You are on page 1of 50

Nieuw

Handleiding
Nederlands voor anderstaligen
2
Nieuw

Handleiding 2

Nederlands voor anderstaligen


Contact! – nieuw 2
Nederlands voor anderstaligen

Handleiding
door
Femke de Groot
Susan Mennen
Maaike van Utrecht

projectcoördinatie Radboud in’to Languages


Femke de Groot

projectcoördinatie Intertaal
Frank Groenman

redactie Intertaal
Frank Groenman, Nynke Scholtens

grafische vormgeving Intertaal


Jaap de Bruin, Anita van Schieveen

ISBN 978 90 5451 0161

1e druk 2019

© 2019 Intertaal, Almere / Antwerpen

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en / of openbaar gemaakt
in akoestische, filmische of welke andere vorm ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever. Het werk noch delen daarvan mogen worden ingescand en op een netwerk worden geplaatst. Dit
geldt eveneens voor het intranet van onderwijsinstellingen.
Inhoudsopgave

1 Inleiding

1.1 Onderdelen Contact! – nieuw 2 4


1.2 Doelgroep 5
1.3 Taalniveaus 5

2 Didactisch concept van Contact! – nieuw

2.1 Inhoud gaat voor vorm 6


2.2 Receptie gaat voor productie 6
2.3 Het vierfasemodel van Neuner 6
2.4 Socratisch en cyclisch aanbieden van lesstof 7
2.5 Klassikale lessen versus zelfstudie 7

3 Verantwoording keuzes

3.1 Realiteit versus begrijpelijkheid 8


3.2 Woordenschat en idioom 8
3.3 Grammatica 10
3.4 Spelling en uitspraak 11

4 Didactische aanwijzingen voor de docent

4.1 Algemene aanwijzingen voor het werken met Contact! – nieuw 2 12


4.2 Didactische aanwijzingen per hoofdstuk 14

3
1 Inleiding

Voor u ligt de handleiding bij Contact! – nieuw 2. Contact! – nieuw is de geheel herziene versie van de leergang
Contact!. Het is een vierdelige, communicatieve leergang Nederlands voor anderstaligen. De vier delen leiden
samen naar niveau B2.

Vergelijking Contact! – nieuw met Contact!

Taalniveau Contact! – nieuw het ‘oude’ Contact!


van 0 naar A1 deel 1
deel 1
van A1 naar A2 deel 2
van A2 naar B1 deel 3 deel 2
van B1 naar B2 deel 4 deel 3

1.1 Onderdelen Contact! – nieuw 2

Contact! – nieuw 2 bestaat uit de volgende onderdelen:

Contact! – nieuw 2 ISBN


papieren tekstboek + online-mp3’s 9789054510116
papieren werkboek + online mp3’s 9789054510130
cursistenlicentie (tekstboek + werkboek) 9789054510208
docentenlicentie (tekstboek + werkboek) 9789054510178
papieren tekstboek + digitale cursistenlicentie 9789463920643
papieren tekstboek + digitale docentenlicentie 9789463920650
handleiding (beveiligde pdf ) 9789054510161
voortgangstoetsen 9789054510420

Contact! – nieuw is ook digitaal te verkrijgen. Er bestaan twee verschillende licenties. De cursistenlicentie is een
licentie van het tekstboek en werkboek inéén. Deze is online en offline te gebruiken op verschillende apparaten.
Het digitale tekstboek is voorzien van audiolinks, een zoek- en bladerfunctie, een zoomfunctie, een markeer-
functie en de mogelijkheid om notities te maken en op te slaan.

Het digitale werkboek bestaat uit interactieve oefeningen. Bij de gesloten oefeningen wordt het antwoord
gegeven. Bij de open oefeningen sturen de cursisten hun antwoord naar de docent.

Met de docentenlicentie kan de docent de voortgang van de cursisten volgen. Ook kunnen de antwoorden van
de open vragen ontvangen worden en kan de docent zo feedback geven aan de cursisten.

Voor docenten is er aanvullend materiaal beschikbaar. Dat kunt u downloaden vanaf intertaal.nl. U hebt daar-
voor een docentenaccount van Intertaal nodig (gratis aan te vragen). Het aanvullend materiaal vindt u, na
inloggen op de site, onder de blauwe knoppen.

Het aanvullend materiaal op intertaal.nl bestaat uit:


– oplossingen tekstboek (gratis) – werkbladen (gratis)
– spellen (gratis) – voortgangstoetsen (betaald)

Daarnaast is op contactnt2.nl gratis beschikbaar voor zowel cursist als docent:


– leerwoordenlijst met vertaling naar het Engels, – audiomateriaal van het tekstboek en werkboek
Frans en Duits – transcripties
– oplossingen werkboek – grammaticaoverzicht

4
1 Inleiding

1.2 Doelgroep

Contact! – nieuw is bedoeld voor hoogopgeleide, anderstalige adolescenten en volwassenen. De lesstof is ge-
richt op (aspirant-)studenten, expats, hoogopgeleide vluchtelingen en gezinsherenigers.
De leergang kan gebruikt worden op zowel taleninstituten, roc’s, volksuniversiteiten als universiteiten in Neder-
land en België. Ook bij particuliere instellingen en informele groepen kan deze leergang prima ingezet worden.
Buiten het Nederlandstalige grondgebied is de leergang goed bruikbaar voor onderwijs Nederlands als Vreem-
de Taal. Ook is deze leergang zeer goed te gebruiken in de bovenbouw van middelbare scholen in Duitsland.
Contact! – nieuw is geschikt voor zowel (semi-)intensieve als extensieve cursussen. Aangezien alle vaardigheden
(lezen/luisteren/schrijven/spreken) tot en met niveau B2 aan bod komen, kan de cursist zich met behulp van
Contact! – nieuw 1 t/m 4 bovendien voorbereiden op het Staatsexamen Nederlands als Tweede Taal, programma
II, dat een startkwalificatie is voor een studie aan hbo of universiteit.

1.3 Taalniveaus

Contact! – nieuw bestaat uit vier delen die ieder leiden naar een volgend niveau van het Raamwerk NT2, dat
gebaseerd is op het Europees Referentiekader (ERK/CEFR). De vier delen samen leiden naar taalniveau B2. Een
uitgebreide beschrijving van deze niveaus is te vinden op:
http://taalunieversum.org/sites/tuv/files/downloads/gemeenschappelijk_europees_referentiekader.pdf (zie
daarin p. 23 en verder). Een beknopte beschrijving van taalniveau A2 – het einddoel van Contact! – nieuw 2 –
vindt u in onderstaand schema.

Beschrijving taalniveau A2 (globale schaal)


Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct
belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in
simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwes-
ties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omge-
ving en kwesties op het gebied van directe behoeften beschrijven.

Vereisten voor de beheersing van gesproken taal op A2-niveau (kwalitatieve aspecten)


reikwijdte Gebruikt elementaire zinspatronen met uit het hoofd geleerde frasen, kleine
woordgroepen en formules om beperkte informatie over te brengen in eenvoudige
alledaagse situaties.
nauwkeurigheid Gebruikt sommige eenvoudige constructies correct, maar maakt nog systematisch
elementaire fouten.
vloeiendheid Kan zich in heel korte uitingen verstaanbaar maken, ondanks heel duidelijke onder-
brekingen, valse starts en herformuleringen.
interactie Kan vragen beantwoorden en reageren op eenvoudige uitspraken. Kan aangeven
wanneer hij het gesprek volgt maar is zelden in staat genoeg te begrijpen om uit
zichzelf de conversatie gaande te houden.
coherentie Kan woordgroepen verbinden met eenvoudige voegwoorden als ‘en’, ‘maar’ en
‘omdat’.

Uitwerking Raamwerk NT2 in Contact! – nieuw


Bovenstaande beschrijvingen voor taalniveau A2 zijn opgesteld in 2001. Sindsdien is de wereld ook op taalge-
bied veranderd. Zo schrijven we zelden meer brieven, maar in plaats daarvan mails, apps en tweets. Dat neemt
niet weg dat de algemene beschrijvingen van de taalniveaus in het raamwerk NT2 nog steeds actueel zijn. Taal-
niveau A2 behelst nog steeds dat de cursist kan communiceren over zaken van direct, persoonlijk belang. Alleen
de uitingsvormen zijn gewijzigd. In Contact! – nieuw dient die algemene beschrijving uit het Raamwerk daarom
als leidraad; de uitwerking ervan hebben we echter ‘vertaald’ naar de moderne tijd.

5
2 Didactisch concept van Contact! – nieuw

Het belangrijkste doel van een taal is communicatie. Daarom is Contact! – nieuw realistisch en communicatief
van opzet. Met Contact! – nieuw 2 leren de cursisten de Nederlandse taal als instrument te gebruiken voor het
geven en ontvangen van informatie, het uiten van gedachten en gevoelens, ervaringen en meningen binnen
hun eigen leefwereld. In deze leergang krijgt de cursist de lexicale en grammaticale bagage aangereikt voor
diverse situaties in het dagelijks leven. Hij wordt hierbij in alle vaardigheden getraind in een communicatieve
setting.

2.1 Inhoud gaat voor vorm


Het doel van communicatie is om inhoudelijk adequate en begrijpelijke informatie uit te wisselen. De vorm van
die uitingen is geen doel op zich, maar het middel om de communicatie begrijpelijk te maken. Om die reden
staat in de leergang Contact! – nieuw de inhoud voorop en volgt de vorm (grammatica) daarna. Concreet bete-
kent dit:
– Bij lees- en luisterteksten staan altijd eerst begripsvragen over de inhoud van de tekst. Daarna volgen eventueel
vragen over de vorm (‘Hoe zegt de persoon het?’ ‘Welke aanspreekvorm gebruikt hij/zij, etc.)
– Na een lees- en of luistertekst volgen doorgaans eerst oefeningen met het vocabulaire en idioom. Daarna
wordt pas de grammatica behandeld.
– Idioom en zinsneden die inhoudelijk relevant zijn voor cursisten op A2-niveau, maar die grammatica bevatten
die op niveau A2 nog niet gekend of beheerst hoeft te worden, reiken we alleen inhoudelijk aan, in de vorm van
drills. De oefeningen met het kopje ‘Melodie’ zijn voorbeelden van dergelijke drills.

2.2 Receptie gaat voor productie


Contact! – nieuw is opgebouwd volgens het principe: receptie (lezen, luisteren, begrijpen, voorbeelden zien)
gaat voor productie (regels kunnen toepassen, spreken, schrijven). Nieuw lexicon en nieuwe grammatica zien
cursisten daarom eerst een aantal keer voorbijkomen, voordat we de regels erbij uitleggen en ze daarmee gaan
oefenen.
Een voorbeeld daarvan vormen de separabele verba. In Contact! – nieuw 1 kwamen al enkele separabele verba
voor. De cursisten hoefden die verba alleen als zodanig te herkennen. Zo bouwden ze een kleine ‘database’ aan
voorbeelden op. In Contact! – nieuw 2 komt de grammaticale uitleg aan bod en oefenen de cursisten ook pro-
ductief met separabele verba.
> zie ook: 2.3 Het vierfasemodel van Neuner
> zie ook: 2.4 Socratisch en cyclisch aanbieden van lesstof

2.3 Het vierfasemodel van Neuner


Contact! – nieuw is, net als Contact!, opgebouwd volgens het vierfasemodel van Neuner, ook wel bekend als het
ABCD-model. Dat houdt in dat elk hoofdstuk volgens een vast stramien loopt:

Fase A: Een lees- of luistertekst, waarin nieuwe woordenschat, nieuw idioom en nieuwe
(aanbod) grammatica wordt aangereikt.
Fase B: Afzonderlijke elementen uit de lees- of luistertekst worden geduid en geanalyseerd.
(bouwstenen) Dit zijn oefeningen met de betekenis van woorden en/of idioom; oefeningen om
grammatica te begrijpen, om bepaalde woorden of zinnen te leren verstaan, etc.
Fase C Met de bouwstenen van B gaan cursisten zelf taal produceren.
(gestuurde productie) Ze worden daarbij nog geholpen door de sturing die de oefening biedt.
Fase D De cursisten voeren een taak uit zoals die ook in het echte leven kan voorkomen.
(vrije productie) Ze gebruiken daarbij de bouwstenen uit fase B en C. Bijvoorbeeld:
– Spreken: een gesprek voeren of een kleine presentatie (monoloog) geven;
– Schrijven: een e-mail, memo of ander kort bericht schrijven;
– Luisteren: begripsvragen bij een authentieke/realistische luistertekst beantwoorden;
– Lezen: begripsvragen bij een authentieke/realistische leestekst beantwoorden.

6
2 Didactisch concept van Contact! – nieuw

In het tekstboek komen alle vier de stappen aan bod: A, B, C en D. De D-opdracht in het tekstboek is altijd een
opdracht spreekvaardigheid, soms aangevuld met een opdracht schrijfvaardigheid.
In het werkboek staan onder OEFENEN extra B- en C-oefeningen, die aansluiten op de A-opdracht in het tekst-
boek; onder DOEN staan D-opdrachten. De D-opdrachten in het werkboek zijn opdrachten lees-, luister- en/of
schrijfvaardigheid.
> zie ook: 2.5 Klassikale lessen versus zelfstudie

2.4 Socratisch en cyclisch aanbieden van lesstof


Veel oefeningen in Contact! – nieuw zijn socratisch van opzet. Dit houdt in dat de oefeningen de cursisten sti-
muleren om op basis van voorbeelden zelf bepaalde patronen of grammaticale regels af te leiden. De leergang
stuurt het zelf ontdekken door gerichte vragen te stellen en voorbeelden aan te bieden in een verhelderende
lay-out. Deze aanpak heeft op de lange termijn meer effect dan wanneer de regels kant en klaar worden aange-
boden.

Ook is ervoor gekozen belangrijke woorden en grammaticale onderwerpen, afhankelijk van de moeilijkheids-
graad, cyclisch aan te bieden. Woorden en grammaticale onderwerpen komen in verschillende hoofdstukken
weer terug, worden herhaald en geleidelijk uitgebreid en verdiept.
Bij woordenschat is de herhaling van belang om ervoor te zorgen dat de woorden beklijven en onderdeel gaan
uitmaken van de parate woordenschat van de cursist.
Bij grammatica geldt dat het begrijpen van een regel niet automatisch betekent dat de regel verworven is en
toegepast kan worden. Daar is oefening en herhaling voor nodig. Bovendien is het zaak de betreffende gram-
matica steeds in verschillende situaties terug te laten komen.
Door de lesstof op deze cyclische manier aan te bieden, is er bovendien steeds sprake van het zogenaamde
i+1-principe: de nieuwe lesstof borduurt steeds een stapje (+1) voort op de reeds bekende stof (i).
> zie ook: 2.2 Receptie gaat voor productie

2.5 Klassikale lessen versus zelfstudie


De nieuwe lesstof (fase A van het vierfasemodel) kan in de les behandeld worden, maar kan ook als huiswerk
worden opgegeven ter voorbereiding op de volgende les. Het verdient aanbeveling om de oefeningen waarin
de bouwstenen worden geanalyseerd en geduid (fase B) wel altijd in de les te behandelen. De oefeningen voor
zowel fase A als B staan in het tekstboek.
Vervolgens kunnen de cursisten zelf aan de slag met het oefenen en inslijpen van die nieuwe leerstof (extra
B-oefeningen en C-oefeningen). De B- en C-oefeningen die geschikt zijn voor zelfstudie, staan in het werkboek,
onder het kopje OEFENEN.
Wanneer de cursisten de A-, B-, en C-fase doorlopen hebben, is het tijd om de nieuw opgedane stof en vaardig-
heden toe te gaan passen in realistische, communicatieve settings. Dit zijn de D-opdrachten. De D-opdrachten
voor lezen, luisteren en schrijven staan in het werkboek, onder het kopje DOEN. Die opdrachten kunnen de
cursisten zelfstandig maken. De D-opdrachten voor spreken staan in het tekstboek. Die opdrachten voeren de
cursisten in de les uit, doorgaans in tweetallen of kleine groepjes.

7
3 Verantwoording keuzes

3.1 Realiteit versus begrijpelijkheid

De thema’s die in Contact! – nieuw 2 aan bod komen, zijn zoveel mogelijk uit het leven gegrepen: taalsituaties
en taalhandelingen waar hoogopgeleide cursisten mee te maken krijgen in hun leven in Nederland. We hebben
er bovendien naar gestreefd daarbij zoveel mogelijk het Nederlands aan te reiken zoals moedertaalsprekers dat
zelf ook gebruiken: authentieke taal dus.
Echter, voor cursisten op weg naar A2 bevat dat ‘echte’ Nederlands met enige regelmaat te moeilijk idioom, te
moeilijke (grammaticale) constructies en onbekende culturele aspecten. In die gevallen hebben wij begrijpe-
lijkheid laten prevaleren boven authenticiteit. Met andere woorden: als het authentieke Nederlands te moeilijk
zou zijn voor een cursist op weg naar A2, hebben we gekozen voor taal die wel behapbaar is voor de cursist:
simpelere zinsbouw, alleen hoogfrequente woordenschat, basale grammatica, etc.

3.2 Woordenschat en idioom

Selectie
Bij het selecteren van het vocabulaire dat we aanreiken in Contact! – nieuw 2, hebben we onderscheid gemaakt
tussen woorden die de cursist productief moet beheersen en woorden die de cursist alleen receptief hoeft te
herkennen en begrijpen.

Bij het bepalen welke woorden de cursist productief moet beheersen, zijn we uitgegaan van de volgende vier
criteria:
1. Frequentie: het woord moet hoogfrequent zijn;*
2. Relevantie: het woord moet relevant zijn voor de doelgroep;
3. Aanbod: het woord moet voorkomen in de voorgaande lees- of luistertekst of in een eerder hoofdstuk;
4. Inzetbaarheid de cursist moet het woord zelf in kunnen zetten, met de kennis en vaardigheden die hij op
dat moment beheerst.

* Een enkele keer dwong het thema van een hoofdstuk ons ertoe om laagfrequente woorden te gebruiken.

Bronnen
Bij het selecteren van de woorden hebben we deze bronnen gebruikt:
– De ‘frequentielijst’: de Basiswoordenlijst van 2000 meest gebruikte woorden, naar het Basiswoordenboek
Nederlands van P. de Kleijn en E. Nieuwborg;
– Thematische woordenschat Nederlands voor anderstaligen, Intertaal 2008
– Onze eigen ervaring: woorden die onze doelgroep vaak nodig heeft, maar die niet in bovenstaande twee
bronnen staan (bijvoorbeeld ‘inburgering’).

8
3 Verantwoording keuzes

Aanbod
Idioom bieden we de ene keer aan in een woordenschatoefening en de andere keer in een melodie-oefening,
afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van het idioom en de manier waarop een cursist het idioom zelf in zijn
dagelijks leven nodig heeft. Wanneer het idioom bijvoorbeeld een (grammaticale) constructie bevat, die cur-
sisten op A2-niveau nog niet hoeven te beheersen, hebben we dat idioom als ‘drill’ aangeboden in een melo-
die-oefening.

Voorbeeld: ‘Waar gaat het over?’


De zin als geheel is hoogfrequent en zeer relevant voor cursisten op A2-niveau;
De grammaticale constructie (Waar … over) hoeft een cursist op A2-niveau echter nog niet te beheersen.
De zin hebben we daarom opgenomen in een melodie-oefening.

De zinnetjes in de melodie-oefeningen hebben we met opzet zo simpel mogelijk gehouden, zodat de cursist
ze ook daadwerkelijk zal kunnen onthouden en reproduceren. In veel gevallen zal een moedertaalspreker zich
uitgebreider of genuanceerder uitdrukken, of zal hij zich bedienen van meer varianten. In die gevallen hebben
wij behapbaarheid voor de cursist prioriteit gegeven boven ‘zo realistisch mogelijke uitingen’.
> zie ook: 3.1 Realiteit versus begrijpelijkheid

9
3 Verantwoording keuzes

3.3 Grammatica

Selectie en doelen
Ook bij het selecteren van de grammatica die we aanreiken in Contact! – nieuw 2, hebben we onderscheid
gemaakt tussen grammatica die de cursist productief moet beheersen en grammatica die de cursist alleen
receptief hoeft te herkennen en begrijpen.

