You are on page 1of 223

Opel Astra GTC

Gebruikershandleiding
Inhoud Inleiding ......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten ......... 20
Stoelen, veiligheidssystemen ...... 34
Opbergen ..................................... 53
Instrumenten en
bedieningsorganen ...................... 65
Verlichting .................................. 100
Klimaatregeling .......................... 113
Rijden en bediening ................... 121
Verzorging van de auto .............. 158
Service en onderhoud ................ 199
Technische gegevens ................ 202
Klantinformatie ........................... 214
Trefwoordenlijst ......................... 216
2 Inleiding

Inleiding
Inleiding 3

Uw autogegevens Wanneer wij u in deze gebruikers‐ ■ De inhoudsopgave aan het begin


handleiding adviseren de hulp van van de handleiding en in de afzon‐
Voer hier de gegevens van de auto in een werkplaats in te roepen, raden wij derlijke paragrafen geeft aan waar
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. uw Opel Service Partner aan. u de informatie die u zoekt, kunt
Deze informatie is beschikbaar in de vinden.
hoofdstukken "Service en onder‐ Elke Opel Service Partner biedt u eer‐
houd" en "Technische gegevens", steklas service tegen redelijke prij‐ ■ Met behulp van het trefwoordenre‐
alsmede op het typeplaatje. zen. Ervaren, door Opel geschoolde gister kunt u specifieke informatie
specialisten werken volgens speciale zoeken.
richtlijnen van Opel.
Inleiding ■ In deze gebruikershandleiding wor‐
Houd het informatiepakket voor de den linksgestuurde auto's getoond.
Uw auto is de intelligente combinatie gebruiker altijd onder handbereik in De bediening van rechtsgestuurde
van vernieuwende techniek, overtui‐ de auto. auto's is vergelijkbaar.
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid. ■ In de gebruikershandleiding wor‐
Gebruik van deze den motoraanduidingen van de fa‐
In deze gebruikershandleiding vindt
u alle informatie die u nodig hebt om handleiding briek gebruikt. De bijbehorende
marktaanduidingen vindt u in de
uw auto veilig en efficiënt te kunnen ■ Deze handleiding geeft een om‐ paragraaf "Technische gegevens".
bedienen. schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies. ■ Richtingaanduidingen in de be‐
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
Mogelijk zijn bepaalde schrijvingen, zoals links, rechts,
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
omschrijvingen, waaronder die voor of achter moeten altijd met de
van de auto een ongeval tot gevolg
voor display- en menufuncties, niet blik in de rijrichting worden gezien.
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel. op uw auto van toepassing ■ De displays van het voertuig onder‐
wanneer er sprake is van een steunen mogelijkerwijs uw taal niet.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐ modelvariant, afwijkende
geving van het land waarin u zich be‐ ■ Displayteksten en opschriften in het
landenspecificaties of speciale interieur zijn vet gedrukt.
vindt. Deze wetgeving kan afwijken uitrustingen of accessoires.
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding. ■ In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
4 Inleiding

Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig


Voorzichtig
Teksten met de vermelding
9 Gevaar Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan ra‐
Teksten met de vermelding ken. Het niet naleven van deze
9 Gevaar wijzen op een mogelijk richtlijnen kan tot beschadiging
levensgevaar. Het niet naleven van de auto leiden.
van deze richtlijnen kan levensge‐
vaar inhouden. Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
9 Waarschuwing worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Teksten met de vermelding We wensen u vele uren autorijplezier.
9 Waarschuwing wijzen op een Adam Opel AG
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot ver‐
wondingen leiden.
Inleiding 5
6 Kort en bondig

Kort en bondig Auto ontgrendelen

Basisinformatie

Om de achterklep te openen drukt


u op het merkembleem op de onder‐
Druk op de toets c om de portieren en ste helft.
de bagageruimte te ontgrendelen. Druk op de knop x om de achter‐
Open de portieren door aan de hand‐ klep te ontgrendelen en openen ter‐
grepen te trekken. wijl de portieren vergrendeld blijven.
Afstandsbediening 3 20, centrale
vergrendeling 3 22, bagage‐
ruimte 3 24.
Kort en bondig 7

Stoelverstelling Rugleuning voorstoelen Zithoogte

Zitpositie

Trek aan de hendel, stel de rugleu‐ Pompbeweging van de hendel


ning in en laat de hendel los. Laat de omhoog = stoel omhoog
Aan handgreep trekken, stoel ver‐ stoel hoorbaar vastklikken. omlaag = stoel omlaag
schuiven, handgreep loslaten. Stoelpositie 3 36, Stoelverstelling
3 36, Rugleuning neerklappen Stoelpositie 3 36, stoelverstelling
Stoelpositie 3 36, stoelverstelling
3 39. 3 36.
3 36.

9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
8 Kort en bondig

Zithoek Hoofdsteunverstelling Veiligheidsgordel

Pompbeweging van de hendel Knop aan de zijkant indrukken, Veiligheidsgordel afrollen en in gor‐
omhoog = voorkant omhoog hoogte instellen en vergrendelen. delslot vastklikken. De veiligheidsgor‐
omlaag = voorkant omlaag Hoofdsteunen 3 34. del mag niet gedraaid zitten en moet
strak tegen het lichaam aanliggen. De
Stoelpositie 3 36, stoelverstelling rugleuningen mogen niet te ver naar
3 36. achteren hellen (maximaal ca. 25°).
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Stoelpositie 3 36, veiligheidsgor‐
dels 3 40, airbagsysteem 3 43.
Kort en bondig 9

Spiegelverstelling Buitenspiegels Stuurwiel instellen


Binnenspiegel

Desbetreffende buitenspiegel selec‐ Hendel omlaagbewegen, stuurwiel


teren en verstellen. instellen, hendel omhoogbewegen en
Om verblinding te verminderen, de Bolle buitenspiegels 3 29, elektri‐ vergrendelen.
hendel aan de onderkant van de spie‐ sche verstelling 3 29, inklapbare Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
gelbehuizing bijstellen. buitenspiegels 3 29, verwarmde auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐
Binnenspiegel 3 30, automatisch buitenspiegels 3 30. len.
dimmende binnenspiegel 3 30. Airbagsysteem 3 43, contactslot‐
standen 3 122.
10 Kort en bondig

Overzicht instrumentenpaneel
Kort en bondig 11

1 Elektrisch bediende ruiten .... 31 Controlelamp airbag- 19 Schakelpook,


2 Buitenspiegels ...................... 29 deactivering .......................... 76 handgeschakelde
versnellingsbak .................. 131
3 Cruise control ..................... 138 Controlelamp
veiligheidsgordel Automatische
Snelheidsbegrenzer ............ 139 voorpassagier ...................... 76 versnellingsbak .................. 128
4 Zijdelingse luchtroosters ..... 119 11 Info-Display .......................... 85 20 Contactslot met stuurslot . . . 122
5 Richtingaanwijzers, 12 Status-led alarmsysteem ..... 26 21 Claxon .................................. 66
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................ 107 13 Middelste luchtroosters ...... 119 Bestuurdersairbag ............... 43
14 Handschoenenkastje ........... 53 22 Ontgrendelingshandgreep
Omgevingsverlichting ......... 111
15 SPORT-modus ................... 136 motorkap ............................ 159
Parkeerlichten ..................... 109 23 Opbergvak,
Tour-modus ........................ 136
Bestuurdersinformatie‐ zekeringenkast ................... 176
centrum ................................. 82 Traction Control-systeem ... 135 24 Stuurwielverstelling .............. 65
6 Instrumenten ........................ 72 Elektronische 25 Lichtschakelaar .................. 100
7 Afstandsbediening op stabiliteitsregeling ............... 135
Koplampverstelling ............ 102
stuurwiel ............................... 65 Parkeerhulp ........................ 141
8 Bestuurdersinformatie‐ Mistlampen ......................... 108
centrum ................................. 82 Lane Departure Warning . . . 147
Mistachterlicht .................... 108
9 Voorruitwisser, Eco-knop ............................. 124
voorruitsproeiers, Instrumentenverlichting ...... 109
16 Verwarming en ventilatie .... 113
koplampsproeiers,
17 AUX-ingang, USB-ingang .... 10
achterruitwisser .................... 67
18 Elektrische aansluiting .......... 70
10 Centrale vergrendeling ......... 22
Alarmknipperlichten ........... 107
12 Kort en bondig

Rijverlichting Verlichting 3 100.

Automatisch dimlicht
AUTO = automatische verlichting:
Lichtschakelaar draaien: Koplampen worden auto‐
7 = verlichting uit matisch in- en uitgescha‐
8 = zijmarkeringslichten keld
9 = dimlicht of grootlicht m = activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting
8 = zijmarkeringslichten
9 = dimlicht of grootlicht
Mistlampen
Druk op de lichtschakelaar:
> = mistlampen
r = mistachterlicht
Kort en bondig 13

Lichtsignaal, grootlicht en Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten


dimlicht

hendel = rechter richtingaanwij‐ Bediening met knop ¨.


lichtsignaal = hendel naar u toe omhoog zer Alarmknipperlichten 3 107.
trekken hendel = linker richtingaanwij‐
grootlicht = hendel van u af du‐ omlaag zer
wen
Richtingaanwijzers 3 107, parkeer‐
dimlicht = hendel van u af du‐
lichten 3 109.
wen of naar u toe
trekken
Automatische verlichting 3 101,
Grootlicht 3 101, Grootlichtassisten‐
tie 3 101, Lichtsignaal 3 102, Adap‐
tief rijlicht (AFL) 3 103.
14 Kort en bondig

Claxon Wis-/wasinstallatie Voorruit- en koplampsproeiers

Voorruitwissers

j indrukken. Hendel naar u toe trekken.


Voorruitsproeiers en koplampsproei‐
2 = snel ers 3 67, sproeiervloeistof 3 162.
1 = langzaam
P = intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor
§ = uit
Hendel omlaagduwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwisser 3 67, wisserblad
vervangen 3 165.
Kort en bondig 15

Achterruitwisser en Klimaatregeling
achterruitsproeier
Verwarmbare achterruit,
verwarmbare buitenspiegels

Hendel van u af duwen.


Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
Druk de wipschakelaar in om de ach‐ maakt enkele slagen.
terruitwisser aan te zetten:
bovenste stand = continue werking Ü-toets indrukken om verwarming in
onderste stand = onderbroken te schakelen.
werking Verwarmbare achterruit 3 33.
middenstand = uit
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 68.
16 Kort en bondig

Ruiten ontwasemen en Versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak


ontdooien 3 131.
Handgeschakelde
versnellingsbak

Knop V indrukken.
Stel de temperatuur in op de hoogste
stand. Achteruit: vanuit stilstand 3 seconden
na het intrappen van het koppelings‐
Koeling n aan.
pedaal wachten, vervolgens de ont‐
Verwarmbare achterruit Ü aan. grendelingsknop op de schakelpook
Verwarming en ventilatie 3 113. indrukken en de versnelling inscha‐
kelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
Kort en bondig 17

Automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak Voordat u wegrijdt


3 128.
Voor het wegrijden controleren
■ Bandenspanning en -staat 3 180,
3 210,
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 160,
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting
en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar,
■ Juiste positie van spiegels, stoelen
en veiligheidsgordels 3 29,
3 36, 3 41,
P = Parkeerstand ■ Werking van remsysteem (bij lage
R = Achteruitversnelling snelheid), vooral bij vochtige rem‐
N = Neutrale stand men.
D = Rijstand
Handmatige modus: duw de keuze‐
hendel vanuit D naar links.
< = hogere versnelling
] = lagere versnelling
U kunt de keuzehendel uit P zetten
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en u het rempedaal intrapt. Om
P of R in te schakelen, drukt u op de
ontgrendelknop.
18 Kort en bondig

Motor starten Motor starten 3 123. Stop/Start-systeem

■ draai de sleutel naar stand 1 Als de auto langzaam rijdt of stilstaat


en er aan bepaalde voorwaarden is
■ verdraai het stuurwiel iets, zodat
voldaan, activeer dan een autostop
het stuurslot wordt opgeheven
zoals hieronder beschreven:
■ bedien de koppeling en rem
■ Bedien het koppelingspedaal
■ automatische versnellingsbak in P
■ Zet de schakelhendel in neutraal
of N
■ Laat het koppelingspedaal los
■ bedien het gaspedaal niet
Een Autostop wordt door de naald
■ dieselmotoren: draai de sleutel
aangegeven op de AUTOSTOP-po‐
naar stand 2 om voor te gloeien en
sitie op de toerenteller.
wacht totdat de controlelamp !
dooft Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw bedienen.
■ draai de sleutel naar stand 3 en laat
los Stop/Start-systeem 3 124.
Kort en bondig 19

Parkeren Wanneer de auto vlak op een aflo‐ Sleutels, sloten 3 20, auto een lan‐
pende helling staat, dan voor het gere tijd stilzetten 3 158.
■ Trek altijd de handrem aan. Trek de uitschakelen van de ontsteking de
handrem aan zonder op de ont‐ achteruitversnelling inschakelen of
grendelingsknop te drukken. Op de keuzehendel in stand P zetten.
een aflopende of oplopende helling Bovendien de voorwielen naar de
zo stevig mogelijk. Trap tegelijker‐ stoeprand toedraaien.
tijd de rem in om de bedienings‐
kracht te verminderen. ■ Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender.
Bij auto's met een elektrische hand‐
rem trekt u aan de schakelaar m. Activeer het alarmsysteem 3 26.
■ Zet de motor af. Contactsleutel ■ De auto niet op een licht ontvlam‐
naar stand 0 draaien en deze eruit bare ondergrond parkeren. De on‐
trekken. Stuurwiel verdraaien tot‐ dergrond kan door de hoge tempe‐
dat het stuurslot merkbaar vergren‐ ratuur van het uitlaatgassysteem
delt. mogelijk vlam vatten.
Bij auto's met automatische ver‐ ■ Sluit de ruiten.
snellingsbak is de sleutel alleen te ■ Koelventilatoren kunnen ook na het
verwijderen met de keuzehendel in afzetten van de motor in werking
stand P. treden 3 159.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐ ■ Na een rit waarbij met hoge motor‐
lopende helling staat, dan voor het toerentallen of met hoge motorbe‐
uitschakelen van de ontsteking de lasting werd gereden, de motor
eerste versnelling inschakelen of vóór het afzetten gedurende een
de keuzehendel in stand P zetten. korte tijd met lage belasting laten
Op een oplopende helling boven‐ draaien of gedurende ca.
dien de voorwielen van de stoep‐ 30 seconden stationair laten lopen
rand wegdraaien. om de turbolader te beschermen.
20 Sleutels, portieren en ruiten

Sleutels, portieren en Sleutels, sloten Om uit te klappen knop indrukken.


Om in te klappen eerst knop indruk‐
ruiten Sleutels ken.

Reservesleutels Car Pass


Sleutels, sloten ............................ 20 Het sleutelnummer staat in de Car Op de Car Pass staan veiligheids‐
Portieren ...................................... 24 Pass of op een afneembaar label. technische autogegevens. Daarom
Antidiefstalbeveiliging .................. 26 Bij het bestellen van reservesleutels moet deze goed worden bewaard.
moet het sleutelnummer worden ver‐ Een eventueel ingeschakelde werk‐
Buitenspiegels ............................. 29 meld aangezien de sleutels deel uit‐ plaats heeft voor het verrichten van
Binnenspiegel .............................. 30 maken van de startbeveiliging. bepaalde werkzaamheden deze au‐
Ruiten .......................................... 31 Sloten 3 195. togegevens nodig.

Sleutel met uitklapbare Handzender


sleutelbaard
Sleutels, portieren en ruiten 21

Wordt gebruikt voor: ■ Overbelasting van de centrale ver‐ Batterijen horen niet in het huisvuil
■ Centrale vergrendeling grendeling door herhaalde, snel op‐ thuis. Ze moeten via speciale inza‐
eenvolgende activering van de melpunten gerecycled worden.
■ Vergrendelingssysteem handzender, waardoor de stroom‐
■ Diefstalalarmsysteem voorziening voor korte tijd wordt on‐ Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
■ Elektrisch bediende ruiten derbroken
De handzender heeft een bereik van ■ Storing door radiogolven afkomstig
circa 20 meter. Dit kan beperkt wor‐ van externe zenders met een hoog
den door invloeden van buitenaf. vermogen
Brandende alarmknipperlichten die‐ Ontgrendelen 3 22.
nen als bevestiging.
Handzender met zorg behandelen, Basisinstellingen
vochtvrij houden, beschermen tegen Sommige instellingen kunt u wijzigen
hoge temperaturen en onnodig ge‐ in het menu Instellingen op het
bruik vermijden. Info-display. Persoonlijke instellingen
3 94.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met Batterij van de handzender Sleutelbaard uitklappen en handzen‐
de handzender kan worden vergren‐ vervangen der openen. Batterij vervangen (bat‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐ Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐ terijtype CR 2032), let hierbij op de
volg zijn van het volgende: terij meteen vervangen. juiste plaatsing. Handzender sluiten
■ Bereik overschreden en synchroniseren.
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik
van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor er opnieuw gesyn‐
chroniseerd moet worden
22 Sleutels, portieren en ruiten

Handzender synchroniseren Graphic-Info-Display. Dit moet wor‐ Ontgrendelen


Na vervanging van de batterij het be‐ den ingesteld voor alle gebruikte
stuurdersportier openen met de sleu‐ sleutels. Bij auto’s die zijn uitgerust
tel in het slot. Bij het inschakelen van met een Colour-Info-Display, is de
de ontsteking wordt de handzender personalisatie permanent ingescha‐
gesynchroniseerd. keld.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Opgeslagen instellingen
Wanneer de sleutel uit het contactslot Centrale vergrendeling
wordt getrokken, worden de volgende Ontgrendelt en vergrendelt portieren,
instellingen automatisch opgeslagen bagageruimte en tankklep.
in het geheugen van de sleutel: Door aan de binnenste portierhand‐
■ Verlichting greep te trekken wordt het desbetref‐
■ Infotainmentsysteem fende portier ontgrendeld. Door nog Knop c indrukken.
eens aan de handgreep te trekken U kunt uit twee instellingen kiezen:
■ Centrale vergrendeling
gaat het portier open. ■ Om alleen het bestuurdersportier,
■ Instellingen sportmodus
Let op de bagageruimte en de tankklep te
■ Comfortinstellingen Bij een ongeval waarbij de airbags of ontgrendelen, drukt u eenmaal op
De opgeslagen instellingen worden gordelspanners in werking treden, knop c. Om beide portieren te ont‐
automatisch toegepast wanneer de wordt het voertuig automatisch ont‐ grendelen, drukt u tweemaal op de
sleutel met het geheugen de vol‐ grendeld. knop c
gende keer in het contactslot wordt of
Let op
gestoken en naar stand 1 3 122
Wanneer na ontgrendeling met de ■ u drukt eenmaal op de knop c om
wordt gedraaid. afstandsbediening geen van de por‐ beide portieren, de bagageruimte
Een voorwaarde is dat Pers. inst. voor tieren word geopend, worden deze en de tankklep te ontgrendelen
bestuurder geactiveerd is in de per‐ na korte tijd automatisch opnieuw
soonlijke instellingen van de vergrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten 23

U kunt de instelling wijzigen in het Bij een niet goed gesloten bestuur‐ Storing in handzendersysteem
menu Instellingen op het dersportier werkt de centrale vergren‐
Info-display. Persoonlijke instellingen deling niet. Ontgrendelen
3 94.
U kunt de instelling opslaan voor de Centrale
gebruikte sleutel. Opgeslagen instel‐ vergrendelingsknoppen
lingen 3 22. Beide portieren, de bagageruimte en
Ontgrendelen en openen van de ach‐ de tankklep worden vanuit de passa‐
terklep 3 24. giersruimte vergrendeld of ontgren‐
deld.
Vergrendelen
Portieren, bagageruimte en tankklep
sluiten.

Bestuurdersportier handmatig ont‐


grendelen door de sleutel in het slot
te draaien. Schakel het contact in en
druk op de centrale vergrendelings‐
knop c om het passagiersportier, de
bagageruimte en de tankklep te ont‐
grendelen. Als u het contact inscha‐
Druk op de knop e om te vergrende‐ kelt, wordt het vergrendelingssys‐
len. teem uitgeschakeld.
Druk op de knop c om te ontgrende‐
Knop e indrukken. len.
24 Sleutels, portieren en ruiten

Vergrendelen
Bestuurdersportier handmatig ver‐
Automatisch vergrendelen Portieren
grendelen door de sleutel in het slot U kunt deze beveiligingsfunctie zoda‐
te draaien. nig configureren dat de portieren, de Bagageruimte
bagageruimte en de tankklep bij het
Storing in centrale overschrijden van een bepaalde snel‐ Achterklep
heid automatisch worden vergren‐
vergrendeling deld. Openen
Ontgrendelen Bovendien kunt u de functie zo confi‐
Bestuurdersportier handmatig ont‐ gureren dat ze het bestuurdersportier
grendelen door de sleutel in het slot of alle portieren opent nadat het con‐
te draaien. U kunt het passagierspor‐ tact is uitgeschakeld en de contact‐
tier openen door tweemaal aan de sleutel werd verwijderd (handmatige
binnenste portiergreep te trekken. transmissie) of wanneer de keuze‐
U kunt de bagageruimte en de tank‐ hendel in de P-stand wordt geplaatst
klep niet openen. Om het diefstala‐ (automatische transmissie).
larmsysteem te deactiveren, het con‐ Instellingen kunt u veranderen in het
tact inschakelen 3 26. menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Vergrendelen
Druk op de binnenste vergrendelknop U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22. Druk op de knop x op de handzen‐
van het passagiersportier. Daarna
der of druk op het merkembleem op
bestuurdersportier sluiten en van de
de onderste helft om de achterklep te
buitenkant met de sleutel vergrende‐
ontgrendelen en openen.
len. Tankklep en achterklep kunnen
niet worden vergrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten 25

Sluiten Algemene tips voor de


achterklepbediening

9 Waarschuwing
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige,
onzichtbare en reukloze uitlaat‐
gassen de auto kunnen binnen‐
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐
Als u op de knop x drukt, opent de loos raken en zelfs sterven.
achterklep zelfs als de portieren ver‐
Binnenste handgreep gebruiken.
grendeld zijn.
Raak het merkembleem tijdens het Voorzichtig
Centrale vergrendeling 3 22.
sluiten niet aan omdat de achterklep
dan weer ontgrendeld kan worden. Voordat u de achterklep opent,
moet u kijken of er boven de auto
Centrale vergrendeling 3 22. niets in de weg zit, zoals een ga‐
ragedeur, om schade van de ach‐
terklep te voorkomen. Controleer
altijd het bewegingsgebied boven
en achter de achterklep.
26 Sleutels, portieren en ruiten

Let op
Afhankelijk van het gewicht van
Antidiefstalbeveiliging Inschakelen
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
Vergrendelingssysteem
in geopende stand staan.
9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐
delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.

De portieren worden tegen openen


beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten de portieren geslo‐
ten zijn. Druk binnen 15 seconden tweemaal
op e van de handzender.
Als het contact ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat Diefstalalarmsysteem
de auto kan worden beveiligd. Het alarmsysteem is gecombineerd
Bij het ontgrendelen van de auto met het vergrendelingssysteem.
wordt de mechanische diefstalbevei‐ Het bewaakt:
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
■ Portieren, achterklep, motorkap
lijk met de centrale vergrendelings‐
knop. ■ Interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ Hellingshoek van de auto, zoals bij
het wegslepen
■ Ontsteking
Sleutels, portieren en ruiten 27

Inschakelen Schakel de bewaking van het interi‐ Status-led


■ Activeert zichzelf 30 seconden na‐ eur en de hellingshoek van de auto uit
dat u de auto vergrendelt (initialisa‐ als u huisdieren in de auto achterlaat,
tie van het systeem) om te voorkomen dat hoge ultrasone
tonen of bewegingen het alarm acti‐
■ Direct wanneer u na het vergren‐ veren. Schakel ze ook uit wanneer de
delen nogmaals op e van de hand‐ auto op een veerboot of een trein
zender drukt staat.
Let op 1. Sluit de achterklep, motorkap, rui‐
Bij wijzigingen in het interieur, zoals ten.
het gebruik van stoelhoezen en bij
open ruiten, werkt de bewaking van 2. Druk op de knop o. De led in de
het interieur wellicht minder goed. knop o brandt maximaal
10 minuten.
Inschakelen zonder bewaking 3. Portieren sluiten. De status-led is geïntegreerd in de
passagiersruimte en
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ sensor boven op het instrumentenpa‐
hellingshoek auto len. neel.
Het statusbericht verschijnt op het Status tijdens de eerste
Driver Information Centre. 30 seconden na het activeren van het
alarmsysteem:
Led aan = test, inschakelvertra‐
ging.
Led = portieren, achterklep of
knippert motorkap niet volledig
snel gesloten, eventuele
systeemstoring.
28 Sleutels, portieren en ruiten

Status nadat systeem is geactiveerd: Wanneer het alarm is afgegaan zon‐ Als de controlelamp blijft knipperen,
Led = systeem is geacti‐ der dat de bestuurder het heeft uitge‐ kunt u proberen om de motor met de
knippert veerd. schakeld, geven de alarmknipperlich‐ reservesleutel te starten en daarna
langzaam ten dat aan. Ze lichten de volgende de hulp van een werkplaats inroepen.
keer dat de auto met de handzender Let op
Bij storingen de hulp van een werk‐ wordt ontgrendeld driemaal kort ach‐ De startbeveiliging vergrendelt de
plaats inroepen. tereen op. Bovendien verschijnt er na portieren niet. Vergrendel daarom
inschakeling van het contact een
Uitschakelen steeds na het verlaten van de auto
waarschuwingsbericht of een waar‐ de portieren en schakel het diefstal‐
Bij het ontgrendelen van de auto schuwingscode op het Driver Infor‐ alarmsysteem in 3 22, 3 26.
wordt het diefstalalarmsysteem ge‐ mation Centre.
deactiveerd. Boordinformatie 3 88. Controlelamp d 3 81.

Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er Startbeveiliging
een geluid uit de speciale sirene met Het systeem is onderdeel van de con‐
een eigen accuvoeding en tegelijker‐ tactschakelaar en het controleert of
tijd knipperen de alarmknipperlichten. de auto met de gebruikte sleutel mag
Het aantal en de duur van de alarm‐ worden gestart.
signalen zijn voorgeschreven door de De startbeveiliging activeert zichzelf
wetgever. automatisch nadat u de sleutel uit de
Het alarm kan worden afgezet door contactschakelaar hebt gehaald.
het indrukken van een willekeurige Knippert controlelamp d nadat het
knop op de handzender of door het
contact is ingeschakeld, dan is er een
aanzetten van het contact.
storing in het systeem: de auto kan
U kunt het alarmsysteem alleen deac‐ niet worden gestart. Contact uitscha‐
tiveren door de knop c in te drukken kelen en opnieuw proberen te starten.
of door het contact in te schakelen.
Sleutels, portieren en ruiten 29

Buitenspiegels In de stand 0 is geen enkele spiegel


geselecteerd.
Elektrisch inklappen

Bolle vorm
De convexe buitenspiegel heeft een Inklappen
asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.

Elektrische verstelling

Draai de knop naar 0 en duw de knop


daarna omlaag. Beide buitenspiegels
klappen nu in.
Voor de veiligheid van voetgangers Druk nogmaals op de knop - beide
klappen de buitenspiegels bij aansto‐ buitenspiegels keren nu terug naar de
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit oorspronkelijke stand.
de normale stand. Spiegel dan door Wanneer u een elektrisch ingeklapte
licht op de spiegelbehuizing te druk‐ spiegel met de hand uitklapt, wordt
ken terugduwen. door het omlaagduwen van de knop
alleen de andere spiegel elektrisch
uitgeklapt.
Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de knop naar links (L) of rechts
(R) te draaien. Beweeg daarna de
knop om de spiegel te verstellen.
30 Sleutels, portieren en ruiten

Verwarmd Binnenspiegel Automatische dimfunctie


Handmatige dimfunctie

Om in te schakelen toets Ü indruk‐ Verblinding 's nachts door achterop‐


ken. komend verkeer wordt automatisch
De verwarming werkt bij een draai‐ Om verblinding te verminderen, de verminderd.
ende motor en wordt na korte tijd au‐ hendel aan de onderkant van de spie‐
tomatisch uitgeschakeld. gelbehuizing bijstellen.
Sleutels, portieren en ruiten 31

Ruiten deze gebieden te worden bevestigd.


Anders kunnen er storingen optreden
in de gegevensregistratie.
Voorruit
Warmtewerende voorruit Elektrisch bediende ruiten
De warmtewerende voorruit is voor‐
zien van een coating die zonnestra‐ 9 Waarschuwing
ling reflecteert. Ook datasignalen
zoals die van tolstations kunnen wor‐ Wees voorzichtig bij het gebruik
den gereflecteerd. van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in Druk de schakelaar van de desbetref‐
de gaten houden. Ervoor zorgen fende ruit in om de ruit te openen of
dat niets of niemand bekneld trek aan de schakelaar om de ruit te
raakt. sluiten.
Knop een stukje indrukken of uittrek‐
Schakel het contact in om de elek‐ ken: ruit gaat omhoog of omlaag zo‐
trisch bediende ruiten te bedienen. lang u de schakelaar bedient.
Vertraagde uitschakeling stroom Knop zover mogelijk indrukken of uit‐
3 122. trekken en loslaten: ruit gaat automa‐
tisch omhoog of omlaag met geacti‐
veerde beveiligingsfunctie. U stopt de
De gemarkeerde gebieden van de ruit door de schakelaar nogmaals in
voorruit achter de achteruitkijkspiegel dezelfde richting te bedienen.
zijn niet voorzien van de coating. Ap‐
paraten voor elektronische gege‐
vensregistratie en tolheffing dienen in
32 Sleutels, portieren en ruiten

Beveiligingsfunctie Elektrisch bediende ruiten


Stuit de ruit tijdens het automatisch initialiseren
sluiten boven de middelste stand op Als u de ruiten niet automatisch kunt
weerstand, dan stopt het sluiten on‐ sluiten (bijv. na het loskoppelen van
middellijk en beweegt de ruit weer de accu), verschijnt er een waarschu‐
omlaag. wingstekst of waarschuwingscode op
het Driver Information Centre.
Beveiligingsfunctie negeren Boordinformatie 3 88.
Bij een stroeve werking door ijsvor‐
ming e.d. het contact inschakelen en Activeer de ruitelektronica als volgt:
vervolgens de schakelaar tot aan de 1. Portieren sluiten.
eerste vergrendeling trekken en vast‐ 2. Contact inschakelen.
houden. De ruit gaat omhoog zonder Houd de knop c ingedrukt om de rui‐
geactiveerde beveiligingsfunctie. Om 3. Trek aan de schakelaar totdat de
ten te openen. ruit gesloten is en blijf nog
de beweging te stoppen, laat u de
schakelaar los. Houd de knop e ingedrukt om de rui‐ 2 seconden eraan trekken.
ten te sluiten. 4. Deze handeling uitvoeren voor
Ruiten van de buitenzijde Laat de knop los om de ruit te stop‐ alle ruiten.
bedienen pen.
De ruiten zijn met de handzender van Als de ruiten volledig geopend of ge‐
de buitenzijde te openen en sluiten. sloten zijn, lichten de alarmknipper‐
lichten tweemaal op.

Overbelasting
Door herhaalde, snel opeenvolgende
bediening wordt de stroomvoorzie‐
ning van de ruitbediening enige tijd
onderbroken.
Sleutels, portieren en ruiten 33

Achterruitverwarming Zonnekleppen
Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Afdekkingen van eventueel in de zon‐
nekleppen aanwezige make-
upspiegels tijdens het rijden gesloten
houden.
Aan de achterkant van de zonneklep
zit een kaartjeshouder.

Om in te schakelen toets Ü indruk‐


ken.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd au‐
tomatisch uitgeschakeld.
Afhankelijk van het motortype wordt
de verwarmbare achterruit automa‐
tisch ingeschakeld bij het reinigen
van het dieselpartikelfilter.
34 Stoelen, veiligheidssystemen

Stoelen, Hoofdsteunen ten (bij zeer kleine personen de


hoofdsteun juist in de laagste stand
veiligheidssystemen zetten).
Stand
Instellen
Hoofdsteunen .............................. 34 9 Waarschuwing Hoofdsteunen van voorstoelen
Voorstoelen .................................. 36 Alleen met correct ingestelde
Achterbank ................................... 40 hoofdsteunen rijden.
Veiligheidsgordels ....................... 40
Airbagsysteem ............................. 43
Kinderveiligheidssystemen .......... 47

Hoogteverstelling
Knop aan de zijkant indrukken,
hoogte instellen en vergrendelen.
De bovenzijde van de hoofdsteun
moet op gelijke hoogte zijn als de bo‐
venzijde van het hoofd. Is dit bij zeer
lange personen niet mogelijk, dan de
hoofdsteun in de hoogste stand zet‐
Stoelen, veiligheidssystemen 35

Horizontale verstelling Hoofdsteunen van achterbank Op deze wijze wordt het hoofd dus‐
danig gesteund dat het risico van een
whiplash afneemt.
Let op
Goedgekeurde accessoires mogen
alleen bevestigd worden als de stoel
niet wordt gebruikt.

