Professional Documents
Culture Documents
Infectieziektebestrijding
Jan Hendrik Richardus en Aura Timen
5.1 Inleiding – 93
5.2 Transmissie van micro-organismen – 95
5.2.1 Transmissiecyclus – 95
5.2.2 Epidemiologische begrippen – 95
5.2.3 Overdracht – 96
5.2.4 Basaal reproductiegetal R0 – 96
© Bohn Stafleu van Loghum is een imprint van Springer Media B.V., onderdeel van Springer Nature 2021
K. Stronks en A. Burdorf (Red.), Leerboek volksgezondheid en gezondheidszorg,
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2624-2_5
92 J. H. Richardus en A. Timen
Kernbegrippen
5 Infectieziekten worden veroorzaakt door virussen, bacteriën, parasieten, schimmels
en prionen. Door overdracht hiervan, aangeduid als transmissie, onderscheiden
infectieziekten zich van alle andere, niet-overdraagbare aandoeningen.
5 Primaire preventie richt zich voornamelijk op het voorkómen van overdracht vanuit een
bron naar een gastheer of op het voorkómen dat potentiële gastheren vatbaar zijn voor
pathogenen.
5 Secundaire preventie van infectieziekten omvat bestrijding van uitbraken en verdere
verspreiding van infectieziekten in de bevolking.
5
Theorieën en methoden
5 Het basaal reproductiegetal R0 bepaalt of, en hoe snel, een micro-organisme (en de
daardoor veroorzaakte ziekte) zich kan verspreiden in een bevolking.
5 Als voldoende personen in een bevolking immuun zijn voor een bepaald
micro-organisme, door ofwel een natuurlijke infectie of door vaccinatie, worden de
resterende niet-immune personen in die bevolking daardoor beschermd, omdat het
micro-organisme zich niet kan verspreiden (R0 < 1). Dit heet groepsimmuniteit.
5 Hygiëne, immunisatie & vaccinatie, en gezondheidsbevordering zijn de belangrijkste
vormen van primaire preventie bij infectiezieken.
5 Belangrijke methoden in secundaire preventie van infectieziekten zijn preparedness,
surveillance, screening, en bron- en contactopsporing.
Feiten
5 Infectieziekten zijn nog steeds een belangrijke oorzaak van sterfte in de wereld. De
bestrijding van infectieziekten in lage- en middeninkomenslanden is belangrijk, ook voor
de bescherming van Nederland tegen infectieziekten.
5 Hygiënemaatregelen, zoals waterzuivering en riolering, hebben de grootste bijdrage
geleverd aan het terugdringen van ziektelast door infectieziekten in de bevolking.
5 Vaccinatie is een van de meest succesvolle preventieve maatregelen ooit, maar weerstand
ertegen neemt toe.
5 Antimicrobiële resistentie is een toenemend probleem wereldwijd en is een ernstige
bedreiging voor de volksgezondheid.
5 De Wet publieke gezondheid geeft het wettelijke kader voor de bestrijding van
infectieziekten in Nederland.
Infectieziektebestrijding
93 5
5.1 Inleiding
Daarmee begon de containmentfase, om
verdere verspreiding van het virus zo veel
Casus 5.1 mogelijk in te dammen.
De verspreiding van het virus in Nederland
Op 31 december 2019 meldde China ging echter zo snel dat overgegaan werd
aan de Wereld Gezondheidsorganisatie op de zogenoemde mitigatiefase. Daarbij
(WHO) een cluster van pneumonie met wordt de opmars van het virus zo veel
onbekende oorzaak in Wuhan. Na een mogelijk vertraagd, om te voorkomen
week werd bekend dat het om een dat zich een scherpe piek ontwikkelt in
nieuw coronavirus ging, aangeduid als het aantal besmettingen en patiënten
SARS-CoV-2. De ziekte werd COVID-19 (aangeduid als flattening the curve).
genoemd. Scholen en kinderdagverblijven werden
Aanvankelijk leken alle patiënten te gesloten, en ook de horeca, sauna’s en
lijden aan een onbegrepen pneumonie sportgelegenheden, en er mocht geen
waarvoor opname in een ziekenhuis nodig bezoek meer zijn in verpleeghuizen
was. De gevallen werden in verband en kleinschalige woonvoorzieningen
gebracht met een handel in levende voor ouderen. Mensen moesten zo veel
dieren (wet market) in Wuhan en er werd mogelijk thuis werken, behalve mensen
daarom gezocht naar een dierlijke bron in vitale beroepen. De piek van de
voor de humane infectie. Snel werd epidemie was eind maart, met ruim
duidelijk dat de infectie ook overgedragen zeshonderd ziekenhuisopnamen per dag
wordt van mens op mens. Eind januari ten gevolge van COVID-19.
werden er importgevallen gerapporteerd Door middel van mathematische
in Zuid-Korea, Japan, Thailand, Singapore simulatiemodellen berekende het RIVM
en Italië. Op 21 februari berichtte Italië hoe de epidemie zich over Nederland zou
over een snel groeiend aantal patiënten uitbreiden zonder mitigatiemaatregelen
in Noord-Italië in gebieden met veel en wat het mogelijke effect zou zijn
wintersporters. van de verschillende maatregelen. De
Reeds op 28 januari 2020 werd de ziekte belangrijkste uitkomstmaat was het
in Nederland meldingsplichtig in de aantal ic-bedden als beperkende factor
categorie A onder de Wet publieke in de zorg. De piek in ic-opnamen werd
gezondheid (Wpg). Dit betekent dat bereikt in de eerste week van april en nam
bij vermoeden van de infectie deze onder de genomen maatregelen weer
onmiddellijk aan de Gemeentelijke af. Een andere maat voor de ernst van
Gezondheidsdienst (GGD) moet worden de epidemie was het reproductiegetal
gemeld. In Nederland werd op 27 februari R0. In februari en maart was de waarde
de eerste patiënt bevestigd (besmet in van R0 omstreeks 2, een indicator dat de
Italië) en op 5 maart het eerste overlijden epidemie zich uitbreidde. Na de genomen
aan COVID-19. Waarschijnlijk speelden maatregelen zakte de R0 onder de waarde
de veelvuldige contacten tijdens het 1, een indicator dat de epidemie afnam.
carnaval in de zuidelijke provincies een Op 6 mei werd begonnen met het
aanjagende rol in de verdere verspreiding versoepelen van de maatregelen,
van de infecties. In Noord-Brabant, met de waaronder het weer openen van
eerste uitbraken, kwamen er adviezen om basisscholen. Dit is de aanpassing of
thuis te werken en afstand te bewaren. adaptatiefase, met als doel de transmissie
Grote evenementen werden afgelast. van het virus maximaal onder controle
94 J. H. Richardus en A. Timen
reservoir:
– mens bron besmetting infectie ziekte
– dier
– milieu
surveillance
contact
screening
bron- en
contactonderzoek
isolatie
extern milieu intern milieu
. Figuur 5.1 Schematische weergave van de transmissiecyclus bij infectieziekten en aangrijpingspunten voor
primaire en secundaire preventie. (Bron: Richardus, Rotterdam, 2020)
antimicrobiële resistentie. Het hoofdstuk sluit vanuit een bron naar een gastheer. Secundaire
af (7 par. 5.6) met een korte schets van het preventie richt zich vooral op het voorkomen
wettelijk kader voor infectieziektebestrijding dat besmette gastheren zelf ziek worden en/of
in Nederland. het pathogeen verder verspreiden.
