You are on page 1of 256

BESTE VOLVO-BEZITTER

DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!

Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij
het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw mede-
passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste au-
to’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle gelden-
de veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om
vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de on-
derhoudsinformatie in dit instructieboekje.
Inhoud

00 Inleiding 01 Veiligheid 02 Instrumenten, schakelaars


Inleiding ............................................... 6 Veiligheidsgordels ............................. 12 en bediening
Volvo Car Corporation en het milieu.... 7 Airbagsysteem .................................. 15 Overzicht auto’s met het stuur links ..36

00 01 02
Airbags (SRS) .................................... 16 Overzicht auto’s met het stuur rechts 38
Airbag (SRS) activeren/deactiveren... 19 Bedieningspaneel op
SIPS-airbags (zij-airbags).................. 21 bestuurdersportier .............................40
Opblaasgordijn (IC-systeem)............. 23 Instrumentenpaneel ...........................41
WHIPS-systeem................................ 24 Controle- en waarschuwingslampjes.42
Activering van de Informatiedisplay ...............................46
veiligheidssystemen .......................... 26 Elektrische aansluiting en schakelaars
Crash mode....................................... 27 in middenconsole ..............................47
Kinderen en veiligheid ....................... 28 Verlichtingspaneel..............................48
Linker stuurhendel .............................50
Rechter stuurhendel ..........................52
Cruisecontrol (optie) ..........................54
Toetsenset op stuurwiel (optie) ..........55
Stuurwielafstelling, alarmlichten ........56
Handrem, elektrische aansluiting.......57
Elektrisch bedienbare zijruiten...........58
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels....................................60
Elektrisch bedienbaar
schuifdak (optie).................................64
Persoonlijke instellingen.....................66

2
Inhoud

03 Klimaatregeling 04 Interieur 05 Sloten en alarm


Algemene informatie over de Voorstoelen ........................................82 Afstandsbediening met sleutelblad ...94
klimaatregeling ................................. 70

03 04 05
Interieurverlichting .............................84 Keyless Drive (optie) .......................... 98
Handmatige klimaatregeling met Opbergmogelijkheden in Vergrendelen en ontgrendelen......... 101
airconditioning, A/C........................... 72 passagiersruimte ...............................86 Kinderslot ........................................ 104
Elektronische klimaatregeling, ECC Achterbank.........................................88
(optie) ................................................ 74 Alarm (optie) .................................... 105
Bagageruimte ....................................90
Luchtverdeling................................... 77
Standverwarming op brandstof
(optie) ................................................ 78

3
Inhoud

06 Starten en rijden 07 Wielen en banden 08 Verzorging


Algemene informatie........................ 110 Algemene informatie ....................... 148 Schoonmaken..................................168

06 07 08
Tanken ............................................. 112 Bandenspanning ............................. 152 Lakschade herstellen.......................171
Motor starten................................... 113 Gevarendriehoek en reservewiel ..... 154 Roestwering.....................................172
Contact- en stuurslot....................... 114 Wielen verwisselen.......................... 156
Keyless Drive ................................... 115 Provisorische bandenreparatie ....... 158
Handgeschakelde versnellingsbak .. 116
Automatische versnellingsbak......... 118
Vierwielaandrijving........................... 121
Remsysteem.................................... 122
Stabiliteits- en tractieregelsysteem . 124
Parkeerhulp (optie)........................... 126
BLIS, Blind Spot Information System
(optie)............................................... 128
Slepen en bergen ............................ 131
Starten met hulpaccu ..................... 133
Rijden met een aanhanger............... 134
Trekhaak .......................................... 136
Afneembare trekhaak ...................... 138
Lading vervoeren ............................. 143
Lichtbundel aanpassen .................. 144

4
Inhoud

09 Onderhoud en service 10 Infotainment 11 Technische gegevens


Volvo Service....................................176 Algemene informatie ........................204 Type-aanduiding .............................. 228

09 10 11
Onderhoud ...................................... 177 Audiofuncties ...................................205 Maten en gewichten ........................ 229
Motorkap en motorruimte ............... 178 Radiofuncties ...................................207 Motorspecificaties ........................... 230
Dieselolie ......................................... 179 Cd-functies ......................................211 Motorolie.......................................... 232
Oliën en vloeistoffen........................ 180 Menusysteem – audiosysteem ........213 Vloeistoffen en smeermiddelen ....... 236
Wisserbladen................................... 185 Telefoonfuncties (optie) ....................214 Brandstof......................................... 238
Accu ................................................ 186 Menusysteem – telefoon..................221 Katalysator....................................... 241
Gloeilampen vervangen................... 188 Elektrisch systeem........................... 242
Zekeringen ...................................... 194

5
Inleiding

Inleiding

Instructieboekje N.B.
Een goede manier om vertrouwd te raken met De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te af van de verschillende behoeften op de di-
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. verse markten en de landelijke en/of regio-
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt nale wet- en regelgeving.
u tips voor hoe u het beste in verschillende si-
tuaties met de auto kunt omgaan en leert u De specificaties, constructiegegevens en af-
hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle beeldingen in dit instructieboekje zijn niet bin-
mogelijkheden die de auto biedt. Besteed ook dend. We behouden ons het recht voor om
aandacht aan de veiligheidsinstructies in het zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
boekje: aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u
de instructies niet opvolgt.

BELANGRIJK
“Belangrijk!”-teksten geven aan dat het ge-
vaar bestaat dat de auto beschadigd raakt
als u de instructies niet opvolgt.

De in het instructieboekje beschreven uitrus-


ting is niet op alle modellen aanwezig. Als aan-
vulling op de standaarduitrusting worden in dit
instructieboekje ook de opties (af fabriek ge-
monteerde uitrusting) en bepaalde accessoi-
res (extra uitrusting) beschreven.

6
Introduktion

Volvo Car Corporation en het milieu

Milieubeleid van
Volvo Car Corporation

Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn Alle Volvo-modellen hebben een milieuverkla- meen een geringere uitstoot van het broeikas-
de drie kernwaarden van Volvo Car Corpora- ring (EPI of Environmental Product Informa- gas kooldioxide op.
tion die van invloed zijn op alle activiteiten. We tion), waarin u zelf de milieu-impact van de
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen
zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze verschillende modellen en motoren gedurende
aan een verlaging van het brandstofverbruik.
zorg voor het milieu delen. de totale levenscyclus kunt vergelijken.
Lees voor meer informatie de tekst onder het
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale Lees meer op: www.volvocars.com/EPI. kopje Spaar het milieu op pagina 9.
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met Brandstofverbruik
hulpbronnen omgaat. De meeste eenheden De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
binnen de Volvo Car Corporation zijn gecertifi- klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
ceerd voor de milieunorm ISO 14001, hetgeen lager brandstofverbruik levert over het alge-
tot verbeteringen op milieugebied leidt.

7
Inleiding

Volvo Car Corporation en het milieu

Efficiënte uitlaatgasreiniging Schone lucht in passagiersruimte weg naar een gezonder milieu in de passa-
giersruimte.
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pol-
Het Öko-Tex-label stelt regels aan bijvoor-
Schoon aan binnen- en buitenkant – een len niet via de luchtinlaatopening in de passa-
beeld de veiligheidsgordels, de vloerbekleding
concept dat een schone passagiersruimte giersruimte kunnen dringen.
en de gebruikte garens en stoffen. De leren
combineert met een uitermate efficiënt uitlaat- Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, bekledingsvarianten zijn chroomvrij gelooid
gasreinigingssysteem. In veel gevallen liggen IAQS2 (Interior Air Quality System), zorgt er- met plantaardige stoffen en voldoen aan de
de uitlaatgasemissies ver onder de geldende voor dat de lucht die de passagiersruimte bin- gestelde certificeringseisen.
normen. nenkomt schoner is dan de lucht buiten in het
Op de radiateur zit bovendien PremAir®1, een verkeer. Erkende Volvo-werkplaatsen en het
speciale laag die schadelijk laaghangend ozon milieu
Het systeem bestaat uit een elektronische
kan omzetten in zuivere zuurstof wanneer het sensor en een koolstoffilter. De binnenkomen- Met regelmatig onderhoud kunt u de voor-
ozon langs de radiateur stroomt. Hoeveel de lucht wordt continu gecontroleerd en als waarden scheppen voor een lange levensduur
ozon er wordt omgezet hangt af van het ozon- het gehalte aan schadelijke gassen zoals kool- en een laag brandstofverbruik van de auto en
gehalte van de buitenlucht. monoxide te hoog oploopt, wordt de luchtin- op die manier bijdragen aan een schoner mi-
laat gesloten. Iets dergelijks kan zich voor- lieu. Wanneer u de reparaties en het onder-
doen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tun- houd aan de auto toevertrouwd aan de werk-
nels. plaatsen van Volvo, wordt de auto een onder-
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxi- deel van ons systeem. We stellen duidelijke
den, laaghangend ozon en koolwaterstoffen milieu-eisen aan de outillage van onze werk-
niet binnendringen. plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen vrijkomen in het milieu. Het personeel
Textielnorm in de werkplaatsen van Volvo beschikt over de
Het interieur van een Volvo werd dusdanig kennis en het gereedschap om optimale zorg
vormgegeven dat het gezellig en comfortabel voor het milieu te kunnen garanderen.
is – ook voor mensen met contactallergieën of
astma. Alle stoelhoezen en bekledingsstoffen
zijn getest op stoffen en emissies die schade-
lijk zijn voor de gezondheid en allergische
reacties kunnen veroorzaken. Dit betekent dat
alle stoffen voldoen aan de eisen van de tex-
1
Optie op vijfcilindermotoren. tielnorm Öko-Tex 1003 – een enorme stap op
PremAir ® is een gedeponeerd handelsmerk 2
Optie
van de Engelhard Corporation. 3 Op www.oekotex.com vindt u meer informatie

8
Introduktion

Volvo Car Corporation en het milieu

Spaar het milieu • Rijd in de hoogst mogelij-


ke versnelling. Een lager
U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te be-
toerental zorgt voor een
schermen door bijvoorbeeld zuinig te rijden, lager verbruik.
milieuvriendelijke autoverzorgingsproducten
• Rem op de motor af om
te kopen en de auto te onderhouden of te la-
vaart te minderen.
ten onderhouden aan de hand van de aanwij-
zingen in het instructieboekje. • Voorkom stationair draaien. Houd u aan de
plaatselijke voorschriften. Zet de motor af
Hieronder volgen een paar tips voor hoe u het wanneer u langere tijd stilstaat in een file.
milieu kunt ontzien: • Hanteer afvalstoffen die
• Verlaag het brandstofverbruik door de zo- schadelijk voor het milieu
geheten ECO-bandenspanning aan te hou- zijn, zoals accu’s en olie,
den (zie pagina 152). op een milieuvriendelijke
manier. Neem contact op
• Lading op het dak en een
met een erkende Volvo-
skibox resulteren in een
werkplaats als u niet zeker
grotere luchtweerstand
weet hoe u dergelijk afval moet verwerken.
waardoor het brandstof-
verbruik aanzienlijk toe- • Onderhoud uw auto regelmatig.
neemt. Verwijder ze • Bij hoge snelheden neemt het verbruik aan-
daarom meteen na het zienlijk toe vanwege de grotere luchtweer-
gebruik. stand. Bij een verdubbeling van de snelheid
• Laat spullen niet onnodig in de auto liggen. neemt de luchtweerstand met een factor
Hoe groter de belasting van de auto, des te vier toe.
hoger het brandstofverbruik. Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
• Gebruik altijd de motorverwarming voor verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
een koudestart, als de auto hiermee is invloed is op de reistijd of het plezier in het au-
uitgerust. Hierdoor nemen het brandstof- torijden. U spaart uw auto, bespaart geld en
verbruik en de uitstoot af. gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde.
• Rijd rustig en vermijd krachtig remmen.

9
Veiligheidsgordels ..................................................................................... 12
Airbagsysteem .......................................................................................... 15
Airbags (SRS) ............................................................................................ 16
Airbag (SRS) activeren/deactiveren........................................................... 19
SIPS-airbags (zij-airbags)..........................................................................21
Opblaasgordijn (IC-systeem).....................................................................23
WHIPS-systeem ........................................................................................24
Activering van de
veiligheidssystemen .................................................................................. 26
Crash mode...............................................................................................27
Kinderen en veiligheid ...............................................................................28

10
VEILIGHEID

01
01 Veiligheid

01 Veiligheidsgordels

Draag altijd een veiligheidsgordel Gordel losmaken:


WAARSCHUWING
– Druk op de rode knop van de vergrende-
ling. Laat het oprolmechanisme de gordel De veiligheidsgordel en de airbag werken
naar binnen trekken. Als de gordel niet samen. Als de veiligheidsgordel niet of on-
volledig wordt opgerold, moet u de gordel juist wordt gebruikt, kan de bescherming
handmatig zo ver terugrollen dat deze niet die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
langer slap hangt. men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
De gordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken: WAARSCHUWING
• wanneer u de gordel te snel uittrekt Elke gordel is bestemd ter bescherming van
• wanneer u remt of optrekt slechts één persoon.
• als de auto sterk overhelt
Voor optimale bescherming van de veilig- WAARSCHUWING
heidsgordel is het van belang dat de gordel Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleu- heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag ning niet te ver achteroverhellen. De veilig- repareren. Neem contact op met een erken-
gedragen worden.
heidsgordel biedt de beste bescherming bij de Volvo-werkplaats. Als de gordel zwaar
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de een normale rijhouding. belast werd, bijvoorbeeld tijdens een aanrij-
ding, moet de complete gordel worden ver-
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
vangen. Dit houdt in dat ook het
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids- Let erop dat: oprolmechanisme, de bevestigingen en de
gordel omhebben. • u geen klemmen of andere accessoires sluitingen vervangen moeten worden. De
gebruikt waardoor u de gordel niet strak gordel kan een deel van zijn beschermende
De veiligheidsgordel omdoen: langs uw lichaam kunt trekken eigenschappen hebben verloren, zelfs als
– Trek de gordel langzaam uit en maak deze • er geen slagen in de gordel zitten en dat hij de gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is.
Vervang de gordel ook als deze versleten of
vast door de borglip in de sluiting te nergens achter blijft steken
beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel
steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat • de heupgordel laag moet zitten (niet over moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor
de gordel vastzit. de buik) montage op dezelfde positie als de vervan-
• u de heupgordel over de heupen spant gen gordel.
door aan de diagonale schoudergordel te
trekken zoals afgebeeld.

12
01 Veiligheid

Veiligheidsgordels 01

Gordelwaarschuwing • Aangeven met een melding op het informa- Veiligheidsgordel en zwangerschap


tiedisplay welke veiligheidsgordels van de
achterbank gebruikt worden. De melding
wordt na ca. 30 seconden automatisch ge-
wist, maar kan ook handmatig worden be-
vestigd door op de knop READ te drukken.
• Waarschuwen dat iemand op de achter-
bank de veiligheidsgordel heeft losgeno-
men. Er wordt gewaarschuwd met een
melding op het informatiedisplay in combi-
natie met een geluidssignaal en een waar-
schuwingslampje. De waarschuwing stopt
wanneer de gordel weer is omgedaan,
maar kan ook handmatig worden bevestigd
door op de knop READ te drukken.
De melding op het informatiedisplay, die aan-
Er gaan waarschuwingslampjes branden en er geeft welke gordels er gebruikt worden, is al-
worden geluidssignalen afgegeven wanneer tijd beschikbaar. Druk op de knop READ om Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
iemand de gordel niet draagt. Of er geluidssig- de opgeslagen meldingen te zien. u de gordel altijd op de juiste manier draagt.
nalen klinken hangt af van de snelheid. De De gordel moet strak langs de schouder lo-
waarschuwingslampjes zitten in de plafond- Bepaalde markten pen, waarbij het diagonale deel van de veilig-
console en op het instrumentenpaneel. Bij Er gaan waarschuwingslampjes branden en er heidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
lage snelheid vallen de geluidssignalen na zes worden geluidssignalen afgegeven wanneer kant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de
seconden stil. iemand de gordel niet draagt. Bij lage snelheid gordel moet vlak tegen de buitenkant van de
vallen de geluidssignalen na zes seconden bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
stil. de buik liggen. Het mag nooit over de buik
voor kinderzitjes.
omhoog kunnen glijden. De gordel moet zo
Achterbank strak mogelijk over het lichaam lopen zonder
De functie van de gordelwaarschuwing voor onnodige speling. Controleer ook of de gordel
de achterbank is tweeledig: nergens gedraaid zit.

13
01 Veiligheid

01 Veiligheidsgordels

Naarmate de zwangerschap vordert moeten Gordelspanners


zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze
met gemak bij het stuur en de pedalen moeten
kunnen komen). Streef ernaar de afstand tus-
sen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.

Keurmerk op veiligheidsgordels met gordelspan-


ner

Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van


de gordel midden achter) hebben gordelspan-
ners. Dit is een mechanisme dat bij een aanrij-
ding de veiligheidsgordel rond het lichaam
spant. De gordel kan de passagier daarmee
beter in de stoel gedrukt houden.

14
01 Veiligheid

Airbagsysteem 01

Waarschuwingslampje op het Behalve het brandende waar-


instrumentenpaneel schuwingslampje verschijnt
er, in die gevallen waarin dat
nodig is, een melding op het
informatiedisplay. Als het
waarschuwingslampje niet
werkt, gaat het waarschu-
wingsdriehoekje branden en
verschijnt er SRS-AIRBAG
SERVICE VEREIST of SRS-
AIRBAG SERVICE SPOED op het informatie-
display. Neem zo spoedig mogelijk contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.

WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
1
Het airbagsysteem wordt continu gecontro- den kortstondig oplicht, betekent dit dat het
leerd door de regeleenheid. Het waarschu- airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
wingslampje op het instrumentenpaneel gaat lampje kan ook duiden op een storing in de
branden, wanneer u de contactsleutel naar gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk
stand I, II of III draait. Het lampje dooft na ca.
contact op met een erkende Volvo-
zeven seconden, wanneer de regeleenheid werkplaats.
heeft vastgesteld dat het airbagsysteem1
geen storingen vertoont.

1 Omvat SRS en gordelspanners, SIPS en IC.

15
01 Veiligheid

01 Airbags (SRS)

Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde Airbag (SRS) aan de passagierszijde

WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij activering van de
airbags te beperken, moeten de passagiers
zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten
op de vloer en hun rug tegen de rugleuning.
De veiligheidsgordel moet goed vastzitten.

WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geac-
tiveerd.1
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen die kleiner zijn dan
1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de plaatsnemen, als de airbag (SRS) geacti-
ook een airbag (SRS, Supplemental Restraint passagiersstoel heeft uw auto ook een passa- veerd is.
System) in het stuurwiel. De airbag zit opge- giersairbag (SRS, Supplemental Restraint Het niet opvolgen van de bovenstaande
vouwen in het midden van het stuurwiel. Het System). De airbag aan de passagierszijde1 zit aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS opgevouwen in een ruimte boven het dash- ties opleveren voor uw kind.
AIRBAG. boardkastje. Het paneel is voorzien van het
1 Zie
pagina 19 voor informatie over een geacti-
opschrift SRS AIRBAG.
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of on-
juist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt 1 Niet
alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan
oplopen. de passagierszijde. Dit is afhankelijk van de
vraag of de airbag besteld werd tijdens het
verkoopproces.

16
01 Veiligheid

Airbags (SRS) 01

SRS-systeem N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
gen of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij
ongelukken slechts één (of geen enkele) van
de airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering
van een of meerdere airbags daarop af.

N.B.
SRS-systeem, auto met het stuur links SRS-systeem, auto met het stuur rechts De airbags werken dusdanig dat de capaci-
teit ervan wordt afgestemd op de bots-
Het systeem bestaat uit airbags en sensoren. kracht waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING
Bij een voldoende krachtige aanrijding reage-
ren de sensoren, waarna de airbag wordt op- Reparaties mogen alleen door een erkende
geblazen. Daarbij wordt de airbag warm. Om Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
de klap op te vangen loopt de airbag leeg Ingrepen in het SRS-systeem kunnen sto-
ringen in de werking veroorzaken en leiden
wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij tot ernstig letsel.
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is vol-
komen normaal. Het totale verloop, van het
opblazen tot het leeglopen van de airbag,
neemt enkele tienden van een seconde in be-
slag.

17
01 Veiligheid

01 Airbags (SRS)

Positie van de airbag aan de passagierszijde in


een auto met het stuur links of rechts

WAARSCHUWING
Verricht nooit zelf werkzaamheden aan de
onderdelen van het SRS-systeem in het
stuurwiel of op het paneel boven het dash-
boardkastje.
Plaats geen voorwerpen of accessoires op
of in de buurt van het SRS AIRBAG-paneel
(boven het dashboardkastje) of binnen de
actieradius van de airbag.

18
01 Veiligheid

Airbag (SRS) activeren/deactiveren 01

PACOS (optie) Activeren/deactiveren


WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag
(SRS) aan de passagierszijde maar geen
PACOS heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.

WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagierszijde):
vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een verhogingskussen op de passa-
giersstoel als de airbag geactiveerd is. Laat
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) Schakelaar voor PACOS (Passenger Airbag Cut nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
aan de passagierszijde gedeactiveerd is. Off Switch). wanneer de airbag aan de passagierszijde
gedeactiveerd is.
De airbag (SRS) aan de passagierszijde voorin De schakelaar zit aan de passagierszijde aan
kan gedeactiveerd worden met een schake- Het niet opvolgen van de bovenstaande
de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
laar. Dit is bijvoorbeeld noodzakelijk als daar door het portier aan die kant te openen. Con- ties opleveren.
een kind in een kinderzitje moet zitten. troleer of de schakelaar in de gewenste stand
staat. Volvo adviseert aan de contactsleutel te
Aanduiding gebruiken om de stand te wijzigen. (U kunt
Een tekstmelding op het plafondpaneel geeft ook andere voorwerpen gebruiken die qua
aan dat de airbag (SRS) aan de passagierszij- vorm op een sleutel lijken.)
de is gedeactiveerd.

19
01 Veiligheid

01 Airbag (SRS) activeren/deactiveren

Stand van de schakelaar

SRS-schakelaar in stand ON. SRS-schakelaar in stand OFF.

ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd. Met


schakelaar in deze stand kunnen passagiers de schakelaar in deze stand kunnen kinderen
groter dan 1,40 m aan de passagierszijde op in een kinderzitje of op een verhogingskussen
de voorstoel zitten, maar kinderen in een kin- aan de passagierszijde op de voorstoel zitten,
derzitje of op een verhogingskussen beslist maar passagiers groter dan 1,40 m beslist
niet. niet.

WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de tekst op het pla-
fondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk
een erkende Volvo-werkplaats.

20
01 Veiligheid

SIPS-airbags (zij-airbags) 01

SIPS-airbags (zij-airbags)
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en
de portierpanelen, omdat dit gebied binnen
de actieradius van de SIPS-airbag ligt.

WAARSCHUWING
Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of
stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd
zijn. Andere stoelhoezen kunnen de werking
van de SIPS-airbags hinderen.

Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft wat kinderzitjes betreft
geen negatieve gevolgen voor de bescher-
mende functies van de auto.
Positie van de SIPS-airbags. Opgeblazen SIPS-airbag.
Het is mogelijk een kinderzitje/
Een groot deel van de botskracht wordt door verhogingskussen op de voorstoel te plaat-
het SIPS-systeem (Side Impact Protection
WAARSCHUWING
sen, als de auto aan de passagierszijde niet is
System) over balken, stijlen, vloer, dak en an- De SIPS-airbags vormen een aanvulling op uitgerust met een geactiveerde1 airbag.
dere delen van de carrosserie verspreid. De het SIPS-systeem. Draag altijd een veilig-
SIPS-airbags aan de bestuurders- en de pas- heidsgordel.
sagierszijde beschermen de borstkas en vor-
men een belangrijk onderdeel van het SIPS- WAARSCHUWING
systeem. De SIPS-airbags zijn aangebracht in
Reparaties mogen alleen door een erkende
de frames van de rugleuning van de voorstoe- Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
len.
Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen sto-
ringen in de werking en ernstig letsel ver-
oorzaken.
1 Zie
pagina 19 voor informatie over een geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).

21
01 Veiligheid

01 SIPS-airbags (zij-airbags)

SIPS-airbags

Bestuurderszijde Passagierszijde

Het SIPS-systeem bestaat uit airbags en sen-


soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna de SIPS-airbag
wordt opgeblazen. De SIPS-airbag wordt ver-
volgens opgeblazen tussen de inzittende en
het portierpaneel. Daarmee wordt de klap van
de aanrijding opgevangen, waarna de airbag
weer leegloopt. De SIPS-airbag wordt nor-
maal gesproken alleen opgeblazen aan de
kant van de aanrijding.

22
01 Veiligheid

Opblaasgordijn (IC-systeem) 01

Eigenschappen

Het opblaasgordijn van het IC-systeem (Infla-


WAARSCHUWING
table Curtain) vormt een aanvulling op het WAARSCHUWING
SIPS-systeem. Het zit verborgen achter de Zorg dat de lading in de auto niet uitsteekt
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen
plafondbekleding langs beide zijden van de aan de handgrepen aan het plafond. De boven de denkbeeldige, horizontale lijn op
auto en beschermt inzittenden zowel voor- als haak is alleen bedoeld voor de lichtere kle- 50 mm onder de bovenkant van de zijruiten.
achterin. Bij een voldoende krachtige aanrij- dingstukken (en niet voor harde voorwerpen Anders is het mogelijk dat het opblaasgor-
ding reageren de sensoren, waarna de op- zoals paraplu’s). dijn dat schuilgaat achter de plafondbekle-
ding geen bescherming meer biedt.
blaasgordijnen worden geactiveerd. Het sys- Schroef of bevestig geen onderdelen op de
teem helpt voorkomen dat de bestuurder en plafondbekleding, de portierstijlen of de zij-
eventuele passagiers bij een botsing met hun panelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun WAARSCHUWING
hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan. beschermende werking verliezen. Er mogen
uitsluitend originele Volvo-onderdelen, be- Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
stemd voor montage op deze plaatsen, de veiligheidsgordel.
worden gebruikt. Draag altijd de veiligheidsgordel.

23
01 Veiligheid

01 WHIPS-systeem

Bescherming tegen whiplash-letsel,


WHIPS

Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection


System) bestaat uit energieabsorberende rug-
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
leuningen en speciaal voor het systeem ont- Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor- op de veiligheidsgordel. Draag altijd een het WHIPS-systeem aan en probeer ze
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij veiligheidsgordel. nooit zelf te repareren. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
een aanrijding van achteren, afhankelijk van
de hoek waaronder en de snelheid waarmee Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
WHIPS-systeem en kinderzitjes
het achteropkomende voertuig de auto raakt
en de materiaaleigenschappen van dat voer- klappen de rugleuningen van de voorstoelen Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige in-
tuig. naar achteren zodat de zithouding van de be- vloed op de beschermende werking van de
stuurder en de passagier op de voorstoelen kinderzitjes.
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten
whiplash-letsel beperkt.

24
01 Veiligheid

WHIPS-systeem 01

Juiste zithouding
WAARSCHUWING
Voor optimale bescherming moeten de be-
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
stuurder en de voorpassagier zo veel mogelijk
krachten zoals bij een aanrijding van achte-
in het midden van de stoel plaatsnemen en de ren, moet u het WHIPS-systeem laten con-
afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo troleren in een erkende Volvo-werkplaats.
klein mogelijk houden. Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
Zorg dat u de werking van het WHIPS- beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
systeem niet beïnvloedt is.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten contro-
leren, ook na een lichte aanrijding van ach-
teren.

WAARSCHUWING
Als u een van de ruggedeelten van de ach-
terbank hebt neergeklapt, moet u de voor-
stoel aan dezelfde kant naar voren schuiven
zodat de rugleuning van de stoel niet tegen
het neergeklapte ruggedeelte van de ach-
terbank aankomt.

WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat
u de werking van het WHIPS-systeem niet
beïnvloedt.

25
01 Veiligheid

01 Activering van de veiligheidssystemen

Systeem Activering
Gordelspanners Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen.
Airbags (SRS) Bij een frontale botsing1.
SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij1.
Opblaasgordijn (IC-systeem) Bij een aanrijding in de zij1.
WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van achteren.
1
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het
gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van
activering van de verschillende veiligheidssystemen op de auto.

Na activering van de airbags adviseren wij u


het volgende:
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit Rijd nooit met geactiveerde airbags. Ze
• Sleep de auto naar een erkende Volvo- in de middenconsole. Als de middenconso- kunnen u bij het sturen danig in de weg zit-
werkplaats. Rijd nooit met geactiveerde le doorweekt geraakt is, moet u de accuka- ten. Ook de andere veiligheidssystemen
airbags. bels loskoppelen. Probeer de auto niet te kunnen beschadigd zijn. Langdurige bloot-
• Laat de onderdelen van het veiligheidssys- starten, omdat de airbags daarbij geacti- stelling aan de rook en het stof die vrijko-
teem in de auto door een erkende Volvo- veerd kunnen worden. Sleep de auto naar men bij activering van de airbags kan oog-
werkplaats vervangen. een erkende Volvo-werkplaats. en huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irrita-
tie met koud water. De snelheid waarmee
• Neem altijd contact op met een arts. de airbags/gordijnen worden opgeblazen
kan in combinatie met de toegepaste mate-
N.B. rialen resulteren in schaaf- en brandwon-
den.
De SRS-, SIPS-, IC-systemen en de gordel-
spanners worden bij een botsing slechts
eenmaal geactiveerd.

26
01 Veiligheid

Crash mode 01

Rijden na een aanrijding Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld


dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de
WAARSCHUWING
motor te starten. Probeer onder geen beding de auto op-
nieuw te starten, als u brandstof ruikt terwijl
Haal de contactsleutel uit het contact en steek de melding CRASH MODE wordt weerge-
hem er opnieuw in. De elektronica van de auto geven. Verlaat de auto onmiddellijk.
probeert te resetten naar de normale stand.
Probeer vervolgens de auto te starten. Als
WAARSCHUWING
CRASH MODE nog op het display staat, mag
u niet met de auto rijden en hem niet versle- De auto mag niet worden weggesleept zo-
pen. Verborgen schade kan de auto tijdens lang deze in de CRASH MODE staat. De
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het auto moet van zijn huidige plaats worden
vervoerd naar een erkende Volvo-
lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. werkplaats.

Auto verzetten
Als de melding NORMAL MODE wordt weer-
gegeven nadat de CRASH MODE is gereset,
Als de auto betrokken is geweest bij een aan-
mag de auto voorzichtig uit de huidige, ge-
rijding, kan de tekst CRASH MODE ZIE
vaarlijke positie worden verreden. Verrijd de
HANDLEIDING op het informatiedisplay ver-
auto niet verder dan nodig.
schijnen. Dit betekent dat de functionaliteit
van de auto is verminderd. Crash mode is een
veiligheidsfunctie die in werking treedt wan- WAARSCHUWING
neer de aanrijding een belangrijke functie in de Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
auto, bijvoorbeeld brandstofleidingen, senso- elektronische onderdelen te resetten nadat
ren voor een van de veiligheidssystemen of de auto in de CRASH MODE heeft gestaan.
het remsysteem, kan hebben beschadigd. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een
slechte functie van de auto. Laat de auto al-
tijd in een erkende Volvo-werkplaats con-
Auto proberen te starten troleren en naar de NORMAL MODE
Controleer eerst of er geen brandstof uit de resetten nadat CRASH MODE is versche-
auto is gelopen. Er mag geen brandstofgeur nen.
aanwezig zijn.

27
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Kinderen moeten comfortabel en • een achterstevoren gemonteerd kinderzitje


veilig zitten op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
De plaats van het kind in de auto en de vereis-
Kinderzitjes en airbags
te uitrusting zijn afhankelijk van het gewicht en
de lengte van het kind (zie pagina 30 voor
meer informatie).

N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land
van kracht zijn.

Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen


altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Vol-
vo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw Kinderzitjes en airbags gaan niet samen Positie van airbagsticker in voorportieropening
auto. Door het gebruik van originele Volvo-on- aan passagierszijde
derdelen bent u er zeker van dat de bevesti- Plaats een kind altijd op de achterbank als de
gingspunten en bevestigingsonderdelen op de airbag aan de passagierszijde is geactiveerd1. WAARSCHUWING
juiste wijze zijn aangebracht en sterk genoeg Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind
in een kinderzitje aan de passagierszijde ern- Breng nooit een kind aan in een kinderzitje
zijn. op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is
stig letsel oplopen.
Het volgende kan worden gebruikt: geactiveerd1. Het niet opvolgen van de bo-
venstaande aanbeveling kan levensgevaar-
• een kinderzitje/verhogingskussen op de WAARSCHUWING lijke situaties opleveren voor uw kind.
passagiersstoel, mits de airbag aan de pas-
sagierszijde is gedeactiveerd1. Personen kleiner dan 1,40 m mogen alleen 1 Zie
op de voorstoel plaatsnemen, wanneer de pagina 19 voor informatie over een geacti-
1 Zie veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
pagina 19 voor informatie over een geacti- airbag aan de passagierszijde gedeacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS). veerd is.

28
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Sticker op zijwand dashboard. Sticker op zijwand dashboard (alleen Australië).

29
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

Plaats van kinderen in de auto

Buitenste zitplaats van de


Gewicht (leeftijd) Voorstoel1 achterbank
Middelste zitplaats achterbank

<10 kg Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
(tot 9 maanden) te bevestigen met veiligheidsgordel en te bevestigen met veiligheidsgordel, te bevestigen met veiligheidsgordel,
bevestigingsband. Gebruik een veilig- steun en bevestigingsband. steun en bevestigingsband.
heidskussen tussen het kinderzitje en L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
het dashboard.
L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
9–18 kg Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
(9–36 maanden) te bevestigen met veiligheidsgordel en te bevestigen met veiligheidsgordel, te bevestigen met veiligheidsgordel,
bevestigingsband. Gebruik een veilig- steun en bevestigingsband. steun en bevestigingsband.
heidskussen tussen het kinderzitje en L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
het dashboard.
L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
15–36 kg Gordelkussen met of zonder Gordelkussen met of zonder Gordelkussen met of zonder
(3–12 jaar) rugleuning. rugleuning. rugleuning.
L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03139 L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03139 L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03139

Geïntegreerd kinderzitje3.
L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03168
1
Zie pagina 19 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
2L:
Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto, voor een
beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
3
Optie.

30
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Geïntegreerde kinderzitjes (optie) Geïntegreerd kinderzitje uitklappen

WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geac-
tiveerd.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd is.1
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situa-
ties opleveren voor uw kind.
1
Zie pagina 19 voor informatie over een
geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).

– Trek aan de handgreep zodat het kinder-


De geïntegreerde kinderzitjes voor de buiten- zitje omhoogkomt (1).
ste zitplaatsen van de achterbank van Volvo – Pak het zitje met beide handen vast en
zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale duw het naar achteren (2).
bescherming te bieden. In combinatie met de
– Druk het zo ver achteruit dat het
aanwezige veiligheidsgordels zijn de kinder-
vergrendelt (3).
zitjes goedgekeurd voor kinderen met een ge-
wicht van 15 tot 36 kg.
WAARSCHUWING
Het kinderzitje moet in de vergrendelde
stand staan voordat u het kind in het zitje
aanbrengt.

Zorg dat:
• het kinderzitje in de vergrendelde stand
staat

31
01 Veiligheid

01 Kinderen en veiligheid

• de veiligheidsgordel goed strak langs het Kinderzitje inklappen


lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is en dat de gordel goed
over de schouder ligt
• de heupgordel laag over het bekken loopt
om maximale bescherming te bieden
• de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt
• stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
af op de lengte van het kind.

WAARSCHUWING
Reparatie of vervanging dient alleen te wor-
den uitgevoerd door een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht zelf geen wijzigingen in – Trek aan de handgreep (1).
of aanpassingen aan het geïntegreerde kin-
derzitje. – Duw het kussen zo ver omlaag dat het
vastklikt (2).
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgestaan zoals tijdens
een aanrijding, moet u het geïntegreerde N.B.
kinderzitje in zijn geheel vervangen. Ook al Let erop dat u het geïntegreerde kinderzitje
ziet het geïntegreerde kinderzitje er intact eerst moet inklappen voordat u de rugge-
uit, kunnen er toch beschermende eigen- deelten van de achterbank voorover kunt
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte- klappen.
greerde kinderzitje moet ook worden
vervangen als het erg versleten is.

32
01 Veiligheid

Kinderen en veiligheid 01

Kinderzitje monteren ISOFIX-bevestigingssysteem voor


kinderzitjes (optie)
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinde-
WAARSCHUWING
ren die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig
door Volvo getest is. Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel
als de auto is uitgerust met een geactiveer-
WAARSCHUWING de1 airbag aan de passagierszijde. Bij pro-
blemen tijdens de montage van
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beu- kinderveiligheidsproducten kunt u contact
gels of andere constructies die tegen de opnemen met de fabrikant voor nadere in-
ontgrendelingsknop van de gordelsluiting lichtingen over de montage.
kunnen aankomen. Dit om te voorkomen
dat de gordels plotseling losschieten. 1Zie
pagina 19 voor informatie over een geacti-
Zorg dat het kinderzitje niet met de boven- veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
kant tegen de voorruit aankomt.

Bij gebruik van andere op de markt verkrijgba-


re kinderveiligheidsproducten is het van be-
lang dat u de bijgeleverde montage-instructies
De buitenste zitplaatsen van de achterbank
zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt.
zijn voorbereid voor het ISOFIX-
• Zet de bevestigingsbanden van het kinder- bevestigingssysteem voor kinderzitjes. Neem
zitje nooit vast aan de hendel waarmee u de contact op met uw erkende Volvo-dealer voor
voorstoel in de lengterichting verstelt of aan meer informatie over veiligheidsuitrusting voor
veren, rails of balken onder de stoel. Scher- kinderen.
pe randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
• Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor au-
to’s zonder airbag aan de passagierszijde
of auto’s waarvan de airbag gedeactiveerd
is.

33
Overzicht auto’s met het stuur links..........................................................36
Overzicht auto’s met het stuur rechts .......................................................38
Bedieningspaneel op
bestuurdersportier ....................................................................................40
Instrumentenpaneel .................................................................................. 41
Controle- en waarschuwingslampjes ........................................................42
Informatiedisplay....................................................................................... 46
Elektrische aansluiting en schakelaars in middenconsole ........................47
Verlichtingspaneel .....................................................................................48
Linker stuurhendel.....................................................................................50
Rechter stuurhendel.................................................................................. 52
Cruisecontrol (optie).................................................................................. 54
Toetsenset op stuurwiel (optie)..................................................................55
Stuurwielafstelling, alarmlichten................................................................56
Handrem, elektrische aansluiting..............................................................57
Elektrisch bedienbare zijruiten ..................................................................58
Achteruitkijkspiegel en
buitenspiegels ...........................................................................................60
Elektrisch bedienbaar
schuifdak (optie) ........................................................................................64
Persoonlijke instellingen............................................................................ 66

34
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING

02
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Overzicht auto’s met het stuur links

02

36
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Overzicht auto’s met het stuur links

1. Stuurwielafstelling 26. Klimaatregeling


2. Motorkapontgrendeling 27. Versnellingspook
02
3. Bedieningspaneel 28. Alarmlichten
4. Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer 29. Portierhandgreep
5. Verlichting, ontgrendeling tankvulklep 30. Dashboardkastje
6. Openingshandgreep portier, vergrendelingsknop 31. Handrem
7. Blaasmonden in het dashboard 32. Elektrische aansluiting/aansteker
8. Blaasmond zijruit 33. BLIS, Blind Spot Information System
9. Cruisecontrol 34. Schakelaars, extra uitrusting
10. Claxon, airbag
11. Instrumentenpaneel
12. Toetsenset voor infotainment
13. Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers
14. Contactslot
15. Bediening, schuifdak
16. Geen functie
17. Uitschakelen van alarmsensoren, Safelock
18. Interieurverlichting, schakelaar
19. Leeslampje, linkerzijde
20. Leeslampje, rechterzijde
21. Gordelwaarschuwing
22. Achteruitkijkspiegel
23. Display voor klimaatregeling en infotainment
24. Infotainment
25. Instellingen voor klimaatregeling, infotainment en persoonlijke
instellingen

37
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Overzicht auto’s met het stuur rechts

02

38
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Overzicht auto’s met het stuur rechts

1. Schakelaars, extra uitrusting 26. Instrumentenpaneel


2. BLIS, Blind Spot Information System 27. Claxon, airbag
02
3. Elektrische aansluiting, aansteker 28. Toetsenset voor infotainment
4. Handrem 29. Alarmlichten
5. Bedieningspaneel 30. Openingshandgreep portier, vergrendelingsknop
6. Dashboardkastje 31. Verlichting, ontgrendeling tankvulklep
7. Portierhandgreep 32. Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer
8. Blaasmond, zijruit 33. Motorkapontgrendeling
9. Blaasmonden in het dashboard 34. Stuurwielafstelling
10. Versnellingspook
11. Klimaatregeling
12. Instellingen voor klimaatregeling, infotainment en persoonlijke
instellingen
13. Infotainment
14. Display voor klimaatregeling en infotainment
15. Achteruitkijkspiegel
16. Gordelwaarschuwing
17. Interieurverlichting, schakelaar
18. Leeslampje, linkerzijde
19. Leeslampje, rechterzijde
20. Geen functie
21. Uitschakelen van alarmsensoren, Safelock
22. Bediening, schuifdak
23. Contactslot
24. Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers
25. Cruisecontrol

39
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Bedieningspaneel op bestuurdersportier

Bedieningspaneel op
bestuurdersportier
02

1. Elektrisch bedienbare zijruiten achterin


blokkeren (standaard)
Elektrisch kinderslot (optie)
2. Elektrisch bedienbare zijruiten
3. Buitenspiegel, linkerzijde
4. Buitenspiegels, instelling
5. Buitenspiegel, rechterzijde

40
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Instrumentenpaneel

02

1. Snelheidsmeter. 7. Toerenteller – Geeft het motortoerental 12. Grootlichtindicatie.


2. Richtingaanwijzer, links. aan in duizenden toeren per minuut. 13. Knop voor de klok – Draai aan de knop
3. Waarschuwingslampje. 8. Controle- en informatielampjes. om de tijd in te stellen.
4. Informatiedisplay – Op het display ver- 9. Brandstofmeter. 14. Temperatuurmeter – De temperatuurme-
schijnen informatieve teksten en waar- 10. Knop voor de dagteller – Wordt gebruikt ter van het koelsysteem van de motor.
schuwingsmeldingen, de om korte afstanden te meten. Door kort Op het display verschijnt een melding,
buitentemperatuur en de tijd. Wanneer op de knop te drukken, kunt u van als de temperatuur abnormaal hoog is
de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C dagteller T1 en T2 wisselen. Als u de en de naald tot in het rode gebied
ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op knop lang indrukt (meer dan uitslaat. Let erop dat bijvoorbeeld extra
het display. Het lampje wijst op het 2 seconden), gaat de geactiveerde dag- koplampen voor de luchtinlaat bij een
gevaar voor gladheid. Als de auto heeft teller op nul. hoge buitentemperatuur en een zware
stilgestaan, kan de buitentemperatuur- belasting van de motor het koelvermo-
11. Display – Geeft de schakelstanden van gen verminderen.
meter een te hoge waarde aangeven. de automatische versnellingsbak en de
5. Informatielampje. waarden van regensensor, kilometertel- 15. Controle- en waarschuwingslampjes.
6. Richtingaanwijzer, rechts. ler, dagteller en cruisecontrol aan.

41
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Controle- en waarschuwingslampjes

Functietest, lampjes Lampjes in het midden van het – Lees de informatie op het informatiedis-
dashboard play.
02 Alle controle- en waarschuwingslampjes1
gaan branden wanneer u de contactsleutel – Verhelp het probleem aan de hand van de
aanwijzingen of neem contact op met een
voor het starten naar stand II draait. De wer-
erkende Volvo-werkplaats.
king van de lampjes wordt dan gecontroleerd.
Alle lampjes moeten weer uitgaan als de mo- Als er een afwijking is in een van
tor is aangeslagen, behalve het lampje voor de de systemen in de auto, gaat het
handrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de gele informatielampje branden
handrem wordt gehaald. en verschijnt er tekst op het dis-
play. U verwijdert het bericht met
Als de motor niet binnen behulp van de knop READ (zie pagina 46). Het
vijf seconden aanslaat, gaan alle bericht verdwijnt automatisch na twee minu-
lampjes uit, behalve het lampje ten.
voor storingen in het uitlaatgas-
reinigingssysteem van de auto Het oranje informatielampje kan ook gaan
en dat voor een lage oliedruk. branden in combinatie met andere lampjes.
Afhankelijk van de uitrusting van
de auto is het mogelijk dat bepaalde lampjes Het rode waarschuwingslampje N.B.
geen functie hebben. gaat branden, wanneer er een Wanneer de tekst TIJD VOOR
storing is geregistreerd die de REG. SERVICE verschijnt, kunt u het waar-
veiligheid en/of de rijeigen- schuwingslampje laten doven en de tekst
schappen van de auto kan beïn- verwijderen met een druk op knop READ.
vloeden. Er verschijnt tegelijkertijd een verkla- Dit gebeurt automatisch als u twee minuten
rende tekst op het informatiedisplay. Het niets doet.
waarschuwingslampje brandt en de tekst is
zichtbaar totdat de storing is verholpen. Het
waarschuwingslampje kan ook gaan branden
in combinatie met andere lampjes.
1 Bijbepaalde motortypes is het lampje voor – Stop op een veilige plek. Rijd niet verder
een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt met de auto.
in plaats daarvan een displaytekst (zie
pagina 180).

42
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Controle- en waarschuwingslampjes

Controlelampjes, linkerzijde – Breng de auto op een veilige plaats tot 7. Laag peil in brandstoftank
stilstand en zet de motor af. Wanneer dit lampje gaat branden,
– Start de motor opnieuw. zit er bij benzinemodellen nog 02

– Als het lampje echter blijft branden, moet ca. 8 liter en bij dieselmodellen
u de auto naar een erkende Volvo-werk- nog ca. 7 liter brandstof in de
plaats rijden om het ABS-systeem te laten tank.
controleren.

3. Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het
mistachterlicht hebt ingescha-
keld.

4. Stabiliteitssysteem STC of DSTC


Zie pagina 124 voor informatie
over de functies en lampjes van
1. Storing in het systeem.
uitlaatgasreinigingssysteem
Rijd de auto naar een erkende 5. Geen functie
Volvo-werkplaats om het systeem
te laten controleren.
6. Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje brandt als de motor
wordt voorverwarmd. De voorver-
2. Storing in ABS warming start als de temperatuur
Als het lampje brandt, werkt het lager wordt dan –2 °C. De auto
systeem niet. Het normale rem- kan worden gestart als het lampje
systeem van de auto werkt dan gedoofd is.
nog wel, zij het zonder ABS-
regeling.

43
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Controle- en waarschuwingslampjes

Controlelampjes, rechterzijde N.B.


5. Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt als de bestuur-
02 Het lampje geeft alleen aan dát u de hand- der of de voorpassagier geen vei-
rem hebt aangetrokken maar niet hoe hard! ligheidsgordel draagt of als
iemand op de achterbank de gor-
3. Airbags – SRS del heeft losgenomen.
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een 6. Dynamo laadt niet bij
storing in de gordelsluiting of in Als het lampje tijdens het rijden
het SRS-, SIPS- of IC-systeem gaat branden, is er sprake van
geregistreerd. Rijd de auto zo snel mogelijk een storing in het elektrische sys-
naar een erkende Volvo-werkplaats om het teem. Neem contact op met een
systeem te laten controleren. erkende Volvo-werkplaats.

4. Te lage oliedruk1 7. Storing in remsysteem


Als het lampje tijdens het rijden Als het lampje oplicht, is het rem-
oplicht, is de druk van de motoro- vloeistofpeil mogelijk te laag.
1. Controlelampje voor aanhanger lie te laag. Zet de motor onmid-
Het lampje knippert, wanneer u dellijk af en controleer het mo-
de richtingaanwijzers op de auto toroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje
– Breng de auto op een veilige plaats tot
en de aanhanger gebruikt. Als het stilstand en controleer het peil in het rem-
oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u
lampje niet knippert, is een van de vloeistofreservoir (zie pagina 183). Als het
contact opnemen met een erkende Volvo-
lampen op de auto of de aanhanger defect. peil lager is dan het MIN-streepje van het
werkplaats. remvloeistofreservoir, kunt u beter niet
2. Handrem aangetrokken verder rijden met de auto. Laat de auto
naar een erkende Volvo-werkplaats slepen
Het lampje brandt, wanneer de
om het remsysteem te laten controleren.
handrem is aangetrokken. Haal
de handremhendel bij het aan-
trekken altijd volledig omhoog. 1 Bijbepaalde motortypes is het lampje voor
een lage oliedruk niet in gebruik! Er verschijnt
in plaats daarvan een displaytekst (zie
pagina 180).

44
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Controle- en waarschuwingslampjes

Als de waarschuwingslampjes Waarschuwing, portieren niet Waarschuwing kofferdeksel


voor het remsysteem en ABS gesloten Als het kofferdeksel open is, gaat
tegelijkertijd branden, kan er een het informatielampje branden en 02
Als een van de portieren, de motorkap1 of het
storing in de remkrachtverdeling kofferdeksel niet goed afgesloten is, wordt u op het display verschijnt
zijn opgetreden. daarop attent gemaakt. ACHTERKLEP OPEN.

Lage snelheid
Als de auto met een snelheid van
• Breng de auto op een veilige plaats tot maximaal 7 km/h rijdt, gaat het in-
stilstand en zet de motor af. formatielampje branden en ver-
schijnt een van de volgende mel-
• Start de motor opnieuw.
dingen op het display:
• Rijd verder als beide lampjes uitgaan. BESTUURDERSPORTIER OPEN,
• Als de lampjes echter blijven branden, moet PASSAGIERSPORTIER OPEN,
u het peil in het remvloeistofreservoir con- ACHTERPORTIER LINKS OPEN,
troleren (zie pagina 183). MOTORKAP OPEN of
• Als de lampjes blijven branden ondanks dat ACHTERPORTIER RECHTS OPEN. Breng
het peil van de remvloeistof in orde is, moet de auto op een veilige plaats tot stilstand en
u de auto uiterst voorzichtig naar een er- sluit het portier of het kofferdeksel dat open is.
kende Volvo-werkplaats rijden om het rem-
systeem te laten controleren. Hoge snelheid
• Als het peil lager is dan het MIN-streepje Als de auto sneller rijdt dan
van het remvloeistofreservoir dient u niet 7 km/h, gaat het lampje branden
verder te rijden met de auto. Laat de auto en wordt tegelijkertijd een van de
naar een erkende Volvo-werkplaats slepen meldingen uit de vorige alinea op
om het remsysteem te laten controleren. het display weergegeven.

WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen. 1 Alleen auto’s met alarm

45
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Informatiedisplay

Meldingen Wanneer er een waarschuwings- of controle-


lampje oplicht, verschijnt er tevens een aan-
02 vullende melding op het informatiedisplay.
– Druk op de knop READ (1).
Blader met de knop READ de meldingen
door. Meldingen blijven in het geheugen op-
geslagen totdat u de onderliggende storing
hebt laten verhelpen.

N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt als de boordcomputer wordt ge-
bruikt, moet u de melding lezen (druk op de
knop READ) voordat u de eerdere activiteit
kunt hervatten.

Melding Betekenis
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
ZET MOTOR UIT Breng de auto op veilige wijze tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
SERVICE SPOED Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Lees het instructieboekje.
SERVICE VEREIST Laat de auto zo spoedig mogelijk nakijken door een erkende Volvo-werkplaats.
TIJD VOOR REG. SERVICE Het is tijd voor een servicebeurt bij een erkende Volvo-werkplaats. Het moment hangt af van de
afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken en het aantal
draaiuren van de motor.
CONTROLEER OLIEPEIL Controleer het oliepeil. De melding verschijnt om de 10.000 km (bepaalde motortypes). Zie
pagina 181 voor informatie over het controleren van het oliepeil.
ROETFILTER VOL – ZIE HANDLEIDING Het roetfilter van dieselmodellen is aan regeneratie toe (zie pagina 113).
STC/DSTC SPIN CONTROL UIT Er gelden beperkingen voor het stabiliteits- en tractieregelsysteem (zie pagina 125 voor meer
varianten).

46
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Elektrische aansluiting en schakelaars in middenconsole

12 V-aansluiting Aansteker (optie)


U activeert de aansteker door de knop in te
02
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het rood-
gloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret
mee aan te steken.
Optie
Ruimte voor extra schakelaars voor inge-
bouwde uitrusting.

Elektrische aansluiting, BLIS en extra uitrusting

U kunt de elektrische aansluiting voor ver-


schillende accessoires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of koelbox. U kunt maximaal 10 A via
de aansluiting afnemen. De contactsleutel
moet ten minste in stand I staan, anders geeft
de aansluiting geen stroom.

WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
u deze niet gebruikt.

47
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Verlichtingspaneel

Koplamphoogteverstelling Koplampen
Door de belading van de auto wordt de hoog-
02
te van de koplampen gewijzigd, zodat u tege- Automatisch dimlicht (bepaalde
moetkomend verkeer kunt verblinden. U kunt landen)
dat voorkomen door de koplamphoogte bij te Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
stellen. de contactsleutel naar stand II draait, behalve
– Draai de contactsleutel naar stand II. wanneer de verlichtingsdraaiknop (2) in de
middelste stand staat. U kunt het automati-
– Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar
sche dimlicht zo nodig in een erkende Volvo-
een van de eindstanden.
werkplaats buiten werking laten stellen.
– Draai het duimwiel (1) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te
Automatisch dimlicht, groot licht
stellen.
– Draai de contactsleutel naar stand II.
Auto’s met Bi-Xenonkoplampen1 zijn uitgerust
– U schakelt het dimlicht in door de
met automatische koplamphoogteverstelling,
verlichtingsdraaiknop (2) helemaal rechts-
zodat het duimwiel (1) ontbreekt.
Stand Betekenis om te draaien.
Stadslichten voor en verlichting – U schakelt het groot licht in door de linker
Automatisch/uitgeschakeld achter stuurhendel tot in de eindstand naar het
dimlicht. Alleen grootlichtsig- stuur toe te halen en de hendel weer los te
nalen. U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht laten (zie pagina 50).
Stadslichten/parkeerlichten vóór/
de stand van de contactsleutel. De verlichting wordt automatisch uitgescha-
achterlichten
keld, wanneer u de contactsleutel naar stand I
Automatisch dimlicht. In deze – Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar de of 0 draait.
stand werken het groot licht en de middelste stand.
grootlichtsignalen. Met de contactsleutel in stand II staan de Instrumentenverlichting
stadslichten/parkeerlichten vóór, de achter- De instrumentenverlichting brandt, wanneer
lichten en de kentekenplaatverlichting altijd de contactsleutel in stand II staat en de
aan. verlichtingsdraaiknop (2) in een van de eind-
standen. De verlichting wordt bij daglicht au-
tomatisch gedimd en valt bij donker handma-
1 Optie
tig te regelen.

48
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Verlichtingspaneel

– Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag Mistachterlicht


voor een fellere of zwakkere verlichting. Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
Uitgebreide displayverlichting wanneer de koplampen branden wel of niet 02
gecombineerd met de mistlampen vóór.
Om de afleesbaarheid te verhogen van de ki-
lometerteller, dagteller, klok en buitentempe- – Druk op de knop (6).
ratuurmeter, springt de verlichting van deze Het controlelampje voor het mistachterlicht op
displayfuncties korte tijd aan bij het ontgren- het instrumentenpaneel en het lampje in de
delen van de auto en het verwijderen van de knop (6) branden, wanneer het mistachterlicht
contactsleutel. Bij het vergrendelen van de is ingeschakeld.
auto dooft de verlichting van de displayfunc-
ties. Tankvulklep
Druk op de knop (5) om de tankvulklep te ope-
Mistlichten
nen, wanneer de auto onvergrendeld staat (zie
pagina 101).
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.

Mistlampen vóór (optie)


De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
– Druk op de knop (4).
Het lampje in de knop (4) brandt, wanneer u
de mistlampen vóór hebt ingeschakeld.

49
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Linker stuurhendel

Standen stuurhendel worden of veert automatisch terug bij het te- laten doen na vergrendeling van de auto. De
rugdraaien van het stuurwiel. inschakelduur bedraagt 30 seconden1, maar
02 is te wijzigen in 60 of 90 seconden (zie
Korte serie knippersignalen pagina 67).
– Haal de stuurhendel omhoog of omlaag – Neem de sleutel uit het contactslot.
naar stand (1) en laat de hendel vervol-
gens los. – Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel
De richtingaanwijzers lichten driemaal op los.
waarna de stuurhendel terugveert naar de uit-
gangspositie. – Stap uit de auto en vergrendel het portier.

Wisselen tussen groot licht en


dimlicht
De contactsleutel moet in stand II staan om
het groot licht te kunnen inschakelen.
– Draai de verlichtingsdraaiknop rechtsom
1. Korte serie knippersignalen, richtingaan- naar de eindstand (zie pagina 48).
wijzers
– Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
2. Onafgebroken serie knippersignalen, naar het stuurwiel toe en laat de hendel
richtingaanwijzers los.
3. Grootlichtsignalen
Grootlichtsignalen
4. Wisselen tussen groot licht en dimlicht
en Follow-Me-Home-verlichting – Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Richtingaanwijzers
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat.
Onafgebroken serie knippersignalen
– Haal de stuurhendel omhoog of omlaag Follow-Me-Home-verlichting
naar de eindstand (2). Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
De hendel blijft in de eindstand staan en kan lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
handmatig in de uitgangspositie teruggezet als Follow-Me-Home-verlichting dienst te 1 Fabrieksinstellingen.

50
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Linker stuurhendel

Boordcomputer (optie) Functies GEMIDDELD


De boordcomputer toont de volgende infor- Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
matie: laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet 02
(RESET ). Als u het contact uitschakelt, wordt
• GEMIDDELDE SNELHEID
het gemiddelde brandstofverbruik opgeslagen.
• HUIDIGE SNELHEID MPH1
Het blijft bewaard, totdat u de functie op nul
• HUIDIG stelt. Stel de waarde op nul met de knop
• GEMIDDELD RESET (C).
• KILOMETER TOT LEGE TANK
• STC/DSTC, zie pagina 124 N.B.
GEMIDDELDE SNELHEID Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
Wanneer u het contact uitzet, wordt de gemid- u een standverwarming op brandstof hebt
delde snelheid vastgelegd om als uitgangs- gebruikt.
waarde te dienen bij het vervolg van de rit. U
kunt de waarde met de knop RESET (C) op nul KILOMETER TOT LEGE TANK
stellen. Het bereik tot lege brandstoftank (d.w.z. de ac-
tieradius) wordt berekend aan de hand van het
HUIDIGE SNELHEID MPH1 gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
Bediening
De huidige snelheid wordt weergegeven in 30 km. Wanneer de actieradius kleiner is
Om toegang te krijgen tot de informatie in de mph. dan 20 km, geeft het display “----” aan.
boordcomputer, moet u het duimwiel (B) in
stappen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer HUIDIG N.B.
u na het laatste menu nogmaals aan het wieltje Het huidige brandstofverbruik wordt eenmaal
draait, keert u terug naar de uitgangspositie. per seconde berekend. De waarde op het dis- Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
play wordt om de paar seconden bijgewerkt. u bijvoorbeeld van rijstijl bent veranderd of
N.B. Wanneer de auto stilstaat, geeft het display een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
“----” aan. Tijdens regeneratie2 van het roetfil-
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl de boordcomputer in gebruik ter kan het brandstofverbruik tijdelijk stijgen (zie Op nul stellen
is, moet u de melding bevestigen. Doe dat pagina 113). – Selecteer GEM. SNELHEID of GEMID-
door op de knop READ (A) te drukken DELD.
waarna u naar de boordcomputerfunctie te-
– Houd de knop RESET (C) ten minste vijf
rugkeert.
1 Bepaalde landen
seconden lang ingedrukt om de gemiddel-
de snelheid en het gemiddelde brandstof-
2 Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter verbruik gelijktijdig te resetten.

51
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Rechter stuurhendel

Ruitenwissers Enkele slag Hogedruksproeiers koplampen (optie


Beweeg de hendel omhoog om op bepaalde markten)
02 een enkele slag te maken. De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid ruitensproeier-
Intervalstand vloeistof. Om vloeistof te besparen, worden
U kunt het aantal wisslagen per de koplampen als volgt gesproeid:
eenheid van tijd instellen. Draai
Dimlicht ingeschakeld met de knop op het
het duimwiel (C) omhoog voor
verlichtingspaneel:
een korter interval tussen de slagen. Draai het
omlaag om het interval te verlengen. De eerste keer dat u de voorruit sproeit, wor-
den ook de koplampen gesproeid. Vervol-
Ononderbroken wissen gens worden de koplampen iedere vijfde
De wissers bewegen op normale sproeibeurt van de voorruit gesproeid, zolang
snelheid. er maximaal tien minuten tussen de eerste en
vijfde sproeibeurt zit. Bij langere intervallen
De wissers bewegen op hoge worden de koplampen iedere keer gesproeid.
A. Ruiten- en koplampsproeiers snelheid.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
B. Regensensor, aan/uit achterlichten ingeschakeld met knop
C. Duimwiel BELANGRIJK op verlichtingspaneel
• Bi-Xenonkoplampen worden slechts iedere
D. Geen functie Sproei een royale hoeveelheid ruiten- vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de
sproeiervloeistof op de voorruit wanneer de tijd die is verstreken.
Ruitenwissers uitgeschakeld ruitenwissers werken. De voorruit moet nat
zijn bij gebruik van de ruitenwissers. • Halogeenkoplampen worden niet ge-
De ruitenwissers zijn uitgescha- sproeid.
keld als de hendel in stand 0
Draaiknop op verlichtingspaneel in
staat. Ruiten-/koplampsproeiers
stand 0
U activeert de sproeiers van de voorruit en de • Bi-Xenonkoplampen worden slechts iedere
koplampen door de hendel naar het stuurwiel vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de
toe te trekken. De wissers maken nog drie sla- tijd die is verstreken.
gen nadat u de hendel hebt losgelaten. • Halogeenkoplampen worden niet ge-
sproeid.

52
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Rechter stuurhendel

Regensensor (optie) stand hebt geselecteerd) of de gevoeligheid


van de regensensor (als u de regensensor
Regensensor activeren:
hebt geactiveerd). 02
– Druk op de knop (B). Een displaysymbool
geeft aan dat de regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
– druk op de knop (B)
– haal de hendel omlaag naar een ander
wisprogramma. Als u de hendel omhoog-
duwt, blijft de regensensor actief. De wis-
sers maken een extra slag en keren terug
naar de regensensorstand, wanneer u de
hendel laat terugveren naar stand 0.
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
De regensensor registreert de hoeveelheid re- keld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
gen op de voorruit en activeert automatisch neemt of vijf minuten nadat u de auto van het
de ruitenwissers op de voorruit. De gevoelig- contact hebt gezet.
heid van de regensensor is in te stellen met
het duimwiel (C). BELANGRIJK
Draai het duimwiel rechtsom voor een grotere In automatische wasstraten: Schakel de re-
gevoeligheid en linksom voor een lagere ge- gensensor uit door op knop (B) te drukken,
voeligheid. (De wissers maken een extra slag, terwijl de contactsleutel in stand I of II
als u het duimwiel rechtsom draait.) staat. De ruitenwissers kunnen anders in
beweging komen en daarbij beschadigd
raken.
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient de con-
tactsleutel in stand I of II te staan en de hen- Duimwiel
del van de ruitenwissers in stand 0. Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen
per eenheid van tijd instellen (als u de interval-

53
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Cruisecontrol (optie)

Inschakelen Snelheid verhogen of verlagen N.B.