Trek de hoofdsteun naar voor als Hoogteverstelling


u deze horizontaal wilt afstellen. Hij Hoofdsteun omhoogtrekken of borg‐
klikt vast in verschillende posities. veren indrukken om hoofdsteun te
U zet deze weer helemaal naar ach‐ ontgrendelen en omlaag te schuiven.
teren door deze geheel naar voren te
trekken en los te laten. Verwijderen
Druk beide pallen in, trek de hoofd‐
steun omhoog en verwijder deze.

Actieve hoofdsteunen
Bij een aanrijding van achteren be‐
wegen de voorste gedeelten van de
actieve hoofdsteunen iets naar voren.
36 Stoelen, veiligheidssystemen

Voorstoelen ■ Met schouders zo ver mogelijk te‐


gen de rugleuning zitten. Stel de
■ Lendensteun zo instellen dat deze
de natuurlijke vorm van de wervel‐
hoek van de rugleuning zo in dat kolom ondersteunt.
Stoelpositie u het stuurwiel gemakkelijk met
licht gebogen armen kunt vastpak‐
9 Waarschuwing ken. Bij het verdraaien van het
Stoelverstelling
stuurwiel, contact blijven houden
Alleen met een correct ingestelde tussen schouders en rugleuning. 9 Gevaar
stoel rijden. De rugleuning mag niet te ver ach‐
teroverhellen. De aanbevolen hel‐ Altijd op minstens 25 cm afstand
lingshoek bedraagt maximaal van het stuurwiel zitten zodat de
ca. 25°. airbag veilig in werking kan treden.
■ Stuurwiel instellen 3 65.
■ Zithoogte zo instellen, dat 9 Waarschuwing
u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐ Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
zen. Tussen hoofd en dakframe stellen, omdat ze ongecontroleerd
moet minstens een handbreed tus‐ kunnen bewegen.
senruimte zitten. Uw dijen dienen
licht op de zitting rusten, zonder
druk uit te oefenen.
■ Hoofdsteun instellen 3 34.
■ Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de
rugleuning zitten. De afstand tot de ■ De instelbare dijbeensteun zo in‐
pedalen zo instellen dat de benen stellen dat de afstand tussen de
bij het bedienen van de pedalen rand van de zitting en de knieholte
licht gebogen zijn. De passagiers‐ ca. twee vingers breed is.
stoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven.
Stoelen, veiligheidssystemen 37

Rugleuning voorstoelen Zithoogte


9 Waarschuwing
Nooit voorwerpen onder de stoe‐
len plaatsen.

■ Zorg bij het rijden dat de stoelen en


rugleuningen altijd vastgeklikt zijn.

Zitpositie

Trek aan de hendel, stel de rugleu‐ Pompbeweging van de hendel


ning in en laat de hendel los. Laat de omhoog = stoel omhoog
rugleuning hoorbaar vastklikken. omlaag = stoel omlaag

Aan handgreep trekken, stoel ver‐


schuiven, handgreep loslaten.
38 Stoelen, veiligheidssystemen

Zithoek Lendensteun Verstelbare dijbeensteun

Pompbeweging van de hendel Stel de lendensteun naar uw per‐ Trek aan de hendel en verschuif de
omhoog = voorkant omhoog soonlijke wens af met de vierweg‐ dijbeensteun.
omlaag = voorkant omlaag schakelaar.
Lendensteun omhoog en omlaag:
duw de schakelaar omhoog of om‐
laag.
Meer of minder ondersteuning: duw
de schakelaar naar voren of ach‐
teren.
Stoelen, veiligheidssystemen 39

Rugleuning neerklappen 9 Gevaar Verwarming


Om letsel te vermijden klapt u de
rugleuning zo mogelijk uit de stand
rechtop.

Armsteun

Ontgrendelingshendel optillen en Stel de verwarming af in de gewenste


rugleuning naar voren klappen. Stoel stand door toets ß van de desbetref‐
naar voren schuiven. fende stoel een of meerdere malen in
Om de stoel terug te zetten deze naar te drukken. De controlelamp in de
achteren schuiven. De rugleuning te‐ toets geeft de status aan.
gen de weerstand in bewegen tot hij Langdurig gebruik van de hoogste in‐
rechtop staat en vergrendeld is. De armsteun kan 10 cm naar voren stelling wordt afgeraden voor perso‐
De geheugenfunctie vergrendelt de worden geschoven. Onder de arm‐ nen met een gevoelige huid.
stoel in zijn oorspronkelijke stand. steun zit een opbergruimte. De stoelverwarming werkt bij een
De hendel voor het afstellen van rug‐ Opbergruimte armsteun 3 55. draaiende motor en tijdens een Auto‐
leuning niet bedienen terwijl de rug‐ stop.
leuning naar voren is gekanteld. Stop/Start-systeem 3 124.
40 Stoelen, veiligheidssystemen

Achterbank Veiligheidsgordels 9 Waarschuwing


Armsteun Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐
gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.

Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor


gebruik door slechts één persoon te‐
gelijk. Ze zijn niet geschikt voor per‐
sonen kleiner dan 150 cm. Kindervei‐
De veiligheidsgordels worden bij snel ligheidssysteem 3 47.
Klap de armsteun omlaag. De arm‐ optrekken of hard remmen geblok‐ Alle onderdelen van het gordelsys‐
steun bevat bekerhouders en een op‐ keerd om de inzittenden op hun stoel teem regelmatig controleren op
bergruimte. te houden. Daarom neemt het gevaar schade, verontreiniging en juiste wer‐
voor letsel aanzienlijk af. king.
Beschadigde onderdelen laten ver‐
vangen. Na een aanrijding de veilig‐
heidsgordels en de gordelspanners
door een werkplaats laten vervangen.
Stoelen, veiligheidssystemen 41

Let op
9 Waarschuwing Driepuntsgordel
Zorg dat de veiligheidsgordels niet
door schoenen of voorwerpen met Bevestiging
scherpe randen beschadigd raken Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
klem komen te zitten. Oprolautoma‐ deren of aanbrengen van gordels)
ten vrijhouden van vuil. kan de gordelspanners in werking
stellen.
Gordelwaarschuwing
De voorstoelen zijn met een gordel‐ Geactiveerde gordelspanners zijn te
verklikker uitgerust, aangegeven voor herkennen aan de continu brandende
de bestuurdersstoel als controlelamp controlelamp v 3 76.
X in de toerenteller 3 76 en voor de Geactiveerde gordelspanners door
passagiersstoel in de middenconsole een werkplaats laten vervangen. Gor‐
3 74. delspanners worden slechts eenmaal
geactiveerd.
Gordelkrachtbegrenzers
De gordelkrachtbegrenzers van de Let op
voorstoelen beperken de krachten die Bevestig of monteer geen accessoi‐ Gordel uit de oprolautomaat trekken,
inwerken op de inzittenden, doordat res of andere voorwerpen die de zonder te verdraaien voor u langs ha‐
de gordels tijdens een botsing gelei‐ werking van de gordelspanners kun‐ len en de gesp in het slot steken.
delijk worden ontspannen. nen verstoren. Geen aanpassingen Heupgordel tijdens het rijden van tijd
aan onderdelen van de gordelspan‐ tot tijd strak trekken door aan de
Gordelspanners ners aanbrengen, anders vervalt de schoudergordel te trekken.
De veiligheidsgordels van de voor‐ typegoedkeuring van de auto.
stoelen worden bij een voldoende
zware frontale botsing of bij een aan‐
rijding van achteren strakgetrokken.
42 Stoelen, veiligheidssystemen

Demonteren Gebruik van de


veiligheidsgordel tijdens de
zwangerschap

Loszittende kleding belemmert het


strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐ Om de gordel los te maken, de rode
biele telefoons tussen de gordel en knop van het gordelslot indrukken.
uw lichaam leggen.
Veiligheidsgordels van 9 Waarschuwing
9 Waarschuwing achterbank
De heupgordel moet zo laag mo‐
De veiligheidsgordel van de middel‐
gelijk over het bekken lopen om
De gordel niet over harde of breek‐ ste zitplaats achterin kan alleen uit
druk op de buik te voorkomen.
bare voorwerpen in de zakken van het oprolmechanisme worden getrok‐
uw kleding laten lopen. ken als de rugleuning rechtop ver‐
grendeld is.
Gordelverklikker X 3 76.
Stoelen, veiligheidssystemen 43

Airbagsysteem Elke airbag treedt slechts eenmaal


in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
een werkplaats. Ook moeten even‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
tueel het stuurwiel, het instrumen‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐
Bij het afgaan worden de airbags bin‐ tingen, handgrepen en de stoelen
nen enkele milliseconden gevuld. worden vervangen.
Ook het leeglopen van de airbags
Geen aanpassingen in het airbag‐
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
systeem aanbrengen, anders ver‐
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐
valt de typegoedkeuring van de
merkt.
auto.
9 Waarschuwing Bij het ontplooien van de airbags kun‐ Er zijn ook waarschuwingsetiketten
nen ontsnappende hete gassen aangebracht aan beide zijden van de
Bij onoordeelkundige behandeling brandwonden veroorzaken. zonneklep aan passagierszijde.
kunnen de airbagsystemen op ex‐ Controlelamp v voor airbagsystemen Het frontairbagsysteem treedt in wer‐
plosieve wijze in werking treden. 3 76. king bij een voldoende krachtige aan‐
rijding aan de voorzijde. Het contact
Let op moet ingeschakeld zijn.
Ter hoogte van de middenconsole Frontaal airbagsysteem
bevindt zich de regelelektronica van Het frontairbagsysteem bestaan uit
het airbagsysteem en de gordel‐ een airbag in het stuurwiel en een air‐
spanners. In dit gebied geen mag‐ bag in het instrumentenpaneel aan de
netische voorwerpen plaatsen. passagierskant voorin. Ze zijn te her‐
Afdekkingen van airbags niet be‐ kennen aan het opschrift AIRBAG.
plakken of met andere materialen
bedekken.
44 Stoelen, veiligheidssystemen

Veiligheidsgordel correct omleg‐


gen en goed vastzetten. Alleen
dan kan de airbag bescherming
bieden.

Zijdelings airbagsysteem

De opgeblazen airbags vangen de De opgeblazen airbags vangen de


schok op waardoor het gevaar voor schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het bovenlichaam en hoofd letsel aan het bovenlichaam en de
van de inzittenden voorin de auto heupen bij een zijdelingse aanrijding
aanzienlijk afneemt. aanzienlijk afneemt.

9 Waarschuwing 9 Waarschuwing
Het zijairbagsysteem bestaat uit een
Alleen bij een correcte zitpositie is airbag in de rugleuning van beide Lichaamsdelen of voorwerpen uit
optimale bescherming mogelijk voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan het werkingsgebied van de airbag
3 36. het opschrift AIRBAG. houden.
Lichaamsdelen of voorwerpen uit Het zijairbagsysteem treedt in wer‐
het werkingsgebied van de airbag king bij een voldoende krachtige zij‐
houden. delingse aanrijding. Het contact moet
ingeschakeld zijn.
Stoelen, veiligheidssystemen 45

Let op De opgeblazen airbags vangen de


Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐ schok op waardoor het gevaar voor
zen gebruiken die voor de auto zijn letsel aan het hoofd bij een zijdelingse
goedgekeurd. De airbags niet afdek‐ aanrijding aanzienlijk afneemt.
ken.
9 Waarschuwing
Gordijnairbagsysteem
De hoofdairbags bestaan uit een air‐ Lichaamsdelen of voorwerpen uit
bag aan weerskanten in het dak‐ het werkingsgebied van de airbag
frame. Ze zijn te herkennen aan het houden.
opschrift AIRBAG op de dakstijlen. De haken aan de handgrepen van
Het gordijnairbagsysteem treedt in het dakframe zijn alleen geschikt
werking bij een voldoende krachtige om lichte kledingstukken, zonder U deactiveert het airbagsysteem van
zijdelingse aanrijding. Het contact kleerhangers, aan op te hangen. de voorpassagier met een slot aan de
moet ingeschakeld zijn. Geen voorwerpen in de kleding‐ rechterzijde van het instrumentenpa‐
stukken bewaren. neel.

Airbag deactiveren
Wanneer u een kindveiligheidssys‐
teem op de voorstoel gebruikt, moet
u het airbagsysteem van de passa‐
gier deactiveren. Het zijairbag- en het
gordijnairbagsysteem, de gordelvoor‐
spanners en alle airbagsystemen van
de bestuurder blijven actief.
46 Stoelen, veiligheidssystemen

Gebruik de contactsleutel om de po‐ Kans op dodelijk letsel voor een Raadpleeg onmiddellijk een werk‐
sitie te kiezen: volwassene op de passagiersstoel plaats indien geen van beide contro‐
*UIT = airbag van voorpassagier met gedeactiveerde airbag. lelampjes brandt.
is gedeactiveerd en gaat Verander de status alleen tijdens stil‐
niet af bij een aanrijding. stand terwijl de ontsteking is uitge‐
Controlelamp *UIT schakeld.
brandt voortdurend in de Status blijft actief tot de volgende ver‐
middenconsole. U kunt andering.
een kinderzitje aanbren‐
gen in overeenstemming Controlelamp airbag-deactivering
met de ta‐ 3 76.
bel Inbouwposities kin‐
derveiligheidssystemen
3 49. Er mag geen vol‐
wassen persoon op de
stoel van de voorpassa‐
gier vervoerd worden.
VAAN = airbag van voorpassagier Zolang de controlelamp *UIT niet
is actief. U mag geen kin‐ brandt, zal het airbagsysteem van de
derveiligheidssystemen passagiersstoel afgaan bij een aan‐
aanbrengen. rijding.
Indien beide conrolelampen tegelij‐
9 Gevaar kertijd branden zit er een storing in het
systeem. De systeemstatus wordt
Kans op dodelijk letsel voor een niet aangeduid; er mag niemand op
kind in een kinderzitje op de pas‐ de stoel van de voorpassagier ver‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐ voerd worden. Roep onmiddellijk de
bag. hulp van een werkplaats in.
Stoelen, veiligheidssystemen 47

Kinderveiligheidssyste‐ 9 Waarschuwing
derveiligheidssysteem vervoeren.
Geschikt zijn veiligheidssystemen die
men voldoen aan ECE 44-03 of
Wanneer een kinderveiligheids‐ ECE 44-04. Aangezien het voor kin‐
Wij bevelen het Opel kinderveilig‐ systeem op de passagiersstoel deren met een lichaamslengte tot
heidssysteem aan dat specifiek voor voorin wordt gebruikt, moeten de 150 cm zelden mogelijk is de gordel
montage in uw auto geschikt is. airbagsystemen voor de passa‐ correct te dragen, bevelen wij het ge‐
giersstoel voorin worden uitge‐ bruik van een geschikt kinderveilig‐
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐ schakeld; zo niet, dan kan het in
teem gebruikt, moet u de gebruikers- heidssysteem sterk aan, ook wan‐
werking treden van de airbags het neer dit op basis van de leeftijd van
en montagehandleiding én de instruc‐ leven van het kind in gevaar bren‐
ties bij het kinderveiligheidssysteem het kind niet meer wettelijk verplicht
gen. is.
opvolgen.
Dit is vooral van belang wanneer Het kinderveiligheidssysteem dat
Houd u altijd aan de plaatselijke of naar achteren gerichte kindervei‐
landelijke voorschriften. In sommige u gaat monteren, moet geschikt zijn
ligheidssystemen op de passa‐ voor het autotype.
landen is het gebruik van kindervei‐ giersstoel voorin worden gebruikt.
ligheidssystemen op bepaalde zit‐ Het kinderveiligheidssysteem moet
plaatsen verboden. op de correcte positie in de auto wor‐
Juiste systeem selecteren den gemonteerd.
De achterbank is de beste plaats om
een kinderveiligheidssysteem te be‐ Laat kinderen alleen aan de trottoir‐
vestigen. kant van de auto uit- en instappen.
Vervoer kinderen zo lang mogelijk te‐ Wanneer het kinderveiligheidssys‐
gen de rijrichting in. Hierdoor wordt de teem niet wordt gebruikt, moet u vast‐
nog erg zwakke ruggengraat van het zetten met een veiligheidsgordel of
kind bij een ongeval minder belast. verwijderen.
Kinderen tot een leeftijd van 12 jaar
en met een lichaamslengte tot
150 cm uitsluitend in een geschikt kin‐
48 Stoelen, veiligheidssystemen

Let op
Kinderveiligheidssystemen niet be‐
plakken of met andere materialen af‐
dekken.
Een kinderveiligheidssysteem dat
tijdens een aanrijding werd belast
moet worden vervangen.
Stoelen, veiligheidssystemen 49

Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem
Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen Op middelste zitplaats
Gewichts- of leeftijdsgroep geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag achterin achterin
Groep 0: tot 10 kg X U1 U2 U
of ca. 10 maanden
Groep 0+: tot 13 kg X U1 U2 U
of ca. 2 jaar
Groep I: 9 tot 18 kg X U1 U2 U
of ca. 8 maanden tot 4 jaar
Groep II: 15 tot 25 kg X X U U
of ca. 3 tot 7 jaar
Groep III: 22 tot 36 kg X X U U
of ca. 6 tot 12 jaar

1 = Alleen wanneer het airbagsysteem van de passagiersstoel vooraan is gedeactiveerd. Wanneer u het kinderveilig‐
heidssysteem met een driepuntsgordel vastzet, moet u de stoelhoogteverstelling in de hoogste stand zetten en de
gordel vóór het bovenste verankeringspunt langs laten lopen. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat
de gordel bij de gesp gespannen is.
2 = Stoel leverbaar met ISOFIX en Top-Tether-bevestigingssteunen 3 52.

U = Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.


X = Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
50 Stoelen, veiligheidssystemen

Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem


Op buitenste zitplaatsen Op middelste zitplaats
Gewichtsklasse Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel achterin achterin
Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL X
Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL X
D ISO/R2 X IL X
C ISO/R3 X IL X
Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL X
C ISO/R3 X IL X
B ISO/F2 X IL, IUF X
B1 ISO/F2X X IL, IUF X
A ISO/F3 X IL, IUF X

IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of
'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype.
IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd
voor deze gewichtsklasse.
X = Geen ISOFIX kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse.
Stoelen, veiligheidssystemen 51

ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid
A - ISO/F3 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse
9 tot 18 kg.
B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.
B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg.
C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot
13 kg.
D - ISO/R2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.
E - ISO/R1 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.
52 Stoelen, veiligheidssystemen

ISOFIX- Top-Tether-
kinderveiligheidssystemen bevestigingsogen
Top-tether-bevestigingsogen worden
aangeduid met het symbool : van
een kinderzitje.

Bevestig de voor de auto goedge‐


keurde ISOFIX-kinderveiligheidssys‐
temen aan de ISOFIX bevestigings‐ Aanvullend op de ISOFIX bevestiging
beugels. ISOFIX veiligheidssyste‐ zet u de Top-Tether-band vast aan de
men voor specifieke auto's worden in Top-Tether-bevestigingsogen. Daar‐
de tabel aangeduid met IL. bij moet de bijbehorende gordel tus‐
ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn sen de glijstangen van de hoofdsteun
aangeduid met een label op de rug‐ lopen.
leuning. ISOFIX kinderveiligheidssystemen
uit de universele categorie worden in
de tabel aangeduid met IUF.
Opbergen 53

Opbergen Opbergruimten Bekerhouders


Handschoenenkastje
Opbergruimten ............................. 53
Bagageruimte .............................. 57
Dakdragersysteem ....................... 62
Beladingsinformatie ..................... 63

De bekerhouders zitten in de midden‐


console.
Het handschoenenkastje is uitgerust
met een pennenhouder, een credit‐
cardhouder en een muntenhouder.
De tussenplank is uitneembaar.
Het handschoenenkastje tijdens het
rijden gesloten houden.
54 Opbergen

Afhankelijk van de versie zijn er be‐ Opbergruimte voor Zonnebrilhouder


kerhouders aanwezig onder de af‐
dekking in de middenconsole. Schuif
de afdekking naar achteren. Na het
opklappen van de tussenplank is er
ruimte voor het bewaren van flessen
3 55.

Naast het stuurwiel bevindt zich een Neerklappen en openen.


opbergvak.
Geen zware voorwerpen in het op‐
bergvakje leggen.

Er zitten extra bekerhouders in de


armsteun achterin. Klap de armsteun
omlaag.
Opbergen 55

Armsteun met Opbergruimte in achterste Opbergvak


opbergruimte armsteun middenconsole
Opbergruimte onder voorste Voorste console
armsteun

Klap de armsteun omlaag en open


het deksel.
Sluit het deksel voordat u de arm‐ In het opbergvak kunt u kleine voor‐
Druk op de toets om de armsteun om‐ steun omhoogklapt. werpen opbergen.
hoog te klappen. De armsteun moet Afhankelijk van de versie bevindt er
in de achterste stand staan. zich een bergruimte onder een afdek‐
king.
Schuif de afdekking naar achteren.
56 Opbergen

Achterste console

Onder de tussenplank bevindt zich


Druk de knop in om het frame van de nog een opbergvak. Klap de tussen‐
bekerhouder weg te halen. Het frame plank onhoog en zet deze vast in de Trek de lade eruit.
kan in het handschoenenkastje wor‐ verticale stand. Het frame van de be‐
den geplaatst. kerhouder kan weer als fleshouder Voorzichtig
worden geplaatst.
Niet gebruiken voor as of andere
gloeiende dingen.
Opbergen 57

Bagageruimte Veiligheidsgordels door zijdelingse


houders leiden om beschadiging te
De veiligheidsgordels van de buiten‐
ste zitplaatsen moeten in de bijbeho‐
voorkomen. Bij het neerklappen van rende geleiders zitten.
De rugleuning van de achterbank be‐
de rugleuningen de veiligheidsgor‐
staat uit twee delen. U kunt beide de‐
dels mee omlaagtrekken.
len neerklappen.
Trek aan één kant of beide kanten
Bagageruimte vergroten aan de ontgrendelingshendel en klap
Verwijder zo nodig de bagageruimte- de rugleuningen neer op de zitting.
afdekking.
Duw de hoofdsteunen omlaag door
de pal in te drukken en ingedrukt te
houden.
Klap de achterste armsteun omhoog.

De rugleuningen staan goed vergren‐


deld wanneer de rode merktekens
aan beide zijden dicht bij de ontgren‐
delingshendel niet meer zichtbaar
zijn.
De veiligheidsgordel uit de rugleu‐
ninggeleider nemen en achter de
houder plaatsen zoals afgebeeld in
de illustratie.
U klapt de rugleuningen weer om‐
hoog door deze zo ver rechtop te zet‐
ten dat ze hoorbaar vastklikken.
58 Opbergen

steken of door deze ca. 20 mm naar


9 Waarschuwing buiten te trekken en vervolgens los te
laten.
Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen Open het luik in de middelste
stevig op hun plaats vergrendeld
rugleuning van de achterbank
zijn alvorens te gaan rijden. Het
nalaten hiervan kan lichamelijk Klap de achterste armsteun neer.
letsel of schade aan de bagage of
de auto tot gevolg hebben bij hard
remmen of een botsing.

U kunt het gesloten luik vanuit de ba‐


gageruimte vergrendelen. Draai de
knop 90°:
knop = luik vergrendeld
horizontaal vanuit de zijkant van
de passagiersruimte
knop = luik niet vergrendeld
verticaal
Trek aan de handgreep en open het
luik.
Geschikt om lange en smalle voor‐
werpen te vervoeren.
Bij het te snel opklappen van de rug‐
leuning kan de veiligheidsgordel van Het luik moet na het omhoogklappen
de middelste zitplaats geblokkeerd vastklikken.
raken. Ontgrendel het oprolmecha‐
nisme door de veiligheidsgordel in te
Opbergen 59

Opbergruimte achter Demonteren Til de afdekking achteraan op en duw


deze vooraan omhoog.
Verwijder het deksel.
Met de in hoogte verstelbare afdek‐
king in de middelste of hoogste stand
kan de afdekking bagageruimte eron‐
der worden opgeborgen.
In hoogte verstelbare afdekking
3 60.

Vastmaken
Steek de afdekking in de zijgeleiders
en klap deze omlaag. Haak de op‐
Maak de ophangkoorden los uit de hangkoorden aan de achterklep.
Op beide knoppen drukken en de af‐
dekking neerklappen. achterklep.
Maximale belasting: 0,5 kg.

Bagageruimte-afdekking
Leg niets op de hoedenplank.
60 Opbergen

Vloerafdekking In hoogte verstelbare afdekking Hoger plaatsen


bagageruimte
Afdekking laadruimte

De in hoogte verstelbare afdekking Om de afdekking in een hogere stand


kan in drie posities worden geplaatst: te zetten moet de lus naar achteren
■ direct boven de vloerafdekplaat (1), getrokken worden en de achterrand
van de afdekking op de overeenkom‐
De afdekking laadruimte kan worden ■ in de middelste stand (2) stige steunen getild worden.
opgetild. De lus in de haak op de on‐ ■ in de bovenste stand (3).
derzijde van de afdekking van de
laadruimte draaien. Voorzichtig
Voorzichtig Zorg ervoor dat voor- en achter‐
zijde van de in hoogte verstelbare
Gebruik de haak alleen voor het afdekking op hetzelfde niveau
ophangen van de vloerafdekplaat worden bevestigd.
en de in hoogte verstelbare afdek‐
king.
Opbergen 61

Lager plaatsen Let op Sjorogen


■ Bij plaatsing in stand 2 of 3, kan de
ruimte tussen de vloerafdekplaat
en de in hoogte verstelbare afdek‐
king als bergruimte worden ge‐
bruikt.
■ De in hoogte verstelbare afdek‐
king kan worden opgetild en met
een band worden vastgehaakt als
deze in stand 1 of 2 wordt ge‐
plaatst.
■ Bij plaatsing in stand 2 wordt een
vrijwel vlakke laadvloer gecreëerd
indien de rugleuningen van de
Om de afdekking omlaag te brengen achterbank voorover zijn geklapt. De sjorogen dienen om voorwerpen
moet het bandje naar achteren wor‐ vast te zetten, bijv. met spanbanden
den getrokken en het gedeelte mid‐ ■ Het openen van de zijdeksels (bv.
voor het vervangen van een gloei‐ of een bagagenet.
denvoor van de afdekking tegelijker‐
tijd omlaaggeduwd worden. lamp van de achterverlichting) is
alleen mogelijk met de in hoogte
Voorzichtig verstelbare afdekking in stand 1
of 2.
In auto's uitgerust met een sub‐
woofer mag de in hoogte verstel‐ Voorzichtig
bare afdekking niet in de laagste
stand (1) worden geplaatst. Hier‐ De in hoogte verstelbare afdek‐
door zou de subwoofer kunnen king kan een gewicht dragen van
beschadigen. maximaal 100 kg.
62 Opbergen

Gevarendriehoek Verbanddoos Dakdragersysteem


Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Contact op‐
nemen met uw werkplaats voor meer
informatie.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dak‐
dragersysteem verwijderen wanneer
het niet wordt gebruikt.
Berg de gevarendriehoek op in de Berg de verbanddoos op in de op‐
ruimte achter de spanband aan de bergruimte achter de gevarendrie‐
Dakdrager monteren
rechterkant van de bagageruimte. hoek.
Afhankelijk van de uitrusting kan de De uitsparingen gebruiken om de af‐
gevarendriehoek in een opbergruimte dekking neer te klappen.
onder de vloerafdekplaat zijn opge‐ Afhankelijk van de uitrusting kan de
slagen. verbanddoos in de opbergruimte ach‐
ter zijn opgeslagen 3 59.
Opbergen 63

Gebruik een muntstuk om de afdek‐


king los te maken van elk bevesti‐
Beladingsinformatie ■ Gebruik de vier haken op de zij‐
wanden van de bagageruimte voor
gingspunt. het ophangen van draagtassen.
Maximale belasting: 5 kg per haak.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden tegen
te gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen
in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren geklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de bagageruimte-
■ Zware voorwerpen in de bagage‐ afdekking of op het instrumenten‐
ruimte tegen de rugleuningen leg‐ paneel en dek de sensor boven op
gen. Controleren of de rugleunin‐ het instrumentenpaneel niet af.
gen naar behoren zijn vergrendeld. ■ De bagage mag de bediening van
Bij stapelbare voorwerpen de pedalen, handrem, schakelhef‐
zwaarste voorwerpen onderop leg‐ boom en de bewegingsvrijheid van
gen. de bestuurder niet belemmeren.
■ Voorwerpen met spanbanden aan Geen losse voorwerpen in het inte‐
de sjorogen vastzetten 3 61. Be‐ rieur leggen.
vestig de in hoogte verstelbare af‐ ■ Niet met een geopende achterklep
dekking in de laagste stand (1) rijden.
3 60.
64 Opbergen

matig verdelen en goed met span‐


9 Waarschuwing banden vastzetten. Bandenspan‐
ning en rijsnelheid aan de bela‐
Controleer altijd of de lading in het dingstoestand aanpassen. Span‐
voertuig goed vastgezet is. Als dat banden regelmatig controleren en
niet het geval is, kunnen er voor‐ bijspannen.
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐ Niet sneller rijden dan 120 km/u.
ding of de auto veroorzaken. De toegestane daklast is 75 kg. De
dakbelasting is de som van het ge‐
■ Het nuttig draagvermogen is het wicht van het dakdragersysteem en
verschil tussen het maximaal toe‐ de lading.
laatbare totaalgewicht van de auto
(zie typeplaatje 3 202) en het EU-
leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagvermo‐
gen door de gegevens van uw auto
in de tabel Gewichten voorin deze
handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐
hogen het leeggewicht.
■ Rijden met daklading verhoogt de
zijwindgevoeligheid van de auto en
verslechtert het rijgedrag door het
hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
Instrumenten en bedieningsorganen 65

Instrumenten en Bedieningsorganen Stuurbedieningsknoppen


bedieningsorganen Stuurwielverstelling

Bedieningsorganen ...................... 65
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen ....................... 72
Informatiedisplays ........................ 82
Boordinformatie ........................... 88
Tripcomputer ................................ 92
Persoonlijke instellingen .............. 94
U kunt het infotainment-systeem, de
cruise control en een gekoppelde mo‐
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel biele telefoon bedienen met de knop‐
instellen, hendel omhoogbewegen en pen op het stuurwiel.
vergrendelen. Nadere informatie vindt u in de
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande infotainment-handleiding.
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ Cruise control 3 138.
len.
66 Instrumenten en bedieningsorganen

Verwarmd stuurwiel Claxon

De gedeelten van het stuurwiel die


specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
Druk op toets * om verwarming te sing van de handen zijn sneller warm j indrukken.
activeren. De activering wordt aange‐ en worden warmer dan de overige ge‐
duid door de led in de knop. deelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 124.
Instrumenten en bedieningsorganen 67

Wis-/wasinstallatie voorruit Instelbaar wisinterval Automatische wisfunctie met


regensensor
Voorruitwissers

Wisserhendel in stand P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐ P = automatische wisfunctie met
2 = snel ste wisinterval in te stellen: regensensor
1 = langzaam kort = draai het stelwiel om‐ De regensensor registreert de hoe‐
P = intervalwissen interval hoog veelheid neerslag op de voorruit en
§ = uit lang = draai het stelwiel om‐ stuurt automatisch de wissnelheid
Hendel omlaagduwen om wissers interval laag van de voorruitwisser aan.
één slag te laten maken wanneer de Als de wisfrequentie hoger is dan
voorruitwisser uitgeschakeld is. 20 seconden beweegt de ruitenwis‐
Niet inschakelen wanneer de voorruit serarm lichtjes naar beneden tot de
bevroren is. uitgangsstand.
Uitschakelen in wasstraten.
68 Instrumenten en bedieningsorganen

Instelbare gevoeligheid van de Hendel naar u toe trekken. Er wordt


regensensor sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐
systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of
tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw werden aangezet.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Wis-/wasinstallatie
Voorruit- en koplampsproeiers
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ achterruit
ligheid in te stellen:
lage = draai het stelwiel
gevoeligheid omlaag
hoge = draai het stelwiel
gevoeligheid omhoog
Instrumenten en bedieningsorganen 69

Druk de wipschakelaar in om de ach‐ Als de voorruitwisser aanstaat, wordt Een dalende temperatuur wordt on‐
terruitwisser aan te zetten: de achterruitwisser bij het inschake‐ middellijk aangeduid, een stijgende
bovenste stand = continue werking len van de achteruitversnelling auto‐ temperatuur met enige vertraging.
onderste stand = onderbroken matisch ingeschakeld.
werking U kunt deze functie in- of uitschakelen
middenstand = uit in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 94.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.