Feit
Infectieziekten zijn nog steeds een 5.2.2 Epidemiologische begrippen
belangrijke oorzaak van sterfte in de
wereld. De bestrijding van infectieziekten De ziekteverwekker kan zich in een mens, dier
in lage- en middeninkomenslanden is of in de omgeving bevinden (externe milieu)
belangrijk, ook voor de bescherming van en de bron vormen waarmee een mens of
Nederland tegen infectieziekten. dier in contact komt (blootstelling of expo-
sitie genoemd). Zodoende kan een besmet-
ting optreden waarbij de ziekteverwekker de
gelegenheid krijgt zich te vermenigvuldigen
5.2 Transmissie van in het lichaam (interne milieu). Of een infec-
micro-organismen tie wel of niet tot ziekte leidt, hangt af van de
aard van het pathogeen en van de immunolo-
5.2.1 Transmissiecyclus gische reactie van de gastheer. De mate waarin
een infectie met ziektebeelden optreedt, wordt
Om te kunnen overleven, moet een patho- de attack rate genoemd. Deze is per ziekte
geen (ziekteverwekker) vanuit een bron verschillend. Expositie aan het rabiësvirus bij-
(externe milieu) een vatbare persoon of dier voorbeeld (hondsdolheid), leidt heel vaak tot
binnenkomen (interne milieu) en zich ver- ziekte en bij ziekte vrijwel altijd tot de dood.
menigvuldigen in deze nieuwe gastheer. De Bij andere infectieziekten, bijvoorbeeld polio,
overdracht van een ziekteverwekker van een leidt ‘slechts’ één van de tweehonderd infecties
bron of huidige gastheer naar een volgende tot irreversibele verlammingsverschijnselen.
gastheer wordt de transmissiecyclus genoemd Bij polio leidt daarvan zonder behandeling
(. fig. 5.1). Primaire preventie richt zich voor- ongeveer 5–10 % tot de dood. De duur tussen
namelijk op het voorkómen van overdracht de besmetting en de eerste ziekteverschijnselen
96 J. H. Richardus en A. Timen
wordt de incubatietijd genoemd. Zowel per- te bestrijden. . Figuur 5.2 laat ter illustratie de
sonen met een subklinische als een klinische ontwikkeling van de R0 zien voor de SARS-
infectie kunnen de ziekteverwekker uitschei- CoV-2-virusuitbraak in 2020.
den en anderen besmetten.
Theorieën en methoden
R0
5.2.3 Overdracht Het basaal reproductiegetal R0 bepaalt of,
en hoe snel, een micro-organisme (en de
Een ziekteverwekker kan op verschillende daardoor veroorzaakte ziekte) zich kan
manieren het lichaam binnenkomen (porte verspreiden in een bevolking.
d’entrée) en verlaten (porte d’exit): via luchtwe-
5 gen, maag-darmkanaal, mucosa, conjunctiva,
wonden enz. De transmissiecyclus kan direct
van een huidige naar toekomstige gastheer 5.3 Primaire preventie
zijn, of indirect, via intermediaire gastheren of
vectoren. Voorbeelden van directe transmis- Primaire preventie in de infectieziektebestrij-
sie zijn aanraking, zoenen, geslachtsgemeen- ding betekent het voorkómen van overdracht
schap, ander contact (geboorte, medische vanuit een bron naar een gastheer, of voorkó-
ingrepen, borstvoeding enz.), druppelinfectie men dat potentiële gastheren vatbaar zijn voor
(hoesten en niezen), bloedtransfusie en via pathogenen. De belangrijkste vormen van pri-
de placenta. Indirect contact verloopt op ver- maire preventie zijn hygiëne, immunisatie &
schillende manieren: (1) vehicle-borne (bijv. vaccinatie en gezondheidsbevordering.
besmet voedsel, water, handdoeken, gereed-
schap); (2) vector-borne (insecten, dieren); (3) Kernbegrip
air-borne lange afstand door de lucht (bijv.
Primaire preventie
stof); (4) parenteraal (bijv. besmette injectie-
Primaire preventie richt zich voornamelijk
naalden).
op het voorkómen van overdracht vanuit
een bron naar een gastheer of op het
voorkómen dat potentiële gastheren
5.2.4 Basaal reproductiegetal R0 vatbaar zijn voor pathogenen.
400
200
0
17 feb. 24 feb. 02 mrt. 09 mrt. 16 mrt. 23 mrt. 30 mrt. 06 apr. 13 apr. 20 apr. 27 apr. 04 mei 11 mei
3
effectieve R0
0
17 feb. 24 feb. 02 mrt. 09 mrt. 16 mrt. 23 mrt. 30 mrt. 06 apr. 13 apr. 20 apr. 27 apr. 04 mei 11 mei
. Figuur 5.2 Epidemiologische curve van COVID-19 in Nederland in 2020 tussen 17 februari en 11 mei. In de
bovenste grafiek is in blauw het aantal meldingen van ziekenhuisopname naar opnamedatum weergegeven. In
rood is het aantal ziekenhuisopnames naar eerste ziektedag weergegeven. De onderste grafiek is het reproduc-
tiegetal R0. Het aantal (secundaire) besmettingen per geval reflecteert de toename en afname van de rode curve
in de bovenste grafiek. (Bron: Afdeling Modellering (RIVM), met dank aan prof. dr. J. Wallinga)
. Figuur 5.3 Schema van het Rijksvaccinatieprogramma 2019. Naast het RVP zijn er ook vaccinatieprogramma’s voor bijzondere risicogroepen in de bevolking. Een
voorbeeld hiervan is influenzavaccinatie voor mensen van 60 jaar en ouder, en voor volwassenen en kinderen met een medische indicatie. Deze ‘griepprik’ wordt ver-
strekt door de huisartsen. Voor medische beroepsgroepen is er vaccinatie beschikbaar tegen virale hepatitis B (HBV). Dit vaccin is ook gratis beschikbaar voor mannen
die seks hebben met mannen (MSM) en voor sekswerkers. Ten slotte zijn er in Nederland reizigerspoli’s waar tegen betaling vaccinaties verkregen kunnen worden voor
reizen naar het buitenland. In het najaar van 2020 werd de vaccinatie tegen pneumokokken voor ouderen ingevoerd door middel van het 23-valente kapselpolysachari-
devaccin. (Bron: 7 www.rivm.nl)
Infectieziektebestrijding
101 5
veiligheid van vaccins, de verwachte lage kans 5.4 Secundaire preventie
op het oplopen van een ziekte en de inschat-
ting van de ernst van de ziekten waartegen Secundaire preventie in de infectieziektebe-
gevaccineerd wordt. Ook blijkt dat ouders de strijding omvat alle activiteiten en interventies
informatie gebrekkig vinden op basis waarvan die gericht zijn op het voorkómen van ziekte-
zij een beslissing moeten nemen over het vac- verspreiding in de bevolking. Het doel is het
cineren van hun kinderen. Sommige landen onderbreken van een transmissiecyclus in een
hebben verplichte vaccinaties ingevoerd bevolking (zie 7 casus 5.1). Hieronder vallen
om de vaccinatiegraad te bevorderen. In zaken als preparedness (voorbereid zijn op uit-
Nederland worden vaccins op een vrijwillige braken), surveillance op het vóórkomen van
basis aangeboden en werkt het RIVM samen infectieziekten in de bevolking, vroege opspo-
met de vaccinerende instanties om het ver- ring (screening) van infectieziekten, het uit-
trouwen van de ouders in het RVP te bevor- voeren van bron- en contactopsporing, het
deren. Meer informatie staat op de volgende geven van post-expositie-profylaxe aan geïn-
website: 7 https://rijksvaccinatieprogramma.nl/ fecteerden of potentieel geïnfecteerden (zoals
vaccinaties/twijfels. contacten van patiënten), en het opleggen van
maatregelen zoals (thuis)quarantaine (isola-
Feit tie). Dergelijke maatregelen kunnen genomen
Vaccinatie is een van de meest succesvolle worden voor de algemene bevolking, of voor
preventieve maatregelen ooit, maar specifieke doelgroepen en settings, zoals zie-
weerstand ertegen neemt toe. kenhuizen en verpleeginstellingen.