02 Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de cruisecontrol. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automa-
tisch de ingestelde snelheid weer aan.

Tijdelijk uitschakelen
– Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit
te schakelen. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde
snelheid blijft na een tijdelijke uitschake-
ling in het geheugen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uit-
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol – U kunt de snelheid verhogen of verlagen geschakeld, als:
vindt u links op het stuurwiel. door de knop + of — in te drukken. De • u het rempedaal of koppelingspedaal be-
snelheid die de auto heeft op het moment dient;
Gewenste snelheid instellen: dat u de knop loslaat, zal vervolgens wor-
• de snelheid heuvelop lager wordt dan 25–
– Druk op de knop CRUISE. Op het instru- den geprogrammeerd.
30 km/h1;
mentenpaneel verschijnt de tekst Een korte druk (minder dan een halve secon-
• u de keuzehendel in stand N zet;
CRUISE. de) op + of — komt overeen met een snelheids-
wijziging van 1 mph of 1,6 km/h1. • als de wielen de neiging hebben te gaan
– Druk op + of — om de snelheid van de auto
slippen of blokkeren;
vast te zetten. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE-ON. • een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
De cruisecontrol kan niet worden ingescha-
keld bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger
dan 200 km/h.

1 Afhankelijk van het motortype

54
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Toetsenset op stuurwiel (optie)

Snelheid hervatten Toetsfuncties Druk op EXIT om de instellingen van het au-


–Druk op de knop om de eer- diosysteem te hervatten.
der ingestelde snelheid te her- 02
vatten. Op het
instrumentenpaneel verschijnt
CRUISE ON.

Uitschakelen
– Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit
te schakelen. CRUISE ON verdwijnt van
het instrumentenpaneel.

Met de vier toetsen onder aan de toetsenset


op het stuurwiel kunt u zowel het audiosys-
teem als de telefoon regelen. De functie van
de toetsen hangt af van het systeem dat u ge-
activeerd hebt. Met de toetsenset op het stuur
kunt u het volume regelen, een andere zender
of een ander nummer op een cd selecteren.
– Houd een van de pijltoetsen ingedrukt om
versneld voor- of achteruit te spoelen of
een bepaalde zender te zoeken.
Om instellingen voor het audiosysteem te kun-
nen verrichten moet de telefoon ingescha-
keld zijn. De telefoon moet zijn geactiveerd
met de knop ENTER om de telefoonfuncties
met de pijltoetsen te kunnen bedienen.

55
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Stuurwielafstelling, alarmlichten

Stuurwielafstelling Alarmlichten
WAARSCHUWING
02 Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden.
Doe dit nooit tijdens het rijden. Controleer
voordat u wegrijdt, of het stuurwiel in de ge-
kozen stand geblokkeerd staat.

U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwij-
de lengte verstellen. zers knipperen), wanneer u de auto noodge-
dwongen tot stilstand moet brengen op een
– Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij plaats waar deze gevaar of hinder voor het
te maken. verkeer kan opleveren. Druk op de knop om
– Zet het stuurwiel vervolgens in de ge- de functie te activeren.
wenste stand.
– Duw de hendel vervolgens terug om het N.B.
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. De regels voor het gebruik van de alarmlich-
Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het ten verschillen van land tot land.
stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hen-
del naar terugduwen.

56
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Handrem, elektrische aansluiting

Handrem (parkeerrem) – Zet de versnellingspook/keuzhendel bij Elektrische aansluiting achterin


het parkeren altijd in de 1e versnelling
(handbak) of in stand P (automaat). 02

Op een helling parkeren


Draai bij het parkeren op een oplopende helling
de wielen van de trottoirband af, als de neus
van de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.

Handrem lossen
– Trap het rempedaal stevig in.
– Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
laat de knop weer los. lende accessoires gebruiken, zoals een mobie-
N.B. le telefoon of koelbox. De aansluiting is be-
doeld om 12 V af te nemen. De maximale
Het brandende waarschuwingslampje op stroomsterkte is 10 A. De contactsleutel moet
het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát
ten minste in stand I staan, anders geeft de
u de handrem hebt aangetrokken maar niet
hoe hard! aansluiting geen stroom.
WAARSCHUWING
Handrem aanzetten
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
– Trap het rempedaal stevig in.
u deze niet gebruikt.
– Trek de handremhendel stevig tot in de
eindstand omhoog. Aansteker (optie)
– Laat het rempedaal los en controleer of de Druk op de aansteker om deze te activeren.
auto volledig stilstaat. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de
knop automatisch uit. Gebruik het roodgloeien-
– Als de auto wegrolt dient u de handrem-
de deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te
hendel strakker aan te trekken.
steken.

57
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Elektrisch bedienbare zijruiten

Bediening Bestuurdersportier Automatische bediening


– Druk een van de bedieningsknoppen (A)
02 Met de knoppen op de portieren kunt u de rui-
omlaag of trek er een omhoog en laat deze
ten elektrisch bedienen. De ruiten zijn te be- vervolgens los. De zijruiten gaan dan auto-
dienen wanneer de contactsleutel in stand I matisch open of dicht. Als de zijruiten door
of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u iets worden geblokkeerd, wordt de op- of
de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de neergaande beweging van de zijruiten
ruiten nog steeds enige tijd openen en sluiten afgebroken.
zolang geen van de portieren wordt geopend.
Bedien de ruiten altijd onder toezicht. WAARSCHUWING
Zijruit openen: De beveiliging tegen overbelasting van de
– Druk het voorste deel van de knop om- zijruiten werkt zowel bij automatisch sluiten
als bij handmatig sluiten, maar uiteraard
laag.
niet meer wanneer de beveiliging eenmaal
Zijruit sluiten: in werking is getreden.
– Trek het voorste deel van de knop om- Bediening elektrisch bedienbare zijruiten.
hoog. A. Voor B. Achter WAARSCHUWING
Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten Als er kinderen in de auto zitten:
Afstandsbediening en
elektrisch bedienen. Let er bij het verlaten van de auto op dat u
vergrendelingsknoppen
de stroomtoevoer naar de elektrisch be-
Zie pagina 94 en 102 voor het bedienen van U kunt de zijruiten in de voorportieren op twee dienbare zijruiten verbreekt door auto de
de elektrisch bedienbare ruiten met de ver- manieren openen en sluiten: contactsleutel uit te nemen.
grendelingsknoppen en de Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
afstandsbediening. Handmatige bediening dat kinderen of andere inzittenden niet be-
– Druk een van de bedieningsknoppen (A) of kneld kunnen raken.
WAARSCHUWING (B) voorzichtig omlaag of trek er één voor-
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor zichtig omhoog. De elektrisch bedienbare
dat kinderen of andere inzittenden niet be- zijruiten komen steeds verder omhoog of
kneld kunnen raken. Houd de zijruiten in de omlaag zolang u de knop bedient.
achterportieren goed in de gaten, wanneer
u ze met de knoppen op het bestuurder-
sportier of met de afstandsbediening sluit.

58
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Elektrisch bedienbare zijruiten

Elektrisch bedienbare zijruiten in Elektrisch bedienbare zijruiten in de


achterportieren blokkeren achterportieren
N.B. 02
Als de auto over een elektrisch bedienbaar
kinderslot op de achterportieren beschikt,
geeft het lampje tevens aan of dit geacti-
veerd is. De portieren kunnen dan niet van
de binnenzijde worden geopend. Als het
elektrisch bedienbare kinderslot geacti-
veerd is, verschijnt er een tekst op het
display.

Passagiersstoel, voorin

Elektrisch bedienbare zijruiten blokkeren en


elektrisch bedienbaar kinderslot1. De zijruiten in de achterportieren zijn zowel
met de knoppen op de verschillende achter-
Het lampje in de schakelaar brandt portieren als met de knop op het bestuurder-
De zijruiten in de achterportieren zijn alleen sportier te bedienen. Als het lampje brandt in
vanaf het bestuurdersportier te bedienen. de knop waarmee u de elektrische bediening
van de achterste zijruiten blokkeert (op het be-
Het lampje in de schakelaar is uit dieningspaneel op het bestuurdersportier), zijn
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel de zijruiten in de achterportieren alleen vanaf
met de knoppen op de portieren als met de het bestuurdersportier te bedienen. U kunt de
knoppen op het bestuurdersportier te bedie- zijruiten in de achterportieren op dezelfde ma-
Passagiersstoel, voor nier bedienen als de zijruiten in de voorportie-
nen.
ren.
Met de knop voor de elektrische bediening
van de ruit op het passagiersportier kunt u al-
1 leen die ruit bedienen.
Optie

59
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels

Achteruitkijkspiegel Achteruitkijkspiegel met kompas Kompas kalibreren


(optie in bepaalde landen)
02

De afbeelding is een montage. De spiegel is De aarde is in 15 magnetische zones ver-


voorzien van een handmatige of automatische deeld. Het kompas is afgesteld op het geogra-
dimfunctie, nooit allebei tegelijk. In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aange- fische gebied waarin de auto werd afgeleverd.
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties geven in welke richting de voorkant van de Het kompas dient te worden gekalibreerd, als
in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u auto wijst. Er worden acht verschillende rich- u met de auto meerdere magnetische zones
verblinden. tingen met Engelse afkortingen weergegeven: doorkruist.
N (Noord), NE (Noordoost), E (Oost), SE (Zuid- – Breng de auto op een groot en open
Dimfunctie
oost), S (Zuid), SW (Zuidwest), W (West) en terrein tot stilstand en laat de motor statio-
1. Hendeltje voor dimfunctie nair lopen.
NW (Noordwest).
2. Normale stand – Houd het knopje (1) ten minste
3. Dimstand. 6 seconden lang ingedrukt, waarna het
Autodimfunctie (optie) teken C verschijnt (het knopje is verzon-
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt ken, zodat u bijvoorbeeld een paperclip
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa- moet gebruiken om het in te drukken).
tisch gedimd. Het hendeltje (1) is niet aanwe- – Houd het knopje (1) ten minste
zig op spiegels met autodimfunctie. 3 seconden ingedrukt. Het cijfer van de
huidige magnetische zone verschijnt.

60
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels

– Druk herhaaldelijk op het knopje (1) totdat


het nummer van de gewenste magneti-
sche zone (1–15 ) verschijnt (zie de kaart 02
met de magnetische zones van het kom-
pas).
– Wacht totdat het teken C weer op het
display verschijnt.
– Houd het knopje vervolgens 9 seconden
lang ingedrukt en kies L bij auto’s met het
stuur links en R bij auto’s met het stuur
rechts.
– Rijd langzaam een rondje in de auto met
een snelheid van hoogstens 10 km/h, tot-
dat er een kompasrichting op het display
verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie
afgerond is. Magnetische zones, Azië Magnetische zones, Australië

Magnetische zones, Europa Magnetische zones, Zuid-Amerika Magnetische zones, Afrika

61
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels

Buitenspiegels Elektrisch inklapbare buitenspiegels Spiegels uitklappen


(optie) – Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R.
02 Bij het parkeren of in nauwe straatjes kunt u – Laat de knoppen los. De spiegels stoppen
de buitenspiegels inklappen. Dat is mogelijk automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
als de contactsleutel in stand I of II staat.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels inklappen Spiegels die uit positie zijn geraakt door in-
– Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. vloeden van buitenaf, moeten in de neutrale
– Laat de knoppen los. De spiegels stoppen stand worden teruggezet zodat het elektrisch
automatisch, als ze volledig zijn in- en uitklappen weer werkt.
ingeklapt. – Klap de spiegels in met behulp van de
knoppen L en R.
BELANGRIJK – Klap de spiegels weer uit met behulp van
Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van de knoppen L en R. De spiegels staan
ijs te ontdoen, omdat er daarbij krassen op vervolgens weer in de neutrale stand.
De knoppen waarmee u de twee buitenspie- het glas kunnen ontstaan en de water- en
gels bedient, vindt u voor op de armleuning vuilafstotende laag1 beschadigd kan raken. Approach-verlichting en
van het bestuurdersportier. De buitenspiegels Gebruik in plaats daarvan de elektrische Follow-Me-Home-verlichting
zijn te bedienen met het contact in stand I verwarming om de buitenspiegels van ijs te De lampjes op de buitenspiegels (optie) gaan
ontdoen (zie pagina 73). branden, als u de Approach-verlichting of de
of II.
1
Follow-Me-Home-verlichting activeert.
– Druk op knop L voor de buitenspiegel Optie
links of op R voor de buitenspiegel rechts.
BLIS, Blind Spot Information System
Het lampje in de knop brandt.
WAARSCHUWING (optie)
– U kunt de stand afstellen met het hendel- BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur-
tje in het midden. De spiegel aan de bestuurderszijde is
groothoekig voor optimaal zicht. Voorwer- der in bepaalde omstandigheden waarschuwt,
– Druk nogmaals op knop L of R. Het lampje pen kunnen verder weg lijken dan ze in wer- wanneer er zich een voertuig in de zogeheten
dooft. kelijkheid zijn. dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt
(zie pagina 128).

62
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels

Water- en vuilafstotende laag (optie)


De buitenspiegels zijn voorzien van een spe-
ciale laag die bij regen voor een beter zicht 02
zorgen.
Buitenspiegels met de spe-
ciale water- en vuilafstoten-
de laag zijn voorzien van een
klein symbool.
Zie pagina 169 voor infor-
matie over het onderhoud
van dergelijke spiegels.
In bepaalde weersomstandigheden heeft de
water- en vuilafstotende laag meer effect in
combinatie met de elektrische verwarming
van de buitenspiegels (zie pagina 73).
Verwarm de buitenspiegels:
• als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
• bij hevige regenval of vieze wegen;
• bij beslagen spiegels.

63
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)

Openingsstanden Vanuit ventilatiestand naar volledig geopend


schuifdak:
02
– Trek de knop achteruit naar de
eindstand (1) en laat hem los.

Schuifstand
Automatische bediening
– Trek de knop voorbij het
weerstandspunt (2) in de achterste
eindstand (1) of voorbij het
weerstandspunt (3) in de voorste
eindstand (4) en laat hem vervolgens los.
Het schuifdak opent of sluit volledig.
Handmatige bediening
Openen:
De bedieningsknoppen voor het schuifdak zit- 1. Openen, automatisch – Trek de knop achteruit naar het
ten aan het plafond. U kunt het schuifdak kan 2. Openen, handmatig weerstandspunt (2). Het schuifdak schuift
in twee standen openen: 3. Sluiten, handmatig steeds verder open zolang u de knop in
deze stand vasthoudt.
A. Ventilatiestand, achterkant omhoog 4. Sluiten, automatisch
Sluiten:
B. Schuifstand, achteruit/vooruit 5. Openen, ventilatiestand
– Duw de knop vooruit naar het
6. Sluiten, ventilatiestand weerstandspunt (3). Het schuifdak schuift
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan. steeds verder dicht zolang u de knop in
Ventilatiestand deze stand vasthoudt.
WAARSCHUWING Openen:
– Duw de achterkant van de knop (5) om- WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten: hoog. De beveiliging tegen overbelasting van het
Verbreek bij het verlaten van de auto de
Sluiten: schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
– Trek de achterkant van de knop (6) om- ten, niet bij handmatig sluiten.
contactsleutel uit te nemen.
laag.

64
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Elektrisch bedienbaar schuifdak (optie)

Sluiten met afstandsbediening of Zonnescherm


vergrendelingsknop Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
02
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het ope-
nen van het schuifdak. Pak de handgreep vast
en schuif het scherm naar voren om het te
sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een voorwerp wordt gehin-
derd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en
keert vervolgens automatisch terug naar de
laatst gebruikte, geopende stand.

WAARSCHUWING
– Houd de vergrendelingsknop twee secon-
den ingedrukt. Het schuifdak en de zijrui- De beveiliging tegen overbelasting van het
schuifdak werkt alleen bij automatisch slui-
ten sluiten. De portieren worden
ten, niet bij handmatig sluiten.
vergrendeld.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op
Als u het sluiten moet onderbreken: dat kinderen niet met hun handen bekneld
– Druk nogmaals op de kunnen raken.
vergrendelingsknop.

WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat kinderen of andere inzitten-
den niet met hun handen bekneld raken,
wanneer u het schuifdak met de afstands-
bediening sluit. Bedien het schuifdak alleen
onder toezicht.

65
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Persoonlijke instellingen

Mogelijke instellingen Klimaatinstellingen


Voor sommige functies in de auto zijn per-
02
soonlijke instellingen mogelijk. Dit geldt voor Automatische blower afstellen
de sloten en de klimaatregelings- en audio- Op auto’s met elektronische klimaatregeling
functies. Zie pagina 204 voor audiofuncties. (ECC) kunt u de ventilatorsnelheid in de stand
AUTO instellen:
Bedieningspaneel – U kunt kiezen uit Laag, Normaal en Hoog.
A. Display
B. MENU Timer recirculatie
Wanneer de timer actief is, wordt de lucht in
C. EXIT de auto afhankelijk van de buitentemperatuur
D. ENTER 3–12 minuten lang gerecirculeerd.
E. Navigatie – Selecteer Aan/Uit als de recirculatietimer
actief moet zijn of niet.
Toepassing
Reset alles
De instellingen worden weergegeven op het
display (A). De fabrieksinstellingen voor de klimaatrege-
lingsopties herstellen.
Open het menu om instellingen te verrichten:
Instellingen van de auto
– Druk op de knop MENU (B).
– Ga bijvoorbeeld naar Instellingen van de Verlichting auto is ontgrendeld
auto met behulp van de navigatieknop (E). Als u de auto met de afstandsbediening ont-
– Druk op ENTER (D). grendelt, kunnen u de richtingaanwijzers van
– Selecteer een optie met behulp van de de auto laten knipperen. De opties Aan/Uit
navigatieknop (E). zijn mogelijk.
Bedieningspaneel
– Activeer uw keuze met ENTER.
Verlichting auto is vergrendeld
Menu sluiten: Als u de auto met de afstandsbediening ver-
– Houd de knop EXIT (C) ongeveer één se- grendelt, kunt u de richtingaanwijzers laten
conde ingedrukt. knipperen. De opties Aan/Uit zijn mogelijk.

66
02 Instrumenten, schakelaars en bediening

Persoonlijke instellingen

Automatische vergrendeling – portieren Approach-verlichting


Het is mogelijk de portieren en het kofferdek- U kunt de tijd aangegeven die de verlichting
sel automatisch te vergrendelen bij snelheden moet branden bij een druk op de knop voor 02
hoger dan 7 km/h. U hebt de keuze uit de op- Approach-verlichting op de afstandsbedie-
ties Aan/Uit. Door tweemaal aan de ope- ning. U kunt de volgende opties selecteren:
ningshandgreep te trekken kunt u de portieren 30/60/90 seconden.
van de binnenzijde ontgrendelen en openen.
Follow-Me-Home-verlichting
Portieren ontgrendelen U kunt de tijd aangeven dat de verlichting van
Er bestaan twee opties voor het ontgrendelen: de auto moet branden, als u de linker stuur-
hendel naar achteren trekt na het uitnemen
• Alle portieren – beide portieren en het van de contactsleutel. U kunt de volgende op-
kofferdeksel ontgrendelen met één druk op
ties selecteren: 30/60/90 seconden.
de afstandsbediening.
• Bestuurdersportier eerst, dan de overige Informatie
portieren – het bestuurdersportier ontgren- • Het VIN (Vehicle Identification Number) is
delen met één druk op de afstandsbedie- het unieke identificatienummer van de auto.
ning. Als u nog een keer drukt, worden alle • Aantal sleutels. Hier wordt het aantal sleu-
portieren alsmede het kofferdeksel ont- tels weergegeven dat voor de auto geregis-
grendeld. treerd is.
Op afstand openen (optie op bepaalde
markten)
• Alle portieren – alle portieren worden tege-
lijkertijd ontgrendeld.
• Portieren aan één kant – voor- en achter-
portier aan dezelfde kant worden tegelijker-
tijd ontgrendeld.
• Beide voorportieren – beide voorportieren
worden tegelijkertijd ontgrendeld.
• Eén voorportier – een van de voorportie-
ren (naar keuze) kan apart worden ontgren-
deld.

67
Algemene informatie over de
klimaatregeling .........................................................................................70
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C..............................72
Elektronische klimaatregeling, ECC (optie) ............................................... 74
Luchtverdeling...........................................................................................77
Standverwarming op brandstof
(optie) ........................................................................................................ 78

68
KLIMAATREGELING

03
03 Klimaatregeling

Algemene informatie over de klimaatregeling

Airconditioning versen van koudemiddel alleen R134a. Laat Blaasmonden in dashboard


dergelijke werkzaamheden over aan een er-
De klimaatregeling koelt of verwarmt de lucht
kende Volvo-werkplaats.
in de passagiersruimte en ontdoet deze van
vocht. De auto is voorzien van een handmati- Interieurfilter
ge klimaatregeling met airconditioning (A/C ) Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
of een automatische klimaatregeling (ECC). wordt gereinigd door een filter. U moet het fil-
03 ter regelmatig vervangen. Raadpleeg het On-
N.B. derhoudsprogramma van Volvo voor het aan-
U kunt de airconditioning uitschakelen. bevolen vervangingsinterval. In zeer sterk ver-
Voor optimale luchtkwaliteit in de passa- ontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk
giersruimte en om te voorkomen dat de rui- vaker vervangen.
ten beslaan, moet u de airconditioning
echter altijd aan laten staan. N.B.

Beslagen ruiten Er bestaan twee verschillende soorten inte-


rieurfilters. Let erop dat u het juiste filter
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om aanbrengt.
te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een A. Open
normaal poetsmiddel voor glaswerk. Display
B. Dicht
Sneeuw en ijs Er zit een display boven het klimaatregelings-
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de paneel. Hier worden de door u ingevoerde kli- C. Luchtstroom naar links of rechts
klimaatregeling (de opening tussen de motor- maatinstellingen weergegeven.
D. Luchtstroom omhoog of omlaag
kap en de voorruit). Persoonlijke instellingen
Richt de buitenste blaasmonden op de voor-
Storingen opsporen en verhelpen U kunt twee functies van het klimaatregelings- ste zijruiten om ze te ontwasemen.
Laat controle- en reparatiewerkzaamheden systeem naar wens instellen:
Bij koud weer: Sluit de middelste blaasmon-
aan de klimaatregeling alleen uitvoeren door • De ventilatorsnelheid in de stand AUTO den om de temperatuur in de auto zo comfor-
een erkende Volvo-werkplaats. (geldt alleen voor auto’s met ECC). tabel mogelijk te houden en de zijruiten opti-
Koudemiddel • De door de timer geregelde recirculatie van maal te ontwasemen.
de lucht in de passagiersruimte.
De airconditioning maakt gebruik van het kou-
demiddel R134a. Het bevat geen chloor, Zie pagina 66 voor meer informatie over het
waardoor het koudemiddel onschadelijk voor verrichten van instellingen.
de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/ver-

70
03 Klimaatregeling

Algemene informatie over de klimaatregeling

ECC (optie) Ventilatieopening in hoedenplank

Werkelijke temperatuur N.B.


De ingestelde temperatuur komt overeen met Blokkeer de ventilatieopeningen voor de
de gevoelstemperatuur op basis van de heer- bagageruimte in de hoedenplank niet met
sende omstandigheden in en rond de auto wat kledingstukken of andere voorwerpen.
de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, 03
de ingestraalde warmte enz. betreft. Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
Positie van de sensoren hoogte van de airconditioning een plasje wa-
• De zonnesensor zit boven op het dash- ter onder de auto ontstaan. Dit is volkomen
board.
normaal.
• De interieurtemperatuursensor zit achter
het bedieningspaneel van de
klimaatregeling.

N.B.
Dek de sensoren niet met kleding of andere
voorwerpen af.

Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van de airconditio-
ning moet u de zijruiten en een eventueel
schuifdak gesloten houden.

Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt de aircondi-
tioning tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur
kan dan korte tijd iets oplopen.

71
03 Klimaatregeling

Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C

Bedieningspaneel

03

1. Ventilator Functies 2. Recirculatie


2. Recirculatie 1. Ventilator De recirculatie houdt vieze
3. Ontwaseming Verhoog of verlaag de venti- lucht, uitlaatgassen en der-
latorsnelheid door aan de gelijke buiten. De lucht in de
4. Luchtverdeling
knop te draaien. passagiersruimte wordt dan
5. AC ON/OFF (Aan/Uit) gerecirculeerd. Er komt
6. Stoelverwarming linkerzijde Als u de knop linksom hebt geen lucht van buiten de
7. Stoelverwarming rechterzijde gedraaid en de ventilatorin- auto in wanneer deze functie
dicatie op het display ge- geactiveerd is. Bij gebruik van de recirculatie
8. Elektrische achterruit- en buitenspiegel- doofd is, zijn de ventilator en de airconditio-
verwarming (in combinatie met de airconditioning) wordt
ning uitgeschakeld. Het display geeft het ven- de lucht in de passagiersruimte bij warm weer
9. Temperatuur tilatorlampje en OFF weer. sneller afgekoeld. Als de lucht in de auto te
lang recirculeert, kan de binnenzijde van de
ruiten beslaan.

72
03 Klimaatregeling

Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C

Timer 4. Luchtverdeling – Laag verwarmingsniveau


Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de re- Door op de knoppen voor de Een tweede keer op de knop drukken – één
circulatiefunctie geselecteerd is) de kans op ijs, luchtverdeling te drukken, lampje brandt.
beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. kunt u de luchtstroom naar – Verwarming uit
Zie pagina 66 om deze functie in- of uit te scha- wens verdelen over de ruiten, Een derde keer op de knop drukken – geen
kelen. Wanneer u de ontwaseming (3) selec- de passagiersruimte en de van de lampjes brandt.
teert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. vloer. 8. Elektrische achterruit- en 03
3. Ontwaseming Een symbool op het display
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de boven het bedieningspaneel van de klimaatre-
Gebruik de elektrische ver-
voorruit en de zijruiten snel geling en een brandend lampje in de bijbeho-
warming om de achterruit en
ontwasemen en ontdooien. rende knop geven aan welke functie u hebt ge- de buitenspiegels snel te ont-
De ventilator draait dan op selecteerd. wasemen en te ontdooien.
hoge snelheid en stuurt lucht Zie de tabel op pagina 77. Met één druk op de knop
naar de ruiten. Het lampje in schakelt u de gelijktijdige ver-
5. A/C – Aan/Uit
de ontwasemingsknop warming van de achterruit en
brandt, wanneer de functie ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt de buitenspiegels in. Een brandend lampje in
ingeschakeld is. de knop geeft aan dat de functie actief is. De
Bij activering van de ontwasemingsfunctie automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt verwarming van de buitenspiegels wordt na ca.
vindt bovendien het volgende plaats om de
dan automatisch afgekoeld 6 minuten automatisch uitgeschakeld; die van
lucht in het interieur zo veel mogelijk van vocht de achterruit na ca. 12 minuten.
te ontdoen: en van vocht ontdaan.
OFF: De airconditioning staat 9. Temperatuur
• de airconditioning (A/C) wordt automatisch
uit. Met deze knop kunt u koele
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie of warme lucht selecteren
AC (5));
wordt automatisch ook de airconditioning inge- voor zowel de bestuurders-
• de recirculatie wordt automatisch uitge- schakeld (uit te schakelen met de knop AC). als de passagierszijde.
schakeld.
6 en 7. Elektrisch verwarmde
Bij het uitschakelen van de ontwaseming her-
vat de klimaatregeling de voorgaande instellin- voorstoelen
gen. (optie in bepaalde landen)
–Hoog verwarmingsniveau
Eenmaal op de knop druk-
ken – beide lampjes bran-
den.

73
03 Klimaatregeling

Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)

Bedieningspaneel

03

1. AUTO Functies geschakeld, wanneer u de functie AUTO acti-


2. Ventilator 1. AUTO veert. Op het display verschijnt
AUTOM. KLIMAAT.
3. Recirculatie/Interior Air Quality System Bij activering van de functie
4. Ontwaseming AUTO wordt de klimaatrege- 2. Ventilator
ling automatisch dusdanig U kunt de snelheid waarmee
5. Luchtverdeling
ingesteld dat de gewenste de ventilator draait verhogen
6. AC ON/ OFF (Aan/Uit) temperatuur wordt bereikt. of verlagen door aan de knop
7. Elektrische stoelverwarming, links De automatische functie re- te draaien. De ventilatorsnel-
8. Elektrische stoelverwarming, rechts gelt de verwarming, de air- heid wordt automatisch ge-
9. Elektrische achterruit- en buitenspiegel- conditioning, de ventilatorsnelheid, de recircu- regeld, als u AUTO selec-
verwarming latie en de luchtverdeling. Als u een of meer teert. De eerder ingestelde
10. Temperatuurknop handmatige functies selecteert, worden de ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd.
overige functies nog steeds automatisch gere-
geld. Alle handmatige instellingen worden uit-

74
03 Klimaatregeling

Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)

3. Interior Air Quality System (optie) Let erop dat:


N.B.
(dezelfde knop als de recir- • U de Air Quality Sensor het beste altijd
Als u de knop zo ver linksom draait dat de culatie) ingeschakeld moet laten staan.
ventilatorindicatie op het display uitgaat,
zijn de ventilator en de airconditioning uit- Het Interior Air Quality Sys- • Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
geschakeld. Het display geeft het ventila- tem bestaat uit een combifil- culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
torlampje en OFF weer. ter met een Air Quality Sen- de ruiten beslaan.
sor. Het combifilter ontdoet 03
• U de Air Quality Sensor moet uitschakelen,
3. Recirculatie de binnenkomende lucht van gassen en stof- als de ruiten beslaan.
Deze functie kan worden in- deeltjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes en • U beter ook de ontwaseming voor de voor-
geschakeld als u vieze lucht, verontreinigingen in de passagiersruimte. ruit, achterruit en zijruiten kunt inschakelen,
uitlaatgassen en dergelijke Wanneer de sensor een verhoogde concen- wanneer de ruiten beslaan.
buiten wilt houden. De lucht tratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten 4. Ontwaseming
in de passagiersruimte zodat de lucht in de passagiersruimte recircu- Met deze knop kunt u de
wordt dan gerecirculeerd. Er leert. Wanneer de Air Quality Sensor actief is, voorruit en de zijruiten snel
komt met andere woorden brandt het groene lampje (A) in de knop. ontwasemen en ontdooien.
geen lucht van buiten de auto in, wanneer De ventilator draait dan op
Air Quality Sensor activeren:
deze functie actief is. Als de lucht in de auto te hoge snelheid en stuurt
lang recirculeert, kan de binnenzijde van de – druk op AUTO (1) om de Air Quality Sen-
lucht naar de ruiten. Het
ruiten beslaan. sor te activeren (normale instelling).
lampje in de ontwasemings-
Of: knop brandt, wanneer de functie ingeschakeld
Timer
Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de re- – Selecteer een van de volgende drie func- is.
circulatiefunctie geselecteerd is), de kans op ties door verschillende malen op de recir- Bij activering van de ontwasemingsfunctie
ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwali- culatieknop te drukken. vindt bovendien het volgende plaats om de
teit. Zie pagina 66 voor het in- of uitschakelen • De Air Quality Sensor is actief – het lucht in het interieur zo veel mogelijk van vocht
van deze functie. lampje (A) brandt. te ontdoen:
• De recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig
N.B. • de airconditioning (A/C) wordt automatisch
is voor koeling bij warm weer) – geen van
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
de lampjes brandt.
Wanneer u de ontwaseming (4) selecteert, AC (5));
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. • De recirculatie is actief – het lampje (M)
• de recirculatie wordt automatisch uitge-
brandt.
schakeld.