Buitentemperatuur

Als de buitentemperatuur tot 3 °C


daalt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Centre met Uplevel-display of
Hendel van u af duwen. Er wordt
Uplevel-Combi-display.
sproeiervloeistof op de achterruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen. 9 Waarschuwing
Niet inschakelen wanneer de achter‐ Ook bij een aanduiding van enkele
ruit bevroren is. graden boven 0 °C kan het weg‐
Uitschakelen in wasstraten. dek al beijzeld zijn.
70 Instrumenten en bedieningsorganen

Klok ■ Tijdopmaak instellen: Wijzigt de Elektrische aansluitingen


urenindicatie tussen 12 uur en 24
Datum en tijd worden op het uur.
Info-Display weergegeven.
■ Datumopmaak instellen: Wijzigt de
Datum en tijd instellen datumindicatie tussen MM/DD/
CONFIG-knop indrukken. Nu ver‐ JJJJ en DD.MM.JJJJ.
schijnt het menu Instellingen. ■ Tijd weergeven: Schakelt de tijds‐
Selecteer Tijd en datum. indicatie op het display in/uit.
■ RDS-synchronisatie: Het RDS-sig‐
naal van de meeste VHF-zenders
stelt automatisch de tijd in. De
RDS-tijdsynchronisatie kan enkele
minuten in beslag nemen. Som‐
mige zenders zenden geen correct
tijdsignaal uit. Het is dan raadzaam Er zit een 12 volt-aansluiting in de
de automatische tijdsynchronisatie voorste console.
uit te schakelen.
Persoonlijke instellingen 3 94.

Te selecteren instellingsopties:
■ Tijd instellen: Wijzigt de op het dis‐
play weergegeven tijd.
■ Datum instellen: Wijzigt de op het
display weergegeven datum.
Instrumenten en bedieningsorganen 71

Er zit een extra 12 volt-aansluiting in Aansteker


de achterconsole. Klap de afdekking
neer.
Het maximaal opgenomen vermogen
mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐ De losse asbak kan in de bekerhou‐
tische compatibiliteit voldoen aan de ders geplaatst worden.
DIN-norm VDE 40 839. De aansteker bevindt zich in de voor‐
ste console.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals laadtoestellen Aansteker induwen. Zodra de spiraal
of accu's. gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐
Aansluiting niet beschadigen door het trekken.
gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 124.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐
baar afval.
72 Instrumenten en bedieningsorganen

Waarschuwingslampen Kilometerteller Toerenteller


, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Bij sommige uitvoeringen draaien de
naalden van de instrumenten even tot
tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.

Snelheidsmeter
Op de onderste regel staat de afge‐ Geeft het motortoerental aan
legde afstand in kilometer. In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
Voorzichtig
legde weg sinds de laatste reset.
Als de naald in het rode gebied
Op nul zetten door, bij ingeschakelde komt, betekent dit dat het maxi‐
ontsteking, de resetknop enkele se‐ maal toegestane toerental wordt
conden in te drukken. overschreden. Gevaar voor de
motor.
Aanduiding van de rijsnelheid.
Instrumenten en bedieningsorganen 73

Brandstofmeter Koelvloeistoftemperatuur‐ Voorzichtig


meter
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.

Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
Geeft het brandstofpeil in de tank standigheden, kan het aangegeven
aan. vervangingsinterval van de motorolie
Geeft de koelvloeistoftemperatuur en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Bij een te laag brandstofpeil brandt aan.
controlelamp i. Meteen tanken linker = motor nog niet op be‐
wanneer deze knippert. gedeelte drijfstemperatuur
Tank nooit leegrijden. middelste = normale bedrijfstem‐
Door brandstofresten in de tank kan gedeelte peratuur
de hoeveelheid brandstof die kan rechter = koelvloeistoftempe‐
worden bijgetankt kleiner zijn dan de gedeelte ratuur te hoog
gespecificeerde tankinhoud.
74 Instrumenten en bedieningsorganen

wingscode op het Driver Information


Center. Laat de motorolie en het olie‐
filter binnen een week of 500 km door
een werkplaats vervangen (wat het
eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 82.
Service-informatie 3 199.

Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
Het Uplevel- of Uplevel-Combi-dis‐ Druk op de knop MENU om schrijving geldt voor alle instrument‐
play geeft de resterende levensduur Informatiemenu voertuig te kiezen. uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
van de olie aan in het Informatiemenu Draai het stelwiel naar de stand rusting kan de plaats van de contro‐
voertuig. Resterende levensduur olie. lelampjes variëren. Bij het inschake‐
In het Midlevel-display wordt de res‐ len van de ontsteking lichten de
Bij het verversen van de olie moet het meeste controlelampen korte tijd op
terende levensduur van de motorolie systeem altijd worden teruggezet om
aangegeven door controlelamp I, bij wijze van functietest.
goed te kunnen werken. De hulp van
waarbij het contact moet aanstaan, een werkplaats inroepen. Betekenis kleuren controlelampen:
terwijl de motor niet draait. rood = gevaar, belangrijke her‐
Druk voor het resetten op de toets
U selecteert het menu en de functie SET/CLR. Daarom moet het contact bereik innering
met de toetsen op de richtingaanwij‐ aanstaan terwijl de motor niet draait. geel = waarschuwing, aanwij‐
zerhendel. zing, storing
Wanneer het systeem heeft berekend groen = inschakelbevestiging
Om de resterende levensduur van de dat de gebruiksduur van de motorolie
motorolie te bekijken: blauw = inschakelbevestiging
is verstreken, verschijnt Motorolie bereik
spoedig verversen of een waarschu‐ wit = inschakelbevestiging
Instrumenten en bedieningsorganen 75

Controlelampen in de instrumentengroep
76 Instrumenten en bedieningsorganen

Controlelampen in de Gloeilamp vervangen 3 166, zeke‐ Bij het inschakelen van de ontsteking
middenconsole ringen 3 173. brandt de controlelamp ca.
Richtingaanwijzers 3 107. 4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
Gordelverklikker storing in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
Gordelverklikker op de bags en gordelspanners gaan moge‐
voorstoelen lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
X van de bestuurdersstoel brandt of Geactiveerde gordelspanners of air‐
knippert rood. bags worden aangeduid door aan‐
k van de passagiersstoel voorin houdend branden van v.
brandt of knippert rood wanneer de
stoel bezet is. 9 Waarschuwing
Brandt Oorzaak van de storing onmiddel‐
Richtingaanwijzer Na het inschakelen van de ontste‐ lijk door een werkplaats laten ver‐
O brandt of knippert groen. king, totdat de veiligheidsgordel is helpen.
omgedaan.
Brandt korte tijd Gordelspanners, airbagsysteem
Knippert 3 40, 3 43.
De parkeerlichten zijn ingeschakeld. Na het starten van de motor gedu‐
rende maximaal 100 seconden totdat
Knippert de gordel is vastgemaakt. Airbag-deactivering
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ V brandt geel.
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of Airbag en gordelspanners Airbag voorpassagier is geactiveerd.
bijbehorende zekering defect, rich‐ v brandt rood. * brandt geel.
tingaanwijzer aanhanger defect.
Instrumenten en bedieningsorganen 77

Airbag voorpassagier is gedeacti‐ Multifunctionele Er wordt bovendien een waarschu‐


veerd 3 45. wingstekst of een waarschuwings‐
controlelamp code weergegeven.
9 Gevaar Z brandt of knippert geel. De auto heeft een onderhoudsbeurt
Brandt na het inschakelen van de ont‐ nodig.
Levensgevaar voor kinderen in steking en dooft vlak na het starten De hulp van een werkplaats inroepen.
een kinderveiligheidssysteem te‐ van de motor.
zamen met een geactiveerde air‐ Boordinformatie 3 88.
bag op de passagiersstoel voorin. Brandt bij een draaiende motor
Levensgevaar voor volwassenen Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ Rem- en
bij een buiten werking gestelde teem. De toegestane emissiewaar‐ koppelingssysteem
airbag van de passagiersstoel den worden mogelijk overschreden.
voorin. Onmiddellijk hulp van een werkplaats Rem- en koppelingsvloeistofpeil
inroepen.
& brandt rood.
Laadsysteem Knippert bij een draaiende Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
p brandt rood. motor te laag 3 162.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ Storing die schade aan de katalysator
steking en dooft vlak na het starten kan veroorzaken. Gas terugnemen 9 Waarschuwing
van de motor. totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐ Stoppen. De auto meteen stilzet‐
Brandt bij een draaiende motor roepen. ten. De hulp van een werkplaats
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt inroepen.
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. De rembekrachti‐ Service-indicatie Brandt nadat de ontsteking is inge‐
ger werkt eventueel niet meer. De g brandt geel. schakeld en de handbediende hand‐
hulp van een werkplaats inroepen. rem is aangetrokken 3 133.
78 Instrumenten en bedieningsorganen

Pedaal bedienen Knippert


9 Waarschuwing
- brandt of knippert geel. Elektrische handrem is niet helemaal
Het koppelingspedaal moet worden aangetrokken of losgezet. Schakel de Oorzaak van de storing onmiddel‐
ingetrapt om de motor te starten. ontsteking in, trap het rempedaal in lijk door een werkplaats laten ver‐
Stop/Start-systeem 3 124. en probeer het systeem te resetten helpen.
door de elektrische handrem eerst los
Brandt te zetten en daarna aan te trekken.
Rempedaal moet worden bediend om Blijft m knipperen, rijd dan niet door Antiblokkeersysteem
de elektrische handrem los te zetten en roep de hulp van een werkplaats (ABS)
3 133. in. u brandt geel.
Knippert Brandt na het inschakelen van de ont‐
Het koppelingspedaal moet worden
Elektrische handrem steking enkele seconden. Het sys‐
bediend om de motor te starten defect teem is na het doven van het contro‐
3 123. lelampje klaar voor gebruik.
j brandt of knippert geel.
Als de controlelamp na enkele secon‐
Brandt den niet dooft of als tijdens de rit gaat
Elektrische handrem branden, dan zit er een storing in het
De elektrische handrem werkt niet op‐
m brandt of knippert rood. timaal 3 133. ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
Brandt Knippert regeling.
Elektrische handrem is aangetrokken De elektrische handrem zit in de ser‐ Antiblokkeersysteem 3 132.
3 133. vice-modus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze Opschakelen
los om de rem te resetten.
[ brandt groen of verschijnt als sym‐
bool op het Driver Information Centre
met Uplevel-Display of Uplevel-
Combi-Display.
Instrumenten en bedieningsorganen 79

Voor zuinig rijden wordt opschakelen Brandt groen Elektronische


aanbevolen. Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Stuurbekrachtiging
Brandt geel Het systeem wordt gedeactiveerd.
c brandt geel. Geen wegbelijning herkend.
Gaat branden met verminderde Knippert geel Elektronische stabiliteits‐
stuurbekrachtiging Systeem herkent een onbedoelde regeling en Traction
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
verandering van rijstrook. Control-systeem
teem. De controlelamp gaat uit wan‐ b brandt of knippert geel.
neer het systeem is afgekoeld. Ultrasoonparkeerhulp
Stop/Start-systeem 3 124. r brandt geel. Brandt
Storing in het systeem Er zit een storing in het systeem. Ver‐
Gaat branden met der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
of kan echter afhankelijk van de staat
uitgeschakelde
Storing door vervuilde of met sneeuw van het wegdek verslechteren.
stuurbekrachtiging of ijs bedekte sensoren
Storing in het stuurbekrachtigings‐ Oorzaak van de storing onmiddellijk
systeem. De hulp van een werkplaats of door een werkplaats laten verhelpen.
inroepen. Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron Knippert
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐ Het systeem is actief ingeschakeld.
Lane Departure Warning teem weer normaal. Het motorvermogen kan worden be‐
) brandt groen of geel of knippert grensd en de auto kan automatisch
Oorzaak van de systeemstoring on‐ iets worden afgeremd.
geel. middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 141.
80 Instrumenten en bedieningsorganen

Elektronische stabiliteitsregeling Brandt Knippert


(ESC) 3 135, Traction Control-sys‐ Het dieselpartikelfilter is vol. Start het Storing in het systeem of montage
teem 3 135. regeneratieproces zo spoedig moge‐ van een wiel zonder druksensor (bijv.
lijk. reservewiel). Na 60–90 seconden
Traction Control-systeem Knippert
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
UIT Het maximale vulniveau van het filter
k brandt geel. is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
Motoroliedruk
Het systeem wordt gedeactiveerd.
te voorkomen. I brandt rood.
Roetfilter 3 127, Stop-startsysteem Brandt na het inschakelen van de ont‐
Voorverwarming 3 124. steking en dooft vlak na het starten
! brandt geel. van de motor.
De voorverwarming is geactiveerd. Bandenspanningscontro‐ Brandt bij een draaiende motor
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld. lesysteem
w brandt of knippert geel. Voorzichtig
Roetfilter Brandt Motorsmering wordt mogelijk on‐
% brandt of knippert geel. derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
Banden verliezen spanning. Meteen
ven tot motorschade en/of tot het
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐ stoppen en bandenspanning contro‐
blokkeren van de aandrijfwielen.
nereerd worden. leren.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het 1. Koppelingspedaal bedienen.
motortoerental zo mogelijk niet onder 2. Versnellingsbak in neutrale stand
2000 omw/min dalen. zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
Instrumenten en bedieningsorganen 81

3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ Knippert Grootlicht


stroom verlaten zonder hierbij an‐ Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
dere weggebruikers te hinderen. C brandt blauw.
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
4. Contact uitschakelen. rijden. Brandt wanneer het grootlicht aan is,
tijdens een lichtsignaal 3 101 of wan‐
Katalysator 3 128.
9 Waarschuwing neer het grootlicht aan is met groot‐
Dieselbrandstofsysteem ontluchten lichtassistentie of intelligent verlich‐
3 165. tingssysteem 3 103.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder. Tijdens een Autostop Startbeveiliging Grootlichtassistentie
werkt de rembekrachtigingseen‐ d knippert geel. l brandt groen.
heid nog altijd.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐ De grootlichtassistentie of het intelli‐
Verwijder de sleutel niet voordat tor kan niet worden gestart.
de auto stilstaat, anders kan het gent verlichtingssysteem is geacti‐
stuurslot onverwacht ingescha‐ veerd 3 101, 3 103.
keld worden. Motorvermogen
verminderd Adaptief rijlicht (AFL)
Het oliepeil controleren alvorens de
# brandt geel. f brandt of knippert geel.
hulp van een werkplaats in te roepen
3 160. Het motorvermogen is beperkt. De Brandt
hulp van een werkplaats inroepen.
Storing in het systeem.
Te laag brandstofpeil De hulp van een werkplaats inroepen.
i brandt of knippert geel. Rijverlichting
8 brandt groen. Knippert
Brandt De rijverlichting is ingeschakeld Systeem overgeschakeld op symme‐
Peil in brandstoftank is te laag. 3 100. trisch dimlicht.
82 Instrumenten en bedieningsorganen

Controlelamp f knippert na het in‐


schakelen van de ontsteking ca.
Cruise control Informatiedisplays
4 seconden om u eraan te herinneren m brandt wit of groen.
dat het systeem is geactiveerd
Driver Information Centre
3 103. Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Automatische verlichting 3 101.
Brandt groen
Mistlamp Een bepaalde snelheid wordt opge‐
slagen.
> brandt groen.
Cruise control 3 138.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 108.
Portier open
Mistachterlicht h brandt rood.
r brandt geel. Een portier of de achterklep is ge‐
Het mistachterlicht is ingeschakeld opend. Het Driver Information Centre (DIC)
3 108. zit in de instrumentengroep tussen
snelheidsmeter en toerenteller. Be‐
schikbaar als Midlevel-, Uplevel- of
Niveau sproeiervloeistof te Uplevel-Combi-display.
laag
G brandt geel.
Het niveau van de sproeiervloeistof is
te laag.
Sproeiervloeistof 3 162.
Instrumenten en bedieningsorganen 83

Menu’s en functies selecteren


U selecteert de menu’s en functies
met de knoppen op de richtingaanwij‐
zerhendel.

In het Uplevel-display kunnen via de In het Uplevel-Combi-display kunnen


knop Menu de volgende hoofdmenu's de menu's worden geselecteerd via
worden geselecteerd: de knop Menu, aangegeven door
■ Informatiemenu voertuig symbolen in de bovense regel van de
display:
■ Informatiemenu dagteller/brandst. Druk op de knop MENU om van menu
X = Informatiemenu voertuig
W = Informatiemenu dagteller/ te wisselen of om vanuit een sub‐
menu één niveau terug te gaan.
brandst.
Sommige van de weergegeven func‐
ties afhankelijk van de vraag of de
auto rijdt of stilstaat, andere functies
zijn alleen actief als de auto rijdt.
Persoonlijke instellingen 3 94. Op‐
geslagen instellingen 3 22.
84 Instrumenten en bedieningsorganen

Druk op de knop SET/CLR om een Mogelijke submenu's voor de vol‐


functie te kiezen of om een bericht te gende functies:
bevestigen. ■ Eenheid: u kunt de eenheden op de
displays wijzigen
Informatiemenu voertuig
■ Bandenspanning: controleert de
Druk op de knop MENU om de
bandenspanning van alle banden
Informatiemenu voertuig te selecte‐
onder het rijden 3 148
ren, of selecteer X op het Uplevel-
Combi-display. ■ Resterende levensduur van olie:
geeft aan wanneer de motorolie
Draai aan het stelwiel om een van de
ververst en het filter vervangen
submenu’s te kiezen. Druk ter beves‐
moet worden 3 73
tiging op de knop SET/CLR.
Draai aan het stelwiel om een menu- ■ Snelheidswaarschuwing: bij over‐
optie te markeren of om een nume‐ schrijding van ingestelde snel‐
rieke waarde in te stellen. heidslimiet klinkt er een geluidssig‐
naal
■ Verkeersbordherkenning: geeft
herkende verkeersborden weer
voor het huidige gedeelte van de
route 3 143
■ De indicatie afstand tot voorligger:
toont de afstand tot een bewe‐
gende voorligger 3 141

Volg de instructies in de submenu’s.


Instrumenten en bedieningsorganen 85

Graphic-Info-Display,
Color-Info-Display
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐
tie heeft het voertuig een Graphic- of
een Colour-Info-Display. Het Info-
Display bevindt zich in het instrumen‐
tenpaneel boven het infotainment-
systeem.

Graphic-Info-Display

Selectie en aanduiding kunnen afwij‐ ■ Dagteller 1


ken in Midlevel-, Uplevel-, en Uplevel- ■ Dagteller 2
Combi-display.
■ Digitale snelheid
Informatiemenu dagteller/ Dagteller 2 en digitale snelheid zijn
brandst. alleen beschikbaar bij auto’s met een
Druk op de knop MENU om de Uplevel- of Uplevel-Combi-display.
Informatiemenu dagteller/brandst. te Bij auto’s met een boordcomputer zijn
selecteren, of selecteer W op het meer submenu’s beschikbaar.
Uplevel-Combi-display. Informatiemenu dagteller/brandstof,
Draai aan het stelwiel om een van de tripcomputer 3 92.
submenu’s te kiezen. Druk ter beves‐ Afhankelijk van het infotainmentsys‐
tiging op de knop SET/CLR. teem is het Graphic-Info-Display in
twee versies leverbaar.
86 Instrumenten en bedieningsorganen

Colour-Info-Display ■ boordinformatie 3 88
■ persoonlijke instellingen 3 94
De getoonde informatie en de weer‐
gave ervan hangen af van de uitvoe‐
ring van de auto en de geselecteerde
instellingen.

Menu's en instellingen
selecteren
Via het display krijgt u toegang tot de
menu's en instellingen.
Graphic-Info-Display geeft aan:
■ tijd 3 70 Het Colour-Info-Display geeft in kleur
■ buitentemperatuur 3 69 weer:
■ datum 3 70 ■ tijd 3 70
■ Infotainmentsysteem, zie beschrij‐ ■ buitentemperatuur 3 69
ving in de handleiding van het Info‐ ■ datum 3 70
tainmentsysteem
■ Infotainmentsysteem, zie beschrij‐
■ persoonlijke instellingen 3 94 ving in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem
■ navigatie, zie beschrijving in de
handleiding van het Infotainment‐
systeem
■ systeeminstellingen
Instrumenten en bedieningsorganen 87

U maakt uw selecties via: Multifunctionele knop Druk op de knop en houd deze enkele
■ de menu's De multifunctionele toets is het cen‐ seconden vast om de gehele invoer
trale bedieningselement voor de me‐ te wissen.
■ de functietoetsen en de multifuncti‐
nu's: Persoonlijke instellingen 3 94.
onele toets van het infotainment-
systeem Draaien Opgeslagen instellingen 3 22.
■ Voor het markeren van een menu‐
Selecteren met het infotainment- optie
systeem
■ Voor het instellen van een nume‐
rieke waarde of het weergeven van
een menuoptie
Drukken (op de buitenste ring)
■ Voor het selecteren of activeren
van de gemarkeerde optie
■ Voor het bevestigen van de inge‐
stelde waarde
■ Voor het in-/uitschakelen van een
systeemfunctie
BACK-knop
Druk op de toets om:
Selecteer een functie via de knoppen
van het infotainment-systeem. Het ■ een menu te verlaten zonder de in‐
menu van de geselecteerde functie stellingen te wijzigen
wordt weergegeven. ■ vanuit een submenu naar een ho‐
U gebruikt de multifunctionele toets ger menuniveau terug te keren
voor het selecteren en bevestigen ■ het laatste teken van een teken‐
van een item. reeks te wissen
88 Instrumenten en bedieningsorganen

Boordinformatie Boordinformatie op Midlevel- Nr. Boordinformatie


display 6 Bedien de rem om de
Berichten worden voornamelijk weer‐ elektrische handrem los te
gegeven op het Driver Information zetten
Centre (DIC); in sommige gevallen
7 Draai aan het stuurwiel, schakel
samen met een waarschuwingszoe‐
het contact uit en weer in
mer.
9 Draai aan het stuurwiel, start de
motor opnieuw
12 Auto overbeladen
13 Compressor oververhit
15 Derde remlicht defect
16 Remlicht defect
De boordinformatie verschijnt in de 17 Koplampverstelling defect
vorm van cijfercodes. 18 Linker dimlicht defect
Nr. Boordinformatie 19 Mistachterlicht defect
2 Geen handzender herkend, 20 Rechter dimlicht defect
Druk op de knop SET/CLR, de knop bedien de koppeling om
opnieuw te starten 21 Zijmarkeringslicht links defect
MENU of draai aan het stelwiel om
een bericht te bevestigen. 3 Koelvloeistofpeil te laag 22 Zijmarkeringslicht rechts defect

4 Airconditioning UIT 23 Achteruitrijlicht defect

5 Stuurwiel is geblokkeerd 24 Kentekenverlichting defect


25 Richtingaanwijzer linksvoor
defect
Instrumenten en bedieningsorganen 89

Nr. Boordinformatie Nr. Boordinformatie Nr. Boordinformatie


26 Richtingaanwijzer linksachter 50 Geactiveerde voetgangersbe‐ 67 Service stuurslot
defect scherming, reset motorkap 68 Service stuurbekrachtiging
27 Richtingaanwijzer rechtsvoor 53 Draai tankdop vast 69 Service wielophanging
defect 54 Water in dieselbrandstoffilter 70 Service niveauregeling
28 Richtingaanwijzer rechtsachter 55 Roetfilter is vol 3 127
defect 71 Service achteras
56 Ongelijke bandenspanning op 74 Service AFL
29 Controleer remlicht aanhanger vooras
30 Controleer achteruitrijlicht 75 Service airconditioning
57 Ongelijke bandenspanning op
aanhanger achteras 76 Service dodehoekdetectiesys‐
31 Controleer linker richtingaanwij‐ teem
58 Banden zonder TPMS-
zer aanhanger sensoren herkend 77 Service Lane Departure
32 Controleer rechter richtingaan‐ Warning
59 Open en sluit portierruit
wijzer aanhanger bestuurder 78 Service voetgangersbescher‐
33 Controleer mistachterlicht ming
60 Open en sluit portierruit
aanhanger voorpassagier 79 Vul motorolie bij
34 Controleer achterlicht 61 Open en sluit portierruit 81 Service versnellingsbak
aanhanger linksachter 82 Vervang motorolie binnenkort
35 Vervang batterij in handzender 62 Open en sluit portierruit 83 Service adaptieve cruise
48 Reinig dodehoekdetectiesys‐ rechtsachter control
teem 65 Poging tot diefstal 84 Motorvermogen beperkt
49 Lane Departure Warning werkt 66 Service diefstalalarmsysteem
niet 94 Parkeerstand inschakelen
voordat u de auto verlaat
90 Instrumenten en bedieningsorganen

Nr. Boordinformatie Boordinformatie op het Uplevel- ■ Cruise control


95 Service airbag display of Uplevel-Combi- ■ Obstakeldetectiesystemen
display ■ Verlichting, gloeilampen vervangen
128 Motorkap open
■ Wis-/wasinstallatie
134 Storing parkeerhulp, reinig
bumper ■ Portieren, ruiten
136 Service parkeerhulp ■ Handzender
■ Veiligheidsgordels
145 Controleer sproeiervloeistof‐
peil. ■ Airbagsystemen
174 Accu uitgeput ■ Motor en versnellingsbak
258 Parkeerhulp uit ■ Bandenspanning
■ Roetfilter
■ Accu

De boordinformatie verschijnt in de Boordinformatie op het


vorm van teksten. Volg de instructies Colour-Info-Display
van deze teksten. Sommige belangrijke berichten ver‐
schijnen tevens op het
Het display toont teksten over de vol‐
Colour-Info-Display. Druk op de mul‐
gende onderwerpen:
tifunctionele knop om een bericht te
■ Vloeistofniveaus bevestigen. Sommige berichten ver‐
■ Diefstalalarmsysteem schijnen slechts enkele seconden
■ Remmen lang als pop-up.
■ Rijsystemen
■ Rijregelsystemen
Instrumenten en bedieningsorganen 91

Geluidssignalen ■ Bij een onbedoelde rijstrookwissel. stoelverwarming, achterruitver‐


■ Na het inschakelen van de achter‐ warming of andere hoofdverbrui‐
Bij het starten van de motor of uitversnelling en het uittrekken van kers.
tijdens het rijden het draagsysteem achterzijde. 2. Laad de accu op door een tijdje te
Er klinkt slechts één geluidssignaal ■ Als het roetfilter de maximale ver‐ rijden of met een oplaadapparaat.
tegelijk. zadigingsgraad bereikt. Het waarschuwingsbericht of de
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ waarschuwingscode verdwijnen na‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐ Bij het parkeren van de auto en/ dat de motor twee keer na elkaar is
oriteit boven alle andere geluidssig‐ of het openen van het gestart zonder een spanningsval.
nalen. bestuurdersportier Als de accu niet kan worden opgela‐
■ Wanneer de veiligheidsgordel niet ■ Als de contactsleutel nog in het den, moet u de oorzaak van de sto‐
wordt gedragen. contactslot steekt. ring in een werkplaats laten verhel‐
■ Bij ingeschakelde buitenverlichting. pen.
■ Wanneer bij het wegrijden een van
de portieren of de achterklep niet
goed gesloten is. Tijdens een Autostop
■ Als het bestuurdersportier geopend
■ Wanneer u met aangetrokken
is.
handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
■ Wanneer een geprogrammeerde Batterijspanning
snelheid of snelheidslimiet wordt Wanneer de accuspanning laag is,
overschreden. verschijnt er een waarschuwingsbe‐
■ Er verschijnt een waarschuwings‐ richt of waarschuwing code 174 in het
tekst of waarschuwingscode op het Driver Information Centre.
Driver Information Centre. 1. Schakel onmiddellijk alle elektri‐
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ sche verbruikers uit die niet nodig
stakel herkent. zijn voor een veilige rit, zoals de
92 Instrumenten en bedieningsorganen

Tripcomputer ■ Dagteller 1
■ Dagteller 2
U selecteert de menu’s en functies ■ Actieradius
met de knoppen op de richtingaanwij‐ ■ Gemiddeld verbruik
zerhendel.
■ Momentaan verbruik
■ Gemiddelde snelheid
■ Digitale snelheid
Informatiemenu dagteller/brandst. op
Uplevel-Combi-display
Draai aan het stelwiel om de subme‐
Informatiemenu dagteller/brandst. op nu's te kiezen:
Uplevel-display
Draai aan het stelwiel om een van de
submenu’s te kiezen:

Druk op MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren, of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.