Het doel is dat de cursist na het doorwerken van Contact! – nieuw 2 de grammatica als volgt beheerst:

Cursist beheerst dit: Cursist mag hierbij nog fouten maken:


volledigheid zinnen hoofdzinnen (met en zonder inversie)
en vraagzinnen bevatten een subject en
persoonsvorm
syntaxis hoofdzin – hoofdzinnen met 1 of 2 verba –
– hoofdzinnen met inversie
vraagzin – vraagzinnen met en zonder –
vraagwoord, met 1 of 2 verba
bijzin – woordvolgorde bijzinnen
pronomina subject alle pronomina subject keuze tussen neutrale vorm (je) en
focusvorm (bijv.: jij, jou, jouw)
object alle pronomina object
possessief alle possessieve pronomina
reflexief cursist hoeft alleen de vormen me en cursist hoeft nog geen reflexieve
zich te herkennen in leesteksten pronomina te kunnen inzetten
verba presens – regelmatige verba
– modale hulpverba
– hoogfrequente onregelmatige verba
– hoogfrequente separabele verba
imperatief de informele imperatief de formele imperatief
perfectum – regelmatige verba verba met participium zonder ge-
– hoogfrequente onregelmatige verba
imperfectum – regelmatige verba alle andere onregelmatige verba
– zeer hoogfrequente onregelmatige
verba
substantief pluralis – regelmatige pluralisvormen
– hoogfrequente onregelmatige vormen
artikel singularis – – keuze tussen de/het
– keuze definiet (de/het) of indefiniet
(een)
pluralis de als artikel keuze definiet (de) of indefiniet (–)
pronomina demonstratief cursist gebruikt op juiste momenten een keuze tussen deze/die/dit/dat
demonstratief pronomen
verwijswoorden subjectvorm (het, hij, ze) objectvorm (hem, het, ze)
voor dingen
adjectief plaats en vorm – plaats van het adjectief in de zin fouten in de vorm van het adjectief (met/
– de vorm van het predicatief gebruikte zonder -e) mogen voorkomen, behalve
adjectief (Het boek is mooi): zonder -e. bij het predicatief gebruikte adjectief.
comparatief en – regelmatige vormen
superlatief – hoogfrequente onregelmatige vormen
– comparatief + het woord dan
negatie niet/geen – keuze niet/geen plaats van het woord niet in de zin
speciaal aan het + fouten in de constructie aan het +
infinitief + zijn infinitief + zijn mogen voorkomen

10
3 Verantwoording keuzes

Terminologie: Latijnse termen


In Contact! – nieuw hanteren we, net als in Contact!, voornamelijk de vernederlandste Latijnse termen voor
grammaticale onderwerpen. Dat doen we omdat die termen veel lijken op de grammaticale termen in het Duits,
Engels, Frans en andere Romaanse talen. Dat maakt het voor de cursisten, hoogopgeleid en doorgaans met
enige tot goede kennis van één of meer van deze talen, makkelijker om de grammaticale termen te begrijpen.

Achter in het tekstboek staat een lijst met alle grammaticale termen en hun Nederlandse plus Engelse vertaling.
Die lijst is er voor docenten die minder thuis zijn in de Latijnse terminologie en voor cursisten die wellicht taal-
hulp krijgen van niet-docenten die alleen de Nederlandse terminologie kennen.

Terminologie: de stam
Over wat de term ‘de stam van een verbum’ betekent, bestaan twee verschillende visies:
1. de stam is de hele infinitief minus -en (verhuizen – verhuiz)
2. de stam is de ik-vorm van een verbum (verhuizen – verhuis); dit wordt ook wel de aangepaste stam genoemd.
In Contact! – nieuw 1 zijn we uitgegaan van de 2e definitie, om het voor cursisten behapbaar te houden.
In Contact! – nieuw 2 hanteren we de 1e definitie, bijvoorbeeld bij de uitleg van het perfectum en imperfectum.

3.4 Spelling en uitspraak

In het tekstboek van Contact! – nieuw 2 staat, anders dan in Contact! – nieuw 1, niet aan het einde van elk hoofd-
stuk een oefening met de uitleg van spelling en/of uitspraak. Dat heeft een reden.

In Contact! – nieuw 1 is het Nederlandse spellingsysteem uitgebreid behandeld. Nu is het zaak de spelling vooral
te oefenen. Daar leent het werkboek zich het beste voor. In het werkboek van Contact! – nieuw 2 staan daarom
oefeningen waarmee de cursist niet alleen de betekenis van nieuwe woorden leert, maar ook de spellingswijze
traint. Mocht een cursist structurele problemen blijven houden met de spelling, bijvoorbeeld omdat hij het on-
derliggende spellingsysteem niet goed snapt of kent, dan kunt u altijd teruggrijpen op de uitleg van de spelling
in Contact! – nieuw 1.
In Contact! – nieuw 1 is tevens uitgebreid aandacht besteed aan uitspraakaspecten zoals woordaccent (klem-
toon), zinsaccent, zinsmelodie en de uitspraak van afzonderlijke klanken. Ook voor die uitspraakaspecten geldt:
het is nu vooral zaak ze te oefenen. De zinsmelodie wordt in Contact! – nieuw 2 o.a. geoefend in de melodie-
oefeningen (in het tekstboek), waarbij de cursisten volledige zinnen moeten nazeggen. Zie bijvoorbeeld hoofd-
stuk 7, oefening 4.
In het werkboek zijn er bijvoorbeeld oefeningen om de klemtoon van nieuwe woorden te leren horen en te
oefenen. Bovendien leren de cursisten hoe ze zelf de klemtoon kunnen achterhalen bij nieuwe woorden (woor-
denboektraining); zo worden ze zelfredzaam.

In het tekstboek bieden we een keer een uitspraakoefening op klankniveau aan (zie hoofdstuk 1, oefening 3:
sjwa, ij en uu).
Dat wil niet zeggen dat we alleen deze klanken (sjwa, ij en uu) belangrijk vinden. We hebben deze oefening
opgenomen als voorbeeld van een werkvorm om de uitspraak op logopedische wijze te trainen. Als u op een
gegeven moment merkt dat cursisten (ook) met andere letters of klanken moeite hebben, kunt u deze werk-
vorm opnieuw inzetten. De cursisten kennen de werkvorm dan al. U kunt afbeeldingen van monden zoeken op
internet, of simpelweg de mondstanden van de betreffende klanken zelf op het bord tekenen.

Let daarbij wel op:


– Om klanken correct te kunnen produceren is het belangrijk dat cursisten de klank eerst auditief leren
onderscheiden. M.a.w.: ze moeten hem kunnen horen voor ze hem correct kunnen maken. Doe daarom vooral
ook veel luisteroefeningen (klankdiscriminatie- en klankcategorisatie-oefeningen), als cursisten moeite hebben
met uitspraak.
– Voor goede verstaanbaarheid is vooral ook een goede prosodie (woordaccent, zinsaccent, intonatie) nodig.
Focus bij cursisten die slecht verstaanbaar zijn daarom niet te veel op de afzonderlijke klanken, maar vooral ook
op de prosodische aspecten van de taal.

11
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

4.1 Algemene aanwijzingen voor het werken met Contact! – nieuw 2

Voor alle hoofdstukken in het tekstboek wordt de volgende didactische aanpak volgens het VUT-model aange-
raden:
V: vooruitblikken: Waar gaat het hoofdstuk over? Wat ga je leren? Wat zijn de leerdoelen? Wat weet je hier al
van (voorkennis activeren)? Hiervoor kunt u de titelpagina van het hoofdstuk gebruiken.
U: uitvoeren: De cursisten werken, onder begeleiding van de docent, het hoofdstuk door.
T: terugblikken: Na afronding van het hoofdstuk, beoordelen de cursisten zelf wat ze wel en niet kunnen.
Hiervoor gebruiken ze de can-do-statements op de laatste pagina van het hoofdstuk (‘Ik
kan nu …’). Deze can-do-statements zijn gelijk aan de leerdoelen op de titelpagina van
het desbetreffende hoofdstuk, met dien verstande dat ‘je leert’ vervangen is door ‘ik kan
nu’. U kunt de cursisten ook elkaar laten beoordelen, aan de hand van de can-do-state-
ments. Vervolgens bespreekt u het hoofdstuk en de vaardigheden van de cursisten klassi-
kaal na. Wat gaat goed? Wat nog niet? Wie moet waarop nog oefenen?

Voor alle oefeningen in het tekstboek doet u op kleine schaal hetzelfde. We raden de volgende didactische
aanpak in drie fasen aan:
1. Introductiefase Introduceer het onderwerp en activeer voorkennis. Geef instructie over de uitvoering van
de oefening. Geef, indien van toepassing, criteria aan waarop beoordeeld gaat worden.
2. Uitvoerfase Voer de oefening uit / Laat de cursisten de oefening uitvoeren.
3. Evaluatiefase Bespreek de antwoorden en kijk terug op de oefening (op inhoud en proces).

Titelpagina’s
Op de titelpagina van elk hoofdstuk vindt u:
– de leerdoelen van het hoofdstuk;
– een blokje met vragen, samengevoegd onder de noemer ‘Klaar voor de start!’;
– een aantal afbeeldingen die het thema van het hoofdstuk weerspiegelen.

De leerdoelen zijn zo veel mogelijk op A2-niveau geformuleerd. De vragen bij ‘Klaar voor de start!’ en de afbeel-
dingen dienen als kapstok om over het thema van het hoofdstuk een gesprekje aan te knopen met de cursisten.
Dit dient twee doelen:
1. De voorkennis van de cursisten rond het thema wordt geactiveerd;
2. De docent krijgt inzicht in wat de cursisten wel of niet al kunnen m.b.t. het thema.
Het staat de docent uiteraard vrij extra vragen of afbeeldingen toe te voegen.

Oefening 1 van elk hoofdstuk


De eerste oefening van elk hoofdstuk is steevast een lees- of luisteroefening, waarin de nieuwe lesstof van het
hoofdstuk wordt aangeboden. In de lees- en luisterteksten komen zowel de nieuwe woorden als de nieuwe
grammatica en het nieuwe idioom van het hoofdstuk voor.
De vragen bij de lees- of luistertekst werken steeds van globaal (algemeen begrip) naar specifiek (detailvragen).
Na het behandelen van de luisterteksten met bijbehorende oefeningen kunt u de cursisten eventueel de tran-
scripties van de luisterteksten laten lezen. U kunt daar bijvoorbeeld ook nog extra opdrachten aan koppelen,
zoals: ‘Zoek alle participia in de tekst’. De transcripties van alle luisteroefeningen vindt u op de website con-
tactnt2.nl. Ze zijn ook toegankelijk voor cursisten. We adviseren met klem om de transcripties niet te laten lezen
vóór het doen van de luisteroefeningen; daardoor zou het immers een oefening in leesvaardigheid worden i.p.v.
een oefening in luistervaardigheid.

12
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Vocabulaire-oefeningen
Na de 1e lees- of luisteroefening volgt vrijwel standaard een vocabulaire-oefening. Deze oefeningen zijn met
name bedoeld om de betekenis van de woorden te semantiseren. In het werkboek staan oefeningen om andere
woordaspecten te leren (zoals de vorm, uitspraak, spelling en toepassing van woorden) en om de betekenis te
consolideren.
> zie ook: 3.2 Woordenschat en idioom

Melodie
In veel hoofdstukken staat een zogenaamde melodie-oefening. Dit zijn oefeningen waarin standaardzinnetjes
worden ingeslepen, inclusief de bijbehorende zinsmelodie (zins- en woordaccent). De cursist hoort de zinnen
(via de audio) en zegt ze na. Op deze manier oefenen de cursisten niet alleen de inhoud van de zinnen, maar
ook de prosodie, wat een essentieel aspect van goede (verstaanbare) uitspraak is.

En nu jij!
In de En nu Jij!-oefeningen gaat de cursist de zojuist verworven lesstof toepassen op zijn eigen situatie. Op deze
manier hopen we de stap van leslokaal naar dagelijks leven te verkleinen: de cursist ziet direct hoe hij de nieuwe
stof in het echt ook kan gaan inzetten.
Bovendien biedt dit type oefening ruimte om specifiek voor de cursist relevant vocabulaire op te zoeken (in een
woordenboek) en in te voegen in de algemene taal die in de leergang wordt aangereikt.

Spelling en uitspraak
In Contact! – nieuw 1 eindigde elk hoofdstuk steevast met één of twee oefeningen ‘Klanken en Spelling’ of
‘Klanken, Spelling en Uitspraak’. In deze oefeningen werd aandacht besteed aan spelling en uitspraak op klank-,
lettergreep- en woordniveau.
In Contact! – nieuw 2 komen uitspraak en spelling op verschillende plaatsen in de hoofdstukken aan bod. Ook
hier is het aanbod weer cyclisch. Zo is bijvoorbeeld in Contact! – nieuw 1 het principe van het woordaccent
(de klemtoon) uitgelegd; in Contact! – nieuw 2 moeten de cursisten dat principe toepassen, door bij nieuwe
woorden op te zoeken (woordenboektraining) of te luisteren (verstavaardigheidstraining) op welk deel van die
woorden het woordaccent valt.
> zie ook: 4.1, onder ‘Melodie’

Terminologie
In Contact! – nieuw hanteren we de term ‘lange en korte vocalen’. We hebben voor deze term gekozen omdat die
het meest gebruikelijk is in de NT2-wereld, en omdat de cursist de woorden ‘kort’ en ‘lang’ al kent. Echter, deze
terminologie kan abusievelijk de suggestie wekken dat een lange vocaal langer moet worden aangehouden
dan een korte vocaal. Dat is uiteraard niet het geval. Check daarom goed bij uw cursisten of ze de terminologie
correct interpreteren. Vertel bovenstaande informatie eventueel aan uw cursisten.

Verwijzing in het tekstboek naar de werkboekoefeningen


In elk hoofdstuk staat er op zeker moment een verwijzing in de kantlijn naar de oefeningen in het werkboek:
‘Maak nu in het werkboek oefening x - y.’
Dit moment van verwijzen is zeker niet bindend. Als u het als docent beter of handiger acht om de werkboe-
koefeningen op een ander moment te laten maken, dan staat u dat uiteraard vrij. Wij raden wel sterk aan om de
D-opdracht in het tekstboek (= laatste oefening van het hoofdstuk) pas te doen op het moment dat de cursisten
álle werkboekoefeningen van het betreffende hoofdstuk hebben voltooid.

13
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

4.2 Didactische aanwijzingen per hoofdstuk

Onderstaand vindt u een toelichting op oefeningen uit het tekst- en werkboek. Dit kan bijvoorbeeld extra uitleg
zijn over de aanpak van een oefening, een suggestie voor uitbreiding, een verantwoording van onze keuzes of
een advies omtrent het uitleggen van bijvoorbeeld de grammatica. Oefeningen die ons inziens voor zich spre-
ken, hebben we niet van een toelichting voorzien.

Hoofdstuk 1
tekstboek

Oefening 3a)
De docent spreekt de woorden je, jij en u overdreven duidelijk uit. De cursisten kijken naar de stand van de
lippen/mond van de docent.

Oefening 3b)
Idem als bij a). Leg – indien nodig – de woorden gespannen en ontspannen uit, bijvoorbeeld door het te visuali-
seren/uit te beelden, of door de synoniemen gestrest en relaxed te geven.

Oefening 3c)
Oefen het volgende een aantal keer:
Laat de cursisten de mondstanden een keer of meerdere keren zeer overdreven nadoen en ook een (of meer)
keer veel minder overdreven. Laat ze zoeken naar de ideale manier/mondstand waarbij hun uitspraak het beste
is.

Let op:
Vaak vinden cursisten zelf dat ze heel overdreven spreken, op het moment dat ze in Nederlandse oren heel
natuurlijk klinken. Bespreek dat met ze. Laat ze bijvoorbeeld eerst zoeken naar de uitspraak/mondstand waar-
van ze zelf vinden dat die tot de beste uitspraak leidt. Laat ze daarna de uitspraak doen op de manier die u als
docent het beste vindt. Zit daar verschil tussen?
> zie ook: 3.4 Spelling en uitspraak

Oefening 4 en 5
Maak duidelijk dat er in het Nederlands geen harde regels zijn voor het gebruik van jij en u. Geef de cursisten
wel bruikbare handvatten.
Bijvoorbeeld: tegen volwassen onbekenden kunnen ze het beste met u beginnen. Adviseer ze vooral heel goed
te luisteren welk pronomen de gesprekspartner gebruikt. Zegt die ook u? Blijf dan zelf ook u zeggen. Zegt de
ander jij? Kijk dan naar de leeftijd van de ander. Is de ander veel ouder? Blijf dan u zeggen. Is de ander jonger
dan jijzelf, of ongeveer even oud? Dan kun je ook jij zeggen.
Attendeer cursisten op het effect van jij zeggen in situaties dat een moedertaalspreker dat niet zou doen. Dat
wordt als onbeleefd ervaren.

Oefening 6 + 11
Oefening 6: Besteed ook expliciete aandacht aan de uitspraak van liggen en zitten.
Oefening 11: Besteed ook aandacht aan de uitspraak van leggen en zetten, en aan het verschil in uitspraak met
liggen en zitten.

Doe na oefening 11 bijvoorbeeld:


1. auditieve discriminatieoefeningen met de klanken |è| en |i|: horen de cursisten het verschil?
2. auditieve categorisatieoefeningen: welke klank horen ze, |è| of |i|? Gebruik daarvoor bijvoorbeeld de woorden
wel-wil, mes-mis, men-min, etc.
3. uitspraakoefeningen; besteed aandacht aan de stand van de mond en kin. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld
dezelfde werkvorm als bij hoofdstuk 1, oefening 3.

14
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 11
Let op dat het woord maar als ‘vriendelijk-maker’ op verschillende plaatsen in de zin kan staan* en dat het in dit
stadium te ver voert om al die regels aan de cursisten uit te leggen. Mochten er vragen komen over de positie
van maar, vertel de cursisten dan dat ze dat later gaan leren. Nu is het vooral belangrijk dat ze weten dat maar
de imperatief vriendelijker kan maken én dat de intonatie van de spreker daar ook erg belangrijk bij is.

* Bijvoorbeeld:
– Leg het boek maar neer. > de zin heeft een object (het boek) > maar komt na het object
– Luister maar naar mij. > de zin heeft geen object > maar komt direct na verbum
Of:
– Ga maar zitten. > de zin is neutraal
– Ga hier maar zitten. > de zin is meestal uitnodigend (afhankelijk van de intonatie van de spreker)
– Ga maar hier zitten. > de nadruk in de zin ligt op hier (niet daar)

Oefening 11c)
Om de grammaticale uitleg kort en overzichtelijk te houden noemen we in oefening 11c) alleen ik-vorm en niet
ook stam van verbum. Licht dat eventueel toe, als u inschat dat uw cursisten daar baat bij hebben.

werkboek

Oefening 5
In oefening 5a), zin 8, moeten cursisten het verbum staan invullen: de informatie staat in de mail. Het gebruik
van staan in deze betekenis is in het tekstboek van hoofdstuk 1 niet behandeld. Het is echter wel al aan bod
geweest in Contact! – nieuw 1. Mocht u of uw cursisten niet met Contact! – nieuw 1 gewerkt hebben, licht het
gebruik van staan dan eventueel toe aan uw cursisten.

Idem voor oefening 5b), zin 2, het gebruik van zetten: Ik zet alle informatie wel in de mail. Dit komt niet letterlijk
aan bod in het tekstboek, maar cursisten moeten het kunnen afleiden:
– Ze weten (of hebben bij oefening a) ontdekt) dat informatie kan staan.
– Ze weten dat de activiteit zetten leidt tot staan.
– Als ze die informatie samenvoegen, kunnen ze concluderen dat hier zetten moet worden ingevuld.