75
03 Klimaatregeling

Elektronische klimaatregeling, ECC (optie)

Bij het uitschakelen van de ontwaseming her- 7 en 8. Elektrisch verwarmde 10. Temperatuurknop
vat de klimaatregeling de voorgaande instel- voorstoelen Met deze knop kunt u de
lingen. (optie in bepaalde landen) temperatuur aan de bestuur-
5. Luchtverdeling ders- en passagierszijde on-
Doe het volgende om de
afhankelijk van elkaar wor-
Door op de knoppen voor de voorstoel te verwarmen:
den instellen.
luchtverdeling te drukken,
03 –Hoog verwarmingsniveau
kunt u de luchtstroom naar Met een druk op de knop,
Eenmaal op de knop druk-
wens verdelen over de rui- ken – beide lampjes bran- activeert u slechts één zijde geactiveerd.
ten, de passagiersruimte en den. Wanneer u de knop nogmaals indrukt, acti-
de vloer. veert u de andere zijde. Bij een derde keer in-
– Laag verwarmingsniveau
drukken zijn beide zijden weer geactiveerd.
Een symbool op het display boven het bedie- Een tweede keer op de knop drukken –
ningspaneel van de klimaatregeling en een één lampje brandt. Het lampje in de knop en het display boven
brandend lampje in de bijbehorende knop ge- – Verwarming uit het klimaatregelingspaneel geven aan welke
ven aan welke functie u hebt geselecteerd. Een derde keer op de knop drukken – zijde actief is.
Zie de tabel op pagina 77. geen van de lampjes brandt. Bij het starten van de motor wordt de laatst
9. Elektrische achterruit- en verrichte instelling hervat.
6. A/C – Aan/Uit (ON/OFF)
buitenspiegelverwarming
ON: De airconditioning staat
Gebruik de elektrische ver- N.B.
aan. De airconditioning
warming om de achterruit en
wordt automatisch gere- Let erop dat de passagiersruimte niet snel-
de buitenspiegels snel te ler warm of koud wordt, wanneer u een ho-
geld. De binnenkomende
ontwasemen en te ont- ger of lagere temperatuur kiest dan de
lucht wordt dan automa-
dooien. gewenste.
tisch afgekoeld en van vocht
ontdaan. Met één druk op de knop
schakelt u de gelijktijdige verwarming van de
OFF: De airconditioning staat uit.
achterruit en de buitenspiegels in. Een bran-
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie dend lampje in de knop geeft aan dat de func-
wordt automatisch ook de airconditioning in- tie actief is. De verwarming van de buitenspie-
geschakeld (uit te schakelen met de knop AC). gels wordt na ca. 6 minuten automatisch uit-
geschakeld; die van de achterruit na ca.
12 minuten.

76
03 Klimaatregeling

Luchtverdeling

Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing:


Lucht naar de ruiten. Er Om snel te ontdooien Lucht naar de vloer en de Om een comfortabel
komt een bepaalde en te ontwasemen. ruiten. Er komt een klimaat en een goede
hoeveelheid lucht uit de bepaalde hoeveelheid ontwaseming te
blaasmonden. De lucht lucht uit de blaasmonden verkrijgen bij koud weer. 03
wordt niet gerecirculeerd. in het dashboard.
De airconditioning is altijd
ingeschakeld.
Lucht naar de voorruit en Om wasem en Lucht naar de vloer en uit Bij zonnig weer en
de zijruiten. Er komt een ijsvorming bij koud en de blaasmonden in het matige buitentempera-
bepaalde hoeveelheid lucht vochtig weer te dashboard. turen.
uit de blaasmonden. voorkomen (niet voor
lage ventilator-
snelheid).

Luchtstroom naar de ruiten Om een comfortabel Lucht naar de vloer. Er Om warme lucht naar
en uit de blaasmonden van klimaat te verkrijgen bij komt een bepaalde de voeten te sturen.
het dashboard. warm en droog weer. hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden in het
dashboard en op de
ruiten.

Luchtstroom op hoofd- en Om een efficiënte Luchtstroom naar de Om koele lucht naar de


borsthoogte uit de blaas- koeling te verkrijgen bij ruiten, uit de blaasmonden voeten te sturen of
monden in het dashboard. warm weer. in het dashboard en naar warme lucht naar de
de vloer. rest van het lichaam bij
koud weer of bij warm
en droog weer.

77
03 Klimaatregeling

Standverwarming op brandstof (optie)

Algemene informatie over Verwarming inschakelen


WAARSCHUWING
verwarmingen
Schakel voor het tanken de standverwar-
U kunt de standverwarming meteen inschake- ming op brandstof uit. Gemorste brandstof
len of twee verschillende uitschakeltijden in- kan ontvlammen.
stellen met TIMER AM en TIMER PM. Onder Controleer op het informatiedisplay of de
de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan verwarming uit is. Als de standverwarming
03
waarop de auto op de gewenste temperatuur werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op
is. De elektronica van de auto rekent aan de het informatiedisplay.
hand van de buitentemperatuur zelf uit wan-
neer de verwarming moet worden uitgescha-
keld. Bij een buitentemperatuur hoger dan
25 °C wordt de verwarming niet geactiveerd.
Bij temperaturen van –10 °C en lager is de
maximale bedrijfstijd van de standverwarming
60 minuten.
– Geef het tijdstip aan waarop u de auto wilt
Op een helling parkeren gebruiken. Druk op RESET (C) om de uren
Wanneer u de auto op een steile helling par- en minuten in te stellen.
keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant – Houd de knop RESET (C) ingedrukt, tot-
van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de stand- dat de timer is geactiveerd.
verwarming altijd voldoende brandstof.
Standverwarming meteen inschakelen
WAARSCHUWING – Gebruik het duimwiel (B) om
naar DIRECTE START te gaan.
Bij gebruik van de standverwarming op Waarschuwingssticker op tankvulklep.
benzine of dieselolie moet de auto in de bui- – Druk op de knop RESET (C) om een van
tenlucht staan. de opties AAN of UIT te selecteren.
– Selecteer AAN. De verwarming zal
60 minuten lang blijven werken. De interi-
eurverwarming gaat van start, zodra de
koelvloeistof in de motor een temperatuur
van 30 ºC heeft bereikt.

78
03 Klimaatregeling

Standverwarming op brandstof (optie)

Standverwarming meteen uitscha- TIMER AM en PM instellen bij het verlaten van de auto de sleutel uit het
kelen Om veiligheidsredenen kunt u uitsluitend tij- contact neemt.
– Gebruik het duimwiel (B) om den voor het komende etmaal programmeren Klok/timer
naar DIRECTE START te gaan. en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
Als u na het instellen van de timer(s) van de
– Druk op de knop RESET (C) om een van – Ga met het duimwiel naar TIMER. verwarming de klok van de auto bijstelt, wor-
de opties AAN of UIT te selecteren. den alle timerinstellingen geannuleerd.
– Druk kort op de knop RESET zodat de 03
– Kies voor UIT. uuraanduiding gaat knipperen. Hulpverwarming (diesel)
– Gebruik het duimwiel om het gewenste (bepaalde landen)
N.B. tijdstip in uren aan te geven.
Het is mogelijk de motor starten en weg te – Druk kort op de knop RESET, zodat de Bij koud weer kan hulpverwarming nodig zijn
rijden, terwijl de standverwarming nog aan- minuutaanduiding gaat knipperen. om de passagiersruimte voldoende te verwar-
staat. men.
– Gebruik het duimwiel om het gewenste
tijdstip in minuten aan te geven. De hulpverwarming wordt automatisch inge-
Accu en brandstof schakeld wanneer er extra warmte nodig is als
– Druk kort op de knop RESET om de
Als de accu onvoldoende opgeladen is of als instelling te bevestigen. de motor loopt. Deze wordt automatisch uit-
het brandstofpeil te laag is, wordt de stand- geschakeld wanneer het voldoende warm is of
– Druk op de knop RESET om de timer te
verwarming automatisch uitgeschakeld. Er activeren. Wanneer u TIMER AM hebt in- wanneer de motor wordt uitgezet.
verschijnt dan een melding op het informatie- gesteld, kunt u een tweede uitschakeltijd
display. Bevestig deze melding door op de programmeren onder TIMER PM door aan
knop READ (A) te drukken. het duimwiel te draaien. U stelt de andere
uitschakeltijd op dezelfde manier in als bij
BELANGRIJK TIMER AM.

Herhaaldelijk gebruik van de standverwar- Displaymelding


ming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de Wanneer u de instellingen voor TIMER AM,
accu uitgeput raakt en startproblemen ople-
veren. Bij regelmatig gebruik van de stand- TIMER PM en Directe start activeert, gaat het
verwarming moet u even lang in de auto informatielampje op het instrumentenpaneel
rijden als de verwarming aanstond. Dit om branden. Op het informatiedisplay verschijnt
te zorgen dat de dynamo evenveel energie bovendien een verklarende tekst. Het display
kan bijladen als de verwarming verbruikt. geeft ook aan welke timer actief is, wanneer u

79
Voorstoelen ...............................................................................................82
Interieurverlichting.....................................................................................84
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte....................................................................................... 86
Achterbank................................................................................................88
Bagageruimte............................................................................................90

80
INTERIEUR

04
04 Interieur

Voorstoelen

Zithouding 5. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de – Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achte-
knop draaien. ren.
6. Hendel voor elektrisch bedienbare stoe- – Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
len (optie).
– Trek de pallen aan de achterzijde van de
WAARSCHUWING rugleuning tijdens het omklappen naar vo-
ren.
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rij- – Duw de stoel zo ver naar voren dat de
den. hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
Controleer of de stoel in zijn stand vergren-
deld staat. Vloermatten (optie)
04
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de
Rugleuning voorstoel omklappen
auto vervaardigd zijn.
(optie)
WAARSCHUWING
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders-
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen stoel goed in de bevestigingsklemmen op
worden ingesteld voor een optimale zit- en de vloer vastzit om te voorkomen dat de
rijhouding. mat kan gaan glijden en achter of onder de
1. Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen pedalen blijft haken.
om de juiste afstand tot het stuurwiel en
de pedalen in te stellen. Controleer of de
stoel na het afstellen in de nieuwe stand
geblokkeerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten, om-
hoog-/omlaagpompen (optie passa-
gierszijde).
3. Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/om-
laagpompen (optie passagierszijde). De rugleuning van de passagiersstoel kan
4. Lendensteun wijzigen 1, aan de knop worden omgeklapt om ruimte te maken voor
draaien (optie passagierszijde). lange lading.
1
Geldt ook voor elektrisch bedienbare stoelen.

82
04 Interieur

Voorstoelen

Elektrisch bedienbare voorstoel het contact uit te schakelen en enige tijd te het loslaten van de knop wordt de instelling
(optie) wachten voordat u de stoel opnieuw probeert van de stoel onmiddellijk beëindigd.
te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie
van de stoel tegelijk activeren. Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
Geheugenfunctie kunt u op een willekeurige knop drukken om
de stoel tot stilstand te brengen.

WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Laat kinderen niet met
de knoppen spelen. 04
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen tijdens het verstel-
len.
Zorg er tevens voor dat geen van de passa-
giers op de achterbank bekneld kan raken.

Tot enige tijd nadat u het portier met de af- Geheugen van transpondersleutel
standsbediening hebt ontgrendeld blijft het De instellingen van de bestuurdersstoel wor-
mogelijk de stoel te verstellen ook al steekt er den vastgelegd, wanneer u de auto met de
geen sleutel in het contactslot. Het is altijd Knoppen voor geheugenfunctie transpondersleutel vergrendelt. Een volgende
mogelijk de stoel te verstellen, wanneer de keer dat u de auto met dezelfde transponder-
contactsleutel in stand I of II staat. Instelling vastleggen sleutel ontgrendelt, neemt de bestuurders-
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag – Verstel de stoel. stoel bij het openen van het bestuurderspor-
2. Stoel vooruit/achteruit – Houd knop M ingedrukt, terwijl u knop 1, 2 tier de positie in die bij de vastgelegde instel-
of 3 indrukt. lingen hoort.
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning Stoel in vastgelegde stand zetten N.B.
Er wordt een beveiliging tegen overbelasting Houd een van de geheugenknoppen 1 – 3 in-
geactiveerd, als een van de stoelen wordt ge- Het sleutelgeheugen werkt onafhankelijk
gedrukt, totdat de stoel tot stilstand komt. Bij van de geheugenfunctie van de stoel.
blokkeerd. Wanneer dit het geval is, dient u

83
04 Interieur

Interieurverlichting

Leeslampjes voorin en Automatische verlichting


interieurverlichting De interieurverlichting wordt automatisch in-
en uitgeschakeld wanneer de knop (2) in de
neutrale stand staat.
De interieurverlichting wordt ingeschakeld en
blijft 30 seconden lang branden, als:
• u de auto van de buitenzijde met de sleutel
of afstandsbediening ontgrendelt
• u de motor hebt afgezet en de contactsleu-
04 tel naar stand 0 hebt gedraaid
De interieurverlichting dooft, wanneer:
• u de motor start
• u de auto vanaf de buitenzijde met de
Leeslampjes achterin sleutel of afstandsbediening vergrendelt
Interieurverlichting voorin en leeslampjes De interieurverlichting gaat aan en blijft
4. Leeslampje linksachter, aan/uit 5 minuten lang branden, als een van de portie-
1. Leeslampje linksvoor, aan/uit 5. Leeslampje rechtsachter, aan/uit ren openstaat.
2. Interieurverlichting voor- en achterin De leeslampjes zijn te activeren met het con-
De interieurverlichting kan binnen 30 minuten
3. Leeslampje rechtsvoor, aan/uit tactslot in stand I of II en wanneer de motor
nadat u de contactsleutel naar stand 0 hebt
Met de knop (2) kunt u drie verlichtingsstan- loopt. De lampjes kunnen ook tot 30 minuten
gedraaid in- of uitgeschakeld worden door op
den selecteren voor de interieurverlichting: na het afzetten van de motor of na het openen
de knop (2) te drukken. De verlichting blijft
• Uit (0) – rechterkant ingedrukt, automati- of sluiten van een portier worden ingescha-
vervolgens 5 minuten lang branden, tenzij u
sche interieurverlichting uitgeschakeld. keld.
deze eerder uitschakelt.
• Neutrale stand – interieurverlichting gaat
branden bij het openen van een portier en
dooft weer bij het sluiten ervan. De dim-
functie is actief.
• Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlich-
ting brandt.

84
04 Interieur

Interieurverlichting

Make-upspiegel1

04

Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u


het klepje optilt.

1 Optie op bepaalde markten.

85
04 Interieur

Opbergmogelijkheden in passagiersruimte

04

86
04 Interieur

Opbergmogelijkheden in passagiersruimte

Opbergmogelijkheden Dashboardkastje
1. Opbergvak (ook aan de voorkant van de
zittingen van de voorstoelen)
2. Vak in portierpaneel
3. Parkeerkaarthouder
4. Kledinghaak (alleen voor de lichtere kle-
dingstukken)
5. Dashboardkastje
6. Afvalbak (accessoire)
7. Opbergvak (bijvoorbeeld voor cd’s) en 04
bekerhouders1
8. Flessenhouder (optie)
9. Opbergvakken en bekerhouders

BELANGRIJK 1. Ontgrendelen
2. Vergrendelen
Het afvalbakje (6) mag niet worden beves-
tigd, als er een handset aan de rechterkant Hier kunt u het instructieboekje en kaarten op-
van de middenconsole bevestigd is. bergen. Er zijn ook houders voor munten, pen-
nen en tankkaarten. Het dashboardkastje kan
handmatig worden vergrendeld met behulp
WAARSCHUWING van het afneembare sleutelblad in de af-
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware standsbediening. Zie pagina 96 voor meer in-
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken formatie over de sleutel.
om te voorkomen dat ze verwondingen ver-
oorzaken bij een krachtige remmanoeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd vast
met een van de veiligheidsgordels of een
bagageband.
1 Opbergvak op bepaalde markten

87
04 Interieur

Achterbank

Hoofdsteunen achterbank Ruggedeelte achterbank omklappen


De ruggedeelten van de achterbank kunnen,
allebei of ieder apart, worden omgeklapt om
lange voorwerpen gemakkelijker te kunnen
vervoeren. Om te voorkomen dat de veilig-
heidsgordels beschadigd raken of vastge-
klemd worden bij het omklappen of rechtop
zetten van de ruggedeelten, kunt u ze aan de
haak van de handgreep hangen.

04 N.B.
Bij het omklappen van de achterbank moet
u het kapje op de 12V-aansluiting verwijde-
ren en in het dashboardkastje leggen om te
voorkomen dat het kapje een afdruk in de
bekleding achterlaat.
Alle hoofdsteunen van de achterbank kunt u in
de hoogte afstellen op de lengte van de pas- BELANGRIJK – Hang de veiligheidsgordel op voordat u de
sagier. Zorg dat de bovenkant van de hoofd- ruggedeelten omklapt of rechtop zet.
steun halverwege de achterkant van het hoofd De hoofdsteunen kunnen beschadigd ra-
ken, als u ze voor het inladen niet verwijdert. – Til de achterkant van het zitgedeelte (1) op
komt te zitten. Trek de hoofdsteun zo ver om- om de zitgedeelten naar voren te klappen.
Ook de middelste hoofdsteun moet bij het
hoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager vervoer van zware lading verwijderd wor-
wilt zetten, moet u de pal achter de rechter den.
poot indrukken terwijl u de hoofdsteun om-
laagduwt. Om de hoofdsteun te verwijderen
moet u ook de pal achter de rechter poot in-
drukken en de hoofdsteun omhoog lostrek-
ken.

88
04 Interieur

Achterbank

Flessenhouder (optie)

N.B.
De rode markering mag niet langer zicht-
baar zijn, wanneer het ruggedeelte weer
rechtop staat. Het ruggedeelte staat niet
geblokkeerd, als de rode markering wel
zichtbaar is.

WAARSCHUWING
04
Vergeet niet de gordel weer te verwijderen
nadat u de ruggedeelten rechtop hebt
gezet.

Rugleuning omklappen Er zit een flessenhouder achter in de midden-


console om de grotere flessen in te zetten.
– Trek de pal naar voren toe omhoog (2) om
het ruggedeelte te ontgrendelen. Een rode
markering bij de pal geeft aan dat het
ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat.
– Klap de ruggedeelten (3) half om en ver-
wijder de hoofdsteunen op de beide bui-
tenste zitplaatsen. U verwijdert de
hoofdsteun op de middelste zitplaats al-
leen om een geheel vlakke laadvloer te
krijgen.
– Plaats de hoofdsteunen in de kunststof
hulzen onder aan de omgeklapte
zitgedeelten (4).

89
04 Interieur

Bagageruimte

Verankeringsogen Elektrische aansluiting in bagage- Houder voor boodschappentassen


ruimte (optie) (optie)

04

De verankeringsogen in de bagageruimte ge-


bruikt u om bagagebanden of een bagagenet Open het klepje bij de elektrische aansluiting De houder voor boodschappentassen houdt
aan vast te zetten. te komen. De aansluiting werkt onafhankelijk tassen op hun plek en voorkomt dat ze omval-
van de stand van het contactslot. Als bij het len en hun inhoud over de bagageruimte ver-
uitschakelen van het contact blijkt dat de spreiden.
stroomsterkte die via de aansluiting wordt af-
– Open het luik in de bagageruimte.
genomen hoger is dan 0,1 A, verschijnt er een
waarschuwing op het display. Let erop dat u – Span de boodschappentassen vast met
de elektrische aansluiting niet mag gebruiken de bagageband.
wanneer het contactslot is uitgeschakeld. De
accu kan dan namelijk uitgeput raken.

90
04 Interieur

04

91
Afstandsbediening met sleutelblad........................................................... 94
Keyless Drive (optie).................................................................................. 98
Vergrendelen en ontgrendelen ................................................................ 101
Kinderslot ................................................................................................ 104
Alarm (optie) ............................................................................................ 105

92
SLOTEN EN ALARM

05
05 Sloten en alarm

Afstandsbediening met sleutelblad

Afstandsbediening de juiste manier heeft plaatsgevonden (zie Functies afstandsbediening


pagina 66).
Bij de auto worden twee afstandsbedieningen
geleverd. Deze doen tevens dienst als con- Zoekgeraakte afstandsbediening
tactsleutel. De afstandsbedieningen bevatten Als een van de afstandsbedieningen zoek-
afneembare metalen sleutelbladen voor het raakt, moet u de resterende afstandsbedienin-
mechanisch vergrendelen/ontgrendelen van gen samen met de auto naar een erkende
het bestuurdersportier en het dashboardkast- Volvo-werkplaats brengen. Ter voorkoming
je. van diefstal moet de code van de zoekgeraak-
De unieke code van de sleutels is bekend bij te afstandsbediening uit het systeem worden
de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook gewist.
nieuwe sleutels kunnen worden besteld. Elektronische startblokkering
Er kunnen maximaal zes afstandsbedienin- De afstandsbedieningen zijn voorzien van ge-
gen/sleutels voor één en dezelfde auto wor- codeerde chips. De code moet overeenkomen
den geprogrammeerd en gebruikt. met die van de lezer (ontvanger) in het con-
05
tactslot. U kunt de auto alleen starten wanneer 1. Vergrendelen — Alle portieren en het kof-
Knippersignalen bij vergrendelen/ u een afstandsbediening met de juiste code ferdeksel vergrendelen. Wanneer u de
ontgrendelen gebruikt. knop lang ingedrukt houdt, worden tevens
Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt de zijruiten en een eventueel schuifdak
met de afstandsbediening of het gesloten.
Keyless Drive-systeem, lichten de richtin- 2. Ontgrendelen — Alle portieren en het
gaanwijzers van de auto tweemaal op om aan kofferdeksel ontgrendelen.
te geven dat de auto op de juiste manier ver- 3. Approach-verlichting — Doe het volgen-
grendeld/ontgrendeld is. Bij het vergrendelen de, wanneer u op de auto toeloopt:
gebeurt dit alleen als alle portieren na het slui- druk op de gele knop van de afstands-
ten correct zijn vergrendeld. bediening om de interieurverlichting, de
stadslichten vóór en de achterlichten, de
Onder de persoonlijke instellingen is het mo-
kentekenplaatverlichting en de verlich-
gelijk om de lichtsignalen via de richtingaan- ting in de buitenspiegels (optie) in te
wijzers uit te schakelen. U krijgt dan niet lan- schakelen. De verlichting schakelt na
ger een bevestiging dat de vergrendeling op 30, 60 of 90 seconden automatisch uit.

94
05 Sloten en alarm

Afstandsbediening met sleutelblad

Zie pagina 67 voor het instellen van een Sleutelblad


passende inschakelduur.
Het afneembare sleutelblad is bedoeld voor
4. Kofferdeksel — wanneer u de knop een- als u de auto afgeeft voor een onder-
maal indrukt, ontgrendelt u alleen het houdsbeurt of als u hem laat parkeren bij een
kofferdeksel. hotel of iets dergelijks. U geeft de afstandsbe-
diening af zonder het afneembare sleutelblad,
N.B. dat u bij u houdt.
Bij gebruik van deze knop gaat het kof- Met het afneembare sleutelblad van de af-
ferdeksel niet open.
standsbediening kan de toegang tot het dash-
boardkastje en de bagageruimte worden ge-
5. Paniekfunctie — U kunt de paniekfunctie blokkeerd 1. Dat betekent dat de afstandsbe-
gebruiken om in noodgevallen de aan-
diening uitsluitend de portieren kan openen en
dacht van anderen te trekken. Als u de
dat er met de auto kan worden gereden.
rode knop ten minste drie seconden
lang indrukt of tweemaal achtereen bin-
nen drie seconden indrukt, worden de N.B. 05
richtingaanwijzers, de interieurverlich- Met het afneembare sleutelblad van de af- Sleutelblad verwijderen
ting en de claxon geactiveerd. U kunt standsbediening kan het bestuurdersportier Haal het sleutelblad als volgt uit de afstands-
deze functie met dezelfde knop weer ook worden geopend (zonder dat de cen- bediening:
uitschakelen, als de functie minimaal trale vergrendeling wordt geactiveerd), – Duw de veerbelaste pal (1) opzij, terwijl u
5 seconden actief geweest is. Als u niets maar het alarm gaat dan af en moet met de het sleutelblad (2) recht naar achteren
doet, wordt de functie na 30 seconden afstandsbediening worden uitgeschakeld. trekt.
automatisch uitgeschakeld. Zie pagina 106.
Sleutelblad aanbrengen
BELANGRIJK Wees voorzichtig wanneer u het sleutelblad in
de afstandsbediening terugplaatst.
Het smalle gedeelte van de afstandsbedie-
ning is extra gevoelig omdat zich daar de – Houd de afstandsbediening met de punti-
chip bevindt. U kunt de auto niet starten, als ge kant omlaag en laat het sleutelblad in
de chip beschadigd is. de groef vallen.
– Druk lichtjes op het sleutelblad om het in
positie te blokkeren. U hoort daarbij een
1 Alleen bepaalde markten klik.

95
05 Sloten en alarm

Afstandsbediening met sleutelblad

Sleutelblad

05

1. Vergrendelpunten voor afstandsbediening, Zie pagina 102 voor informatie over de norma-
zonder Private Locking geactiveerd. le manier van vergrendelen van het dash-
2. Vergrendelpunten voor afstandsbedie- boardkastje.
ning, met Private Locking geactiveerd.
Private Locking1
Private Locking: Draai het sleutelblad
180 graden rechtsom. Daarna kan het kof-
ferdeksel evenmin worden geopend vanaf de
transpondersleutel (er verschijnt een melding
op het informatiedisplay).

1 Bepaalde markten

96
05 Sloten en alarm

Afstandsbediening met sleutelblad

Batterij in afstandsbediening bijna Batterij in afstandsbediening – Werk de batterij los (2) en vervang deze.
leeg Kom niet met uw vingers aan de polen van
de batterij of de contactvlakken.
Wanneer de batterij bijna leeg is zodat de af-
– Plaats de afdekking terug en schroef deze
standsbediening niet langer optimaal functio-
vast.
neert, begint het informatiesymbool te bran-
den en verschijnt de melding EXTERNE – Duw het sleutelblad weer op zijn plaats.
ACCU LAGE SPANNING op het display. Zorg dat de oude batterij op milieuvriendelijke
wijze wordt afgevoerd.

05
vervangen

Als de sloten niet meer op de gebruikelijke af-


stand reageren op signalen van de afstands-
bediening, moet u de batterij vervangen (type
CR 2032, 3 V).
– Trek het sleutelblad naar buiten.
– Leg de afstandsbediening met de knop-
pen omlaag neer en draai het boutje (1)
met een kleine schroevendraaier los.
– Verwijder de afdekking.
– Let erop hoe de plus- en minpolen aan de
binnenkant van de afdekking zitten.

97
05 Sloten en alarm

Keyless Drive (optie)

Vergrendelings- en startsysteem
zonder sleutel

05

Met het Keyless Drive-systeem kunt u zonder De twee afstandsbedieningen van de auto on- Dit betekent dat u de afstandsbediening bij u
een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, dersteunen de Keyless-functie. U kunt er meer moet dragen om een portier te openen. Wan-
starten en vergrendelen. U hoeft de afstands- bijbestellen. Het systeem kan tot zes af- neer u aan de ene kant van de auto staat, is
bediening alleen in een binnenzak of tas bij u standsbedieningen met Keyless-functie han- het niet mogelijk om met de afstandsbedie-
te dragen. teren. ning een portier aan de andere kant te ope-
nen.
Het systeem maakt het eenvoudiger om de
auto te openen wanneer u bijvoorbeeld met Afstandsbediening binnen een straal De grijs gearceerde gebieden op de afbeel-
boodschappentassen in de ene hand en uw van 1,5 m rond de auto ding geven het dekkingsgebied van de systee-
kind aan de andere hand staat. U hoeft dan Om een portier of het kofferdeksel te kunnen mantennes aan.
niet langer de afstandsbediening erbij te ne- openen moet een afstandsbediening zich bin-
nen een straal van maximaal 1,5 m rond de Als iemand bij het verlaten van de auto een af-
men of op te zoeken.
portierhandgrepen of het kofferdeksel bevin- standsbediening met Keyless-functie mee-
den. neemt, verschijnt er een waarschuwingsmel-

98
05 Sloten en alarm

Keyless Drive (optie)

ding op het informatiedisplay en klinkt er een Storingen in de functie van de afstands-


geluidssignaal. De waarschuwingsmelding bediening
verdwijnt, wanneer de afstandsbediening De Keyless-functie kan verstoord worden
weer in de auto wordt gelegd of wanneer u de door elektromagnetische afschermingen en
startknop naar stand 0 hebt gedraaid. De magnetische velden. Doe het volgende om dit
waarschuwing wordt alleen gegeven, als de te voorkomen: leg de afstandsbediening bij-
startknop in stand I of II staat nadat er een voorbeeld niet dicht bij een mobiele telefoon,
portier geopend of gesloten werd. metalen voorwerpen of in een metalen atta-
Wanneer de afstandsbediening weer in de chékoffer.
auto is gelegd, verdwijnen de waarschuwings- Als er desondanks toch storingen optreden,
melding en het geluidssignaal nadat een van moet u de afstandsbediening en het sleutel-
de volgende handelingen is uitgevoerd: blad op de gebruikelijke manier gebruiken (zie
• een deur is geopend of gesloten pagina 94).
• de startknop is naar stand 0 gedraaid Ontgrendelen
05
• de knop READ is ingedrukt Wanneer de afstandsbediening zich binnen
het dekkingsgebied van de systeemantennes Ontgrendelen met sleutelblad
Nooit een afstandsbediening in de auto bevindt: Het bestuurdersportier kunt u als volgt openen
achterlaten (zonder de centrale vergrendeling te active-
– Open de portieren door aan de portier-
Als u een afstandsbediening met Keyless- ren):
handgrepen te trekken.
functie in de auto laat liggen, wordt de af-
– Open het kofferdeksel door de openings- – werk de kunststof afdekking van de hand-
standsbediening bij het vergrendelen van de greep voorzichtig los door het sleutelblad
knop op het kofferdeksel onderhands in te
auto gepassiveerd. Onbevoegden kunnen het in de opening aan de onderkant van de
drukken en het kofferdeksel op te tillen.
portier er dan niet meer mee openen. afdekking te steken.
Als de Keyless-functie van de afstandsbedie-
Als er echter ingebroken wordt en iemand de ning om wat voor reden dan ook niet werkt, – ontgrendel het portier met het sleutelblad.
afstandsbediening in de auto vindt, kan deze kunt u de auto ontgrendelen met de ontgren-
worden geactiveerd waarna deze opnieuw te delingsknop op de afstandsbediening (zie Elektrisch bedienbare stoel (optie) –
gebruiken is. Pas daarom goed op al uw af- pagina 94). geheugenfunctie van
standsbedieningen. afstandsbediening
Als meerdere personen met elk hun eigen af-
standsbediening met Keyless-functie in de

99
05 Sloten en alarm

Keyless Drive (optie)

auto stappen, neemt de bestuurdersstoel de


stand in die de persoon die als eerste een por-
tier opent heeft gekozen.
Vergrendelen
Vergrendel de portieren en het kofferdeksel
als volgt:
– Druk op de vergrendelingsknop op een
van de portierhandgrepen.
Alle portieren en het kofferdeksel moeten zijn
gesloten, voordat u op de vergrendelingsknop
drukt. Anders vindt er geen vergrendeling
plaats.
Bij het vergrendelen van de auto komen de
05 vergrendelingsknoppen aan de binnenkant
van de portieren omlaag.
Persoonlijke instellingen
U kunt de Keyless-functies naar wens afstel-
len (zie pagina 67).

100
05 Sloten en alarm

Vergrendelen en ontgrendelen

Auto van de buitenzijde vergrendelen/ N.B.