■ Dagteller 1
■ Gemiddeld verbruik
Instrumenten en bedieningsorganen 93

■ Gemiddelde snelheid ■ Digitale snelheid Dagteller


■ Actieradius De dagteller geeft de afgelegde af‐
■ Momentaan verbruik stand vanaf een bepaalde reset weer.
De twee dagtellers zijn onafhankelijk
Dagteller 1 en 2 selecteerbaar.
U kunt de informatie van de twee dag‐
tellers in elke modus onafhankelijk
Actieradius
van elkaar resetten, zodat u de af‐ De actieradius wordt berekend op ba‐
standen van verschillende ritten kunt sis van de aanwezige tankinhoud en
bekijken. het momentane verbruik. Op het dis‐
play verschijnen gemiddelde waar‐
Voor het resetten drukt u op de reset‐ den.
knop of u drukt de knop SET/CLR en‐
kele seconden in. Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
■ Dagteller 2 radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
■ Gemiddeld verbruik
Wanneer het brandstofpeil in de tank
■ Gemiddelde snelheid
laag is, verschijnt er bij auto’s met een
Uplevel- of Uplevel-Combi-display
een bericht.
Wanneer de tank onmiddellijk moet
worden bijgevuld, verschijnt er een
waarschuwingscode of waarschu‐
wingsbericht bij auto’s met een Mid‐
level-, Uplevel- en Uplevel-Combi-
display.
Bovendien gaat de controlelamp i
in de brandstofmeter branden of knip‐
peren 3 81.
94 Instrumenten en bedieningsorganen

Gemiddeld verbruik Persoonlijke Persoonlijke instellingen in het


Weergave van het gemiddelde ver‐
instellingen Graphic-Info-Display
bruik. De meting kan altijd opnieuw
worden ingesteld en begint met een
standaardwaarde. U kunt het gedrag van de auto op uw
wensen afstemmen door de instellin‐
Voor het resetten drukt u de knop gen in het Info-display te wijzigen.
SET/CLR enkele seconden in.
Sommige persoonlijke instellingen
Momentaan verbruik kunnen voor verschillende bestuur‐
Weergave van het actuele verbruik. ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen. Opgeslagen in‐
Gemiddelde snelheid stellingen 3 22.
Weergave van de gemiddelde snel‐ Afhankelijk van het uitrustingsniveau
heid. De meting kan op elk moment en de specifieke regelgeving in uw
opnieuw worden gestart. land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies mogelijk niet CONFIG-knop indrukken. Nu ver‐
Voor het resetten drukt u de knop
aanwezig. schijnt het menu Instellingen.
SET/CLR enkele seconden in.
Sommige functies worden alleen
Digitale snelheid weergegeven of zijn alleen actief bij
Digitale weergave van de huidige een draaiende motor.
snelheid.
Instrumenten en bedieningsorganen 95

Instellingen sportmodus Telefooninstellingen


U kunt de functies kiezen die in de Zie beschrijving voor het Infotain‐
sportmodus worden geactiveerd mentsysteem in de handleiding bij het
3 136. Infotainmentsysteem
■ Sportieve vering: Demping wordt
Auto-instellingen
stugger.
■ Sportieve prestaties aandrijflijn:
Gasaanname en schakelkarakte‐
ristieken worden sneller.
■ Sportieve besturing: de stuurbe‐
krachtiging werkt minder goed.
De volgende instellingen kunnen wor‐ ■ Andere kleur verlichting
den geselecteerd door aan de multi‐ hoofdinstr.: Instrumentenverlich‐
functionele knop te draaien en deze ting verandert van kleur.
in te drukken:
Talen (Languages)
■ Instellingen sportmodus Selectie van de gewenste taal.
■ Talen (Languages)
Tijd en datum ■ Klimaat en luchtkwaliteit
■ Tijd en datum
Zie klok 3 70. Autom. ventilatorsnelheid: Wijzigt
■ Radio-instellingen
de ventilatorregeling. De gewij‐
■ Telefooninstellingen Radio-instellingen
zigde instelling wordt actief nadat
■ Auto-instellingen Zie beschrijving voor het Infotain‐ het contact uit- en vervolgens weer
mentsysteem in de handleiding bij het ingeschakeld wordt.
In de bijbehorende submenu’s kunt Infotainmentsysteem
u de volgende instellingen wijzigen: Klimaatregelingsmodus: Activeert
of deactiveert de koeling iedere
96 Instrumenten en bedieningsorganen

keer dat het contact wordt inge‐ Pers. inst. voor bestuurder: Acti‐ Geen vergr. bij portier open: Acti‐
schakeld of hanteert de laatst ge‐ veert of deactiveert persoonlijke in‐ veert of deactiveert de automati‐
kozen instelling. stellingen. sche portiervergrendelingsfunctie
Automatische ontwaseming: on‐ Wis auto. achter in achteruit: Acti‐ wanneer een portier openstaat.
dersteunt het ontvochtigen van de veert of deactiveert de automati‐ Vertr. portiervergrendeling: Acti‐
voorruit door het automatisch se‐ sche achterruitwisser bij het in‐ veert of deactiveert de vertraagde
lecteren van de vereiste instellin‐ schakelen van de achteruitversnel‐ portiervergrendelingsfunctie.
gen en de automatische aircomo‐ ling. ■ Vergr., ontgr., start op afstand
dus. ■ Parkeerhulp / Botsdetectie Feedb ontgr. op afstand: Activeert
Autom. achterruitverwarming: Acti‐ Parkeerhulp: Activeert of deacti‐ of deactiveert het alarmknipper‐
veert de automatische achterruit‐ veert de ultrasoonparkeerhulp. lichtsignaal bij het ontgrendelen.
verwarming.
■ Buitenverlichting Portierontgr. op afstand: Wijzigt de
Duur tijdens uitstappen: Activeert configuratie om alleen het bestuur‐
of deactiveert de uitstapverlichting dersportier of de hele auto te ont‐
en wijzigt de duur ervan. grendelen.
Buitenverlichting bij ontgr.: Acti‐ Autom. portiervergrendeling: Acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐ veert of deactiveert de automati‐
verlichting. sche hervergrendeling na het ont‐
grendelen zonder de auto te ope‐
■ Portiervergrendeling nen.
Automatische portierontgr.: Acti‐ ■ Fabrieksinstellingen herstellen
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie Fabrieksinstellingen herstellen:
na uitschakeling van het contact. Hervat alle standaardinstellingen.
■ Comfortinstellingen Automatische portiervergr.: Acti‐
Volume geluidssignaal: Wijzigt het veert of deactiveert de automati‐
volume van geluidssignalen. sche portiervergrendelingsfunctie
nadat de auto is weggereden.
Instrumenten en bedieningsorganen 97

Persoonlijke instellingen in het Instellingen sportmodus


Colour-Info-Display U kunt de functies kiezen die in de
sportmodus worden geactiveerd
3 136.
■ Sportophanging: Demping wordt
stugger.
■ Sportieve prestaties: Gasaanname
en schakelkarakteristieken worden
sneller.
■ Sportbesturing: de stuurbekrachti‐
ging werkt minder goed.
De volgende instellingen kunnen wor‐ ■ Kleur dashboardverl. wisselen: In‐
den geselecteerd door aan de multi‐ strumentenverlichting verandert
functionele knop te draaien en deze van kleur.
CONFIG-knop indrukken. Nu ver‐ in te drukken:
schijnt het menu Instellingen. Talen
■ Instellingen sportmodus Selectie van de gewenste taal.
■ Talen
Tijd en datum
■ Tijd en datum
Zie klok 3 70.
■ Radio-instellingen
■ Telefooninstellingen Radio-instellingen
■ Navigatie-instellingen Zie beschrijving voor het Infotain‐
mentsysteem in de handleiding bij het
■ Auto-instellingen Infotainmentsysteem
■ Displayinstellingen
In de bijbehorende submenu’s kunt
u de volgende instellingen wijzigen:
98 Instrumenten en bedieningsorganen

Telefooninstellingen uit- en vervolgens weer ingescha‐ ■ Comfortinstellingen


Zie beschrijving voor het Infotain‐ keld wordt. Volume signaaltonen: Wijzigt het
mentsysteem in de handleiding bij het Airconditioning: Activeert of deacti‐ volume van geluidssignalen.
Infotainmentsysteem veert de koeling wanneer het con‐ Autom. wisser achter bij achteruit:
tact wordt ingeschakeld of hanteert Activeert of deactiveert de automa‐
Navigatie-instellingen de laatst gekozen instelling.
Zie beschrijving voor het Infotain‐ tische achterruitwisser bij het in‐
mentsysteem in de handleiding bij het Autom. ontwasemen: ondersteunt schakelen van de achteruitversnel‐
Infotainmentsysteem het ontvochtigen van de voorruit ling.
door het automatisch selecteren ■ Parkeersensor / botsherkenning
Auto-instellingen van de vereiste instellingen en de
automatische aircomodus. Parkeersensor: Activeert of deacti‐
veert ultrasoonparkeerhulp.
Autom. achterruitverwarming: Acti‐
veert de automatische achterruit‐ ■ Wegverlichting
verwarming. Duur bij uitstappen: Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.
Lokalisatielichten: Activeert of
deactiveert de welkomstverlichting.
■ Deurvergrendeling
Automatische ontgrendeling: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie
■ Klimaat- en luchtkwaliteit na uitschakeling van het contact.
Ventilatorregeling: Wijzigt de venti‐ Automatische vergrendeling: Acti‐
latorregeling. De gewijzigde instel‐ veert of deactiveert de automati‐
ling wordt actief nadat het contact sche portiervergrendelingsfunctie
nadat de auto is weggereden.
Instrumenten en bedieningsorganen 99

Geen vergrendeling bij open deur: Displayinstellingen


Activeert of deactiveert de automa‐ Te selecteren displayinstellingen:
tische portiervergrendelingsfunctie ■ Dagdesign: Optimale instelling bij
wanneer een portier openstaat. daglicht.
■ Vergrendel / ontgrendel / start op ■ Nachtdesign: Optimale instelling in
afstand het donker.
Melding bij ontgrendelen: Activeert ■ Automatisch: Het display gaat naar
of deactiveert het alarmknipper‐ een andere modus als de verlich‐
lichtsignaal bij het ontgrendelen. ting wordt in-/uitgeschakeld.
Ontgrendelen op afstand: Wijzigt
de configuratie om alleen het be‐
stuurdersportier of de hele auto te
ontgrendelen.
Deuren autom. opnieuw
vergrendelen: Activeert of deacti‐
veert de automatische hervergren‐
deling na het ontgrendelen zonder
de auto te openen.
■ Terug op standaardinstellingen
Terug op standaardinstellingen:
Hervat alle standaardinstellingen.
100 Verlichting

Verlichting Rijverlichting Lichtschakelaar met


automatische verlichting
Lichtschakelaar
Rijverlichting .............................. 100 Lichtschakelaar draaien:
Binnenverlichting ....................... 109
Verlichtingsfuncties .................... 111

Lichtschakelaar draaien:
AUTO = automatische verlichting:
De koplampen worden au‐
7 = verlichting uit
tomatisch in- en uitgescha‐
8 = zijmarkeringslichten
keld, afhankelijk van het
9 = dimlicht of grootlicht
omgevingslicht.
Controlelamp 8 3 81. m = activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO.
8 = zijmarkeringslichten
9 = dimlicht of grootlicht
Verlichting 101

Op het Driver Information Centre met Wanneer de automatische verlichting Grootlicht


Uplevel- of Uplevel-Combi-display is ingeschakeld en de motor loopt,
ziet u de huidige status van de auto‐ wordt er automatisch gewisseld tus‐
matische verlichting. sen dagrijlicht en automatische ver‐
Wanneer u het contact inschakelt, is lichting afhankelijk van het omge‐
de automatische verlichting actief. vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Als de koplampen branden, licht 8
op. Controlelamp 8 3 81. Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
Achterlichten beter zichtbaar.
De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐ Automatische
ten.
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, Om van dimlicht naar grootlicht om te
Automatische verlichting worden de koplampen ingeschakeld. schakelen, duwt u tegen de hendel.
Verder worden de koplampen inge‐ Om het dimlicht in te schakelen, duwt
schakeld als de ruitenwissers enkele u nogmaals tegen de hendel of u trekt
slagen geactiveerd zijn. eraan.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden Grootlichtassistentie
de koplampen onmiddellijk ingescha‐ Deze functie maakt dat het
keld. grootlicht ’s avonds en wanneer
Adaptief rijlicht (AFL) 3 103. u sneller rijdt dan 40 km/u als hoofd‐
rijverlichting kan worden gebruikt.
102 Verlichting

Het systeem schakelt naar dimlicht De grootlichtassistentie wordt geacti‐ Lichtsignaal


als: veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid Lichtsignaal activeren door de hendel
■ de camera in de voorruit de lampen naar u toe te trekken.
van tegen- of voorliggers detecteert boven 40 km/u.
■ de snelheid lager dan 20 km/u is De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief Koplampverstelling
■ het mistig is of sneeuwt is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
■ bij stadsritten schakeld grootlicht. Handmatige
Zodra er geen beperkingen meer Controlelamp l 3 81. koplampverstelling
worden herkend, schakelt het sys‐
teem het grootlicht weer in. Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De
Inschakelen functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐
geven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.
Als het lichtsignaal wordt geactiveerd
als het grootlicht uitstaat, blijft de
grootlichtassistentie geactiveerd. U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
De laatste instelling van de grootlicht‐ sen aan de belading om verblinding
assistentie blijft gehandhaafd wan‐ te voorkomen: draai het kartelwiel‐
neer het contact weer wordt inge‐ tje ? in de gewenste stand.
schakeld.
Verlichting 103

0 = zitplaatsen voorin bezet Auto's met xenonkoplampen Voor de deactivering volgt u dezelfde
1 = alle zitplaatsen bezet procedure als hierboven. f knippert
2 = alle zitplaatsen bezet en ba‐ niet wanneer de functie is gedeacti‐
gage in de bagageruimte veerd.
3 = bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Adaptief rijlicht (AFL)
Dynamische automatische koplamp‐ De functies voor adaptief rijlicht (AFL)
verstelling 3 103. zijn alleen aanwezig in combinatie
met bi-xenonkoplampen. De reik‐
Koplampinstelling in het wijdte, lichtverdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld, afhankelijk
buitenland van het omgevingslicht, het weer en
Het asymmetrische dimlicht biedt het soort weg.
meer zicht op de rand van de weg aan Met de lichtschakelaar in stand
1. Sleutel in contactschakelaar.
de passagierskant. AUTO werken alle lichtfuncties.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel
Stel bij het rijden in landen met links‐ De volgende functies zijn ook be‐
naar u toe en houd deze vast
rijdend verkeer de koplampen bij om schikbaar als de lichtschakelaar in de
(lichtsignaal).
tegenliggers niet te verblinden. stand 9 staat:
3. Contact inschakelen.
Auto's met halogeenkoplampen ■ Dynamische afslagverlichting
4. Na ca. 5 seconden gaat controle‐
De koplampen moeten niet worden lampje f knipperen en klinkt er ■ Bochtlicht
afgesteld. een geluidssignaal. ■ Achteruitrijfunctie
Controlelamp f 3 81. ■ Dynamische automatische kop‐
Telkens wanneer u de ontsteking in‐ lampverstelling
schakelt, knippert f ter herinnering
ca. 4 seconden lang.
104 Verlichting

Woonerfverlichting Slecht weer-verlichting Bochtlicht


Automatisch geactiveerd bij lage Automatisch geactiveerd tot snelhe‐
snelheden tot ca. 30 km/u. De licht‐ den van ca. 70 km/u, wanneer de re‐
bundel wordt onder een hoek van 8° gensensor condens constateert of
naar de rand van de weg gericht. wanneer de ruitenwisser continu wist.
De reikwijdte, verdeling en licht‐
Stadsverlichting sterkte worden variabel geregeld af‐
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐ hankelijk van het zicht.
den tussen ca. 40 en 55 km/u en wan‐ In scherpe bochten of bij het afslaan,
neer de lichtsensor straatverlichting Dynamische afslagverlichting afhankelijk van de stuurhoek of de
herkent. De reikwijdte wordt beperkt richtingaanwijzer, wordt een extra
door een brede lichtverdeling. lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in een rechte hoek in de rij‐
Buitenwegverlichting richting verlicht. Wordt geactiveerd tot
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐ een snelheid van 40 km/u.
den tussen ca. 55 en 115 km/u. De Controlelamp f 3 81.
lichtbundel en de lichtsterkte zijn links
en rechts verschillend. De lichtbundel draait, afhankelijk van Achteruitrijfunctie
de stuuruitslag en de rijsnelheid, Wanneer u de achteruit inschakelt
Snelwegverlichting waardoor bochten beter worden ver‐ terwijl de koplampen aanstaan, wor‐
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐ licht. den beide afslaglichten geactiveerd.
den hoger dan ca. 115 km/u en mini‐ Controlelamp f 3 81. Deze blijven 20 seconden branden
male stuurbewegingen. Wordt na een nadat u de auto uit de achteruitver‐
pauze of direct ingeschakeld wan‐ snelling hebt gezet of totdat u sneller
neer de auto krachtig optrekt. De dan 17 km/u vooruitrijdt.
lichtbundel is langer en sterker.
Verlichting 105

Grootlichtassistentie Inschakelen Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐


Deze functie maakt dat het geven als het grootlicht aanstaat,
grootlicht ’s avonds en wanneer wordt de grootlichtassistentie ge‐
u sneller rijdt dan 40 km/u als hoofd‐ deactiveerd.
rijverlichting kan worden gebruikt. Als het lichtsignaal wordt geactiveerd
Het systeem schakelt naar dimlicht als het grootlicht uitstaat, blijft de
als: grootlichtassistentie geactiveerd.
■ de camera in de voorruit de lampen De laatste instelling van de grootlicht‐
van tegen- of voorliggers detecteert assistentie blijft gehandhaafd wan‐
neer het contact weer wordt inge‐
■ de snelheid lager dan 20 km/u is schakeld.
■ het mistig is of sneeuwt
■ bij stadsritten Intelligent verlichtingssysteem
Zodra er geen beperkingen meer De grootlichtassistentie wordt geacti‐ met automatische
worden herkend, schakelt het sys‐ veerd door tweemaal op de keuze‐ grootlichtactivering
teem het grootlicht weer in. hendel te drukken bij een snelheid Het intelligent verlichtingssysteem
boven 40 km/u. gebruikt de eigenschappen van Bi-
Xenonkoplampen om het lichtbereik
De groene controlelamp l brandt
van de dimlichten tot 400 meter te
continu wanneer de assistentie actief
vergroten en activeert daarbij auto‐
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
matisch het grootlicht zonder tegen‐
schakeld grootlicht.
liggers en voorliggers te verblinden of
Controlelamp l 3 81. hinderen.
Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De
functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
106 Verlichting

Het grootlicht wordt uitgeschakeld en Inschakelen


het dimlichtbereik wordt verminderd
tot niet-verblindend wanneer de vol‐
gende beperkingen door de frontca‐
mera in de voorruit worden waarge‐
nomen.
■ een voorligger wordt herkend,
■ een tegenligger wordt herkend,
■ er wordt de stad binnengereden,
■ het mistig is of sneeuwt.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het sys‐ Een speciale topografische evaluatie‐
teem het grootlicht weer in. functie detecteert voorliggers op heu‐
vels en hellingen door herkenning Intelligent verlichtingssysteem en au‐
Als het systeem geactiveerd is, con‐ tomatische grootlichtactivering wor‐
troleert de camera aan de voorzijde van de bewegende achterlichten. Het
systeem past de hoogte van de licht‐ den beide tegelijk ingeschakeld door
altijd de omgeving voor uw auto en tweemaal op de keuzehendel te druk‐
reguleert permanent een optimale bundel aan voor optimale verlichting
van de weg, zonder te verblinden. ken. Ze kunnen ingeschakeld worden
lichtbundel voor maximaal zicht voor met het contact aan.
de bestuurder onder bijna alle om‐
standigheden. Automatische grootlichtactivering
werkt bij een snelheid boven 40 km/u
Zo verkleint het Intelligente verlich‐ en wordt uitgeschakeld onder 20 km/
tingssysteem met automatische u. Het intelligente verlichtingssys‐
grootlichtactivering het verschil tus‐ teem werkt boven 55 km/u.
sen conventioneel dim- en grootlicht
zonder nadelige gevolgen voor de
lichtspreiding, -bereik en -intensiteit.
Verlichting 107

De groene controlelamp l brandt Fout in adaptief rijlichtsysteem De alarmlichten worden automatisch


continu wanneer de functie geacti‐ Wanneer het systeem een storing in ingeschakeld wanneer de airbags bij
veerd is; de blauwe lamp 7 brandt het adaptief rijlichtsysteem herkent, een ongeval in werking treden.
wanneer het grootlicht automatisch gaat het naar een vooraf ingestelde
wordt ingeschakeld. positie om verblinding van tegenlig‐ Richtingaanwijzers
gers te voorkomen. Als dit niet moge‐
Uitschakelen lijk is, zal de desbetreffende koplamp
Druk eenmaal op de keuzehendel. De automatisch worden uitgeschakeld.
functie wordt ook gedeactiveerd, Eén koplamp zal in ieder geval blijven
wanneer u de mistlampen voor in‐ branden. U ziet een waarschuwing op
schakelt. het Driver Information Centre.
Dynamische automatische
koplampverstelling Alarmknipperlichten
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, worden de koplam‐
pen automatisch versteld op basis
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid. hendel = rechter richtingaanwij‐
omhoog zer
hendel = linker richtingaanwij‐
omlaag zer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
draaien van het stuurwiel gaat de
Bediening met knop ¨.
richtingaanwijzer automatisch uit.
108 Verlichting

Om driemaal te knipperen, bijv. om Mistlampen voor Mistachterlichten


van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Wanneer er een aanhangwagen is
aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de hen‐
del indrukt tot u een weerstand voelt
en u de hendel weer loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten. Bediening met knop >. Bediening met knop r.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
het inschakelen van de mistlampen schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch worden de koplampen automatisch
ingeschakeld. ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht van de auto wordt
bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger uitgeschakeld.
Verlichting 109

Parkeerlichten Achteruitrijlichten Binnenverlichting


Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de Regelbare
auto in de achteruitversnelling staat. instrumentenverlichting
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.

Bij het parkeren kunnen de parkeer‐


lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen. Wanneer de rijverlichting aanstaat,
2. Richtingaanwijzerhendel volledig kunt u de lichtsterkte van de volgende
omhoog- (parkeerlichten rechts) lampen regelen:
of omlaaghalen (parkeerlichten ■ Instrumentenverlichting
links). ■ Info-Display
Bevestiging door een geluidssignaal ■ Verlichte schakelaars en bedie‐
en de bijbehorende controlelamp van ningselementen.
de richtingaanwijzer.
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is
bereikt.
110 Verlichting

Bij auto’s met een lichtsensor kan de Voorste interieurverlichting Achterste interieurverlichting
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.

Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐ Bedien de wipschakelaar: Brandt in combinatie met de voorste
verlichting automatisch aan. w = automatisch in- en uit‐ interieurverlichting, afhankelijk van
schakelen. de stand van de wipschakelaar.
druk op u = aan.
druk op v = uit.
Verlichting 111

Leeslampen Verlichtingsfuncties De verlichting wordt meteen uitge‐


schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 122 draait.
Verlichting middenconsole
U kunt deze functie in- of uitschakelen
De spot in de interieurverlichting gaat in het menu Instellingen op het
aan wanneer de koplampen worden Info-display. Persoonlijke instellingen
ingeschakeld. 3 94.
U kunt de instellingen opslaan voor
Instapverlichting de gebruikte sleutel 3 22.
Welkomstverlichting De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
De volgende verlichting wordt korte
portier opent:
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐
grendelen met de handzender: ■ alle schakelaars,
Worden bediend met de toetsen s en ■ koplampen, ■ Bestuurdersinformatiecentrum,
t in de voorste en achterste interi‐ ■ achterlichten, ■ portiervakverlichting,
eurverlichting. ■ consoleverlichting.
■ achteruitrijlichten,
■ kentekenplaatverlichting,
Verlichting zonneklep Uitstapverlichting
■ Instrumentenverlichting,
Brandt wanneer u het klepje opent. De volgende verlichting gaat branden
■ binnenverlichting,
wanneer u de sleutel uit het contact‐
■ portier- en consolelichten, slot haalt:
■ grondverlichting. ■ Interieurverlichting
Sommige functies werken alleen ■ Instrumentenverlichting (alleen
wanneer als het donker is en helpen wanneer het buiten donker is)
u om de auto te lokaliseren.
112 Verlichting

■ Portier- en consolelichten 4. Richtingaanwijzerhendel naar Om te voorkomen dat de accu tijdens


■ Grondverlichting u toe trekken. het rijden leegraakt, worden de vol‐
5. Bestuurdersportier sluiten. gende systemen automatisch in twee
De verlichting wordt na een bepaalde fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
tijd automatisch uitgeschakeld en bij Wordt het bestuurdersportier niet ge‐ schakeld:
het openen van het bestuurderspor‐ sloten, dan gaat de verlichting na
tier opnieuw ingeschakeld. twee minuten uit. ■ Hulpverwarming
De koplampen, achterlichten, achter‐ De uitstapverlichting wordt meteen ■ Achterruit- en spiegelverwarming
uitrijlichten en kentekenverlichting uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐ ■ Stoelverwarming
blijven een instelbare tijd branden zerhendel naar u toe trekt, terwijl het ■ Ventilator
wanneer u de auto verlaat. bestuurdersportier geopend is.
In de tweede fase ziet u op het Driver
U kunt de activering, deactivering en Information Centre een bericht dat de
Inschakelen duur van deze functie wijzigen in het activering van de ontlaadbeveiliging
menu Instellingen op het bevestigt.
Info-display. Persoonlijke instellingen
3 94. Uitschakeling van de verlichting
U kunt de instellingen opslaan voor Om te voorkomen dat de accu leeg‐
de gebruikte sleutel 3 22. raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Ontlaadbeveiliging accu
Laadfunctie afgestemd op accu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbare laadstroom en een op‐
1. Contact uitschakelen. timale vermogensverdeling van de
2. Contactsleutel verwijderen. dynamo.
3. Bestuurdersportier openen.
Klimaatregeling 113

Klimaatregeling Klimaatregelsystemen De verwarming werkt pas optimaal


als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Verwarmings- en
Klimaatregelsystemen ............... 113 ventilatiesysteem Luchtverdeling
Luchtroosters ............................. 119 s = naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Onderhoud ................................. 120 M = naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroosters
K = naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.

Ventilatorsnelheid
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.

Bedieningsorganen voor:
Ontwasemen en ontdooien
■ Knop V indrukken: ventilator
■ Temperatuur schakelt automatisch over op hoger
■ Luchtverdeling toerental, de luchtstroom wordt op
■ Ventilatorsnelheid de voorruit gericht.
■ Ontwasemen en ontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in
hoogste stand zetten.
Achterruitverwarming Ü 3 33.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
Temperatuur len.
rood bereik = warm ■ Zijdelingse luchtroosters naar wens
blauw bereik = koud openen en op de zijruiten richten.
114 Klimaatregeling

Airconditioning De airconditioning koelt en ontvoch‐


9 Waarschuwing
tigt (droogt) de lucht wanneer de bui‐
tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens Als het luchtrecirculatiesysteem is
vormen en onder de auto op de grond ingeschakeld, vermindert de lucht‐
druppelen. verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
Als geen koeling of droging gewenst toe waardoor de ruiten van bin‐
is, ter besparing van brandstof de nenuit kunnen aandampen. De
koeling uitschakelen. Wanneer het kwaliteit van de binnenlucht neemt
koelsysteem wordt uitgeschakeld, na verloop van tijd af, wat tot ver‐
vereist de klimaatregeling niet dat de moeidheidsverschijnselen bij de
motor wordt herstart tijdens een Au‐ inzittenden kan leiden.
tostop.
Wanneer de omgevingslucht warm
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ Luchtrecirculatiesysteem 4 en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
systeem kunnen de volgende functies Bediening met knop 4. de buitenkant beslaan wanneer er
via het airconditioningssysteem wor‐ koude lucht naartoe stroomt. Als de
den geregeld: voorruit aan de buitenkant beslaat,
n = Koeling moet u de ruitenwisser aanzetten en
4 = Luchtrecirculatie s uitzetten.

Stoelverwarming ß 3 39, Stuurver‐ Maximale koeling


warming * 3 66. Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
Koeling n ■ Koeling n aan.
Wordt bediend met knop n en werkt
alleen wanneer de motor draait en de ■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
ventilator is ingeschakeld. ■ Luchtverdelingsschakelaar M in‐
drukken.
Klimaatregeling 115

■ Draaiknop voor temperatuur in ■ Verwarming achterruit Ü inschake‐


laagste stand zetten. len.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste ■ Zijdelingse luchtroosters naar wens
stand zetten. openen en op de zijruiten richten.
■ Alle luchtroosters openen. Let op
Als de instellingen voor ontwasemen
Ruiten ontwasemen en en ontdooien zijn geselecteerd, is er
ontdooien V geen Autostop mogelijk.
Als de instellingen voor ontwasemen
en ontdooien zijn geselecteerd ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal
de motor automatisch herstarten.
Bedieningsorganen voor:
Elektronisch ■ Temperatuur bestuurderskant
klimaatregelsysteem ■ Luchtverdeling
Dankzij de twee zones van de kli‐ ■ Ventilatorsnelheid
maatregeling kunt u de temperatuur ■ Temperatuur passagierskant
aan de bestuurders- en passagiers‐ voorin
kant voorin afzonderlijk regelen.
n = koeling
AUTO = automatische modus
■ Knop V indrukken: ventilator 4 = handmatig bediende lucht‐
schakelt automatisch over op hoger recirculatie
toerental, de luchtstroom wordt op V = ontwasemen en ontdooien
de voorruit gericht.
■ Schakelaar koeling n AAN. Achterruitverwarming Ü 3 33, Stoel‐
verwarming ß 3 39, Verwarmd stuur‐
■ Draaiknop voor temperatuur in wiel * 3 66.
hoogste stand zetten.
116 Klimaatregeling

De ingestelde temperatuur wordt au‐ Automatische modus AUTO ■ Stel de voorkeurstemperatuur aan
tomatisch afgeregeld. In de automa‐ de bestuurders- en passagierskant
tische modus regelen de ventilator‐ voorin in door de linker en rechter
snelheid en de luchtverdeling auto‐ draaiknop naar 22 °C te draaien.
matisch de luchtstroom. U kunt de snelheidsregeling van de
Het systeem kan handmatig worden ventilator in de automatische modus
bijgesteld met behulp van de knop‐ veranderen in het menu Instellingen.
pen voor luchtverdeling en lucht‐ Persoonlijke instellingen 3 94.
stroom.
In de automatische modus worden
alle luchtroosters automatisch be‐
diend. Daarom moeten de luchtroos‐
ters altijd openstaan.

Basisinstelling voor maximaal com‐


Temperatuur selecteren
fort: De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
■ Druk op de knop AUTO, de lucht‐
verdeling en ventilatorsnelheid
worden automatisch geregeld.
■ Alle luchtroosters openen.
■ Druk op n om naar koeling om te
Elke wijziging in de instellingen ver‐ schakelen. Op sommige versies
schijnt enkele seconden lang op het wordt koeling automatisch geacti‐
Info-display. veerd door op de knop AUTO te
drukken.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Klimaatregeling 117

Wanneer u de minimumtemperatuur Let op Druk op de onderste knop om de ven‐


instelt, zorgt het klimaatregelsysteem Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐ tilatorsnelheid te verlagen of op de
voor maximale koeling. wijl de motor loopt, wordt een Auto‐ bovenste knop om deze te verhogen,
Wanneer u de maximumtemperatuur stop verhinderd totdat er opnieuw op zoals afgebeeld in de illustratie.
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem de V-knop wordt gedrukt. U herkent de ventilatorsnelheid aan
voor maximale verwarming. Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐ het aantal segmenten op het display.
wijl de motor in een Autostop is, zal Wanneer u de onderste knop langer
Let op
de motor automatisch herstarten. indrukt: de ventilator en koeling wor‐
Als de temperatuur met 2 °C of meer
den uitgeschakeld.
wordt verlaagd terwijl de motor in Handmatige instellingen
een Autostop is, zal de motor auto‐ U kunt de instellingen van het klimaat‐ Wanneer u de bovenste knop langer
matisch herstarten. regelsysteem als volgt met de knop‐ indrukt: de ventilator draait met de
pen en draaiknoppen wijzigen. Wan‐ maximumsnelheid.
Stop/Start-systeem 3 124.
neer u een instelling wijzigt, wordt de Automatische modus opnieuw in‐
Ruiten ontwasemen en automatische modus gedeactiveerd. schakelen: Knop AUTO indrukken.
ontdooien V
■ Knop V indrukken. Luchtdebiet Z Luchtverdeling s, M, K
■ Koelingsknop n indrukken. Druk op de overeenkomstige knop
voor de gewenste afstelling. De acti‐
■ Temperatuur en luchtverdeling vering wordt aangeduid door de led in
worden automatisch ingesteld, de de knop.
ventilator draait met een hoge snel‐
heid. s = naar de voorruit en de voorste
zijruiten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐ M = naar hoofdhoogte via de ver‐
len. stelbare luchtroosters.
■ Om de automatische modus op‐ K = naar de voetenruimte.
nieuw in te schakelen: toets V of
toets AUTO indrukken. Alle combinaties zijn mogelijk.
118 Klimaatregeling

Om terug te keren naar de automati‐ Luchtrecirculatiemodus 4


sche luchtverdeling: de desbetref‐
fende instelling deactiveren of knop 9 Waarschuwing
AUTO indrukken.
Als het luchtrecirculatiesysteem is
Koeling n ingeschakeld, vermindert de lucht‐
U activeert of deactiveert de functie verversing. Bij het gebruik zonder
met de knop n. koeling neemt de luchtvochtigheid
Het airconditioningssysteem koelt en toe waardoor de ruiten van bin‐
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf nenuit kunnen aandampen. De
een bepaalde buitentemperatuur. Er kwaliteit van de binnenlucht neemt
kan zich dan condens vormen en on‐ na verloop van tijd af, wat tot ver‐
der de auto op de grond druppelen. moeidheidsverschijnselen bij de Druk eenmaal op knop 4 om de
Als geen koeling of droging gewenst inzittenden kan leiden. handmatige luchtrecirculatie te acti‐
is, ter besparing van brandstof de veren.
koeling uitschakelen. Wanneer het Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan De activering wordt aangeduid door
koelsysteem wordt uitgeschakeld, de led in de knop.
vereist de klimaatregeling niet dat de de buitenkant beslaan wanneer er
motor wordt herstart tijdens een Au‐ koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat, Basisinstellingen
tostop. Sommige instellingen kunt u wijzigen
moet u de ruitenwisser aanzetten en
Op het display verschijnt ACON wan‐ s uitzetten. in het menu Instellingen op het
neer de koeling aanstaat of ACOFF Info-display. Persoonlijke instellingen
wanneer de koeling uitstaat. 3 94.
Klimaatregeling 119

Hulpverwarming Luchtroosters
Luchtverwarming Verstelbare luchtroosters
Quickheat is een elektrische hulpver‐ Wanneer de koeling ingeschakeld is
warming die de lucht in de passa‐ moet er minimaal een luchtrooster
giersruimte automatisch sneller op‐ openstaan.
warmt.

Door de roosters te kantelen en te


draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel
naar het kleinere symbool W te
draaien.

Open het luchtrooster door het stel‐ 9 Waarschuwing


wiel naar het grotere symbool W te
draaien. Stel de hoeveelheid lucht bij Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosteruitlaat met het stelwiel af. de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
120 Klimaatregeling

Vaste luchtroosters Onderhoud Airconditioning regelmatig


Er bevinden zich bovendien nog aanzetten
luchtroosters onder de voorruit en de Luchtinlaat Om te zorgen dat het systeem goed
zijruiten, alsook in de voetenruimte. blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.

Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
De luchtinlaat naar de motorruimte ring van de nieuwe auto, te weten:
onder aan de voorkant van de voorruit
■ functie- en druktest,
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil ■ werking van de verwarming,
of sneeuw verwijderen. ■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen,
Pollenfilter ■ afvoer van condensor en verdam‐
Het microfilter ontdoet de binnenko‐ per reinigen,
mende buitenlucht van stof, roet, ■ prestatietest.
stuifmeel en sporen.
Rijden en bediening 121

Rijden en bediening Rijtips Pedalen


Om de pedalen ongehinderd te kun‐
Controle over de auto nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
Rijtips ......................................... 121 Nooit laten uitrollen wanneer de
Starten en bediening ................. 122 motor niet draait (behalve
Uitlaatgassen ............................. 127 tijdens een Autostop)
Automatische versnellingsbak ... 128 Veel systemen werken dan niet meer
Handgeschakelde (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
versnellingsbak .......................... 131 tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Remmen .................................... 132 Tijdens een Autostop blijven alle sys‐
Rijregelsystemen ....................... 135 temen werken, maar de stuurbe‐
Bestuurdersondersteuningssyst krachtiging werkt beperkt en de rij‐
emen .......................................... 138 snelheid wordt verlaagd.
Brandstof ................................... 150 Stop/Start-systeem 3 124.
Trekken ...................................... 153
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet de stroomafgifte van de
dynamo verhoogd worden. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Bij auto’s met een Uplevel- of Uple‐
vel-Combi-display verschijnt een be‐
richt op het Driver Information Centre.
122 Rijden en bediening

Starten en bediening Contactslotstanden Vertraagde uitschakeling


stroom
Nieuwe auto inrijden De volgende elektronische systemen
Tijdens de eerste ritten niet onnodig kunnen werken tot het bestuurders‐
hard remmen. portier is geopend of ten laatste
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐ 10 minuten nadat het contact werd
wikkeling optreden door het verdam‐ uitgeschakeld.
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ ■ Elektrisch bediende ruiten
teem. Na de eerste rit de auto enige
■ Stekkerdozen
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden. Het Infotainmentsysteem blijft van
stroom voorzien en zal 30 minuten
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
blijven werken of tot de sleutel uit de
stof- en motorolieverbruik hoger zijn
contactschakelaar wordt gehaald, on‐
en wordt het roetfilter wellicht vaker 0 = Ontsteking uit afhankelijk of er een portier geopend
gereinigd. Autostop is wellicht niet 1 = Stuurslot opgeheven, ontste‐ wordt of niet.
mogelijk wanneer de accu wordt bij‐ king uit
geladen. 2 = Ontsteking aan, bij dieselmotor:
Roetfilter 3 127. voorgloeien
3 = Starten
Rijden en bediening 123

Motor starten korte vertraging totdat de motor Automatische


draait, zie Automatische startmotor‐ startmotorregeling
regeling. Deze functie regelt de startprocedure
Om de motor opnieuw te starten of van de motor. U hoeft de sleutel niet
deze af te zetten, sleutel in het con‐ in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tactslot eerst terugdraaien naar tivering blijft het systeem automatisch
stand 0. doorstarten tot de motor loopt. Van‐
Tijdens een Autostop kan de motor wege de controleprocedure begint de
worden gestart door het koppelings‐ motor na een korte vertraging te lo‐
pedaal te bedienen. pen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐
De auto starten bij lage ten van de motor:
temperaturen ■ Koppelingspedaal niet bediend
De motor kan zonder bijkomende ver‐ (handgeschakelde versnellings‐
Handgeschakelde versnellingsbak: warmers gestart worden bij tempera‐ bak)
bedien de koppeling. turen tot –25 °C voor dieselmotoren
■ Rempedaal niet bediend of keuze‐
Automatische versnellingsbak: be‐ en –30 °C voor benzinemotoren. Mo‐
hendel niet in P of N (automatische
dien de rem en zet de keuzehendel in torolie met de juiste viscositeit, de
versnellingsbak)
P of N. juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen ■ Time-out opgetreden
Bedien het gaspedaal niet.
accu zijn vereist Bij temperaturen la‐
Dieselmotor: draai de sleutel naar ger dan –30 °C moet de automatische Turbomotor opwarmen
stand 2 om voor te gloeien totdat de versnellingsbak gedurende ca. 5 mi‐ Bij het starten is het mogelijk dat het
controlelamp ! dooft. nuten worden verwarmd. De keuze‐ beschikbare motorkoppel gedurende
Draai de sleutel even naar stand 3 en hendel moet in stand P staan. een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
laat deze weer los: een automatische neer de motor koud is. Deze beper‐
regeling bedient de startmotor na een king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.
124 Rijden en bediening

Uitrol-brandstofafsluiter Uitschakelen De motor wordt afgezet terwijl het


contact ingeschakeld blijft.
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.

Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐ Schakel het Stop/Start-systeem
keerslicht of in een file. Het start de handmatig uit door op de eco-knop te Een Autostop wordt aangegeven
motor automatisch zodra u het kop‐ drukken. De uitschakeling wordt aan‐ door de naald op de AUTOSTOP-po‐
pelingspedaal bedient. Een accusen‐ geduid wanneer de led in de knop uit‐ sitie in de toerenteller.
sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐ gaat. Tijdens een Autostop blijven de ver‐
leen wordt uitgevoerd, wanneer de warming en remmen normaal wer‐
accu voldoende geladen is om te kun‐ Autostop ken.
nen herstarten. Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ Voorzichtig
Inschakelen onder beschreven:
Het Stop/Start-systeem is beschik‐ ■ Bedien het koppelingspedaal Tijdens een Autostop kan de
baar van zodra de motor is gestart, de ■ Zet de hendel in de neutraalstand stuurbekrachtiging verminderd
auto is vertrokken en er aan de hier‐ werken.
onder opgegeven omstandigheden ■ Laat het koppelingspedaal los
voldaan is.
Rijden en bediening 125

Voorwaarden voor een Autostop ■ de zelfreinigende functie van het gezet. De ventilatorsnelheid van het
Het Stop/Start-systeem controleert of roetfilter is niet actief aircosysteem wordt verlaagd om
aan elk van de volgende voorwaar‐ ■ de auto is verreden sinds de laatste stroom te besparen.
den is voldaan. Anders is een Auto‐ Autostop
stop niet mogelijk. Herstarten van de motor door de
Buitentemperaturen rond het vries‐
■ het Stop/Start-systeem is niet punt kunnen een Autostop verhinde‐
bestuurder
handmatig uitgeschakeld ren. Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
■ de motorkap is volledig gesloten Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐ Het starten van de motor wordt aan‐
■ het bestuurdersportier is gesloten
hinderen. Raadpleeg het hoofdstuk geduid door de naald van de statio‐
of de veiligheidsgordel van de be‐
Klimaatregeling voor meer details. naire toerentalstand op de toerentel‐
stuurder is vastgemaakt
ler.
■ de accu is voldoende geladen en in Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden. Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
goede staat
haald voordat u de koppeling hebt be‐
■ de motor is opgewarmd Nieuwe auto inrijden 3 122. diend, gaat het lampje - branden of
■ de koelvloeistoftemperatuur is niet wordt het als symbool weergegeven
Accubeveiliging
te hoog op het Driver Information Centre.
Om het betrouwbaar herstarten van
■ de temperatuur van de uitlaatgas‐ de motor te garanderen, zijn er ver‐ Controlelamp - 3 77.
sen is niet te hoog, bijv. na ritten schillende ontlaadbeveiligingen van
met een hoge motorbelasting de accu ingevoerd als onderdeel van Herstarten van de motor door
■ de omgevingstemperatuur is niet te het Stop/Start-systeem. het Stop/Start-systeem
laag De keuzehendel moet in neutraal
Stroombesparingsmaatregelen staan om automatisch herstarten mo‐
■ het aircosysteem verhindert geen
Tijdens een Autostop worden ver‐ gelijk te maken.
Autostop
schillende elektrische functies zoals
■ het remvacuüm is voldoende de extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodus
126 Rijden en bediening

Als een van de volgende omstandig‐ Als een elektrisch accessoire, bijv. Op een oplopende helling boven‐
heden zich voordoet tijdens een Au‐ een draagbare cd-speler op de elek‐ dien de voorwielen van de stoep‐
tostop, dan zal de motor automatisch trische aansluiting is aangesloten, rand wegdraaien.
door het Stop/Start-systeem worden merkt u mogelijk een korte span‐ Wanneer de auto op een aflopende
herstart. ningsdaling tijdens het herstarten. helling staat, dan voor het uitscha‐
■ Het Stop/Start-systeem is handma‐ kelen van de ontsteking de achter‐
tig uitgeschakeld Parkeren uitversnelling inschakelen of de
■ de motorkap is open keuzehendel in stand P zetten. Bo‐
■ De auto niet op een licht ontvlam‐ vendien de voorwielen naar de
■ de veiligheidsgordel van de be‐ bare ondergrond parkeren. De on‐ stoeprand toedraaien.
stuurders is losgemaakt en het be‐ dergrond kan door de hoge tempe‐
stuurdersportier is geopend ratuur van het uitlaatgassysteem ■ Vergrendel de auto en activeer het
mogelijk vlam vatten. alarmsysteem.
■ de motortemperatuur is te laag
■ Trek altijd de handrem aan. Trek de Let op
■ de accu is ontladen
handbediende handrem aan zon‐ Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
■ het remvacuüm is niet voldoende der de ontgrendelknop in te druk‐ den geactiveerd, wordt de motor au‐
■ de auto begint te rijden ken. Op aflopende of oplopende tomatisch uitgeschakeld als het
■ het aircosysteem vereist het starten hellingen zo stevig mogelijk. Trap voertuig binnen een bepaalde tijd tot
van de motor tegelijkertijd de rem in om de be‐ stilstand komt.
dieningskracht te verminderen.
■ de airconditioning wordt handmatig
ingeschakeld ■ Motor en ontsteking uitschakelen.
Stuurwiel verdraaien totdat het
Als de motorkap niet volledig geslo‐
stuurslot vergrendelt.
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐ ■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
tre. lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Rijden en bediening 127

Uitlaatgassen een hoge temperatuur te verbranden.


Dit proces vindt in bepaalde rijom‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Tegelijkertijd verschijnt
standigheden automatisch plaats en Roetfilter is vol, rijd door of
9 Gevaar kan tot 25 minuten duren. Doorgaans waarschuwingscode 55 op het Driver
neemt dit tussen 7 en 12 minuten in Information Centre.
Motoruitlaatgassen bevatten het beslag. Autostop is niet beschikbaar % brandt wanneer het roetfilter vol is.
giftige en bovendien kleur- en en het brandstofverbruik ligt mogelijk Start het regeneratieproces zo spoe‐
geurloze koolmonoxide dat bij in‐ hoger. Enige geur- en rookontwikke‐ dig mogelijk.
ademen levensgevaarlijk kan zijn. ling tijdens deze procedure is nor‐
maal. % knippert wanneer de maximale
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐ verzadigingsgraad van het filter is be‐
sagiersruimte dringen, de ruiten reikt. Start het regeneratieproces on‐
openen. Oorzaak van de storing middellijk om schade aan de motor te
door een werkplaats laten verhel‐ voorkomen.
pen.
Niet met een geopende achterklep Regeneratieproces
rijden, aangezien er dan uitlaat‐ Blijf rijden om het regeneratieproces
gassen de passagiersruimte bin‐ te activeren en houd het motortoeren‐
nen kunnen dringen. tal boven 2000 1/min. Zo nodig terug‐
schakelen. De reiniging van het roet‐
Roetfilter filter wordt dan gestart.
Als ook g gaat branden is regene‐
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het ratie niet mogelijk. Roep de hulp van
systeem heeft een zelfreinigende In bepaalde rijomstandigheden, zoals een werkplaats in.
functie die tijdens het rijden automa‐ bij korte ritten, kan het systeem zich‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat zelf niet automatisch reinigen.
hier een bericht over verschijnt. Het Wanneer het filter geregenereerd
filter wordt geregenereerd door ach‐ moet worden maar de recente rijom‐
tergebleven roetdeeltjes periodiek bij standigheden geen automatische re‐
128 Rijden en bediening

Voorzichtig Onverbrande benzine kan leiden Automatische


tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de
versnellingsbak
Wordt het reinigingsproces onder‐
broken, dan bestaat het risico dat startmotor niet onnodig lang laten
Met de automatische versnellingsbak
er zware motorschade ontstaat. draaien, de tank niet leegrijden en
kunt u zowel automatisch (automati‐
de motor niet door duwen of sle‐
sche modus) als handmatig schake‐
De reiniging verloopt het snelst bij pen proberen te starten.
len (handmatige modus).
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting. Bij overslag, een onregelmatige mo‐
Controlelamp % dooft zodra de rege‐
torloop, beperkingen van het motor‐ Versnellingsbakdisplay
vermogen of andere ongewone sto‐
neratie is afgerond. ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
Katalysator verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
De katalysator vermindert de hoe‐
motortoerental verder worden gere‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
den.
laatgassen.

Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐
kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 150, 3 207 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐ De modus of ingeschakelde versnel‐
talysator en elektronische onder‐ ling verschijnt op het versnellingsbak‐
delen. display.
Rijden en bediening 129

Keuzehendel Tijdens het schakelen geen gas ge‐


ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.

Afremmen op de motor
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie hand‐
matige modus.
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j. Auto heen en weer schommelen
P = Parkeerstand, de wielen zijn Het is alleen toegestaan de auto heen
Staat de keuzehendel niet in P wan‐
geblokkeerd, alleen inschake‐ en weer te schommelen als de auto is
neer u de ontsteking uitschakelt, dan
len wanneer de auto stilstaat en vastgereden in zand, modder of
knipperen de controlelampjes j en
de handrem is aangetrokken sneeuw. Beweeg de keuzehendel
P.
R = Achteruitversnelling, alleen in‐ meermaals tussen stand D en R heen
schakelen wanneer de auto stil‐ Om P of R in te schakelen, drukt u de en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
staat ontgrendelknop in. ten maken en snel optrekken voorko‐
N = Neutrale stand De motor start alleen wanneer de men.
D = Automatische modus met alle hendel in stand P of N staat. Wanneer
versnellingen de stand N is geselecteerd, trapt u de Parkeren
rem in of trekt u de handrem aan al‐ Trek de handrem aan en schakel P in.
De keuzehendel is vergrendeld in P vorens te starten.
en kan alleen worden verzet wanneer De contactsleutel kan alleen verwij‐
u de ontsteking inschakelt en het rem‐ derd worden met de keuzehendel in
pedaal intrapt. stand P.
130 Rijden en bediening

Handmatige modus In de handmatige modus wordt er bij Kickdown


hoge toerentallen niet automatisch Bij het geheel intrappen van het gas‐
opgeschakeld naar een hogere ver‐ pedaal in de automatische modus
snelling. schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental naar een la‐
Elektronische gere versnelling.
rijprogramma's
■ Het bedrijfstemperatuurpro‐
Storing
gramma brengt de katalysator na Bij een storing brandt g. U ziet bo‐
een koude start snel op tempera‐ vendien een cijfercode of voertuig‐
tuur door het motortoerental te ver‐ melding op het Driver Information
hogen. Centre. Boordinformatie 3 88.
■ De automatische neutraalschake‐ De versnellingsbak schakelt niet lan‐
Keuzehendel uit stand D naar links en ling schakelt vanzelf de neutraal‐ ger automatisch. Verder rijden is mo‐
vervolgens naar voren of naar ach‐ stand in wanneer de auto wordt stil‐ gelijk door handmatig te schakelen.
teren bewegen. gezet met een ingeschakelde ver‐ Alleen de hoogste versnelling is be‐
< = Opschakelen naar een hogere snelling en de rem wordt ingetrapt. schikbaar. In de handgeschakelde
versnelling. ■ Bij een ingeschakelde Sport- modus kan, afhankelijk van de sto‐
modus vindt het schakelen bij ho‐ ring, ook de 2e versnelling beschik‐
] = Terugschakelen naar een la‐ gere toerentallen plaats (behalve baar zijn. Schakel alleen wanneer de
gere versnelling. wanneer cruise control is ingescha‐ auto stilstaat.
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐ keld). Sport-modus 3 136. Oorzaak van de storing onmiddellijk
gere versnelling geselecteerd of een ■ Speciale programma's passen bij door een werkplaats laten verhelpen.
lagere versnelling bij een te hoge klimmen en dalen de schakelmo‐
snelheid, dan schakelt de auto niet. menten automatisch aan.
Hierdoor kan er een melding verschij‐
nen op het Driver-Info-Display.
Rijden en bediening 131

Stroomonderbreking Handgeschakelde
Bij een stroomonderbreking kan de versnellingsbak
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald. U kunt de contactsleutel niet
uit de contactschakelaar verwijderen.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 192.
Is de accu niet de oorzaak van de sto‐
ring, ontgrendel dan de keuzehendel.
1. Trek de handrem aan.

3. Steek een schroevendraaier zo


diep mogelijk in de opening en zet
de keuzehendel uit de stand P
of N. Wanneer u weer P of N in‐
schakelt, wordt de keuzehendel Voor het inschakelen van de achter‐
opnieuw in deze stand vergren‐ uitversnelling, vanuit stilstand
deld. Oorzaak van de stroomon‐ 3 seconden na het intrappen van de
derbreking door een werkplaats koppeling de ontgrendelingsknop op
laten verhelpen. de schakelpook indrukken en de ver‐
4. Breng de kap van de keuzehendel snelling inschakelen.
weer op de middenconsole aan. Kan de versnelling niet worden inge‐
2. Maak de kap van de keuzehendel schakeld, dan koppeling in de neu‐
aan de voorkant van de midden‐ trale stand laten opkomen, koppeling
console los, klap deze omhoog en weer intrappen en nogmaals schake‐
draai deze naar links. len.
132 Rijden en bediening

De koppeling niet onnodig laten slip‐


pen.
Remmen Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
Bij bediening het koppelingspedaal desbetreffende wiel. De auto blijft ook
Het remsysteem omvat twee onaf‐
helemaal intrappen. Uw voet niet op bij een noodstop bestuurbaar.
hankelijke remkringen.
het pedaal laten rusten. De ABS-regeling is merkbaar door
Wanneer een remkring uitvalt, kan de
het tikken van het rempedaal en door
auto nog met de andere kring worden
Voorzichtig afgeremd. De remvertraging wordt
regelgeluiden.
echter alleen bereikt wanneer u het Voor optimale remwerking het rem‐
Rijd bij voorkeur niet met de hand rempedaal stevig bedient. Hiervoor is pedaal tijdens het hele remproces
voortdurend op de selectorhendel. aanzienlijk meer kracht nodig. De volledig intrappen, ongeacht het tik‐
remweg wordt langer. Alvorens de rit ken van het pedaal. De druk op het
te vervolgen, de hulp van een werk‐ rempedaal niet verminderen.
plaats inroepen. Voordat u wegrijdt, voert het systeem
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de een zelftest uit die u misschien kunt
rembekrachtiging na het een- tot horen.
tweemaal bedienen van het rempe‐ Controlelamp u 3 78.
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk Adaptief remlicht
meer kracht nodig om het rempedaal Bij het met volle kracht remmen knip‐
te bedienen. Vooral bij het slepen peren alle drie de remlichten zolang
hiermee rekening houden. de ABS-regeling actief is.
Controlelamp & 3 77.

Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.
Rijden en bediening 133

Storing Handrem Controlelamp & 3 77.

9 Waarschuwing Handbediende handrem Elektrische handrem

Bij een defect aan het ABS kunnen


de wielen bij krachtig remmen de
neiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop
mogelijk niet meer bestuurbaar en
kan uitbreken.

Oorzaak van de storing onmiddellijk


door een werkplaats laten verhelpen.

Handrem altijd zonder indrukken van Aantrekken tijdens stilstand


de ontgrendelingsknop stevig aan‐ Trek aan de schakelaar m, de elek‐
trekken, op op- of aflopende hellingen trische handrem werkt automatisch
altijd zo stevig mogelijk. met voldoende kracht. Voor de maxi‐
Om de handrem los te zetten, de male kracht, zoals bij het parkeren
handremhendel iets optillen, de ont‐ met een aanhanger of op een helling,
grendelingsknop indrukken en de trekt u tweemaal aan de schakelaar
hendel helemaal omlaaghalen. m.
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐ De elektrische handrem is aangetrok‐
nen bij het aantrekken van de hand‐ ken als de controlelamp m brandt
rem, tegelijkertijd het rempedaal be‐ 3 78.
dienen.
134 Rijden en bediening

U kunt de elektrische handrem altijd Dynamisch remmen tijdens het rijden continu, zet de elektrische handrem
activeren, zelfs wanneer het contact Wanneer u tijdens het rijden aan de dan los en probeer deze weer aan te
is uitgeschakeld. schakelaar m blijft trekken, zal de trekken.
Gebruik de elektrische handrem niet elektrische handrem de auto vertra‐
te vaak met een stilstaande motor, gen, maar niet tot stilstand brengen. Remassistentie
anders zal de accu leegraken. Zodra u de schakelaar m loslaat, Bij het snel en krachtig intrappen van
Controleer de elektrische handrem‐ stopt het dynamisch remmen. het rempedaal wordt automatisch met
status voordat u de auto verlaat. Con‐ de maximale remkracht (noodstop)
trolelamp m 3 78. Storing
geremd.
De storingsmodus van de elektrische
Loszetten handrem wordt aangeduid door con‐ De druk op het rempedaal niet ver‐
Contact inschakelen. Houd het rem‐ trolelamp j en als cijfercode of mel‐ minderen, zolang er maximaal ge‐
pedaal ingetrapt en druk daarna op ding op het Driver Information Centre. remd moet worden. Bij het loslaten
de schakelaar m. Boordinformatie 3 88. van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
Trek de elektrische handrem aan:
Wegrijfunctie houd de schakelaar m meer dan
Wanneer u de koppeling bedient 5 seconden uitgetrokken. Wanneer Hellingrem
(handgeschakelde versnellingsbak) de controlelamp m brandt, is de elek‐
of een rijstand inschakelt (automati‐ Het systeem voorkomt onbedoeld be‐
trische handrem aangetrokken. wegen bij het wegrijden op hellingen.
sche versnellingsbak) en vervolgens
het gaspedaal bedient, wordt de elek‐ Zet de elektrische handrem los: houd Wanneer u de voetrem loslaat nadat
trische handrem automatisch losge‐ de schakelaar m meer dan u op een helling bent gestopt, blijft de
zet. Dit is niet mogelijk als u tegelij‐ 2 seconden ingedrukt. Wanneer de rem nog gedurende 2 seconden in‐
kertijd aan de schakelaar trekt. controlelamp m dooft, is de elektri‐ geschakeld. Bij het optrekken van de
sche handrem uitgeschakeld. auto worden de remmen automatisch
Deze functie helpt u ook bij het weg‐
rijden op een oplopende helling. Controlelamp m knippert: elektrische gelost.
handrem is niet helemaal aangetrok‐ De hellingrem werkt niet tijdens een
Door hard wegrijden gaan de slijtde‐
ken of losgezet. Knippert de lamp Autostop.
len eventueel minder lang mee.
Rijden en bediening 135

Rijregelsystemen 9 Waarschuwing
De controlelamp k brandt.
U kunt de TC weer activeren door
Traction Control Laat u door dit speciale veilig‐ nogmaals op de knop b te drukken.
De Traction Control (TC) is een on‐ heidssysteem niet verleiden tot De TC wordt ook opnieuw geacti‐
derdeel van de elektronische stabili‐ een roekeloze rijstijl. veerd wanneer u het contact de vol‐
teitsregeling. Snelheid aan de staat van het gende keer weer inschakelt.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit, wegdek aanpassen.
ongeacht het type wegdek of de grip Elektronische stabiliteits‐
van de banden, door te voorkomen Controlelamp b 3 79.
dat de aangedreven wielen door‐
regeling (ESC)
slaan. Uitschakelen De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
Zodra de aangedreven wielen begin‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
nen door te slaan, wordt het motor‐
wegdek of de grip van de banden. Het
vermogen beperkt en wordt het wiel
voorkomt ook dat de aangedreven
met de meeste slip afzonderlijk afge‐
wielen doorslaan.
remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
van de auto op een glad wegdek aan‐ Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
merkelijk verbeterd. derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
lamp b dooft.
door wordt de rijstabiliteit van de auto
Wanneer TC ingrijpt, knippert b. op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
U kunt de TC uitschakelen wanneer lelamp b dooft.
de aangedreven wielen moeten kun‐
nen doorslaan: druk even op de knop Wanneer ESC actief ingrijpt,
b. knippert b.
136 Rijden en bediening

De controlelamp n brandt. In elke rijmodus maakt Flex Ride een


9 Waarschuwing netwerkverbinding met de volgende
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken. systemen:
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot Wanneer de TC voorheen was uitge‐ ■ Elektronische dempingsregeling
een roekeloze rijstijl. schakeld, worden zowel TC als ESC (CDC).
opnieuw geactiveerd. ■ Gaspedaalbediening.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen. De ESC wordt ook opnieuw geacti‐ ■ Stuurinrichting.
veerd wanneer u de ontsteking de
■ Automatische versnellingsbak.
Controlelamp b 3 79. volgende keer weer inschakelt.

Uitschakelen Interactief rijsysteem


Flex Ride
Het Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
■ SPORT-modus: druk op de toets
SPORT, de LED brandt.
■ TOUR-modus: druk op de toets
TOUR, de LED brandt.
■ Normale modus: toets SPORT en
TOUR zijn niet ingedrukt, geen en‐
kele LED brandt.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
Wanneer extreme prestaties worden modus door de bijbehorende toets
gevraagd, kunt u ESC deactiveren: nogmaals in te drukken.
houd de toets b ca. 7 seconden in‐
gedrukt.
Rijden en bediening 137

SPORT-modus ■ De automatische versnellingsbak instellingen. Wanneer u erg sportief


De instellingen van deze systemen schakelt volgens de comfortmodus. rijdt, selecteert de DMC de Sport-
worden afgestemd op een sportie‐ ■ De verlichting van de hoofdtellers is modus.
vere rijstijl: wit. Hebt u bijvoorbeeld de TOUR-modus
■ De schokdempers worden stijver geselecteerd terwijl u op een bochtige
om een beter contact met het weg‐ Normale modus weg rijdt en plotseling hard moet rem‐
dek te houden. Alle instellingen van de systemen men, dan detecteert de DMC de dy‐
staan op de standaardwaarden. namische toestand van de auto en
■ De motor reageert sneller op bewe‐
gingen van het gaspedaal. worden de instellingen van de wiel‐
Drive Mode Control ophanging in de SPORT-modus ge‐
■ De stuurbekrachtiging is vermin‐ Nadat u handmatig de rijmodus zet om de auto te stabiliseren.
derd. SPORT, TOUR of Normaal) hebt ge‐ Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
■ De automatische versnellingsbak selecteerd, detecteert en analyseert sche toestand van de auto weer als
schakelt later. de Drive Mode Control (DMC) continu voorheen worden, verandert de DMC
■ Als de SPORT-modus is geacti‐ het daadwerkelijke rijgedrag, de re‐ de instellingen in de rijmodus die
veerd, wordt de witte verlichting acties van de bestuurder en de ac‐ u oorspronkelijk had geselecteerd.
van de hoofdtellers rood. tieve dynamische toestand van de
auto. De DMC-regeleenheid zal zo Persoonlijke instellingen in de
TOUR-modus nodig automatisch de instellingen van Sport-modus
De instellingen van deze systemen de geselecteerde rijmodus verande‐
ren, of in geval van sterke variaties de U kunt de functies van de SPORT-
worden afgestemd op een comforta‐ modus selecteren wanneer u op de
bele rijstijl: rijmodus veranderen zolang deze va‐
riaties duren. SPORT-knop drukt. U kunt deze in‐
■ De schokdempers worden zachter. stellingen veranderen in het menu
Hebt u bijvoorbeeld de Normal modus Instellingen op het Info-display. Per‐
■ Het gaspedaal reageert volgens de
geselecteerd, maar detecteert de soonlijke instellingen 3 94.
standaardinstellingen.
DMC een sportief rijgedrag, dan ver‐
■ De stuurbekrachtiging staat in de andert de DMC diverse instellingen
standaardmodus. van de normale modus in sportieve
138 Rijden en bediening

Bestuurdersondersteu‐ Om veiligheidsredenen kan de cruise


control pas worden ingeschakeld na‐
Inschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
ningssystemen dat het rempedaal eenmaal is be‐ m in de instrumentengroep brandt
diend. Activeren in de eerste versnel‐ wit.
ling is niet mogelijk.
9 Waarschuwing
Inschakelen
Bestuurdersondersteuningssyste‐ Accelereer tot de gewenste snelheid
men zijn ontwikkeld om de be‐ en draai het stelwiel naar SET/-, de
stuurder te ondersteunen en niet huidige snelheid wordt opgeslagen
om zijn aandacht te vervangen. en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
De bestuurder aanvaardt de volle‐ groen. U kunt het gaspedaal loslaten.
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt. Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐
Wanneer u bestuurdersonder‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
steunngsystemen gebruikt, moet snelheid aangehouden.
u altijd op de verkeersomstandig‐
heden letten. De cruise control blijft geactiveerd ter‐
De cruise control niet inschakelen wijl er wordt geschakeld.
wanneer het aanhouden van een
Cruise control constante snelheid onverstandig is. Versnellen
De cruise control kan snelheden van Houd, terwijl de cruise control actief
Bij een automatische versnellingsbak
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐ is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
activeert u de cruise control alleen in
houden. Bij het op- en afrijden van of draai het meerdere malen kort naar
de automatische modus.
hellingen zijn afwijkingen van de op‐ RES/+: de snelheid loopt continu of in
geslagen snelheid mogelijk. Controlelamp m 3 82. kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Rijden en bediening 139

Vertragen ■ motortoerental is zeer laag, De bestuurder kan alleen accelereren


Houd, terwijl de cruise control actief ■ de Traction Control of elektronische tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of stabiliteitsregeling (ESC) is actief. het afrijden van hellingen zijn afwij‐
draai het meerdere malen kort naar kingen van de snelheidslimiet moge‐
SET/-: de snelheid neemt continu of Opgeslagen snelheid hervatten lijk.
in kleine stappen af. Draai het stelwiel naar RES/+ bij een Als het systeem geactiveerd is, wordt
snelheid hoger dan 30 km/u. De op‐ de ingestelde snelheidslimiet in de
Uitschakelen geslagen snelheid wordt nu overge‐ bovenste regel van het Driver Infor‐
Druk op de knop y, de controlelamp nomen. mation Centre weergegeven.
m in de instrumentengroep brandt
wit. De cruise control is gedeacti‐ Uitschakelen Inschakelen
veerd. De laatst ingestelde snelheid Druk op de knop m, de controlelamp
wordt voor later hervatten van de m in de instrumentengroep gaat uit.
snelheid in het geheugen opgesla‐ De opslagen snelheid wordt gewist.
gen. Via de knop L voor het activeren van
Automatisch uitschakelen: de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐
■ de rijsnelheid is lager dan ca. kelen van het contact, wordt ook de
30 km/u, cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
■ de rijsnelheid is hoger dan ca.
200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend, Snelheidsbegrenzer
■ het koppelingspedaal wordt een De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
aantal seconden ingedrukt, de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
■ keuzehendel in N,
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
140 Rijden en bediening

Knop L indrukken. Als de cruise con‐ Gaspedaal loslaten en de functie


trol of adaptieve cruise control eerder snelheidsbegrenzing wordt na het be‐
geactiveerd was, wordt deze uitge‐ reiken van een lagere snelheid dan
schakeld als de snelheidsbegrenzer de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
wordt geactiveerd en de controlelamp veerd.
m dooft.
Uitschakelen
Ingestelde snelheidslimiet Druk op de knop y: snelheidsbe‐
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐ grenzer is gedeactiveerd en de snel‐
veerd is, het stelwiel op RES/+ heid van de auto is niet meer be‐
draaien of herhaaldelijk kort naar grensd.
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐ De snelheidslimiet wordt opgeslagen
heidslimiet op het Driver Information en een bijbehorend bericht verschijnt
Centre wordt getoond. Snelheidslimiet wijzigen in het driver information center.
Of accelereer tot de gewenste snel‐ Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
heid en draai het stelwiel kort naar veerd is, het stelwiel naar RES/+ Snelheidslimiet hervatten
SET/-: de huidige snelheid wordt als draaien om te verhogen of naar Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐ SET/- om de gewenste snelheidsli‐ geslagen snelheidslimiet wordt be‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ miet te verlagen. reikt.
formation Centre.
Snelheidslimiet overschrijden Uitschakelen
In noodgevallen is het mogelijk de Druk op de knop L, de snelheidsli‐
snelheidslimiet te overschrijden door miet in het Driver Information Centre
het gaspedaal stevig door de weer‐ dooft. De opslagen snelheid wordt
stand heen in te trappen. gewist.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐
ver Information Centre en er klinkt te‐
gelijkertijd een geluissignaal.
Rijden en bediening 141

Door via de knop m de cruise control Parkeerhulp


of adaptieve cruise control te active‐
ren of door het contact uit te schake‐
len wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.