Kernbegrip
Secundaire preventie
5.3.3 Gezondheidsbevordering Secundaire preventie omvat bestrijding
van uitbraken en verdere verspreiding van
Er is in de infectieziektebestrijding altijd veel infectieziekten in de bevolking.
nadruk geweest op een biomedische bena-
dering, bijvoorbeeld in de vorm van vaccin-
ontwikkeling. Echter, infectieziekten hebben Theorieën en methoden
vaak met ons gedrag en onze gewoonten te Secundaire preventie
maken, zoals seksueel overdraagbare aandoe- Belangrijke methoden in de bestrijding
ningen (soa). Binnen de infectieziektebestrij- van uitbraken en verdere verspreiding van
ding is gezondheidsbevordering op grond infectieziekten (secundaire preventie) zijn
van gedragswetenschappelijke theorieën en preparedness, surveillance, screening, en
inzichten steeds belangrijker (zie 7 H. 4). bron- en contactopsporing.
Een voorbeeld is de motiverende gespreks-
voering (zie 7 H. 4) door sociaal verpleegkun-
digen van de Centra Seksuele Gezondheid
(Sense). Het doel is cliënten intrinsiek te moti- 5.4.1 Preparedness
veren tot gedragsverandering ten aanzien van
hun seksuele gedrag en partnerwaarschuwing. Preparedness, ofwel preparatie, is de capa-
eHealth wordt ook intensief ingezet in de soa- citeit van een land om crises die als gevolg
en hiv-bestrijding. Voorbeelden zijn de web- van infectieziekten ontstaan effectief aan te
sites 7 Man tot Man en 7 Sense. pakken, te zorgen voor het herstel van de
102 J. H. Richardus en A. Timen
systemen na afloop, en de lessen uit de eva- per jaar; de meesten van hen afkomstig uit
luatie te bestendigen voor de toekomst. In landen waar tbc nog veel voorkomt, veelal in
Nederland ligt de verantwoordelijkheid voor Afrika en Azië. Circa 20 % van deze patiënten
preparatie bij de veiligheidsregio’s. Het RIVM wordt actief opgespoord (1) door screening
is belast met de coördinatie van preparatie van personen met een verhoogd risico, zoals
en het up-to-date houden van de nationale asielzoekers, immigranten en nieuwe gede-
plannen. Internationaal is het RIVM het aan- tineerden uit hoogrisicolanden, en (2) in het
spreekpunt voor de WHO. Er wordt samenge- kader van het contactonderzoek van personen
werkt met andere landen om de preparatie te die contact hebben gehad met een besmet-
versterken volgens onder meer de Internatio- telijke tbc-patiënt. De GGD’en voeren deze
nal Health Regulations (IHR). screening uit door middel van een thorax-
5 foto, een tuberculine-huidtest (mantouxtest)
en een IGRA-test (interferon gamma release
5.4.2 Surveillance assay). Wanneer bij iemand een actieve of een
latente tbc-infectie wordt aangetoond, volgt
Surveillance is de systematische verzameling een gerichte behandeling met tuberculostatica.
van gegevens om de lokale, regionale, landelijke Voor hepatitis B (veroorzaakt door het
en internationale bestrijding van infectieziekten hepatitis B-virus) zijn er regionale opspo-
te ondersteunen. Surveillance geeft de moge- ringsprogramma’s onder personen die zijn
lijkheid om trends in de incidentie van infec- geboren in endemische landen. Ze worden
tieziekten te bewaken, stijging in de incidentie gecoördineerd door de GGD. In 2019 is er
te identificeren (verheffingen) en het effect van een opsporingsprogramma gestart naar chro-
interventies te evalueren. Een apart onderdeel nische Q-koorts. Q-koorts is een zoönose
is de early warning, waarbij signalen vanuit ver- veroorzaakt door Coxiella burnetii. Geiten
schillende bronnen (bijvoorbeeld casuïstiek van en schapen zijn de belangrijkste bronnen.
de GGD, signalen in de media, vragen van bur- In Nederland is er tussen 2007 en 2011 een
gers) worden geanalyseerd voor vroege signale- omvangrijke uitbraak van Q-koorts geweest,
ring van infectieziekten. Een voorbeeld hiervan voornamelijk veroorzaakt door geiten. In
is een lokale uitbraak van mazelen op Urk in het Q-koorts-opsporingsprogramma proberen
het voorjaar van 2019, waarbij de vragen vanuit huisartsen en het RIVM chronische geval-
kindercentra en inwoners de aanleiding waren len te vinden en deze door te verwijzen voor
voor verdere diagnostiek en het vaststellen van behandeling. De screening vindt plaats door
de oorzaak van de uitbraak. serologisch onderzoek.
7 https://www.who.int/neglected_diseases/preven-
tive_chemotherapy/information/en/.
7 https://www.rivm.nl/antibioticaresistentie/nationale-
aanpak-antibioticaresistentie.
7 https://lci.rivm.nl/richtlijnen/brmo.
Aanbevolen literatuur
Van Dissel J, Van Everdingen J, Te Hennepe M, Van
Steenbergen J, Van de Graaf A. (2020). Help, ik
ben 7 besmet! cahier 1. Den Haag: Stichting
Biowetenschappen en Maatschappij.
Mackenbach J. Ziekte in Nederland. Gezondheid
5 tussen politiek en biologie. Amsterdam: Elsevier
Gezondheidszorg; 2010.
Van den Kerkhof H, Van Steenbergen J, redactie.
Infectieziektebestrijding. Den Haag: Boom Lemma
uitgevers; 2013.
107 6
Screening
Harry de Koning
Literatuur – 128
© Bohn Stafleu van Loghum is een imprint van Springer Media B.V., onderdeel van Springer Nature 2021
K. Stronks en A. Burdorf (Red.), Leerboek volksgezondheid en gezondheidszorg,
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2624-2_6
108 H. de Koning
Kernbegrippen
5 Screening: bij screening worden gezonde personen getest op voorstadia of vroege stadia van
een ziekte zonder dat de persoon al klachten of symptomen heeft die in relatie staan tot deze
ziekte. Bij een goed functionerend screeningsprogramma zullen gemiddeld vroegere stadia
van de ziekte worden ontdekt dan in de kliniek of huisartsenpraktijk worden gediagnosticeerd.
5 Sensitiviteit en specificiteit: hoe sensitiever of gevoeliger een test is, des te beter zal
deze in staat zijn mensen te identificeren die (een preklinisch stadium van) een ziekte
hebben; de specificiteit van een test geeft de mate aan waarin een test mensen die (een
preklinisch stadium van) de ziekte niet hebben, deze ook als zodanig aanwijst, zodat ze
geen overbodig vervolgonderzoek hoeven te ondergaan. Het optimum tussen verwijzen
of niet verwijzen van gescreende personen hangt mede af van de relatieve ernst van een
fout-positieve testuitslag (hoeveel schade ondervindt iemand daarvan?) in vergelijking
met een fout-negatieve testuitslag (hoe erg is het om iemand met de ziekte te missen?).
