. Nohan. Rakshasa.
“ Menga. Bjantara. Djaja. Pahing.
11
Woeroekoeng. Boeddha. Kala. Wogan. Pandhita.
12 Pepet. Dora. Mandhala. Pon.
12 Paniron. Respati. Oema. Toeloes. Pati.
13 Menga. Waja. Sri. Wage. 13 Oewas. Shoekra. Sri. Woeroeng. Soeka.
14 Pepet. Bjantara. Laba. Kliwon. ‘4 Mawoeloe. Sanestjara. Indra. Dadi. Dhoeka.
WOEKOE
13 LANGKIR.
13 Loewang. Menga. Dora. Djaja. Legi. 15 Toengle. Dite. Goeroe. Dangoe. Sri.
18 18
Pepet. Waja. Mandhala. Pahing. Arjang. Soma. IJamadipati. Djagoer. Manoe.
17 Menga. Bjantara. Sri. Pon. 17 Woeroekoeng. Anggara. Lodra. Gigis. Manoesa.
18 Pepet. Dora. 18 Paniron.
Laba. Wage. Boeddha. Brahma. Kerangan. Radja.
‘9 Menga. Waja. Djaja. Kliwon.
’ 9 Oewas. Respati. Kala. Nohan. Dewa.
20 Pepet. Bjantara. Mandhala. Legi.
20 Mawoeloe. Shoekra. Oema. Wogan. Rakshasa.
21
21
Menga. Dora. Sri. Pahing. Toengle. Sanestjara. Sri. Toeloes. Pandhita.
WOEKOE 14 MANDHASIA.
22 Loewang. Pepet. Waja. Laba. Pon.
22
Arjang. Dite. Indra. Woeroeng. Pati.
25 Menga. Bjantara. Djaja. Wage.
23 Woeroekoeng. Soma. Goeroe. Dadi. Soeka.
24
24 Pepet. Dora. Mandhala. Kliwon. Paniron. Anggara. IJamadipati. Dangoe. Dhoeka.
23 Menga. Waja. Sri. Legi.
23 Oewas. Boeddha. Lodra. Djagoer. Sri.
26 26 Mawoeloe.
Pepet. Bjantara. Laba. Pahing. Respati. Brahma. Gigis. Manoe.
27 Menga. Dora. Djaja. Pon. 27 Toengle. Shoekra. Kala. Kerangan. Manoesa.
28 28
Pepet. Waja. Mandhala. Wage. Arjang. Sanestjara. Oema. Nohan. Radja.
ly D
WOEKOE JOELOENG=POEDJOET.
29 Loewang. Menga. Bjantara. Sri. Kliwon. 29 Woeroekoeng. Dite. Sri. Wogan. Dewa.
30 Pepet. Dora. Laba. Legi.
50 Paniron. Soma. Indra. Toeloes. Rakshasa.
31 Menga. Waja. Djaja, Pahing.
yi Oewas. Anggara. Goeroe. Woeroeng. Pandhita.
32 Pepet. Bjantara. Mandhala. Pon.
51 Mawoeloe. Boeddha. IJamadipati. Dadi. Pati.
33 Menga. Dora. 53 Toengle.
Sri. Wage. Respati. Lodra. Dangoe. Soeka.
34 Pepet. 74 Arjang. Shoekra.
Waja. Laba. Kliwon. Brahma. Djagoer. Dhoeka.
Menga. ?5
33 Bjantara. Djaja. Legi. Woeroekoeng. Sanestjara. Kala. Gigis. Sri.
364
365
fis erfa
m en 10 Srawana.
*
Ekawara. Datum. Astawara. Sangawara. Dasawara.
Datum. Dwiwara. Triwara. Pantjawara. Sadwara. Saptawara.
wara.
16 PAHANG.
WOEKOE
Oema. Kerangan. Manoe.
1 Loewang. Pepet. Dora. Mandhala. Pahing. 1 Paniron. Dite.
Nohan. Manoesa.
2 Menga. Waja. Sri. Pon. I 2 Oewas. Soma. Sri.
WOEKOE KOEROE=WELOET.
8 Oewas. Dite. Kala. Djagoer. Soeka.
8 Loewang. Menga. Waja. Djaja. Wage.
Soma. Oema. Gigis. Dhoeka
9 Pepet. Bjantara. Mandhala. Kliwon. 9 Mawoeloe.
Sri. Kerangan. Sri.
to Menga. Dora. Sri. Legi. 10 Toengle. Anggara.
Boeddha. Indra. Nohan. Manoe.
11 Pepet. Waja. Laba. Pahing. ** Arjang.
Respati. Goeroe. Wogan. Manoesa.
12 Menga. Bjantara. Djaja. Pon. 12
Woeroekoeng.
Pepet. Dora. Mandhala. Paniron. Shoekra. IJamadipati. Toeloes. Radja.
15 Wage. *5
18 MARAKEH.
WOEKOE
Mawoeloe. Dite. Brahma. Dadi. Rakshasa.
15 Loewang. Pepet. Bjantara. Laba. Legi. *5
WOEKOE
20
MADHANGKOENGAN.
2 9
IJamadipati. Nohan. Dhoeka.
29 Loewang. Pepet. Waja. Mandhala. Kliwon. Arjang. Dite.
366 367
M
Qng
en 11 IJoedrawana.
u
atum. Sadwara. Saptawara. Astawara. Sangawara.
Tjatoer* .
Dasawara.
Datum. Ekawara. Dwiwara. Triwara. Pantjawara- __
W ara.
>'
MAKTAL.
1
Woeroekoeng. Dite. Goeroe. Gigis. Pandhita.
Daja. Pahing.
1 Loewang. Menga. Bjantara. 2 P an j ron . Soma. IJamadipati. Kerangan. Pati.
Dora. Mandhala. Pon.
2 Pepet. 3 Oewas. Anggara. Lodra. Nohan. Soeka.
Menga. Waja. Sri. Wage.
5 4 Mawoeloe. Boeddha. Brahma. Wogan. Dhoeka.
Pepet. Bjantara. Laba. Kliwon.
4 5 Toengle. Respati. Kala. Toeloes. Sri.
Menga. Dora. Djaja. Legi. 6
5 Arjang. Shoekra. Oema. Woeroeng. Manoe.
6 Pepet. Waja. Mandhala. Pahing. 7 Woeroekoeng. Sanestjara. Sri. Dadi. Manoesa.
Menga. Bjantara. Sri. Pon.
7 22
wutjt.
WOEKOE
° Paniron. Dite. Indra. Dangoe. Radja.
8 Loewang. Pept. Dora. Laba. Wage. 9 Oewas. Soma. Goeroe. Djagoer. Dewa.
Menga. Waja. Djaja. Kliwon.
9 i 0
Mawoeloe. Anggara. IJamadipati. Gigis. Rakshasa.
Pepet. Bjantara. Mandhala. Legi. H
10
Toengle. Boedha. Lodra. Kerangan. Pandhita.
Menga. Dora. Sri. Pahing. i 2
11
Arjang. Respati. Brahma. Nohan. Pati.
Pepet. Waja. Laba. Pon. 13
12
Woeroekoeng. Shoekra. Kala. Wogan. Soeka.
Menga. Bjantara. Djaja. Wage. 14 Paniron.
*5 Sanestjara. Oema. Toeloes. Dhoeka.
14 Pepet. Dora. Mandhala. Kliwon. ....
’ M *NAHIL.
WOEKOE
Oewas. Dite. Sri. Woeroeng. Sri.
Loewang. Menga. Waja. Sri. Legi. 16
15 Mawoeloe. Soma. Indra. Dadi. Manoe
‘6 Pepet. Bjantara. Laba. Pahing. 17
Toengle. Anggara. Goeroe. Dangoe. Manoesa.
Menga. Dora. Djaja. Pon. 18
*7 Arjang. Boeddha. IJamadipati. Djagoer. Radja.
18 Pepet. Waja. Mandhala. Wage. 19
Woeroekoeng. Respati. Lodra. Gigis. Dewa.
Menga. Bjantara. Sri. Kliwon. 20
*9 Paniron. Shoekra. Brahma. Kerangan. Rakshasa.
Pepet. Dora. Laba. Legi. 21
20 Oewas. Sanestjara. Kala. Nohan. Pandhita.
2, Menga. Waja. Djaja. Pahing.