Wanneer deze functie actief is, kunt u vergren-
ontgrendelen delde portieren op een van de volgende twee
Ook als er nog een portier of het kofferdek- manieren openen:
sel openstaat is het mogelijk de auto te ver-
Ontgrendelen • trek tweemaal aan een van de openings-
grendelen1. Wanneer u het geopende
Met de ontgrendelingsknop op de afstandsbe- handgrepen.
portier of het kofferdeksel vervolgens sluit
diening kunt u de auto op twee verschillende bestaat het gevaar dat u zich buitensluit • druk op de ontgrendelingsknop bij de ope-
manieren ontgrendelen (afhankelijk van de met de sleutels nog in de auto. ningshandgreep.
persoonlijke instellingen, zie pagina 67): U kunt de functie activeren/deactiveren onder
1
Geldt voor bepaalde markten Persoonlijke instellingen (zie pagina 67).
• bij eenmaal indrukken worden beide portie-
ren en het kofferdeksel ontgrendeld. Kofferdeksel
• bij de eerste keer indrukken wordt het WAARSCHUWING
bestuurdersportier ontgrendeld en bij de
Let erop dat inzittenden in de auto kunnen Ontgrendelen
twee keer indrukken het passagiersportier
worden opgesloten, als u de auto van de Alleen kofferdeksel ontgrendelen:
alsmede het kofferdeksel. buitenzijde vergrendelt. De auto is dan na-
Vergrendelen melijk niet meer met een afstandsbediening – Druk op de knop van de afstandsbedie- 05
Met de afstandsbediening kunt u beide portie- in de auto te ontgrendelen. ning waarmee u het kofferdeksel ontgren-
ren en het kofferdeksel tegelijkertijd vergren- delt.
delen. De vergrendelingsknoppen op de por- Automatische hervergrendeling
tieren en de portierhandgrepen aan de bin- Als u geen van de portieren noch het kof- Vergrendelen
nenzijde zijn dan niet meer te bedienen. ferdeksel binnen twee minuten na ontgrende- Als het kofferdeksel openstaat bij het vergren-
ling opent, worden alle sloten automatisch delen van de portieren, blijft het kofferdeksel
De tankvulklep is niet meer te openen, wan-
weer vergrendeld (geldt niet bij vergrendeling ook na sluiting onvergrendeld staan. Vergren-
neer u de auto met de afstandsbediening ver-
van de binnenzijde). Deze functie beperkt de del met de afstandsbediening of van de bin-
grendeld hebt.
kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld nenzijde om alle portieren en het kofferdeksel
kunt laten staan. Zie pagina 106 voor auto’s te vergrendelen.
met alarmsysteem.
Automatische vergrendeling
Het is mogelijk om de portieren en het kof-
ferdeksel automatisch te laten vergrendelen
bij rijsnelheden hoger dan 7 km/h.

101
05 Sloten en alarm

Vergrendelen en ontgrendelen

Auto van de binnenzijde vergrendelen/ indrukt, sluiten ook alle zijruiten en een Dashboardkastje vergrendelen
ontgrendelen eventueel schuifdak.
Alle portieren zijn wel te vergrendelen met de
vergrendelingsknoppen.

Portieren openen
Als de portieren van de binnenzijde vergren-
deld zijn:
– Trek tweemaal aan de handgreep om de
portieren te ontgrendelen, waarna u ze
kunt openen.

05
U kunt het dashboardkastje alleen vergrende-
Met de vergrendelingsknop bij de portierhand- len/ontgrendelen met het afneembare sleutel-
greep kunt u de portieren en het kofferdeksel blad van de afstandsbediening.
tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen.
• Ontgrendel het dashboardkastje (1) door
de sleutel een kwartslag (90 graden) links-
Ontgrendelen om te draaien. Het sleutelgat staat verticaal
– Druk op het bovenste gedeelte van de wanneer het kastje ontgrendeld is.
vergrendelingsknop. Als u de knop lang • Vergrendel het dashboardkastje (2) door de
indrukt, worden ook alle zijruiten geopend. sleutel een kwartslag (90 graden) rechtsom
U kunt de portieren niet ontgrendelen door de te draaien. Het sleutelgat staat horizontaal
vergrendelingsknop omhoog te trekken. wanneer het kastje vergrendeld is.

Vergrendelen
– Druk op het onderste gedeelte van de
vergrendelingsknop. Als u de knop lang

102
05 Sloten en alarm

Vergrendelen en ontgrendelen

Safelock-functie Het lampje in de knop licht op en blijft bran-


den, totdat u de auto met de sleutel of de af-
Bij activering van de zogeheten Safelock-
standsbediening vergrendelt. Er verschijnt een
functie zijn de portieren niet meer van de bin-
melding op het display zolang de sleutel in het
nenzijde te openen, als ze eenmaal vergren-
contactslot steekt. De volgende keer dat u het
deld zijn. U activeert de functie met de af-
contact van de auto inschakelt, worden de
standsbediening. De Safelock-functie treedt
sensoren en de Safelock-functie weer
25 seconden na vergrendeling van de portie-
geactiveerd.
ren in werking.
Bij Safelock is de auto alleen met de afstands- WAARSCHUWING
bediening te ontgrendelen. De portieren zijn
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
tevens van de buitenzijde te openen met be- de Safelock-functie te deactiveren.
hulp van het sleutelblad.

05
1. Sensoren deactiveren en Safelock-functie
2. Geen functie
Safelock-functie en eventuele alarm-
sensoren tijdelijk deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt ver-
grendelen terwijl er iemand in de auto achter-
blijft, kunt u de Safelock-functie deactiveren.
– Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze naar stand II en vervolgens terug
naar stand I of 0.
– Druk op de knop (1).
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook
de bewegings- en niveausensoren buiten wer-
king (zie pagina 106).

103
05 Sloten en alarm

Kinderslot

Handbediend kinderslot op Elektrisch kinderslot op portieren en


achterportieren achterste zijruiten (optie)
Druk op de knop op het bestuurdersportier. Er
verschijnt een melding op het informatiedis-
play.
Kinderslot activeren:
– Draai de contactsleutel naar stand I of II.
– Druk op de knop. Het lampje in de knop
licht op om aan te geven dat de bedie-
ningsknoppen voor de achterste zijruiten
geblokkeerd en de achterportieren ver-
grendeld zijn.
Er verschijnt een melding op het informatiedis-
play, wanneer het kinderslot geactiveerd is.
05 Elektrisch kinderslot op achterportieren en ach-
terste zijruiten.
Handbediend kinderslot op linker achterportier. N.B.
Handmatig vergrendelen: De bedieningscilin- WAARSCHUWING Op auto’s met het elektrische kinderslot zit
ders van het kinderslot zitten achter op de geen handmatig kinderslot.
Houd de vergrendelingsknoppen altijd om-
korte kant van de achterportieren, zodat ze al- hoog tijdens het rijden. Bij ongelukken kun-
leen bereikbaar zijn wanneer de portieren nen hulpverleners dan snel in de auto Geactiveerd kinderslot
openstaan. Gebruik het sleutelblad om de be- komen. Zolang het kinderslot ingeschakeld
Een brandend lampje en een melding op het
dieningscilinder te verdraaien en zo het kin- is, kunnen de achterportieren niet van de
binnenzijde worden geopend. display geven aan dat het kinderslot geacti-
derslot in of uit te schakelen. veerd is. De portieren zijn vervolgens niet van
A. De portieren kunnen niet van de binnenzijde de binnenzijde te openen. De zijruiten zijn al-
worden geopend. leen nog te bedienen met de knoppen op het
B. De portieren kunnen van de binnenzijde bestuurdersportier.
worden geopend.

104
05 Sloten en alarm

Alarm (optie)

Alarmsysteem Alarmlampje op dashboard formatiedisplay. Neem in dat geval contact op


met een erkende Volvo-werkplaats.
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
N.B.
leerd.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
Het alarm gaat af, als: in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
• een portier, de motorkap of het kofferdek- kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
sel wordt geopend voorwaarden.
• het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd Alarmfunctie inschakelen
• er beweging in de passagiersruimte wordt – Druk op de vergrendelingsknop van de
waargenomen (als er een bewegingsmelder afstandsbediening. De richtingaanwijzers
aanwezig is) van de auto geven een lang lichtsignaal af
• de auto wordt opgetakeld of weggesleept ter bevestiging dat het alarm is ingescha-
(op auto’s met een niveausensor) keld en dat beide portieren zijn vergren-
05
deld.
• de accukabel wordt ontkoppeld Een lampje op het dashboard geeft de status
• iemand de sirene probeert los te koppelen van het alarmsysteem aan:
BELANGRIJK
• het lampje is uit – het alarm is uitgescha-
keld. De richtingaanwijzers van de auto geven
• het lampje knippert snel vanaf het moment een lang lichtsignaal af en het lampje op het
dashboard licht eenmaal op ter bevestiging
van uitschakelen van het alarm tot aan het
dat het alarm volledig ingeschakeld is.
moment van aanzetten van het contact –
het alarm is afgegaan.
• het lampje licht eenmaal per seconde op, Alarmfunctie uitschakelen
nadat de richtingaanwijzers van de auto – Druk op de ontgrendelingsknop van de
een lang lichtsignaal hebben afgegeven – afstandsbediening. De richtingaanwijzers
het alarm is ingeschakeld. van de auto geven twee korte lichtsignalen
Als er een storing in het alarmsysteem is op- af ter bevestiging dat het alarm is uitge-
getreden, verschijnt er een melding op het in- schakeld en dat beide portieren zijn ont-
grendeld.

105
05 Sloten en alarm

Alarm (optie)

Automatische inschakeling van het Afstandsbediening werkt niet 2. Geen functie


alarm Ook als de afstandsbediening om wat voor re- Om te voorkomen dat het alarm per ongeluk
De functie voorkomt dat u de auto per ongeluk den dan ook niet werkt, kunt u het alarm nog afgaat, bijvoorbeeld op een veerboot, kunt u
verlaat zonder het alarm in te schakelen. steeds uitschakelen en de motor als volgt de bewegingsmelder en de niveausensoren
starten: tijdelijk uitschakelen.
Als u geen van de portieren noch het kof-
ferdeksel binnen twee minuten na uitschake- – Open het bestuurdersportier met het sleu- – Draai de contactsleutel naar stand II en
ling van het alarm opent (en de auto werd met telblad. Het alarm gaat af en de sirene vervolgens terug naar stand 0. Neem de
de afstandsbediening ontgrendeld), dan wordt klinkt. sleutel uit.
het alarm automatisch weer ingeschakeld. De – Steek de afstandsbediening in het con- – Druk op de knop (1). Het lampje in de
auto wordt tegelijkertijd vergrendeld. tactslot. Het alarm wordt uitgeschakeld. knop blijft branden, totdat u de auto ver-
Het alarmlampje knippert snel totdat u de grendelt.
Geactiveerd alarm uitschakelen contactsleutel naar stand II draait. Zolang de sleutel in het contact steekt (of tot
– Druk op de ontgrendelingsknop van de Alarmsensoren en Safelock-functie één minuut na het uitnemen van de sleutel),
afstandsbediening of steek de sleutel in blijft er een melding op het display staan.
tijdelijk deactiveren
05 het contactslot.
De volgende keer dat u het contact inschakelt,
De richtingaanwijzers van de auto geven ter
worden de sensoren weer geactiveerd.
bevestiging twee korte lichtsignalen af.
Als de auto met Safelock-functie is uitgerust,
Alarmsignalen
wordt deze functie tegelijkertijd geactiveerd.
Bij alarm gebeurt het volgende:
• Er klinkt 25 seconden lang een sirene. Deze
beschikt over een eigen accu die wordt
ingeschakeld, als de accu van de auto te
weinig vermogen heeft of ontkoppeld is.
• Alle richtingaanwijzers knipperen vijf minu-
ten lang of korter wanneer u het alarm
volgens de bovenstaande aanwijzingen
eerder uitschakelt.

1. Sensoren uitschakelen

106
05 Sloten en alarm

Alarm (optie)

Alarmsysteem testen Motorkap testen


– Ga in de auto zitten en deactiveer de
Bewegingsmelder in passagiersruimte bewegingsmelder.
testen – Activeer het alarm. Blijf in de auto zitten en
– Open alle zijruiten. vergrendel de portieren met de knop op
de afstandsbediening.
– Activeer het alarm. Het lampje knippert
langzaam om aan te geven dat het alarm – Wacht 30 seconden.
ingeschakeld is. – Ontgrendel de motorkap met de hendel
– Wacht 30 seconden. onder het dashboard. Er moet nu een
sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle
– Test de bewegingsmelder in de passa- richtingaanwijzers knipperen.
giersruimte door een tas of iets dergelijks
van de stoel te pakken. Er moet nu een – Deactiveer het alarm door de auto via de
sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle afstandsbediening te ontgrendelen.
richtingaanwijzers knipperen.
– Deactiveer het alarm door de auto via de 05
afstandsbediening te ontgrendelen.

Portieren testen
– Activeer het alarm.
– Wacht 30 seconden.
– Ontgrendel de auto met de sleutel aan de
bestuurderszijde.
– Open een van de portieren. Er moet nu
een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten
alle richtingaanwijzers knipperen.
– Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.

107
Algemene informatie ............................................................................... 110
Tanken ..................................................................................................... 112
Motor starten .......................................................................................... 113
Contact- en stuurslot .............................................................................. 114
Keyless Drive........................................................................................... 115
Handgeschakelde versnellingsbak.......................................................... 116
Automatische versnellingsbak ................................................................ 118
Vierwielaandrijving .................................................................................. 121
Remsysteem ........................................................................................... 122
Stabiliteits- en tractieregelsysteem......................................................... 124
Parkeerhulp (optie) .................................................................................. 126
BLIS, Blind Spot Information System (optie)........................................... 128
Slepen en bergen .................................................................................... 131
Starten met hulpaccu ............................................................................. 133
Rijden met een aanhanger ...................................................................... 134
Trekhaak .................................................................................................. 136
Afneembare trekhaak .............................................................................. 138
Lading vervoeren..................................................................................... 143
Lichtbundel aanpassen .......................................................................... 144

108
STARTEN EN RIJDEN

06
06 Starten en rijden

Algemene informatie

Zuinig rijden Vermijd oververhitting van het


WAARSCHUWING
koelsysteem
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Er
• Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op kunnen giftige gassen via de bagageruimte
een aanhanger achter de auto een lange en
de verkeerssituatie. de passagiersruimte in worden gezogen.
steile helling oprijdt.
• Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijf- • Na een zware rit moet u de motor niet
stemperatuur komen. Doorwaaddiepte
meteen afzetten, maar nog enige tijd statio-
• Laat de motor niet stationair lopen, maar nair laten lopen. U kunt met de auto door waterpartijen van
rijd zo snel mogelijk met lichte belasting. • Verwijder verstralers die voor de grille zit- maximaal 25 cm diep rijden met een maxi-
• Een koude motor verbruikt meer brandstof ten, als u bij extreem warm weer rijdt. mumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voor-
dan een warme. zichtig bij het doorwaden van stromend water.
• Vermijd krachtig remmen. Vermijd oververhitting van de motor
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
• Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen. 4500 omw/min (dieselmotor: 3500 omw/min),
BELANGRIJK
wanneer u met een aanhanger of caravan ach-
• Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije Er kan schade aan de motor ontstaan, als er
ter de auto in heuvelachtig gebied rijdt. An-
wegen. water in het luchtfilter dringt.
ders kan de olietemperatuur te hoog oplopen.
• Verwijder de lastdrager wanneer u deze Bij diepere waterpartijen kan er water in de
niet nodig hebt. Open kofferdeksel transmissie dringen. De smerende eigen-
• Rijd niet met open zijruiten. Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Als u schappen van de oliën nemen daarbij af,
06 waardoor de genoemde systemen minder
Nieuwe auto’s en gladde wegen toch en stukje met een geopend kofferdeksel lang meegaan.
moet rijden, kunt u het volgende doen:
Oefen onder gecontroleerde omstandigheden
om te testen hoe de nieuwe auto bij gladheid – Doe alle ruiten dicht. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
reageert. – Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer en breng de auto niet in het water tot stilstand.
en laat de ventilator op de hoogste snel- Trap na het passeren van de waterpartij licht-
Motor en koelsysteem
heid draaien. jes op het rempedaal om te controleren of de
In bepaalde omstandigheden, bijv. tijdens het remwerking in orde is. Bij water en vuil op de
rijden op steile hellingen en bij het vervoer van remblokken kunnen er vertragingen in de rem-
een zware lading, bestaat het gevaar dat de werking optreden.
motor en het koelsysteem oververhit raken.

110
06 Starten en rijden

Algemene informatie

Maak de aansluitingen voor de elektrische Accu niet overmatig belasten


motorverwarming en de aanhangerkoppeling De elektrische functies van de auto belasten
schoon na ritten in water en modder. de accu in verschillende mate. Laat de con-
tactsleutel niet te lang achtereen in stand II
BELANGRIJK staan, als u de motor hebt afgezet. Gebruik
liever stand I, omdat er op die manier minder
Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken komt om stroom wordt afgenomen.
elektrische storingen te voorkomen. Voorbeelden van onderdelen/systemen die
Probeer de motor na afslag in een waterpar-
veel stroom afnemen zijn:
tij niet opnieuw te starten. Sleep de auto uit
de waterpartij. • interieurventilator
• ruitenwissers
• audiosysteem (hoog volume)
• stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende acces-
soires het elektrische systeem belasten. Maak
daarom geen gebruik van functies die veel
stroom afnemen, wanneer u de motor hebt af-
gezet. 06
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
melding op het display. De energiebespa-
ringsfunctie schakelt bepaalde onderdelen/
systemen uit of verlaagt de belasting van de
accu door bijvoorbeeld de interieurventilator
lager te zetten en de geluidsinstallatie uit te
schakelen. U laadt de accu op door de motor
te starten.

111
06 Starten en rijden

Tanken

Tankvulklep openen – Draai de dop tot aan de aanslag voorbij de


weerstand. WAARSCHUWING
– Trek de dop uit de vulopening. Gemorste brandstof kan door de hete uit-
laatgassen ontvlammen.
– Hang hem aan de binnenkant van de
tankvulklep op. Schakel voordat u gaat tanken de standver-
warming op brandstof uit.
N.B. Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding
Plaats de tankdop na het tanken terug. geven tot vonkvorming en daarbij de brand-
Draai de dop zo ver dicht dat u een of meer stofdampen ontsteken met gevaar voor
duidelijke klikken hoort. brand en verwondingen.

Brandstof tanken Benzine


Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen. BELANGRIJK
Schakel voordat u gaat tanken de standverwar- Voeg nooit reinigende additieven (dopes)
ming op brandstof uit. N.B.
aan de benzine toe zonder het uitdrukkelijke
Open de tankvulklep met de knop op het ver- Een te volle tank kan bij warm weer overlo- advies van Volvo.
lichtingspaneel (zie pagina 49). De klep kan pen.
06
niet worden geopend wanneer de motor loopt. Dieselolie
De tankvulklep zit op het rechter achterspat- Gebruik geen brandstof met een slechtere Bij lage temperaturen (–5 °C tot –40 °C) kan
bord. kwaliteit dan aangegeven op pagina 240, om- de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
dat dit een nadelige invloed kan hebben op aanleiding kan geven tot startproblemen.
Sluiten het motorvermogen en het brandstofverbruik.
Duw de klep dusdanig in dat u die hoort klik-
BELANGRIJK
ken.
Gebruik speciale winterbrandstof tijdens de
Tankdop wintermaanden.
– Draai de tankdop zo ver los dat u een
merkbare weerstand voelt.

112
06 Starten en rijden

Motor starten

Voordat de motor wordt gestart Motor starten Roetfilter dieselmotor (DPF)1


– Trek de handrem aan. Dieselmodellen zijn mogelijk uitgerust met een
Benzine
Automatische versnellingsbak roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uit-
– Draai de contactsleutel naar stand III.
laatgasreiniging mogelijk is. Onder normale
– Zet de keuzehendel in stand P of N. Als de motor niet binnen 5–10 seconden
aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit
Handgeschakelde versnellingsbak de uitlaatgassen in het filter achter. Om de
nieuwe startpoging doen.
Zet de versnellingspook in de neutrale stand roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen
en houd het koppelingspedaal volledig inge- Dieselolie wordt een zogeheten regeneratie gestart.
drukt. Dit is met name van belang bij strenge – Draai de contactsleutel naar stand II. Daarvoor moet de motor de normale bedrijf-
vorst. Een controlelampje op het instrumenten- stemperatuur hebben.
paneel gaat branden om aan te geven dat
de motor wordt voorverwarmd (zie Afhankelijk van de rijomstandigheden wordt
WAARSCHUWING het filter om de 300–900 kilometer geregene-
pagina 43).
Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij- reerd, afhankelijk van de rijomstandigheden.
– Draai de sleutel naar stand III, wanneer
den uit het contactslot, ook niet als de auto De regeneratie duurt normaal 10 tot
het controlelampje uitgaat.
gesleept wordt. U loopt anders het gevaar 20 minuten. Gedurende deze tijd kan het
dat het stuurslot wordt geactiveerd, waar- Automatisch starten (5 cilindermotor) brandstofverbruik ietwat stijgen.
door de auto onbestuurbaar wordt. Met de functie automatisch starten hoeft u de Om de motor tijdens de regeneratie zwaarder
Bij het slepen moet de contactsleutel in contactsleutel (of de startknop op modellen te belasten is het mogelijk dat de achterruit-
stand II staan. met Keyless drive, zie pagina 115) niet langer verwarming zonder verdere indicatie spontaan
in de startstand (stand III) vast te houden tot- 06
aanslaat.
N.B. dat de motor is aangeslagen.
Draai de contactsleutel naar de startstand en Regeneratie bij koud weer
Tijdens de koude start is het mogelijk dat Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
het motortoerental merkbaar hoger ligt dan laat de sleutel weer los. De startmotor blijft
vervolgens automatisch draaien totdat de mo- komt de motor niet voldoende op temperatuur
normaal is voor bepaalde motortypes. Dit
omdat ernaar wordt gestreefd het uitlaat- tor is aangeslagen. en wordt het roetfilter niet geregenereerd en
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op het filter niet geleegd.
bedrijfstemperatuur te brengen en tegelij- N.B. Wanneer het filter voor ca. 80% met roetdeel-
kertijd de uitstoot te beperken van stoffen tjes gevuld is, licht een oranje gevarendrie-
die schadelijk zijn voor het milieu. Als u bij strenge vorst een dieselmotor start
zonder de voorgloeifunctie af te wachten, is hoek op het instrumentenpaneel op en ver-
het mogelijk dat de automatische startfunc- schijnt de melding ROETFILTER VOL ZIE
tie enkele seconden uitgesteld wordt. 1
Bepaalde markten

113
06 Starten en rijden

Contact- en stuurslot

HANDLEIDING op het display van het instru- Contact- en stuurslot Als de sleutel tussen twee standen in staat
mentenpaneel. kan er een tikkend geluid te horen zijn. Draai
U start de regeneratie van het filter door met de sleutel in dat geval eerst naar stand II en
0 – Blokkeerstand daarna terug om het geluid te laten verdwij-
de auto op een secundaire weg of op een Het stuurslot blokkeert het
snelweg te rijden totdat de motor voldoende nen.
stuurwiel, wanneer u de
op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u sleutel uit het contactslot Bij een geactiveerd stuurslot
nog ca. 20 minuten verder. neemt. Als de voorwielen dusdanig staan dat het
Na afloop van de regeneratie verdwijnt de stuurslot belast wordt, kan er een waarschu-
melding automatisch. I – Radiostand wing op het informatiedisplay verschijnen met
Sommige onderdelen van de melding dat de motor niet kan worden ge-
het elektrische systeem kun- start.
BELANGRIJK
nen worden ingeschakeld. – Neem in dat geval de sleutel uit en draai
Als het filter helemaal met deeltjes gevuld Het elektrische systeem van aan het stuurwiel, zodat het stuurslot op-
is, kan het onbruikbaar worden. De motor de motor is echter uitge- geheven wordt.
start dan moeilijk en de kans bestaat dat het schakeld.
filter moet worden vervangen. – Houd het stuurwiel in dezelfde stand vast
terwijl u de sleutel weer in het contactslot
II – Rijstand steekt en een nieuwe startpoging doet.
Gebruik bij koud weer de standverwarming De stand waarin de contact-
(optie), zodat de motor sneller op temperatuur sleutel tijdens het rijden WAARSCHUWING
komt. staat. Het elektrische sys- Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
06
Contactsleutels en elektronische teem van de auto is inge- den of het slepen uit het contactslot. U
startblokkering schakeld. loopt anders het gevaar dat het stuurslot
wordt geactiveerd, waardoor de auto onbe-
Laat de contactsleutel nooit samen met ande- stuurbaar wordt.
re sleutels of metalen voorwerpen aan dezelf- III – Startstand
de sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan De startmotor wordt inge-
WAARSCHUWING
de elektronische startblokkering per ongeluk schakeld. Wanneer u nadat
worden geactiveerd. de motor is aangeslagen de Neem bij het verlaten van de auto altijd de
sleutel loslaat, veert deze contactsleutel uit het contactslot. Dit geldt
automatisch terug in de rij- in het bijzonder wanneer er kinderen in de
stand. auto achterblijven.
Zorg dat het stuurslot actief is, wanneer u de
auto verlaat. Zo beperkt u de kans op diefstal.

114
06 Starten en rijden

Keyless Drive

Algemene informatie Auto starten Starten met afstandsbediening


– Bedien het koppelingspedaal (auto met
handbak) of het rempedaal (auto met au-
tomaat).

Benzinemotor
– Druk op de startknop en draai deze naar
stand III.

Dieselmotor
– Draai eerst de startknop naar stand II en
wacht totdat het dieselcontrolelampje op
het instrumentenpaneel (zie pagina 43) is
gedoofd.
– Draai de startknop vervolgens naar
stand III.
Met het Keyless drive-systeem kunt u zonder Als de batterij in de afstandsbediening leeg is,
een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, werkt de Keyless drive-functie niet. Start de
starten en vergrendelen (zie pagina 98). motor in dat geval door de afstandsbediening
als startknop te gebruiken. 06
De startknop van het contactslot werkt op de-
zelfde manier als een contactsleutel. U kunt – Duw de pal op de startknop in en trek de
de motor alleen starten, wanneer een van de startknop uit het contactslot.
afstandsbedieningen van de auto in de passa- – Steek de afstandsbediening in het con-
giersruimte of de bagageruimte ligt. tactslot en start op dezelfde manier als bij
het gebruik van de startknop.

115
06 Starten en rijden

Handgeschakelde versnellingsbak

Schakelstanden, vijfversnellingsbak Blokkering achteruitversnelling, Schakelstanden, zesversnellingsbak


vijfversnellingsbak (benzine)

Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-


len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na Schakel de achteruitversnelling alleen in als de Trap het koppelingspedaal tijdens het schake-
het schakelen weer van het koppelingspedaal auto stilstaat. Om de achteruitversnelling in te len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na
06 af! Houd u aan het aangegeven schakelpa- schakelen moet u de versnellingspook eerst in het schakelen weer van het koppelingspedaal
troon. de neutrale stand N zetten. Door de blokke- af! Houd u aan het aangegeven schakelpa-
ring van de achteruitversnelling kunt u de ver- troon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te snellingspook niet rechtstreeks vanuit de vijf-
houden, moet u zo veel mogelijk gebruik ma- Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
de versnelling in de achteruitversnelling zet-
ken van hoge versnellingen. houden, moet u zo veel mogelijk gebruik ma-
ten.
ken van hoge versnellingen.
Het kan problemen geven de schakelstanden
voor de vijfde en zesde versnelling te vinden,
wanneer de auto stilstaat. Dit omdat de blok-
kering van de achteruitversnelling (die dwars-
slagen blokkeert) dan niet geactiveerd is.

116
06 Starten en rijden

Handgeschakelde versnellingsbak

Blokkering achteruitversnelling, Schakelstanden, zesversnellingsbak Blokkering achteruitversnelling,


zesversnellingsbak (benzine) (diesel)1 zesversnellingsbak (diesel)

Schakel de achteruitversnelling alleen in, wan- Trap het koppelingspedaal tijdens het schake- Schakel de achteruitversnelling alleen in, wan-
neer de auto stilstaat. len altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na neer de auto stilstaat. Duw de versnellings-
het schakelen weer van het koppelingspedaal pook omlaag en haal deze naar links om de 06
N.B. af. Houd u aan het aangegeven schakelpa- achteruitversnelling in te schakelen.
troon. Om het brandstofverbruik zo laag mo-
De achteruitversnelling wordt elektronisch
geblokkeerd, als de auto sneller rijdt dan gelijk te houden moet u zo veel mogelijk ge-
20 km/h. bruik maken van de hoogste versnellingen.

1 Bepaalde markten

117
06 Starten en rijden

Automatische versnellingsbak

Koude start Kick-down is niet mogelijk in een handmatige


schakelstand (Geartronic).
Als u bij koud weer wegrijdt, is het mogelijk
N.B.
dat het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt Beveiligingssystemen
omdat de versnellingsbakolie bij lagere tem- Auto’s met een automatische versnellingsbak Om de keuzehendel uit stand N te halen,
peraturen stroperiger wordt. Om de uitstoot moet het rempedaal worden bediend en
zijn uitgerust met een aantal speciale beveili-
van uitlaatgassen te beperken schakelt de moet de contactsleutel in stand II staan.
gingssystemen:
versnellingsbak later op dan normaal, wan-
neer u bij lage temperaturen wegrijdt. Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
N.B. contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle an-
Afhankelijk van de motortemperatuur tij- dere standen is de sleutel geblokkeerd.
dens de start is het mogelijk dat het motor-
toerental van bepaalde motortypen na een Parkeerstand (stand P)
koude start iets hoger is dan normaal. Stilstaande auto met draaiende motor:
– Houd uw voet op het rempedaal terwijl u
Kick-down de keuzehendel verzet.
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel- Elektrische schakelblokkering –
06 lingsbak automatisch terug naar een lagere Shiftlock Parkeerstand (stand P)
versnelling. Dit is de zogeheten kick-down. Om de keuzehendel uit stand P te kunnen ha-
Wanneer u het gaspedaal uit de len, moet de contactsleutel in stand II staan
kick-down-stand loslaat, schakelt de versnel- en moet het rempedaal worden bediend.
lingsbak automatisch op.
Schakelblokkering, vrijstand (stand N)
Gebruik de kick-down om zo snel mogelijk te
Als de keuzehendel in stand N staat en de
accelereren zoals bij het inhalen.
auto heeft minstens drie seconden stilge-
Om overtoeren te voorkomen, is het stuurpro- staan (of de motor nu loopt of niet), is de keu-
gramma van de versnellingsbak voorzien van zehendel geblokkeerd in stand N.
een terugschakelblokkering waardoor de zo-
geheten kick-down niet mogelijk is.

118
06 Starten en rijden

Automatische versnellingsbak

Schakelblokkering uitschakelen Mechanische keuzehendelblokkering Automatische schakelstanden

In bepaalde gevallen moet u de auto kunnen U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
verzetten, wanneer er niet in gereden kan wor- weer halen tussen de stand N en D. Om de P – Parkeerstand
den zoals bij een lege accu. Doe het volgende hendel in een van de overige standen te zet- Selecteer stand P, wanneer u de motor start
om de auto in dat geval te verzetten: ten, moet u een blokkering opheffen door op of de auto parkeert. 06
de blokkeerknop op de keuzehendel te druk-
– Er zit een dekplaatje onder het paneel met
P-R-N-D op de keuzehendel. Open het ken.
BELANGRIJK
aan de achterzijde. Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u de
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel
– Steek het sleutelblad van de afstandsbe- hendel heen en weer halen tussen de verschil- in stand P zet.
diening zo ver mogelijk in de opening lende schakelstanden.
omlaag.
– Houd het sleutelblad ingedrukt, terwijl u N.B.
de keuzehendel uit stand P haalt. U moet het rempedaal bedienen om de keu-
zehendel uit stand P te kunnen halen.