6 5 Overdiagnostiek en -behandeling: het via screening eerder ontdekken en behandelen van
ziekte, die anders nooit tijdens het leven tot symptomen (en dus diagnose) zou hebben
geleid. Dit is een van de belangrijkste nadelen van screening.
Theorieën en methoden
5 Het natuurlijk beloop van de ziekte, de eigenschappen van de screeningstest en
de behandelmogelijkheden in het eerder ontdekte stadium bepalen de verwachte
gezondheidswinst voor de populatie of groep patiënten; deze karakteristieken bepalen
tegelijkertijd ook de verwachte nadelen van screening.
5 Grootschalig gerandomiseerd onderzoek bij proefpersonen die wel of niet de
screeningstest hebben ondergaan, levert het bewijs voor hoeveel gezondheidswinst
eerdere ontdekking en behandeling kan bewerkstelligen. Het verschil tussen aantallen en
stadia van ziekten in bevolkingsonderzoek versus gediagnosticeerde ziekten in de kliniek
geeft een goede indicatie van de vervroeging en het preklinisch detecteerbare stadium.
5 De nut-risicoverhouding is de verhouding tussen gezondheidswinst en neveneffecten van
een screeningsprogramma. Deze verhouding moet voldoende gunstig zijn om invoering
van screening te overwegen, en er moet ook een redelijke verhouding zijn tussen de kosten
en effecten.
Feiten
5 Grootschalige trials op het gebied van borstkanker, prostaatkanker, darmkanker en
longkanker hebben aangetoond dat door screening de ziekte aanzienlijk vroegtijdiger kan
worden ontdekt, en de sterfte kan verlagen.
5 Bij veel van de Nederlandse bevolkingsonderzoeken naar kanker is de specificiteit meer dan
90 %; de sensitiviteit varieert veelal tussen de 60 en 90 %. In Nederland en veel Europese landen
zijn drie kankerscreeningsprogramma’s geïmplementeerd, waarbij de voordelen aantoonbaar
opwegen tegen de nadelen (baarmoederhalskanker, borstkanker en darmkanker).
5 In de Verenigde Staten geeft de United States Preventive Services Task Force (USPSTF)
aanbevelingen over screening op vele ziekten die een gunstige nut-risicoverhouding
kennen. De afweging van de nut-risicoverhouding is vaak delicaat, en deze afweging
van voor- en nadelen op individueel en populatieniveau, zoals nationale commissies die
maken, kan dan ook verschillend uitpakken.
Screening
109 6
6.1 Inleiding erop gespitst ziekten in een zo vroeg mogelijk
stadium bij hun patiënten te onderkennen.
Primaire preventie beoogt het ontstaan van Bij veel patiënten wordt daarom niet alleen
een ziekte te voorkomen, maar dat is niet gerichte diagnostiek gedaan naar aanlei-
altijd mogelijk. Secundaire preventie, ofwel ding van hun klachten, maar wordt tevens de
screening, is erop gericht aandoeningen in bloeddruk of de bloedglucosewaarde gemeten,
een vroeg stadium te ontdekken, zodat een of misschien het prostaatspecifieke antigeen
vroege behandeling mogelijk is en een verer- (PSA) bepaald om daarmee in een vroeg sta-
gering van de ziekte kan worden voorkomen. dium respectievelijk hypertensie, diabetes en
Een andere term die ongeveer hetzelfde bete- prostaatkanker op te sporen.
kent is ‘systematische vroege opsporing’. Dit Als het goed is, brengt een dergelijke
hoofdstuk behandelt de theorie van screening screeningstest een scheiding aan tussen per-
(7 par. 6.2). 7 Paragraaf 6.3 geeft de informatie sonen die verder moeten worden onderzocht
die nodig is om een goede afweging te maken vanwege de hoge kans op de aandoening
wat betreft het al dan niet aanbieden van een waarop wordt gescreend (de test-positieven)
bepaald screeningsprogramma, gevolgd door en personen die niet verder hoeven te wor-
toepassing op een aantal ziekten (7 par. 6.4). den onderzocht (de test-negatieven). Scree-
De theorie wordt vooral geïllustreerd aan de nen betekent letterlijk ‘zeven’. Een deel van de
hand van kanker-screeningsprogramma’s, maar gescreende groep met het hoge risico zal bij
geldt in dezelfde mate ook voor andere ziek- nadere diagnostiek de ziekte al onder de leden
ten. Het hoofdstuk sluit af met een bespreking blijken te hebben zonder hier (in principe)
van enkele discussiepunten en uitdagingen symptomen of klachten van te ondervinden.
voor de toekomst rond screening (7 par. 6.5). De stelregel is dat de behandeling erdoor kan
worden vervroegd, waardoor deze effectiever
Kernbegrip is dan bij een ontdekking van de ziekte in een
Screening later stadium. De persoon leeft langer en/of
Bij screening worden gezonde personen ondervindt minder nadelige gevolgen van de
getest op voorstadia of vroege stadia ziekte dan in de situatie zonder screening.
van een ziekte zonder dat de persoon Als screening in een gestructureerd pro-
al klachten of symptomen heeft die in gramma actief wordt aangeboden aan grote
relatie staan tot deze ziekte. Bij een groepen mensen in de bevolking, spreken
goed functionerend screenings- we van bevolkingsonderzoek. In Nederland
programma worden gemiddeld vroegere bestaat de Wet op het bevolkingsonderzoek
stadia van de ziekte ontdekt dan in de (Wbo). Deze wet is bedoeld om mensen te
kliniek of huisartsenpraktijk worden beschermen tegen bevolkingsonderzoeken die
gediagnosticeerd. een gevaar kunnen vormen voor de lichame-
lijke en/of geestelijke gezondheid. Bevolkings-
onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt
van ioniserende straling, bevolkingsonderzoe-
6.2 Theorie van screening ken naar kanker en bevolkingsonderzoeken
naar ernstige ziekten of afwijkingen waar-
6.2.1 Algemene principes voor geen behandeling of preventie mogelijk
is, zijn in Nederland vergunningplichtig. De
Vrijwel ongemerkt wordt zowel in de eerste- minister van Volksgezondheid, Welzijn en
lijnsgezondheidszorg als in het ziekenhuis op Sport kan alleen op voorspraak van een spe-
grote schaal screening bedreven, hoewel het ciaal hiervoor ingestelde commissie van de
vaak niet zo wordt benoemd. Veel artsen zijn Gezondheidsraad vergunningen verlenen
voor dergelijk bevolkingsonderzoek.
