You are on page 1of 9

21

het was al aan het schemeren toen Brik


het huis van Jacqueline Preudhomme ver-
liet en rechts afsloeg, in de richting van het
Noordstation. Zijn cliente woonde in de
Dupontstraat, in Schaar­beek. Hier en daar
waren er best mooie, oude herenhuizen
te be­speuren, maar het waren er niet veel
en hoe dichter je bij het stati­on kwam, hoe
meer de krappe terrassen uitpuilden van de
vuilniszakken, de ramen verduisterd war-
en met afbladderende rolluiken en degevels
beklad waren met graffiti. Om de hoek lag de
Aarschotstraat, een begrip in Brussel en ver
daarbuiten, omdat het de buurt van de raam-
prostitutie was. Wanneer het donker werd,
waaierden de hoertjes van deze wijk uit naar
de brede lanen rond het station om daar te
tippelen. Op de Koning Albert II-laan stond
zelfs een gigantisch standbeeld in de vorm
van een vrouwenschoen met hak als eer-
betoon aan hen. Alleen in Brussel, dacht
Brik.
Hij bleef staan op de hoek van de Aar-
schotstraat en stak een si­ garet op. Op
straat waren er de gebruikelijke auto’s die
zich stap­voets voortbewogen en bestuurd
werden door chauffeurs wier blikken op alles
behalve de weg gericht waren. Verder zag
Brik vooral vrouwen met een hoofddoek
die allerlei plastic zakken rondzeulden, een
man die zijn Fiat in een gat probeerde te par-
ke­ren dat kleiner was dan Briks badkuip, en
groepjes jonge mannen die gewoon rond-
hingen en wachtten tot er iets gebeurde.
Brik stak de straat over. Terwijl hij vlak
langs het groepje jongens liep, waaide hem
de weeïge geur van marihuana tegemoet.
Die geur werd even verderop, in de tunnel
bij het Noordplein, vervan­gen door de alles-
doordringende stank van urine. Een meisje
met mondmasker op verborg haar gezicht
in de hoge kraag van haar jas, terwijl ze
zich langs Brik naar het Noordplein haastte.
Overdag was deze tunnel verlaten, maar ’s
avonds en ’s nachts werd hij ge­bruikt door
daklozen, dealers, verslaafden en mensen
wier leven uit weinig anders bestond dan
wanhoop. Brik was blij toen hij de andere
kant bereikte. Al was dat relatief. De Noord-
wijk bleef de meest mishandelde wijk van
de stad. Lang voor corona stonden de kan-
toorgebouwen hier al halfleeg en leken de
weinige mensen na het vallen van de nacht
op dolende schimmen. Na de doortocht van
het virus en de herhaaldelijke oproepen tot
thuiswerk van de regering was het laatste
stukje ziel uit dit deel van de stad vertrok-
ken. Brik betwijfelde of het ooit nog terug-
kwam.
Hij liep het Noordstation in en nam de
tram die van Noord naar Stalle ging. Hij
was van plan naar de Marollen te gaan, naar
het Sint-Pietersziekenhuis. Dat ziekenhuis
stond erom bekend daklo­zen, vluchtelin-
gen en transmigranten op te vangen en te
verzor­gen. Ze hadden zelfs mobiele teams
die de straten van de stad doorkruisten op
zoek naar mensen die medische verzorg-
ing nodig hadden maar om wat voor reden
dan ook niet naar een ziekenhuis durfden te
gaan. Nagaan of Amir Hassan een van hen
geweest was, stond met stip op een op Briks
lijst.
Hij stapte uit bij de Hallepoort en liep
de Hoogstraat in. Hij kwam graag in de
Marollen. Gebouwen werden hier niet
automa­tisch platgegooid en vervangen door
staal- en hoogbouw, maar gerestaureerd.
Op die manier zaten er nog sporen van het
oude Brussel in de bakstenen van de Hoog-
straat en de Blaesstraat. De Marollen waren
een sociale wijk, en dat was te zien aan de
winkel­tjes, huizen en mensen die op straat
rondliepen. De lokale Delhai­ ze verkocht
vooral witte producten en producten waar-
van de vervaldatum bijna verstreken was,
maar was op die manier wel voor iedereen
betaalbaar.
Brik stapte het ziekenhuis in doorde open-
schuivende deuren. Hij nam een nummertje
en wachtte in een van de zetels. Toen hij aan
de beurt was, liep hij naar de receptioniste,
een jonge vrouw met een hoofddoek, en zei
dat hij op zoek was naar Amir Hassan. De
jonge vrouw typte op haar toetsenbord en
zei dat er niemand onder die naam in het
ziekenhuis was opgenomen.
‘Kunt u checken of hij hier opgenomen
was en dan uitgecheckt werd?’
‘Bent u een politieagent of zo?’ ‘Nee,
privedetective.’
Hij toonde haar zijn licentie.
‘Ik ben ingehuurd door iemand van het
Burgerplatform voor Steun aan Vluchtelin-
gen.’
In andere ziekenhuizen hadden ze Brik
misschien weggestuurd, maar niet hier.
‘In onze computer hebben we geen
gegevens die erop wijzen dat er hier een Amir
Hassan opgenomen was. Heeft u een foto?’
Hij toonde haar de foto op zijn telefoon.
‘Kunt u mij die foto doorsturen? Dan
vraag ik hier eens rond. U kunt misschien
ook eens praten met Michel Dufraisne.
Hij leidt het mobiele interventieteam dat
’s nachts door de stad rijdt en op zoek gaat
naar daklozen die medische hulp nodig heb-
ben. Zal ik u zijn nummer geven?’
‘Dat zou ik enorm op prijs stellen.
Merci.’
‘De rien’, zei de vrouw en ze stuurde Brik
meteen het nummer door.
Brik stuurde op zijn beurt de foto van de
jongen door.
‘Als iemand hem herkent, laat ik het u
weten’, zei ze en glimlach­te. ‘Veel geluk
gewenst.’
Ze had een mooie glimlach.
‘Merci’, mompelde hij, draaide zich om
en liep weg.
Het was een lange dag geweest. Hij
stuurde een bericht aan Du­fraisne en vroeg
hem of ze konden afspreken. Dat kon,
antwoordde de man, morgenavond in het
cafe Chez Willy op het Vossen­plein. Brik
schreef terug dat dat ideaal was en bedank-
te hem. Daarna stopte hij zijn telefoon weg.
Hij keek ernaar uit om een warme douche
te nemen en weer in zijn eigen bed te
slapen. Toen hij in de Keltenlaan nummer
22 de trap naar boven liep en de sleu­tel in
het slot wilde stoppen, zag hij dat de kans
daarop nihil was.
Het slot was uit de deur geboord en de
deur stond wagenwijd open.

You might also like