*4
PRANG=BAKAT
WOEKOE
22
Mawoeloe. Dite. Oema. Wogan. Pati.
Loewang. Pepet. Bjantara. Mandhala. Pon. 23
22
Toengle. Soma. Sri. Toeloes. Soeka.
Menga. Dora. Sri. Wage.
2 5 24 Arjang. Anggara. Indra. Woeroeng. Dhoeka.
24 Pepet. Waja. Laba. Kliwon. 23
Woeroekoeng. Boeddha. Goeroe. Dadi. Sri.
2 5 Menga. Bjantara. Djaja. Legi. 26
Paniron. Manoe.
Respati. IJamadipati. Dangoe.
Pepet. Dora. Mandhala. Pahing. 27 Oewas. Shoekra. Lodra. Djagoer. Manoesa.
Menga. Waja. Sri. Pon. 28
27
Mawoeloe. Snestjara. Brahma. Gigis. Radja.
28 Pepet. Bjantara. Laba. Wage. 2
y
woekoë 2
9 1 oengle. Dite. Kala. Kerangan. Dewa.
Loewang. Menga. Dora. Djaja. Kliwon. 30
29 Arjang. Soma. Oema. Nohan. Rakshasa.
Pepet. Waja. Mandhala. Legi. 3i
5° Woeroekoeng. Sri. Wogan. Pandhita.
Menga. Bjantara. Sri. Pahing. 32 P aniron
5> .
Boeddha. Indra. Toeloes. Pati.
Pepet. Dora. Laba. Pon. 33
52 Oewas. Respati. Goeroe. Woeroeng. Soeka.
55 Menga. Waja. Djaja. Wage. 34 Mawoeloe. Shoekra. IJamadipati. Dadi. Dhoeka.
Pepet. Bjantara. Mandhala. Kliwon. 35
54 Toengle. Sanestjara. Lodra. Dangoe. Sri.
35 Menga. Dora. Sri. Legi.
ïavaansche Geestenwereld 24.
369
368
K'a
>«
en 12 Asoedji.
T^
°“'
Pantjawara
Datum. Sadwara. Saptawara. Astawara. Sangawara. Dasawara.
Dwiwara. Triwara.
Datum. Ekawara. r
26
WOEKOE WOEGOE.
Legi.
10 Oewas. Anggara. Kala. Djagoer. Sri.
Menga. Waja. Djaja.
JO
Mandhala. Pahing.
11 Mawoeloe. Boeddha. Oema. Gigis. Manoe.
Pepet. Bjantara.
Dora. Sri. Pon. 12
Toengle. Respati. Sri. Kerangan. Manoesa.
12 Menga.
Pepet. Waja. Laba. Wage. 15 Arjang. Shoekra. Indra. Nohan. Radja.
Menga, Bjantara. Djaja. Kliwon. H Woeroekoeng. Sanestjara. Goeroe. Wogan. Dewa.
, 4
28
WOEKOE KOELAWOE.
Pon.
22 Oewas. Dite. Goeroe. Nohan. Manoesa.
22 Loewang. Menga. Waja. Djaja.
°
25 Mawoeloe. S oma.
Pepet. Bjantara. Mandhala. Wage. IJamadipati. Wogan. Radja.
25
Dora. Sri. Kliwon. 24 Toengle. Anggara. Lodra. Toeloes. Dewa.
Menga.
25
Pepet. Waja. Laba. Legi. Arjang. Boeddha. Brahma. Woeroeng. Rakshasa.
28
Menga. Bajantara. Djaja. Pahing. Woeroekoeng. Respati. Kala. Dadi. Pandhita.
27 Paniron. Shoekra.
Dora. Mandhala. Pon. Oema. Dangoe. Pati.
27
Pepet.
28
Sri. Wage. Oewas. Sanestjara. Sri. Djagoer. Soeka.
2 g Menga. Waja.
30
WOEKOE WATOEGOENOENG.
Laba. Kliwon.
29 Mawoeloe. Dite. Indra. Gigis. Dhoeka.
29 Loewang. °
Pepet. Bjantara.
30
Dora. Djaja. Legi. Toengle. Soma. Goeroe. Kerangan. Sri.
Menga.
Pepet. Waja. Mandhala. Pahing.
21
Arjang. Anggara. IJamadipati. Nohan. Manoe.
,
32
Menga. Bjantara. Sri. Pon. Woeroekoeng. Boeddha. Lodra. Wogan. Manoesa.
52 35
Dora. Laba. Wage. Paniron. Respati. Brah ma. Toeloes. Radja.
Pepet.
34
Kliwon. Oewas. Shoekra. Kala. Woeroeng. Dewa.
Menga. Waja. Djaja.
54
Mandhala. Legi.
25 Mawoeloe. Sanestjara. Oema. Dadi. Rakshasa.
Pepet. Bjantara.
371
370
DE WERELDTIJD.
ia
haar bestaan in vier tijdperken, die hij Maha IJoeg,
verdeelt hij
waarin de aar
IJoeg of Sardir IJoega, Jav. Alam of Djaman noemt,
of b
door water of vuur geteisterd werd waarin
verandering onderging,
deze tijdperken tellen tezamen
menschdom al dan niet gelukkig was ;
12000 godenjaren. ,
u
de
tijdperk, dat met het begin van
1 728 000 zonnejaren. Het eerste
De góden lect
der wereld aanvang nam, was het godentijdperk.
ding een
zonder geslacht.
'
waarin no
als inde lucht leven. Het was het tijdperk, men
het vuur
behoefte, kende. Er 0
noch kommer, noch gebrek, noch .
ramp,
noch ziekte, de menschen leefden gedurende
nog geen Dood, en
de aarde do
eerste tijdperk. Bij het einde van dit tijdperk werd
geheele
werden nadi
vuur verwoest en de menschen, die onsterfelijk waren,
onzichtbaar. j„„;aren
Treta IJoega, telde god )
Het tweede tijdperk, genaamd 3000
296 zonne)ar
godenjaren of tezamen 1 000
sandhija van 600
met een
onsterieli)
de menschen waren nog
Het was het gouden tijdperk,
°
of Dood. Zij de Raoemasa's of de zweetge
geen ziekten
waren
kenden
door de ont
niet geslachtelijke menschen, die zich voortplantten
nen,
het eindigen
keling van hun zweetdroppels. De aarde werd na
van‘
door stormen verwoest en de Raoemasa's bleven als onzic
tijdperk
bestaan.
geesten .
s ,
r
eO
telde god
tijdperk, Dwapara IJoega genaamd,
2000
Het derde
godenjaren of tezamen 864 000 zonnejaren,
met een sandhija van 400
e
bloei welvaart. Het derde mensc
was het zilveren tijdperk van en
eigeborenen, mantrouwehj
e,
de
dat toen geschapen werd, waren
1
einde va
sterfelijke wezens
Wandoe’s genaamd. De aarde werd bij het
De menschen
tijdperk door water verwoest, de bekende zondvloed.
bestaan.
dwenen en bleven als onzichtbare geesten x
,
e „,
waarin wij thans
Het vierde tijdperk, Kali IJoega genaamd,
ein
met sandhija van 200 godenjaren
zal 1000 godenjaren duren, een
hete
het begin dit tijdperk werd
en 432 000 zonnejaren tellen. Bij van
en vro
Hewa Adam Eva geschapen, man=
menschenpaar Adina en en
het kop
zooals het geslacht thans nog is. Dit tijdperk wordt
lijk,
372
genoemd. Het menschdom werd de ondeugden van het derde
wegens
Dood. Dit tijdperk was de voorspoedige maar ook tevens het tijdperk van
Daar een godenjaar uit 560 gewone jaren bestaat, krijgen wij voor de vier
genoemde tijdperken een tijd van 4 520 000 zonnejaren, dat Maha IJoega
Wordt de oppervlakte der aarde wordt
genoemd, na welk tijdperk niet
IJoega's, maar daar dit ons tijdperk eerst met het jaar 3101 voor Chr.
begonnen is, zoo hebben wij voor den ondergang der wereld nog zoo
jaren achter
s
Poedig niet te vreezen, daar wij einde 1900 eerst 3000 ons
te v
ormen d.i. 8 640 000 000 zonnejaren ; uit 360 zulke ontzaggelijke dagen
etl
nachten bestaat één zijner jaren of 3110 400 000 000 zonnejaren en uit
lo °
zulke jaren bestaat de leeftijd van dien god d.i. 311 040 000 000 000
2
onnejaren. Nog veel ouder wordt Wishnoe, maar Shiwa is volgens de leer
2l )ner
aanhangers onsterfelijk.