Indicatie afstand tot


voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. De frontcamera in de voor‐ De minimale aangegeven afstand is
ruit wordt gebruikt voor het detecte‐ 0,5 seconde.
ren van de afstand van een voertuig
dat direct voorop in de baan van de Als er geen voorligger is of als de De parkeerhulp meet de afstand tus‐
auto rijdt. Het systeem is geactiveerd voorligger buiten bereik is, worden er sen uw auto en eventuele obstakels,
bij snelheden hoger dan 40 km/u. twee streepjes getoond: -,- s. wat het parkeren vergemakkelijkt, en
Als er een voorligger wordt gedetec‐ geeft geluidssignalen.
teerd, wordt de afstand in seconden Het geluidssignaal voor niet gedra‐
weergegeven op een pagina in het gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
Driver Information Centre 3 82. Druk oriteit boven alle andere geluidssig‐
op de knop MENU op de richtingaan‐ nalen 3 91.
wijzerhendel om Informatiemenu Ook bij het gebruik van de parkeer‐
voertuig X te selecteren en draai hulp blijft de bestuurder volledig ver‐
aan het stelwiel om de volgende af‐ antwoordelijk voor de parkeerma‐
standsindicatiepagina te kiezen. noeuvre.
142 Rijden en bediening

Het systeem bestaat uit vier ultrasone U kunt de voorste parkeerhulp ook bij Bij een bepaalde snelheid wordt het
parkeersensoren in de achterbum‐ een lage snelheid activeren door de systeem automatisch gedeactiveerd.
per. Als de auto is uitgerust met par‐ knop r in te drukken.
keerhulp aan de voorzijde, omvat het Storing
Een brandende led in de parkeerhulp‐
systeem tevens vier ultrasone par‐ knop geeft aan dat het systeem klaar Bij een systeemstoring brandt r of
keersensoren in de voorbumper. voor gebruik is. ziet u een bericht op het Driver Infor‐
Het systeem hanteert twee verschil‐ mation Centre.
Afhankelijk van welke sensoren het
lende frequenties voor de sensoren obstakel het dichtst genaderd zijn, Daarnaast zal r gaan branden of
voor en achter, elk met hun eigen ge‐ hoort u het geluidssignaal van de bij‐ wordt er boordinformatie weergege‐
luid. behorende sensoren. De geluidssig‐ ven op het Driver Information Centre,
Controlelamp r 3 79. nalen volgen elkaar sneller op naar‐ als er door tijdelijke omstandigheden,
mate de afstand tot het obstakel af‐ zoals dichtgesneeuwde sensoren,
Inschakelen neemt. Is de afstand kleiner dan een systeemstoring wordt waargeno‐
30 cm, dan klinkt er een continu ge‐ men.
luidssignaal. Boordinformatie 3 88.
Als u een keer op de knop r drukt
binnen een contactcyclus, wordt de
parkeerhulp vooraan altijd opnieuw
ingeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot onder een bepaalde waarde daalt.
Uitschakelen
Knop r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
De led in de knop dooft en u ziet
Wanneer u de achteruit inschakelt, Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
wordt het systeem automatisch geac‐ tion Centre.
tiveerd.
Rijden en bediening 143

Belangrijke tips voor het gebruik De parkeerhulpsystemen werken Verkeersbordherkenning


van de parkeerhulp bij een zware belading eventueel
minder goed. Werking
9 Waarschuwing Bij grotere voertuigen (bijv. of‐ Het verkeersbordherkenningssys‐
froad-voertuigen, minivans, be‐ teem herkent bepaalde borden via
Onder bepaalde omstandigheden stelauto's) is er sprake van bijzon‐ een frontcamera en toont deze op het
kunnen reflecterende oppervlak‐ dere omstandigheden. De objec‐ Driver Information Centre.
ken van uiteenlopende aard op therkenning in het bovenste deel
voorwerpen of kleding evenals ex‐ van deze voertuigen kan niet wor‐
terne geluidsbronnen ertoe leiden den gegarandeerd.
dat het systeem obstakels niet
waarneemt. Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen
In het bijzonder moet gelet worden of zachte materialen, herkent het
op lage obstakels die het onderste systeem mogelijkerwijs niet.
gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke ob‐ De parkeerhulp voorkomt geen
stakels de waarnemingszone van botsingen met objecten buiten het
de sensoren verlaten wanneer het detectiebereik van de sensoren.
voertuig dichterbij komt, zal er een
continu waarschuwingssignaal Let op
klinken. Het parkeerhulpsysteem herkent Verkeersborden die worden herkend,
automatisch een af fabriek gemon‐ zijn:
teerde trekhaak. Het systeem wordt
Borden met snelheidsbeperkingen en
Voorzichtig gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt. verboden in te halen
■ maximumsnelheid
De sensor werkt eventueel minder De sensor kan een niet-bestaand
goed wanneer deze bijv. met ijs of voorwerp (storingsecho) herkennen ■ inhaalverbod
sneeuw zijn bedekt. als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.
144 Rijden en bediening

■ einde maximumsnelheid Een uitroepteken in een kader bete‐


■ einde inhaalverbod kent dat er een onderbord werd ge‐
detecteerd dat niet door het systeem
Verkeersborden kan worden herkend.
■ snelweg
Het systeem is actief bij een aange‐
■ einde snelweg geven snelheid hoger dan 14 km/u en
■ rijkswegen blijft actief tot een snelheid van
■ woonerf 200 km/u, afhankelijk van de lichtom‐
standigheden. ’s Nachts is het sys‐
Onderborden teem actief tot een snelheid van
■ aanvullingen op verkeersborden 160 km/u.
■ bij natheid Zodra de snelheid tot onder 55 km/u
■ bij ijs In het display zijn combinaties van daalt, wordt het display gereset en
■ richtingspijlen meerdere borden mogelijk. wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist. De volgende
Borden maximumsnelheid worden herkende snelheidsindicatie zal wor‐
getoond in het Driver Information den weergegeven.
Centre, tot het volgende bord maxi‐
mumsnelheid of einde maximumsnel‐
heid of als er gedurende een be‐
paalde periode geen ander bord
wordt geconstateerd.
Rijden en bediening 145

Displayweergave Wanneer het systeem gedeactiveerd


is, wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, aangegeven
door het volgende symbool:

Pop-upfunctie
Verkeersborden worden getoond op Maximumsnelheden en inhaalverbo‐
de pagina Verkeersbordherkenning den verschijnen als pop-up op elke
in Informatiemenu dagteller/brandst., pagina van het menu.
geselecteerd met het stelwiel op de De inhoud van de pagina met ver‐
richtingaanwijzerhendel 3 82. keersborden wordt ook gewist wan‐
neer u tijdens het rijden de knop SET/
Wanneer u een andere functie op het
CLR op de richtingaanwijzerhendel
Driver Information Centre-menu hebt
langer ingedrukt houdt.
gekozen en u daarna weer de pagina
Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
146 Rijden en bediening

De pop-upfunctie kan worden uitge‐ Verkeersbordherkenning in ■ de verkeersborden verkeerd ge‐


zet op de verkeersbordenpagina door combinatie met het monteerd of beschadigd zijn
op de knop SET/CLR van de rich‐ navigatiesysteem ■ verkeersborden niet voldoen aan
tingaanwijzerhendel te drukken. het Verdrag van Wenen inzake de
Als de auto een navigatiesysteem
heeft, kunnen de volgende functies verkeerstekens (Wiener Überein‐
beschikbaar zijn: kommen über Straßenverkehrszei‐
chen)
■ herkenning van bebouwde kom
■ constante weergave van huidige
maximumsnelheden
■ directe weergave van maximum‐
snelheden na het verlaten van een
hoofdweg

Storing
De verkeersbordherkenning werkt
mogelijk niet goed wanneer:
Wanneer de instellingspagina wordt
getoond, moet u Uit selecteren om de ■ de voorruit ter hoogte van de front‐
pop-upfunctie uit te schakelen. Scha‐ camera niet schoon is
kel de functie weer in door te kiezen ■ verkeersborden geheel of gedeel‐
voor Aan. Bij inschakeling van het telijk bedekt zijn of lastig waar‐
contact is de pop-upfunctie gedeacti‐ neembaar zijn
veerd. ■ de omgevingsomstandigheden on‐
Het pop-upvenster wordt gunstig zijn, zoals zware regenval,
ca. 8 seconden lang weergegeven op sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
het Driver Information Centre. wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer
op het display
Rijden en bediening 147

Voorzichtig
waarin u rijdt. Het systeem detecteert Inschakelen
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
Het systeem is bedoeld om de be‐ signalen wanneer u onbedoeld van
stuurder binnen een vast snel‐ rijstrook verandert.
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐ De criteria voor een onbedoelde ver‐
borden. Negeer geen verkeers‐ andering van rijstrook zijn:
borden die het systeem niet weer‐ ■ geen bediening van de richtingaan‐
geeft. wijzers
Het systeem herkent geen andere ■ geen bediening van het rempedaal
verkeersborden dan de conventi‐ ■ geen bediening van het gaspedaal
onele versies die een maximum‐ of snelheidsverhoging
snelheid aangeven of beëindigen.
■ geen actieve stuurbeweging
Laat u door dit speciale systeem U activeert het Lane Departure War‐
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet. ning System door de knop ) in te
stijl. drukken. De brandende led in de
Pas uw snelheid altijd aan de staat knop geeft aan dat het systeem is in‐
van het wegdek aan. geschakeld. Wanneer de controle‐
De hulpsystemen ontnemen de lamp ) in de instrumentengroep
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ groen brandt, is het systeem klaar
lijkheid voor het besturen van de voor gebruik.
auto. Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 60 km/u en wanneer
Lane Departure Warning wegbelijning aanwezig is.
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
148 Rijden en bediening

Wanneer het systeem een onbe‐ Storing Alle wielen moeten zijn voorzien van
doelde verandering van rijstrook her‐ Het Lane Departure Warning-sys‐ een spanningssensor en de banden
kent, dan wordt de controlelamp ) teem werkt mogelijkerwijs niet goed moeten de voorgeschreven banden‐
geel en knippert deze. Tegelijkertijd wanneer: spanning hebben.
hoort u een geluidssignaal. U kunt de actuele bandenspannings‐
■ de voorruit niet schoon is
waarden bekijken in Informatiemenu
■ de omgevingsomstandigheden on‐ voertuig op het Driver Information
gunstig zijn, zoals zware regenval, Centre.
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen U selecteert het menu met de knop‐
pen op de richtingaanwijzerhendel.
■ geen wegbelijning kan worden her‐
kend
Herkent het Lane Departure Warning-
systeem een van deze omstandighe‐
den, dan wordt de controlelamp )
geel.
U ziet bovendien een waarschu‐
wingscode of waarschuwingsmelding
Uitschakelen op het Driver Information Centre.
U deactiveert het systeem door op de
knop ) te drukken. De deactivering
wordt aangegeven met een tekst op Bandenspanningscontro‐
het Driver Information Centre. lesysteem
Bij snelheden lager dan 60 km/u Het bandenspanningscontrolesys‐ Druk op de knop MENU om
werkt het systeem niet. teem controleert vanaf een bepaalde Informatiemenu voertuig X te kie‐
snelheid eenmaal per minuut de ban‐ zen.
denspanning in alle vier de banden.
Rijden en bediening 149

Controlelamp w 3 80. De ventielen en afdichtringen van het


Boordinformatie 3 88. bandenspanningscontrolesysteem
moeten bij elke nieuwe band worden
Schakel het contact uit wanneer de vervangen.
bandenspanning verhoogd of ver‐
laagd moet worden. Adaptieve drempelwaarde
Wanneer een complete set wielen Het bandenspanningscontrolesys‐
zonder sensoren is gemonteerd (bijv. teem herkent automatisch of de auto
vier winterbanden), dan ziet u een be‐ de juiste bandenspanning heeft voor
richt op het Driver Information Centre. max. 3 personen of een maximale be‐
Het bandenspanningscontrolesys‐ lading.
teem werkt dan niet. Sensoren kun‐ Schakel het contact uit wanneer de
nen naderhand gemonteerd worden. bandenspanning verlaagd moet wor‐
Draai aan het stelwiel om het ban‐
denspanningscontrolesysteem te se‐ Een reservewiel of tijdelijk reserve‐ den.
lecteren. wiel heeft geen spanningssensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem Automatisch inleren
De systeemstatus en geringe span‐ werkt niet op deze wielen. De contro‐ Nadat de wielen zijn vervangen, moet
ningsverschillen herkent u aan een lelamp w brandt. Voor de overige drie de auto ca. 20 minuten blijven stil‐
waarschuwingstekst waarbij de des‐ wielen blijft het systeem werken. staan alvorens het systeem een her‐
betreffende band knippert op het Dri‐
Gebruik van in de handel verkrijgbare berekening uitvoert. Het daaropvol‐
ver Information Centre.
vloeibare bandenreparatiesets kan gende inleerproces duurt 10 minuten
Grotere spanningsverschillen tussen de werking van het systeem nadelig bij een minimale rijsnelheid van
de banden op één as herkent u verder beïnvloeden. Gebruik door de fabri‐ 20 km/u. In dit geval kan $ verschij‐
aan een waarschuwingstekst op het kant goedgekeurde reparatiesets. nen of u ziet wisselende spannings‐
Driver Information Centre. waarden op het Driver Information
Externe zendinstallaties met een
Extreme spanningsverschillen wor‐ Centre.
hoog vermogen kunnen storingen in
den bovendien nog eens aangeduid het bandenspanningscontrolesys‐
met de controlelamp w. teem tot gevolg hebben.
150 Rijden en bediening

Wanneer tijdens het inleren proble‐


men optreden, ziet u een waarschu‐
Brandstof Voorzichtig
wingstekst op het Driver Information
Centre.
Brandstof voor Het gebruik van brandstof met een
benzinemotoren te laag octaangetal kan ongecon‐
Temperatuurcompensatie troleerde verbranding en daarmee
Alleen loodvrije brandstoffen gebrui‐ motorschade tot gevolg hebben.
Koude banden hebben een lagere ken die voldoen aan EN 228.
bandenspanning en warme banden
Gelijkwaardig genormeerde brand‐ Brandstof voor
een hogere. Het bandenspannings‐
stoffen met een ethanolgehalte van
controlesysteem houdt in zijn waar‐
max. 10 vol% mogen ook worden ge‐ dieselmotoren
schuwingen hiermee rekening.
bruikt. In dit geval alleen brandstof Alleen loodvrije dieseloliën gebruiken
De bandenspanningswaarde die u op gebruiken die voldoet aan die voldoen aan EN 590.
het Driver Information Centre ziet, is E DIN 51626-1.
de daadwerkelijke bandenspanning. Landen buiten de Europese Unie ge‐
Brandstof met het aanbevolen oc‐ bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐
Daarom is het belangrijk de banden‐
taangetal gebruiken 3 207. Het ge‐ concentratie onder 50 ppm.
spanning bij koude banden te contro‐
bruik van brandstof met een te laag
leren.
octaangetal resulteert mogelijk in een Voorzichtig
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het Gebruik van brandstof die niet vol‐
brandstofverbruik tot gevolg hebben. doet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd mo‐
Voorzichtig torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en vervallen van de ga‐
Gebruik van brandstof die niet vol‐ rantie.
doet aan EN 228 of soortgelijk,
kan leiden tot neerslag of motor‐
schade en vervallen van de garan‐
tie.
Rijden en bediening 151

Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐ Bij het tanken de gebruiks- en vei‐


mingsolie, Aquazole en vergelijkbare ligheidsvoorschriften van het tank‐
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐ station in acht nemen.
gestaan om dieseloliën aan te lengen
met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren. 9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
Tanken sief. Niet roken. Vermijd open vuur
of vonkvorming.
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een
werkplaats laten verhelpen. De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
Voorzichtig
klep te duwen.
Wanneer u foute brandstof hebt Draai de dop langzaam naar links om
getankt, mag u het contact niet hem te openen.
aanzetten.

De tankklep zit achteraan aan de


9 Gevaar rechterzijde van de auto.

Zet voor het tanken de motor en


alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
152 Rijden en bediening

Klepje sluiten en vastklikken. De bepaling van het brandstofver‐


bruik wordt geregeld in richtlijn R (EC)
Tankdop 715/2007 (nieuwste versie).
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ Een onderdeel van de richtlijn is bo‐
pen. Auto's met een dieselmotor heb‐ vendien de vermelding van de
ben een speciale tankdop. CO2-emissie.
De gespecificeerde waarden kunnen
Brandstofverbruik - CO2- afwijken van het werkelijke brandstof‐
uitstoot verbruik van een bepaalde auto. Het
brandstofverbruik hangt bovendien af
van de persoonlijke rijstijl, de staat
Benzine van het wegdek en de verkeersom‐
Bij het tanken de tankdop in de steun Het brandstofverbruik ligt binnen een standigheden.
op de tankklep hangen. bereik van
Alle waarden hebben betrekking op
Om te tanken, het vulpistool volledig ■ stad: 5,8 tot 9,2 l/100 km, het Europese basismodel met stan‐
in de vulopening brengen en open‐ ■ buiten stad: 4,4 tot 5,8 l/100 km, daarduitrusting.
zetten.
■ totaal: 4,9 tot 7,1 l/100 km. De brandstofverbruiksmeting houdt
Nadat deze automatisch is afgesla‐ rekening met het leeggewicht van de
gen, kunnen er nog max. twee doses De CO2-uitstoot ligt binnen een bereik
auto zoals vastgesteld volgens de
worden toegevoegd. van richtlijnen. Accessoires houden mo‐
■ 129 tot 166 g/km. gelijk een geringe verhoging in van
Voorzichtig het brandstofverbruik en de
Algemene informatie CO2-emissie en kunnen een lagere
Gemorste brandstof onmiddellijk Raadpleeg voor de waarden die spe‐ maximumsnelheid tot gevolg hebben.
afwassen. cifiek voor uw auto gelden het ‘EEC
Certificate of Conformity’ dat bij uw
Om hem te sluiten, draait u de tank‐ auto werd geleverd of de andere na‐
dop naar rechts tot hij vastklikt. tionale autopapieren.
Rijden en bediening 153

Trekken Rijgedrag en Aanhanger trekken


aanhangertips Trekgewicht
Algemene informatie Alvorens een aanhangwagen aan te
Alleen een trekhaak gebruiken die Het maximaal toelaatbare trekge‐
koppelen, de kogel van de trekhaak wicht hangt af van de auto en de mo‐
voor uw auto is goedgekeurd. Het in‐ smeren. Bij gebruik van een trillings‐
bouwen van een trekhaak door een tor en mag niet worden overschre‐
demper die slingerbewegingen den. Het werkelijke trekgewicht is het
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig dempt en op de koppelingskogel in‐
wijzigingen in de auto aanbrengen, verschilt tussen het werkelijke totaal‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐ gewicht van de aanhanger en het
zoals in het koelsysteem, de hitte‐ smeerd.
schilden of andere uitrusting. werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
Wanneer u een instabiele aanhanger pelde toestand.
De lamp-uitvaldetectie van het aan‐ of een caravan met een max. toelaat‐
hangerremlicht constateert geen indi‐ Het maximaal toelaatbare trekge‐
baar totaalgewicht van meer dan wicht staat in de autopapieren ver‐
vidueel uitgevallen lampen. Bij 4 x 1400 kg trekt, is het uiterst raadzaam
5 watt wordt er pas uitval geconsta‐ meld. Dit geldt over het algemeen
een stabilisator te gebruiken wanneer voor hellingspercentages tot
teerd als alleen een lamp van 5-watt u sneller rijdt dan 80 km/u.
of geen lamp aan blijft. max. 12 %.
Als de aanhanger begint te slingeren, Het maximaal toelaatbare trekge‐
Bij het monteren van een trekhaak langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
kan de opening voor het sleepoog wicht geldt tot aan het aangegeven
ren en zo nodig krachtig remmen. hellingspercentage en tot een hoogte
worden afgedekt. In dat geval de trek‐
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ van 1000 meter boven de zeespiegel.
haakstang gebruiken voor het slepen.
schakelen als bergopwaarts en onge‐ Omdat het motorvermogen bij toene‐
De trekhaakstang na gebruik altijd in
veer dezelfde snelheid aanhouden. mende hoogte door de lagere lucht‐
de auto bewaren.
Bandenspanning instellen op de dichtheid daalt en het klimvermogen
Inbouwmaten van een trekhaak die in daardoor afneemt, moet het maxi‐
waarde voor maximale belading
de fabriek gemonteerd is 3 213. maal toelaatbare treingewicht voor
3 210.
elke 1000 meter hoogtetoename met
154 Rijden en bediening

10 % worden verminderd. Bij het rij‐ Achterasbelasting Opbergen kogelstang


den op wegen met een gering hel‐ Bij een aangekoppelde aanhanger en
lingspercentage (kleiner dan 8 %, een maximale belading van de auto,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal mag de toelaatbare achterasbelas‐
toelaatbare treingewicht niet te wor‐ ting (zie typeplaatje of autopapieren)
den verminderd. met 70 kg overschreden worden en
Het maximaal toelaatbare treinge‐ ook het toelaatbare totaalgewicht
wicht mag niet worden overschreden. mag met 70 kg worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐ Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
wicht staat op het typeplaatje 3 202 ting overschreden, dan geldt een
vermeld. maximumsnelheid van 100 km/u.

Kogeldruk Trekhaak
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel De zak met de kogelstang is opge‐
drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐ Voorzichtig borgen op de vloer van het achterste
den van de aanhanger is van invloed bergvak.
Bij het rijden zonder aanhanger,
op de kogeldruk. Plaats de band door het sjoroog, wik‐
de kogelstang demonteren.
De maximaal toelaatbare kogeldruk kel deze twee keer eromheen en trek
(75 kg) staat op het typeplaatje van de de band strak om de zak te borgen.
trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Rijden en bediening 155

Bevestiging van de kogelstang Controleren spanning kogelstang

■ Trek de draaiknop uit en draai deze


zo ver mogelijk naar rechts.
Klik de aansluiting los en klap deze ■ De rode markering op de draaiknop
omlaag. Verwijder de dop van de ope‐ moet naar de groene markering op Plaatsing van de kogelstang
ning voor de kogelstang en berg de de kogelstang wijzen.
dop op. ■ De opening tussen de draaiknop en
de kogelstang moet ca. 6 mm be‐
dragen.
■ De sleutel moet in stand c staan.
Zo niet, dan moet de kogelstang vóór
plaatsing op spanning worden ge‐
bracht:
■ Ontgrendel de kogelstang door de
sleutel naar stand c te draaien.
156 Rijden en bediening

Plaats de gespannen kogelstang in Oog voor veiligheidskabel


de opening en druk de stang krachtig 9 Waarschuwing
omhoog totdat deze hoorbaar vast‐
klikt. Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐
De draaiknop schiet terug naar zijn monteerde kogelstang. Als u de
oorspronkelijke stand en rust recht‐ kogelstang niet correct gemon‐
streeks op de kogelstang. teerd krijgt, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
9 Waarschuwing
Demontage van de kogelstang
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.

Vergrendel de kogelstang door de


sleutel naar stand e te draaien. Ver‐ Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
wijder de sleutel en sluit de bescher‐
Controleren of de kogelstang correct
mende klep.
gemonteerd is
■ De groene markering op de draai‐
knop moet naar de groene marke‐
ring op de kogelstang wijzen.
■ Tussen de draaiknop en de kogel‐
stang mag geen ruimte zitten.
■ De kogelstang moet stevig in de Open de beschermende klep en draai
opening vastzitten. de sleutel naar stand c om de kogel‐
■ De kogelstang moet vergrendeld stang te ontgrendelen.
zijn en de sleutel verwijderd.
Rijden en bediening 157

Trek de draaiknop uit en draai deze


zo ver mogelijk naar rechts. Trek de
kogelstang er naar beneden toe uit.
Plaats de dop in de opening. Klap de
aansluiting weg.

Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het
stuurwiel zo stil mogelijk houden.
Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van de elektronische stabili‐
teitsregeling 3 135.
158 Verzorging van de auto

Verzorging van de Algemene informatie Auto stallen


auto Accessoires en Langdurig stallen
Wanneer u de auto meerdere maan‐
modificaties van auto den moet stallen:
Algemene informatie .................. 158 Het wordt geadviseerd alleen gebruik
■ Auto wassen en conserveren.
te maken van originele onderdelen,
Controle van de auto ................. 159 accessoires en andere uitdrukkelijk ■ Conservering van motorruimte en
Gloeilamp vervangen ................. 166 door de fabriek voor uw autotype bodemplaat laten controleren.
Elektrisch systeem ..................... 173 goedgekeurde onderdelen. Voor an‐ ■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als veren.
Boordgereedschap .................... 179 deze door autoriteiten of anderszins ■ Brandstoftank volledig vullen.
Velgen en banden ..................... 180 zijn goedgekeurd – niet beoordelen of
deze betrouwbaar zijn en er evenmin ■ Motorolie verversen.
Starthulp gebruiken ................... 192
Trekken ...................................... 193 garant voor staan. ■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐
Geen aanpassingen in het elektrische ken.
Verzorging van uiterlijk .............. 195
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐ ■ Vorst- en corrosiebestendigheid
gen in de elektronische regeleenhe‐ koelvloeistof controleren.
den (chip-tuning). ■ Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading.
Voorzichtig ■ Auto in een droge en goed geven‐
tileerde ruimte parkeren. Eerste
Wanneer het voertuig getranspor‐
versnelling of achteruitversnelling
teerd wordt op een trein of een ta‐
inschakelen of keuzehendel in
kelwagen kunnen de spatlappen
stand P zetten. Voorkomen dat
beschadigd worden.
auto kan wegrollen.
■ Handrem niet aantrekken.
Verzorging van de auto 159

■ Motorkap openen, alle portieren


sluiten en auto vergrendelen.
Controle van de auto 9 Gevaar
■ Poolklem van de minpool van de Werkzaamheden Het ontstekingssysteem en de Xe‐
accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, waar‐ uitvoeren nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
onder het diefstalalarmsysteem. ken.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik Motorkap
neemt:
Openen
■ Poolklem op de minpool van de
accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening inscha‐
kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren. 9 Waarschuwing
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐
Verwerking van sloopauto voeren.
Informatie over autodemontagebe‐ De koelventilator kan ook bij uit‐ Aan de ontgrendelingshendel trekken
drijven en de recycling van sloopau‐ geschakelde ontsteking gaan en in de uitgangspositie terugduwen.
to's vindt u op onze website. Laat dit draaien.
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
160 Verzorging van de auto

Als de motorkap wordt geopend tij‐ Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot


dens een Autostop, wordt de motor aan de aanslag van de handgreep
om veiligheidsredenen automatisch weer insteken, opnieuw uittrekken en
herstart. het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
Sluiten handgreep insteken en een halve
Steun vóór het sluiten van de motor‐ slag draaien.
kap stevig in de houder duwen.
Motorkap neerlaten en in het slot la‐
ten vallen. Controleer of de motorkap
vergrendeld is.

Duw de windhaak naar rechts en Motorolie


open de motorkap.
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Contro‐
leer of de gebruikte olie de juiste spe‐
cificatie heeft. Aanbevolen olie en
smeermiddelen 3 200.
Alleen op een vlakke ondergrond Afhankelijk van de motor worden er
controleren. De motor moet op be‐ verschillende oliepeilstokken ge‐
drijfstemperatuur zijn en minstens bruikt.
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.

Motorkapsteun vastzetten.
Verzorging van de auto 161

Het wordt geadviseerd dezelfde soort


olie te nemen als voor de laatste olie‐ Voorzichtig
verversing is gebruikt.
Alleen goedgekeurde antivries ge‐
Het motoroliepeil mag niet hoger bruiken.
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
Een te laag koelvloeistofpeil kan
worden afgetapt of afgezogen.
motorschade veroorzaken.
Wanneer het motoroliepeil tot het Inhouden 3 210.
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐ Dop recht terugplaatsen en vast‐
torolie bijvullen. draaien.

Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C. In noordelijke lan‐
den met extreem lage temperaturen
biedt de af-fabriek bijgevulde koel‐
vloeistof vorstbescherming tot ca.
–37 °C.

Bij een koud koelsysteem moet de


koelvloeistof boven de vulstreep
staan. Bijvullen als het peil te laag is.
162 Verzorging van de auto

9 Waarschuwing Sproeiervloeistof Remmen


Wanneer de remvoering een mini‐
Vóór het openen van de dop de male dikte heeft, hoort u een piepend
motor laten afkoelen. Dop voor‐ geluid wanneer u remt.
zichtig openen zodat de druk lang‐ Verder rijden is mogelijk maar laat de
zaam kan ontsnappen. remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde Na de montage van nieuwe remblok‐
koelvloeistof met schoon kraanwater; ken de eerste paar ritten niet onnodig
verhouding 1 : 1. Gebruik schoon hard remmen.
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is. Remvloeistof
Dop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten Schoon water vermengd met een
9 Waarschuwing
controleren en oorzaak van het koel‐ passende hoeveelheid sproeiervloei‐
vloeistofverlies laten verhelpen. stof bijvullen die antivries bevat. Remvloeistof is giftig en bijtend.
Raadpleeg het sproeiervloeistofre‐ Contact met ogen, huid, textiel en
servoir voor de juiste mengverhou‐ lakwerk vermijden.
ding.

Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Verzorging van de auto 163

Accu Accu vervangen


De accu van de auto is onderhouds‐ Let op
vrij mits uw rijstijl zo is dat de accu Elke afwijking van de in deze para‐
voldoende wordt opgeladen. Bij korte graaf gegeven instructies kan leiden
ritten en veelvuldig starten kan de tot een tijdelijke uitschakeling van
accu ontladen raken. Vermijd het ge‐ het stop-startsysteem.
bruik van onnodige elektrische ver‐ Bij het vervangen van de accu, erop
bruikers. letten dat er bij de pluspool geen
luchtroosters open zijn. Als er in dit
gebied een ventilatieopening open is,
moet deze met een afdekkap worden
afgesloten en moet de ventilatie bij de
De remvloeistof moet tussen merkte‐ minpool worden geopend.
kens MIN en MAX staan.
Uitsluitend accu’s gebruiken waarbij
Bij het bijvullen schoon te werk gaan, de zekeringenkast boven de accu kan
omdat verontreinigde remvloeistof Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐ worden gemonteerd.
storingen in het remsysteem tot ge‐
volg kan hebben. Oorzaak van het melpunten gerecycled worden. Bij auto’s met een Stop/Start-systeem
remvloeistofverlies door een werk‐ Wanneer de auto meer dan 4 weken dient u erop te letten de accu van het
plaats laten verhelpen. achtereen stilstaat, kan de accu ont‐ type AGM (Absorptive Glass Mat) te
laden raken. Poolklem van de min‐ vervangen door een AGM-accu.
Gebruik alleen hoge prestatie-rem‐
vloeistof die voor de auto is goedge‐ pool van de accu loskoppelen.
keurd. Rem- en koppelingsvloeistof Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
3 200. keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Accubeveiliging 3 112.
164 Verzorging van de auto

Accu opladen Betekenis van de symbolen:


■ Geen vonken, open vuur en niet ro‐
9 Waarschuwing ken.
■ Altijd een veiligheidsbril dragen.
Bij auto's met een stop-startsys‐ Explosieve gassen kunnen aanlei‐
teem moet u ervoor zorgen dat het ding geven tot blindheid of letsel.
oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu- ■ De accu uit de buurt van kinderen
oplader gebruikt. Anders kunt u de houden.
accu beschadigen. ■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid of
Starthulp gebruiken 3 192. ernstige brandwonden.
U kunt een AGM-accu herkennen aan ■ Zie de gebruikershandleiding voor
het label op de accu. Wij bevelen het Waarschuwingssticker meer informatie.
gebruik aan van een originele Opel- ■ Er kan explosief gas aanwezig zijn
accu. in de buurt van de accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel-accu is
het mogelijk dat het stop-startsys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 124.
Verzorging van de auto 165

Dieselbrandstofsysteem Til de ruitenwisserarm op tot hij om‐ Maak het ruitenwisserblad in een
hoog blijft staan, druk op de knop om lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐
ontluchten het wisserblad los te maken en ver‐ arm en druk het in tot het vastklikt.
Na het leegrijden van de tank moet wijder het. Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
het dieselbrandstofsysteem worden Maak het ruitenwisserblad in een naar omlaag.
ontlucht. Het contact driemaal lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐
15 seconden per keer inschakelen. arm en druk het in tot het vastklikt.
Motor vervolgens maximaal
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
40 seconden starten. Deze procedure
naar omlaag.
na minstens 5 seconden herhalen.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
Wisserblad achterruit

Wisserblad vervangen

Til de ruitenwisser op. Maak het wis‐


serblad los zoals getoond in de illu‐
stratie en verwijder het.
166 Verzorging van de auto

Gloeilamp vervangen Halogeenkoplampen Dimlicht/grootlicht (1)

Ontsteking uitschakelen en desbe‐


treffende schakelaar uitschakelen of
portieren sluiten.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting
vastpakken! Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Vervang de gloeilampen van de kop‐
lampen vanuit de motorruimte.

Lampcontrole Bi-halogeenkoplamp (1) met één 1. Draai de kap (1) naar links en ver‐
Schakel het contact in na het vervan‐ lamp voor dim- en grootlicht. wijder.
gen van een lamp en bedien en con‐ Richtingaanwijzers vooraan (2).
troleer de lichten.
Zijmarkeringslicht/dagrijlicht (3).
Verzorging van de auto 167

2. De lamphouder naar links los‐ Richtingaanwijzers vooraan (2) 2. Draai de lamphouder linksom er‐
draaien. Lamphouder met gloei‐ uit.
lamp uit het reflectorhuis nemen.

1. Draai kap (2) naar links en verwij‐


der deze. 3. Haal de gloeilamp uit de fitting
3. Klik de lamphouder los van de door deze naar links te draaien.
stekker door op de borgnok te 4. Plaats een nieuwe lamp door
drukken. deze naar rechts in de fitting te
4. Vervang de lamp en klik de lamp‐ draaien.
fitting vast aan de stekker. 5. Draai de lamphouder rechtsom in
5. Lamphouder zo monteren dat de de reflector vast.
twee lipjes in de uitsparingen van 6. Breng de kap aan en draai deze
het reflectorhuis vallen. Rechtsom rechtsom.
vastdraaien.
6. Breng de kap aan en draai deze
rechtsom.
168 Verzorging van de auto

Zijmarkeringslicht/dagrijlicht (3) 2. Haal de lamp uit de fitting door Bochtlicht


deze eruit te trekken.
3. Plaats een nieuwe lamp in de fit‐
ting.
4. Draai de lampfitting rechtsom in
de reflector vast.