110 H. de Koning
100 %
90 %
Tx: grootte niet
80 % beoordeelbaar
T4: alle afmetingen
70 %
met ingroei in
borstwand en/of huid
60 % T3: groter dan 50 mm
50 % T2: 20–50 mm
T1c+R: 10–20 mm en
40 % kleiner dan 20 mm
waarvan de exacte
grootte onbekend is
30 %
T1b: 5–10 mm
20 % T1a: 0–5 mm
6 10 %
T0: geen bewijs van
primaire tumor
0%
scr-det interval nooit
45.841
24.724 14.072 7.045
klachten diagnose
start behandeling
ernstige gevolgen
DETECTEERBAAR
. Figuur 6.2 Theorie van screening: eerder opsporen met een test betekent vervroeging van de diagnose
en behandeling, waardoor (mogelijk) minder ernstige gevolgen optreden en/of langer leven mogelijk is. De
blauwe balk geeft aan gedurende welke periode de ziekte met een screeningstest detecteerbaar is, voorafgaand
aan het normale moment van de diagnose. Aan de rechterzijde is de verhouding weergegeven tussen hoeveel
personen tot aan het overlijden ernstige gevolgen van de ziekte ondervinden (rood) en de theoretische situatie
na effectieve screening. In dat laatste geval verwachten we minder ernstige gevolgen en/of langer leven. (Bron:
De Koning, 2009)
In . fig. 6.2 is de theorie van screening weer- Aan de andere kant van het spectrum ligt
gegeven [1]. Uitgangspunt is dat gedurende bijvoorbeeld prostaatkanker of baarmoeder-
een bepaalde periode vóór klinische diagnose halskanker. Met de huidige testen kunnen
de ziekte reeds detecteerbaar kan zijn met een deze ziekten mogelijk tien jaar voor klinische
test. Dit stadium wordt het preklinisch detec- diagnose al opgemerkt worden. Het relatieve
teerbare stadium genoemd. De duur ervan verschil tussen aantallen en stadia van ziek-
is afhankelijk van de ziekte en van de test, en ten die via het bevolkingsonderzoek ontdekt
kan bijvoorbeeld ook afhangen van leeftijd of zijn versus ziekten die in de kliniek naar aan-
geslacht. Een gevoeligere test kan de ziekte leiding van klachten ontdekt zijn, geeft een
vaak in een vroeger stadium detecteren. De goede indicatie van de vervroeging en het pre-
mate van diagnosevervroeging door screening klinisch detecteerbare stadium. Grootschalig
wordt dus bepaald door de screeningstest zelf gerandomiseerd onderzoek bij proefpersonen
(hoeveel eerder in het natuurlijk beloop kan die wel of niet de screeningstest ondergaan,
de test een afwijking vaststellen?) en door de levert meestal het bewijs voor hoeveel gezond-
ziekte. Snelgroeiende tumoren, of zich snel heidswinst eerdere ontdekking en behande-
ontwikkelende ziekten, zullen niet gemak- ling kan bewerkstelligen.
kelijk in een vroeg stadium ontdekt kun-
nen worden, ook al is de test nauwkeurig. De
mate waarin gezondheidswinst verwacht mag 6.2.2 Screeningstest en
worden van eerdere ontdekking en behan- testeigenschappen
deling hangt vervolgens ook samen met het
natuurlijk beloop van de ziekte, en de thera- Zowel bij de afweging van beleidsmakers om
piemogelijkheden. Een extreem voorbeeld is een screeningsprogramma aan te bieden aan
kanker van de alvleesklier. Hiervoor is nog de bevolking als bij de afweging van indivi-
geen goede screeningstest beschikbaar, maar duele deelnemers om in te gaan op een uit-
ook bij een eventuele vroege aanwijzing voor nodiging voor screening, speelt een groot
kanker is de primaire therapie, chirurgie, nog aantal factoren een rol. Meestal vraagt men
steeds zeer ingrijpend en niet zonder risico’s.
112 H. de Koning
. Tabel 6.1 Relatie tussen testuitslag en de aanwezigheid van de aandoening, met de daaruit af te
leiden testeigenschappen
aandoening in werkelijkheid
zich als eerste af: hoe goed kan de screenings- beschreven aan de hand van de sensitiviteit,
test onderscheid maken tussen mensen die de specificiteit en de positief en negatief voor-
de ziekte waarschijnlijk wel en mensen die de spellende waarde van de test (. tab. 6.1).
ziekte waarschijnlijk niet hebben? Een goede
screeningstest onderscheidt personen die ver-
der moeten worden onderzocht vanwege de Kernbegrip
hoge kans op de aandoening waarop wordt Testeigenschappen
gescreend (de test-positieven) en personen Sensitiviteit en specificiteit: hoe sensitiever
die niet verder hoeven te worden onderzocht of gevoeliger een test is, des te beter zal
(de test-negatieven). Screening heeft dan ook deze in staat zijn mensen te identificeren
alleen zin als de screeningstest van redelijk die (een preklinisch stadium van) een
goede kwaliteit is. Feilloze screeningstests, ziekte hebben. De specificiteit van een
waarmee de diagnose direct wordt gesteld bij test geeft de mate aan waarin deze
alleen de zieke personen, zijn er helaas niet. mensen die (een preklinisch stadium van)
De kwaliteit van een test wordt afgeme- de ziekte niet hebben, ook als zodanig
ten aan de betrouwbaarheid en de validiteit. aanwijst, zodat ze geen overbodig
Bij een goede betrouwbaarheid leidt herhaald vervolgonderzoek hoeven te ondergaan.
testen tot eenzelfde uitslag (test-hertestbe- Het optimum tussen verwijzen of niet
trouwbaarheid) en leiden meer beoordelin- verwijzen van gescreende personen
gen van dezelfde test door één beoordelaar hangt mede af van de relatieve ernst van
(intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid) of door een fout-positieve testuitslag (hoeveel
verscheidene beoordelaars (interbeoordelaars- schade ondervindt iemand daarvan?)
betrouwbaarheid) tot dezelfde uitslag. De vali- in vergelijking met een fout-negatieve
diteit van een test geeft aan in welke mate de testuitslag (hoe erg is het om iemand met
test werkelijk een bepaalde ziekte of een voor- de ziekte te missen?).
stadium daarvan kan aantonen, en ook juist
de afwezigheid van de ziekte goed kan aan-
tonen. De validiteit van een test kan worden
Screening
113 6
1,0
1,00
0,8
0,95
0,6
sensitiviteit
0,90
0,85
0,4
0,80
0,00 0,05 0,10 0,15 0,20
0,2
0,0
0,0 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0
1-specificiteit
‘Artificial Intelligence System’
gemiddelde eerste radioloog
gemiddelde tweede radioloog
consensus radiologen
. Figuur 6.3 Het verband tussen sensitiviteit en specificiteit, weergegeven in een ROC-curve. De test betreft
een 'Artificial Intelligence (AI) System' en de onafhankelijke beoordelingen van twee radiologen, en hun oordeel
na consensus, op 25.717 mammogrammen (borstfoto’s), waarvan 274 daadwerkelijk borstkanker bevatten. De
kromme lijn (de ROC-curve van de AI-test) verbindt de punten behorend bij telkens één afkappunt van de test.
Het onderscheidend vermogen van een test is des te beter naarmate de curve de linker bovenhoek van het
diagram (waar de sensitiviteit en specificiteit beide 100% zijn) dichter nadert. Een diagonale lijn geeft de slechtst
denkbare screeningstest weer, dat wil zeggen: een test die geen enkel onderscheidend vermogen heeft bij een
bepaald afkappunt. Op die lijn worden bijvoorbeeld 10 positieven geclassificeerd uit 100 zieken, maar ook 10
positieven uit 100 gezonden. Het AI-systeem bereikt een Area Under the Curve (AUC) van 0,966. De afzonderlijke
radiologen, en zeker na consensus, bereiken gemiddeld test-karakteristieken die nog dichter bij een ideale situa-
tie liggen. (Bron: McKinney et al., 2020)
Het kiezen van een goed afkappunt tussen aanleiding van klachten, omdat in het laatste
een positieve en een negatieve testuitslag luis- geval de a-priorikans op aanwezigheid van
tert nauw. Zo zal de radioloog bij afwijkingen de ziekte groter is. Dit heeft grote invloed
op een mammogram moeten bepalen wat op de positief voorspellende waarde van de
als een ‘positieve’ uitslag (verhoogde kans op testuitslag.
aanwezigheid van de ziekte) en wat als een Bij een screeningstest die een continue
‘negatieve’ uitslag (kleine kans op aanwezig- meetwaarde oplevert, zoals de serumbepaling
heid van de ziekte) wordt aangemerkt. Ver- van het PSA, is er een continuüm van moge-
schillende radiologen zullen dat verschillend lijkheden om een scheidslijn aan te brengen
doen, bijvoorbeeld omdat de ene radioloog tussen ‘positief ’ en ‘negatief ’. Elk afkappunt
een kans van 1 % op borstkanker al veel vindt heeft zijn eigen sensitiviteit en specificiteit.