Ter volgt hieronder den
verduidelijking van het bovenstaande voor
aa
ndachtigen lezer een kort uittreksel uit de tijdverdeeling der góden,
erieid in onderdeelen van onze tijdrekening.
1
Troef is VISO
Seconde.
'h/3 Troef is = Nimesha.
1
1
Nimesha B /45 Seconde.
Nimesha's = 1 Kashtha.
Kashtha =
3V5 Seconden.
Kashtha 8 Wipala’s
1
Wipala =
*/s Seconde.
Kashtha’s 1 Kala.
Kala 1
3
/5 Minuten.
Kala =
4 Palas.
Kala's =
1 Mahoertha.
Mahoertha = 2 Ghari’s.
Ghari =24 Minuten.
Mahoertha's =
t Dag en nacht of 24 uren.
Maanden =
1 jDewudag en nacht.
Deivadag en nacht =
360 dagen,
Deivadagen en nachten =
1 Deivajaar.
j
o
Detvajaar =
360 zonnejaren.
t°° Deivajaren =
1 Satija IJoega.
36 00
Satija=lJoega 1 728 000 zonnejaren.
Dewajaren =
1 Treta IJoega.
373
i Treta IJoega =
1 296000 zonnejaren.
2400 jDewajaren =
1 Dwapara=l Joega.
1 Dwapara=lJoega 864 000 zonnejaren.
1200 Dewa\aren =
1 Kali=lJoega.
1 Kali=lJoega =
452.000 zonnejaren.
12000 Deivöjaren =
1 Maha=lJoega.
1 Maha=lJoega =
4 520 000 zonnejaren.
1 728 000 jaren moet voegen, om den Kalpa te beginnen, die dan den
Kalpa of het grootste tijdperk van 4 520 000 000 zonnejaren uitmaken.
374
DE SEIZOENEN.
Mangsa's zijn :
3 Arijama, ~ 24 ~
4 Mitra, „ 24 „
Waroena, 26
5 ~ ~
6 Sawitri, ~ 41 ~
7 Dhatri, ~ 41 „
8 Wiwaswat, „
26 of 27 dagen
9 Twashtri, ~ 25 dagen
10 Poesha, ~ 25 „
11 Indra, ~
26 ~
12 Wishnoe, ~ 41 ~
v an
deze moessons zijn : Brahma, van den kouden tijd; Wishnoe, van den
* ari
»en tijd; Shiwa, van den vochtigen tijd.
kenmerken der voorgenoemde mangsa's zijn :
1
Bhaga. Ka=asa. Begin van den drogen tijd, waarin de op
ginnen te ontkiemen.
5 Arijama. Katedja. De tijd, waarin men vruchtdragende
slingerplanten en heesters op de sawah’s
375
Namen der mangsa's. Kenmerken.
376
DE VERDEELING VAN DEN DAG.
owan of
siang (mal. hari en siang) en den nacht wengi of bengi of daloe
(mal. malem). Dit is de natuurlijke verdeeling van het etmaal in twee
*•
Wajah (wantji) bangoen, d.i. het einde van den nacht, de vroegste
„
~
bjar of ebjar, d.i. van
5(4 uur
'
s ochtends.
2- d.i. ± 6 even voordat de zon
„
„
oetoeksoetoek, uur,
zichtbaar wordt.
„
„
kebo (maesa) giring, 37 uur, wanneer
dreven.
•
~
~ nusan gawe nom (damel nem), d.i. ± BJ4 a 9 uur,
11
~ pasar (peken) toemawon, d.i. tegen 11 uur, wanneer
komen.
l ‘
%all % de zonden
11
~ tengange, d.i. 11 uur > wanneer
377
d.i. het tijdstip, waarop de buffels naar de rust®
gedreven.
asar dhoewoer (inggil) d.i. ± 3 uur.
15. ~ ~ ,
18. ~ ~
sore ('sonten,), d.i. 5a5 34 uur.
19. ~ ~
toenggang goenoeng (toeinpak redi) ,
d.i. ±5/4 uur,
te dalen.
20.
~ ~ soeroep (serap), d.i. 6 uur, wanneer de zon onder de
westerkim duikt.
22.
~ ~
sirep botjah (lare), d.i. 789 uur, het tijdstip, waarop
middernacht, 12 uur.
26. ~ ~
lingsir wengi (daloe), d.i. lal 34 uur.
d.i*
27. ~ ~
djago (sawoeng) kaloeroek sapisan (sapindhah),
± 2 34 a 3 uur.
28. ~ ~
djago (sawoeng) kaloeroek kapindho (kaping kalih),
d.i. ± 3 a
3 34 uur.
29. ~ ~
djago (sawoeng) kaloeroek ping teloe (kaping tiga),
d.i. ± 4 a 434 uur, welke drie laatste tijdstippen zoo
gevat tot drie waktoe's zoowel voor den dag als voor den nacht, en spreekt
de Javaan dan van :
10 uur.
2.
~ ~
awan (siang), d.i. de middag, van 10 tot 2 uur.
378
3- Waktoe (wektoe) d.i. de namiddag, tot 6
sore (sonten ), van 2 uur.
6 of
4-
~ If
wengi (daloe), d.i. de voornacht, van uur zonson=
5.
~
f|
tengah wengi (daloe), bedhoeg wengi (daloe) of hedhoeg
dawa (pctndjang) d.i. middernacht en de nanacht,
,
6.
ff J( bangoen esoek (endjing), d.i. de aankomende ochtend,
tot 6 welke waktoe's (wektoe's) onder de
van 2 uur,
379
AANDUIDING VAN JAARTALLEN DOOR SPREUKEN
OF TEEKENINGEN.
broeders gebroeders
in hindoe* uitgestrekt,
kleeding.
Dc lezing van het hierdoor uitgedrukte getal geschiedt van rechts naar
de
links, dus ineen omgekeerde orde, als waarin de cijfers daarvan door
woorden of teekens aangegeven worden. Zoo geeft bovenstaande teekeninï
ons te lezen :
7 »
d.i. het jaartal 1757 der Javaansche aera. Andere voorbeelden van Javaan*
sche chronogrammen zijn :
004 1
d.i. het jaar 1400, waarin het rijk van Madjapait te gronde ging ;
380
hobah siti
goewa menga
o 1
o o
boorden zijn gekozen, die niet alleen door hun beteekenis eigenaardig bij
elkander behooren, maar ook bepaalde rubrieken of categorieën van voor»
B Blind.
°eda. Mannelijke roede. Boeta.
Oorspronkelijk.
381
Boemi. Aarde. Wereld. Land. Midi. Aarsgat.
Dara. Vrouwelijkheid. Nabi. Navel.
Heka. Een. 1.
rira.
wik of djeng.
Kawit. Sirah. Hoofd.
382
Voor De het tweeledige aanwezig is alles hetgeen
2. deelen, waarvan
en
Dhwoe, Twee. 2.
Mata. Oogen.
Dwi. Meksa. lemand dwingen.
Djaksoe Hoeken der oogen. Meripat. Binnenste gedeelte
°f Tjaksoe. Traankanalen. der oogen.
j-
ar -
Oorvleugels. Tjana. Lippen.
Lotjana. Inzicht hebben. Tjarana. Hoofdslapen.
Neusgat en. j [_
Voor 3. Het vuur inde onderscheidene toestanden, amphibieën, drie=
ledige voorwerpen en alles hetgeen met het getal 3 in
verband staat.
Boedjalana. Aal.
meen.
383
Vuurtong. Pantjaka. Vuur op den top van
Djata.
Goena of Vuur, dat door wrij* een berg.
ontstaat. Pawaka. Vulkanisch vuur.
Koena. ving
of oogige.
nga
Fornuisvuur. Werk*
Hoeninga. Trining
de van eten.
Lena. Vuur, waarvan
Voor Het water, allerlei vochtdeelen en alles hetgeen met het getal
4.
4 in verband
staat.
384
Hjala nadhi. Rivierwater. Sagara. Zeewater.
°f
Her=in een steen. strand.
f)'oena. Tatjin. Water, waarin rijst is
j° mil.
a
ek -
Zweet. Wak.
dih. heuvel.
waarin rijst is gewas=
schen. Wah. Plas regenwater.