119
06 Starten en rijden

Automatische versnellingsbak

In stand P is de versnellingsbak mechanisch Handmatige schakelstanden digd. Wanneer de bestuurder toch probeert
geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de een dergelijke kick-down uit te voeren,
Om van de automatische rijstand D naar een
handrem aan. gebeurt er niets. De auto blijft in de oor-
handmatige stand over te schakelen, moet u spronkelijke versnelling rijden.
de keuzehendel in stand M zetten. Om van
R – Achteruitrijstand • Om schokken en afslaan van de motor te
stand M naar de automatische rijstand D over
De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in voorkomen, schakelt Geartronic automa-
te schakelen, moet u de keuzehendel in
stand R zet. tisch terug als de bestuurder langzamer
stand D zetten. gaat rijden dan wat voor de gekozen ver-
snelling gepast is.
N – Neutraalstand Tijdens het rijden
Stand N is de vrijstand. In deze stand kunt u W – Winter
De handmatige schakelstanden kunnen op elk
de motor starten en er is geen versnelling in- moment tijdens het rijden ingeschakeld wor- Druk op de knop W om het
geschakeld. Trek de handrem aan, wanneer den. De ingeschakelde versnelling is geblok- winter W in- en uitschake-
de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N keerd totdat u een andere versnelling kiest. len. Wanneer het winterpro-
staat. gramma ingeschakeld is,
Als u de keuzehendel naar de – (min) beweegt, brandt het symbool W op
D – Rijstand schakelt de versnellingsbak automatisch een het instrumentenpaneel.
Stand D is de normale rijstand. De versnel- versnelling terug en wordt er tegelijkertijd op
de motor afgeremd als u het gaspedaal los- Wanneer het winterprogramma ingeschakeld
lingsbak schakelt automatisch op en terug is, start de versnellingsbak in een hogere ver-
tussen de versnellingen afhankelijk van de laat. Als u de keuzehendel naar de + (plus) be-
weegt, schakelt de versnellingsbak een ver- snelling om op gladde wegen gemakkelijker te
06 stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg
snelling op. kunnen wegrijden en worden de lagere ver-
ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de keu- snellingen alleen geactiveerd bij kick-down.
zehendel vanuit stand R in stand D zet. De geselecteerde versnelling wordt op het in-
strumentenpaneel weergegeven (zie U kunt het programma W altijd inschakelen
pagina 41). ongeacht de stand van de keuzehendel. Het
programma werkt echter alleen, wanneer de
N.B. keuzehendel in stand D staat.

Geartronic heeft twee veiligheidsfuncties: Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-


gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
• Geartronic staat geen terugschakeling/
kick-down toe die tot een dusdanig hoog
toerental leidt dat de motor wordt bescha-

120
06 Starten en rijden

Vierwielaandrijving

Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel


Drive)
De vierwielaandrijving is permanent ingescha-
keld.
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wie-
len van de auto tegelijk aangedreven. Het mo-
torkoppel wordt automatisch over de voor- en
achterwielen verdeeld. Een elektronisch ge-
stuurd koppelingssysteem verdeelt het ver-
mogen over het wielpaar dat op dat moment
de beste grip op het wegdek heeft. Dit om op-
timale wegligging te verkrijgen en te voorko-
men dat de wielen doorslippen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tij-
dens regen- en sneeuwval en bij ijzel. 06

121
06 Starten en rijden

Remsysteem

Rembekrachtiging stug aanvoelen. U moet harder op het pedaal Om de remmen niet overmatig te belasten,
trappen om de normale remkracht te verkrij- kunt u tijdens het afdalen beter terugschake-
Als de auto rolt of wordt gesleept met een uit-
gen. len dan het rempedaal gebruiken. Gebruik de-
geschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal
zelfde versnelling die u zou gebruiken wan-
zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als
Vocht kan de remeigenschappen neer u een helling oprijdt. Op die manier kunt u
wanneer de motor loopt. Als u bij het starten
beïnvloeden beter op de motor afremmen en hoeft u de
van de motor op het rempedaal trapt, kan het
Door opspattend water (bij hevige regenval, in rem slechts korte tijd te gebruiken.
rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden Let erop dat u de remmen nog meer belast,
normaal omdat de rembekrachtiging geacti-
de onderdelen van het remsysteem nat. Daar- wanneer u met een aanhanger rijdt.
veerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergen-
cy Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te door kunnen de wrijvingseigenschappen van
de remblokken gewijzigd worden, zodat u een Antiblokkeerremsysteem (ABS)
merken zijn.
bepaalde verlenging van de aanspreekduur Het ABS (Anti-lock Braking System)
van de remmen kunt merken. voorkomt dat de wielen tijdens het
WAARSCHUWING
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, remmen geblokkeerd raken.
De rembekrachtiging werkt alleen, als de Zo blijft de auto bestuurbaar, waar-
motor loopt. als u lange afstanden in de regen of sneeuw-
modder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of door het bijv. makkelijker is om obstakels te
koud weer. Op die manier verwarmt u de rem- ontwijken.
N.B. blokken waardoor het vocht verdampt. Deze Wanneer u na het starten van de motor weg-
Als geremd moet worden met een uitge- procedure is ook aan te raden voordat u de rijdt en een snelheid van ca. 20 km/h hebt be-
06 schakelde motor, trap dan eenmaal hard en auto voor langere tijd in dergelijke weersom- reikt, gaat er een korte zelftest van het ABS
resoluut op het rempedaal – dus niet pom- standigheden parkeert. van start. Dit kunt u zowel horen als voelen
pen. aan de pulsaties in het rempedaal.
Als de remmen zwaar belast worden
De remmen van de auto worden zwaar belast, Om het ABS maximaal te benutten:
Remkringen
wanneer u in de bergen of op wegen met ver- – Trap zo hard mogelijk op het rempedaal
Het nevenstaande symbool licht op,
gelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u (er zijn pulsaties voelbaar).
wanneer er een remkring defect is.
niet bijzonder hard op het rempedaal trapt. – Stuur de auto in de rijrichting en blijf druk
Als er een storing in een van de rem- op het rempedaal uitoefenen.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandighe-
kringen optreedt, is remmen nog
den vaak laag is, worden de remmen niet even Aarzel niet om op een terrein zonder verkeer te
steeds mogelijk. U moet het rempedaal echter
goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke we- testen hoe het ABS in verschillende weersom-
verder intrappen en het pedaal kan minder
gen. standigheden reageert.

122
06 Starten en rijden

Remsysteem

Het waarschuwingslampje voor ABS licht


twee seconden op, als er de vorige keer dat
WAARSCHUWING
de motor liep een storing in het ABS is opge- Als de waarschuwingslampjes voor het
treden. remsysteem en het ABS tegelijkertijd op-
lichten, kan er een storing zijn opgetreden in
Remkrachtverhoging – EBA het remsysteem. Als het remvloeistofpeil in
(Emergency Brake Assistance) Het EBA is dat geval in orde is, moet u de auto voor-
zichtig naar de dichtstbijzijnde erkende
dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem
krachtig moet remmen, altijd meteen het te laten controleren.
maximale remvermogen kunt afnemen. Het Als de remvloeistof lager staat dan het MIN-
systeem registreert het moment waarop u streepje van het remvloeistofreservoir, dient
krachtig wilt afremmen door de snelheid te u niet verder te rijden met de auto voordat
meten waarmee u op het rempedaal trapt. Blijf er remvloeistof is bijgevuld.
remmen zonder het rempedaal los te laten. Controleer tevens de oorzaak van het rem-
Het systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u vloeistofverlies.
het rempedaal loslaat. Het systeem is altijd
actief. U kunt het dan ook niet uitschakelen. N.B.
Wanneer het EBA geactiveerd wordt, zakt
het rempedaal iets verder omlaag dan nor-
maal. Bedien het rempedaal zolang dat no- 06
dig is. Zodra u het rempedaal loslaat,
worden de remmen volledig gelost.

123
06 Starten en rijden

Stabiliteits- en tractieregelsysteem

Algemene informatie Antispinregeling Beperkte functie


Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC/
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
DSTC, (Dynamic) Stability and Traction Con-
trol) helpt de bestuurder voorkomen dat de
Tractieregeling
wielen doorslippen en verbetert de tractie van
Deze regeling is actief op lage snelheden en
de auto.
brengt de aandrijfkracht van een slippend
Bij een ingreep van het systeem kunnen er aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet
merkbare pulsaties optreden in het rem- of slipt.
gaspedaal. Bij het geven van gas kan de auto
bovendien langzamer dan verwacht optrek-
ken.
Afhankelijk van de markt is de auto uitgerust
met STC of DSTC. In de tabel staan de bijbe-
horende regelingen van de verschillende sys-
temen aangegeven.
Iedere keer dat u de auto start, wordt het sta-
biliteitssysteem automatisch geactiveerd.
Functie/systeem STC DSTC
Het is mogelijk de werking van het systeem te
06 beperken, wanneer de wielen doorslippen en
Antislipregeling X
u gas geeft.
Antispinregeling X X Het systeem grijpt bij doorslippende wielen
dan later in, zodat er een hogere mate van
Tractieregeling X X doorslippen mogelijk is. Dit levert een grotere
bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden.
Antislipregeling De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en wordt verbeterd, omdat er dan geen beperkin-
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen gen meer gelden voor de te geven hoeveel-
om de auto op die manier te stabiliseren. heid gas.

124
06 Starten en rijden

Stabiliteits- en tractieregelsysteem

Bediening Meldingen op informatiedisplay • een knipperend lampje geeft aan dat het
– Draai aan het duimwiel (A) totdat het menu STC/DSTC op dat moment ingrijpt.
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT bete-
STC/ DSTC verschijnt. kent dat de functie van de regeling tijdelijk be- • een lampje dat twee seconden brandt geeft
DSTC AAN betekent dat de werking van het perkt is wegens een te hoge remtemperatuur. aan dat de systeemtest bij het starten van
systeem ongewijzigd is. de motor loopt.
De regeling wordt automatisch opnieuw inge- • een lampje dat na het starten van de motor
DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat er schakeld, wanneer de remmen weer zijn afge- of tijdens het rijden oplicht duidt op een
beperkingen gelden voor de werking van het koeld. storing in het STC/DSTC-systeem.
systeem.
ANTI-SKID SERVICE VEREIST betekent dat • een lampje dat na uitschakeling continu
– Houd RESET (B) ingedrukt totdat het de regeling door een storing werd uitgescha- blijft branden herinnert u eraan dat er be-
menu STC/ DSTC wordt gewijzigd. keld. perkingen gelden voor het STC/DSTC.
Het lampje brandt tegelijkertijd om u eraan
– Breng de auto op een veilige plaats tot
te herinneren dat er beperkingen voor het sys- stilstand en zet de motor af.
teem gelden. De beperkingen voor de werking
Als de melding een volgende keer dat u motor
van het systeem blijven van kracht totdat u de
start opnieuw verschijnt, moet u de auto naar
motor een volgende keer opnieuw start.
een erkende Volvo-werkplaats rijden.
WAARSCHUWING Lampjes op instrumentenpaneel
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
06
genschappen van de auto, als de werking DSTC-systeem
van het systeem wordt beperkt.

N.B. Informatie
DSTC AAN verschijnt enkele seconden op
het display en het lampje brandt iedere
keer dat u de motor start. Lees de melding op het informatiedisplay, als
de lampjes en gelijktijdig oplichten.
Als alleen het lampje oplicht, betekent dat
het volgende:

125
06 Starten en rijden

Parkeerhulp (optie)

Algemene informatie1 Functie De geluidssignalen komen uit de luidsprekers


Het systeem wordt bij het starten van de mo- achterin.
tor automatisch geactiveerd. Daarbij ver- Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een
schijnt de melding Parkeerhulp actief Exit = aanhanger achter de auto of een fietsdrager
uitschakelen op het audiodisplay. op de trekhaak dient u het systeem uit te
De parkeerhulp is actief bij snelheden tot schakelen. Als u dat niet doet, reageren de
15 km/h. Bij hogere snelheden wordt het sys- sensoren op de aanhanger/fietsdrager.
teem gedeactiveerd. Het systeem wordt op- De parkeerhulp aan de achterzijde wordt auto-
nieuw geactiveerd bij snelheden lager dan matisch uitgeschakeld, wanneer u een aan-
10 km/h. hanger achter de auto hebt hangen die met
Hoe dichter u het obstakel achter of voor de een originele aanhangerkabel van Volvo aan-
auto nadert, des te sneller volgen de geluids- gesloten is.
signalen elkaar op. Wanneer u ondertussen
naar het audiosysteem luistert, wordt het volu- Parkeerhulp voorzijde
me daarvan tijdelijk verlaagd. Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
Parkeerhulp voor- en achterzijde
de auto. De geluidssignalen komen uit de luid-
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het ge-
De parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tij- spreker voorin.
luidssignaal uit een ononderbroken toon. Als
dens het parkeren. Geluidssignalen geven de er zowel voor als achter de auto obstakels bin- Het is niet mogelijk de parkeerhulp te combi-
06 afstand tot een waargenomen obstakel aan. nen deze afstand liggen, komen de geluids- neren met verstralers, omdat de sensoren op
signalen beurtelings uit de luidsprekers aan de verstralers reageren.
WAARSCHUWING linker- en rechterzijde.
Hoewel de parkeerhulp handig is bij het Aanduiding voor systeemstoringen
parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig Parkeerhulp achterzijde Als het informatiesymbool continu
bij eventuele fouten. Wanneer er obstakels Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht ach- brandt en PARKEERHULP
in de dode hoeken van de sensoren zitten, ter de auto. De parkeerhulp aan de achterzijde SERVICE VEREIST op het informa-
zal het systeem ze niet kunnen ontdekken.
Houd kinderen en dieren in de buurt van de wordt geactiveerd bij het inschakelen van de tiedisplay verschijnt, is de parkeer-
auto in de gaten. achteruitversnelling. Als het systeem uitge- hulp defect.
schakeld is, verschijnt op het audiodisplay de
1 Afhankelijk melding Parkeerhulp inactief Enter = active-
van de markt is Parkeerhulp een
standaardfunctie, optie of accessoire. ren zodra u de achteruitversnelling inschakelt.

126
06 Starten en rijden

Parkeerhulp (optie)

Sensoren schoonmaken
WAARSCHUWING
Door bepaalde geluidsbronnen kan het sys-
teem ten onrechte waarschuwingssignalen
afgeven. Voorbeelden van dergelijke ge-
luidsbronnen zijn onder meer claxons, natte
banden op asfaltwegen, luchtdrukremmen
en uitlaten van motorfietsen. Sneeuw en ijs
op de sensoren kunnen ook ten onrechte
aanleiding geven tot waarschuwingssigna-
len.

Activeren/deactiveren
U kunt de parkeerhulp uitschakelen met de
knop EXIT op het schakelaarpaneel (zie
pagina 66). De melding Parkeerhulp inactief
Enter = activeren verschijnt dan op het au- Sensoren voor parkeerhulp
diodisplay. De parkeerhulp is vervolgens op-
nieuw te activeren met een druk op de knop De sensoren werken alleen naar behoren,
ENTER op het bedieningspaneel. Op het dis- wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met
play verschijnt dan de melding Parkeerhulp water en autoshampoo. 06
actief Exit = deactiveren.

127
06 Starten en rijden

BLIS, Blind Spot Information System (optie)

Algemene informatie BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur- Dode hoeken


der in bepaalde omstandigheden waarschuwt,
wanneer er zich een voertuig in de zogeheten
dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt.
Het systeem werkt het best in druk verkeer op
meerbaanswegen.
BLIS is gebaseerd op digitale cameratech-
niek. De camera’s (1) zitten onder de buiten-
spiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft waar-
genomen in de dode hoek, licht een
controlelampje (2) op dat continu blijft bran-
den.

Buitenspiegel met BLIS-systeem N.B. Dode hoeken die de BLIS-camera’s in de gaten


houden.
1. BLIS-camera Het lampje gaat branden aan die kant van
de auto waar het voertuig is waargenomen. Afstand A = ca. 3,0 m
2. Controlelampje Als de auto aan weerszijden wordt inge-
06 3. BLIS-symbool haald, gaan dan ook beide lampjes bran- Afstand B = ca. 9,5 m
den. Schoonmaken
WAARSCHUWING BLIS werkt alleen optimaal, als de cameralen-
BLIS informeert de bestuurder bij een fout in
Het systeem vormt een aanvulling op - geen zen schoon zijn. U kunt de lenzen schoonma-
vervanging voor - een veilige rijstijl en het het systeem. Als de camera’s van het systeem
ken met een zachte doek of een vochtige
gebruik van de buitenspiegels. De bestuur- bijvoorbeeld zijn afgedekt, knippert het con-
spons. Maak de lenzen voorzichtig schoon om
der moet altijd oplettend en verantwoord trolelampje voor BLIS en verschijnt er een
krassen te voorkomen.
blijven rijden. De bestuurder is er altijd ver- melding op het display van het informatiepa-
antwoordelijk voor dat er op een veilige ma- neel. Controleer de cameralenzen in dat geval
nier van rijstrook wordt gewisseld. en maak ze zo nodig schoon. U kunt het sys-
teem zo nodig tijdelijk uitschakelen met een
druk op de knop BLIS (zie pagina 130).

128
06 Starten en rijden

BLIS, Blind Spot Information System (optie)

teem is geconstrueerd om motorvoertuigen


BELANGRIJK WAARSCHUWING
zoals auto’s, vrachtwagens, bussen en motor-
De lenzen zijn elektrisch verwarmd om ze fietsen waar te nemen. Het systeem reageert niet op fietsers en
van sneeuw en ijs te kunnen ontdoen. Veeg bromfietsers.
zo nodig sneeuw van de lenzen af. Bij donker reageert het systeem op de kop-
De BLIS-camera’s kunnen hinder ondervin-
lampen van omringende voertuigen. Als een
den van de aanwezigheid van felle licht-
voertuig de koplampen niet heeft ontstoken, bronnen of juist de afwezigheid van
Wanneer BLIS werkt
zal het systeem dit voertuig dan ook niet kun- lichtbronnen (wegenverlichting of voertuig-
Het systeem is alleen actief bij snelheden ho- nen waarnemen. Dit houdt in dat het systeem verlichting) bij ritten in het donker. Het sys-
ger dan 10 km/h. bijvoorbeeld niet reageert op een aanhanger teem kan uit de afwezigheid van licht ten
achter een auto of vrachtwagen, omdat daar onrechte opmaken dat de camera’s zijn af-
Inhalen geen brandende koplampen op zitten. gedekt.
Het systeem reageert als het snelheidsverschil In beide gevallen verschijnt er een melding
tussen u en het ingehaalde voertuig kleiner is op het informatiepaneel.
dan 10 km/h. Bij ritten in dergelijke omstandigheden is
het mogelijk dat het systeem tijdelijk minder
Het systeem reageert als het snelheidsverschil goed kan presteren (zie pagina 130), waar-
tussen u en het inhalende voertuig kleiner is bij een displaymelding verschijnt.
dan 70 km/h. Wanneer de displaymelding spontaan ver-
dwijnt, werkt het BLIS weer naar behoren.
WAARSCHUWING De BLIS-camera’s kennen ongeveer dezelf- 06
BLIS werkt niet in scherpe bochten. de beperkingen als het menselijk oog. Dit
houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed
BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt. “zien” bij hevige sneeuwval en dichte mist.
Een brede aanhanger achter de auto kan
het zicht ontnemen op andere voertuigen
op aangrenzende rijstroken. Dit kan ertoe
leiden dat BLIS geen voertuigen in dit afge-
schermde gebied kan waarnemen.

Daglicht en donker
Bij daglicht reageert het systeem op de con-
touren van omringende voertuigen. Het sys-

129
06 Starten en rijden

BLIS, Blind Spot Information System (optie)

Activeren/deactiveren de portierpanelen driemaal op. Druk op de


knop READ om de displaymelding te laten
verdwijnen. Zie pagina 46 voor meer informa-
tie over de meldingsfuncties.

Systeemmeldingen BLIS
Displaymelding Systeemstatus

BLINDE- BLIS werkt niet.


HOEKSYST. Neem contact op met
SERVICE VEREIST een erkende Volvo-
werkplaats.

BLINDE- Beperkte werking.


HOEKSYST.
Knop voor activering/deactivering. FUNCTIE
BEPERKT
BLIS wordt bij het starten van de motor auto-
matisch geactiveerd. De controlelampjes op BLINDE- Een of meer camera’s
de portierpanelen lichten driemaal op bij het HOEKSYST. zijn afgedekt.
06 CAMERA
activeren van BLIS. Maak de lenzen
GEBLOK. schoon.
U kunt het systeem deactiveren/heractiveren
door op BLIS te drukken. BLINDE- BLIS-systeem is
HOEKINFO. uitgeschakeld.
Het lampje in de knop dooft, wanneer het SYSTEEM UIT
BLIS gedeactiveerd wordt. Er verschijnt bo-
vendien een displaymelding op het instrumen- BLINDE- BLIS-systeem is
tenpaneel. HOEKINFO. ingeschakeld.
SYSTEEM AAN
Bij het heractiveren van BLIS brandt het lamp-
je in de knop, verschijnt er een nieuwe dis-
playmelding en lichten de controlelampjes op

130
06 Starten en rijden

Slepen en bergen

Probeer de motor nooit aan te slepen De snelheidslimiet voor het wegslepen van Bergen
een auto met automatische versnellingsbak is De toelaatbare maximumsnelheid voor het
Gebruik een hulpaccu als de accu leeg is en
80 km/h. U mag de auto over een afstand van bergen van modellen met een automatische
de motor niet wil starten. Probeer de auto niet
maximaal 80 km verslepen. Sleep de auto al- versnellingsbak is 80 km/h (met geheven
te starten door hem te slepen.
tijd met de voorkant van de auto in de vooras). De maximaal toelaatbare afstand be-
rijrichting. draagt 80 km. Berg de auto altijd zo dat de
BELANGRIJK wielen in de rijrichting draaien.
De katalysator kan beschadigd raken als u WAARSCHUWING
de auto probeert aan te slepen. Het stuurslot blijft in de stand staan die het Sleepoog
had toen de spanning werd verbroken. Het
stuurslot moet worden opgeheven, voordat
Slepen
u de auto sleept.
Controleer voordat u de auto gaat slepen wat De contactsleutel moet in stand II staan.
de toegestane maximumsnelheid is voor sle- Neem de contactsleutel nooit tijdens het rij-
pen. den of slepen uit het contactslot.
– Draai de sleutel in het contactslot naar
stand II en hef het stuurslot op, zodat de WAARSCHUWING
auto bestuurbaar is (zie pagina 114).
De rembekrachtiging en de stuurbekrachti-
– Laat de sleutel tijdens het slepen in ging werken niet wanneer de motor uitge-
stand II staan. schakeld is. U moet ongeveer vijfmaal zo 06
hard op het rempedaal trappen en de auto
Automatische versnellingsbak: stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal.
– Zet de keuzehendel in stand N.

Handgeschakelde versnellingsbak: Gebruik het sleepoog als de auto over de weg


moet worden versleept. U bevestigt het
– Zet de versnellingspook in de neutrale
stand. sleepoog in opening aan de rechterzijde van
de voor- of achterbumper. Monteer het
– Zorg dat de sleepkabel altijd strak staat sleepoog als volgt:
om schokken te voorkomen. Houd uw
voet op het rempedaal. 1. Neem het sleepoog erbij dat onder het
vloerluik in de kofferbak ligt.

131
06 Starten en rijden

Slepen en bergen

2. Maak de onderkant van de afdekking (1)


in de bumper los met een schroeven-
draaier of een muntstuk.
3. Schroef het sleepoog (3) stevig vast, tot
aan de flens. Gebruik de wielsleutel om
het sleepoog vast te draaien.
4. Draai het sleepoog na gebruik los en
plaats het terug in de bagageruimte.
Plaats de afdekking weer terug op de
bumper.

BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor ber-
ging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden. Roep professionele hulp in
voor berging.

06

132
06 Starten en rijden

Starten met hulpaccu

Starten met een hulpaccu afzetten. Zorg ervoor dat de auto’s elkaar
niet raken. WAARSCHUWING
– Sluit de rode startkabel aan tussen de Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
pluspool (1+) van de hulpaccu en de produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
pluspool (2+) van de lege accu. door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot ont-
– Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan ploffing te brengen.
op de minpool (3–) van de hulpaccu. Accu’s bevatten tevens zwavelzuur dat ern-
– Sluit de andere klem van de zwarte kabel stige chemische brandwonden kan veroor-
aan op het massapunt (4–) dat op bij de zaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of
linker veerpoot zit. op uw huid of kleren morst, moet u ze on-
middellijk met grote hoeveelheden water
– Start de motor van de “hulpauto”. Laat de spoelen.
motor enkele minuten draaien op een toe-
rental dat iets hoger ligt dan normaal, Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
1500 omw/min.
– Start de motor van de auto met de lege
accu.
Als de accu leeg is, kunt de stroom van een
losse accu of van de accu in een andere auto – Verwijder de startkabels. Verwijder eerst
gebruiken. Controleer altijd of de klemmen de zwarte kabel en daarna de rode. Zorg
dat geen van de klemmen aan de zwarte
van de startkabels goed vastzitten en of er 06
startkabel contact kan maken met de
geen vonken kunnen ontstaan tijdens de start-
pluspool van de accu of met de klem die
poging.
op de rode startkabel is aangesloten.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten ad-
viseren wij u de volgende stappen aan te hou- BELANGRIJK
den om explosiegevaar te voorkomen:
Raak de aansluitingen niet aan tijdens de
– Draai de contactsleutel naar stand 0. startpoging. Er bestaat namelijk gevaar
– Zorg dat de hulpaccu een spanning van voor vonkvorming.
12 volt levert.
– Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van die auto

133
06 Starten en rijden

Rijden met een aanhanger

Algemene informatie • Rijd niet met een zware aanhanger, wan- Aanhangergewichten
neer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra Zie pagina 229 voor informatie over de toe-
hiermee totdat de auto ten minste
accessoires die op de auto gemonteerd zijn, 1000 kilometer heeft gereden. laatbare aanhangergewichten.
zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen
alsmede van het totaalgewicht van de inzitten- worden de remmen veel zwaarder belast
WAARSCHUWING
den en kogeldruk. Het laadvermogen van de dan normaal. Schakel dan terug naar een Houd u aan de opgegeven aanbevelingen
auto moet tevens worden verminderd met het lagere versnelling en pas uw snelheid aan. voor het aanhangergewicht. De aanhanger
gewicht van het aantal inzittenden. • Bij het gebruik van een aanhanger wordt de en de auto kunnen anders moeilijk bestuur-
motor zwaarder belast dan normaal. baar worden tijdens uitwijk- en remma-
Als de trekhaak in een erkende Volvo-werk- noeuvres.
plaats wordt gemonteerd, is de auto bij aanle- • Wanneer de auto bij warm weer zwaar
vering voorzien van de benodigde randuitrus- belast wordt, kunnen de motor en de ver-
ting voor het gebruik van een aanhanger. snellingsbak oververhit raken. Als de tem- N.B.
peratuurmeter voor de koelvloeistof op het De aangegeven maximaal toelaatbare aan-
• De trekhaak van de auto moet van een instrumentenpaneel tot in het rode gebied
goedgekeurd type zijn. hangergewichten zijn door Volvo bepaald.
uitslaat, moet u de auto stoppen en de Let erop dat er op grond van de wetgeving
• Bij montage achteraf moet u contact opne- motor enkele minuten stationair laten voor motorvoertuigen in uw land verdere
men met uw Volvo-dealer om te controle- draaien. De automatische versnellingsbak beperkingen van het aanhangergewicht en
ren of uw auto van de nodige uitrusting is reageert met een ingebouwde beveiligings- de snelheid kunnen gelden. Het is boven-
voorzien om met een aanhanger te kunnen functie. Zie de melding op het informatie- dien mogelijk dat de trekhaak gespecifi-
06 rijden. display. Bij oververhitting kan de ceerd is voor hogere gewichten dan het
airconditioning zichzelf tijdelijk uitschake- maximaal toelaatbare aanhangergewicht
• Verdeel de lading in de aanhanger dusda-
len. van de auto.
nig dat de druk op de trekhaak de maxima-
le kogeldruk niet overschrijdt. • Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan
• Verhoog de bandenspanning tot de aanbe- 80 km/h, ook al staat de wetgeving in be-
volen druk voor maximale belading. Zie paalde landen een hogere snelheid toe.
pagina 153 voor de positie van de banden- • Zet de keuzehendel in de parkeerstand P,
spanningstabel. wanneer u een automaat met aanhanger
• Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet parkeert. Gebruik altijd de handrem. Ge-
de1 kogel regelmatig in. bruik wielblokken, als u een auto met aan-
hanger op een steile helling parkeert.
1 Geldtniet voor de trekhaak bij gebruik van
een kogelsegment met trillingsdemper.

134
06 Starten en rijden

Rijden met een aanhanger

Automatische versnellingsbak, rijden Dieselmotor 1.6D met handbak, rijden


met een aanhanger met een aanhanger
Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast
Op een helling parkeren wordt, kunt u de koelventilator van de motor
1. Trek de handrem (parkeerrem) aan. laten vervangen door een exemplaar met een
2. Zet de keuzehendel in de grotere capaciteit. Informeer bij de dichtstbij-
parkeerstand P. zijnde Volvo-dealer naar de mogelijkheden
voor uw auto.
Op een helling wegrijden
1. Zet de keuzehendel in de rijstand D.
2. Haal de auto van de handrem (parkeer-
rem).

Steile hellingen
• Kies bij het omhoog rijden op steile hellin-
gen of in langzaam rijdend verkeer de juiste
handmatige lage versnellingsstand. Zo
voorkomt u dat de versnellingsbak opscha-
kelt en houdt u de versnellingsbakolie koel.
06
• Schakel geen hogere, handmatige versnel-
ling in dan de motor “aankan”. Rijden in
hoge versnellingen is niet altijd zuinig.
• Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 15% bij het gebruik van een
aanhanger.

135
06 Starten en rijden

Trekhaak

Trekhaken Aanhangerkabel
U moet de kogel regelmatig schoonmaken en
met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak
met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel
niet te worden ingevet.
Als de auto is uitgerust met een afneembare
trekhaak, moeten de montagevoorschriften
voor het monteren van het kogelsegment
zorgvuldig worden opgevolgd (zie
pagina 138).

WAARSCHUWING
Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde be-
vestiging vastmaakt.
Als de trekhaak van de auto een 13-polig elek-
WAARSCHUWING trisch contact heeft en de aanhanger een
7-polig contact, hebt u een adapter nodig. Ge-
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
06 met de afneembare trekhaak van Volvo: bruik een door Volvo goedgekeurde adapter-
kabel. Zorg dat de kabel niet over de grond
Volg de montagevoorschriften voor het ko-
sleept.
gelsegment nauwkeurig op.
Zorg dat het kogelsegment met de sleutel
vergrendeld is voordat u begint te rijden.
Controleer of het controlevenster groen van
kleur is.

N.B.
Neem na gebruik altijd het kogelsegment
los. Bewaar het in de bagageruimte.

136
06 Starten en rijden

Trekhaak

Specificaties

Afmetingen voor bevestigingspunten


(mm)

06
A B C D E F G H I J K

Vaste of afneembare 1060 90 964 482 40 141 497 150 113 100 140
trekhaak

1 Langsligger

2 Middelpunt kogel

137
06 Starten en rijden

Afneembare trekhaak

Kogelsegment monteren

– Verwijder de beschermkap. – Controleer of het mechanisme in de ont- – Controleer of het controlevenster (3) rood
grendelde stand staat door de sleutel van kleur is. Als het venster niet rood van
rechtsom te draaien. kleur is, moet u (1) indrukken en de borg-
knop linksom (2) draaien totdat u een klik
06
hoort.

138
06 Starten en rijden

Afneembare trekhaak

– Breng het kogelsegment aan en duw het – Controleer of het controlevenster groen – Draai de sleutel linksom in de vergrendel-
naar binnen totdat u een klik hoort. van kleur is. de stand. Neem de sleutel uit het slot.