(en verwijzing gerechtvaardigd acht), terwijl Hoe hoger de PSA-waarde als afkappunt, des
de andere de grens bijvoorbeeld impliciet op te lager zal de sensitiviteit zijn en des te hoger
5 % legt. De afkapwaarde is bij screening ook de specificiteit. Met andere woorden: er
anders dan bij een diagnostische test naar zullen meer fout-negatieven en minder
114 H. de Koning
fout-positieven worden gevonden. Door allerlei ten en symptomen zich melden voor diagnos-
mogelijke afkappunten en de daarbij beho- tiek en behandeling. Het is een benadering,
rende sensitiviteit en specificiteit in een figuur omdat deze groep intervalkankers ook tumo-
weer te geven, de zogenoemde ROC-curve ren omvat die bij de vorige test nog niet aan-
(ROC = receiver operating characteristic) wezig waren (snel groeiende tumoren, en dus
(. fig. 6.3), wordt de keuze van een geschikte eigenlijk niet gemist), maar daarentegen ont-
combinatie van sensitiviteit en specificiteit breken er langzaam groeiende tumoren die
vergemakkelijkt. De figuur illustreert dit voor wel gemist zijn maar gewoon bij de volgende
de beoordeling van röntgenfoto’s van de bor- screening ontdekt worden.
sten, zowel met een automatisch systeem
als met de beoordeling(en) door getrainde
screeningsradiologen [2]. 6.3 Voor- en nadelen van
Hoe lager het afkappunt voor verdere ver- screening
6 wijzing, des te hoger de sensitiviteit, maar des
te lager de specificiteit. Waar het optimum 6.3.1 Criteria voor besluitvorming
ligt, zal onder meer afhangen van de relatieve
ernst van een fout-positieve testuitslag (hoe- In 1968 formuleerden Wilson en Jungner [3]
veel schade ondervindt iemand daarvan?) in voor het eerst een aantal inmiddels beroemd
vergelijking met die van een fout-negatieve geworden criteria voor besluitvorming over
testuitslag (hoe erg is het om iemand met de de invoering van een bevolkingsonderzoek.
ziekte te missen?). Er zijn duidelijke inter- Daarbij was er veel aandacht voor de omvang
nationale verschillen, die ook te maken heb- van het volksgezondheidsprobleem waarop
ben met de juridische consequenties van het gescreend zou (moeten) worden en voor de
missen van ziekte door een professional. Er testeigenschappen. In welke mate vormt de
is dus geen minimale of optimale waarde te ziekte een volksgezondheidsprobleem? Is er
geven voor deze testkarakteristieken. Bij veel een algemeen aanvaarde behandelwijze van
van de Nederlandse bevolkingsonderzoeken de ziekte? Is er een herkenbaar latent stadium
is de specificiteit meer dan 90 %, waardoor van de ziekte? Hoe aanvaardbaar is de test
het aantal fout-positieven relatief klein is ten voor de bevolking? Wat is er bekend over het
opzichte van terecht-negatieven. De sensitivi- natuurlijk beloop van de ziekte? Hoewel deze
teit varieert tussen de 60 % en 90 %, waardoor criteria een belangrijke rol hebben gespeeld bij
de meeste personen met de aandoening inder- beslissingen over de invoering van screening
daad worden opgespoord. in de gezondheidszorg, moeten ze inmid-
De sensitiviteit van een screeningstest kan dels als onvoldoende en onvolledig worden
meestal niet rechtstreeks worden bepaald. beschouwd. In 7 par. 6.2.2 hebben we bijvoor-
Dit zou namelijk vereisen dat alle personen beeld de relativiteit laten zien van de testei-
met een negatieve screeningstestuitslag toch genschappen en de afhankelijkheid van waar
verder diagnostisch worden onderzocht op het afkappunt van de test wordt gelegd; bij het
de aanwezigheid van de gezochte ziekte of beoordelen van mammogrammen door een
afwijking. De sensitiviteit bij kankerscreening radioloog of van het colon door een endosco-
wordt daarom geschat op basis van het aan- pist worden individuele keuzes gemaakt. Ook
tal kankers dat in een bepaalde periode na was het criterium over ‘het natuurlijk beloop
de screening wordt gediagnosticeerd (‘inter- van de ziekte’ vaag geformuleerd, waardoor
valkankers’), als een benadering van bij niet altijd duidelijk is hoe dit criterium moet
screening gemiste afwijkingen. In . fig. 6.3 worden toegepast. Bovendien was er te wei-
is die periode op twaalf maanden gezet. Der- nig aandacht voor de nadelen van screening.
gelijke schattingen vereisen goede registraties Verschillende groepen in de wereld heb-
bij alle instellingen waar personen met klach- ben in recentere jaren getracht tot betere
Screening
115 6
. Tabel 6.2 Belangrijkste voor- en nadelen
zijn in het voorafgaande geschetst. Soms is
van screening door screening een lichtere of minder mutile-
rende primaire behandeling mogelijk en soms
voordelen kan ook de diagnostiek efficiënter zijn dan in
– minder ongunstige uitkomsten van de ziekte, de klinische praktijk.
en daardoor winst in gezondheid Screening kent ook ongunstige effec-
– minder behandelingen voor vergevorderde
ten. Zo zijn er fout-positieven: iemand
stadia van de ziekte wordt doorgestuurd vanwege een ongunstige
screeningsuitslag, maar blijkt geen ziekte te
– minder intensieve of mutilerende primaire
behandelingen van de ziekte hebben. Dit brengt een periode van onzeker-
heid en mogelijk angst met zich mee. Ook het
– efficiëntere diagnostiek (grotere proportie
terecht-positieve uitslagen in vergelijking tot
feit dat bij een effectieve test bij een belang-
diagnostische tests bij patiënten die zich in de rijk deel van de populatie de diagnose eerder
kliniek presenteren) wordt gesteld, kent nadelen. Deze mensen
nadelen
weten dan namelijk eerder en dus over een
langere periode dat ze de ziekte hebben. Daar-
– bijwerkingen en risico’s van de screeningstest
naast zullen ze mogelijk ook over een langere
en vervolgdiagnostiek
periode de bijwerkingen van behandeling of
– ongerustheid en onnodige vervolgdiagnostiek aanvullend vervolgonderzoek, zoals surveil-
bij fout-positieven
lance na een ontdekte poliep, ondervinden.