Oefening 11 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is de tekst begrijpelijk?
– Staat er een aanhef en een afsluiting in het tekstje?
– Zijn alle vragen uit het leestekstje beantwoord?
– Staat er een bedankje aan de buren in de tekst?
Vorm: – Zijn aanhef en afsluiting informeel?
– Zijn leggen en zetten op een correcte manier gebruikt (betekenis en vorm)?
– Is de imperatief + maar gebruikt? (Fouten in de positie van het woord maar mogen voorkomen)
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?
– Heeft elke zin een subject + persoonsvorm (indien van toepassing)?
– Is de vorm van de verba correct?

15
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Hoofdstuk 2
tekstboek

Algemeen
In Contact! – nieuw 1 is het perfectum al aan bod gekomen. Nu wordt het perfectum uitgebreid en komen er
met name meer onregelmatige perfectumvormen aan bod. Cursisten moeten aan het eind van het hoofdstuk
het perfectum kunnen gebruiken in de functionele context van een gesprek met een uitzendbureau.

Mogelijk hebt u cursisten in de groep die voor hun inburgering bezig zijn of aan de slag gaan met het onder-
deel ONA (Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt). Wijs die cursisten op de relevantie van dit hoofdstuk
voor hun ONA-portfolio.

Oefening 9a)
Bij deze oefeningen krijgen de cursisten een script aangereikt voor het voeren van een telefoongesprek met
het uitzendbureau. Het is belangrijk dat de cursisten voorafgaand aan de uitvoering nadenken over het beroep
waarvoor zij bellen.

Oefening 9b)
Bij oefening a) hebben de cursisten geoefend met een script. In deze oefening b) is de productie minder ge-
stuurd. Het is belangrijk dat de cursisten het formulier goed invullen. De informatie hebben zij nodig voor een
goede uitvoering van oefening 10.

Oefening 10
De cursisten kunnen klassikaal (of in kleine groepjes) vertellen over een ander. Bij oefening 10 vindt u vragen
die de cursist kunnen helpen bij het vertellen over de ander. De cursisten gebruiken bij deze oefening de input
van oefening 9b). Probeer hen zo min mogelijk te laten voorlezen.

werkboek

Oefening 10 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is het een begrijpelijke e-mail?
– Stelt de cursist vier vragen over:
● de werkdagen

● de werktijden

● de plaats van het werk

● het salaris

– Vraagt de cursist om een reactie?


– Sluit de cursist af met een formele groet?
Vorm: – Is consequent dezelfde aanspreekvorm gebruikt?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?

16
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Hoofdstuk 3
tekstboek

Oefening 11
In deze oefening gaan de cursisten een bescheiden presentatie geven over het onderwerp taalmaatje.
Er zijn twee versies:
A Voor cursisten die nog geen taalmaatje hebben.
B Voor cursisten die al wel een taalmaatje hebben.
De inhoud van deze presentaties verschilt enigszins.

Cursisten bereiden de oefening thuis voor, maar in de klas moet de oefening wel eerst worden voorbesproken
zodat voor de cursisten duidelijk is wat ze moeten doen. Neem voor de voorbereiding zeker 20 minuten de tijd.

Voorbereiding:
Stap 1: Lees samen het 1e deel van de instructie. Laat de cursisten dan kiezen of ze voor variant A of B gaan.
Stap 2: Zet cursisten met variant A bij elkaar. Zet cursisten met variant B bij elkaar. Laat ze individueel de
instructie lezen.
Stap 3: Bespreek met groep A of ze de bedoeling begrijpen. Laat een cursist dit in eigen woorden vertellen.
Doe hetzelfde met groep B.
Stap 4: Kondig aan dat jullie dadelijk naar een voorbeeldpresentatie gaan luisteren.
Geef de cursisten eerst de aankruislijst op het werkblad, zodat ze dadelijk – tijdens het luisteren – kun-
nen verifiëren dat in de presentatie van Okky alle onderdelen aan de orde zijn gekomen.
Stap 5: Laat vervolgens alle cursisten de voorbeeldpresentatie van Okky horen. Wijs op de 3 inhoudelijke
onderdelen van haar presentatie (info over taalmaatje, info hoe taalmaatje is gevonden, mening).
Stap 6: Mocht u dit nodig vinden, dan kunt u ook de tekst van de presentatie van Okky laten lezen, zodat
cursisten nogmaals rustig kunnen zien hoe alle inhoudelijke onderdelen in de presentatie van Okky
voorkomen.
Stap 7: Geef cursisten de opdracht zelf een presentatie voor te bereiden. Die voorbereiding kunt u als
huiswerk opgeven, u kunt het ook (deels) in de les laten doen.

Uitvoering:
Laat in een volgende les de presentaties uitvoeren.
Bij deze presentatie gaan we nog niet in op de officiële stijlelementen van een presentatie (bijvoorbeeld begin,
middenstuk, einde). Op dit niveau is het al voldoende als cursisten langere tijd aan het woord zijn en een duide-
lijk verhaal kunnen vertellen aan de hand van de hulpvragen.

Ga bij het geven van feedback vooral in op de inhoud. Is alle informatie aan bod gekomen? Was die informatie
begrijpelijk? Zeg van tevoren dat u hierop zult letten.
Geef de medecursisten voorafgaand aan de presentaties ook de aankruislijst met hulpvragen. Dit is dezelfde
aankruislijst die in de voorbereidingsles is gebruikt bij het beluisteren van de voorbeeldpresentatie van Okky.
Cursisten kunnen door de aankruislijst gericht meeluisteren naar de presentaties van hun klasgenoten en
controleren of alle informatie aan bod is geweest. Als dat niet het geval is, dan kunt u de cursisten die luisteren,
aanmoedigen om daar na de presentatie nog enkele vragen over te stellen.

Let op: Cursisten die al een taalmaatje hebben, moeten een stukje van hun presentatie in de verleden tijd ver-
tellen. In hoofdstuk 2 is het perfectum aan bod gekomen. Dit deel van de presentatie kan natuurlijk nog moeilijk
zijn. Mogelijk zijn nog niet alle verba die cursisten willen gebruiken in hun presentatie in het boek aan de orde
geweest.
Doordat cursisten in deze presentatie over hun eigen ervaringen mogen vertellen, moeten ze ook aangemoe-
digd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen verhaal. Moedig ze aan om te proberen de
goede perfectumvorm van het verbum dat ze willen gebruiken te vinden. Wijs op het gebruik van hulpmidde-
len zoals woordenboeken, of opzoeklijsten zoals woordenlijst.org.

17
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Deze oefening sluit aan bij het raamwerk:

Vaardigheid: Spreken
Niveau: A2

Beheersingsniveau:
Kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen familie en andere
mensen, leefomstandigheden, opleiding en huidige of meest recente baan te beschrijven.

Subvaardigheden en Tekstkenmerken productief


Descriptoren

1. Monologen ● onderwerp
Kan zijn/haar familie, De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd.
woonomstandigheden,
onderwijservaring, huidige of ● woordenschat en woordgebruik
meest recente baan beschrijven. Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen
Kan in eenvoudige bewoordingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie
mensen, plaatsen en wordt overgebracht in eenvoudige alledaagse situaties.
eigendommen beschrijven
● grammaticale correctheid
2. Een publiek toespreken Correct gebruik van eenvoudige constructies, maar bevat nog
Kan een eenvoudig, kort, vooral systematisch elementaire fouten.
ingeoefend praatje houden over
een bekend onderwerp. ● vloeiendheid
Kan op eenvoudige vragen Overwegend zeer korte uitingen, met veel pauzes, valse starts en
reageren als hij/zij om herhaling herformuleringen.
kan vragen en enige hulp
geboden wordt bij het formuleren ● coherentie
van het antwoord. Groepen woorden zijn verbonden door middel van eenvoudige
voegwoorden, zoals ‘en’, ‘maar’ en ‘omdat’.

● uitspraak
De uitspraak is duidelijk genoeg om de spreker te kunnen
volgen, ondanks een hoorbaar accent. Luisteraars zullen af en
toe om herhaling vragen.

werkboek

Oefening 7a)
Oefening 7a) zullen de meeste cursisten als makkelijk ervaren. We hebben de oefening bewust simpel gehou-
den. We werken langzaam aan uitbreiding van het aantal participiumvormen. Cursisten leren zo zien dat ze de
betekenis van veel vormen ook kunnen afleiden. Het is juist de bedoeling dat ze het gevoel krijgen dat het niet
altijd ingewikkeld hoeft te zijn.

Oefening 9
De tekst van oefening 9 is een authentieke, onbewerkte tekst.

18
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 10 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is het een begrijpelijke e-mail?
– Refereert de cursist aan de e-mail van Anne?
– Geeft de cursist antwoord op onderstaande vragen van Anne?
● Hoe heet je?

● Waar kom je vandaan?

● Hoe oud ben je?

● Welke talen spreek je?

● Werk je of studeer je?

● Heb je vroeger gewerkt of gestudeerd?

● Hoe vind je de Nederlandse taal?

● Doe je een cursus?

● Kun je over de cursus vertellen?

● Wat wil je oefenen?/Hoe kan ik je helpen?

– Doet de cursist een voorstel voor een afspraak met daarin vermelding van datum en locatie?
Vorm: – Is consequent dezelfde aanspreekvorm gebruikt?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?

Hoofdstuk 4
tekstboek

Algemeen
In hoofdstuk 4 is het organiseren van een feest geplaatst in de context van het behalen van een middelbare-
schooldiploma. We hebben voor deze situatie gekozen omdat het hoogstwaarschijnlijk voor het grootste deel
van de doelgroep herkenbaar zal zijn. Sommige cursisten zullen recentelijk hun diploma hebben gehaald, an-
dere langere tijd geleden. Daarnaast leren cursisten zo wat de gebruiken in Nederland zijn rondom het behalen
van een diploma (KNM). Dat is niet alleen nuttig voor cursisten die zelf binnenkort mogelijk een studie begin-
nen en in contact komen met Nederlandse jongeren die net hun diploma hebben behaald; het is ook relevant
voor de anderstalige ouders in de klas, die schoolgaande kinderen hebben.
De taal voor het organiseren van een feest, die in dit hoofdstuk wordt aangereikt, kan natuurlijk ook voor an-
dere gelegenheden ingezet worden, bijvoorbeeld bij het organiseren van een evenement. Wijs cursisten daar
eventueel expliciet op. Het gaat in dit hoofdstuk uiteindelijk om het kunnen benoemen van en overleggen over
organisatorische zaken, om het kunnen uiten van wensen en om het benoemen en beredeneren van keuzes.
Dat zijn in veel settings relevante en belangrijke taalhandelingen.

De benodigde grammatica in hoofdstuk 4 betreft het gebruik van er in een van gebruikscontexten: Er als voorlo-
pig subject om de aanwezigheid van iets te beschrijven of om de positie van iets te beschrijven.

Titelpagina – Klaar voor de start


Het doel van de titelpagina is dat cursisten begrijpen dat dit hoofdstuk over examens en diploma-uitreikingen
gaat. Omdat cursisten waarschijnlijk de typisch Nederlandse foto’s (nog) niet als zodanig herkennen, hebben
we ook enkele internationale foto’s toegevoegd. Zo zal het voor iedereen duidelijk zijn wat het thema van dit
hoofdstuk is. Wijs de cursisten erop dat niet alle foto’s de Nederlandse situatie weergeven.

Oefening 6
In de kantlijn staat een opmerking over alcoholgebruik en de leeftijdsgrens van 18 jaar. Wij realiseren ons dat
alcoholgebruik – al dan niet onder de 18 – een onderwerp van discussie kan zijn. Het is daarom goed om te
benadrukken dat dit om een Nederlandse context gaat. Bespreek het als een KNM-onderwerp met de groep:
hoe kijken de cursisten hier tegenaan? Welke wetten, regels en normen zijn er in hun land van herkomst? En wat
vinden ze zelf het beste?

19
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

werkboek

Oefening 9 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel het app-bericht op de volgende aspecten:
Inhoud: – Is vermeld dat het een uitnodiging voor een feest betreft?
– Is de locatie genoemd? (Feestzaal de Drie Zussen; Steenweg 1, Meteren)
– Is de datum genoemd? (woensdag 10 juli)
– Is de tijd genoemd? (van 20 tot 24 uur)
– Is vermeld dat iedereen een gast mee mag brengen?
Vorm: – Sluit de door de cursist geschreven tekst aan op de voorgedrukte tekst? Zie kader hieronder.
– Zijn er complete zinnen gebruikt?
– Is inversie toegepast waar nodig?
– Is de zinsbouw van hoofdzinnen (met en zonder inversie) en vraagzinnen correct?
– Zijn verba correct vervoegd?

Hoi allemaal, Bram en ik zijn geslaagd. Daarom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .


............................................................................
............................................................................
............................................................................
We hopen dat jullie komen.
Stuur even een berichtje terug!
Tot volgende week! Liefs, Bram en Anne

Oefening 10 en 11
In het tekstboek van hoofdstuk 4 staat het organiseren van examenfeest centraal. Mogelijk hebben de cursisten
n.a.v. dat thema vragen over het Nederlandse schoolsysteem en het maken van keuzes binnen dit systeem.
Daarom hebben we oefening 10 en 11 opgenomen. U kunt het schema van oefening 10 eventueel in de les
bespreken. U kunt de oefeningen uiteraard ook eerst door de cursisten als huiswerk laten maken en er in een
volgende les op terugkomen.
Niet alleen voor cursisten met schoolgaande kinderen is het van belang het Nederlandse schoolsysteem te
kennen. Ook voor andere cursisten is deze KNM (Kennis van de Nederlandse Maatschappij) belangrijk, omdat ze
daarmee meer begrip krijgen over en vat op de maatschappij. Ook voor cursisten die bezig zijn met het inbur-
geringsonderdeel ONA (Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt) is deze kennis relevant.

Hoofdstuk 5
tekstboek

Algemeen
In dit hoofdstuk van Contact! – nieuw 2 worden de separabele verba behandeld. Ze worden vooral behandeld
omdat zinnen in lees- en luisterteksten waarin deze verba voorkomen, begrepen moeten worden door cur-
sisten. Ons advies is om het separabele verbum niet belangrijker te maken dan het is. Het is niet de zoveelste
grammaticale moeilijkheid in het Nederlands. Het herkennen ervan helpt om de betekenis van zinnen beter te
begrijpen. Dat is voor dit niveau voldoende. U zult zien dat de oefeningen in het tekstboek en werkboek zich
vooral richten op het herkennen van de separabele verba en het ontdekken van de betekenis.

Oefening 1
Door middel van deze oefening wordt woordenschat over kleuren en kleding herhaald, die al aan de orde is
geweest in Contact! – nieuw 1, en die dus bekend zou moeten zijn. Deze oefening fungeert daardoor samen met
de beginpagina als voorbereiding op de rest van dit hoofdstuk. Cursisten die deze oefening moeilijk vinden
kunt u aanraden de woordenlijsten uit deel 1 nog eens te bestuderen.

20
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 3
Moedig de cursisten aan om in de afbeelding cirkels te zetten met de nummers van de corresponderende
vragen op de plekken waar de antwoorden staan. Laat dus naar aanleiding van vraag 5 een cirkel zetten met
een 5 erbij om het stukje ‘Kosteloos retourneren’ en bij ‘gratis retourneren’. Hiermee wordt de cursist gedwongen
aandacht te besteden aan de formuleringen in het bestelformulier.

Oefening 5a)
Als extra oefening kunt u de verwijswoorden naar objecten kort herhalen. Die worden hier vanwege het na-
tuurlijke taalgebruik namelijk gebruikt. Het is vooral belangrijk dat de cursisten snappen waar hij en hem naar
verwijzen. In het werkboek is ook een oefening die hier aandacht aan besteedt.

Oefening 5b)
Bij deze oefening zit een speciale voor-oefening om de groep in tweetallen te verdelen.

Indeeloefening voordat gestart wordt met oefening 5b)


De helft van de cursisten krijgt een kaartje met een afbeelding. Op elke afbeelding staat iets (een kledingstuk,
kleur of woord) dat gerelateerd is aan kleding kopen en dat al behandeld is in dit hoofdstuk (zoals paskamer) of
in Contact! – nieuw 1. De andere helft van de cursisten krijgt een kaartje met daarop het bijpassende woord. De
bedoeling is dat de cursisten iemand met een matchend kaartje vinden.
Deze oefening is een korte herhaling van vocabulaire en zorgt voor een willekeurige groepsindeling. Deze oefe-
ning zou niet meer dan 5 minuten moeten kosten om uit te voeren en is ook bij andere oefeningen in het boek
te gebruiken om tweetallen in te delen. Het is zelfs goed om deze oefening weer te gebruiken als u inmiddels al
bij andere hoofdstukken bent. Het is een speelse manier om vocabulaire te herhalen.

Oefening 5b)
De eigenlijke oefening is een oefening waarbij de cursisten strookjes krijgen met delen van het gesprek in de
winkel.
Kopieer het werkblad een aantal keer (voor elk tweetal of groepje moet er één werkblad zijn). Knip ieder blad
in strookjes. Geef ieder tweetal/groepje alle strookjes van één werkblad. De cursisten moeten de strookjes in
overleg met elkaar in de juiste volgorde leggen. Het boek is hierbij in eerste instantie gesloten. Pas als de tijd (10
minuten) voorbij is, mag het boek open. De cursist gaan eerst zelf controleren. Geef niet meteen de antwoorden
weg. U controleert pas met de klas als de cursisten eerst zelf een poging tot controleren hebben gedaan.
De meeste strookjes bestaan uit één zin. Soms bestaat een strookje uit twee zinnen. Dit omdat er anders moge-
lijk verwarring zou kunnen zijn over hoe het gesprek doorgaat. Er staan nu rondjes voor de zinnen. Daarin kun-
nen de cursisten het nummer van het strookje opschrijven. Zo kunnen ze aangeven welk strookje eerst komt,
welke daarna, et cetera. Dit is niet verplicht. Als cursisten de strookjes zonder probleem in de goede volgorde
kunnen leggen, dan is het ook goed.

Differentiatiemogelijkheid:
In de A-versie van de strookjes ziet u complete zinnen staan. In de B-versie zijn her en der enkele leerwoorden
weggelaten (bijv. rondkijken, passen, et cetera). Deze oefening kunt u aan de wat sterkere cursisten geven. De
oefening wordt dan namelijk wat uitdagender. Het zou kunnen dat het dan nodig is om de tweetallen bewust
in te delen. Het kan dan beter zijn om de indeeloefening nu niet te doen. U kunt die echter ook in een volgende
les gebruiken. Ook kan de B-versie van deze oefening in een latere les als herhaling worden ingezet.

Oefening 6
De separabele verba worden in Contact! – nieuw 2 vooral behandeld omdat zinnen in lees- en luisterteksten
waarin deze verba voorkomen begrepen moeten worden door cursisten. Daarom laten we eerst in oefening 6a)
de infinitieven en de betekenis daarvan achterhalen. Daarna bieden we enkele zinnen in de presensvorm aan
waarbij het prefix aan het eind staat. We behandelen op dit moment met opzet nog geen zinnen met een prefix
in de perfectumvorm of in een imperatiefvorm. We adviseren u om dit ook nog niet te doen.

21
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 7
In deze oefening komen alleen verba aan de orde die in Contact! – nieuw 1 en in de eerste 4 hoofdstukken van
Contact! – nieuw 2 zijn behandeld. We bieden nu nog geen nieuwe verba aan omdat we eerst willen oefenen
met reeds behandelde verba. Tot op dit moment zijn de separabele verba namelijk alleen impliciet behandeld,
in opmerkingen in de kantlijn. De zinnen in deze oefening zijn dus niet altijd gerelateerd aan het thema van dit
hoofdstuk. Herhaling van al behandeld vocabulaire vinden we vanwege het cyclische karakter van Contact! –
nieuw belangrijker.

Oefening 8
Een flink aantal van de woorden in deze tekst is al eerder aan de orde gekomen in Contact! – nieuw. Woorden
die al bekend moeten zijn bij de cursisten zijn onder andere artikel, sturen, kiezen, klikken, reden, download, het
formulier, naar keuze, de kosten, verzenden. Merkt u dat uw cursisten moeite hebben met deze woorden, dan is
het raadzaam om ze te adviseren woordenlijsten uit eerdere hoofdstukken te herhalen.