06

139
06 Starten en rijden

Afneembare trekhaak

N.B. N.B.
Controleer of het kogelsegment vastzit door De veiligheidskabel van de aanhanger moet
06 het omhoog, omlaag en naar achteren te aan de bevestiging van de trekhaak worden
trekken. Als het kogelsegment niet goed zit, vastgemaakt.
moet u het verwijderen en het opnieuw
monteren zoals eerder werd beschreven.

140
06 Starten en rijden

Afneembare trekhaak

Kogelsegment verwijderen

– Steek de sleutel in het slot en draai deze – Druk de vergrendelingsknop (1) in en draai – Draai de vergrendelingsknop volledig om-
rechtsom in de ontgrendelde stand. deze linksom (2) totdat u een klik hoort. laag totdat deze niet verder kan. Houd de
knop in deze stand vast terwijl u het
kogelsegment schuin naar achteren toe
06
omhoogtrekt.

141
06 Starten en rijden

Afneembare trekhaak

– Duw de beschermkap erop.

06

142
06 Starten en rijden

Lading vervoeren

Algemene informatie • Breng brede voorwerpen in het midden Lastdragers gebruiken


aan.
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra Om schade aan de auto te voorkomen en voor
• Zware voorwerpen moet u zo laag mogelijk maximale veiligheid tijdens het rijden wordt u
accessoires die op de auto gemonteerd zijn,
aanbrengen. Plaats geen zware voorwer- geadviseerd de lastdragers te gebruiken die
zoals een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. pen op het neergeklapte ruggedeelte.
alsmede van het totaalgewicht van de inzitten- door Volvo voor uw auto ontwikkeld zijn.
• Dek scherpe randen met iets zachts af om
den en kogeldruk. Het laadvermogen van de Volg de montagevoorschriften die bij de last-
de bekleding en het grote glazen oppervlak
auto moet tevens worden verminderd met het dragers worden geleverd nauwkeurig op.
van het kofferdeksel te beschermen.
gewicht van het aantal inzittenden. Zie
pagina 229 voor informatie over de toelaatba- • Zet alle bagage met riemen of bevesti- • Controleer regelmatig of de lastdragers en
gingsbanden aan de verankeringsogen de lading goed vastzitten. Zet de lading
re gewichten.
vast. stevig vast met sjorbanden.
WAARSCHUWING • Verdeel het gewicht van de lading gelijkma-
WAARSCHUWING tig over de lastdragers. Leg de zwaarste
Afhankelijk van de belading van de auto en voorwerpen onderop.
het zwaartepunt van de lading treden er wij- Vergeet niet dat een voorwerp met een ge-
wicht van 20 kg tijdens een frontale botsing • Naarmate u meer lading op het dak ver-
zigingen in de rijeigenschappen op.
bij een snelheid van 50 km/h zich kan ge- voert, vangt de auto meer wind en neemt
dragen als een voorwerp met een gewicht het brandstofverbruik toe.
Lading vervoeren in bagageruimte van 1000 kg. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
Zet de motor af en trek de handrem aan bij het rem niet te hard en maak niet te scherpe
in- en uitladen van lange voorwerpen. Wan- WAARSCHUWING bochten. 06
neer u met de lange bagage tegen de versnel-
lingspook/keuzehendel aankomt, kan de auto Zorg dat de lading nooit boven de rugge-
deelten uitsteekt. WAARSCHUWING
in beweging komen.
Anders biedt het opblaasgordijn dat schuil- Bij het vervoer van lading op het dak ver-
U kunt de passagiersstoel/achterbank neer- gaat achter de plafondbekleding mogelijk schuift het zwaartepunt en treden er wijzi-
klappen en de hoofdsteunen verwijderen om geen bescherming meer. gingen op in de rijeigenschappen van de
de kofferbak te verlengen (zie pagina 88). auto.
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage name-
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
lijk gaan schuiven en inzittenden verwon-
van de stoel ervoor. den.
• U kunt de hoofdsteunen verwijderen om
beschadiging te voorkomen.

143
06 Starten en rijden

Lichtbundel aanpassen

Juiste lichtbundel voor rechts- of Koplampen met halogeenlampen Koplampen met Bi-Xenonlampen
linksrijdend verkeer

De hendel van de koplamp moet in stand (A) De hendel van de koplamp moet in stand (A)
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer. staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer. rechtsrijdend verkeer. rechtsrijdend verkeer.
06 U kunt de lichtbundel van de koplampen aan-
passen om te voorkomen dat u tegenliggers WAARSCHUWING
verblindt. Bij de juiste lichtbundel wordt ook Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkop-
de berm beter verlicht. lampen, moet u de lamp door een erkende
Volvo-werkplaats laten vervangen. Omdat
de Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn van
een ontstekingsgedeelte dat een hoge
spanning opwekt, dient u er voorzichtig
mee om te gaan.

144
06 Starten en rijden

06

145
Algemene informatie ............................................................................... 148
Bandenspanning ..................................................................................... 152
Gevarendriehoek en reservewiel ............................................................. 154
Wielen verwisselen.................................................................................. 156
Provisorische bandenreparatie ............................................................... 158

146
WIELEN EN BANDEN

07
07 Wielen en banden

Algemene informatie

Rijeigenschappen en banden Snelheidsaanduidingen Nieuwe banden


De banden zijn van grote invloed op de rijei- Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring Banden hebben een beperk-
genschappen van de auto. Zowel het type, de voor de uitvoering waarin deze werd aangele- te houdbaarheidsdatum. Na
maat, de bandenspanning als de snel- verd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van enkele jaren worden de ban-
heidsaanduiding zijn belangrijk voor het rijge- de afmetingen en snelheidsaanduidingen die den hard en neemt de grip
drag van de auto. staan aangegeven op de typegoedkeuring van op het wegdek stukje bij
de auto. De enige uitzondering daarop vormt beetje af. Gebruik bij het
Let er bij het verwisselen van banden op dat
het gebruik van winterbanden (zowel banden verwisselen van banden al-
de nieuwe banden op alle vier de wielen van
met “spikes” als banden zonder “spikes”). Bij tijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het
hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben
gebruik van dergelijke banden mag u niet bijzonder voor winterbanden. De week en het
en van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevo-
sneller rijden dan de maximumsnelheid die jaar van productie worden aangeduid met de
len bandenspanning aan die op de banden-
voor het gebruikte bandentype geldt (voor DOT-code (Department of Transportation) be-
spanningsticker staat (zie pagina 152 voor de
aanduiding Q geldt bijvoorbeeld een maxi- staande uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1502. De
plaatsing).
mumsnelheid van 160 km/h). band op de afbeelding is in de 15e week van
Maataanduiding Let erop dat de gesteldheid van het wegdek het jaar 2002 geproduceerd.
Op alle autobanden staat een bepaalde maat- bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet Leeftijd van de banden
aanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke de snelheidsaanduiding van de banden. Alle banden die ouder zijn dan zes jaar moet u
aanduiding is Let erop dat de aangegeven snelheid de maxi- door een vakman laten controleren, ook al
205/55R16 91 W. mumsnelheid is. zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal
205 breedte van de band (mm) waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert
Q 160 km/h (enkel voor winterbanden)
en afgebroken wordt, als banden zelden of
55 verhouding tussen de hoogte en T 190 km/h
breedte van de band (%) nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking
H 210 km/h van de band worden aangetast, in welk geval
07 R aanduiding voor radiaalbanden
V 240 km/h u de band niet meer dient te gebruiken. Dit
16 velgdiameter van de band (") geldt ook voor reservebanden, winterbanden
W 270 km/h
91 aanduiding van het draagvermogen en banden die u voor toekomstig gebruik hebt
van de band (in dit geval 615 kg) Y 300 km/h
opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn
W aanduiding van de snelheidslimiet de zichtbare kenmerken van een band die on-
van de band (in dit geval 270 km/h) geschikt is voor gebruik.
De leeftijd van een band valt af te lezen uit de
DOT-code (zie bovenstaande afbeelding).

148
07 Wielen en banden

Algemene informatie

Gelijkmatige slijtage en onderhoud Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze Banden met “spikes”
nooit rechtop staan. Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km rustig worden ingereden, zodat
Banden met slijtage-indicatoren de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen gaan de banden en vooral de “spikes” langer
die dwars op het profiel van de band staan. De mee.
letters TWI (Tread Wear Indicator) op de zij-
kant van de band geven aan dat een band is
uitgerust met slijtage-indicatoren. De indicato-
N.B.
ren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band
dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van De wettelijke bepalingen voor het gebruik
het profiel over is. Vervang de banden dan zo van banden met “spikes” verschillen van
spoedig mogelijk. Let erop dat een band met land tot land.
een gering profiel zeer weinig grip op het weg-
dek heeft bij regen of sneeuw. Profieldiepte
Winterbanden Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
Slijtage-indicatoren
raturen vergen meer van de banden dan zo-
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
De juiste bandenspanning levert gelijkmatige merse ritten. Daarom wordt er een minimale
afmetingen. Deze staan in een bandenspan-
slijtage op (zie pagina 153). Voor optimale profieldiepte van vier mm voor winterbanden
ningstabel (zie pagina 152 voor de positie). De
rijeigenschappen en een gelijkmatige ban- geadviseerd.
bandenmaat is afhankelijk van de motorva-
denslijtage wordt geadviseerd de banden van
riant. Gebruik winterbanden altijd op alle vier
tijd tot tijd van voor naar achter of omgekeerd Sneeuwkettingen
de wielen.
te verwisselen (nooit van links naar rechts of Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen
omgekeerd). Verwissel de banden de eerste toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook 07
keer van voor naar achter (of omgekeerd) na
N.B.
voor modellen met voorwielaandrijving.
5000 km en daarna om de 10.000 km. Mon- Neem contact op met een Volvo-dealer
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
teer de banden met het diepste profiel altijd voor advies over de beste soort velgen en
banden. tingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen,
op de achteras om het gevaar voor slippen te
omdat zowel de sneeuwkettingen als de ban-
verminderen. Neem contact op met een er-
den daardoor overmatig slijten. Maak nooit
kende Volvo-werkplaats als u niet zeker bent
gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten
van de profieldiepte.

149
07 Wielen en banden

Algemene informatie

snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de en aluminium velgen. Haal de wielmoeren aan Afsluitbare wielmoeren
schijfremmen en de wielen te gering is. met 90 Nm. Controleer het aanhaalmoment Afsluitbare wielmoeren zijn te gebruiken op
met een momentsleutel. zowel aluminium als stalen velgen. Als u stalen
BELANGRIJK velgen met afsluitbare wielmoeren combineert
BELANGRIJK met wieldoppen, moet u de afsluitbare wiel-
Gebruik originele sneeuwkettingen van Vol- moeren op het tapeind bevestigen dat het
vo of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn U moet de wielmoeren aanhalen met dichtst bij het ventiel zit. U kunt de wieldop
afgestemd op het model en de band- en 90 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de
velgafmetingen. Vraag een erkende Volvo- anders niet op het wiel aanbrengen.
boutverbinding beschadigd raken.
werkplaats om advies. Compact reservewiel “Temporary
Stalen velgen, korte wielmoer (1) spare”
Velgen en wielmoeren Stalen velgen worden normaal gesproken U mag het compacte reservewiel1 alleen ge-
vastgezet met het korte type wielmoer, hoewel bruiken gedurende de korte tijd die nodig is
voor stalen velgen ook het lange type gebruikt om het normale wiel te repareren of te vervan-
mag worden. gen. Gebruik zo spoedig mogelijk weer een
normaal wiel. Het rijgedrag van de auto kan
WAARSCHUWING zich wijzigen bij het gebruik van een compact
reservewiel.
Gebruik nooit het korte type moer voor alu-
minium velgen. Het wiel kan losraken. Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van
een compact reservewiel.
Aluminium velgen, lange wielmoer (2)
Gebruik alleen het lange type wielmoer voor BELANGRIJK
aluminium velgen. Het lange type is duidelijk
Rijd nooit met meer dan één compact reser-
07 te herkennen aan de draaiende, conische vewiel (Temporary Spare) tegelijk.
drukring.
Korte (1) en lange (2) wielmoer
N.B.
Gebruik alleen velgen die getest en goedge-
keurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de Dit type mag ook voor stalen velgen worden
gebruikt.
originele accessoires van Volvo. Er bestaan
verschillende soorten wielmoeren voor stalen 1 Bepaalde varianten en markten

150
07 Wielen en banden

Algemene informatie

Zomer- en winterbanden den regen, sneeuw en drab minder goed af-


voeren.
Monteer de banden met het diepste profiel al-
tijd op de achteras (om het gevaar voor slip-
pen te verminderen).
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze
nooit rechtop staan.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet zeker bent van de profiel-
diepte.

De pijl geeft de draairichting van de band aan

Wanneer u de zomerbanden vervangt door


winterbanden of andersom, moet u op de
banden noteren waar ze zaten: bijvoorbeeld L
voor links, R voor rechts. Bij banden met een
speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer
de banden in een bepaalde richting draaien,
staat deze richting aangegeven met een pijl op
07
de zijkant van de band.
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairich-
ting hebben. Banden mogen alleen van voor
naar achter verwisseld worden, nooit van links
naar rechts of omgekeerd. Als u de banden
verkeerd aanbrengt, nemen de remeigen-
schappen van de auto af en kunnen de ban-

151
07 Wielen en banden

Bandenspanning

Aanbevolen bandenspanning Bandenspanning controleren bandenspanning bij maximale belading aan te


Controleer regelmatig de bandenspanning. houden bij snelheden tot 160 km/h.
De bandenspanning is van invloed op het rij-
N.B. comfort, de stuureigenschappen en de gepro-
Het is een natuurlijk gegeven dat de ban- duceerde weggeluiden.
denspanning na verloop van tijd afneemt.
De bandenspanning varieert ook naarge-
lang van de omgevingstemperatuur.

Al na enkele kilometers rijden worden de ban-


den warm en loopt de spanning op. Laat daar-
om geen lucht uit de banden ontsnappen als u
de spanning controleert bij warme banden. Als
de spanning bij warme banden echter te laag
is, moet u de band harder oppompen. Onvol-
doende opgepompte banden hebben een ne-
In de bandenspanningstabel voor op de por- gatieve inwerking op het brandstofverbruik, de
tierstijl aan de bestuurderszijde staat de juiste levensduur van de banden en de rijeigen-
bandenspanning voor uw auto aangegeven bij schappen van de auto. Wanneer u met een te
verschillende belading en snelheid. lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden
oververhit raken en kapotgaan.
Op de sticker staan:
Zie de bandenspanningstabel op pagina 153
• Bandenspanning bij gebruik van de aanbe- voor meer informatie over de juiste banden-
07 volen bandenmaat spanning. De aangegeven bandenspanning
• ECO-bandenspanning geldt bij koude banden (kan verschillen naar-
• Bandenspanning compact reservewiel gelang van de buitentemperatuur).
(Temporary Spare)
Brandstofbesparing, ECO-
bandenspanning
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden wordt geadviseerd de aangegeven

152
07 Wielen en banden

Bandenspanning

Bandenspanningstabel

Belading (1–3 inzittenden) Max. belading


Type Bandenmaat Snelheid (km/h)
Voorin (kPa) Achterin (kPa) Voorin (kPa) Achterin (kPa)
1,6 195/65 R15 91V 0 – 160 210 210 250 250
1,8 205/55 R16 91V/W 160+ 250 210 280 260
2,0 195/65 R15 91Q/T/H/V M+S
1.6D 205/55 R16 91Q/T/H/V M+S
205/50 R17 93W Extra Load 0–160 220 220 250 250
215/45 R18 93W Extra Load 160 + 260 220 280 260
205/50 R17 93Q/T/H/V M+S Extra Load
2,4 205/55 R16 91V/W 0–160 210 210 250 250
2.4i 205/55 R16 91Q/T/H/V M+S 160+ 250 210 280 260
2.0D 205/50 R17 93W Extra Load 0–160 220 220 250 250
215/45 R18 93W Extra Load 160+ 260 220 280 260
205/50 R17 93Q/T/H/V M+S Extra Load
T5 205/55 R16 91V/W 0–160 210 210 250 250
205/55 R16 91Q/T/H/V M+S 160+ 260 210 280 260
205/50 R17 93W Extra Load 0–160 220 220 250 250
215/45 R18 93W Extra Load 160+ 270 220 290 270
205/50 R17 93Q/T/H/V M+S Extra Load
D5 205/55 R16 91V/W 0–160 230 220 250 250
205/50 R17 93W Extra Load 160+ 270 220 290 270
215/45 R18 93W Extra Load
205/55 R16 91Q/T/H/V M+S
205/50 R17 93Q/T/H/V M+S Extra Load 07
Alle Alle 0–160 2501
2501
2501
2501

Reservewiel2 T125/85R16 99M 0 – 80 420 420 420 420


1
Zie pagina 152 voor de ECO-bandenspanning.
2Compact reservewiel.

153
07 Wielen en banden

Gevarendriehoek en reservewiel

Gevarendriehoek

Volg de geldende bepalingen voor het gebruik De gevarendriehoek is met behulp van twee
clips aan de binnenkant van het kofferdeksel
van een gevarendriehoek 1. Zet de gevaren- gemonteerd.
driehoek op een passend punt achter de auto
op om achteropkomend verkeer tijdig te waar-
schuwen.
– Haal de houder met de gevarendriehoek
los die met klittenband vastzit. Neem de
07 gevarendriehoek uit de houder.
– Klap de steunpoten van de gevarendrie-
hoek uit.
Zorg dat de houder met de gevarendriehoek
na gebruik stevig in de bagageruimte vastzit.

1 Bepaalde markten

154
07 Wielen en banden

Gevarendriehoek en reservewiel

Reservewiel en krik

Originele krik – Verwijder de krik met de slinger en de – Plaats de krik (1) in de rechter opening (6).
Gebruik de originele krik1 alleen voor het ver- wielmoersleutel. Bevestig het reservewiel (7) in de linker
wisselen van banden. Houd de schroef van de opening (8).
krik altijd goed ingevet. Reservewiel en krik, positie in
kofferbak:
U vindt het reservewiel met krik en wielmoer-
– Draai de krik (1) voor de helft omlaag. De
sleutel onder de vloer in de bagageruimte.
aanduiding op de ring (2) moet in het 07
verlengde van de aanduiding op de arm (3)
Reservewiel erbij nemen liggen om de krik liggend in de bevestiging
– Pak de vloermat aan de achterzijde beet te kunnen aanbrengen.
en klap deze naar voren toe op.
– Klap de slinger (4) in en leg de wielmoer-
– Haal het reservewiel los en til het naar sleutel (5) boven op de krik.
buiten.
1 Bepaalde varianten en markten

155
07 Wielen en banden

Wielen verwisselen

Wielen demonteren

Zet een gevarendriehoek op, als u langs een – Auto’s met stalen velgen hebben afneem- – Er zitten twee kriksteunpunten aan weers-
drukke weg een wiel moet vervangen. Zorg er- bare wieldoppen. Wrik de wieldop los met zijden van de auto. Draai de voet van de
voor dat de auto en de krik op een stevige en het uiteinde van een wielmoersleutel of krik met de slinger zo ver omlaag dat de
horizontale ondergrond staan. trek hem met de hand los. voet plat tegen de grond aankomt. Con-
– Draai de wielmoeren ½–1 slag linksom los troleer of de krik goed aan het kriksteun-
– Neem het reservewiel, de krik en de wiel- punt bevestigd is (zie afbeelding) en zorg
moersleutel erbij die onder de mat in de met de wielmoersleutel.
dat de voet recht onder het krikpunt zit.
bagageruimte liggen.
– Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
07 – Haal de handrem aan en schakel de eerste van de grond komt. Verwijder de wielmoe-
versnelling in of zet de keuzehendel in ren en til het wiel eraf.
stand P, als de auto een automatische
versnellingsbak heeft.
– Plaats wielblokken voor en achter de wie-
len die op de grond blijven staan. Gebruik
grote houten blokken of grote stenen.

156
07 Wielen en banden

Wielen verwisselen

Wielen monteren
– Reinig de contactvlakken op het wiel en
de naaf.
– Breng het wiel aan. Draai de wielmoeren
vast.
– Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen
niet meer ongehinderd kunnen draaien.
– Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het
is belangrijk dat u de wielmoeren stevig
aanhaalt. Haal ze aan met 90 Nm. Contro-
leer het aanhaalmoment met een moment-
sleutel.
– Breng de wieldop (stalen velgen) aan.

WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op de
krik staat.
Laat eventuele passagiers uit de auto stap-
pen, voordat u de auto opkrikt.
Geef eventuele passagiers te kennen dat ze
dusdanig moeten gaan staan dat de auto en
liever nog een vangrail tussen hen en het
verkeer op de weg zit. 07

157
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Algemene informatie

Auto’s die niet zijn uitgerust met een reserve- Provisorische bandenreparatieset De houdbaarheidsdatum staat aan de voor-
wiel, zijn in plaats daarvan voorzien van een De bandenreparatieset1 is alleen bedoeld voor kant van de compressor (zie afbeelding op
bandenreparatieset. De reparatieset is zowel tijdelijke noodreparaties, waarmee de auto pagina 163).
te gebruiken om een lek te dichten als de ban- nog 200 km of naar de dichtstbijzijnde Volvo- Zie pagina 163 voor informatie over het ver-
denspanning tijdelijk te corrigeren. De ban- werkplaats gereden kan worden. Het afdicht- vangen van de spuitbus.
denreparatieset bestaat uit een elektrische middel dicht banden met een lek in het loop-
07 luchtcompressor en een geïntegreerde spuit- vlak effectief af. N.B.
bus met afdichtmiddel.
De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet De bandenreparatieset is uitsluitend be-
N.B. meer worden gebruikt na het verstrijken van doeld voor het afdichten van banden met
de houdbaarheidsdatum of het gebruik van de een lek in het loopvlak.
De krik is optioneel op auto’s uitgerust met bandenreparatieset.
de bandenreparatieset.
De bandenreparatieset leent zich minder goed
1 Bepaalde
voor banden met een gat in het zijvlak.
varianten en markten

158
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Probeer geen banden met de set te repareren


die grote groeven, scheuren, oneffenheden en
dergelijke vertonen.
De bandenreparatieset met compressor en
gereedschap zit onder de vloer in de bagage-
ruimte.
Een 12 V-aansluiting voor de compressor zit
voorin bij de middenconsole, achterin bij de
achterbank en in de bagageruimte. Gebruik de
elektrische aansluiting die het dichtst bij de
lekke band zit.

WAARSCHUWING
Het afdichtmiddel kan bij direct huidcontact
irritatie veroorzaken. Was bij huidcontact
het getroffen gebied onmiddellijk schoon
met water en zeep.

Bandenreparatieset erbij nemen


– Pak de vloermat aan de achterzijde beet
en klap deze naar voren toe op.
– Til de bandenreparatieset op.
07

159
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Oppompen

Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel – Start de compressor door de knop (2) in pressor daarna afkoelen, omdat de kans
langs een drukke weg moet oppompen. stand I te zetten. op oververhitting aanwezig is.
– Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0 – Pomp de band op tot de druk die op de – Met de compressor kunt u voorwerpen
staat en haal de kabel (5) en de bandenspanningstabel staat aangegeven. oppompen met een inhoud tot 50 liter.
luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij. – Schakel de compressor uit door de
– Draai de ventielaansluiting van de luchts- knop (2) in stand 0 te zetten. Koppel de WAARSCHUWING
07 lang zo ver mogelijk op het ventiel van de luchtslang en de kabel los. Plaats het Het inademen van uitlaatgassen kan le-
band. ventieldopje terug. vensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
– Sluit de kabel (5) op een van de 12 V- – Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in het draaien in ruimten die zijn afgesloten of on-
aansluitingen in de auto aan. zijvak (3) terug. voldoende geventileerd zijn.

– Start de motor. De auto moet in een goed – Leg de bandenreparatieset terug.


geventileerde ruimte staan. – De compressor mag niet langer dan tien
minuten achtereen werken. Laat de com-

160
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Lekke band repareren

Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel – Maak de veiligheidspal (6) los en draai het spanningsverhoging van maximaal 4 bar
langs een drukke weg moet repareren. oranje gedeelte (7) 90 graden tot in de voordoen terwijl het afdichtmiddel naar
verticale stand, totdat u een klik hoort. binnen wordt gepompt. Na ca. een minuut
– Haal de sticker (1) met de toelaatbare daalt de spanning en geeft de manometer
maximumsnelheid uit de bandenreparatie- – Start de motor. De auto moet in een goed
geventileerde ruimte staan. een nauwkeuriger bandenspanning aan.
set en bevestig deze op het stuurwiel waar
de bestuurder hem duidelijk kan zien. – Pomp de band op tot een spanning van
WAARSCHUWING 1,8 tot 3,5 bar. Als de spanning na tien 07
– Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0 minuten pompen nog geen 1,8 bar heeft
staat en haal de kabel (5) en de Het inademen van uitlaatgassen kan le- bereikt, moet u de compressor uitschake-
luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij. vensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit len om oververhitting te voorkomen.
– Draai de ventielaansluiting van de luchts- draaien in ruimten die zijn afgesloten of on-
lang zo ver mogelijk op het ventiel van de voldoende geventileerd zijn.
band.
– Start de compressor door de knop (2) in
– Sluit de kabel (5) op een 12V-aansluiting in stand I te zetten. Er zal zich een tijdelijke
de auto aan.

161
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Bandenspanning opnieuw controleren:

WAARSCHUWING N.B. BELANGRIJK


Ga nooit naast de band staan terwijl de Het oranje gedeelte (7) niet opklappen wan- De compressor mag niet langer dan tien mi-
compressor aan het pompen is. Let vooral neer u alleen de compressor gebruikt voor nuten achtereen werken. Laat de compres-
op de zijkanten van de banden. Bij barsten, het bijvullen van lucht. sor daarna afkoelen, omdat de kans op
oneffenheden en dergelijke moet u de com- oververhitting aanwezig is.
pressor onmiddellijk uitschakelen. Onder
zulke omstandigheden moet u uw reis – Sluit de luchtslang (4) aan op het ventiel
beëindigen. Neem contact op met een er- van de band. Sluit de kabel (5) aan op
de 12V-aansluiting. Lees de spanning van N.B.
kende bandenreparateur.
de compressor af. Als de bandenspanning Vervang de spuitbus met afdichtmiddel en
– Koppel de luchtslang (4) van het ventiel los lager is dan 1,3 bar, is de band onvol- de slang na gebruik.
en breng het ventieldopje weer aan. Haal doende afgedicht. Onder zulke omstan-
de kabel (5) uit de elektrische aansluiting. digheden moet u uw rit beëindigen. Neem
Klap het oranje gedeelte (7) in de oor- contact op met een bandenreparateur.
spronkelijke stand terug en zet de pal (6) – Als de bandenspanning hoger is dan
vast. Berg de bandenreparatieset op een 1,3 bar, moet u de band oppompen tot de
veilige plaats in de auto op. spanning die staat aangegeven in de ban-
– Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie denspanningstabel (zie pagina 152 voor
ca. 3 kilometer af bij een snelheid van de positie). Als de bandenspanning te
80 km/h om ervoor te zorgen dat het hoog is, moet u lucht uit de band laten
afdichtmiddel de band goed afdicht. ontsnappen met behulp van de
reduceerklep (8).
WAARSCHUWING – Schakel de compressor uit door de
07
knop (2) in stand 0 te zetten. Koppel de
Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de luchtslang en de kabel los. Plaats het
bandenreparatieset voor een noodrepara- ventieldopje terug.
tie hebt gebruikt. Vervang de tijdelijk afge-
dichte band zo spoedig mogelijk (maximale – Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in het
rijafstand 200 km). zijvak (3) terug.
– Leg de bandenreparatieset onder de vloer
in de bagageruimte.

162
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Spuitbus met afdichtmiddel vervangen

De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet – Draai de spuitbus (6) los en verwijder
meer worden gebruikt na het verstrijken van
WAARSCHUWING deze.
de houdbaarheidsdatum (zie datumsticker (1)) Zorg dat de compressor niet aangesloten is – Controleer of de verzegeling (7) van de
of het gebruik van de bandenreparatieset. Na op de 12V-aansluiting bij het vervangen van nieuwe spuitbus intact is. Draai de spuit-
gebruik moet u de spuitbus (6) met houder (8) de spuitbus. bus vast.
en luchtslang (10) vervangen. – Plaats de behuizing (3) terug. Controleer
Spuitbus vervangen voordat de of u de behuizing op de juiste manier
U kunt de vervanging in een erkende Volvo- 07
houdbaarheidsdatum verstreken is vastzit en draai deze met de boutjes (2)
werkplaats laten uitvoeren of dit zelf doen vol-
– Draai de twee boutjes (2) op de oranje aan.
gens de instructies.
behuizing (3) los. – Breng de snelheidssticker (4) en een nieu-
– Verwijder de snelheidssticker (4) en de we datumsticker (1) op de bandenrepara-
BELANGRIJK datumsticker (1) en ontgrendel de tieset aan.
Lees de veiligheidsvoorschriften aan de on- veiligheidspal (5). Haal de behuizing (3) los
Behandel de vervangen spuitbus als klein
derkant van de spuitbus. en verwijder deze.
chemisch afval (KCA).

163
07 Wielen en banden

Provisorische bandenreparatie

Spuitbus en slang na gebruik vervangen


– Draai de twee boutjes (2) op de oranje
behuizing (3) los.
– Verwijder de snelheidssticker (4) en de
datumsticker (1) en ontgrendel de
veiligheidspal (5). Haal de behuizing (3) los
en verwijder deze.
– Duw de knop (8) omlaag terwijl u de
spuitbus (6) met houder (9) rechtsom
draait en ze verwijdert.
– Trek de luchtslang (10) los.
– Veeg het resterende afdichtmiddel met
een doek af of gebruik een krabber als het
middel al enigszins ingedroogd is.
– Breng een nieuwe luchtslang (10) aan en
controleer of die correct zit.
– Controleer of de verzegeling (7) van de
nieuwe spuitbus intact is. Draai de
houder (9) op de spuitbus (6) vast en draai
deze linksom vast totdat u een klik hoort.
– Plaats de behuizing (3) terug. Controleer
of u de behuizing op de juiste manier
vastzit en draai deze met de boutjes (2)
07 aan.
– Breng de snelheidssticker (4) en een nieu-
we datumsticker (1) op de bandenrepara-
tieset aan.
De lege spuitbus en luchtslang zijn te behan-
delen als normaal afval.