,
°naka. Drupwater uiteen Wahana. Opgevangen regen=
, steen. water.
°edah. Speeksel. Wahoe. Drank uiteen palm
°eh.
Tranen. getapt,
oentoek. Schuim. Wahoes Sap uiteen boom
deren.
p tegengehouden.
a
jüka Warni. Zout water.
Water uiteen goot.
er na.
Water, dat We. Drinkbaar
geleid warm wa=
wordt. ter.
Voor 5.
De wind, de kracht, de sterkte en alles hetgeen met het getal
5
'
in verband staat.
——*
tanden. ofßeseksi.
386
Hamboeng» Mislukt door toedoen Sadrasa. De zes onderscheidene
Wedih. Angst.
paard.
Winanjang Heete scherpe of
Namaning. Smaak in het alge»
of brandige smaak,
meen.
W7 .
ma,ans
Pfabatang. Omgevallen
3
hout. . , .
,
,
Wirasat. Hoedanigheid vaneen
ekret Groote
'
ansst ‘
mensch.
R n §a -
Gevoel. Woewoes. Spraakgeluid. Zacht
*'eta.
Gemengde smaak. voelen.
Ketoe. Wrange smaak. Zuivere
Woewoe» uitpraak.
ad -
Zes. 6. sen.
g
—jjjPada. Zespootige dieren. Wreksa. Omgekapt hout.
vaneen bewoonde
_
zondere berg. ,
.
Donder.
Ooeroe. Handaka. Twee bergen naast el»
Leeraar
Goenoeng. Berg in het algemeen.
kander.
Heilige. Boeteling op
387
Rangoe* Buffelkoe.
Hardi. Zeeberg. Berg aan
Redi. Bergrug.
Hangsa.
Resi of Godsgeleerde. Pries*
Hasalika. Berg, waarover wordt
Risi. ter.
gesproken.
Sapta, Zeven. 7.
Hemawan. Bergspits. Berg, die
van verre te zien is. Sabna.
Hasta. Acht. 8.
Baksoe. Boomgekko.
Basoe. Huisgekko. Hastha. Mannelijke olifant.
388
Matangga. Zwaar gebouwde oli® Samadija Olifant, die inden
\
S ang Slang in he*
Naga.
‘
Draak.
alles
hetgeen met het getal 9 in verband
staat.
maakt. zien.
P*)oewa. iets heen, dat nauwe» Leng katal. Gat dooreen aard®
Doenra. stampt,
wara. Poort in het algemeen. Mandra, Holte in het slijk,
Poort vaneen paleis of Nodro of waarin een buffel
„
gemaakt. Nakdho. Kikvorschgat.
e
genep. Doos. Nawa, Negen. 9.
°ewa. Grot in het algemeen. Sanga.
Gat dooreen krab of Rago. Gat, dat onzichtbaar
„
kreeft gemaakt. is.
r
°wong. Gat dooreen vogel in Roga. Hol, door beesten beo
389
dat Wedana. Front deur.
Sadra. Slijkerig gat. Gat eener
Voor o. Het niet, het ontastbare, het ledige, het eindelooze, het
onbevattelijke, de eewigheid, de vernietiging.
gegana, of wa.
390
Nara. Uit het gezicht Tan kas
vers Verborgen. Niet te
ruim. ton.
Ngatekna. Onbestaanbaar. Tan ke= Te vergeefs.
Vernietigen. Vernielen. toen.
De
legende, waaruit wijde tjandhra sengkala geput hebben, zegt, dat de
ier
opg e g even W oorden, de meest gebruikelijke zijn, echter is het gebruik
Va n
andere woorden niet verboden, mits zij voldoen aan de eischen van het
i er, waarvoor
zij gebruikt worden ;
b.v. de woorden hanak sarimpi, d.i.
Vler
dochters of hanak sarombe, d.i. vier zoons, worden hoewel dochter en
2 °on
onder no. 1 gerangschikt moeten worden, gerekend te behooren
onder no. 4,
aangezien dit cijfer hier erg op den voorgrond treedt. Daarens
gen zal men trihna, d.i. de kracht der begeerte en hissha, d.i. wilskracht,
o>et
mogen beschouwen als de „krachten" bedoeld onder no. 5, doch wel
s
zintuigen bedoeld onder no. 6. Verder dient men bij het samenstellen
een
spreuk die woorden te vermijden, die twee beteekenissen hebben
Waarvan de eene beteekenis onder ander cijfer moet gebracht wors
een
en
nan de andere, waardoor zij verwarring zouden kunnen veroorzaken.
391
AFDEELING B.
de eerste tien
sterren, geven opvolgend het begin der eerste tien mangsa’s
aan, terwijl de tweede verschijning en verdwijning binnen het mangsa\aat
de sterren Loemboeng 12de
van en Tagig, het begin is van de 11de en
mangsa.
De twaalf mangsa's het zonnejaar
vormen van 560 dagen.
De opgaven den duur der verschillende inden
van mangsa's vindt men
ondervolgenden staat.
Duur der
c . „
jtcrren. Seizoenen.
seizoenen.
5 Loemboeng. Katiga. 50 „
4 Djaran=dhawoek. Kaïat. 50 „
5 Banjak=angrem. Kalima. 50 „
6 Gotong=majit. Kanem. 50 ~
7 Bisma=sekti. Kapitoe. 50 ~
8 Woelandjar=ngirim. Kawoloe. 50 ~
9 Woeloeh. Kasanga. 50 ~
10 Waloekoe. Kasadasa. 50 ~
11 Loemboeng. Desta. 50 ~
12 Tagig. Sadha. 50 ~
Kapitoe, Kawol°
e
Kalima en Kanem de kentering na den Oostmoesson ;
'
I’® ’®
Kasanga en Kasadasa den Westmoesson en Desta en Sadha de kenteri 1
na den Westmoesson.
392
Deze moessons vormen tezamen weder twee hoofdmoessons, namelijk
droge en de natte tijd.
De kenmerken der verschillende seizoenen alsmede dein die seizoenen
te verrichten inden onderstaanden staat.
werkzaamheden, vindt men
Seizoe
Sterren. Kenmerken der seizoenen,
nen.
zaad.
2
Tagig. Karo. Ketiga, d.i. droge tijd. Morgana, d.i.
kiemen.
3 Loem= Katiga. Ketiga, d.i. droge tijd. Hendri, d.i. koele
Het is de
met veranderlijke weersgesteldheid.
waarin de eerste regens beginnen te vallen
tijd,
landbouwer maakt met het
en de een begin
in orde brengen van slootjes en dijkjes zijner
, gronden.
Ootonga Kanem. Laboeh, d.i. kentering na den drogen tijd.
naajit. harde wind, Noord=
Bajoe, d.i. storm of van
_ en zaadpadi uitzaait.
7 B isma=
Kapitoe. d.i. natte tijd. Bana, d.i. orkaan
Rendeng,
e kti. of harde rukwinden, van West naar Oost. Het
de de
is de regentijd, waarin rijstplantjes uit
worden overgeplant.
393
_
Seizoe»
sterren. Kenmerken der seizoenen.
ngn
begint te krijgen.
Loem= Desta. Trentjeng, d.i. de
11
kentering na den natten
boeng. tijd. Samari, d.i. koele wind, van Zuid naar
zeven dagen, waarvan de dagen dezelfde namen droegen, als die van
de
WoeAoe=tijdrekening.
394
DE TELLING BIJ EEUWEN.
De
Tiang Tengger kenden ook een eeuwtelling en droegen de eeuwen
dezelfde namen als de sterren van den dierenriem. Den duur van elke
eeuw is 2600 zonnejaren van 565 % dagen.
Deze eeuwtelling is als volgt:
Dierteekens,
Eeuwen Sterrebeelden.
Dieren, enz.
1
Mesa. Mesaris. Ram. Ram.
2
Mrisa. Mresaba. Stier. Stier.
5 Mithoena. Mrikaga. Krab. Tweelingen.
4 Karkata. Kalakata. Kreeft. Kreeft.
5
Singa. Grigeson. Leeuw. Leeuw.
,
_De 12 bovengemelde eeuwen elk van 2600 zonnejaren vormen tezamen
een kosmisch jaar van 51200 zonnejaren, namelijk de tijd, die ons zonneo
395
DE STERREKUNDIGE TIJDKRINGEN.
drawatsara.