Oefening 9
Dit is een C-oefening. U kunt bij deze oefening differentiëren door cursisten niet alleen over de kleding te laten
vertellen maar ook over het uiterlijk. Informatie hierover is immers in Contact! – nieuw 1 behandeld. Moedig cur-
sisten aan om woorden die ze niet kennen of waarvan ze de betekenis niet meer weten, maar die ze wel willen
gebruiken, zelf op te zoeken via een woordenboek of smartphone. Waak ervoor om een wandelend woorden-
boek te zijn.

Oefening 10
Dit is een C-oefening. Op het werkblad staat de tekst van de verkoper volledig uitgeschreven. De cursist hoeft
de rol van verkoper immers nog niet zelf te kunnen vervullen. Het gaat erom dat de cursist de rol van klant
oefent. De tekst van de klant is op het werkblad wel deels ingevuld; dat is gedaan om de structuur van het
gesprek te sturen.

Oefening 11
Dit is een D-oefening. De cursisten moeten zonder hulp een verkoopgesprek kunnen voeren.

Differentiatiemogelijkheid:
Als er cursisten zijn voor wie de oefening makkelijk is en die snel klaar zijn, dan kunt u ze het werkblad ‘oefening
11 differentiatie’ geven. Bij deze oefening zijn er problemen met gekochte kledingstukken en moet de klant
terug om de kleding te ruilen/terug te brengen/geld terug te vragen.

werkboek

Oefening 5
Alle separabele verba in oefening 5a) en 5b) zijn eerder in Contact! – nieuw 1 of 2 aan de orde geweest en
hebben zelfs in de woordenlijsten gestaan. Het zijn dus geen nieuwe verba. De betekenis van de woorden zou
bekend moeten zijn.
> zie ook: 2.4 Socratisch en cyclisch aanbieden van lesstof

Oefening 7
Deze grammatica is in hoofdstuk 1 behandeld. Het begrijpen van verwijswoorden is belangrijk in communicatie.
Daarom wordt deze grammatica hier herhaald, met de focus op het kunnen herleiden van de verwijzing.

22
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 8c) – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Heeft de cursist een voornaam of voorletter + achternaam ingevuld?
– Heeft de cursist een e-mailadres ingevuld?
– Heeft de cursist een telefoonnummer ingevuld?
– Geeft de cursist aan dat er een probleem is met het etiket?
– Vraagt de cursist om een nieuw etiket?/Vraagt de cursist om een oplossing?
Vorm: – Staan er hoofdletters bij de (straat)namen?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?

Hoofdstuk 6
tekstboek

Titelpagina – plattegrond huis


Ga na of alle cursisten bekend zijn met het lezen van een plattegrond van een huis. In Nederland is dat een vaar-
digheid die bij hoogopgeleiden bekend mag worden verondersteld, maar het is niet gezegd dat dat ook geldt
voor cursisten die in een ander onderwijssysteem hun scholing hebben gehad.

Oefening 1
● Doe eerst oefening 1a) en 1b).

● Reik bij oefening b) eventueel ook het woord de doorsnede aan (versus de plattegrond van de titelpagina).

● Besteed daarna aandacht aan KNM: Bespreek vaak voorkomende indelingen van Nederlandse huizen, bijvoor-

beeld: Meestal zijn de woonkamer en keuken op de begane grond, maar niet altijd; Sommige huizen hebben een
kelder, andere niet; etc. Vraag de cursisten ook naar de indeling van ‘doorsnee’-huizen in hun land van her-
komst.

Oefening 2
● Doe eerst oefening 2a) en 2b).

● Besteed daarna aandacht aan KNM:

– Wat is het verschil tussen huren en kopen?


– Hoe werkt dat, een huis kopen in Nederland?*)
– Zorg dat het woord makelaar de revue passeert.
● Doe daarna pas oefening 2c).

● Breng na oefening 2c) nog een keer de gebruikelijke indeling van Nederlandse huizen in herinnering.

● Doe daarna pas oefening 2d) en 2e)

*) Bespreek het alleen in grote lijnen: Huis te koop zien staan – makelaar bellen voor bezichtiging – huis bezich-
tigen samen met makelaar – daarna eventueel 2e bezichtiging – daarna eventueel bod uitbrengen

Uitspraak garage:
Vraag of cursisten nog meer (Franse) woorden kennen die eindigen op -ge en uitgesproken worden als |zjә |.
Denk aan: horloge, etage (en eventueel: montage, reportage)

Oefening 3
Geef eventueel toelichting op het gebruik van diep:
Bij een zwembad: diep = van boven naar beneden
Bij een tuin, kamer, kast, etc.: diep = van voor naar achter

Laat cursisten ontdekken dat de woorden centimeter en meter na een getal in de singularisvorm blijven staan:
3 meter (niet: 3 meters).

Oefening 4
Oefening 4 kunt u natuurlijk ook als huiswerk opgeven. Let wel op dat u oefening 5 en verder pas kunt doen,
nadat oefening 4 uitgevoerd is.

23
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 10
Als u in uw leslokaal beschikt over een computer of ander apparaat met internet en projectiescherm, kunt u de
websites www.funda.nl en www.jaap.nl ook klassikaal laten zien, voordat de cursisten oefening 10 gaan maken.
Laat daarnaast ook een website zien met woningaanbod dat herkenbaar is voor uw cursisten, bijvoorbeeld een
site met het lokale aanbod van sociale huurwoningen of een site met woningen voor expats in uw stad/regio.

Als u in uw leslokaal niet over digitale middelen beschikt, zorg dan dat u een aantal papieren voorbeelden
van huisadvertenties (koop en huur) meeneemt naar de les. Gebruik die voorbeelden om de oefening voor te
bespreken.

a)
Als de cursisten zelf niet de beschikking hebben over internet, of als er geen tijd is om de cursisten uitgebreid
op internet te laten zoeken, dan kunt u ook zelf – voorafgaand aan de les – een aantal woonadvertenties online
zoeken, en daar de foto’s + beschrijvingen van meenemen naar de les. Zorg ervoor dat u voor elke cursist A een
aantal advertenties van koopwoningen hebt, en voor elke cursist B een aantal huurwoningadvertenties.

werkboek

Oefening 9 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is het een begrijpelijke mail?
– Heeft de mail een passende aanhef en afsluiting?
– Heeft de mail een adequaat onderwerp?
– Refereert de cursist aan de advertentie?
– Vertelt de cursist expliciet dat hij interesse heeft in de kamer?
– Heeft de cursist minimaal drie adequate vragen over de kamer gesteld?
– Heeft de cursist om een reactie gevraagd?
Vorm: – Is consequent de formele aanspreekvorm gebruikt?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?
– Is de vorm van de verba correct?

Oefening 10 – Beoordeling inleveropdracht
Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Staat in de advertentie dat er een woning te koop is?
– Staat er informatie over het type woning, de indeling, de afmetingen, de buurt en eventuele
bijzonderheden?
– Staan de contactgegevens (al dan niet fictief ) van de cursist erin?
Vorm: – De cursist hoeft geen volzinnen te gebruiken; het is immers een advertentie.
– Staan substantieven in de juiste vorm (singularis/pluralis)?
– Zijn de afmetingen op een correcte manier vermeld?
– Als de cursist Er is of Er zijn heeft gebruikt: is dat op een correcte manier gedaan?

Hoofdstuk 7
tekstboek

Algemeen
Dit is een hoofdstuk over elkaar helpen. Daarom zijn er veel oefeningen en werkvormen waarbij de cursisten
moeten samenwerken en elkaar moeten helpen. Stimuleer de samenwerking dus ook.
Om diezelfde reden zijn er bij dit hoofdstuk veel werkbladen, o.a. met uitgewerkte instructies. Het is de bedoe-
ling dat de cursisten die instructies zelf, en met hulp van elkaar, lezen en begrijpen.

24
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 2 + kantlijn
● Bespreek kort hoe de vuilnisophaal gaat in de gemeente(s) waar de cursisten wonen.
– Zijn er vuilniszakken of kliko’s (of wellicht centrale, ondergrondse afvalbakken)?
– Welke terminologie is gebruikelijk in hun gemeente? Afvalbak, kliko, container, iets anders?
– Hoe vaak en wanneer haalt de gemeente het vuilnis op?
Etc.

In veel taalhandelingen (in het dagelijks leven en dus ook in dit lesboek) worden vaste patronen gevolgd,

de zogenaamde ‘scripts’. Bel je bijvoorbeeld naar een bedrijf, dan hoor je vaak iets als: ‘Goedemiddag, [be-
drijf], met [eigen naam], Kan ik u helpen?’ Het helpt de cursisten als ze zich bewust zijn van dergelijke scripts.
Dat maakt luisteren namelijk makkelijker voor ze: ze weten immers al grofweg wat ze gaan horen.
Bij de ene taalhandeling ligt die volgorde uiteraard meer vast dan bij andere. Heb je bijvoorbeeld een infor-
meel gesprekje met de buren? Dan is de volgorde minder strikt. Toch helpt het ook daarbij om vooraf na te
denken over de informatie die ze kunnen verwachten. Dat zet hun hersens namelijk al op het goede spoor
en dat maakt het makkelijker om het gesprek daarna te begrijpen. Laat cursisten daarom, voordat ze naar
de audio van oefening 2 gaan luisteren, al nadenken over de volgorde die ze verwachten.

Oefening 6
Besteed eventueel expliciete aandacht aan bijzinnen met twee verba. Doe dat alleen als u inschat dat uw groep
het aankan. U kunt de zinnen 1, 2 en 4 uit oefening a) daarbij gebruiken.

Differentiatiemogelijkheid:
Sterke cursisten kunt u laten ontdekken wat de onderlinge volgorde is van de twee verba aan het einde van de
bijzin (eerst hulpverbum, daarna hoofdverbum).

Oefening 7
● Subject indirecte rede/directe rede

Mogelijk zien cursisten niet uit zichzelf dat bij omzetting van een zin van directe naar indirecte rede (of an-
dersom) het subject kan wijzigen, en dientengevolge ook de persoonsvorm. Doorgaans begrijpen hoogop-
geleiden deze perspectiefwisseling wel. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn en mochten ze er fouten
in maken, attendeer ze er dan op. Een goed moment daarvoor is na het maken van oefening 8b).
Voorbeeld: Edwin zegt: “Ik heb niet veel pijn.”
Edwin zegt dat hij niet veel pijn heeft.

● Conjuncties dat en of
In oefening 7 komen alleen de combinaties zeggen + dat en vragen + of voor. De mogelijkheid zeggen + of heb-
ben we hier bewust nog niet aangereikt. Dan zou er namelijk extra uitleg nodig zijn over het verschil tussen een
zekere (zeggen dat) en een onzekere (zeggen of) taaluiting. Dat zou het nodeloos ingewikkeld maken. Het gaat
er in deze oefening puur om dat cursisten het verschil tussen directe en indirecte rede zien. Zorg dat daar de
focus op ligt.
Mochten cursisten zelf met vragen komen over zeggen + of, laat het dan van het niveau van de cursist afhangen
of u er wel of geen uitleg over geeft. Bij zwakkere cursisten kunt u volstaan met: “Zeggen of betekent iets anders;
dat leer je later. In deze oefening moet je zeggen dat gebruiken.”

Oefening 9
Suggestie: Laat cursisten (online) zoeken of er in hun gemeente ook een instantie is voor burenhulp. Laat ze
daarbij zelf (samen) verschillende zoektermen bedenken die ze op bijvoorbeeld Google kunnen intypen.
Vinden ze zo’n website of app? Laat ze die dan toevoegen aan het rijtje websites/apps in het werkboek, in
hoofdstuk 7, oefening 3.

Oefening 10c)
Op A2-niveau moeten cursisten simpele instructies kunnen lezen en begrijpen. De instructie bij oefening 10c)
dient als extra training daarin. Geef de cursisten daarom de instructie op het werkblad en laat ze die zelf (al dan
niet in tweetallen of groepjes) lezen en begrijpen, in eerste instantie zonder hulp van de docent.

25
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 11
Bespreek eventueel ook culturele verschillen en overeenkomsten rond het thema klussen en doe-het-zelf-werk.
Is het in de landen van herkomst van de cursisten ook gebruikelijk om zelf (kleine) klussen in en om het huis te
doen? Zijn ze bekend met bouwmarkten/doe-het-zelf-winkels? Etc.

Oefening 13a)
De cursisten hebben in het werkboek bij oefening 11 twee advertenties geschreven. Die moeten ze meenemen
naar de les. In de les gaan ze elkaars schrijfproducten beoordelen op inhoud, stijl en vorm. De criteria waarop ze
elkaars werk moeten beoordelen, staan bij de oefening in het tekstboek.

Toelichting op de beoordelingscriteria:
– ‘Alle vragen beantwoord?’ Schrijven begint met goed lezen en goed de instructie opvolgen.
Ook bij schrijfexamens is dat essentieel. Vertel dat er eventueel bij.
– ‘Hoeveel woorden?’ Ook dit is een check of de instructie goed is opgevolgd.
– ‘Enthousiast?’ Dit is doorgaans geen criterium dat bij schrijfexamens wordt meegeteld; het is echter
wel degelijk van belang in het ‘echte’ leven. Een advertentie dient wervend te zijn.
Dit criterium is opgenomen om cursisten voorzichtig kennis te laten maken met
tekstsoorten en tekstkenmerken. In Contact! – nieuw 3 en 4 zal hier meer aandacht
aan worden besteed.
– ‘Taalfouten?’ We hebben ervoor gekozen om niet te specificeren wélke taalfouten beoordeeld
moeten worden. U kunt er uiteraard ook voor kiezen om wel wat meer sturing te
geven, bijvoorbeeld door te specificeren dat cursisten (vooral of uitsluitend) moeten
kijken of verba goed vervoegd zijn.

Instructie aan de cursisten:


– Vertel de cursisten dat ze elkaars werk gaan beoordelen.
– Kondig aan dat u uiteindelijk ook alle schrijfproducten nog beoordeelt.
– Bespreek de beoordelingscriteria die in het tekstboek bij oefening 13a) staan.
– Attendeer cursisten erop dat ze ook oefening 11 uit het werkboek erbij moeten pakken.
– Vertel de cursisten dat ze tijdens de beoordeling niet mogen meekijken met degene die hun werk beoordeelt,
laat staan dat ze commentaar of toelichting mogen geven. Laat de beoordelaar rustig haar/zijn werk doen. De
schrijver krijgt bij oefening b) nog volop de gelegenheid toelichting te geven.

Differentiatiemogelijkheden:
– U kunt cursisten in tweetallen samen het schrijfproduct van één andere cursist laten beoordelen.
– U kunt verschillende beoordelingsrondes doen (zodat elk schrijfproduct door twee of meer cursisten na elkaar
wordt beoordeeld).
– U kunt cursisten verschillende instructies geven; bijvoorbeeld: cursist A beoordeelt alleen op inhoud (Zijn alle
vragen beantwoord?), cursist B beoordeelt alleen het aantal woorden, etc.
– U kunt variëren in het type taalfouten waarop gelet moet worden. Zwakkere cursisten laat u bijvoorbeeld alleen
letten op basale grammaticafouten (verba presens), sterkere cursisten laat u op meer aspecten letten.

Oefening 13b)
Cursisten geven elkaar het beoordeelde werk van oefening 13a) terug. Ieder mag even rustig de opmerkingen/
beoordelingen op haar of zijn eigen schrijfproduct bekijken. Vervolgens bespreken de cursisten in groepjes hun
bevindingen. De vragen die in het tekstboek bij oefening 13b) staan, dienen daarbij als leidraad.
Laat ze elkaar ook helpen met het verbeteren van eventuele taalfouten.

26
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 13c)
Deze oefening kan in de les gedaan worden (zodat cursisten elkaar om hulp kunnen vragen). U kunt de op-
dracht uiteraard ook als huiswerk opgeven.

Beoordelingscriteria voor de docent:


Inhoud: – Is het duidelijk dat het om resp. een hulpvraag en een hulpaanbod gaat?
– Zijn alle vragen uit oefening 11 van het werkboek beantwoord?
Vorm: – Is het maximum aantal woorden niet overschreden? (resp. 75 en 100)
– Zijn verba correct vervoegd?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?
– Indien omdat is gebruikt: Is de zinsbouw correct (bijzin)?
– Is de spelling van de hulp, helpen, de klus/het klusje en nodig hebben (indien gebruikt) correct?
– Zijn de prepositie om (bij tijd) en op (bij dag) correct toegepast?

werkboek

Oefening 3
Suggestie: Laat cursisten zelf ook een website/app zoeken voor burenhulp in hun eigen gemeente. Hebben ze
er één gevonden? Laat ze die dan toevoegen aan het rijtje websites/app bij deze oefening 3. Laat ze ook voor
die zelf gevonden website/app bij oefening 3 aankruisen wat de website/app biedt.

Oefening 8
Bij oefening a), nummer 3, kan bij de eerste zin strikt genomen ook of ingevuld worden. Maar door het vervolg
(zin 2 en 3 van nummer 3) is in de eerste zin alleen dat goed.

Oefening 11 – Beoordeling inleveropdracht


In dit hoofdstuk beoordelen de cursisten eerst elkaars schrijfproducten. Vervolgens beoordeelt de docent de
herziene versie van de schrijfproducten. Zie verder de toelichting hierboven, bij tekstboek oefening 13.

Hoofdstuk 8
Algemeen
In hoofdstuk 8 zijn de cursisten op de helft van Contact! – nieuw 2. Dat leek ons een mooi moment om even pas
op de plaats te maken. Daarom bieden we in dit hoofdstuk geen nieuwe grammatica aan, maar hebben we
gekozen voor herhaling en uitbreiding van grammatica die al in eerdere hoofdstukken is behandeld. Zo kan de
lesstof van de eerste helft van het boek goed beklijven, voordat er verder gegaan wordt met de tweede helft.

Het thema van hoofdstuk 8 is ‘op tijd komen en te laat komen’. De dialogen vinden plaats in een schoolse set-
ting. Uiteraard kan de aangeboden taal ook in andere settingen gelden. Verken samen met de cursisten de mo-
gelijkheden: In welke situaties/settingen kun je de taal uit hoofdstuk 8 nog meer inzetten? En in welke situaties
kun je dat beter niet doen (bijvoorbeeld omdat de setting veel formeler is)?

tekstboek

Oefening 1
Deze oefening is bedoeld als ‘warming up’. Hiermee kunt u:
– voorkennis activeren;
– de frequentiewoorden herhalen;
– de woordvolgorde in hoofd- en bijzinnen herhalen.

27
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 4e)
Differentiatiemogelijkheid:
Aan cursisten die het aankunnen, kunt u dit erbij vertellen (of door de cursisten zelf laten ontdekken, aan de
hand van voorbeelden):

“Een paar andere verba krijgen ook geen ge- in het participium. Dat zijn verba die beginnen met over.
Maar let op: er zijn twee soorten verba met over:
1. separabele verba: participium met ge- (overslaan-overgeslagen, overnemen-overgenomen)
2. niet-separabele verba: participium zonder ge- (overleggen-overlegd, overlijden-overleden)

Wil je weten of het verbum separabel is? Let dan op de klemtoon:


1. Valt de klemtoon op over? Dan is het een separabel verbum (overslaan, overnemen)
2. Valt de klemtoon niet op over? Dan is het verbum niet separabel (overleggen, overlijden)”

Na oefening 4e)
Suggestie voor een aanvullende oefening:
Deel de transcripties uit van oefening 2a) en 2c). Laat de cursisten alle participia in de teksten zoeken en omcir-
kelen. Laat ze eventueel alle participia opschrijven op een apart papier: één kolom waarin ze alle participia met
ge- zetten, en één kolom voor alle participia zonder ge-. Laat ze ook de infinitieven van de verba erbij schrijven.