– nadelige effecten van het eerder vinden van Het is eenvoudig voor te stellen dat alleen al
de ziekte of verhoogd risico (eerder op de de diagnosestelling van bijvoorbeeld kanker
hoogte van de ziekte, over een langere peri-
ode vervolgonderzoek (surveillance), over een
een enorme impact heeft op iemands kwali-
langere periode bijwerkingen van de primaire teit van leven. Voor een gedeelte van de groep
behandeling) staat er bovendien helemaal geen winst tegen-
– nadelige effecten van meer ziekten vinden, over deze vroege ontdekking. Er zullen zelfs
ook die nooit tot klachten hadden geleid personen zijn bij wie anders nooit de diagnose
(overdiagnose en overbehandeling) dan wel gesteld zou zijn, omdat ze nog in die vervroe-
niet-significante nevenbevindingen gingsfase aan een andere ziekte overlijden.
– onterechte geruststelling door deelname Dergelijke personen worden dan in feite over-
aan screening (doktersbezoek uitstellen bij behandeld. Ook aan de screening en vervolg-
klachten later, bij gunstige uitslag ongezond diagnostiek zelf kunnen risico’s kleven, en de
gedrag intensiveren of weer oppakken)
screening kan leiden tot de onbedoelde detec-
Dit algemene schema dient voor specifieke tie van andere, misschien niet behandelbare,
bevolkingsonderzoeken te worden gekwanti- aandoeningen. Ten slotte kan er onterechte
ficeerd. geruststelling ontstaan doordat personen na
Zie ook voor verdere info: 7 https://www.rivm.
nl/bevolkingsonderzoeken-en-screeningen.
een gunstige screeningsuitslag ten onrechte
een bezoek aan de arts uitstellen bij klachten
omdat ze menen zekerheid aan de screenings-
omvangrijke criteria te komen, en de criteria uitslag te kunnen ontlenen. Indien er een rela-
zijn verruimd dan wel aangescherpt (zie ook tie is tussen ongezond gedrag en de ziekte,
7 par. 6.3.3). zou een negatieve screeningsuitslag zelfs het
Het doel van criteria voor besluitvorming ongezonde gedrag kunnen versterken. Als
is te bepalen of er een goede balans is tussen de balans wordt opgemaakt, zal bij een goed
positieve en negatieve gezondheidseffecten screeningsprogramma veelal blijken dat het
van screening. . Tabel 6.2 geeft een overzicht leidt tot grote voordelen voor een beperkt
van de voor- en nadelen van screening. De aantal personen in de vorm van een langer
voordelen in termen van gezondheidswinst leven en/of een betere kwaliteit van leven, en
116 H. de Koning
. Figuur 6.4 Infographics van de belangrijkste voor- en nadelen van borstkankerscreening in Nederland.
(Bron: RIVM)
118 H. de Koning
incidentie/100.000 levensjaren
450
400
350
300
250
200
150 verwachte incidentie
100 landelijk bevolkingsonderzoek
geobserveerde incidentie
50
0
85–100
35–39
40–44
45–49
50–54
55–59
60–64
65–69
70–74
75–79
80–84
0–34
a
leeftijdsgroep (jaren)
6 verwachte en geobserveerde borstkankerincidentie in Nederland in 2002
500
incidentie/100.000 levensjaren
450
400
350
300
250
200
150 verwachte incidentie
100 landelijk bevolkingsonderzoek
geobserveerde incidentie
50
0
85–100
35–39
40–44
45–49
50–54
55–59
60–64
65–69
70–74
75–79
80–84
0–34
leeftijdsgroep (jaren)
geobserveerde incidentie in Nederland in 2010
450
incidentie per 100.000 levensjaren
400
350
300
250
200
150
100
50
c 0 45 50 55 60 65 70 75 80 85
leeftijd
. Figuur 6.6 a Borstkankerincidentie naar leeftijd in Nederland, in de situatie met en zonder bevolkingson-
derzoek in 1992. b Borstkankerincidentie naar leeftijd in Nederland, in de situatie met en zonder bevolkingson-
derzoek in 2002. c idem, in 2010. Verwachte borstkankerincidentie – naar leeftijd – zonder (stippellijn) en met
(doorgetrokken lijn) landelijk bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Nederland. Tevens – in driehoeken – de
daadwerkelijk geobserveerde incidentie. In figuur a wordt de situatie in het jaar 1992 weergegeven, enkele jaren
na de start van het bevolkingsonderzoek, waarbij nog maar 47% is uitgenodigd (eerste screening voor 77% van
de vrouwen). Figuur b weerspiegelt het jaar 2002, wanneer 96% van de doelgroep uitgenodigd is (nog maar
24% betreft dan een eerste screening; 76% is een vervolgscreening van vrouwen die reeds eenmaal of meer-
malen gescreend zijn). Figuur c is de stabiele situatie in het jaar 2010 weergegeven op basis van cijfers van de
Nederlandse Kankerregistratie. (Bron: De Koning et al., 2016; De Gelder et al., 2011) [6, 7]
Screening
121 6
meer gezondheidswinst als de therapie effec- 6.3.3 Beoordelingskader voor
tief is. Er kan dan echter ook relatief veel het aanbieden van een
overdiagnostiek plaatsvinden. De kans om screeningsprogramma
na ontdekking aan iets anders te overlijden
(waarbij zonder screening deze diagnose nooit Bij voorkeur wordt screening toegepast voor
gesteld zou zijn geweest), is nu eenmaal groter relatief vaak voorkomende ziekten, omdat
als de test veel eerder deze ziekte oppikt. Een daarmee veel gezondheidswinst kan worden
verwachte grote gezondheidswinst bij scree- bereikt en de verhouding tussen de kosten
ning gaat derhalve veelal ook vaak gepaard en de opbrengsten relatief gunstig is. Er dient
met een grote mate van overdiagnose. De eer- wel een goede en acceptabele test voorhan-
dere diagnose ‘kanker’ kan op zichzelf een den te zijn en er moet voldoende capaciteit
negatief effect hebben. Daarnaast kan overdi- en expertise zijn om patiënten met dergelijke
agnostiek tot overbehandeling leiden. Of over- vroeg vastgestelde ziekten te behandelen. De
behandeling optreedt, hangt sterk af van de belangrijkste criteria zoals die nu gelden voor
klinische richtlijnen. Zo is er in bepaalde sta- besluitvorming over screening, zijn weerge-
dia van ductaal carcinoma in situ (DCIS), een geven in 7 kader 6.1. Allereerst moet natuur-
voorstadium van borstkanker dat relatief veel lijk de nut-risicoverhouding, dat wil zeggen
bij mammografische screening wordt ontdekt, de verhouding tussen gezondheidswinst en
een tendens om niet meteen te behandelen, neveneffecten, gunstig zijn. Er moet een
maar vrouwen met regelmatige mammografi- omvangrijke gezondheidswinst zijn, bijvoor-
sche controle in de gaten te houden. Dit is ook beeld in termen van gewonnen levensjaren.
bij prostaatkanker, door middel van actieve Bij andere dan potentieel fatale ziekten kan
surveillance, het geval. de gezondheidswinst tot uitdrukking komen
Het is goed te beseffen dat bij screening op in een verbetering van de cognitieve, moto-
baarmoederhalskanker of darmkanker wordt rische en/of sociaal-emotionele ontwikke-
gezocht naar niet-invasieve voorstadia. In ling (zoals in het geval van screening op een
deze gevallen kan behandeling, zoals het weg- taalachterstand in de jeugdgezondheidszorg,
halen van poliepen bij darmkanker, of bij CIN of – verplichte – screening op kindermishan-
II-III bij baarmoederhalskanker, daadwer- deling op de EHBO), of in een belangrijke
kelijk de invasieve ziekte voorkomen, en is er vergroting van handelingsopties of het eerder
dus sprake van het voorkómen van incidentie. kunnen voorbereiden op de uitkomst (zoals
In deze gevallen is er ogenschijnlijk dus geen in het geval van prenatale screening op het
sprake van overdiagnose en overbehandeling. syndroom van Down). Deze effecten moeten
Er worden immers als gevolg van de screening eenduidig zijn vastgesteld, liefst in gerando-
uiteindelijk minder diagnoses vastgesteld. miseerd onderzoek. Ook moet de ongunstige
Maar, omdat een deel van dergelijke vroeg neveneffecten beperkt blijven. De mate van
ontdekte laesies nooit zou zijn doorgegroeid diagnosevervroeging, overdiagnostiek en
tot een klinisch relevant stadium, kunnen ook neveneffecten moet bekend zijn. Het effect
in deze gevallen wel degelijk overdiagnose en hiervan in termen van voor kwaliteit van
overbehandeling optreden. leven gecorrigeerde levensjaren moet beperkt
zijn.