60 zonnesterrenmaanden van
1800
omvat
Deze tijdkring van 5 jaren
of 62 maanmaanden of 1860
dagen, 61 zonnemaanden 1850 dagen,
Twaal
maandagen en 67 maangesterntenmaanden of 1809 zulke dagen.
van 60 jaren,
van dergelijke tijdkringen van 5 jaren vormen een eeuw
60 jaren,
dergelijke eeuw wordt
~S
ossoes" genoemd. Tien Sossoes elk van
Zes 1
Neros".
vormen een tijdkring van 600 jaren, genaamd „
Nerosie
5600 jaren, genaamd ~Zars
°
van 600 jaren vormen een tijdkring van
„Saros". Zes Saros elk van 3600 jaren of 21600 jaren vormen „het groote
dat gepaar
jaar", na verloop waarvan de aarde verandering ondergaat,
met zondvloed of andere rampen, terwijl 200000 van dergelijke
gaat
zonnejaren, na verloop
tijdperken één Kalpa vormen van 43200000000
van welk tijdperk de aarde zal worden verwoest en opnieuw zal worden
Magiërs waS
Volgens bovengemelde eeuwtelling en aanteekeningen van
het in het jaar 1900 der Christelijke tijdrekening 11900 jaren geleden,
dat de zondvloed heeft plaats gehad zoodat over 9100 jaren het groote
zonnestel*
gerekend van de kosmische ontwikkeling der Aarde en van ons
396
AFDEELING C.
DE SEIZOENEN.
of onge=
He Animisten, de eerste bewoners vanJava, later Tiang pasek
de verdeeling
loovigen genoemd, kenden geen
andere tijdrekening, dan
de
landbouwjaar veel nut is, bestaat tot op den huidigen
van
dag naast
z
aamheden van den landbouw geregeld worden. Deze seizoenen of mang=
(mal. moesim's) onderling onderscheiden door de
sa s namen
worden .
2. Karo of Kalih ~
23 ~
3. Kateloe of Katiga ~
24 ~
4. Kapat of Kasakawan ~ 24 ~
Kalima of Gangsal 26
5. ~ ~
6. Kanem n
4 1 n
1
7. Kapitoe >» 4 "
8. Kawoloe ,< .r
9. Kasanga ~ 25 ~
10. Kasapoeloeh of
Kasadasa » 25 „
11. Desta 25 rr
ft
1
12. Sadha ~ 4 ff
Het
begin van elke nieuwe mangsa werd bepaald door de waarneming
Vatl
lengte der schaduw vaneen staand mensch, gemeten met zijn eigen
12
mangsa's aangegeven.
i->e
mangsa Kasa begint wanneer de schaduw zich het verst zuidwaarts
s
frekt; het tegenovergestelde noordelijk uiteinde daarvan is het begin
397
der mangsa Kapitoe, terwijl de voet van den stijl, die aan de twee jaarlijk*
sche doorgangen de door het toppunt
van zon beantwoordt, den aanvang
der mangsa's Kapat en Kasadasa aangeeft. De duur iedere mangsa
van
kan met behulp van deze soort van zonnewijzer, hetzij door eenvoudige
waarneming, hetzij door berekening gemakkelijk worden bepaald, terwijl
verder de gelijke verdeeling der
uit middag=schaduwlijn volgt, dat de
vruchten dragen.
4 Kapat. De tijd, waarin de velden braak liggen ;de tijd van
398
Terwijl naar de richting der winden elke moesson zich onderscheidt
als hieronder is aangegeven.
hoest heerschen.
van
Zuidwest naar Noordaoost. De tijd,
waarin weinig ziekten heerschen.
Trentjeng. Selatan=Oetara. De wind waait van Zuid naar Noord en
I-lfi week of
Tiang pasek kenden vroeger een tijdsverloop vaneen zeven
a
3en alsmede eene regeling der pasardagen ten Noorden,Oosten, Zuiden,
westen en in het Midden en droegen deze weken van zeven en vijf dagen
dezelfde namen als die van de Hindoe= Javaansche tijdrekening.
399
DE TELLING BIJ EEUWEN.
en
eeuwtelling mangsajatzn
Tiang pasek kenden ook
van zeven
De een
gave.
Deze mangsajaren telden vroeger 360 dagen.
oorsprong in
het geloof aan
Deze eeuwen van zeven jaren hebben hun
goede slechte jaren of jaren va
het telkens wisselen van zeven en zeven
400
AFDEELING D.
DE JAVAANSCHSMOHAMMEDAANSCHE
TIJDREKENING.
Arabische
maanjaar.
Zooals wij voren schreven, is de Indische tijdrekening met maanjaren,
jaartelling (omstreeks
I
Arabische
der Indischs Javaansche, of 1043 der
Juli het tegens
1633 na Chr.) de voorbedoelde vermenging plaats vond en
JavaanschsMohammedaansche jaar in gebruik kwam, echter met
“Hioud als begin der nieuwe tel=
van het Indischs Javaansche jaartal 1555
‘ in
§. Dit Javaansch=Mohammedaansche jaar is echter gemiddeld 10 a
II
dagen korter dan het zuivere zonnejaar, zoodat het Javaansche jaartal
°n
nadert in 1910 nog 70
Seveer na elke eeuw met drie jaren het onze en
lar
en daarmede verschilt.
Het maanden
JavaanschsMohammedaansche jaar bestaat uit ïz van
1 •
Senen of Isnen,
2. Selasa,
3- Rebo,
4- Kemis,
5- Djoemahat, Djoemoengah of Djaemoewah,
6. Septoe of Saptoe,
7 • Ngahat, Ahad of Minggoe.
401
e
Javaansche Geestenwereld 26.
1. Wage,
2. Kliwort,
3- Legi,
4- Paing,
y. Pon.
4. RahingoeUakir,
5. DjoemadiUawal,
6. DjoemadiDakir,
7. Redjeb of Radjab,
8. Saban of Sjaban, ook Roewah of Arwah,
9. Ramelan, Pasa, Poeasa, Poewasa of Oepawasa, ook Siam,
to. Sawal of Sjawal,
11. Doelkangidah of Sela,
12. Doelkidjah of Besar, ook Boelan ( Woelan ) Hadji.
Evenals bij de Arabische hebben
telling de maanden met oneven
nummers allen die met
30, even nummers allen 29 dagen, behalve in
schrikkeljaren, wanneer aan de 12de maand een dag wordt toegevoegd en
deze dus ook 30 dagen telt.
t. Alip of Alepoe,
2. Ehe of Ha,
3. Djimawal of Dji, ook Djim,
4. Dje of Dsa, ook Djei,
5. Dal of Dalang awala,
6. Be of Ba,
402
j? eptember 1821 begon en ook de aanvangsdag van de windoe, die vóór
■en
Donderdag (Shoeroep Kamsiah) was, tot Woensdag (Shoeroep
ongiah) werd teruggebracht, of de Donderdagsche kalender door den
oensdagschen vervangen werd. De eerstvolgende vereffening zal nu
Paats moeten
vinden in het jaar 1941 na Chr. of ± 1868 der Javaansche
1
acht'^ r
21
met
n' ets bekend.
het hof
Wel was vroeger het hof te Jogjakarta één dag ten
* aren
s^ee<^s met dezelfde dagen aanvangen, werd nimmer gewijzigd.
Cioor ?en ° em<^e
wii zi§,in S en en invoering der neptoe's, mag de Javaansch»
amm edaansche
tijdrekening beschouwd worden als het non plus
Q jjr
van een
zuiver lunaire tijdrekening.
S
Java° Z
**' u *t bet °°gpunt der practische bruikbaarheid wint de
f
c e telling het verre van de Arabische, waarmede zij in nauw»
§
staat, daar beide eerst in 2400 jaren de maan één
dag v °°r
2u^en
50 '
komen, zoodat de Arabische kalender, die tijdkringen van
611
kebb*^ eens om de 80 kringen van 50 jaren een schrikkeljaar meer
een
Vas ten d
n * euwe
vereffening plaats heeft, elke windoe met een
Van
de ok, tegenwoordig Woensdag, aanvangt en elke volgen»
we
dag
terwijl zd^d^ 6 6
6 W ‘ nC^oe °°k aan een bepaalden weekdag beantwoordt,
t^
s der laren is de verklaring te vinden van de namen
'CI
Wy/m), onderscheiden van de volgende door awal =
403
de eerstkomende, terwijl de ander akir of ahir = de laatste genoemd
of J 6=
wordt, 7
j (dsa dje), 4= (dal), 2 =
(ba of 6e), j (waoe
of u'au'oe) en 5 =
( djim, met bijvoeging van akir zooals hiervoren is
opgegeven).