Oefening 4f)
Bij deze oefening zijn perfectum en presens bewust door elkaar gebruikt. Het doel van de oefening is dat
cursisten heel precies naar iedere zin moeten kijken, en heel goed moeten opletten of er al een modaal hulpver-
bum staat, of niet. Cursisten met moedertalen die geen verbumvervoeging kennen, blijven lang fouten maken
hiermee (ze schrijven bijvoorbeeld: “Hij heeft vandaag luisteren”).

Oefening 7
Bij oefening 7 gaat het om het twee taalhandelingen:
– het beschrijven van gewoontes.
– het verwoorden van de eigen mening.
Bij deze taalhandelingen dient de cursist het presens en frequentiewoorden te gebruiken. Laat cursisten dat zelf
ontdekken/benoemen voordat ze met de oefening van start gaan. Vraag bijvoorbeeld:
– Welke tijd van het verbum moet je gebruiken, denk je? (presens)
– Welke groep woorden kun je heel goed gebruiken bij deze oefening? (frequentiewoorden)
> Zie ook de aanwijzing bij oefening 10b).

Oefening 8 + 10a)
Soms kan de toon van een spreker rustig zijn, terwijl de spreker wel boos is. Voor anderstaligen is dit extra moei-
lijk. Bij anderstaligen is de kans immers groter dat ze niet alle woorden van de spreker begrijpen; ze moeten dan
afgaan op de toon van de spreker om te weten of de spreker boos is of niet. Maar als die toon niet correspon-
deert met de emotie van de spreker, zal de anderstalige de boodschap mogelijk verkeerd interpreteren. Daar-
naast geldt dat het in een tweede taal sowieso moeilijker is om intonatie te horen en te duiden; toongebruik is
immers ook taal- en cultuurgebonden.
Dit is iets waarvan zowel cursist als docent zich bewust moeten zijn. Vandaar deze oefening.

Oefening 10b)
Op het eerste gezicht lijkt oefening 10b) mogelijk op oefening 7. Er zijn echter twee belangrijke verschillen:
1. Bij oefening 7 gaat het om gewoontes. Bij oefening 10b) gaat het om het terugblikken op een (eenmalige)
situatie in het verleden. Oefening 10b) nodigt dus uit tot het gebruik van het perfectum en het imperfectum.
2. Bij oefening 7 moeten cursisten hun eigen mening en gewoontes verwoorden. Bij oefening 10b) gaat het om
praten over de reactie van de ander.
Wijs cursisten hierop, voordat ze met oefening 10b) van start gaan.

28
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

werkboek

Oefening 6
in het kader van de cyclische aanpak komen conjunctieoefeningen regelmatig terug. Dit is noodzakelijk voor
het goed inslijpen van de zinsconstructies en de betekenis van conjuncties. Daarom is er ook in dit hoofdstuk
een korte oefening met conjuncties opgenomen.

Oefening 13 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is het een begrijpelijke e-mail?
– Legt de cursist de situatie goed uit?
● Refereert hij aan de afspraak?

● Legt hij uit dat zijn auto kapot is?

● Schrijft hij dat hij met het ov moet komen?

● Schrijft hij dat hij niet weet of hij op tijd kan komen?

– Doet hij een goed voorstel?


– Sluit hij af met een formele groet?
Vorm: – Is consequent dezelfde aanspreekvorm gebruikt?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?

Hoofdstuk 9
tekstboek

Oefening 1a)
Het doel van deze oefening is om de hoofdlijnen van een nieuwsbericht te begrijpen. Om die reden hoeven
cursisten alleen foto’s aan de berichten te koppelen. Deze foto’s geven namelijk de belangrijkste informatie
uit de berichten weer. Dit strookt met het doel: hoofdlijnen begrijpen. De berichten zijn geïnspireerd op echte
nieuwsberichten maar de taal is zeker versimpeld.
Er is gekozen voor nieuwsberichten die een cursist kan tegenkomen in zijn onmiddellijke woonomgeving.
Bijvoorbeeld in huis-aan-huiskrantjes en wijkkrantjes. Ook is er voor berichten gekozen die binnen de interes-
sesfeer van de cursisten kunnen liggen omdat ze praktische informatie verschaffen (weer, verkeersinformatie,
informatie over gemeente, activiteiten in de buurt). Groot politiek, nationaal of internationaal nieuws gaan we
in dit hoofdstuk uit de weg. Dit zullen cursisten op dit niveau nog veel in hun eigen taal volgen.

Oefening 1b)
Herhaalde leerwoorden: zonnig, de balie van de gemeente, keuken, de muziek.
Nieuwe leerwoorden: de wind, de wedstrijd, deelnemers, vuurwerk (afsteken), verboden, politie, basisschool,
(kerst)markt, bezoekers, brandweer, brand, blussen, koor (koren), (kerst)liedjes, wachttijden, temperatuur.

In de ideale situatie laat u de cursisten zelf naar de woorden zoeken die ze bij de plaatjes vinden passen. Dat
kost natuurlijk wel enige tijd. Als de cursisten deze woorden zelf vinden is dat veel beter voor hun leerproces.
Schat u in dat dit te veel gevraagd is voor uw cursisten, hebt u er niet de tijd voor in uw les of wilt u differentië-
ren tussen sterke en zwakkere cursisten, dan kunt u ook het werkblad gebruiken. Op dit werkblad zijn de woor-
den die men zou moeten vinden al onderstreept. U kunt het werkblad natuurlijk ook gebruiken om de cursisten
te laten controleren of ze de goede woorden hebben gevonden. Laat ze daarvoor de door hen gevonden en
onderstreepte woorden vergelijken met de onderstreepte woorden op het werkblad.

Oefening 2
Het idee achter deze luistertekst is dat het doet denken aan nieuwsflitsen/headlines/nieuwsblokjes die je hoort
op populaire zenders zoals Qmusic of Radio 538. Deze items geven luisteraars een snelle, niet erg diepgaande
nieuwsupdate. Vaak worden niet al te serieuze, entertainende nieuwsfeitjes gepresenteerd. Cursisten op dit
niveau zullen waarschijnlijk nog niet op zoek gaan naar complexe nieuwsbulletins op de radio, maar het is zeker
denkbaar dat ze gewoon naar een muziekzender luisteren en daar dit soort nieuwsblokjes voorbij horen komen.

29
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 3
In deze oefening wordt de basis gelegd voor twee zaken. Enerzijds voor het behalen van de inhoudelijke leer-
doelen van dit hoofdstuk, een verhaal navertellen + over een situatie uit het verleden vertellen. Anderzijds voor
de eerste uitleg van het imperfectum.
Tot nu toe is het imperfectum alleen nog in de kantlijn aan de orde geweest. Daarmee werd de aandacht van
de cursisten alvast getrokken naar vormen als was/waren en had/hadden. Deze vormen werden tot nu vooral
aangeboden als vocabulaire.
In dit hoofdstuk volgt uitleg over de vorm en een beetje over het gebruik van het imperfectum. Op het gebruik
van imperfectum versus perfectum komen we overigens in hoofdstuk 10 ook terug. Dit doen we vooral omdat
onze ervaring is dat cursisten deze informatie willen hebben. Ze voelen zich anders erg onzeker over deze twee
verschillende tijden die naar een situatie in het verleden verwijzen.

Onze bedoeling met het behandelen van het imperfectum in dit hoofdstuk is vooral dat cursisten verbavormen
in het imperfectum herkennen als uitingen van verleden tijd. Lees- of luisterteksten met imperfectumvormen
moeten niet meer afschrikken. Daarom vindt u in het werkboek oefeningen die cursisten imperfectumvormen
aanbieden in betekenisvolle zinnen. Dit gaat altijd om reeds in Contact! – nieuw behandelde verba (zowel regel-
matig als onregelmatig). De cursisten wordt voornamelijk gevraagd om deze te herleiden naar de infinitief. Als
men immers de infinitief weet (of raadt) dan kan de betekenis doorgaans worden opgezocht.
Verba zoals bedoelen, delen, gebeuren zijn in de presens al behandeld. De betekenis zou duidelijk moeten zijn.
Deze verba worden dus nu in de imperfectumvorm gezet. Zien cursisten nog steeds dat de infinitief al bekend
is? Dat hopen we te bereiken.
Ook veelgebruikte onregelmatige verba gaan we niet uit de weg. Woorden als komen, vinden, zien, houden wor-
den in spreektaal best vaak gebruikt. Weten welke imperfectumvorm bij welke infinitief hoort zal de cursisten
zelfredzaam maken.
Het imperfectum wordt op nagenoeg dezelfde wijze geïntroduceerd als het perfectum (zie hoofdstuk 2). Hier is
uiteraard bewust voor gekozen.

Oefening 5
In het tekstboek bieden we slechts twee korte oefeningen aan waarin de cursisten de imperfectumvorm moe-
ten herkennen en herleiden tot de infinitief. In oefening b) gaat het om regelmatige vormen van het imperfec-
tum. In oefening c) om onregelmatige vormen. We hebben deze regelmatige en onregelmatige vormen met
opzet in een aparte oefening gezet. Op die manier kunnen cursisten zien dat er ook heus verba zijn met regel-
matige vormen en dat echt niet alle verba onregelmatig zijn. Zo voelt dat soms voor cursisten in deze fase.
Alle verba zijn eerder in Contact! – nieuw 1 of 2 aan de orde geweest. De betekenis zou dus bekend moeten zijn.
Dit uiteraard vanwege het cyclische karakter van Contact! – nieuw. Als cursisten veel moeite met de betekenis
van deze verba hebben, dan is het goed om te suggereren dat ze de woordenlijst nog eens moeten leren.
Er is nog niet gebruikgemaakt van separabele verba in deze oefeningen. Dit is met opzet gedaan. In een later
hoofdstuk wordt daar nog wel expliciet mee geoefend.

Oefening 6a)
Dit is een C-oefening.
In deze oefening worden alleen verba gebruikt met regelmatige imperfectumvormen.

Differentiatiemogelijkheid:
U kunt bij deze oefening differentiëren door cursisten die snel klaar zijn zelf vragen te laten bedenken. U kunt
hun een lijstje met regelmatige verba geven die al bekend zouden moeten zijn: bakken, chatten, lusten, plannen,
starten, verbeteren, beloven, bestellen, controleren, delen, gebeuren, gebruiken, horen, huilen, kennen, kosten, lachen,
leren, maken, praten, proberen, reageren, roken, spelen, studeren, volgen, wensen, werken.
Deze verba zijn al eerder behandeld in Contact! – nieuw.

30
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 6b)
Dit is een C-oefening.
In deze oefening worden alleen verba gebruikt met veelgebruikte onregelmatige imperfectumvormen.

Differentiatiemogelijkheid:
U kunt bij deze oefening differentiëren door cursisten die snel klaar zijn zelf vragen te laten bedenken. U kunt
hun een lijstje met onregelmatige verba geven ter inspiratie: geven, kijken, komen, krijgen, lezen, nemen, schrij-
ven, vergeten, verkopen, zoeken, zijn, hebben, vinden, vragen, weten.
Deze verba zijn al eerder behandeld in Contact! – nieuw.

Oefening 7
Bij deze oefening zit een speciale oefening om de groep in tweetallen te verdelen.

Indeeloefening voordat gestart wordt met oefening 7


Alle cursisten krijgen een kaartje met een woord. Ze moeten op zoek naar de cursist met de tegenstelling. Het
gaat vaak om adjectieven maar soms ook om adverbia of verba. U kunt twee voorbeelden gebruiken die niet in
de oefening staan:
jong/oud
gevaarlijk/veilig
Ter info: de eerste woorden zijn relatief makkelijker dan de laatste woorden op het werkblad. Alle woorden zijn
al gebruikt in Contact! – nieuw 1 of 2.

Deze oefening is een korte herhaling van vocabulaire en zorgt voor een willekeurige groepsindeling. Deze
oefening zou niet meer dan 5 minuten moeten kosten en is ook bij andere oefeningen in het boek te gebruiken
om tweetallen in te delen. Het is zelfs goed om deze oefening weer te gebruiken als u inmiddels al bij andere
hoofdstukken bent. Het is een speelse manier om vocabulaire te herhalen. Als u merkt dat de betekenis van de
woorden ver is weggezakt, dan kunt u als extra opdracht/huiswerk de complete lijst mee naar huis geven met
bijvoorbeeld de opdracht om met elke tegenstelling een zin te maken.
Laat deze zinnen vooral controleren door de medecursisten. Laat ze dan vooral op de betekenis corrigeren.

Oefening 7
Deze oefening is bedoeld om de aandacht van de cursisten te richten op de vormen van de verba in het im-
perfectum en om te oefenen met het vertellen over iets in het verleden. De oefening wordt voorbereid op het
werkblad door middel van oefening 7a). In deze oefening schrijven de cursisten eerst in een schema de imper-
fectumvormen van verba die in de oefening gebruikt moeten gaan worden. In oefening 7b) gebruiken ze die in
een spreekoefening. Ze kunnen het schema van 7a) als spiekbriefje gebruiken. Het kan ook weggelaten worden.
Hiermee valt te differentiëren al naar gelang het niveau van de cursist.

Differentiatiemogelijkheid:
Bij oefening 7b) zijn meerdere differentiatiemogelijkheden.
– De versie die de insteek moet zijn, is de versie waarvan een voorbeeld in het boek staat. Cursisten zien een
plaatje met een verbum. Deze combineren ze tot een kort zinnetje.
– De versie voor wat zwakkere cursisten biedt naast het verbum ook het object aan. Bijvoorbeeld het ei, de
banaan.
– De versie voor zeer sterke cursisten biedt geen ondersteunende woorden aan. Alleen plaatjes. Dat betekent wel
dat ze misschien andere verba kiezen dan beoogd wordt maar dat biedt ook juist weer veel vrijheid.
De oefening wordt daarmee wel meer een D- dan een C-oefening. Deze open versie zou ook in een latere les
gebruikt kunnen worden om het imperfectum weer even te herhalen.

31
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 8
De D-oefening is dit keer een dictoglosoefening.

Wat is dictogloss?
Voor docenten die niet bekend zijn met dictogloss: dat is een werkvorm waarbij de cursisten een wat langere
audiotekst beluisteren, waarna ze die tekst in eigen bewoordingen op schrift moeten reproduceren. De re-
productie mag dus geen letterlijke transcriptie van de audiotekst zijn. De cursisten werken bij het schrijven in
groepjes.

Algemene regels voor aanpak dictogloss


– Laat de audiotekst 1x horen. De cursisten mogen géén aantekeningen maken.
– Laat de audiotekst nog een keer horen. Nu moeten de cursisten wel aantekeningen maken.
– Laat de cursisten in tweetallen of groepjes samenzitten. Eerst vergelijken ze hun aantekeningen. Daarna gaan ze
samen een tekst schrijven, die de inhoud van het audiofragment goed weergeeft. Let op:
– De formulering mag anders zijn dan in de audio.
– De grammatica, spelling etc. moet correct zijn.

Achtergrondinformatie bij oefening 8


Omdat het belangrijk is dat de cursisten betrokken zijn bij de tekst, kunnen ze zelf het thema kiezen. Er zijn drie
teksten:
– één over cultuur (over het Rijksmuseum in Amsterdam);
– één over sport (over Johan Cruijff );
– en een over muziek (over André Hazes).
Deze onderwerpen zijn om meerdere redenen gekozen. Ze hebben een breed draagvlak in Nederland. Ze zijn
deel van de Nederlandse cultuur (en sluiten daarom ook aan bij KNM). Er zijn woorden in te verwerken die in dit
hoofdstuk en eerdere hoofdstukken aan de orde zijn geweest. Er kunnen imperfectumvormen in voorkomen
omdat alle thema’s deels in het verleden spelen.

Groepsindeling voor oefening 8


De groepsindeling gebeurt op een speelse manier. Op de werkbladen zijn drie A4-afbeeldingen te vinden die
in algemene afbeeldingen verwijzen naar de thema’s cultuur, sport en muziek. Print deze pagina’s uit en hang
ze op drie verschillende plekken in de klas. Vraag cursisten om bij de foto/afbeelding te gaan staan die ze het
meest interessant vinden. Geef als instructie bijvoorbeeld: Welk plaatje vind jij interessant? Welk plaatje vind jij
leuk? Ga bij dit plaatje staan. Laat de groep zich vanzelf delen. Cursisten met dezelfde interesse komen in een
groep.

Let op: gaat iedereen bij dezelfde afbeelding staan? Ook prima. Dan hebben alle cursisten de meeste interes-
se voor dit thema. Als er bijvoorbeeld 14 cursisten bij één afbeelding staan, maak dan subgroepjes van 3 tot 4
cursisten.
Een groepje moet minimaal 2 personen hebben. Alleen op dat punt moet u sturen. Iemand kan deze oefening
niet in zijn eentje doen. Vraag deze ene persoon dan om bij zijn tweede keuze te gaan staan.
Tip: Vallen er nu teksten af omdat ze door geen enkele cursist gekozen worden? Gebruik die dan over een tijdje
als herhalingsoefening!

Instructie na groepsindeling
Zijn de groepjes gemaakt? Ga dan aan de slag.
Stap 1: Vervang de algemene afbeeldingen door drie specifiekere afbeeldingen (Rijksmuseum, Hazes, Cruijff ).
Stap 2: Vraag of cursisten weten wat/wie ze zien.
Stap 3: Lees per thema tweemaal de tekst voor. Of laat een groepje in een ander lokaal tweemaal naar de
tekst op de audio luisteren. Of zet een vrijwilliger aan het werk. Vertel de vrijwilliger wel dat de tekst
op gewone snelheid voorgelezen moet worden.
Stap 4: Laat de teksten dan volgens de regels van dictoglos reconstrueren (zie hierboven).

32
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

werkboek

Oefening 10 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is duidelijk over welke bijzondere dag/situatie of activiteit de cursist schrijft?
– Gaat de tekst over het verleden?
– Staan er zes zinnen?
Vorm: – Worden leestekens en hoofdletters correct gebruikt?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm (imperfectum) correct?

Hoofdstuk 10
tekstboek

Algemeen
In dit hoofdstuk is ervoor gekozen om de focus te leggen op het vergroten van de woordenschat rondom het
thema noodgeval/112. Er is veel aandacht voor het kunnen begrijpen en beantwoorden van vragen die hulp-
verleners stellen en voor het begrijpen van (hun) veiligheidsinstructies.
Er is in principe geen nieuwe grammatica. Wel wordt het grammaticale onderwerp ‘praten over het verleden’
herhaald en uitgebreid. Wij beschouwen dit namelijk als een zeer belangrijk grammaticaal onderwerp en uit
ervaring weten we dat cursisten dit niet na één keer behandelen kunnen toepassen. Zowel het perfectum als
het imperfectum komen nogmaals aan de orde. Het imperfectum meer dan het perfectum. We laten cursisten
expliciet kennismaken met imperfectumvormen van hulpverba (moest vertellen) en van separabele verba (door-
verbond).

Klaar voor de start!


De woorden gevaarlijk en veilig zijn al eerder behandeld in Contact! – nieuw. Het waren leerwoorden. De cur-
sisten zouden zelf de betekenis moeten kunnen noemen. Omdat deze woorden erg belangrijk zijn voor het
begrijpen van de lesdoelen en voor de inhoud van dit hoofdstuk worden ze in ‘Klaar voor de start!’ extra onder
de aandacht gebracht.

Buitenschoolse opdracht
Laat de cursisten in de klas en in het gebouw op zoek gaan naar veiligheidsinstructies. Laat ze bijvoorbeeld met
hun telefoon een foto maken van deze instructies. Geef als buitenschoolse opdracht mee om nog twee foto’s te
maken van veiligheidsinstructies. Laat de cursisten zelf plaatsen noemen waar je die zou kunnen vinden. Vertel
ze eventueel dat op publieke plaatsen (bibliotheek, buurthuis) en in bijvoorbeeld studentenhuizen een veilig-
heidsinstructie zou moeten hangen.
De woordenschat van dergelijke instructies gaat later in dit hoofdstuk aan de orde komen. Maar het kan natuur-
lijk helemaal geen kwaad om hier een beetje op vooruit te lopen. Het is in het eigen belang van de cursisten
om veiligheidsinstructies te begrijpen; maak duidelijk dat ze hier ook verantwoordelijkheid voor kunnen (en
moeten) nemen. Moedig ze aan nieuwe of onbekende woorden te onderstrepen en de betekenis zelf alvast op
te zoeken. Stimuleer de zelfredzaamheid.