122 H. de Koning
een buisje met daarin een staafje. Met dat de behandeling. Toch zou een landelijk pro-
staafje moet wat ontlasting in het buisje wor- gramma voor screening op prostaatkanker
den gedaan, dat daarna met een ingevuld ant- overwogen kunnen worden, nu gebleken is
woordformulier moet worden opgestuurd. dat een beperkt programma van bijvoorbeeld
De ontlasting wordt daarna in een laborato- drie of vier PSA-tests tussen 55–64 jaar in
rium met een immunochemische FOBT-test kosteneffectiviteit niet verschilt van dat voor
(FIT) op bloedsporen onderzocht. Bij een baarmoederhalskankerscreening, en meer
positieve testuitslag worden deelnemers voor ziektespecifieke sterfte kan voorkomen dan
een diagnostische colonoscopie uitgenodigd. baarmoederhalskanker (zie . tab. 6.4). Deson-
Baarmoederhalskankerscreening is feitelijk danks oordeelde de Gezondheidsraad negatief
het langstlopende programma in Nederland over een bevolkingsonderzoek [9].
(en in de meeste landen in de wereld), maar
heeft veel veranderingen ondergaan in Feiten
6 zowel uitvoering, gebruikte screeningstest, 5 Grootschalige trials op het gebied
screeningsinterval als leeftijd van de uitgeno- van borstkanker, prostaatkanker,
digde vrouwen. Aangezien een infectie met darmkanker en longkanker hebben
HPV (humaan papillomavirus) voorwaarde is aangetoond dat door screening de
voor de mogelijke ontwikkeling van een voor- ziekte aanzienlijk vroegtijdiger kan
stadium van baarmoederhalskanker, wordt worden ontdekt, en de sterfte kan
sinds een aantal jaren gescreend met een HPV- verlagen. Bij veel van de Nederlandse
test (en wordt niet meer gekeken naar cytolo- bevolkingsonderzoeken naar kanker
gische veranderingen in het uitstrijkje). Dit is is de specificiteit meer dan 90 %; de
effectiever en goedkoper. Ook kan met zelfs sensitiviteit varieert veelal tussen de
een tienjaarsinterval worden volstaan als het 60 en 90 %.
uitstrijkje op 50-jarige leeftijd nog negatief is. 5 In Nederland en veel Europese landen
Voor prostaatkanker bestaat in Nederland zijn of worden drie kankerscreenings-
geen bevolkingsonderzoek. Prostaatkanker programma’s geïmplementeerd
komt met jaarlijks 9.500 nieuwe gevallen veel waarbij de voordelen aantoonbaar
voor. Naar schatting 30 % van de patiënten opwegen tegen de nadelen:
overlijdt uiteindelijk aan de ziekte. Eind jaren baarmoederhalskanker, borstkanker
tachtig werd het prostaatspecifieke antigeen en darmkanker. Een beperkt prostaat-
(PSA) ontdekt. Het niveau van dit antigeen in kankerscreeningsprogramma met
het bloed is vaak al tien tot vijftien jaar voor de slechts drie of maximaal vier testen
uiteindelijke klinische diagnose verhoogd. Uit tussen 55 en 64 jaar kent relatief
gerandomiseerde studies is inmiddels gebleken veel nadelen, maar is effectiever en
dat screening op prostaatkanker met de PSA- goedkoper dan baarmoederhalskan-
test van asymptomatische mannen van 55 jaar kerscreening.
en ouder tot een reductie van 30 % of meer
in de prostaatkankersterfte leidt. Daarnaast
zijn er echter ook ongewenste effecten. Onge- 6.4 Screening naar diverse
veer 30–40 % van de tumoren die nu worden aandoeningen: wel of niet?
ontdekt, zou helemaal niet aan het licht zijn
gekomen zonder screening, en de persoon in In de Verenigde Staten is kennis over de effec-
kwestie zou ook nooit aan prostaatkanker zijn tiviteit van preventieve interventies samen-
overleden. Als gevolg van de screening worden gevat in de zogenoemde Clinical Guide to
deze mannen nu geconfronteerd met een kan-
7 Preventive Health Services, opgesteld door de
kerdiagnose, gemiddeld tien tot vijftien jaar U.S. Preventive Services Task Force (USPSTF)U.S.
eerder en met vaak ernstige neveneffecten van preventive services task force (USPSTF).
Screening
125 6
. Tabel 6.5 Te overwegen screeningsprogramma’s met voldoende evidentie (‘zeker’ (A) of ‘waarschijn-
lijk’ (B)) van een positieve nut-risicoverhouding volgens de USPSTF. (Bron: 7 U.S. Preventive Services Task
Force, 2019 [10]
Websites
7 https://www.rivm.nl/documenten/landelijke-evalua-
tie-van-bevolkingsonderzoek-baarmoederhalskan-
ker-leba-tm-2017.
7 https://www.rivm.nl/nieuws/regiobijeenkomsten-
resultaten-13de-evaluatierapport-letb.
7 https://www.rivm.nl/documenten/letb-resul-
taten-bevolkingsonderzoek-borstkanker-
2019-over-2004-2014.
7 https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brie-
ven_regering/detail?id=2019D53602.
Aanbevolen literatuur
Davies L, Petitti DB, Martin L, Woo M, Lin JS. Defining,
estimating, and communicating overdiagnosis in
cancer screening. Ann Intern Med. 2018;169(1):
36–43.
Eeles MA, Berg CD, Tobias JS, editors. Cancer
prevention and screening: concepts, principles and
controversies. John Wiley & Sons, Inc. 2018/2019. Print
ISBN: 9781118990872|Online ISBN: 9781118990957.
Gini A, Jansen EEL, Zielonke N, Meester RGS, Senore C,
Anttila A, et al. and EU-TOPIA Consortium. Impact
of colorectal cancer screening on cancer-specific
mortality in Europe: a systematic review. Euro J
Cancer. 2020;127:224–35.
Hanley JA, McNeil BJ. The meaning and use of the area
under a receiver operating characteristic (ROC)
curve. Radiology. 1982;143(1):29–36.
Jansen EEL, Zielonke N, Gini A, Anttila A, Segnan N,
Vokó Z, et al. Effect of organised cervical cancer
screening on cervical cancer mortality in Europe:
a systematic review. Euro J Cancer. 2020;127:207–
23. 7 https://doi.org/10.1016/j.ejca.2019.12.013.
Mukherjee S. The emperor of all maladies. A biography
of cancer. New York: Simon and Schuster; 2011.