het huis van Jacqueline Preudhomme ver- liet en rechts afsloeg, in de richting van het Noordstation. Zijn cliente woonde in de Dupontstraat, in Schaarbeek. Hier en daar waren er best mooie, oude herenhuizen te bespeuren, maar het waren er niet veel en hoe dichter je bij het station kwam, hoe meer de krappe terrassen uitpuilden van de vuilniszakken, de ramen verduisterd war- en met afbladderende rolluiken en degevels beklad waren met graffiti. Om de hoek lag de Aarschotstraat, een begrip in Brussel en ver daarbuiten, omdat het de buurt van de raam- prostitutie was. Wanneer het donker werd, waaierden de hoertjes van deze wijk uit naar de brede lanen rond het station om daar te tippelen. Op de Koning Albert II-laan stond zelfs een gigantisch standbeeld in de vorm van een vrouwenschoen met hak als eer- betoon aan hen. Alleen in Brussel, dacht Brik. Hij bleef staan op de hoek van de Aar- schotstraat en stak een si garet op. Op straat waren er de gebruikelijke auto’s die zich stapvoets voortbewogen en bestuurd werden door chauffeurs wier blikken op alles behalve de weg gericht waren. Verder zag Brik vooral vrouwen met een hoofddoek die allerlei plastic zakken rondzeulden, een man die zijn Fiat in een gat probeerde te par- keren dat kleiner was dan Briks badkuip, en groepjes jonge mannen die gewoon rond- hingen en wachtten tot er iets gebeurde. Brik stak de straat over. Terwijl hij vlak langs het groepje jongens liep, waaide hem de weeïge geur van marihuana tegemoet. Die geur werd even verderop, in de tunnel bij het Noordplein, vervangen door de alles- doordringende stank van urine. Een meisje met mondmasker op verborg haar gezicht in de hoge kraag van haar jas, terwijl ze zich langs Brik naar het Noordplein haastte. Overdag was deze tunnel verlaten, maar ’s avonds en ’s nachts werd hij gebruikt door daklozen, dealers, verslaafden en mensen wier leven uit weinig anders bestond dan wanhoop. Brik was blij toen hij de andere kant bereikte. Al was dat relatief. De Noord- wijk bleef de meest mishandelde wijk van de stad. Lang voor corona stonden de kan- toorgebouwen hier al halfleeg en leken de weinige mensen na het vallen van de nacht op dolende schimmen. Na de doortocht van het virus en de herhaaldelijke oproepen tot thuiswerk van de regering was het laatste stukje ziel uit dit deel van de stad vertrok- ken. Brik betwijfelde of het ooit nog terug- kwam. Hij liep het Noordstation in en nam de tram die van Noord naar Stalle ging. Hij was van plan naar de Marollen te gaan, naar het Sint-Pietersziekenhuis. Dat ziekenhuis stond erom bekend daklozen, vluchtelin- gen en transmigranten op te vangen en te verzorgen. Ze hadden zelfs mobiele teams die de straten van de stad doorkruisten op zoek naar mensen die medische verzorg- ing nodig hadden maar om wat voor reden dan ook niet naar een ziekenhuis durfden te gaan. Nagaan of Amir Hassan een van hen geweest was, stond met stip op een op Briks lijst. Hij stapte uit bij de Hallepoort en liep de Hoogstraat in. Hij kwam graag in de Marollen. Gebouwen werden hier niet automatisch platgegooid en vervangen door staal- en hoogbouw, maar gerestaureerd. Op die manier zaten er nog sporen van het oude Brussel in de bakstenen van de Hoog- straat en de Blaesstraat. De Marollen waren een sociale wijk, en dat was te zien aan de winkeltjes, huizen en mensen die op straat rondliepen. De lokale Delhai ze verkocht vooral witte producten en producten waar- van de vervaldatum bijna verstreken was, maar was op die manier wel voor iedereen betaalbaar. Brik stapte het ziekenhuis in doorde open- schuivende deuren. Hij nam een nummertje en wachtte in een van de zetels. Toen hij aan de beurt was, liep hij naar de receptioniste, een jonge vrouw met een hoofddoek, en zei dat hij op zoek was naar Amir Hassan. De jonge vrouw typte op haar toetsenbord en zei dat er niemand onder die naam in het ziekenhuis was opgenomen. ‘Kunt u checken of hij hier opgenomen was en dan uitgecheckt werd?’ ‘Bent u een politieagent of zo?’ ‘Nee, privedetective.’ Hij toonde haar zijn licentie. ‘Ik ben ingehuurd door iemand van het Burgerplatform voor Steun aan Vluchtelin- gen.’ In andere ziekenhuizen hadden ze Brik misschien weggestuurd, maar niet hier. ‘In onze computer hebben we geen gegevens die erop wijzen dat er hier een Amir Hassan opgenomen was. Heeft u een foto?’ Hij toonde haar de foto op zijn telefoon. ‘Kunt u mij die foto doorsturen? Dan vraag ik hier eens rond. U kunt misschien ook eens praten met Michel Dufraisne. Hij leidt het mobiele interventieteam dat ’s nachts door de stad rijdt en op zoek gaat naar daklozen die medische hulp nodig heb- ben. Zal ik u zijn nummer geven?’ ‘Dat zou ik enorm op prijs stellen. Merci.’ ‘De rien’, zei de vrouw en ze stuurde Brik meteen het nummer door. Brik stuurde op zijn beurt de foto van de jongen door. ‘Als iemand hem herkent, laat ik het u weten’, zei ze en glimlachte. ‘Veel geluk gewenst.’ Ze had een mooie glimlach. ‘Merci’, mompelde hij, draaide zich om en liep weg. Het was een lange dag geweest. Hij stuurde een bericht aan Dufraisne en vroeg hem of ze konden afspreken. Dat kon, antwoordde de man, morgenavond in het cafe Chez Willy op het Vossenplein. Brik schreef terug dat dat ideaal was en bedank- te hem. Daarna stopte hij zijn telefoon weg. Hij keek ernaar uit om een warme douche te nemen en weer in zijn eigen bed te slapen. Toen hij in de Keltenlaan nummer 22 de trap naar boven liep en de sleutel in het slot wilde stoppen, zag hij dat de kans daarop nihil was. Het slot was uit de deur geboord en de deur stond wagenwijd open.
William Faulkner 'Een Roos Voor Emily' (Kort Verhaal) - Uit Het Amerikaanse Vertaald Door Martijn Boven en Maarten Jansen. Oorspronkelijke Titel: ' A Rose For Emily'