Oefening 2
Het doel van deze oefening is om kort het alarmnummer 112 te introduceren en aan te geven welke hulpdien-
sten ermee kunnen worden opgeroepen. Ook staat er alvast in de tekst welke hoofdinformatie in een gesprek
met 112 altijd gevraagd wordt. In de luistertekst bij oefening 3 en 4 zullen deze zaken ook te horen zijn. De tekst
is een bewerkte en versimpelde versie van informatie op de website: https://www.rijksoverheid.nl/onderwer-
pen/alarmnummer-112/vraag-en-antwoord/wanneer-112-bellen

33
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 3
Op YouTube zijn voorlichtingsfilmpjes te vinden waarin precies te zien is hoe er door de meldkamers wordt ge-
reageerd in noodgevallen en welke vragen ze stellen. Het script van deze luisteroefening is gebaseerd op deze
filmpjes. Het filmpje dat de grootste inspiratiebron is, is: https://www.youtube.com/watch?v=4trcaWog5Xs
Maar ook https://www.youtube.com/watch?v=DQ79-FOOkPI is gebruikt voor het begin van het transcript.
Veel zinnen en vragen uit de transcriptie zijn standaardvragen. Cursisten moeten deze vragen en zinnen kunnen
begrijpen en ze moeten antwoord kunnen geven op de vragen.

Oefening 3d)
Let bij oefening 3d) bij alle suboefeningen goed op de verstaanbaarheid. Deze woorden hoeven niet accentloos
uitgesproken te worden maar moeten wel zeer goed verstaanbaar zijn en het spreektempo moet zeer vlot zijn;
dat is noodzakelijk bij een noodgeval. Let hier dus goed op en geef er ook expliciete feedback op.

Besteed ook aandacht aan de uitspraak van:


– -tie = |tsie| (politie)
– de finale -d = -t (brand-weer)

Differentiatiemogelijkheid na oefening 3d):


Bij oefening 3d) worden alle vragen apart geoefend. U kunt ervoor kiezen om na oefening 3d) ook nog alles
samen te laten oefenen. Wij stellen hierbij het volgende voor om de oefening realistisch te maken.
● Kies een mobiel nummer dat u of een cursist bereid bent/is te gebruiken voor deze oefening (dus een bestaand
nummer, van bijvoorbeeld uw werktelefoon of uw privételefoon of van een cursist die vrijwillig bereid is zijn
telefoonnummer hiervoor openbaar te maken). Omdat het delen van telefoonnummers gevoelig kan liggen
nemen wij deze oefening enkel op als differentiatiemogelijkheid.
● Leg die telefoon klaar in het klaslokaal.
● Laat een cursist het klaslokaal uitgaan. Instrueer die cursist dat hij dadelijk moet bellen, en dan zo snel en zo
duidelijk mogelijk antwoord moet geven op de vragen die hij te horen krijgt.
● Laat de cursisten die achterblijven in het klaslokaal, klaar gaan zitten met pen en papier.
● Laat de cursist buiten het klaslokaal naar het afgesproken mobiele nummer bellen. De telefoon in de klas gaat
over
● Neem de telefoon op en zet de mobiele telefoon op speaker. Stel volgens het protocol de vragen.
● De cursist buiten beantwoordt de vragen. De antwoorden zijn via de speaker te horen voor de hele klas.
De cursisten in de klas noteren wat er gezegd wordt. Ze focussen daarbij op de getallen.
● Beëindig het gesprek en laat de cursist de klas inkomen. Laat hem zeggen welke informatie hij heeft gegeven
en laat hem/haar die informatie indien mogelijk op het (digi)bord schrijven.
● De luisterende cursisten controleren hun aantekeningen.
● De conclusie mag zijn dat hoe meer cursisten de bellende cursist goed hebben verstaan, hoe beter de oefening
is verlopen.

Opties
– Indien mogelijk zou u het gesprek ook kunnen opnemen op een digitale voicerecorder, zodat u het samen
met de groep (of met alleen de betreffende cursist) nog een keer kunt terugluisteren en evalueren. Of stuur de
geluidsopname naar de cursist in kwestie zodat hij zelf een oordeel kan vormen.
– Laat deze oefening doen door alle cursisten die dit willen doen

Protocol:
112 Alarmcentrale. Wie wilt u spreken, politie, brandweer of ambulance?
Blijf aan de lijn dan verbind ik u door.
Meldkamer politie/brandweer/ambulance. Wat is het adres van uw noodgeval?
Kunt u dat herhalen?
Op welk telefoonnummer kan ik u terugbellen?
Kunt u dat herhalen?

34
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 5g)
Deze oefening is de C-oefening bij het lesdoel ‘vertellen over een situatie in het verleden’. De cursisten werken
in tweetallen. Beide cursisten krijgen een apart werkblad met stimuli. Er is ook een derde werkblad met plaatjes.
Dat ligt tussen de cursisten in en moet voor allebei zichtbaar zijn.
Bij deze oefening moeten de cursisten in twee luisterrondes luisteren naar een verhaal (in de verleden tijd) dat
de gesprekspartner voorleest. Omdat het een C-oefening is, wordt het verhaal voorgelezen en niet uit het hoofd
verteld.
Luisterronde 1: Bij de eerste luisterronde mogen de luisterende cursisten letten op de betekenis. Ze laten
zien de betekenis te begrijpen doordat ze uit een serie van 8 plaatjes het plaatje kiezen dat
het beste bij het verhaal past (zie het 3e werkblad). Er staan bewust twee plaatjes te veel op
het werkblad. Die worden dus niet gebruikt en dienen als afleiding.
Luisterronde 2: Als het verhaaltje voor de tweede keer wordt voorgelezen, moeten de cursisten luisteren
naar details. Ze moeten proberen het verhaaltje na te vertellen. Hierbij moet men uiteraard
proberen het perfectum en imperfectum goed te gebruiken.
Er zijn drie verhaaltjes per persoon. Het eerste verhaaltje is vrij kort (3 zinnen), het tweede verhaaltje is wat
langer (5 zinnen). Het laatste verhaaltje is het langst (10 zinnen). Het kan zijn dat de oefening misschien moeilijk
is voor enkele cursisten. Daarom zijn er differentiatiemogelijkheden.

Differentiatiemogelijkheid:
Optie 1: Er is ook een optie om cursisten een werkblad te geven waarop de verhaaltjes staan afgedrukt
maar alleen de verba zijn weggelaten. Als het nodig is om dit werkblad bij sommige cursisten in
te zetten dan is dit geen probleem. Het is beter dat ze de oefening als invuloefening doen en met
succes afronden dan dat ze de oefening te moeilijk vinden en er gefrustreerd door raken.
Optie 2: Ook zijn de verhaaltjes te horen op audiotracks. Dit is gedaan voor het geval de cursisten het
verhaaltje niet verstaanbaar kunnen voorlezen. De audiotracks zijn ook te gebruiken ter controle.
De cursisten kunnen er ook thuis naar luisteren. U kunt er ook voor kiezen om de oefening niet in
tweetallen te laten doen maar klassikaal en zelfs om de oefening verdeeld over 2 lessen te laten
doen.
Optie 3: Als laatste differentiatiemogelijkheid willen we voor sterke cursisten aandragen dat zij bij de twee
plaatjes die als afleiding dienen samen een verhaal kunnen maken. Dit kan mondeling of schriftelijk.

Oefening 7
Van oefening 7 bestaan twee versies.
De eerste versie (het 1e werkblad van de twee) is de standaardversie. Dit is direct een D-oefening. Wij schatten in
dat dat haalbaar moet zijn voor de cursisten, aangezien de vereiste taaluitingen bij deze oefening beperkt zijn
en omdat het vocabulaire bij deze oefening al bekend moet zijn.
Mogelijk is dit echter voor (een deel van) uw cursisten toch nog een te grote stap. Dan kunt u ervoor kiezen
om eerst de tweede versie (het werkblad waarop ‘differentiatie-oefening’ vermeld staat) aan te bieden. Bij die
2e versie is er vocabulaire voorgedrukt. Daardoor wordt de oefening simpeler en is het meer een C-oefening. U
zou dan eventueel in één van de volgende lessen als herhalingsoefening de oorspronkelijke D-variant van de
oefening kunnen doen.

35
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 8
Dit is een D-oefening.
De cursisten moeten in groepjes van drie vertellen over een activiteit/handeling/situatie uit het verleden.
De oefening wordt individueel voorbereid door de cursisten. Daarvoor krijgt men vijf minuten de tijd. Tijdens
de voorbereiding mogen ze natuurlijk dingen opschrijven maar stimuleer cursisten om tijdens het spreken hun
notities weg te leggen.
De oefening wordt in kleine groepjes uitgevoerd zodat de cursisten rustig en voor een klein publiek kunnen
oefenen. Gemiddeld zal een cursist zo’n 2 minuten aan het woord zijn. Eén cursist spreekt, de andere twee cur-
sisten luisteren.
Geef de twee luisteraars deze luisteropdracht mee:
– Eén cursist luistert of het verhaal goed te begrijpen is.
– De andere cursist luistert naar de perfectum en imperfectumvormen. Laat deze ook expliciet opschrijven door
de luisterende cursist.

Voor uzelf is het ook goed om uw feedback op deze twee facetten te richten. Spreek bijvoorbeeld af dat u op de
tafel klopt of in uw handen klapt als u een fout tegen het perfectum of imperfectum hoort.
Vraag als terugkoppeling eventueel of enkele cursisten hun verhaal klassikaal willen vertellen. Geef dan de helft
van de groep de opdracht om te luisteren naar begrijpelijkheid en de andere helft de opdracht om te luisteren
naar het gebruik van imperfectum en perfectum.
Mogelijk kunt u de cursist zijn verhaal ook laten opnemen met de voice-recorder op zijn mobiele telefoon.

werkboek

Oefening 5
Het doel van deze oefening is om imperfectumvormen te kunnen herkennen en herleiden tot de infinitief. In
tegenstelling tot in hoofdstuk 9 staan er nu ook separabele verba en modale hulpverba in de zin. We hebben de
verba wel verdeeld over drie suboefeningen, waardoor de moeilijkheidsgraad langzaam oploopt. In oefening
a) staan imperfectumvormen van hoogfrequente regelmatige en onregelmatige verba. In oefening b) staan
zinnen met separabele verba. In oefening c) staan zinnen met modale hulpverba. Deze splitsing is met opzet
aangebracht, omdat we in deze fase van het taalleerproces de cursisten nog willen helpen met het sturen van
hun aandacht naar een bepaald fenomeen. Alle verba (en ook alle andere woorden) in de oefeningen zijn al in
woordenlijsten van Contact! – nieuw 1 en 2 aan de orde geweest.

Oefening 9
Deze oefening is gebaseerd op een authentiek informatiefilmpje van de gemeente Zeeland. De teksten zijn een
beetje aangepast.U zou ervoor kunnen kiezen om uw cursisten ook het originele filmpje te laten zien. https://
www.youtube.com/watch?v=clv6uMcTkxo

Bij de nabespreking van oefening 9b) is het belangrijk om met de cursisten te bespreken dat ze hier echt alleen
moeten luisteren naar de instructie. Dan is antwoord b het enige goede antwoord. Laat cursisten niet afgaan op
eigen ervaringen, gevoel (antwoord e) of de plaatjes (antwoord e). Bespreek dat je altijd persoonlijke ervaring
buiten het beantwoorden van een vraag moet houden. Dit is ook zo op examens.

36
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 10 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Gaat de tekst over het verleden?
– Staan er acht zinnen?
– Beschrijft de cursist een incident en geeft hij daarbij antwoord op de volgende vragen:
● Wat is er gebeurd?

● Wat was de oorzaak? Waardoor gebeurde het?

● Met wie gebeurde het? Hoe zagen de personen eruit?

● Waren er slachtoffers?

● Waar gebeurde het?

● Wanneer gebeurde het?

● Hoe laat gebeurde het?

● Kun je belangrijke details noemen?

Vorm: – Worden leestekens en hoofdletters correct gebruikt?


– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de zinsopbouw van de zinnen correct?
– Worden perfectum- en/of imperfectumvormen correct gebruikt?

Hoofdstuk 11
tekstboek

Algemeen
Niet veel landen kennen het onderscheid tussen een universiteit en een hogeschool, zoals dat in Nederland
bestaat. Mochten cursisten het verschil niet kennen of niet begrijpen, dan kan de Engelse vertaling mogelijk
helpen: een hogeschool is een University of Applied Sciences.

Oefening 1
Geef eventueel toelichting op het studiekeuzeproces in Nederland: in havo 5 en vwo 6 beslissen scholieren
doorgaans of ze gaan studeren, wat ze dan gaan studeren en aan welke hogeschool of universiteit. Vaak zijn
er in januari en maart open dagen, waar scholieren zich kunnen oriënteren op mogelijke studies. Ze schrijven
zich vaak al voor een studie in voordat ze eindexamen doen. Pas als ze hun eindexamen hebben gedaan en hun
diploma hebben gehaald, zijn ze er zeker van dat ze met die studie kunnen en mogen beginnen.

Oefening 2 (kantlijn) en oefening 3 (kantlijn)


In de kantlijn staan de verba zich aanmelden voor en zich oriënteren op. Deze verba kunnen niet ontbreken in
een hoofdstuk over studiekeuzes. Daarom bieden we ze aan. Het zijn echter te ingewikkelde verba (én reflexief,
én met vaste prepositie, én een van de twee ook nog separabel) om op dit moment ook nog grammaticaal
volledig te behandelen. We reiken daarom alleen de infinitief aan en niet alle vervoegingen. In de kantlijn bij
oefening 3 hebben we voorbeelden opgenomen met de reflexieve pronomina, om cursisten alvast een keer
kennis te laten maken met deze pronomina.
Mochten cursisten er vragen over stellen, meld dan dat ze deze verba nog niet zelf hoeven te gebruiken bij vrij
spreken of schrijven. Ze moeten alleen de betekenis kennen en de stam van het verbum (oriënteren/aanmel-
den) kunnen vervoegen. De grammatica van de reflexieve verba, inclusief alle reflexieve pronomina, komt in
Contact! – nieuw 3 aan bod.

Oefening 3
Besteed eventueel expliciete aandacht aan het gebruik van je en u in deze mails. Het is gebruikelijk dat een
scholier of student in een e-mail aan een studieadviseur de aanspreekvorm u hanteert en dat ook blijft doen,
zelfs als de ander wel je en jij gebruikt. Er is immers sprake van een verschil in positie (docent/adviseur versus
scholier/student) en waarschijnlijk ook in leeftijd. Adviseer de cursisten om zelf ook u te blijven gebruiken in
mails aan officiële instanties, ook als de ander met je en jij antwoordt.

37
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 6b)
Bespreek de opdracht met de cursisten. Train ze in het goed lezen van de instructie en het nauwkeurig opvol-
gen van die instructie.
Attendeer cursisten er bijvoorbeeld op dat er bij de criteria van de mail weliswaar staat: ‘Stel minimaal 3 vragen
over de meeloopdag’, maar dat dat niet betekent dat willekeurig welke vraag goed geteld wordt. Ze mogen
bijvoorbeeld niet de vragen waarop ze bij oefening 6a) al antwoord hebben gekregen, nog een keer stellen.
Laat cursisten zelf tot het inzicht komen dat er bij 6a) op twee vragen (vraag 1 en 2) geen duidelijk antwoord is
gekomen. Die vragen zouden ze dus in hun mail wel kunnen stellen.

Ter info: Cursisten mogen de niet-beantwoorde vragen van oefening a) letterlijk overnemen, maar vertel ze
dat vooraf niet. Kijk wie er zelf op dat idee komt. Ze mogen ook zelf vragen of andere formuleringen bedenken
waarmee ze wel dezelfde informatie kunnen verkrijgen.

Oefening 6c) – Beoordeling mail


De cursisten beoordelen elkaars mail. Bespreek eerst gezamenlijk de beoordelingscriteria bij de oefening. Zijn
die duidelijk?

Oefening 6d) – Beoordeling mail


Beoordeel zelf de mails. Let op inhoud en vorm:
Inhoud: – Is het een begrijpelijke e-mail?
– Stelt de cursist minimaal drie vragen?
Vorm: – Heeft de mail een inleiding, midden en slot?
– Is consequent de formele aanspreekvorm gebruikt?
– Begint de mail met een formele aanhef?
– Eindigt de mail met een formele groet?
– Staat in elke zin een subject en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?

Oefening 9
Veel hoogopgeleide NT2-leerders hebben de neiging de Engelse klemtoon aan te houden bij de in oefening 9
vermelde woorden. Deze oefening is bedoeld om ze te laten ontdekken dat de Nederlandse klemtoon afwijkt
van de Engelse.

Tip: Laat cursisten die willen gaan studeren, al studeren, of hebben gestudeerd, de naam opzoeken van hun
eigen studie. Laat ze ook de uitspraak oefenen, inclusief de klemtoon.

werkboek

Oefening 10 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is het een begrijpelijke e-mail?
– Richt de cursist zich tot de juiste persoon en afdeling?
– Stelt de cursist relevante vragen?
– Vraagt de cursist om een reactie?
– Sluit de cursist af met een formele groet?
Vorm: – Is consequent dezelfde aanspreekvorm gebruikt?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?
– Is de zinsbouw van hoofd- en vraagzinnen correct?

38
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Hoofdstuk 12
tekstboek

Titelpagina: Wat leer je in dit hoofdstuk?


U ziet hier als doel staan ‘een kort verhaal over een bekend onderwerp vertellen of schrijven’. Deze omschrijving
is direct gelinkt aan het CEFR. Wij interpreteren ‘verhaal’ breed, als: (op gestructureerde wijze) informatie over
een bekend onderwerp vertellen of schrijven.

Oefening 1
De bedoeling van deze oefening is dat cursisten het onderwerp van een gesprek kunnen bepalen. Het gaat dus
niet om de details maar om de grote lijnen. Om die reden wordt er naast bekende woordenschat ook vocabu-
laire gebruikt dat cursisten nog niet kennen. Het spreektempo is normaal. Het is een tempo dat moedertaal-
sprekers onder elkaar gebruiken. Er wordt echte spreektaal gebruikt. Het gaat om alledaagse gesprekken tussen
Nederlanders die iemand opvangt. De sprekers richten zich niet specifiek tot de leerder en zullen om die reden
hun taal ook niet aanpassen.
Het is belangrijk om de cursisten hiervoor te waarschuwen en het doel van de oefening heel goed over te bren-
gen. Als men het onderwerp weet te bepalen dan is dat al goed. Het gaat hier niet om details.

Bij oefening b) tot en met d) is het de bedoeling dat cursisten kort met elkaar hun aanpak bespreken. U kunt
als docent natuurlijk vertellen dat substantieven, verba en adjectieven de meeste informatie geven om een
gespreksonderwerp te bepalen maar het is beter als cursisten dit kort met elkaar bespreken en ontdekken.
We willen graag dat cursisten nadenken over hun luisterstrategieën. In oefening c) en d) laten we de cursisten
hierover praten. Ze kunnen nadenken over wat voor kennis en vaardigheden belangrijk zijn bij het luisteren.
Waar halen ze informatie uit? Dat kunnen zaken zijn als toon en intonatie, achtergrondgeluiden, maar natuurlijk
ook bepaalde woordsoorten. Zelfstandige naamwoorden dragen meer betekenis dan artikels. In oefening b)
bereiden we dit langzaam voor. Cursisten moeten in woorden het onderwerp opschrijven.
In oefening c) laten we ze open praten. Cursisten komen soms met heel goede antwoorden waar de docenten
niet meteen aan denken. Die kans willen we hun wel geven. In oefening d) richten we de aandacht kort op
betekenisvolle woordsoorten.