Behalve de hiervoren beschreven Javaansch=Mohammedaansche tijd*
rekeningen, kennen de Javanen ook de zuiver Arabische telling, aan*
vangende met het jaar der Hedjrah, doch overigens vereenigd met de eigen*
genoemd. De kleine man viert dit feest niet; de meesten weten niet betef
dan dat op den ïsten Sawal of het einde der groote vasten, de nieuwjaars*
dag is. Inden laatsten tijd wordt evenwel aan den werkelijken nieuwjaars*
dag meer aandacht geschonken.
Den loden Soera is het een biddag, genaamd ~Soeran", ter herdenking
van het sneuvelen van Mosain, Mohammads kleinzoon, inden slag bij
Karbala in het jaar 680 na Chr.
Den ïsten Sawal wordt voor het einde der groote vasten een algemeen
feest gevierd, genaamd ~Lebaran” of ~Garebeg Poeasa".
o- , a “ ff ff o -
Den Bsten Sawal wordt door den kleinen man een algemeen feest
gevierd, genaamd ~Lebaran ketoepat”, vóór het einde der kleine vasten»
die van 2 tot 7
Sawal duren.
Den loden Besar is het een biddag voor hadji's, genaamd „GerebeS
hadji", ter herdenking van de bedevaart naar Mekka.
404
DE WOENSDAGSCHE KALENDER.
een
komen te vallen of omgekeerd,
worden hieronder
gegeven datum zal
de jaren maanden
opgegeven en verklaard. De tafel der neptoe's van en
Vo °r
het zoeken der dagen, eerste iedere maand zal vallen,
waarop de van
is als volgt :
J Maanden Neptoe s
ar en Neptoe’s
j Soera 7
Rbc 2
5 Sapar
Djimawal 5 Rabingoel=awal ..
3
e
7 Rabingoel=akir ..
5
6
4 Djoemadil=awal ..
Re
2 Djoemadil=akir . .
1
Wawoe 6 Redjeb
2
Djimakir Roewah 4
Poeasa 5
7
Sawal
1
Sela
Besar 5
1 6 7
23 45
Voor
oor het de telling Rebo
hiervoren aangegeven voorbeeld, eindigt de op
405
Het zoeken van den eersten
pasaran der maand, geschiedt op dezelfde
wijze, doch met gebruik van andere tabellen. De tabel der neptoe's van de
jaren en maanden voor het zoeken van den pasaran, waarop de eerste van
Alip 1 Soera o
Ehe 5 Sapar o
Djimawal 5 Rabingoel=awal ..
4
Dje 4 Rabingoel=akir .. 4
Dal 5 Djoemadil=awal .. 7
Be 5 Djoemadil»akir .. 5
Wawoe 2 Redjeb 2
Djimakir 1 Roewah 2
Poeasa 1
Sawal 1
Sela o
Besar o
Den pasaran b.v. van den ïsten der maand Soera in het jaar Alip
zoekende als de neptoe's Soera optellende»
en voren van oen Alip =
1
1 2 5 45
Deze telling wijst Wage tot uitkomst aan, zoodat de ïste der maand
Soera in het jaar Alip zal vallen op een Wage. Op deze wijze kan men voor
eiken datum van elke maand in elk jaar den dag en den bepalen-
pasaran
Gemakshalve echter worden hierbij drie uitgewerkte staten gevoegd»
de uitkomsten dezer tellingen zijn
waarop aangegeven.
De eerste staat geeft aan, op
welken dag en
pasaran de eerste van elke
maand in elk jaar zal vallen ; de tweede staat geeft aan dagen van
het aantal
inden derden staat den dag en den pasaran, waarmede de maand volgens
de van den eerstbedoelden staat begint, en zoodra men die gevono
opgave
den heeft, volgt men de lijn, de gewenschte dag en pasaran
waarop
406
het cijfer aantreft. Inde
voorkomen, van links naar rechts, totdat men 1
de In deze
begindatum der maand, waarop Selasa=Legi valt, aantreffen.
olom den voet daarvan op het
benedenwaarts zoekende, zal men aan
ci )fer 26 zoodat
stuiten, dat 4 minder bedraagt dan de gezochte datum,
boven
men 26 cijfer uit weder 4 moet tellen, doch nu
gekomen, van dit
'n de zelfde zoodoende dus zal eindigen bij
kolom te beginnen met 27 en
het Kliwon, zoodat de
cijfer 50, dat op de lijn staat van Rebo (Woensdag)
soste der maand Besar in het Woensdag Rebo=Kliwon
jaar Dal dus een
m °et
zijn.
G
e2e s t a t en de telling den Shoeroep=Arbangiah
kunnen, zoolang naar
Uj rt, doen.
den dienst vaneen Javaanschen kalender
407
STAAT, AANGEVENDE DE DAGEN EN PASARAN'S, WAAR»
EEN EEUW
Soera.
50 dagen. 30 dagen. 30 dagen.
Sapar. 29 „ 29 29
~ ~
RabingoeLawal. 30 „ 30 ~ 30
RabingoeLakir. 29 ~ 29 „ 29 „
Djoemadil=awal. 30 ~ 30 30 „
„
DjoemadiLakir. 29 ~ 29 29 „
„
Redjeb. 30 ~ 30 „ 30 ~
Roewah.
29 „ 29 „ 29 „
Poeasa. 30 30
„ ~ 30 ~
Sawal -
29 „ 29 „ 29 „
Sela -
50 ~ 30 „ 30 ~
Besar.
29 30 ~ 29 ~ _
408
MEDE MAANDEN IN ELK JAAR VAN
DE VERSCHILLENDE
AANVANGEN.
C S>- Pon.
Kliwon. Kliwon. Wage.
£
en en Ngahat» Kemis=
Rebo=
_
Djoemahat=
Kliwon. Wage. Pon. Paing.
Wage.
" ebo Selasa= Septoe=
=
Ngahat* Djoemahat=
Kliwon. Wage. Pon. Paing.
Wage.
Kemis= Senen= Rebo= Ngabat»
Septoe»
aSe
-
Pon. Pon. Paing. Legi.
i>ept° e= Selasa=
Rcbo= Senen= Djoemahat*
?! age -
Pon. Pon. Paing. Legi.
Ngahat= Kemis= Selasa= Septoe= Hebo=
Kliwon.
£°, n -
IN EEN EEUW.
de VERSCHILLENDE JAREN VAN
50
"
30 3° 3° >f
„ 30 ~ 1.
29
”
29 29 29 „
29
„ „
30 ” 30
30 ~ 30 „ 30 „
29
"
29 29 29
„ 29 „
„
30
” 30 3° 30
„ 30 „
29 2 9
”
29 „ 29 „
29 ~
30
”
30 30 3°
„ 30 „
„
29
” 2
9 29 29 „
~ 29 ~
~
3°
" 30 3° 3° "
~ 50 ~
"
” 30 29 30
29
409
TEN GEBRUIKE Bij HET ZOEKEN VAN DE DAGEN
STAAT,
lEDERE MAAND IN lEDER JAAR VAN EEN
De data
Pasaran
Dagen
28 26 25 24
Ngahat. Paing. 1 30 29 27
Pon. 28 26 25
Senen. 2 1 30 29 27
28 27
26
Selasa. Wage. 3 2 1 30 29
Kliwon. 30 29 28 27
Rebo.