Adaptief rijlicht (AFL)


9 Gevaar
Het adaptieve rijlicht (AFL) is uit‐
gerust met Xenonkoplampen.
1. Lampfitting (3) linksom los‐ Xenonkoplampen werken onder 1. Draai de kap naar links en verwij‐
draaien. Lampfitting met lamp uit een extreem hoog voltage. Niet der deze.
het reflectorhuis nemen. aanraken. Lampen door een werk‐
plaats laten vervangen.
De lampen van richtingaanwijzers
en hoekverlichting kunt u wel zelf
vervangen.

Zijmarkeringslicht/dagrijlichten zijn
uitgevoerd met led's en kunnen niet
worden vervangen.
Verzorging van de auto 169

2. De lamphouder naar links los‐ Richtingaanwijzers vooraan 2. Lampfitting linksom losdraaien.


draaien. Lamphouder met gloei‐ Lampfitting met lamp uit het re‐
lamp uit het reflectorhuis nemen. flectorhuis nemen.

1. Draai de kap naar links en verwij‐


der deze.
3. Trek de lamp uit de stekker. 3. Haal de gloeilamp uit de fitting
4. Vervang de lamp en klik de lamp‐ door deze naar links te draaien.
fitting vast aan de stekker. 4. Plaats een nieuwe lamp door
5. Lamphouder zo monteren dat de deze naar rechts in de fitting te
twee lipjes in de uitsparingen van draaien.
het reflectorhuis vallen. Rechtsom 5. Draai de lampfitting rechtsom in
vastdraaien. de reflector vast.
6. Breng de kap aan en draai deze 6. Breng de kap aan en draai deze
rechtsom. rechtsom.
170 Verzorging van de auto

Mistlampen 3. Draai de lamphouder naar links


en verwijder deze uit de reflector.
4. Klik de lampfitting los van de stek‐
ker door op de borgnok te druk‐
ken.
5. Vervang de lamp in de lampfitting
en klik deze weer vast aan de
stekker.
6. Plaats de lampfitting in de reflec‐
tor door hem rechtsom te draaien
en zet hem vast.
7. Monteer de lamp door beide
2. Draai beide schroeven los en ver‐ schroeven vast te draaien.
1. Maak de afdekking los met een wijder de lamp. 8. Monteer en vergrendel de afdek‐
schroevendraaier in de uitsparing king.
en verwijder de afdekking.
Verzorging van de auto 171

Achterlichten 2. Draai beide kunststof bevesti‐


gingsmoeren van binnen met de
hand los.

5. Vervang de lamp door de lampfit‐


ting linksom te draaien.
1. Maak het deksel los en verwijder Achterlicht/remlicht (1)
het. 3. Haal de lamp compleet uit de Richtingaanwijzer (2)
borgpennen en verwijder deze.
Achterlichten met LED in achter-
4. Haal de stekker van de lichtmo‐ en remlicht.
dule los.
Alleen de lamp van de richting‐
aanwijzer (2) kan worden vervan‐
gen.
6. Plaats de lamphouder in de ach‐
terlicht-unit en draai hem
rechtsom.
7. Sluit de stekker op de lichtmodule
aan.
172 Verzorging van de auto

8. Zet de lamp compleet op de borg‐ 6. Draai de lampfitting rechtsom in


pennen en draai de bevestigings‐ de reflector vast.
moeren vast. 7. Achterlicht-unit in de achterklep
9. Sluit het deksel en klik het vast. aanbrengen en schroeven vast‐
draaien.
Lichten in de achterklep 8. Bevestig alle afdekkingen.

Zijrichtingaanwijzers
Gloeilampen door een werkplaats la‐
ten vervangen.

4. Draai de lamphouder linksom en


verwijder deze uit de reflector.
Kentekenverlichting
Vervang de gloeilamp:
Achterlicht (1)
Mistachterlicht (2) (alleen één
kant)
1. Open de achterklep en verwijder Achteruitrijlicht (2) (alleen één
de deksels. kant)
2. Draai drie schroeven los. Achterlichten met led
3. Achterlicht-unit verwijderen. Alleen het mistachterlicht, resp.
achteruitrijlicht (2) kan worden
vervangen.
5. Plaats een nieuwe lamp in de fit‐
ting.
Verzorging van de auto 173

1. Plaats een schroevendraaier in


de uitsparing van de afdekking,
5. Sluit de kabelstekker aan op de
lamphouder.
Elektrisch systeem
duw naar de zijkant en maak de
veer los. Haal de afdekking weg.
6. Druk de lamphouder in de behui‐ Zekeringen
zing en sluit het deksel.
2. Lamphouder naar beneden toe Controleren of het opschrift op de ver‐
verwijderen, hierbij niet aan de ka‐ vangende zekering overeenkomt met
bel trekken.
Binnenverlichting dat op de defecte zekering.
Er zitten drie zekeringenkasten in de
Interieurverlichting, leeslampjes auto:
Gloeilampen door een werkplaats la‐
■ linksvoor in de motorruimte,
ten vervangen.
■ bij auto’s met het stuur links, in het
Bagageruimteverlichting interieur achter het opbergvak, of
Gloeilampen door een werkplaats la‐ bij auto’s met het stuur rechts, ach‐
ten vervangen. ter het handschoenenkastje,
■ achter een deksel links in de baga‐
Instrumentenverlichting geruimte.
Alvorens een zekering te vervangen,
Gloeilampen door een werkplaats la‐
de desbetreffende schakelaar en het
ten vervangen.
contact uitschakelen.
3. Klik de borgnok los en verwijder
de lamphouder van de kabelstek‐ Een defecte zekering is te herkennen
ker. aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de
4. Verwijder en vervang de lamp‐ oorzaak van de storing verholpen is.
houder met de gloeilamp.
Sommige functies worden door meer‐
dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
174 Verzorging van de auto

Zekeringtrekker
In de zekeringenkast in de motor‐
ruimte zit mogelijk een zekeringtrek‐
ker.

Zekeringtrekker van bovenaf of van


opzij op de zekering steken en de ze‐
kering lostrekken.
Verzorging van de auto 175

Zekeringenkast in Nr. Stroomkring


motorruimte 1 Motorregelmodule
2 Lambdasonde
3 Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem
4 Brandstofinspuiting, ontste‐
kingssysteem
5 –
6 Spiegelverwarming
7 Aanjagerregeling
8 Lambdasonde, motor
9 Achterruitsensor
De zekeringenkast zit linksvoor in de 10 Accusensor
motorruimte.
11 Ontgrendeling kofferruimte
Maak het deksel los, til het op en ver‐
wijder het. 12 Module adaptief rijlicht (AFL)
13 –
14 Achterruitwisser
15 Motorregelmodule
16 Startmotor
17 Transmissieregelmodule
18 Verwarmbare achterruit
176 Verzorging van de auto

Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring Klik na het vervangen van doorge‐


brande zekeringen het deksel van het
19 Elektrische ruitbediening voorin 38 Vacuümpomp zekeringenkastje weer vast.
20 Elektrische ruitbediening 39 Regelmodule brandstofsysteem Wanneer u het deksel van het zeke‐
achterin 40 Voorruitsproeier, achterruits‐ ringenkastje niet goed sluit, kan een
21 ABS proeier storing optreden.
22 Grootlicht links (halogeen) 41 Grootlicht rechts (halogeen)
23 Koplampsproeiers 42 Koelventilator Zekeringenkast
24 Rechter dimlicht (xenon) 43 Voorruitwissers instrumentenpaneel
25 Linker dimlicht (xenon) 44 –
26 Mistlampen 45 Koelventilator
27 Verwarming dieselbrandstof 46 –
28 – 47 Claxon
29 Elektrische handrem 48 Koelventilator
30 ABS 49 Brandstofpomp
31 – 50 Koplampverstelling
32 Airbag 51 Ventilatieklep
33 Adaptief rijlicht (AFL) 52 Hulpverwarming, dieselmotor
34 – 53 Transmissieregelmodule, mo‐
35 Elektrisch bediende ruiten torregelmodule

36 – 54 Controle bedrading Bij auto's met het stuurwiel links zit


het zekeringenkastje achter het op‐
37 Magneetklep koolstofreservoir bergvak in het instrumentenbord.
Verzorging van de auto 177

Open het opbergvak en druk het naar Nr. Stroomkring


links om het te ontgrendelen. Klap het
opbergvak omlaag en verwijder het. 11 Aanjager
12 –
13 –
14 Diagnosestekker
15 Airbag
16 –
17 Airconditioning
18 Prefuse: radio, Infotainment,
beeldschermen
Nr. Stroomkring
19 Remlichten, achterlichten, interi‐
1 Displays eurverlichting
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐ 2 Buitenverlichting 20 –
keringenkast achter een deksel in het 3 Buitenverlichting 21 –
handschoenenkastje. Open het 4 Radio
handschoenenkastje, open daarna 22 Contactslot
de afdekking en klap die omlaag. 5 Infotainmentsysteem, 23 Carrosserieregelmodule
instrument
24 Carrosserieregelmodule
6 Aansluiting voorin
25 –
7 Aansluiting achterbank
26 Stekkerdoos bagageruimte
8 Dimlicht links
9 Dimlicht rechts
10 Portiersloten
178 Verzorging van de auto

Zekeringenkast in Toewijzingen van de zekeringen Nr. Stroomkring


bagageruimte 1 Aanhangermodule
De zekeringenkast zit links in de ba‐ 2 Aanhangeraansluiting
gageruimte achter een deksel. 3 Parkeerhulp
4 –
5 –
6 –
7 –
8 Diefstalalarmsysteem
9 –
10 –
11 Aanhangermodule, aanhanger‐
aansluiting
Verwijder het deksel. 12 –
13 Aanhangeraansluiting
14 –
15 –
16 –
17 –
18 –
Verzorging van de auto 179

Nr. Stroomkring Boordgereedschap


19 Stuurwielverwarming
20 –
Gereedschap
21 Stoelverwarming Auto’s met bandenreparatieset
22 –
23 –
24 –
25 –
26 –
27 – Bij de montage moet u de afdekplaat
in de rubberen ringen drukken tot ze
28 – volledig vastzit.
29 –
30 –
31 Versterker, subwoofer Het gereedschap en de bandenrepa‐
32 Actief dempingssysteem, Lane ratieset liggen in een opbergvak on‐
Departure Warning der de vloerafdekplaat van de baga‐
geruimte.

Auto's met reservewiel


De krik, het gereedschap en een riem
voor het vastzetten van een bescha‐
digd wiel liggen in een opbergvak on‐
der het reservewiel in de bagage‐
ruimte. Reservewiel 3 189.
180 Verzorging van de auto

Velgen en banden Aanduidingen op banden vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐
Bijv. 215/60 R 16 95 H ningscontrolesysteem.
Wielen en banden 215 = Bandbreedte in mm Draai het ventieldopje los.
60 = Hoogte-breedteverhouding
Conditie van banden en velgen (bandhoogte t.o.v. band‐
Zo langzaam mogelijk en onder een breedte) in %
rechte hoek over obstakels. Het rijden R = Type koordlagen: Radiaal
over scherpe randen kan schade aan RF = Type: RunFlat
banden en velgen tot gevolg hebben. 16 = Velgdiameter in inches
Banden niet tegen de stoeprand 95 = Kengetal voor draagvermo‐
klemmen. gen, 95 komt bijv. overeen
De wielen regelmatig op beschadi‐ met 690 kg
ging controleren. Bij beschadigingen H = Kenletter voor snelheid
of abnormale slijtage de hulp van een
werkplaats inroepen. Kenletter voor snelheid:
Q = maximaal 160 km/u
S = maximaal 180 km/u
Winterbanden T = maximaal 190 km/u Bandenspanning 3 210 en op het la‐
Winterbanden verhogen de veiligheid H = maximaal 210 km/u bel in de portieropening linksvoor.
bij temperaturen onder 7 °C en moe‐ V = maximaal 240 km/u De voorgeschreven bandenspanning
ten daarom op alle wielen worden ge‐ W = maximaal 270 km/u geldt bij koude banden. De waarde
monteerd. geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
De sticker met de maximumsnelheid Bandenspanning
in overeenstemming met de geldende Reservewiel altijd oppompen tot de
wetgeving in uw land in het gezichts‐ De bandenspanning minstens om de bandenspanning bij maximale bela‐
veld van de bestuurder aanbrengen. 14 dagen en vóór elke lange rit bij ding.
koude banden controleren. Het reser‐
Verzorging van de auto 181

De ECO-bandenspanning dient om Om veiligheidsredenen de banden te Banden verouderen ook wanneer er


een zo laag mogelijk brandstofver‐ vervangen wanneer een profieldiepte niet mee gereden wordt. Wij raden
bruik te bereiken. van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ u aan de banden om de 6 jaar te ver‐
Een onjuiste bandenspanning beïn‐ den) is bereikt. vangen.
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐ Van banden- en velgmaat
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage. veranderen
Bij het gebruik van banden met een
9 Waarschuwing andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
Een te lage bandenspanning kan snelheidsmeter en de voorgeschre‐
aanleiding geven tot oververhitting ven bandenspanning geherprogram‐
van de banden en interne bescha‐ meerd worden en moeten er eventu‐
digingen, wat bij hoge snelheden eel andere aanpassingen aan de auto
loslatende loopvlakken en zelfs worden verricht.
klapbanden kan veroorzaken. Na montage van banden met een an‐
De wettelijk toegestane minimumpro‐ dere bandenmaat de sticker met de
Wanneer u de bandenspanning van fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer bandenspanning laten vervangen.
een auto met bandenspanningscon‐ het profiel tot aan een van de slijtage-
trolesysteem moet verhogen of verla‐ indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐ 9 Waarschuwing
gen, schakel dan de ontsteking uit. cator) is afgesleten. De locatie hier‐
van is met markeringen op de zijkant Het gebruik van ongeschikte ban‐
van de band weergegeven.
Profieldiepte den of velgen kan tot ongelukken
Is de slijtage voor groter dan achter, leiden en maakt de typegoedkeu‐
Regelmatig de profieldiepte controle‐ dan de voorbanden regelmatig om‐ ring van het voertuig ongeldig.
ren. wisselen met de achterbanden. De
draairichting van de wielen moet de‐
zelfde als voorheen zijn.
182 Verzorging van de auto

Wieldoppen Sneeuwkettingen Op bandenmaat 245/45 R 18 zijn spe‐


ciale sneeuwkettingen alleen toege‐
Gebruik wieldoppen en banden die staan wanneer ze ontworpen zijn met
door de fabriek voor de desbetref‐ een roterende kettingband op het
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ loopvlak van de banden, geen ket‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐ tingschakels op de binnenzijden van
treffende combinatie van wielen en de wielen en wanneer de kettingen
banden voldoen. niet meer dan 12 mm aan het loopvlak
Indien geen wieldoppen en banden van de banden toevoegen. Voor meer
worden gebruikt die door de fabriek informatie over het juiste gebruik van
zijn goedgekeurd, mogen de banden sneeuwkettingen voor deze banden‐
niet voorzien zijn van een velgbe‐ maat kunt u contact opnemen met
schermingsrand. een gespecialiseerde auto-onderde‐
Wieldoppen mogen de koeling van de lendealer of een fabrikant van
remmen niet belemmeren. sneeuwkettingen.
Gebruik sneeuwkettinghen alleen op
de voorwielen. Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan
9 Waarschuwing op de bandenmaten 235/55 R 17,
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op 235/50 R 18, 235/45 R 19,
Het gebruik van ongeschikte ban‐ de bandenmaat 225/55 R 17. Gebruik 245/40 R 20.
den of wieldoppen kan tot plotse‐ altijd dunne kettingen die niet meer
dan 10 mm aan het loopvlak van de Het gebruik van sneeuwkettingen op
ling drukverlies leiden met onge‐ een compact reservewiel is niet toe‐
lukken als mogelijk gevolg. banden en de binnenzijden (inclusief
kettingslot) toevoegen. gestaan.

9 Waarschuwing Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
Beschadigingen kunnen een klap‐ vlak van de banden kan met de ban‐
band veroorzaken. denreparatieset worden verholpen.
Verzorging van de auto 183

Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐


den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.

9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐ De bandenreparatieset zit in een op‐ 3. Verwijder de aansluitkabel en de
lig beïnvloed. bergvak onder de vloerafdekplaat van luchtslang uit de opbergvakken
de bagageruimte. aan de onderkant van de com‐
Bij bandenpech: 1. Haal de bandenreparatieset uit pressor.
Handrem aantrekken en eerste ver‐ het opbergvak.
snelling, achteruitversnelling of P in‐ 2. Verwijder de compressor.
schakelen.
184 Verzorging van de auto

4. Schroef de compressorluchtslang 9. Steek de compressorstekker in de 12. Al het afdichtmiddel wordt in de


op de koppeling van de fles af‐ 12V-aansluiting of de aansteke‐ band gepompt. Daarna wordt de
dichtmiddel. raansluiting. band opgepompt.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de Om te voorkomen dat de accu 13. De voorgeschreven bandenspan‐
houder op de compressor. leegraakt, is het raadzaam de mo‐ ning moet binnen 10 minuten wor‐
Plaats de compressor dicht bij de tor te laten draaien. den bereikt. Bandenspanning
band, zodanig dat de fles afdicht‐ 3 210. Schakel de compressor uit
middel rechtop staat. wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.

10. Zet de wipschakelaar van de com‐


pressor op I. De band wordt nu
6. Ventieldop van defecte band los‐ met afdichtmiddel gevuld.
Wordt de voorgeschreven ban‐
schroeven. 11. Tijdens het leeglopen van de fles denspanning niet binnen
7. Schroef de vulslang op het ven‐ met afdichtmiddel (ca. 10 minuten bereikt, dan de ban‐
tiel. 30 seconden) loopt de manome‐ denreparatieset verwijderen. De
ter van de compressor korte tijd auto één wielomwenteling verrij‐
8. De schakelaar van de compres‐ op tot 6 bar. De bandenspan‐
sor moet op J staan. den. De bandenreparatieset weer
ningswaarde begint daarna weer aansluiten en het vulproces
te dalen.
Verzorging van de auto 185

10 minuten lang voortzetten. 17. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐ Bij een bandenspanning lager
Wordt de voorgeschreven ban‐ dat het afdichtmiddel zich gelijk‐ dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐
denspanning dan nog niet bereikt, matig in de band kan verspreiden. bruiken. De hulp van een werk‐
dan is de band te ernstig bescha‐ Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na plaats inroepen.
digd. De hulp van een werkplaats 10 minuten) stoppen en de ban‐ 18. Bandenreparatieset in de baga‐
inroepen. denspanning controleren. Hier‐ geruimte opbergen.
Laat eventueel de te hoge ban‐ voor de luchtslang van de com‐
denspanning af via de knop boven pressor rechtstreeks op bandven‐
op de manometer. tiel en compressor schroeven.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los.
Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De bandenvul‐
slang op de vrije aansluiting van
de fles met afdichtmiddel schroe‐
ven. Hierdoor wordt voorkomen
dat er afdichtmiddel uit de fles
stroomt. Bandenreparatieset in de
bagageruimte opbergen.
Bij een bandenspanning hoger
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ dan 1,3 bar, de bandenspanning
middel met een doek verwijderen. op de voorgeschreven waarde
16. Het op de fles met afdichtmiddel brengen. Procedure herhalen tot‐
aanwezige etiket met de maxi‐ dat de bandenspanning niet meer
maal toelaatbare snelheid in het afneemt.
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
186 Verzorging van de auto

Let op De aanwezige hulpstukken kunnen ■ Gebruik de krik alleen om een wiel


De rijeigenschappen van de her‐ voor het oppompen van ballen, te verwisselen bij bandenpech en
stelde band zijn veel minder goed, luchtbedden en opblaasboten e.d. niet voor de jaarlijkse montage van
daarom deze band laten vervangen. worden gebruikt. Deze zitten aan de winter- of zomerbanden.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐ onderkant van de compressor. Om ■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
hitting van de compressor, deze mi‐ deze te verwijderen, schroeft u de vige plank (max. 1 cm dik) onder de
nimaal 30 minuten lang uitschake‐ compressorluchtslang erop en trekt krik leggen.
len. u de adapter eruit.
■ In de op te krikken auto mogen zich
Het ingebouwde veiligheidsventiel Wiel verwisselen geen personen of dieren bevinden.
opent bij een druk van 7 bar. ■ Nooit onder een opgekrikte auto
Sommige auto’s hebben in plaats van
Let op de houdbaarheidsdatum van een reservewiel een bandenrepara‐ kruipen.
de set. Na deze datum is niet meer tieset 3 182. ■ Opgekrikte auto niet starten.
gegarandeerd dat het middel nog
De onderstaande voorbereidingen ■ Reinig de wielmoeren en de draad
goed afdicht. Op de bewaarinstruc‐
treffen en de instructies opvolgen: met een schone doek voordat u het
ties op de fles met afdichtmiddel let‐
ten. ■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐ wiel plaatst.
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
Gebruikte fles met afdichtmiddel 9 Waarschuwing
wielen in de rechtuitstand draaien.
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ■ Handrem aantrekken en eerste ver‐
Vet de wielbout, de wielmoer en
ten. snelling, achteruitversnelling of P
de conus van de wielmoer niet in.
inschakelen.
De compressor en het afdichtmiddel
zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken. ■ Reservewiel verwijderen 3 189.
■ Nooit meerdere wielen tegelijkertijd
vervangen.
Verzorging van de auto 187

2. Plaats de wielsleutel stevig op de


wielmoer en draai elke moer een
halve slag los.

Lichtmetalen velgen met midden‐


1. Wielmoerdoppen met een schroe‐ wielboutdop: Maak de middendop
vendraaier loswippen en verwij‐ los door de trekker 3 179 in de uit‐
deren. Wieldop verwijderen met sparing van het merkembleem te
de haak. Boordgereedschap plaatsen en te trekken. 3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste
3 179. manier onder het dichtstbijzijnde
Lichtmetalen velgen: Wielmoer‐ kriksteunpunt staat.
doppen met een schroeven‐
draaier loswippen en verwijderen.
Ter bescherming een zachte doek
tussen de schroevendraaier en de
lichtmetalen velg aanbrengen.
188 Verzorging van de auto

Slinger bevestigen en met de krik 12. Bandenspanning en het aanhaal‐


recht onder het kriksteunpunt aan koppel van de wielmoeren van het
de slinger draaien totdat het wiel gemonteerde wiel zo spoedig mo‐
van de grond komt. gelijk controleren.
5. Draai de wielmoeren los. Defecte band zo spoedig mogelijk la‐
6. Wiel verwisselen. Reservewiel ten vervangen of repareren.
3 189.
Kriksteunpunt voor hefplatform
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Auto neerlaten.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er
hierbij op dat deze stevig vastzit
4. Zet de krik op de vereiste hoogte. en de wielmoeren kruiselings
Zet deze zo onder het krikpunt dat aanhalen. Het aanhaalmoment
losschieten onmogelijk is. bedraagt 140 Nm.
10. Wieldop voor het aanbrengen zo
verdraaien dat de ventielopening
over het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
Installeer de middendop op de
lichtmetalen velgen. De positie van de achterste arm van
11. Het vervangen wiel 3 189 en het het hefplatform centraal onder de uit‐
boordgereedschap 3 179 opber‐ sparing van de dorpel.
gen.
Verzorging van de auto 189

Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.

De positie van de voorste arm van het 2. Verwijder de opbergruimte achter:


hefplatform aan de onderzijde van de druk op beide knoppen en klap de
auto. afdekplaat neer. Trek de opberg‐
ruimte er omhoog uit.
Reservewiel 3. Het reservewiel zit vast met een
vleugelmoer. Draai de moer los,
Sommige auto's hebben in plaats van verwijder de kegel en neem het
een reservewiel een bandenrepara‐ reservewiel eruit.
tieset.
Onder het reservewiel bevindt
Het reservewiel kan afhankelijk van zich de kist met boordgereed‐
de uitvoering en de landelijke bepa‐ schap.
lingen ook als compact reservewiel Het reservewiel ligt in de reservewiel‐
(thuiskomer) worden aangemerkt. bak onder de vloerafdekplaat. 4. Verwissel het beschadigde wiel
Verwijderen: 3 186.
Het reservewiel heeft een stalen velg.
1. Open de vloerafdekplaat.
190 Verzorging van de auto

5. Zet de gereedschapskist vast


door de kegel en vleugelmoer
weer vast te draaien, sluit de
vloerafdekplaat en breng de op‐
bergruimte achter aan.
De reservewielbak is niet gemaakt
voor bandenmaten die afwijken van
het reservewiel.

Een beschadigd wiel in de


bagageruimte opbergen
Een beschadigd wiel moet in de ba‐
gageruimte worden opgeborgen en 2. Plaats de lus van de riem door het 4. Steek de riem door de spaken van
met een riem worden geborgd. voorste sjoroog aan de betref‐ het wiel zoals weergegeven in de
Boordgereedschap 3 179. fende zijde. illustratie.
1. Plaats het wiel dicht aan één zijde 3. Plaats de haak van de riem door 5. Doe de haak in het achterste sjor‐
van de bagageruimte. de lus en trek eraan totdat de riem oog.
stevig aan het sjoroog bevestigd 6. Trek de riem strak en borg deze
is. met de gesp.

Het reservewiel weer in de bak


opbergen nadat het
beschadigde wiel is vervangen
1. Open de vloerafdekplaat, verwij‐
der de opbergruimte achter, draai
de vleugelmoer en kegel los en
verwijder ze.
Verzorging van de auto 191

2. Plaats het reservewiel met de bui‐ Compact reservewiel


tenkant naar boven in de wielbak. 9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van Voorzichtig
een krik, een wiel of andere appa‐
ratuur in de bagageruimte is er Is het gemonteerde reservewiel
kans op letsel. Bij een noodstop of kleiner dan de andere wielen of
een botsing kunnen inzittenden wordt het gebruikt in combinatie
door voorwerpen worden getrof‐ met winterbanden, dan kunnen de
fen. rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
Berg krikken of gereedschap altijd dig mogelijk laten vervangen.
goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op. Slechts één compact reservewiel
Een beschadigd wiel dat in de ba‐ monteren. Niet sneller rijden dan
gageruimte wordt geplaatst, moet 80 km/u. In bochten langzaam rijden.
3. Plaats de excentrische kegel in de altijd met een band worden vast‐ Niet langdurig gebruiken.
uitsparing van het reservewiel en gezet.
zet het vast door de vleugelmoer Als uw auto een lekke band krijgt
weer vast te draaien. wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐
4. Sluit de vloerafdekplaat en breng aan plaatsen en een volwaardig wiel
de opbergruimte achter aan. achteraan.
Sneeuwkettingen 3 182.
192 Verzorging van de auto

Draairichtingsgebonden Starthulp gebruiken ■ De accu nooit aan vonken of open


vuur blootstellen.
banden
Draairichtingsgebonden banden zo Niet starten met behulp van een snel‐ ■ Een ontladen accu kan al bij een
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ lader. temperatuur van 0 °C bevriezen.
len. De draairichting is herkenbaar Bevroren accu ontdooien alvorens
Bij een ontladen accu kan de motor
aan een symbool (bijv. een pijl) op de hulpstartkabels aan te sluiten.
worden gestart met hulpstartkabels
zijwand van de band. en de accu van een andere auto. ■ Bij werkzaamheden aan de accu
Voor banden die tegen de draairich‐ oogbescherming en bescher‐
ting in gemonteerd zijn geldt: 9 Waarschuwing mende kleding dragen.
■ Rijeigenschappen worden mogelijk ■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
nadelig beïnvloed. Defecte band zo Hulpstartkabels alleen met de ui‐ spanning (12 volt). De capaciteit
spoedig mogelijk laten vervangen terste voorzichtigheid gebruiken. van de hulpaccu (Ah) mag niet veel
of repareren. Elke afwijking van de onder‐ minder zijn dan die van de lege
■ Bij regen en sneeuw bijzonder staande instructies kan letsel of accu.
voorzichtig rijden. schade als gevolg van het explo‐ ■ Hulpstartkabels met geïsoleerde
deren van de accu's en schade aansluitklemmen en een diameter
aan de elektrische systemen van van minstens 16 mm2 (bij diesel‐
beide auto's tot gevolg hebben. motoren 25 mm2) gebruiken.
■ De ontladen accu niet van het
9 Waarschuwing boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers
Laat de accu niet in contact komen uitschakelen.
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐ ■ Tijdens de hulpstart niet over de
velzuur, dat bij direct contact letsel accu leunen.
en schade kan veroorzaken. ■ De aansluitklemmen van de ene
kabel mogen die van de andere niet
raken.
Verzorging van de auto 193

■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens


de hulpstart niet raken.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
Trekken
aansluiten, bijv. op het motorblok
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
of op een bout van de motorop‐
Auto slepen
bak in neutrale stand, automatische
versnellingsbak in stand P. hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten:
1. De motor van het stroom leve‐
rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor
starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut. Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij de onderste hoek van de af‐
Aansluitvolgorde van de kabels: 3. Beide motoren met aangesloten dekking. Maak de afdekking los door
1. Rode kabel op de pluspool van de kabels ca. 3 minuten stationair la‐ de schroevendraaier voorzichtig om‐
hulpstartaccu aansluiten. ten draaien. laag te bewegen.
2. Het andere uiteinde van de rode 4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ Het sleepoog is opgeborgen bij het
kabel op de pluspool van de ont‐ lampen, achterruitverwarming) boordgereedschap 3 179.
laden accu aansluiten. van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten. 5. Bovenstaande procedure bij het
verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
194 Verzorging van de auto

Voorzichtig Andere auto slepen


Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐
nen de auto beschadigen.

Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐


men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
Sleepoog inschroeven en tot aan de sen van de slepende auto kunnen
aanslag in horizontale stand vast‐ binnendringen.
draaien. Steek een schroevendraaier in de
Auto’s met automatische versnel‐ gleuf bij de onderste hoek van de af‐
Sleepkabel – beter is een sleep‐ lingsbak: De auto moet voorwaarts
stang – aan sleepoog bevestigen. dekking. Maak de afdekking los door
worden gesleept, niet sneller dan de schroevendraaier voorzichtig om‐
Sleepoog alleen gebruiken om de 80 km/u en niet verder dan 100 km. In laag te bewegen.
auto weg te slepen en niet om deze alle andere gevallen en bij een de‐
te bergen. fecte versnellingsbak de vooras opta‐ Het sleepoog is opgeborgen bij het
kelen. boordgereedschap 3 179.
Contact inschakelen om het stuurslot
op te heffen en remlichten, claxon en De hulp van een werkplaats inroepen.
voorruitwisser te kunnen bedienen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐
Versnellingsbak in neutrale stand. oog.
Zet de alarmknipperlichten aan op De dop in de bovenkant naar bene‐
beide auto’s. den klikkenvast.
Verzorging van de auto 195

Voorzichtig Verzorging van uiterlijk


Langzaam wegrijden. Schok‐ Verzorging exterieur
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ Sloten
nen de auto beschadigen. De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐ Ontdooimiddelen alleen in dringende
oog. gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
De dop in de bovenkant naar bene‐ tend werken en de werking van de
den klikkenvast. sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
Sleepoog inschroeven en tot aan de werkplaats opnieuw laten smeren.
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien. Wassen
Sjoroog onder aan de achterkant van Het lakwerk van de auto staat bloot
de auto nooit als sleepoog gebruiken. aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐
was conserveren. Bij het bezoek aan
stang – aan sleepoog bevestigen.
wasstraten, een programma met een
Sleepoog alleen gebruiken om de wasbehandeling selecteren.
auto weg te slepen en niet om deze
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
te bergen.
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die lak‐
schade kunnen veroorzaken.
196 Verzorging van de auto

Bij een bezoek aan een wasstraat, de schillende zeemlappen gebruiken: Ruiten en ruitenwisserbladen
aanwijzingen van de exploitant opvol‐ wasresten op de ruiten belemmeren Een zachte, pluisvrije doek of een
gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐ het zicht. zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
ser uitschakelen. Antenne en acces‐ Teervlekken niet met harde voorwer‐ sectenverwijderaar gebruiken.
soires op de buitenkant van de auto pen verwijderen. Op gelakte opper‐
zoals een dakdragersysteem verwij‐ Bij het reinigen van de achterruit de
vlakken een spray voor het verwijde‐ verwarmingsdraden aan de binnen‐
deren. ren van teervlekken gebruiken. kant niet beschadigen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten Buitenverlichting Om handmatig ijs te verwijderen, een
grondig schoongespoten wordt. ijskrabber met een scherpe rand ge‐
De afdekking van de koplampen en
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
Randen en naden van geopende por‐ de overige verlichting zijn gemaakt
ruit drukken, zodat er geen vuil onder
tieren, achterklep en motorkap en de van kunststof. Geen schurende, bij‐
de krabber kan komen en er geen
gebieden die erdoor bedekt worden tende of agressieve middelen of ijs‐
krassen op de ruit worden gemaakt.
reinigen. krabbers gebruiken en ze niet droog
reinigen. Wisserbladen die strepen trekken,
Laat alle portierscharnieren door een met een zachte doek en een ruiten‐
werkplaats smeren. Poetsen en in de was zetten reiniger reinigen.
Reinig de motorruimte niet met een De auto regelmatig met was conser‐
stoomcleaner of hogedrukreiniger. veren (uiterlijk wanneer het water niet Panoramadak
Op auto's met aanraakpaneel met meer parelt). Anders droogt de lak uit. Voor het reinigen nooit oplos- of
embleem: bij reiniging met hogedruk‐ schuurmiddelen, brandstoffen,
Poetsen is alleen nodig als de laklaag
reiniger zorgen voor een afstand van agressieve middelen (bijv. lakreini‐
mat geworden is of aanslag vertoont.
minimaal 30 cm wanneer u rond de gers, acetonhoudende oplossingen
Autopolish met siliconen vormt een etc.), zuurhoudende of sterk alka‐
achterklep werkt om onbedoeld ont‐
vuilwerende laag, waardoor in de was lische middelen dan wel schuurspon‐
grendelen te voorkomen.
zetten overbodig is. zen gebruiken. Geen was of poets‐
Daarna de auto grondig afspoelen en middelen op het panoramadak aan‐
Kunststof carrosseriedelen mogen
afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen. brengen.
niet met autowas of poetsmiddelen
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
worden behandeld.
Verzorging van de auto 197

Wielen en banden Bitumineuze/rubber materialen kun‐ Verzorging interieur


Niet schoonmaken met hogedrukrei‐ nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
nigers. zaamheden aan de bodemplaat door Interieur en bekleding
een werkplaats laten uitvoeren. Interieur van de auto inclusief instru‐
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen. De bodemplaat vóór en ná de winter mentenpaneel en bekleding alleen
schoonspuiten en daarna de be‐ met een droge doek of interieurreini‐
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ schermende waslaag laten controle‐
zelfde middelen worden behandeld ger schoonmaken.
ren. Reinig de lederen bekleding met zui‐
als de carrosserie.
ver water en een zachte doek. Wan‐
Trekhaak
Lakschade neer het erg vuil is, dient u een reini‐
Kogelstang niet met een stoom- of gingsmiddel voor leder te gebruiken.
Geringe lakschade voordat er roest‐ hogedrukreiniger reinigen.
vorming optreedt met een lakstift her‐ Glas van instrumentenpaneel alleen
stellen. Grotere lakschade of roest‐ Draagsysteem achterzijde met een vochtige doek reinigen.
vorming door een werkplaats laten Stoffen bekleding met een stofzuiger
Reinig minstens eenmaal per jaar het
herstellen. en een borstel reinigen. Vlekken met
draagsysteem achterzijde met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger. een bekledingreiniger verwijderen.
Bodemplaat
Sommige delen van de bodemplaat Wanneer u het draagsysteem achter‐ Veiligheidsgordels met lauw water of
zijn voorzien van een beschermende zijde niet regelmatig gebruikt, moet een interieurreiniger schoonmaken.
pvc-laag, terwijl er op andere delen u het vooral in de winter af en toe be‐
een duurzame beschermende was‐ dienen.
laag is aangebracht.
Ventilatieklep
De bodemplaat na het schoonspuiten
Reinig het afschermsysteem in de
controleren en zo nodig een nieuwe
voorbumper om een goede werking
waslaag laten aanbrengen.
te behouden.
198 Verzorging van de auto

Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding
kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐
kerbroeken met metalen accen‐
ten.

Kunststof en rubber onderdelen


Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen wor‐
den gereinigd als de carrosserie. Zo
nodig een interieurreiniger gebruiken.
Geen andere middelen gebruiken.
Vooral geen oplosmiddelen of brand‐
stof. Niet schoonmaken met hoge‐
drukreinigers.
Service en onderhoud 199

Service en onderhoud Algemene informatie raël, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen,


Luxemburg, Macedonië, Malta, Mon‐
tenegro, Nederland, Noorwegen,
Service-informatie Oostenrijk, Polen, Portugal, Roeme‐
Algemene informatie .................. 199 Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ nië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
veiligheid en voor het behoud van de Tsjechische Republiek, Zweden,
Aanbevolen vloeistoffen, waarde van uw auto belangrijk dat Zwitserland.
smeermiddelen en onderdelen . . 200 alle servicewerkzaamheden met de Service-display 3 73.
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd. Internationale service-
Neem voor het gedetailleerde, bijge‐ intervallen
werkte onderhoudsschema contact Aan het voertuig moet om de
op met uw werkplaats. 15.000 km onderhoud gepleegd wor‐
Service-display 3 73. den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
Europese service-intervallen service-display.
Aan het voertuig moet om de De internationale service-intervallen
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐ zijn geldig in de landen die niet tot de
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐ groep behoren waarvoor de Euro‐
komt, tenzij anders vermeld op het pese service-intervallen werden op‐
service-display. gesteld.
De Europese service-intervallen gel‐ Service-display 3 73.
den voor de volgende landen:
Andorra, België, Bosnië-Herzego‐ Registraties
vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Uitgevoerde service wordt geregi‐
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, streerd op de daarvoor bestemde
Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐ plaatsen in het Serviceboekje. De da‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland, Is‐ tum en afgelezen kilometerstand
200 Service en onderhoud

worden bevestigd met stempel en


handtekening van de uitvoerende
Aanbevolen oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
werkplaats. vloeistoffen, veroudert de olie minder snel. De vis‐
Zorg ervoor dat het Serviceboekje smeermiddelen en cositeit geeft informatie over de dikte
van de olie bij diverse temperaturen.
correct wordt ingevuld, omdat een onderdelen
sluitend bewijs van service essentieel Dexos is de nieuwste motoroliekwali‐
is bij aanspraken op garantie of good‐ Aanbevolen vloeistoffen teit die optimale bescherming biedt
will en tevens een pluspunt is bij ver‐ voor benzine- en dieselmotoren. Als
koop van de auto. en smeermiddelen deze niet verkrijgbaar is, gebruikt
Gebruik alleen producten die voldoen u motoroliën van een van de andere
Service-interval met resterende aan de aanbevolen specificaties. vermelde kwaliteiten. Aanbevelingen
levensduur van motorolie Schade als gevolg van het gebruik voor benzinemotoren zijn ook geldig
Het service-interval is gebaseerd op van producten die niet voldoen aan voor motoren met de brandstoffen
diverse parameters afhankelijk van deze specificaties, wordt niet gedekt Compressed Natural Gas (CNG), Li‐
het gebruik. door de garantie. quified Petroleum Gas (LPG) en
Ethanol (E85).
Het service-display meldt wanneer de
motorolie moet worden ververst. 9 Waarschuwing Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
Service-display 3 73. Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk vingstemperatuur 3 204.
en mogelijk giftig. Voorzichtig han‐
teren. Informatie op de verpakking Motorolie bijvullen
in acht nemen. Motoroliesoorten van verschillende
fabrikanten en merken kunnen wor‐
Motorolie den gemengd zolang ze voldoen aan
Motorolie wordt ingedeeld op basis de vereiste motoroliekwaliteit en -vis‐
van kwaliteit en viscositeit. Bij de cositeit.
keuze van motorolie is kwaliteit be‐
langrijker dan viscositeit. Door de
Service en onderhoud 201

Het gebruik van motorolie met alleen Alle aanbevolen viscositeitswaarden Rem- en koppelingsvloeistof
ACEA A1/B1 of alleen A5/B5-kwaliteit zijn geschikt voor hogere omgevings‐ Gebruik alleen hoogwaardige rem‐
is verboden, omdat deze in bepaalde temperaturen. vloeistof die voor de auto is goedge‐
omstandigheden langdurige motor‐ keurd, raadpleeg een garage.
schade kan veroorzaken. Koelvloeistof en antivries
Remvloeistof absorbeert na verloop
Kies de juiste motorolie op basis van Gebruik uitsluitend Long Life koel‐
van tijd vocht waardoor de remmen
zijn kwaliteit en de minimale omge‐ vloeistof/antivries (LLC) op basis van
minder efficiënt werken. De remvloei‐
vingstemperatuur 3 204. organisch zuur, die voor de auto is
stof moet daarom na het aangegeven
goedgekeurd De hulp van een werk‐
interval worden ververst.
Extra motorolieadditieven plaats inroepen.
Het gebruik van extra motorolieaddi‐ Remvloeistof moet worden opgesla‐
Het systeem is af-fabriek afgevuld
tieven kan schade tot gevolg hebben gen in een afgesloten verpakking om
met koelvloeistof voor optimale cor‐
en de garantie ongeldig maken. absorptie van vocht tegen te gaan.
rosiebescherming en vorstbescher‐
ming tot een temperatuur van ca. Verontreiniging van de remvloeistof
Viscositeitswaarden motorolie –28 °C. In noordelijke landen met ex‐ voorkomen.
De SAE-viscositeitswaarde geeft in‐ treem lage temperaturen biedt de af-
formatie over de dikte van de olie. fabriek bijgevulde koelvloeistof vor‐
Multigrade-olie wordt aangeduid met stbescherming tot ca. –37 °C. Deze
twee getallen, bijv. SAE 5W-30. Het concentratie dient het gehele jaar in
eerste getal, gevolgd door een W, stand te worden gehouden. Extra
duidt de lage temperatuurviscositeit koelvloeistofadditieven die bedoeld
aan en het tweede getal de hoge tem‐ zijn om extra corrosiebestendigheid
peratuurviscositeit. te bieden of om kleine lekken te dich‐
Selecteer de juiste viscositeitswaarde ten kunnen functiestoringen veroor‐
op basis van de minimale omgevings‐ zaken. Aansprakelijkheid voor even‐
temperatuur 3 204. tuele gevolgen van het gebruik van
extra koelvloeistofadditieven wordt
niet aanvaard.
202 Technische gegevens

Technische gegevens Voertuigidentificatie Typeplaatje


Voertuigidentificatienum‐
Voertuigidentificatie ................... 202 mer
Autogegevens ............................ 204

Het typeplaatje is aangebracht in de


portieropening linksvoor.

Het voertuigidentificatienummer is
zichtbaar door de voorruit.
Technische gegevens 203

Gegevens op het typeplaatje: ties in de voertuigdocumenten preva‐


1 = Fabrikant leren altijd boven die in deze handlei‐
2 = Typegoedkeuringsnummer ding.
3 = Voertuigidentificatienummer
4 = Toegelaten totaal voertuigge‐
wicht in kg
5 = Toegelaten totaal treingewicht
in kg
6 = Maximale toegelaten belading
van de vooras in kg
7 = Maximale toegelaten belading
van de achteras in kg
8 = Gegevens die specifiek zijn
voor de auto of voor het land
waarin de auto wordt gebruikt
De som van de voor- en achterasbe‐
lasting mag niet groter zijn dan het
maximale totaalgewicht van de auto.
Indien bijv. de vooras maximaal wordt
belast, mag de achteras slechts met
een gewicht worden belast dat gelijk
is aan het maximaal toelaatbare to‐
taalgewicht verminderd met de voor‐
asbelasting.
Deze technische gegevens zijn sa‐
mengesteld volgens EU-normen. Wij‐
zigingen voorbehouden. Specifica‐
204 Technische gegevens

Autogegevens
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen
Europees serviceschema
Vereiste motoroliekwaliteit
Alle Europese landen
(uitgezonderd Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië,
Turkije) Alleen Israël
Motoroliekwali‐ Benzinemotoren Dieselmotoren Benzinemotoren Dieselmotoren
teit (met inbegrip van CNG, LPG, E85) (met inbegrip van CNG,
LPG, E85)
dexos 1 – – ✔ –
dexos 2 ✔ ✔ – ✔

Wanneer er geen dexos-kwaliteit beschikbaar is, kunt u één keer tussen de verversingsbeurten door max. 1 liter motorolie
van de kwaliteit ACEA C3 gebruiken.
Viscositeitswaarden motorolie
Alle Europese landen en Israël
(uitgezonderd Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije)
Omgevingstemperatuur Benzine- en dieselmotoren
tot –25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40
lager dan –25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40
Technische gegevens 205

Internationaal serviceschema
Vereiste motoroliekwaliteit
Alle landen buiten Europa Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië,
uitgezonderd Israël Turkije
Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85) (met inbegrip van CNG, LPG,
E85)
dexos 1 ✔ – – –
dexos 2 – ✔ ✔ ✔

Wanneer er geen dexos-kwaliteit beschikbaar is, kunt u de onderstaande oliekwaliteiten gebruiken:


Alle landen buiten Europa Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië,
uitgezonderd Israël Turkije
Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85) (met inbegrip van CNG, LPG,
E85)
GM-LL-A-025 ✔ – ✔ –
GM-LL-B-025 – ✔ – ✔
206 Technische gegevens

Alle landen buiten Europa Alleen Wit-Rusland, Moldavië, Rusland,


uitgezonderd Israël Servië, Turkije
Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85) (met inbegrip van CNG,
LPG, E85)
ACEA A3/B3 ✔ – ✔ –
ACEA A3/B4 ✔ ✔ ✔ ✔
ACEA-C3 ✔ ✔ ✔ ✔
API SM ✔ – ✔ –
API SN ‘Resource ✔ – ✔ –
Conserving’

Viscositeitswaarden motorolie
Alle landen buiten Europa (uitgezonderd Israël)
met inbegrip van Wit-Rusland, Moldavië, Rusland, Servië, Turkije
Omgevingstemperatuur Benzine- en dieselmotoren
tot –25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40
lager dan –25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40
tot –20 °C SAE 10W-301) of SAE 10W-401)

1) Toegestaan, maar gebruik van SAE 5W-30 of SAE 5W-40 van dexos-kwaliteit wordt aanbevolen.
Technische gegevens 207

Motorgegevens
Verkoopaanduiding 1.4 1.4 1.4 1.6 2.0 Turbo
Motoraanduiding A14XER A14NEL A14NET A16LET A20DTH
Aantal cilinders 4 4 4 4 4
Cilinderinhoud [cm3] 1398 1364 1364 1598 1956
Motorvermogen [kW] 74 88 103 132 121
bij 1/min 6000 4200–6000 4900–6000 5500 4000
Koppel [Nm] 130 200 200 230 350
bij 1/min 4000 1850–4200 1850–4900 2200- 5400 1750–2500
Brandstoftype Benzine Benzine Benzine Benzine Diesel
Octaangetal RON
aanbevolen 95 95 95 95 –
mogelijk 98 98 98 98 –
mogelijk 91 91 91 91 –
Olieverbruik [l/1000 km] 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6
208 Technische gegevens

Prestaties
Motor A14XER A14NEL A14NET A16LET A20DTH
Topsnelheid2) [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 178 192 201 220 210
Automatische versnellingsbak – – 200 – 207

Voertuiggewicht
Rijklaar gewicht, basisuitvoering zonder enige opties
Motor Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak
met airconditioning A14XER 1437 –
[kg] A14NEL 1437 –
A14NET 1437 –
A16LET 1471 –
A20DTH 1550 –

2) De aangegeven topsnelheid is te bereiken bij leeggewicht (zonder bestuurder) plus 200 kg aan belading. Bij montage
van extra uitrusting en accessoires geldt een lagere topsnelheid dan gespecificeerd.
Technische gegevens 209

Rijklaar gewicht, basisuitvoering met alle opties


Motor Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak
met airconditioning A14XER 1571 –
[kg] A14NEL 1571 –
A14NET 1571 –
A16LET 1613 –
A20DTH 1701 –

Afmetingen auto
Lengte [mm] 4466
Breedte zonder buitenspiegels [mm] 1840
Breedte met twee buitenspiegels [mm] 2020
Hoogte (zonder antenne) [mm] 1482
Lengte vloer bagageruimte [mm] 855
Lengte van bagageruimte met neergeklapte achterbank [mm] 1617
Breedte bagageruimte [mm] 980
Hoogte bagageruimte [mm] 512
Wielbasis [mm] 2695
Diameter draaicirkel [m] 11,4
210 Technische gegevens

Inhouden
Motorolie
Motor A14XER A14NEL, A16LET A20DTH
A14NET
inclusief filter (l) 4,0 4,0 4,5 4,5
tussen MIN en MAX [l] 1,0 1,0 1,0 1,0

Brandstoftank
Benzine/diesel, nominale inhoud [l] 56

Bandenspanningswaarden
Comfort bij max. Bij maximale belading
3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
A14XER 225/55 R17, 210/2,1 (30) 210/2,1 (30) 250/2,5 (36) 250/2,5 (36) 220/2,2 (32) 260/2,6 (38)
235/50 R18,
235/55 R17,
245/45 R18
Technische gegevens 211

Comfort bij max. Bij maximale belading


3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
A14NEL, 225/55 R17, 210/2,1 (30) 210/2,1 (30) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39)
A14NET 235/45 R19,
235/50 R18,
235/55 R17,
245/40 R20,
245/45 R18
A16LET 225/55 R17, 210/2,1 (30) 210/2,1 (30) 250/2,5 (36) 250/2,5 (36) 220/2,2 (32) 260/2,6 (38)
235/45 R19,
235/50 R18,
235/55 R17,
245/40 R20,
245/45 R18
212 Technische gegevens

Comfort bij max. Bij maximale belading


3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
A20DTH 225/55 R17, 230/2,3 (33) 230/2,3 (33) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 240/2,4 (35) 280/2,8 (41)
235/45 R19,
235/50 R18,
235/55 R17,
245/40 R20,
245/45 R18
Alle Compact reservewiel 420/4,2 (61) 420/4,2 (61) – – 420/4,2 (61) 420/4,2 (61)
Technische gegevens 213

Inbouwmaten trekhaak
214 Klantinformatie

Klantinformatie Registratie van Om deze data uit te lezen, zijn speci‐


ale apparatuur en toegang tot de auto
voertuigdata en privacy vereist. Sommige diagnosegegevens
worden elektronisch in de mondiale
Registratie van voertuigdata en Event Data Recorders systemen van Opel ingevoerd wan‐
privacy ....................................... 214 (EDR) neer de auto voor onderhoud in de
werkplaats is, om de onderhoudsge‐
De auto is uitgerust met een aantal schiedenis van de auto te kunnen
complexe systemen die verschillende vastleggen. Daarmee kan de werk‐
autogegevens bewaken en controle‐ plaats u efficiënt onderhouds- en re‐
ren. Sommige gegevens kunnen tij‐ paratiewerk bieden, op maat gemaakt
dens normaal gebruik worden opge‐ voor uw eigen auto. Elke keer als u de
slagen om het repareren van gecon‐ auto naar de werkplaats brengt.
stateerde storingen te ondersteunen,
andere gegevens worden alleen op‐ De fabrikant zal geen informatie met
geslagen bij een aanrijding of bij een betrekking tot het gedrag van de be‐
bijna-aanrijding door modules in uw stuurder over een ongeval opzoeken
voertuigsystemen die beschikken of deze delen met anderen, tenzij:
over een opnamefunctie voor gebeur‐ ■ de autobezitter, dan wel de lease-
tenisgegevens, zoals de airbagregel‐ rijder in geval van een lease-auto
module. daarmee akkoord gaat
De systemen kunnen diagnosegege‐ ■ in het kader van een officieel on‐
vens opslaan over de staat van de derzoek door de politie of een ver‐
auto (bijv. oliepeil of kilometerstand) gelijkbare overheidsinstantie
en informatie over deze wijze waarop ■ als hulpmiddel ter verdediging van
de auto werd bediend (bijv. motortoe‐ de fabrikant bij wettelijke procedu‐
rental, gebruik van het remsysteem res
en gebruik van de veiligheidsgor‐
■ indien vereist door de wet
dels).
Klantinformatie 215

De fabrikant kan de verzamelde of Radiofrequentie-


ontvangen diagnosedata bovendien
gebruiken: identificatie (RFID)
■ ten behoeve van onderzoek dat de RFID-technologie wordt in sommige
fabrikant verricht voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
■ om deze beschikbaar te stellen ten spanning en beveiliging van het ont‐
behoeve van onderzoek, mits de stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
vereiste vertrouwelijkheid gewaar‐ men gebruikt met apparaten zoals ra‐
borgd blijft en de noodzaak van der‐ diogestuurde afstandsbedieningen
gelijk onderzoek is aangetoond voor het vergrendelen/ontgrendelen
■ om de algemene data, die niet aan van de deuren en starten en zenders
een specifieke auto gekoppeld zijn, in de auto voor het openen van gara‐
voor onderzoeksdoeleinden te de‐ gedeuren. RFID-technologie in Opel-
len met andere organisaties voertuigen gebruikt geen persoonlijke
informatie, houdt ze niet bij of koppelt
deze niet aan andere Opel-systemen
die persoonlijke informatie bevatten.
216

Trefwoordenlijst A
Aanbevolen vloeistoffen en
Antiblokkeersysteem ................. 132
Antiblokkeersysteem (ABS) ......... 78
smeermiddelen .............. 200, 204 Armsteun................................ 39, 40
Aanduidingen op banden .......... 180 Armsteun met opbergruimte ........ 55
Aanhangerstabilisatie ................ 157 Asbakken ..................................... 71
Aanhanger trekken .................... 153 Autogegevens............................ 204
Aansteker .................................... 71 Automatische dimfunctie ............. 30
Accessoires en modificaties van Automatische verlichting ............ 101
auto ........................................ 158 Automatische versnellingsbak ... 128
Accu ........................................... 163 Automatisch vergrendelen ........... 24
Achterlichten .............................. 171 Auto ontgrendelen ......................... 6
Achterruitverwarming ................... 33 Auto slepen ................................ 193
Achteruitrijlichten ....................... 109 Auto stallen................................. 158
Actieve hoofdsteunen................... 35
Adaptief rijlicht (AFL) ... 81, 103, 168
B
Afmetingen auto ........................ 209 Bagageruimte ........................ 24, 57
Afslagverlichting......................... 103 Bagageruimte-afdekking ............. 59
Airbag deactiveren ....................... 45 Bandenreparatieset ................... 182
Airbag-deactivering ...................... 76 Bandenspanning ....................... 180
Airbag en gordelspanners ........... 76 Bandenspanningscontrolesys‐
Airbagsysteem ............................. 43 teem.................................. 80, 148
Airconditioning ........................... 114 Bandenspanningswaarden ........ 210
Airconditioning regelmatig Batterijspanning ........................... 91
aanzetten ............................... 120 Bedieningsorganen...................... 65
Alarmknipperlichten ................... 107 Bekerhouders .............................. 53
Algemene informatie .................. 153 Beladingsinformatie ..................... 63
Algemene richtlijnen voor het Beslagen lampglazen ................ 109
rijden....................................... 121 Bestuurdersondersteuningssys‐
Andere auto slepen ................... 194 temen...................................... 138
Beveiliging van de auto................ 26
217

Binnenspiegels............................. 30 Dieselbrandstofsysteem G
Binnenverlichting ............... 110, 173 ontluchten .............................. 165 Gebruik van deze handleiding ....... 3
Bolle vorm .................................... 29 Dimlicht of grootlicht................... 100 Geluidssignalen ........................... 91
Boordgereedschap..................... 179 Driepuntsgordel ........................... 41 Gereedschap ............................. 179
Boordinformatie ........................... 88 Driver Information Centre............. 82 Gevaar, Waarschuwing en
Brandstof.................................... 150 Voorzichtig ................................. 4
Brandstofmeter ............................ 73 E Gevarendriehoek ......................... 62
Brandstofverbruik - CO2-uitstoot 152 EHBO........................................... 62 Gloeilamp vervangen ................ 166
Brandstof voor benzinemotoren 150 Elektrisch bediende ruiten ........... 31 Gordelverklikker ........................... 76
Brandstof voor dieselmotoren . . . 150 Elektrische aansluitingen ............. 70 Gordijnairbagsysteem .................. 45
Buitenspiegels.............................. 29 Elektrische handrem..................... 78 Graphic-Info-Display,
Buitentemperatuur ....................... 69 Elektrische handrem defect.......... 78 Color-Info-Display..................... 85
Buitenverlichting......................... 100 Elektrische verstelling .................. 29 Grootlicht ............................. 81, 101
Elektrisch systeem...................... 173 Grootlichtassistentie............. 81, 101
C Elektronische rijprogramma's .... 130
Car Pass ...................................... 20 Elektronische stabiliteitsregeling H
Centrale vergrendeling ................ 22 en Traction Control-systeem..... 79 Halogeenkoplampen ................. 166
Claxon ................................... 14, 66 Elektronische stabiliteitsregeling Handgeschakelde
Code............................................. 88 (ESC)...................................... 135 versnellingsbak ...................... 131
Contactslotstanden .................... 122 Elektronische Handmatige dimfunctie ................ 30
Controlelampen...................... 72, 74 stabiliteitsregeling UIT............... 79 Handmatige modus ................... 130
Controle over de auto ................ 121 Elektronisch Handrem............................. 132, 133
Controles.................................... 159 klimaatregelsysteem .............. 115 Handschoenenkastje ................... 53
Cruise control ...................... 82, 138 Event Data Recorders (EDR)..... 214 Handzender ................................. 20
Hellingrem ................................. 134
D F Hoofdsteunen .............................. 34
Dagteller ...................................... 72 Frontaal airbagsysteem ............... 43 Hoofdsteunverstelling .................... 8
Dakdrager .................................... 62 Hulpverwarming.......................... 119
Diefstalalarmsysteem .................. 26
218

I Koelvloeistof en antivries............ 200 N


Inbouwmaten trekhaak .............. 213 Koelvloeistoftemperatuurmeter . . . 73 Nieuwe auto inrijden .................. 122
Inbouwposities kinderveilig‐ Koplampinstelling in het Niveau sproeiervloeistof te laag . . 82
heidssystemen ......................... 49 buitenland .............................. 103
Indicatie afstand tot voorligger. . . 141 Koplampverstelling .................... 102 O
Info-Displays................................. 82 Obstakeldetectiesystemen......... 141
In hoogte verstelbare afdekking
L Olie, motor.......................... 200, 204
achterin..................................... 60 Laadsysteem ............................... 77 Ontlaadbeveiliging accu ............ 112
Inhouden ................................... 210 Lane Departure Warning...... 79, 147 Opbergruimte................................ 53
Inklappen ..................................... 29 Leeslampen ............................... 111 Opbergruimte achter..................... 59
Inleiding ......................................... 3 Lekke band................................. 186 Opbergruimte voor........................ 54
Instapverlichting ......................... 111 Lichtschakelaar .......................... 100 Opbergvakken.............................. 53
Instrumentengroep ...................... 72 Lichtsignaal ................................ 102 Opbergvak middenconsole .......... 55
Instrumentenverlichting ............. 173 Luchtinlaat ................................. 120 Opgeslagen instellingen............... 22
Interactief rijsysteem................... 136 Luchtroosters.............................. 119 Opschakelen................................. 78
Interieurverlichting...................... 109 Overzicht instrumentenpaneel ..... 10
M
ISOFIX- Meters........................................... 72 P
kinderveiligheidssystemen........ 52 Mistachterlicht .............................. 82 Parkeerhulp ............................... 141
K Mistachterlichten ........................ 108 Parkeerlichten ............................ 109
Katalysator ................................. 128 Mistlamp ...................................... 82 Parkeren .............................. 19, 126
Kentekenverlichting ................... 172 Mistlampen ................................ 170 Partikelfilter................................. 127
Keuzehendel ............................. 129 Mistlampen voor ........................ 108 Pech........................................... 193
Kilometerteller .............................. 72 Motorgegevens .......................... 207 Persoonlijke instellingen .............. 94
Kinderveiligheidssystemen .......... 47 Motorkap .................................... 159 Pollenfilter .................................. 120
Klimaatregeling ............................ 15 Motorolie .................... 160, 200, 204 Portieren....................................... 24
Klimaatregelsystemen................ 113 Motoroliedruk ............................... 80 Portier open ................................. 82
Klok............................................... 70 Motor starten ............................. 123 Prestaties ................................... 208
Koelvloeistof .............................. 161 Motorvermogen verminderd......... 81 Profieldiepte ............................... 181
Multifunctionele controlelamp ...... 77
219

Q Sjorogen ...................................... 61 Traction Control-systeem UIT....... 80


Quickheat................................... 119 Slepen................................ 153, 193 Trekhaak............................. 153, 154
Sleutel, opgeslagen instellingen... 22 Tripcomputer ............................... 92
R Sleutels ........................................ 20 Typeplaatje ................................ 202
Radiofrequentie-identificatie Sleutels, sloten............................. 20
(RFID)..................................... 215 Sneeuwkettingen ....................... 182 U
Regelbare Snelheidsbegrenzer................... 139 Uitlaatgassen ............................. 127
instrumentenverlichting........... 109 Snelheidsmeter ............................ 72 Uitrol-brandstofafsluiter ............. 124
Registratie van voertuigdata en Spiegelverstelling .......................... 9 Uitstapverlichting ....................... 111
privacy..................................... 214 Sproeiervloeistof ........................ 162 Ultrasoonparkeerhulp .................. 79
Remassistentie .......................... 134 Startbeveiliging ...................... 28, 81 Uw autogegevens .......................... 3
Rem- en koppelingssysteem ....... 77 Starten en bediening.................. 122
Rem- en koppelingsvloeistof...... 200
V
Starthulp gebruiken ................... 192 Van banden- en velgmaat
Remmen ............................ 132, 162 Stoelpositie .................................. 36
Remvloeistof .............................. 162 veranderen ............................. 181
Stoelverstelling ........................ 7, 36 Vaste luchtroosters .................... 120
Reservewiel ............................... 189 Stop/Start-systeem..................... 124
Richtingaanwijzer ........................ 76 Veiligheidsgordel ........................... 8
Storing ....................................... 130 Veiligheidsgordels ....................... 40
Richtingaanwijzers ..................... 107 Stroomonderbreking .................. 131
Roetfilter............................... 80, 127 Ventilatie..................................... 113
Stuurbedieningsknoppen ............. 65 Verbanddoos ............................... 62
Rugleuning neerklappen ............. 39 Stuurbekrachtiging........................ 79
Ruiten........................................... 31 Vergrendelingssysteem ............... 26
Stuurwiel instellen .......................... 9 Verkeersbordherkenning............ 143
Rijgedrag en aanhangertips ...... 153 Stuurwielverstelling ...................... 65
Rijregelsystemen........................ 135 Verlichting middenconsole ........ 111
Symbolen ....................................... 4 Verlichtingsfuncties..................... 111
Rijverlichting .......................... 12, 81
T Verlichting zonneklep ................ 111
S Tanken ....................................... 151 Versnellingsbak ........................... 16
Service ............................... 120, 199 Te laag brandstofpeil ................... 81 Versnellingsbakdisplay .............. 128
Service-display ............................ 73 Toerenteller ................................. 72 Verstelbare luchtroosters ........... 119
Service-indicatie .......................... 77 Top-Tether-bevestigingsogen...... 52 Vertraagde uitschakeling stroom 122
Service-informatie ...................... 199 Traction Control ......................... 135 Verwarmd .................................... 30
220

Verwarmd stuurwiel ..................... 66 Z


Verwarming ................................. 39 Zekeringen ................................. 173
Verwarmings- en Zekeringenkast in
ventilatiesysteem .................... 113 bagageruimte ......................... 178
Verwerking van sloopauto ......... 159 Zekeringenkast in motorruimte . . 175
Verzorging.................................. 195 Zekeringenkast
Verzorging exterieur .................. 195 instrumentenpaneel ............... 176
Verzorging interieur ................... 197 Zitplaatsen achterin...................... 40
Vloerafdekking bagageruimte ...... 60 Zonnebrilhouder .......................... 54
Voertuiggewicht ......................... 208 Zonnekleppen .............................. 33
Voertuigidentificatienummer ...... 202 Zijdelings airbagsysteem ............. 44
Voertuigkrik................................. 179 Zijmarkeringslichten.................... 100
Voordat u wegrijdt ........................ 17 Zijrichtingaanwijzers .................. 172
Voorruit......................................... 31
Voorstoelen.................................. 36
Voorverwarming .......................... 80
W
Waarschuwingslampen................ 72
Werkzaamheden uitvoeren ....... 159
Wieldoppen ................................ 182
Wielen en banden ..................... 180
Wiel verwisselen ........................ 186
Winterbanden ............................ 180
Wis-/wasinstallatie ....................... 14
Wis-/wasinstallatie achterruit ....... 68
Wis-/wasinstallatie voorruit .......... 67
Wisserblad vervangen ............... 165
Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany.
De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting
of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf
blijven Adam Opel AG voorbehouden.
Uitgave: oktober 2011, ADAM OPEL AG, Rüsselsheim.
Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.

KTA-2737-en oktober 2011


*KTA-2737-EN*

You might also like