Oefening 2
Het doel van deze oefening is om snel het onderwerp van korte, informatieve teksten te bepalen. Er is gekozen
voor een e-mailsetting. De meeste cursisten hebben een e-mailaccount en zullen hier diverse soorten e-mails
op ontvangen. Een enkele e-mail zal over persoonlijke informatie gaan; dit zal mogelijk niet vaak gebeuren,
want daarvoor worden steeds vaker andere sociale media gebruikt, zoals WhatsApp. In mailboxen tref je soms
advertenties of bevestigingen van afspraken aan. Niet iedere e-mail is in dat opzicht even relevant.
Sommige mails worden automatisch gegenereerd in het Nederlands. Denk aan advertenties van webshops,
ontvangstmails van PostNL, reserveringsnotificaties van de bibliotheek, uitnodigingen van scholen voor ouder-
avonden, afspraakbevestigingen van tandartsen. Daar krijgen de cursisten mee te maken en oefening hiermee
is daarom relevant.

Voor cursisten is het belangrijk om snel te kunnen inschatten welke informatie deze teksten bevatten en of er
(snel) op gehandeld moet worden.
In oefening a) laten we cursisten op basis van de titel van e-mails en namen van afzenders het onderwerp in
grote lijnen bepalen. In oefening b) krijgen de cursisten de teksten van de e-mails te zien en moeten ze deze in
zeer korte tijd linken aan de inbox. Hier is het doel echt ‘snel’ lezen. Scannen. Er wordt dan ook een tijdslimiet
gegeven. In oefening c) moeten cursisten bepalen of er actie nodig is op basis van de e-mails. Dit doen we door
een agenda te laten invullen voor de maand februari. Hiermee gaan we iets dieper in op begrip maar zonder dat
de teksten 100% of in detail begrepen moeten worden.

In de oefening wordt gezegd dat dit de e-mailbox van de cursisten is. Dat is ook het meest logisch, want waarom
zou je de mailbox van een ander lezen? Namen weglaten in de e-mails staat onnatuurlijk. Bovendien geven deze
e-mails ook impliciete informatie over e-mailconventies. Dat wordt weliswaar niet in dit hoofdstuk expliciet be-
handeld maar wel in eerdere en volgende hoofdstukken. We hebben er daarom voor gekozen om een voornaam
te gebruiken die zowel voor een man als een vrouw gebruikt kan worden, Robin. Ook hebben we een willekeuri-
ge achternaam gebruikt. Om duidelijk te zijn benoemen we dat de fictieve naam van de cursist Robin Staver is.

39
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 4
Wij vermijden bewust termen als attributief, niet-attributief, predicatief en bijwoordelijk gebruik. Dergelijke ter-
men zouden het voor de cursisten nodeloos ingewikkeld maken. We gebruiken enkel de term adjectief.

Mogelijk verbaast het u dat de vorm van het adjectief nu pas aan de orde komt in de reeks Contact! – nieuw.
Deze keuze hebben we zeer bewust gemaakt, om een aantal redenen:
– Op dit niveau is het belangrijk dat cursisten al een flink aantal adjectieven beheersen (als woordenschat).
Deze woorden geven immers veel informatie. De betekenis van de adjectieven kennen is dan ook het
allerbelangrijkste. Blijf dat voor ogen houden en meld dat ook aan de cursisten.
– Fouten tegen de vorm van de adjectief staan duidelijke communicatie zeer zelden in de weg; vandaar dat een
cursist – zeker op weg naar A2-niveau – de vorm van de adjectieven nog niet correct hoeft te beheersen.
– Perfecte beheersing is bovendien moeilijk omdat de vorm gerelateerd is aan kennis over de/het.

De ervaring leert dat als deze grammaticaregel vroeg in een leergang wordt aangeboden, cursisten (en soms
ook docenten) denken dat deze regel vanaf nu beheerst moet worden. Dat verwachten wij niet.
De ervaring leert echter ook dat het de schrandere cursist gaat opvallen dat er soms een -e bij de adjectief staat
en soms niet, en daar vragen over gaat stellen. Daarom besteden we er wel wat aandacht aan.
We willen dit onderwerp alleen niet groter maken dan het is.

We willen de cursisten vooral attent maken op de regel. Het aantal oefeningen met deze lesstof is daarom be-
perkt tot:
– tekstboek: een schematische weergave in welke gevallen de uitgang -e wordt gebruikt.
– tekstboek: een korte, simpele kies-de-juiste-vorm-oefening, zodat cursisten die dat willen, toch even kunnen
checken of ze de grammatica goed begrepen hebben.
– werkboek: oefeningen met adjectieven vooral over het herkennen van adjectieven, het begrijpen van de
betekenis en het begrijpen waarom er (g)een -e staat.
– tekstboek: in de vrijere C- en D-oefeningen later in het tekstboek moeten cursisten dingen beschrijven. Als ze
daarbij nog fouten maken tegen deze regel hoeft u daar, met name in de mondelinge oefeningen, niet te zwaar
aan te tillen.

Verwacht niet dat de cursisten na deze uitleg en paar oefeningen deze grammaticale regels al foutloos toepas-
sen. Dat is niet realistisch en ook niet nodig. Het is een eerste kennismaking.

Oefening 5c)
We hebben er hier bewust voor gekozen om de verba aan het eind van de bijzin te plaatsen, omdat dat is zoals
we de regel tot nu toe aan de cursisten gepresenteerd hebben. In zin 3 zou het echter ook mogelijk (en heel
natuurlijk) zijn om te zeggen: De verhuizing was niet makkelijk, hoewel het heel gezellig was met mijn vrienden.

We willen dit nog niet in het boek zetten, om de cursisten niet in verwarring te brengen. Het staat u natuurlijk
vrij om er zelf wel een opmerking over te maken of vragen van cursisten hierover te beantwoorden. Ons advies
is om het dan simpel te houden. Zinsdelen die starten met een prepositie kunnen ook na de verba komen. In
Contact! – nieuw 3 zal daar uitgebreid aandacht aan worden besteed.

Oefening 6
Dit is een C-oefening. Deze oefening is echt bedoeld als spreekoefening. Cursisten moeten al sprekende de goe-
de vormen van de verba in de goede tijd kunnen zetten: eerst van verleden tijd naar tegenwoordige tijd, dan
van tegenwoordige tijd naar verleden tijd.
In de verhalen staan geen woorden die tijd aangeven zoals vroeger, gisteren, morgen. Dat is met opzet gedaan
om logische verhalen te krijgen in beide tijden.

40
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Differentiatiemogelijkheid:
Er zijn twee manieren om op simpele wijze te differentiëren bij deze oefening.
1) Voor zwakkere cursisten:
Laat deze cursisten eerst op een apart papier de zinnen in de goede tijd opschrijven. Controleer dit ook met ze.
Laat dan het papier wegdoen en vraag dan om zonder het spiekbriefje de oefeningen alsnog uit te voeren.
2) Voor sterkere cursisten:
Kijk of ze nog wat informatie of zinnen aan de verkregen teksten kunnen toevoegen en toch grammaticaal
goede zinnen kunnen houden. Men zou bijvoorbeeld bij oefening 6a) iets over het uiterlijk van Ramses kunnen
zeggen, zoals ‘Ramses is klein maar heel knap.’ Of in het verhaal over het museum een woord van tijd zoals
‘Dit museum bezoek ik vaak in het weekend/in de vakantie’ kunnen toevoegen.

Oefening 7
Dit is een C-oefening.

Differentiatiemogelijkheid:
Als deze oefening te moeilijk is voor een cursist, dan kunt u een tussenstap inbouwen. U zou kunnen begin-
nen met het aanbieden van de zinnen uit de voorbeeldoplossing. Laat deze lezen door de cursist en laat deze
koppelen aan een plaatje. De cursist krijgt hierdoor meer input. Neem dan de voorbeeldzinnen weg en laat de
cursist zelf vijf nieuwe zinnen opschrijven. Controleer die met de cursist of laat die controleren door een sterkere
cursist.
Als deze tussenstappen goed zijn gegaan, kunt u de cursist vragen om zinnen bij de plaatjes te maken met de
adjectieven, maar dit keer sprekend en niet schrijvend.

Oefening 8
Dit is een D-oefening in spelvorm waarbij men om en om een zin met een adjectief moet produceren bij het
plaatje.

Differentiatiemogelijkheid:
U kunt een dergelijke oefening ook schriftelijk laten doen, in kleine groepjes. Dit zou ook een goede vorm van
herhaling zijn.

Maak groepjes van vier cursisten en geef elke cursist een ander plaatje.
Let op: kies plaatjes waarop behoorlijk wat te zien is. Test dit door zelf in een minuut minimaal 6 korte zinnen
met een adjectief over het plaatje te zeggen. Kunt u dat? Dan is het waarschijnlijk een bruikbaar plaatje.

Geef de cursisten de volgende opdracht:


Schrijf binnen 30 seconden een zin bij het plaatje en geef het plaatje met zin dan door aan de cursist naast je.
Die schrijft ook weer een zin bij het plaatje binnen 30 seconden. Dan wordt het plaatje weer doorgegeven aan
de volgende cursist. Bij de vierde keer doorgeven heeft een cursist diens originele plaatje weer terug. Nu met de
eigen zin en drie zinnen van de medecursisten.
Is er genoeg inspiratie voor nog een rondje? Doe dit dan. Wie kan de meeste zinnen bedenken? Zorg voor wat
tijdsdruk vanwege het spelelement en om de cursisten te ‘dwingen’ snel iets te bedenken. Laat alle zinnen door
het groepje controleren. Neem dan de zinnen in en controleer klassikaal.

U hebt hiervoor dus enkel vier plaatjes nodig (elk groepje kan dezelfde vier plaatjes krijgen) waarover het een
en ander te zeggen is.

41
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 9
Dit is een D-oefening. De cursisten moeten na een voorbereiding een verhaal vertellen over een bekend onder-
werp. Ze mogen zelf het onderwerp kiezen. Uitgebreide instructie staat op het werkblad. De voorbereidingsfase
is erg belangrijk en past ook bij ‘verhalen vertellen’ op niveau A2 zoals het CEFR dit omschrijft.

Er zijn twee voorbeeldverhalen die u kunt laten horen. De transcriptie van de verhalen staat ook op een werk-
blad. Dit zou u kunnen laten zien aan de wat zwakkere cursisten zodat ze met meer zelfvertrouwen de opdracht
kunnen maken.
Cursisten mogen hun verhaal eerst opschrijven. In principe mogen ze de tekst er niet bij hebben als ze het ver-
haal aan hun medecursisten vertellen. Voor zwakkere cursisten kunt u een uitzondering maken natuurlijk.
De luisterende cursisten krijgen ook een opdracht mee.
Van alle verhalen van de medecursisten moet men in maximaal drie woorden opschrijven wat het onderwerp
is. Ook moet men luisteren of men adjectieven in het verhaal hoort. Hiervoor kan men een schema op een werk-
blad invullen.

werkboek

Oefening 1
Deze oefening heeft als doel om te oefenen met beschrijven. In dit geval hoeft men de beschrijvingen alleen
te begrijpen. Er staan verschillende korte, vrij simpele zinnen. In deze zinnen komen o.a. adjectieven voor en er
worden grammaticale structuren herhaald zoals ‘er zijn’ en ‘zijn + aan het’.

De setting is een kantooromgeving. Hier is bewust voor gekozen zodat er zeker ook genoeg werkgerelateerde
situaties aan bod komen.

Oefening 2
In deze luisteroefeningen horen cursisten korte beschrijvingen.
In oefening a) vragen we om te luisteren naar specifieke getallen en deze op te schrijven. Getallen zijn natuurlijk
al aan de orde geweest in boek 1. De ervaring leert echter dat het helemaal niet verkeerd is om deze af en toe
te herhalen. Juist omdat ze in het begin van Contact! – nieuw 1 aan de orde zijn geweest en het dus erg lang
geleden is dat men er misschien aandacht aan heeft besteed.
Het weten welke getallen precies genoemd worden is in onze maatschappij een zeer belangrijke vaardigheid.
Wij vinden het daarom gerechtvaardigd om hier nog een keer aandacht aan te besteden. Deze luistervaardig-
heidsoefening gaat dus niet zozeer om begrijpvaardigheid maar om verstavaardigheid.
In oefening b) vragen we om specifiek naar adjectieven te luisteren. Dit sluit nog directer aan bij het grammati-
cale en thematische onderwerp van het hoofdstuk.

Oefening 7
Met oefening 7 laten we cursisten nog even oefenen met enkele zaken die spelen rondom verba.
In a) gaat het om de vraag of er wel of niet een -t toegevoegd moet worden. Hierdoor besteden cursisten weer
even aandacht aan de vervoeging van presensvormen en het feit dat er geen -t komt bij jij-verba als de per-
soonsvorm voor het subject staat. Dit zou bekend moeten zijn maar herhaling kan nooit kwaad.
In oefening b) worden enkele veel voorkomende imperfectumvormen herhaald.
Bij c) vragen we verba te herkennen en de imperfectum- en perfectumvormen op te schrijven.

Bij e) vragen we om de (im)perfectumvormen van enkele nieuwe verba uit het hoofdstuk te onderzoeken. Dit
allemaal omdat we de cursisten ervan willen doordringen dat actie van hun kant echt noodzakelijk is als ze snel
deze vormen willen beheersen.

42
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 10
We hebben ons voor deze oefening laten inspireren door wat mensen daadwerkelijk op google review zetten.
We hebben de teksten een klein beetje aangepast. We hebben bijvoorbeeld hele zinnen getypt, dus met een
onderwerp en een persoonsvorm. Mensen laten deze op internet vaak weg. Het is meer een soort memotaal.
We vonden dat voor dit niveau geen handige keuze.
Als de groep dit aankan, dan zou het misschien wel goed zijn om enkele reviews te bekijken op internet waarbij
dit aan de orde is en waarbij u dit fenomeen laat zien. U kunt ook vragen of de cursisten iets opvalt. Doe dit niet
als u denkt dat de cursisten in de war zouden kunnen raken.

Differentiatiemogelijkheid:
Na deze oefening zou u er eventueel voor kunnen kiezen om de cursisten een echte review voor Google te laten
schrijven en deze, na controle, daadwerkelijk te laten publiceren.

Oefening 11 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de schrijfproducten van de cursisten op de volgende punten:
Inhoud: – Is duidelijk over welk onderwerp de cursist schrijft?
– Is de mening van de cursist over dit onderwerp duidelijk?
– Staan er minimaal vijf adjectieven in de tekst?
– Staan er minimaal vijf en maximaal tien zinnen?
Vorm: – Worden leestekens en hoofdletters correct gebruikt?
– Staat in elke zin een onderwerp en een verbum?
– Is de vorm van de persoonsvorm correct?
– Wordt negatie correct met de woorden niet en geen toegepast?

Hoofdstuk 13
tekstboek

Oefening 1a)
Oefening 1a) dient 3 doelen:
– cursisten oefenen met voorspellend lezen;
– cursisten activeren hun voorkennis (ze moeten zelf relevante woordenschat ‘oplepelen’);
– KNM: cursisten krijgen inzicht in het type mailtjes dat er rondgaat in banen voor hoogopgeleiden.

Dit is hetzelfde type oefening als in hoofdstuk 12. Door deze werkvorm te herhalen, raken cursisten steeds meer
bedreven in het snel scannen van informatie. Dat is noodzakelijk, want de ervaring leert dat cursisten bij toet-
sing op A2-niveau vaak nog een te laag leestempo hebben.

Tip: Kennen de cursisten woorden uit de inbox niet? Laat ze dan eerst met hun medecursisten praten: wat is vol-
gens hen de betekenis? Kunnen ze de betekenis afleiden uit de context? Herkennen ze de woordsoort (verbum,
substantief, e.d.)? Helpt dat bij het duiden van de betekenis? Etc.
Geef eventueel ook aan met hoeveel medecursisten ze minimaal moeten overleggen, voordat ze het woorden-
boek erbij mogen pakken.

Oefening 2
Bij oefening 2 is het handig als iedere cursist alle mails van oefening 1 kan inzien. Dat kan op verschillende
manieren:
1. U kunt elke cursist een set van alle werkbladen (A t/m C) geven.
2. U kunt de cursisten in groepjes laten werken, en elk groepje een set geven.
3. U kunt elk tweetal een set geven; ze kunnen dan weer ruilen (net als bij oef. 1c)), of u kunt de cursisten opdracht
geven hulp aan elkaar te vragen, als ze er zelf niet uitkomen.
4. Als u beschikt over een beamer in uw leslokaal, dan kunt u de werkbladen ook projecteren op het scherm.

43
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 3b)
– Kopieer het werkblad een aantal maal (voor elk groepje 1 blad).
– Knip de kaartjes los.
– Plak ze eventueel op karton, zodat de tekst niet doorschijnt.
– Geef elk viertal een setje kaartjes.
– Vraag de cursisten of ze weten hoe memory gaat.
Als ja: laat de cursisten het dan zelf uitleggen aan de rest van de groep.
Als nee, leg dan uit: De kaartjes liggen ondersteboven op tafel. Het doel is om de juiste koppels (afkorting +
voluit geschreven tekst) te vinden. Speler 1 begint. Hij mag 2 kaarten omdraaien. Horen ze bij elkaar? Dan zijn
de kaartjes voor hem. Hij pakt ze van het speelveld, en legt ze voor zich neer. Speler 1 mag dan nog een keer.
Horen de 2 kaarten niet bij elkaar? Dan draait speler 1 de kaarten weer ondersteboven. Speler 2 is nu aan de
beurt. Zo gaat het verder tot alle koppels gevonden zijn. De speler die aan het einde de meeste koppels heeft,
heeft gewonnen.
NB: In de spelset zitten niet alleen de afkortingen uit hoofdstuk 13, maar ook een paar uit hoofdstuk 11.

Oefening 5
Let op als u zelf extra voorbeelden noemt, dat het voorbeelden zijn met twee infinitieven. Dus niet:
– Zouden we een kopje koffie mogen?
– Zou ik even naar de wc mogen?
Bij bovenstaande twee voorbeelden is de eigenlijke 2e infinitief weggelaten (resp. hebben, gaan). Het voert te
ver om dat in dit stadium aan cursisten uit te leggen. Vermijd dergelijke voorbeelden daarom. Als een cursist het
zelf opmerkt en er vragen over stelt, kunt u het eventueel wel uitleggen.

Oefening 9
Op de audio zijn zowel de zij-zinnen (Rianne) als de hij-zinnen (Steven) te horen. Bij de hij-zinnen moeten de
cursisten controleren of ze zelf de juiste pronomina hebben gebruikt. De zij-zinnen staan ook op de audio, om-
dat we graag willen dat de cursisten die zinnen ook horen. Dan beklijven de pronominavormen namelijk beter.
Hoogopgeleiden zijn vaak goed en snel in het begrijpen van grammatica, maar dat wil niet zeggen dat ze die
grammatica dan ook verworven hebben en zelf makkelijk en correct kunnen inzetten. Zeker bij pronomina
geldt dat het vaak tijd en moeite kost om de juiste vormen op het juiste moment te gebruiken. Door de prono-
mina ook te laten hóren, triggeren we een ander deel van de hersenen, wat het leerproces vaak ten goede komt.
Bovendien bedienen we zo ook de cursisten met een auditieve leerstijl.

werkboek

Oefening 7
Oefening 7 dient verschillende doelen:
– Cursisten leren woordsoorten beter herkennen;
– Cursisten leren een manier om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden;
– Hoogopgeleide cursisten die door willen stromen naar niveau B1 en hoger, zullen bij die hogere niveaus te
maken krijgen met titels, krantenkoppen, bijschriften bij statistische figuren, etc. Daarin komen vaak veel
substantieven voor. In volledige zinnen en spreektaal gebruik je in het Nederlands echter veel meer verba. Als
de cursisten dus in de toekomst statistische informatie of onderzoeksresultaten moeten presenteren, zullen ze
vaak de ‘vertaling’ moeten maken van substantief naar verbum. Deze oefening 7 bereidt cursisten daar alvast
een beetje op voor.