———
2 1
43
29
28
Kemis. Legi. 54 5 2 1 30
6 29
Djoemahat. Paing. 54 52 1 30
Pon. 6 2 1 3°
Septoe. 7 54 3
Wage. 8 6 2 1
Ngahat. 7 34 3
""
"
8 6 5
Ngahat. Legi. 1514 13 1211 10 9 7 54
16 8 6 5 4
Senen. Paing. 1514 15 12 11 10 9 7
16 8 6 5
Selasa. Pon. 17 1514 13 1211 10 9 7
L
8 0
Rebo. Wage. 18 17 16 1514 »312 11 10 9 7
8 7
Kemis. Kliwon. 19 18 17 16 1514 13 1211 10 9
8
Legi. 18 16 11 10 9
Djoemahat. 20 19 17 1514 »312
16 9
Septoe. Paing. 21 20 19 18 17 1514 13 1211 10
10
Pon. 18 16 1211
Ngahat. 22 21 20 19 17 1514 13
“
Senen. 18 16 »2
Wage. 23 22 21 20 19 17 1514 13
12
Selasa. Kliwon. 20 19 18 17 16 1514 13
24 23 22 21
Rebo. 18 16 1514
Legi. 25 24 23 22 21 20 19 17
18 16 14
Kemis. Paing. 26 25 24 23 22 21 20
19 17 15
18 16 *3
Djoemahat. Pon. 27 26 24 23 22 21 20 19 17
25
28 26 18 17
Septoe. Wage. 27 25 24 23 22 21 20 19
18 ‘7
Ngahat. Kliwon. 29 28 27 26 25 24 23 22 21 20 19
18
Senen. Legi. 30 29 28 27 26 25 24 23 22 21 20 19
26 20 ‘9
Selasa. Paing. 30 29 28 27 25 24 23 22 21
20
Rebo. Pon. 29 28 27 26 25 24 23 22 21
30
21
Kemis. Wage. 30 29 28 27 26 25 24 23 22
22
Djoemahat. Kliwon. ————3029282726 25 24 23
26 25
Septoe. Legi. 30 29 28 27 25 24
410
EN VERSCHILLENDE DATA VAN
PASARAN'S, WAAROP DE
d er
maanden.
2
3 22 21 20 18 16 12 11 10 9 8 7 6 54 3 2
19 17 1514 15
2
4 23 22 18 16 1211 10 9 8 7 6 54 5
21 20 19 17 1514 13
25 8 6 54
24 23 22 21 20 19 18 17 16 13 14 13 1211 10 9 7
28 8 6 5
25 24 23 22 21 20 18 17 16 1514 13 1211 10 9 7
19
2 7 26 18 16 1211 10 9 8 7 6
25 24 23 22 21 20 19 17 13 14 13
28 26
27 23 21 20 18 17 16 13 14 43 42 11 10 9 7
24 23 22 19
29 28 26 4Ó 9 8
27 23 24 22 21 20 19 18 17 13 44 43 1211 10
23
3° 16
29 28 27 26 21 20 19 48 47 13 14 43 1211 10 9
23 24 23 22
30 29 28 2Ó 25 20 l8 17 ÏÓ 13 44 13 42 11 10
27 24 23 22 21 19
28 2Ó 21 20 l8 17 l6 1514 13 12
30 29 27 25 24 23 22 19
28 2Ó l8 l6 1514 13
3O 29 27 23 24 23 22 21 20 19 17
l8 l6 1514
3O 29 28 27 2Ó 23 24 23 22 21 20 19 17
1
26 l8 17 l6 15
30 29 28 27 23 24 23 22 21 20 19
2 1 l8 l6
30 28 27 26 23 24 23 22 21 20 19 17
29
32 2Ó 23 19 l8 17
30 29 28 27 24 23 22 21 20
43 l8
2 1 28 27 2Ó 25 24 23 22 21 20 19
30 29
5 4 28 27 2Ó 22 21 20 19
32 1 30 29 23 24 23
8
54 32 28 2Ó 25 24 23 22 21 20
1 30 29 27
7 6 28 2Ó 22 21
54 32 1 30 29 27 25 24 23
8
7 6 28 27 26 25 23 22
5 4 3 2 J 30 29 24
9 8 26 23 23
7 6 29 28 27 24
54 32 , 30
10
9 8 7 6 28 27 26 25 24
34 32 1 30 29
11 10
9 8 28 26 25
7 6 2 1 30 29 27
34 3
12 n 26
10 9 8 6 30 29 28 27
7 54 3 2 1
13 12 28 27
11 10 8 29
9 7 6 34 32 1 30
14 ‘5 12 28
u, O g 6 2 j 30 29
9 ? 54 5
15
’4 >3 12 8 50 2
9
11 10 9 7 6 54 32 1
845 14 13 7°
1211 10 9 8 7 6 34 3 2 1
17 16
1514 13 1211 10 9 8 7 6 54 3 2 1
47 16
13 ,4 13 i2 11 10 8 7 6 54 3 2 1
9
19 18 <7 16 8 6 2 1
15, 4 , 2 ~ 10 9 7 54 7
49 18
17 16 13 8 6 54 5 2 1
14 13 12 11 io 9 7
20
'9 18 17 16 8 6 3 2 1
1; 14 13 ,211 10 9 7 54
‘9 »8 16 8 6 54 3 2 1
17 1514 13 1211 10 9 7
411
DE SEIZOENEN.
mangsa of
indee-
22sten Juni 1855 bij een voor vast aangenomen pranata
ten behoeve der lan
ling van het mangsa)aar voor geheel Java, waarbij
bouwwerkzaamheden het mangsa]aar als volgt werd ingedeeld :
3- Katiga, ~
24 „
4. Kapat, ~ 25 ~
5. Kalima, ~ 27 ~
6. Kanem, ~
43 ~
7. Kapitoe, ~ 43 ~
8. Kawoloe, 26 of 27 dagen.
~
9. Kasanga, ~ 25 dagen.
10. Kasad asa, ~
24 ~
ït. Dhesta, ~ 23 ~
12. Sadha, ~ 41 ~
en
moesson of Laboeh ; de mangsa's 7,8, 9 en 10 den Westmoesson of Ren
412
Seizoenen Seizoenen Aanvang
Aanvang
Kasa. December.
»
21 Juni. 7 Kapitoe. 21
6 Mei.
Kanem. 8 November. 12 Sadha. n
re
kening beginnen, zijn als volgt :
Moessons Aanvang
Ketiga. 21 Juni.
Laboeb. 12 October.
December.
Rendeng. 21
Trentjeng. 18 April.
vermeld worden.
de kenmerken
o .
Regeling der werkzaamheden in en
eizoenen.
verschülende
seizoenen.
van
de
1
Kasa. De tijd, waarin het staangebleven padistroo op
met
velden verbrand wordt en men een begin maakt
beplanting met tweede
de ontginning der velden en
gewassen.
2
Karo. beginnen te
De tijd, waarin de tweede gewassen
ontkiemen.
bloeien
5 Katiga. De tijd, waarin de tweede gewassen
en
vruchten dragen.
grond door
4 Kapat. De tijd, waarin gebrek aan water is, de
waarin de velden
braak liggen.
groote hitte scheurt en
5
Kalima. te vallen
De tijd, waarin de eerste regens beginnen
het in orde
en de landbouwer een begin maakt met
de sawah s.
brengen der slootjes en dijkjes langs en om
413
Regeling der werkzaamheden in en de kenmerken
eizoenen
van jg verschillende seizoenen
en vruchten te dragen.
ïo Kasadasa. De tijd, waarin de rijstaren tot rijpheid komen en
gedroogd wordt.
12 Sadha. De tijd, waarin de padi inde schuren wordt opges
414
DE TELLING BIJ EEUWEN.
keljaren door den Javaan de windoe van 8 jaren gebezigd, windoe saja
ar
Alip. Voor Javaansche jaar 1819 aanving,
j® den cyclus, die met het
nebben wij derhalve de volgende opgave
der inde verschillende windoe’s
daarvan vallende jaren.
« Jaren __
Jr Mannelijk „
o 1
Op-.(3 .
O « .
Verder heeft
men de regelmatig terugkeerende kenmerken vaneen
Eeuwen Kenmerken
1 '
Karal. Sandi oepajet, d.i. voorspoed in werkzaamheden ,de
duurte
dit wordt veroorzaakt door moeilijkheden en
Ten
der levensmiddelen, waardoor kwesties ontstaan.
vele menschen. Het
gevolge van hongersnood sterven
415
Eeuwen Ki en m erken
gewassen. ,
en gemakkelijk te krijgen.
vorst ; de
6. Pranila. Woegoening nada, d.i. opstand tegen den
tengevolge daarvan
regeeringloosheid en verwarring en
van
De legende voegt hieraan toe, dat de voorbedoelde voorspellingen
toepasselijk is
hetgeen inde verschillende eeuwen gebeuren zal, niet op
s>ƒ
de
landen der wereld, wel op
enkele. Het zelfde zegt de legende van
I
Dieren Kenmerken
Jaren
de
Buffel. Veel en wind ;
1 Alip. Maesa. regen
416
laren Dieren Kenmerken
5
Djimawal. Mangkara. Garnaal. Weinig regen
doch veel wind ;
Men ondervindt
grond scheurt door hitte.
vele moeilijkheden.