44
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 11 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel de e-mail op de volgende punten:
Inhoud: – Heeft de mail een kort en duidelijk onderwerp?
– Is het duidelijk welk probleem de schrijver heeft?
– Doet de schrijver een duidelijk verzoek?
– Vraagt de schrijver om een reactie?
– Is er een vriendelijke aanhef en afsluiting?
Vorm: – Heeft elke zin een subject en persoonsvorm?
– Is de zinsbouw van hoofdzinnen (met en zonder inversie) en vraagzinnen correct?
– Zijn de verba correct vervoegd?
– Indien er een vriendelijk verzoek met zou/zouden gedaan is: Is de formulering correct?
Bonus*: – Indien er bijzinconjuncties of indirecte rede is gebruikt: is de zinsbouw van de bijzinnen correct?

* Cursisten hoeven op A2-nvieau nog geen correcte bijzinnen te kunnen maken. Als ze er fouten in maken,
hoeft u dat dus niet fout te rekenen. Als ze het echter goed doen, mag u ze er wel voor complimenteren!

Hoofdstuk 14
tekstboek

Algemeen
In Contact! – nieuw 1, hoofdstuk 13 is een begin gemaakt met het thema medisch. In dat hoofdstuk ging het
vooral om het maken van een afspraak, in zeer simpele bewoordingen een klacht vertellen (ik heb pijn aan/in, ik
heb last van), kennis van basiswoordenschat (lichaamsdelen, ziek, griep, verkouden, misselijk, et cetera)
In deel 2 breiden we het thema uit.
We laten cursisten de leerstof uit boek 1 expliciet maar speels herhalen in oefening 1 en bieden dan uiteraard
nieuwe lesstof aan. Die concentreert zich op een aantal gebieden die in boek 1 niet of nauwelijks aan de orde
zijn geweest. Natuurlijk moesten we keuzes maken. Er zijn legio medische situaties denkbaar. We hebben geko-
zen voor situaties waar leerders relatief vaak mee te maken kunnen krijgen en die wel laagdrempelig zijn.
Dit betreft: apotheek, tandarts, fysiotherapeut.
De huisarts komt even aan bod vanwege de doorverwijsfunctie die in Nederland zo belangrijk is. We noemen
het begrip specialist wel terloops, maar gaan niet in op de verschillende specialisten waarnaar men doorverwe-
zen zou kunnen worden. Hier hebben we voor gekozen omdat er enorm veel medisch specialisten zijn en een
keuze maken altijd arbitrair is. Bovendien is contact met een specialist doorgaans dusdanig complex dat we hier
een heel boek aan zouden kunnen wijden. Als er een voorbeeld van een medisch specialist wordt genoemd
dan kiezen we voor oogarts. Cursisten kennen de woorden ‘oog’ en ‘arts’ en kunnen zich zonder problemen een
beeld vormen van het vakgebied van deze specialist. We proberen echter de medisch specialist zoveel mogelijk
te vermijden in dit hoofdstuk.

We behandelen in dit hoofdstuk wel nieuwe, belangrijke woordenschat. Bijvoorbeeld verwijsbrief, bijwerking,
gaatje, tandarts, zorgverzekering, vergoeden, et cetera.
We gaan in op het begrijpen van basale instructies die behandelaars geven (mond openen, zich omdraaien, bui-
gen, medicijn innemen, oefenen) en vragen die behandelaars stellen over de klacht.
Cursisten leren genuanceerder dan in boek 1 over klachten te praten (in termen als: best lang, erg vaak, heel erg
veel pijn) en gradaties aan te geven.
De formele imperatief komt kort aan de orde omdat die in de medische wereld nog wel gehoord wordt (Gaat u
maar liggen, Doet u uw mond maar open).

Dit hoofdstuk beoogt cursisten weer iets meer zelfvertrouwen te geven als het gaat om contact met medisch
personeel.

45
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 1
In Contact! – nieuw 1, hoofdstuk 13 is een begin gemaakt met het thema medisch. Het is goed om aan te sluiten
bij kennis die cursisten al hebben. Om cursisten te helpen deze kennis te activeren hebben we een werkvorm
bedacht. Deze werkvorm richt zich vooral op het activeren/herhalen van woordkennis rondom het thema me-
disch. De werkvorm is er in twee varianten:
1) Een ouderwets memoryspel
2) Een invulschema met dezelfde plaatjes als het memoryspel.

We hebben voor twee varianten gekozen om twee redenen. Docenten die geen tijd hebben om alle kaartjes
voor het memoryspel te knippen, kunnen gebruikmaken van optie 2, die minder voorbereidingstijd nodig heeft.
Bovendien kunnen docenten cursisten die wel het memoryspel hebben gespeeld maar hier veel moeite mee
hadden, het invulschema in variant 2 als extra huiswerk meegeven. Hiermee is het ook een differentiatievariant
geworden.

Oefening 5d)
Bij deze oefening hoort een werkblad met daarop een gesprek tussen een patiënt en een behandelaar.
Kopieer het werkblad een aantal keer. Knip de werkbladen vervolgens in strookjes. Elk tweetal/groepje krijgt
alle strookjes van één werkblad. De cursisten moeten de strookjes in overleg met elkaar in de goede volgorde
leggen. Het boek is hierbij in eerste instantie gesloten. Pas als de tijd (10 minuten) voorbij is mag het boek open.
De cursisten gaan eerst zelf controleren. Geef niet meteen de antwoorden weg. U controleert pas met de klas
als de cursisten eerst zelf een poging tot controleren hebben gedaan.

De meeste strookjes bestaan uit 1 zin. Soms bestaat een strookje uit twee zinnen. Dit omdat er anders mogelijk
verwarring zou kunnen zijn over hoe het gesprek doorgaat.
Er staan nu rondjes voor de zinnen. Die rondjes zijn functioneel. Ze zijn bedoeld om de cursisten het nummer
van het strookje te laten opschrijven. Zo kunnen ze aangeven welk strookje eerst komt, et cetera. Dit is niet ver-
plicht. Als cursisten de strookjes zonder probleem in de goede volgorde kunnen leggen dan is het ook goed.

Differentiatiemogelijkheid:
In de A-versie van de strookjes ziet u complete zinnen staan. In de B-versie zijn her en der enkele leerwoorden
weggelaten (bijv. aanwijzen, omdraaien). Deze oefening kunt u aan de wat sterkere cursisten geven. De oefening
wordt dan namelijk wat uitdagender. Het zou kunnen dat het dan nodig is om de tweetallen bewust in te delen.
Ook kan de B-versie in een latere les als herhaling worden ingezet, mocht u inschatten dat hij op dit moment
nog niet inzetbaar is.

Oefening 6
Bij het aangeven van gradaties is het vrij duidelijk dat de volgorde is: Pijn – veel pijn – erg veel/heel veel pijn – heel
erg veel pijn. Om deze stijgende lijn aan te geven is het mooi om een woordtrap te gebruiken. Dat visualiseert de
situatie heel goed voor leerders. Dat is dan ook de bedoeling bij a).
Nu gebruiken Nederlanders, vooral in spreektaal, ook vaak het woordje ‘best’. ‘Best’ is wat moeilijker op de trap
te plaatsen. Dat komt doordat er een soort subjectieve maar ook gevoelsmatige kant aan het gebruik van dit
woord zit die moeilijk is uit te leggen aan NT2-leerders.
– ‘Best’ lijken Nederlanders bijvoorbeeld uit een soort bescheidenheid te gebruiken (Ik ben best slim, Ik heb best
veel geld, Mijn huis is inderdaad best groot). Een soort nuancering die laat zien dat je ergens niet mee te koop
loopt.
– ‘Best’ lijkt ook een soort voorbehoud te scheppen. Stel dat iemand vraagt of je tijd hebt om te helpen en je voelt
aankomen dat er een verzoek wordt gedaan waarbij je nog wat ruimte wilt houden om nee te kunnen zeggen,
dan zou je ook ‘best’ gebruiken. Zie bijvoorbeeld dit dialoogje:
Heb je vandaag tijd? – Ja, ik heb best veel tijd. Hoezo?
Wil je dan de ramen lappen? – Oh nee, zoveel tijd heb ik nu ook weer niet.
Wil je even een pak melk halen? – Oh ja, dat is goed. Dat duurt niet zo lang.

‘Best’ kan, met andere woorden, eigenlijk zowel boven als onder ‘veel’ op de woordtrap staan. Het voert echter
te ver om bovenstaande allemaal in het lesboek te zetten. We willen leerders een houvast geven om de taal te
begrijpen. We hebben, vanwege alle nuances die ‘best’ meebrengt gekozen om het woordje onder ‘veel’ op de
woordtrap te zetten. Op deze manier is het behapbaar voor een beginnende leerder.

46
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 8
Dit is een C-oefening. De rol van de apotheker kan helemaal worden voorgelezen. We bereiden cursisten in
dit hoofdstuk namelijk alleen voor op de patiëntrol. We laten in de oefening de patiënt (=cursist) een deel van
het inschrijvingsproces doorlopen. Het is namelijk altijd goed om basale zaken zoals naam, postcode (duidelijk
verstaanbaar) te laten communiceren en hiermee te oefenen. Let daarom ook goed op de verstaanbaarheid van
de cursisten en geef hier feedback op.

Oefening 9
Dit is een C-oefening. De rol van de fysiotherapeut kan (op de naam na) helemaal worden voorgelezen. We
bereiden cursisten in dit hoofdstuk namelijk alleen voor op de patiëntrol.

Let op: vertel dat cursisten de instructie van de fysiotherapeut vanaf stap 11 (‘Gaat u maar even staan’) ook
daadwerkelijk moeten uitvoeren.

Oefening 10
In het werkboek doen we vaker luister- en leesteksten als D-oefening. Het idee daarbij is dat we cursisten iets
laten horen of lezen dat ze in het echte leven tegen zouden kunnen komen en waar ze in het echte leven infor-
matie uit moeten/willen halen. Denk aan de tekst over taalcafés in hoofdstuk 3.

In dit hoofdstuk bieden we in het tekstboek ook een leesoefening als D-oefening aan. De reden hiervoor is dat
we aandacht willen besteden aan leesstrategieën en aan examenstrategieën voor het onderdeel lezen. Het
werkboek is daar niet de goede plaats voor omdat cursisten dat vooral zelfstandig doorwerken. Bij deze tekst is
echt docentbegeleiding nodig.

Wat we willen bereiken is het volgende:


– Cursisten merken dat ze heel gericht, voor hen belangrijke informatie, uit een tekst kunnen halen die duidelijk
boven hun taalniveau ligt. Dit geeft ze zelfvertrouwen.
– Cursisten merken dat ze niet elk individueel woord in een tekst hoeven te begrijpen en laten zich niet
onmiddellijk afschrikken.
– Cursisten krijgen te horen dat ze in een examensituatie vaak ook in een dergelijke situatie komen en deze
oefening bereidt ze daarop voor. Omdat dit het 14e van 15 hoofdstukken is, zullen zowel cursisten als docenten
waarschijnlijk aandacht aan examensituaties willen besteden.
– Cursisten hebben meer vertrouwen dat ze tijdens een examen ook uit de voeten kunnen met complexe teksten.

De opdracht valt daarom uiteen in een reflecterend deel (om bewustwording bij de cursisten te bewerkstelli-
gen) en een praktisch deel (vragen over de tekst beantwoorden). Dit praktische deel maakt het ons inziens ook
tot een D-oefening op het gebied van lezen.

Tip: Als de tekst helemaal behandeld is en de inhoudelijke vragen van 10c) zijn gecontroleerd, dan is het een
goed idee om nog een keer terug te komen op vraag 5 en 6 van oefening 10a).

Oefening 11
Ditmaal is de D-oefening een spreekoefening die doet denken aan spreekexamens. Dit doen we uiteraard met
het oog op het afronden van de cursus. Dit is immers hoofdstuk 14 van 15. Het geeft docenten de gelegenheid
om extra te oefenen met de manier waarop spreken getoetst wordt. Alle situaties hebben in deze oefening te
maken met communiceren met medici. Ook 112 wordt herhaald (hoofdstuk 10). Dat alle opdrachten één thema
hebben past bij het hoofdstuk, maar is natuurlijk niet zo op een examen.

werkboek

Oefening 7
Met deze oefening herhalen we de kennis over de artikelen de en het. Met name bij substantieven met de uit-
gangen -ing (hoofdstuk 12) en -ie (hoofdstuk 14).

47
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

Oefening 12
We hebben hier gekozen voor een realistische situatie. Dit formulier is 100% authentiek. De zaken die ingevuld
moeten worden, zijn op zich niet moeilijk. De moeilijkheidsgraad zit hem in het niveau van de taal die de cursist
hier moet lezen voordat hij het formulier kan invullen. Als de cursist de instructie boven de oefening, of de inlei-
dende tekst op het formulier niet goed leest, zal hij het formulier waarschijnlijk verkeerd invullen.
Wijs cursisten er dus op dat het zaak is goed te lezen, voordat ze beginnen met invullen. Dit type formulieren
moet een cursist in deze fase van het leerproces (bijna A2) echt kunnen begrijpen. Voor cursisten die na een
cursus tot A2-niveau het inburgeringsexamen willen gaan doen, is het invullen van formulieren een belangrijk
onderdeel. Dat is ook een reden om er nog een keer mee te oefenen.

Let op: Als uw cursisten met het papieren werkboek werken, en niet met de e-learningvariant, kunnen ze het
ingevulde formulier niet los bij u inleveren uiteraard. Laat ze het formulier dan na invulling even kopiëren, of
neem zelf de hele werkboeken in om de opdracht na te kijken.

Oefening 12 – Beoordeling opdracht


Beoordeel de ingevulde formulieren op de volgende punten:
Inhoud: – Is het formulier leesbaar ingevuld?
– Is het formulier volledig en correct ingevuld? (zie oplossing hieronder)
Oplossing: – Bericht ontvangen: via sms
– Medicijnen ontvangen: bij afhaalautomaat
– Aantal kinderen jonger dan 16 jaar: 1
– Nog een formulier invullen? Ja

Let op: Hoewel de cursist bij oefening 12 alleen antwoorden hoeft aan te kruisen, heet dit toch 'Lezen en Schrij-
ven'. We volgen hier de terminologie zoals die wordt gehanteerd in het Raamwerk Nt2 (zie ook 1.3 Taalniveaus).

Hoofdstuk 15
tekstboek

Algemeen
In hoofdstuk 15 oefenen de cursisten o.a. met het afsluiten van een telefoonabonnement. Wij realiseren ons
dat toesteltypes veranderen, maar dat doet geen afbreuk aan het hoofdstuk. Waar het om gaat is dat cursisten
woorden leren zoals abonnement, los, toestel, merk, kosten, eenmalig, etc. We verwachten niet dat er binnen tien
jaar helemaal geen telefoons meer zullen zijn, waardoor dat vocabulaire overbodig zou worden.
Bovendien hebben we de ervaring dat veel cursisten behoefte hebben aan de taal die nodig is om over geldza-
ken en abonnementen te kunnen spreken. Ze hebben er in hun dagelijks leven regelmatig mee te maken. Dit
hoofdstuk wil in die behoefte voorzien.

Oefening 1
Oefening 1a) is bedoeld om het onderwerp te introduceren, niet om alle mogelijke abonnementen en toestel-
len de revue te laten passeren. Daarom hebben we voor drie simpele advertenties gekozen, die relatief makke-
lijk te vergelijken zijn. Het gaat er vooral om dat cursisten kennismaken met de woorden het toestel, het abon-
nement, de bijbetaling, los, eenmalig, onbeperkt, gemiddeld, exclusief en dat ze de afkortingen excl., gem., onbep., /
mnd, min., /s leren kennen.

Voorbespreking oefening
Veel hoogopgeleiden weten wel hoe de telefoniemarkt ongeveer werkt, maar check het voor de zekerheid wel
even. Onderstaande toelichting is als achtergrondinformatie bedoeld voor docenten die zelf niet zo thuis zijn in
de telefoniemarkt. Som dit niet allemaal op in de les. Laat cursisten (eerst) zelf vertellen wat ze al van het onder-
werp afweten en vul dat eventueel aan met de juiste terminologie/informatie.

Er zijn verschillende opties als je een telefoon en/of abonnement wilt kopen.
– Je kunt een abonnement nemen waarin de prijs van een toestel inbegrepen is. Het abonnement is dan meestal
erg duur.
– Je kunt een abonnement nemen en het telefoontoestel er los bij kopen. Het abonnement kost dan veel minder
per maand; je betaalt eenmalig (veel) geld voor het toestel. Bij de ene winkel heet dit extra geld voor het toestel

48
4 Didactische aanwijzingen voor de docent

‘eenmalige kosten’*, bij de andere winkel heet het ‘bijbetaling’.


– Als je al een toestel hebt, kun je ook alleen een sim-kaart kopen.
– Als je al een abonnement hebt, kun je ook alleen een toestel kopen.
– Als je een abonnement neemt bij een nieuwe provider, moet je meestal administratiekosten betalen. Vaak heten
deze administratiekosten ‘eenmalige kosten’* .

* Eenmalige kosten kunnen dus zowel de kosten voor een telefoontoestel zijn als de administratiekosten voor
het afsluiten van een abonnement.

Oefening 2
Tip: Laat cursisten eerst oefening 2a) en 2b) uitvoeren. Deel daarna de transcriptie uit van de dialoog. Laat de
cursisten de dialoog lezen, eventueel in tweetallen hardop. Geef er bij voorkeur ook nog een aantal vragen of
opdrachten bij.

Na oefening 3
Suggestie voor een extra woordenschatoefening na oefening 3:
Maak tweetallen. Geef elk tweetal een rijtje woorden (bijvoorbeeld uit dit hoofdstuk en/of uit eerdere hoofd-
stukken). Het tweetal moet samen omschrijvingen voor die woorden verzinnen. Elke omschrijving schrijven ze
op een apart blaadje. Als ieder tweetal alle omschrijvingen bedacht en opgeschreven heeft, verzamel dan de
papiertjes met omschrijvingen. Leg ze op een stapel. Cursist A pakt één papiertje en leest de omschrijving voor.
De anderen moeten raden welk woord bedoeld is.
Wie raadt de meeste woorden?

Oefening 6
De ervaring leert dat cursisten vaak lang moeite houden met het correct toepassen van de separabele verba. Ze
blijven vaak goochelen met de positie van het prefix. Daarom bieden we in dit hoofdstuk een overzicht van alle
mogelijke zinstypen met een separabel verbum.
Als u zelf extra voorbeelden gebruikt in de les, let er dan op dat u bij voorkeur geen separabele verba met vaste
prepositie gebruikt (bijvoorbeeld: doorgeven aan); dat is immers nog een graadje moeilijker. Het is zaak dat
cursisten eerst de positie van het prefix goed oefenen, voordat ze met separabele verba met prepositie aan de
slag gaan.

Oefening 8
U kunt er ook voor kiezen de cursisten in tweetallen te laten samenwerken. Ze moeten dan samen het antwoord
vinden op de vragen en die antwoorden ook eerst bespreken, voordat ze ze opschrijven.

werkboek

Oefening 9b)
De leestekst van oefening 9b) is een authentieke tekst. In de tekst komt het er met een numerale voor (‘[…]
ouderen hebben er een stuk minder’). Het woord er kennen de cursisten nog niet in deze hoedanigheid. We
hebben het desondanks gehandhaafd in de leestekst, omdat we de cursisten er hier alvast kennis mee willen
laten maken. Daarom hebben we ook in vraag 1 van de oefening er + numerale gebruikt. In Contact! – nieuw 3
zal er + numerale worden uitgelegd.

Oefening 12 – Beoordeling inleveropdracht


Beoordeel of de cursisten het formulier hebben ingevuld conform de in de instructie geschetste situatie.
– Zijn de NAW-gegevens volledig en op de juiste plaats ingevuld?
– Is bij ‘Soort abonnement’ aangekruist: ‘Plusabonnement: onbeperkt sporten, 6 maanden (€ 44,50 per maand)’?
– Zijn bij ‘Betaling’ beide vakjes aangekruist?
– Zijn bij ‘Betaling’ IBAN-nummer, Datum en handtekening ingevuld?
– Is het gedeelte onder ‘Niet invullen‘ leeg gelaten?

49

You might also like