5 Dal - Weinig hitte ; de
Menda. Geit. regen, erge
gewassen
mislukken. Men ondervindt veel
. moeilijkheden.
6
Be Kreeft. Veel regen, vele ongelukken en
-
Mitoena.
moeilijkheden.
7 Wawoe. doch veel
Witjitra. Aardworm. Weinig regen,
De zijn vol
grond= of welwater. putten
o
water.
ö
Ujimakir. Weinig doch veel
Was. Schorpioen. regen,
e
Javaansche Geestenwereld 417
27.
DE VERDEELING VAN DEN DAG.
De
Mohammedanen brachten bij de invoering vaneen nieuwe tijdre®
kening op Java geen verandering inde verdeeling van den dag, door den
Hindoe»Javaan aangenomen, daar dergelijke verdeelingen ook geheel
afhangen van plaatselijke gewoonten en van de petangan's, die gebruikt
worden.
De verdeeling van den dag, die door den Mohammedaan door het
en
5 tt tt
lingsir wetan, d.i. de late ochtend, ± 11 uur.
6
n n tengange, d.i. het tijdstip, waarop de zon een meer
11 % uur.
12
11 11 soeroep (serap), d.i. het vallen van den avond, wan-
418
1
Wajah (wantji) magrip of remeng=*remeng sore (sonten ), d.i. de tijd
der avondschemering, ± a
6i/2 uur.
2
"
i, sirep botjah (lare), d.i. 7a 9 uur, het tijdstip, waarop
de kinderen naar bed gaan.
7 "
t , sirep wong (tiang), d.i. ±io uur, waarop ouderen
zich ter ruste begeven.
4 "
r , wengi of bengi (daloe ), d.i. de voornacht, ±ll uur.
?
"
~ bedhoeg wengi {daloe) of tengah wengi (daloe), d.i.
middernacht, 12 uur.
"
», lingsir wengi (daloe), d.i. de nanacht, 1 a 1 J4 uur.
"
~ djago (sawoeng) kaloeroek sapisan sapindhah), d.i. ±
2% a 3 «ur.
8
"
n djago (sawoeng) kaloeroek kapindho (kaping kalih),
d.i. ± a % uur.
3 5
"
n djago (sawoeng) kaloeroek ping teloe (kaping tiga), d.i.
hooren.
* O
"
(repet=repet) esoek (endjing), d.i. ±
n
remeng=remeng
, 2
ochtendschemering, ± 5 uur.
Wektoe (waktoe)
esoek (endjing of endjang), d.i. de ochtend, van 6 tot
10 uur.
2
"
3
" awan (siang), d.i. de voormiddag, van 10 tot 2 uur.
9 uur.
”
3.
" awan (siang), d.i. de late ochtend, van 9 tot 11 uur.
1 uur.
419
4- Wektoe (waktoe) lingsir, d.i. de middag, van 1 tot 3 uur.
2. ~ ~
wengz' ( daloe ), d.i. de naavond, van 9 tot 11 uur.
1 uur.
en
ochtend, tot
5. ~ ~
bangoen easoek (endjing), d.i. de van 3
6 uur.
him, Joesoep en Ngidjrail, zijn niet geheel dezelfde als die der bidstonden'
Deze wachten duren :
2.
~ ~
awan (siang), d.i. de late ochtend, van 7 tot 10 uur-
1 uur.
1 tot 4 uur.
5. ~ ~
asar endek (andap), d.i. de namiddag, van 4 tot 6 uur.
7 uur.
2.
~ ~
sore (sonten), d.i. de avond, van 7 tot 10 uur.
1 uur.
4. ~ ~
lingsir wengi (daloe), d.i. de nanacht, van 1 tot 4 uur.
avonds en wengi (daloe), d.i. 's nachts en het woord djam (uur) vóór het
420
HOOFDSTUK IV.
01
1900 waarop een bepaalde datum valt, en is als volgt :
aa
.j*' 5 October. 2 Dinsdag. 2
t November. 5 Woensdag. 5
61
t
‘
3 December. o Donderdag. 4
U“L
J U
6 Vrijdag. 5
1 Zaterdag. 6
Het getal
116 deelt verder door 7en het restant dier deeling, in dit
men
geval =
dien zoekt.
4, wijst de neptoe van den dag aan, men
6Ze ne
>
inde kolom der
dagen zoekende, vindt men, dat het cijfer
eantwoordt Dondera
aan Donderdag, zoodat de ïste Mei 1890 dus een
aag geweest
moet zijn.
421
Is het jaar een schrikkéljaar, dan moet men voor de data, die tusschen
den ïsten Januari en den ïsten Maart vallen, van het bij voorbedoelde
deeling verkregen restant 1 aftrekken ; voor de overige data van het jaar is
voren :
de opgegeven datum =
_s<
Totaal 122'
Het cijfer 122 door 7 gedeeld, geeft tot restant het getal 3, waarvan
i voor het schrikkeljaar moet worden afgetrokken, zoodat men dus 2 als
uitkomst van den gezochten dag krijgt, die volgens bovenstaande tafel
Dinsdag is ; derhalve viel de yde Januari 1892 op een Dinsdag.
Op ongeveer dezelfde wijze berekent men den pasaran vaneen bepaal®
den datum, met gebruikmaking van de ondervolgende tafel :
Juni. 4
Juli. 4
de
Om het gebruik dezer tafel duidelijk te maken, mogen eveneens
1890 viel, deelt men de eenheden en tientallen van het jaarcijfer hier 9°
Het getal 26 door 5 deelende, krijgt men een restant van 1, welk cijfer
de neptoe is van Kliwon, zoodat de pasaran van den ïsten Mei 1890 dus
Kliwon geweest in.
Heeft men met een schrikkeljaar te doen, dan handele men voor de data,
aftrekken, b.v.:
422
Men wenscht te welken pasaran de sde Januari 1892 vie.l
weten, op
Hiertoe schrijft men als voren:
uitkomst der
e
tientallen het
deeling van de eenheden en van
jaartal door =
23.
4
de neptoe der =
?•
maand Januari
den =
5*
opgegeven datum
Totaal 3 1 -
VOOl bet
schrikkeljaar worden, zoodat o overblijft als
1 afgetrokken moet
uitkomst Wage, zoodat de sde Januari 1892
van den gezochten pasaran, nl.
dus op Wage viel.
Voor de A. D. loopt, gebruikt men met
eeuw, die van 1901 tot 2000
Januari. Zondag. 2
2 J uli. 1
ebruari. Maandag. 5
5 Augustus. 4
. ? September. o Dinsdag. 4
b nl
' 1 October. 2 Woensdag. 5
e 6
y V 3 November. y Donderdag.
Un *'
6 December. o Vrijdag. o
Zaterdag. 1
Indien men bij de optelling uitkomst krijgt van minder dan 7 blijft
een
I
Uan
p j r
‘. 3 Juli. 4 Paing. 4
uari. Pon. 0
4 Augustus. o
aa
A
1
f’ 2 September. 1 Wage. ‘
•jyjJ. Kliwon.
•
3 October. 1
‘
3 November. 2 Legi. 5
ju
-—-— 4 December. 2
iaa^ 6^°een ls
ervoren omtrent de uitkomst der optelling en het schiikkel»
423
DE BEREKENING VAN DEN DATUM DER CHRISTELIJKE
TIJDREKENING, WAAROP EEN DATUM DER HINDOE»
den datum, waarop de eerste dag van de maand Soera van elk Javaansch»
Mohammedaansche jaar, vanaf het jaar 1795 (1866) tot 1840 (1910)»
begonnen is, zoodat men in voorgemelde Woekoe=kalender van Afdeeling
en
A kan nagaan, in welke woekoe der Hindoe»Javaansche tijdrekening
inde kalender D welken datum der
Woensdagsche van Afdeeling op
424
Jaartal van de Naam van het Datum van onze tijdre=
Javaansch= kening, waarop de ïste
Javaansch=
Mohammedaansche Mohammedaansche van
de maand Soera
1819 Alip.
28 Augustus 1889.
1820 Ehe. 17 Augustus 1890.
«821
Djimawal. 7 Augustus 1891.
1822 Dje. 2Ó Juli 1892.
425