164
07 Wielen en banden

07

165
Schoonmaken ......................................................................................... 168
Lakschade herstellen .............................................................................. 171
Roestwering ............................................................................................ 172

166
VERZORGING

08
08 Verzorging

Schoonmaken

Auto wassen N.B.


gedegen wasbeurt met de hand, omdat de
borstels van de wasstraat niet overal even
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Ge- Bij de externe verlichting zoals de koplam- goed bij kunnen.
bruik hiervoor autoshampoo. Vuil en strooi- pen, mistlampen en achterlichten kan tijde-
zout kunnen aanleiding geven tot corrosie. lijk condens optreden aan de binnenkant
van het lampglas. Dit is een natuurlijk ver-
• Was de auto niet in direct zonlicht, omdat
schijnsel en alle externe verlichting is erop WAARSCHUWING
de lak daarbij blijvende schade kan op- gebouwd om dit zo veel mogelijk te voorko-
lopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer Test na het wassen van de auto altijd de
men. Condens verdwijnt normaal uit het remmen om te voorkomen dat vocht en cor-
met afvoerscheiding staat. lamphuis, wanneer de lamp enige tijd rosie de remblokken aantasten waardoor
• Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel brandt. de remwerking afneemt.
van de auto.
• Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil Vogelpoep verwijderen
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
BELANGRIJK
los te weken. Let op het volgende bij ge-
bruik van een hogedrukreiniger: Houd bij de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die Voor de lak is het beter om de auto met de
het wassen de spuitkop van de hogedruk- de lak aantasten en deze zeer snel doen ver- hand te wassen dan in een automatische
reiniger ten minste 30 cm van de carrosse- kleuren. Een dergelijke verkleuring is alleen te wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
rie af. Spuit niet direct in de richting van de kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
herstellen door de vakman.
sloten. daarom geadviseerd de eerste maanden na
Verchroomde velgen aankoop van een nieuwe auto deze alleen
• Was de auto met een spons, autoshampoo met de hand te wassen.
en een ruime hoeveelheid lauw water.
• Als het vuil hardnekkig is, kunt u de auto BELANGRIJK
Bedien zo nu en dan voorzichtig het rempe-
met een koud ontvettingsmiddel wassen. Velgreinigingsmiddelen kunnen vlekken daal, wanneer u lange periodes door regen of
• Droog de auto af met een schoon en zacht veroorzaken op verchroomde velgen. Was sneeuwmodder rijdt. Zo verwarmt en droogt u
stuk zeemleer of een trekker. de auto met een spons, autoshampoo en de remblokken. Doe dit ook bij het wegrijden
• Reinig de wisserbladen met een lauwe zee- een ruime hoeveelheid lauw water.
onder zeer vochtige of koude weersomstan-
poplossing of autoshampoo. digheden.
Automatische wasstraten
WAARSCHUWING In een automatische wasstraat kunt u de auto Kunststof exterieuronderdelen
08 snel en eenvoudig schoonmaken. Let er ech- Voor het reinigen van kunststof exterieuron-
Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet ter op dat een wasbeurt in een automatische derdelen wordt een speciaal reinigingsmiddel
is, bestaat er gevaar voor brand. wasstraat nooit een alternatief vormt voor een geadviseerd dat verkrijgbaar is bij de Volvo-
dealer. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen.

168
08 Verzorging

Schoonmaken

Poetsen en in de was zetten Buitenspiegels met vuil- en wateraf- Interieur reinigen


Poets de auto en zet deze in de was, wanneer stotende laag (optie) schoonmaken
de lak er dof uitziet of u deze extra bescher- Gebruik nooit producten zoals autowas, ont- Behandeling van vlekken op stoffen
ming wilt bieden. vetters e.d. op het spiegeloppervlak, omdat bekleding
de vuil- en waterafstotende laag daardoor be- De Volvo-dealer heeft een speciaal reinigings-
U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te
schadigd kan raken. middel voor stoffen bekleding. Andere reini-
poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen.
Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was Wees voorzichtig tijdens het schoonmaken gingsmiddelen kunnen de brandvertragende
zetten niet in direct zonlicht staat. om te voorkomen dat er krassen in het glasop- eigenschappen van de bekleding aantasten.
pervlak ontstaan.
Was de auto en droog deze zorgvuldig af,
voordat u begint te poetsen of de was aan- Om schade aan het glas te voorkomen dient u BELANGRIJK
brengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met voor het verwijderen van ijs alleen een krabber Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen
terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met van kunststof te gebruiken. de stoffen bekleding beschadigen.
een speciaal voor autolak bestemde, fijne
De waterafstotende laag staat bloot aan na-
schuurpasta (“rubbing compound”) verwijde- Behandeling van vlekken op leren
tuurlijke slijtage.
ren. bekleding
Om de waterafstotende eigenschappen te be-
Poets de lak eerst op en behandel deze daar- De leren bekleding van Volvo is voorzien van
houden, wordt geadviseerd de behandeling te
na met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de een speciale laag die bescherming biedt tegen
vernieuwen met een nabehandelingsmiddel
aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig vuil. Bij schoonmaak van het leer wordt de be-
dat verkrijgbaar is bij Volvo-dealers. Gebruik
op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmid- schermende laag hersteld die door vet en vuil
het middel de eerste keer na drie jaar en daar-
del als was. werd aangetast. Er bestaat een complete serie
na ieder jaar.
verzorgingsproducten voor leren bekleding.
BELANGRIJK Volvo biedt een leerverzorgingsproduct waar-
mee u leren bekleding kunt schoonmaken en
Lakbehandelingen zoals lakconservering, de beschermende laag kunt herstellen.
verzegeling, bescherming, glansverzegeling
e.d. kunnen lakschade veroorzaken.
Lakschade als gevolg van het gebruik van BELANGRIJK
dergelijke behandelingen valt niet onder de 08
Volvo-garantie. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen. Derge-
lijke middelen kunnen bekleding van textiel,
vinyl en leer beschadigen.

169
08 Verzorging

Schoonmaken

– Laat het leer vervolgens 20 minuten dro-


BELANGRIJK gen alvorens erop plaats te nemen.
Let erop dat de stoffen bekleding kan ver- Daarmee is het leer beter beschermd tegen
kleuren bij gebruik van materialen die afge- vlekken en voorzien van een uv-filter.
ven (nieuwe spijkerbroek, gekleurde suède
kleding e.d.).
Behandeling van vlekken op kunststof
Voor het beste resultaat adviseert Volvo de
interieuronderdelen en -panelen
beschermende crème twee- tot viermaal per Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
jaar op te brengen. panelen van kunststof wordt een speciaal rei-
nigingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar is
Vraag bij de Volvo-dealer naar het leerverzor- bij de Volvo-dealer. Krab of wrijf nooit over
gingsproduct van Volvo. een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmidde-
Reinigingsvoorschriften voor leren len.
bekleding
– Breng wat van het leerreinigingsproduct Veiligheidsgordel schoonmaken
op een vochtige spons aan en knijp erin Gebruik water en een synthetisch wasmiddel
om een dikke laag schuim te krijgen. en dan met name het textielreinigingsmiddel
dat bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Zorg
– Behandel de vlek voorzichtig met cirkelen-
de bewegingen. dat de gordel droog is, voordat deze weer
wordt opgerold.
– Dep de vlek zorgvuldig met de spons. Laat
de vlek in de spons trekken. Wrijf niet!
– Veeg het behandelde gebied met een stuk
zacht papier of een doek af en laat het leer
volledig drogen.
Beschermende laag aanbrengen op le-
ren bekleding
– Breng wat van de beschermende crème
08
op de vilten doek aan en wrijf de crème in
cirkelende bewegingen voorzichtig in het
leer.

170
08 Verzorging

Lakschade herstellen

Lak Steenslagplekken en krassen wijdering van het vuil de ontbrekende lak aan
te brengen.
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom re-
Als de steenslagplek wel tot op het
gelmatig worden gecontroleerd. Om roestvor-
blanke plaatwerk is doorgedrongen
ming te voorkomen moet u lakschade meteen
herstellen. De meest voorkomende soorten – Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digde gebied heen. Trek de tape weer van
lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken,
de lak af om zo veel mogelijk lakresten te
krassen en plekjes op de spatbordranden en
verwijderen.
portieren.
– Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om
en breng deze met een fijn kwastje of een
Kleurcode
lucifer aan. Breng de lak met een kwastje
aan, wanneer de primer droog is.
– Krassen kunt u op dezelfde manier her-
stellen, maar dek ter bescherming de on-
beschadigde lak rond de kras af.
Vóór het herstel van lakschade moet u de auto
– Pets na enkele dagen de herstelde lak op.
schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er
Gebruik daarvoor een zachte doek met
bovendien voor dat de auto warmer is dan een geringe hoeveelheid schuurpasta.
15 °C.

Benodigdheden
Typeplaatje • Grondlak (primer) in een bus
Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur ge- • Lak in een bus of een lakstift
bruikt. De code voor de autolak (1) staat op • Kwastje
het typeplaatje (zie pagina 228). • Afplaktape

Steenslagplekken en krassen 08
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een in-
tacte laklaag over is, volstaat het om na ver-

171
08 Verzorging

Roestwering

Controleren en onderhouden
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondi-
ge en complete roestwerende behandeling
ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit
gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is
voorzien van een slijtvaste bodembescher-
ming. In de balken, holten en gesloten profie-
len werd een dunne, doordringende roestwe-
rende vloeistof gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
• Houd de auto schoon. Spoel het onderstel
af. Houd bij gebruik van een hogedrukreini-
ger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af.
• Controleer de roestwering regelmatig en
werk deze zo nodig bij.
De roestwering van de auto hoeft normaal ge-
sproken pas na ca. 12 jaar te worden nabe-
handeld. Laat de auto daarna om de drie jaar
een nabehandeling ondergaan. Neem contact
op met een erkende Volvo-werkplaats, als de
auto een nabehandeling nodig heeft.

08

172
08 Verzorging

08

173
Volvo Service........................................................................................... 176
Onderhoud .............................................................................................. 177
Motorkap en motorruimte ....................................................................... 178
Dieselolie................................................................................................. 179
Oliën en vloeistoffen................................................................................ 180
Wisserbladen .......................................................................................... 185
Accu ........................................................................................................ 186
Gloeilampen vervangen........................................................................... 188
Zekeringen .............................................................................................. 194

174
ONDERHOUD EN SERVICE

09
09 Onderhoud en service

09 Volvo Service

Serviceprogramma van Volvo elektronische apparatuur. Neem daarom altijd formatie kan gegevens bevatten (maar niet uit-
contact op met een erkende Volvo-werk- sluitend) als de rijsnelheid, het gebruik van het
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
plaats, voordat u servicewerkzaamheden aan rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De
uitvoerig getest. De auto werd nogmaals ge-
het elektrische systeem laat uitvoeren. laatstgenoemde informatie kan voor een be-
controleerd naar de normen van Volvo Car
grensde tijd tijdens het rijden, tijdens een aan-
Corporation, net voordat de auto aan u werd Installatie van accessoires
rijding of bij een bijna-ongeluk worden vastge-
geleverd. Een verkeerde aansluiting en montage van ac- legd. Volvo Car Corporation zal de opgesla-
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid cessoires kan een nadelige invloed hebben op gen informatie niet zonder uw toestemming
en betrouwbaarheid van uw Volvo op een de werking van de elektronische systemen vrijgeven. Volvo Car Corporation kan echter
hoog peil te houden, moet u de voorschriften van de auto. Bepaalde accessoires werken al- op last van de nationale wetgeving gedwon-
van het Serviceprogramma van Volvo opvol- leen, wanneer de bijbehorende software in de gen worden om bepaalde informatie te ver-
gen zoals die omschreven staan in het Servi- elektronische systemen van de auto wordt ge- strekken. Voor de rest geldt dat alleen Volvo
ce- en garantieboekje van Volvo. Laat service- laden. Neem daarom altijd contact op met een Car Corporation en de erkende Volvo-
en reparatiewerkzaamheden door een erken- erkende Volvo-werkplaats, voordat u acces- werkplaatsen de informatie kunnen uitlezen en
de Volvo-werkplaats uitvoeren. Volvo- soires monteert die in verbinding staan met of gebruiken.
werkplaatsen beschikken over het personeel, van invloed zijn op het elektrische systeem.
Ongunstige rijomstandigheden
het speciale gereedschap en de servicehand- Vastlegging van voertuiggegevens
boeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
servicekwaliteit kunnen garanderen. Het is mogelijk dat er één of meer computers
op uw Volvo zitten die gedetailleerde informa- • met een caravan of aanhanger achter de
auto
tie kunnen vastleggen. Deze informatie is be-
BELANGRIJK stemd voor onderzoek ter verbetering van de • in bergachtig gebied
Voor de geldigheid van de garantie is het veiligheid en voor het opsporen van storingen • op hoge snelheden
van belang dat u het Service- en garantie- in de autosystemen. De informatie kan gege- • bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger
boekje van Volvo controleert en de aanwij- vens bevatten over zaken als het gebruik van dan +40 °C
zingen opvolgt. de veiligheidsgordel door de bestuurder en de Controleer het oliepeil eveneens vaker bij kor-
passagier(s), gegevens over de werking van te ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij
Speciale servicewerkzaamheden verschillende autosystemen en -modules en lage temperaturen (onder +5 °C).
informatie over de status van de motor, gas-
Bepaalde servicewerkzaamheden aan het In dergelijke omstandigheden kunnen de olie-
klep, besturing, remmen en andere systemen.
elektrisch systeem van de auto kunnen alleen temperatuur en het olieverbruik abnormaal
De informatie kan tevens gegevens bevatten
worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde toenemen.
over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke in-

176
09 Onderhoud en service

Onderhoud 09

Voordat u met werkzaamheden begint Regelmatig controleren


Controleer regelmatig het volgende, bijvoor-
Accu beeld bij het tanken:
• Controleer of de accukabels op de juiste • Koelvloeistof – De vloeistof moet tussen het
manier zijn aangesloten en stevig vastzit- MIN- en MAX-streepje op het expansiere-
ten. servoir staan.
• Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor • Motorolie – De olie moet tussen het MIN-
loopt (bij het vervangen van de accu bij- en MAX-streepje staan.
voorbeeld).
• Stuurbekrachtigingsvloeistof – De vloeistof
• Gebruik nooit een snellader voor het opla- moet tussen het MIN- en MAX-streepje
den van de accu. Zorg dat de accukabels staan.
zijn ontkoppeld tijdens het opladen.
• Ruitensproeiervloeistof – Het reservoir
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als moet goed gevuld zijn. Vul bij met antivries
corrosief is. Het is daarom van belang dat u de bij temperaturen rond het vriespunt.
accu op een milieuvriendelijke manier ver-
• Rem- en koppelingsvloeistof – De vloeistof
werkt. Neem hiervoor contact op met uw moet tussen het MIN- en MAX-streepje
Volvo-dealer. staan.

WAARSCHUWING WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem wekt zeer hoge Let erop dat de koelventilator tot enige tijd
spanningen op. De spanning van het ont- na het afzetten van de motor nog automa-
stekingssysteem is levensgevaarlijk. Zet tisch kan aanslaan.
daarom altijd de auto van het contact bij
werkzaamheden in de motorruimte. Laat het schoonmaken van de motor altijd
over aan een werkplaats. Als de motor heet
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer is, bestaat er gevaar voor brand.
het contact aanstaat of als de motor warm
is.

177
09 Onderhoud en service

09 Motorkap en motorruimte

Motorkap openen

– Trek aan de ontgrendelingshandgreep he- Motorruimte 8. Reservoir voor rem- en koppelingsvloei-


lemaal links onder het dashboard (of hele- stof (auto met stuur rechts)
1. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
maal rechts afhankelijk bij een auto met (4-cil.) 9. Vulopening voor motorolie1
het stuur rechts). U hoort dat de slotpal
2. Expansiereservoir voor koelsysteem 10. Reservoir voor rem- en koppelingsvloei-
losschiet.
stof (auto met stuur links)
– Steek uw hand in het midden onder de 3. Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloei-
stof (verborgen achter de koplamp) 11. Accu
voorkant van de motorkap en duw de
slotpal naar rechts. 4. Peilstok voor motorolie1 12. Relais- en zekeringenkastje,
motorruimte
– Open de motorkap. 5. Radiateur
13. Luchtfilter 1
6. Koelventilator
WAARSCHUWING 7. Reservoir voor ruitensproeiervloeistof
Controleer bij het sluiten of de motorkap (5-cil.)
goed in het slot valt.
1 Afhankelijk van het motortype.

178
09 Onderhoud en service

Dieselolie 09

Brandstofsysteem garantieboekje staan aangegeven. Ook wan-


BELANGRIJK
neer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is
De dieselolie moet voldoen aan de norm Maak geen gebruik van de volgende diesel- gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen.
NEN-EN 590 of JIS K2204. Dieselmotoren zijn olieachtige brandstoffen: speciale toevoe-
gevoelig voor verontreinigingen zoals een te gingen (dopes), scheepsolie, stookolie,
hoog gehalte aan zwaveldeeltjes. Maak alleen RME (biodiesel) of plantaardige olie. Derge- BELANGRIJK
gebruik van dieselolie van gerenommeerde lijke brandstoffen voldoen niet aan de kwali- Sommige speciale toevoegingen verwijde-
oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van teitseisen die Volvo stelt en geven ren het verzamelde vocht uit het brandstof-
aanleiding tot verhoogde vormen van slijta- filter.
dubieuze kwaliteit in de tank.
ge en motorschade die niet worden gedekt
Bij lage temperaturen (–40 °C tot –6 °C) kan door de garanties van Volvo.
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
aanleiding kan geven tot startproblemen. De
grote oliemaatschappijen produceren speciale
BELANGRIJK
dieselolie bestemd voor gebruik bij buitentem- Bij modeljaar 2006 en hoger mag het zwa-
peraturen rond het vriespunt. Dergelijke die- velgehalte maximaal 50 ppm zijn.
selolie is dunner bij lage temperaturen en
beperkt de kans op vlokvorming. Wanneer u de tank leegrijdt
Het risico van condens in de brandstoftank U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld wanneer u de brandstoftank hebt leeggere-
houdt. Houd tijdens het tanken het gebied den. Het brandstofsysteem wordt automa-
rond de vulpijp goed schoon. Voorkom mor- tisch ontlucht, als u de contactsleutel ca.
sen op gelakte oppervlakken. Maak als u ge- 60 seconden lang in stand II laat staan voor-
morst hebt het gebied met water en zeep dat u een nieuwe startpoging doet.
schoon.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan, ontdoet
het brandstoffilter de brandstof van condens-
water.
Houd u voor het aftappen van het condenswa-
ter aan de specificaties die in uw Service- en

179
09 Onderhoud en service

09 Oliën en vloeistoffen

Sticker voor oliekwaliteit in Olie verversen en oliefilter vervangen Volvo adviseert olieproducten van
motorruimte . Houd voor het verversen van de
olie en het vervangen van het oliefilter de inter-
vallen aan die staan aangegeven in het
Service- en garantieboekje.

BELANGRIJK
Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een spe-
ciaal aangepaste, synthetische motorolie.
De oliesoort werd met grote zorg geselec-
teerd lettend op de levensduur van de mo-
tor, de startgewilligheid, het
brandstofverbruik en de milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan
Peilstok, benzinemotoren te kunnen houden dient u een goedgekeur-
de motoroliesoort te gebruiken. Gebruik al-
leen een oliesoort van de voorgeschreven
BELANGRIJK kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat
Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwali- zowel bij het bijvullen als verversen van olie.
teit (zie sticker in motorruime). Controleer Een negatieve invloed op de levensduur van
het oliepeil vaak en ververs de olie regelma- de motor, de startgewilligheid, het brand-
tig. De motor raakt beschadigd, wanneer u stofverbruik en de milieu-impact is anders
olie gebruikt van minder goede kwaliteit dan niet uitgesloten.
wordt voorgeschreven of wanneer u met Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
een te laag oliepeil rondrijdt. claims af bij gebruik van een motorolie die
niet voldoet aan de voorgeschreven kwali-
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken teits- en viscositeitseisen.
met een hogere kwaliteit dan aangegeven.
Voor ritten onder ongunstige omstandighe- Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
den adviseert Volvo u een oliesoort te gebrui- waarschuwen voor een laag oliepeil of een
ken met een hogere kwaliteit dan de sticker in lage oliedruk. Bij de modellen die zijn voorzien
Peilstok, dieselmotoren
de motorruimte vermeldt (zie pagina 232). van een oliedruksensor wordt gebruik

180
09 Onderhoud en service

Oliën en vloeistoffen 09

gemaakt van een waarschuwingslampje voor Peil controleren Oliepeil controleren bij een warme
de oliedruk. Bij modellen met een olieniveau- motor:
sensor wordt gewaarschuwd met een waar- – Parkeer de auto op een vlakke onder-
schuwingslampje midden op het instrumen- grond, zet de motor af en wacht ten
tenpaneel en met displayteksten. Op bepaal- minste 10–15 minuten zodat de olie naar
de modellen zijn beide systemen aanwezig. het carter terug kan lopen.
Neem voor meer informatie contact op met
een erkende Volvo-dealer. – Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
– Controleer het oliepeil met de peilstok. De
oliepeil te controleren, voordat de olie voor de olie moet tussen het MIN- en MAX-
eerste keer volgens schema moet worden ver- streepje staan.
verst. Het Service- en garantieboekje geeft
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
aan bij welke kilometerstand u de olie moet
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat
verversen.
de olie dichter bij het MAX-streepje dan bij het
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
te controleren. De beste meting wordt verkre- pagina 232–233 voor de aan te houden
gen bij een koude motor vóór de start. Meteen De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op
de peilstok staan. hoeveelheid.
na het afzetten van de motor krijgt u een ver-
keerd resultaat. De peilstok geeft dan een te Oliepeil controleren bij een koude WAARSCHUWING
laag peil aan, omdat de olie geen tijd heeft ge- motor: Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
had om terug te lopen naar het oliecarter.
– Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat omdat er gevaar voor brand bestaat.
meten.
– Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-
BELANGRIJK
streepje staan. Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
– Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij u te veel olie in de motor giet.
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
dan bij het MIN-streepje op de peilstok
ligt. Zie pagina 232–233 voor de aan te
houden hoeveelheid.

181
09 Onderhoud en service

09 Oliën en vloeistoffen

Ruitensproeiervloeistof bijvullen N.B. Koelvloeistof controleren en bijvullen

Meng het antivries met water, voordat u


koelvloeistof bijvult.

Positie van reservoir voor ruitensproeiervloei-


Volg de aanwijzingen op de verpakking op.
stof1.
Het is belangrijk dat u verhouding tussen koel-
De sproeiers van de voorruit en de koplampen vloeistof en water afstemt op de heersende
staan in verbinding met hetzelfde vloeistofre- weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit
servoir. alleen met schoon water. Het gevaar voor be-
vriezing neemt toe, zowel wanneer het per-
– Bijvulopening op 4 cilinder- en dieselmo-
dellen centage koelvloeistof te laag is als wanneer
het te hoog is.
– Bijvulopening op 5 cilindermodellen
Gebruik tijdens de wintermaanden antivries in
het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof
in de pomp, het reservoir en de slangen be-
vriest. Zie pagina 236 voor de hoeveelheden.

1 Afhankelijk van het motortype.

182
09 Onderhoud en service

Oliën en vloeistoffen 09

Rem- en koppelingsvloeistof dient u de remvloeistof ieder jaar te


BELANGRIJK
controleren en bijvullen verversen.
Het is uitermate belangrijk dat u een koel-
vloeistof met roestwerende eigenschappen WAARSCHUWING
gebruikt volgens de aanbevelingen van Vol-
vo. Een nieuwe auto is voorzien van koel- Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
vloeistof die bestand is tegen temperaturen van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
tot ca. –35 °C. den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het rem-
Zie pagina 236 voor de hoeveelheden. vloeistofverlies.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en
MAX-streepje op het expansiereservoir staan.
Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan
de temperatuur in het systeem plaatselijk dus-
danig hoog oplopen dat er gevaar voor scha-
de (scheurvorming) in de cilinderkop ontstaat.
Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder
het MIN-streepje is gezakt. De rem- en koppelingsvloeistof zitten in het-
zelfde reservoir 1. De vloeistof moet tussen het
WAARSCHUWING MIN- en MAX-streepje staan. Controleer het
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de
u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijf- twee jaar of iedere tweede geplande service-
stemperatuur is, moet u langzaam de dop beurt.
van het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen. Zie pagina 235 voor de aan te houden hoe-
veelheden en de aanbevolen kwaliteit van de
N.B. remvloeistof.

De motor mag alleen draaien met een goed Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of
gevuld koelsysteem. De temperaturen kun- in landen met een tropisch klimaat en een
nen plaatselijk hoog oplopen, wat schade hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt,
(scheurvorming) aan de cilinderkop kan ver- 1 Positie
verschilt op auto’s met het stuur links
oorzaken. en rechts.

183
09 Onderhoud en service

09 Oliën en vloeistoffen

Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren en bijvullen

N.B.
Controleer tijdens iedere servicebeurt ook
het vloeistofpeil.

U hoeft de vloeistof niet te verversen. Zie


pagina 235 voor de hoeveelheden en de aan-
bevolen vloeistofkwaliteit.
Ook als er een storing optreedt in de stuurbe-
krachtiging of als de stroom wegvalt en u de
auto moet laten wegslepen, blijft de auto be-
stuurbaar. De auto zal echter veel zwaarder
dan normaal sturen en er is meer kracht nodig
om het stuurwiel te verdraaien.

184
09 Onderhoud en service

Wisserbladen 09

Wisserbladen voorruit vervangen

N.B.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
Het blad aan de bestuurderszijde is langer
dan dat aan de passagierszijde.

– Klap de wisserarm omhoog.


– Druk op de knop die op de wisserbladbe-
vestiging zit en trek het blad, evenwijdig
aan de wisserarm, recht naar buiten (1).
– Schuif het nieuwe wisserblad naar binnen
(2) totdat het vastklikt.
– Controleer (3) of het blad goed vastzit.
– Klap de wisserarm omlaag.

185
09 Onderhoud en service

09 Accu

Onderhoud van de accu

WAARSCHUWING
Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot ont-
ploffing te brengen, en zo schade aan de
auto en letsel te veroorzaken. De accu
bevat ook zwavelzuur, wat ernstige corro-
sieve verwondingen door etsing kan veroor-
zaken. Als u accuzuur in de ogen krijgt, of
op uw huid of uw kleren morst, moet u met-
een met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in de ogen krijgt.
Er kunnen twee soorten accu’s op de auto zitten.
De soorten zijn volledig uitwisselbaar. Om de accu in optimale staat te houden: N.B.
• Controleer regelmatig of het accuvloeistof- Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
peil in orde is (A) en vul nooit meer bij dan minder lang gaat de accu mee.
startpogingen, de weersomstandigheden e.d. tot aan het peilstreepje.
zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu. • Controleer alle cellen. Verwijder de celdop-
pen (of het deksel) met een schroeven-
draaier.
BELANGRIJK • Vul zo nodig bij met gedestilleerd water tot
Gebruik altijd gedestilleerd of gedeïoni- aan het MAX-streepje.
seerd water (accuwater). • Breng de celdoppen (of het deksel) op de
juiste manier weer aan.

N.B.
Zamel oude accu’s op een milieuvriendelij-
ke manier in, omdat ze lood bevatten.

186
09 Onderhoud en service

Accu 09

Symbolen op de accu Explosiegevaar. Accu vervangen


Draag een veiligheidsbril.
Accu verwijderen
– Zet het contact uit en neem de sleutel uit.
– Wacht ten minste 5 minuten, voordat u
een van de elektrische aansluitingen aan-
raakt (zo kan de informatie in het elek-
Zie voor meer informatie het trisch systeem van de auto worden
instructieboekje dat bij de opgeslagen in de verschillende regeleen-
auto hoort. heden).
– Verwijder de afdekking.
– Koppel de minkabel los.
Bewaar accu’s buiten het – Koppel de pluskabel los.
bereik van kinderen. – Haal met een schroevendraaier het voor-
paneel van de accubak los.
– Haal de klem los waarmee de accu vastzit.
– Til de accu uit de auto.
De accu bevat een bijtend
zuur. Accu aanbrengen
– Til de accu op zijn plaats.
– Breng de klem aan waarmee de accu
vastzit.
Vermijd vonken en open – Plaats het voorpaneel van de accubak
terug.
vuur.
– Sluit de pluskabel aan.
– Sluit de minkabel aan.
– Breng de afdekking op de accu aan.

187
09 Onderhoud en service

09 Gloeilampen vervangen

Algemene informatie Gloeilampen in koplamphuis


vervangen
Op pagina 243 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een bij-
zonder type of lampen die alleen in een werk-
plaats te vervangen zijn:
• Interieurverlichting aan het plafond
• Leeslampjes en verlichting dashboardkast-
je
• Richtingaanwijzers, buitenspiegels en
Approach-verlichting
• Derde remlicht
• Bi-Xenonkoplampen – Koppel de connector los door de clip met
uw duim (3) in te drukken en tegelijkertijd
WAARSCHUWING met uw andere hand de connector (4) los
Alle gloeilampen in de koplamphuizen (behal- te halen.
Als de auto is voorzien van Bi-Xenonkop-
lampen, moet u de xenonlamp door een er- ve die voor het dimlicht) zijn te vervangen door – Til het lamphuis naar buiten en leg het op
kende Volvo-werkplaats laten vervangen. het lamphuis via de motorruimte los te maken een zachte ondergrond neer om krassen
Omdat de Bi-Xenonkoplampen voorzien en het in zijn geheel te verwijderen. op de lens te voorkomen.
zijn van een ontstekingsgedeelte dat een Lamphuis losmaken:
hoge spanning opwekt, dient u er voorzich- Lamphuis aanbrengen:
tig mee om te gaan. – Neem de contactsleutel uit en draai de – Sluit de connector aan en plaats het lamp-
verlichtingsdraaiknop naar stand 0. huis alsmede de borgpen terug. Contro-
– Trek de borgpen (1) van het lamphuis om- leer of u de borgpen op de juiste manier
BELANGRIJK hoog. hebt ingebracht.
Raak het glas van gloeilampen nooit met – Trek het lamphuis opzij en vervolgens naar
voren (2). – Controleer de verlichting.
blote vingers aan. De vetten en oliën op uw
vingers kunnen door de hitte verdampen. Het lamphuis moet zijn aangesloten en in po-
Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waar- BELANGRIJK sitie vastzitten, voordat u de verlichting in-
door deze al snel kapotgaan. schakelt of de contactsleutel in het contact-
Trek alleen aan de connector en niet aan de slot steekt.
kabel.

188
09 Onderhoud en service

Gloeilampen vervangen 09

Dimlicht Groot licht

Afdekking en gloeilamp vervangen Nieuwe gloeilamp aanbrengen – Haal het lamphuis in zijn geheel los.
– Haal het lamphuis in zijn geheel los. – Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp – Linker koplamp:
kan slechts op één manier worden aange- Draai de lamphouder linksom.
– Haal de borgklemmen opzij en verwijder Rechter koplamp:
afdekking. bracht.
Draai de lamphouder rechtsom.
– Koppel de connector van de gloeilamp – Duw de veerklem omhoog en iets naar
rechts, zodat deze in positie vastklikt. – Trek de lamphouder naar buiten toe en
los. vervang de gloeilamp.
– Maak de veerklem los waarmee de gloei- – Duw de connector in positie terug.
– Plaats de lamphouder terug. De lamphou-
lamp vastzit. Duw de klem eerst naar links – Plaats de kunststof afdekking terug. der kan slechts op één manier worden
zodat hij loskomt en haal de klem vervol- – Plaats het lamphuis terug. teruggeplaatst.
gens schuin naar buiten toe omlaag.
– Plaats het lamphuis terug.
– Trek de gloeilamp eruit.
– Plaats het lamphuis terug.

189
09 Onderhoud en service

09 Gloeilampen vervangen

Stadslichten voor en verlichting Richtingaanwijzers Zijmarkeringslicht


achter

– Draai de lamphouder linksom en verwijder – Draai de gloeilamp linksom, trek hem naar
– Trek de lamphouder met een tang naar deze. buiten en vervang de gloeilamp.
buiten. Trek de lamphouder niet aan de – Verwijder de gloeilamp uit de lamphouder – Plaats de lamphouder terug. De lamphou-
kabel naar buiten. door de lamp in te drukken en tegelijkertijd der kan slechts op één manier worden
– Vervang de gloeilamp. linksom te draaien. aangebracht.
– Duw de lamphouder terug. De lamphou- – Breng een nieuwe gloeilamp in de lamp-
der kan slechts op één manier worden houder aan en plaats de lamphouder in
teruggeplaatst. het lamphuis terug.

190
09 Onderhoud en service

Gloeilampen vervangen 09

Mistlampen Lamphouder achterlamphuis – Druk de lamphouder op zijn plaats en


verwijderen plaats het luik terug.

N.B.
Als de foutmelding STORING LAMPJE/
CONTROLEER REMLICHT niet verdwijnt
nadat de kapotte gloeilamp is vervangen,
dient u een erkende Volvo-werkplaats te
bezoeken.

– Schakel alle lichten uit en draai de con-


tactsleutel naar stand 0. Alle gloeilampen in het achterlamphuis zijn via
– Verwijder het paneel dat om het lamphuis de kofferbak te vervangen.
zit.
– Schakel alle lichten uit en draai de con-
– Draai beide torx-boutjes uit het lamphuis tactsleutel naar stand 0.
los en neem het lamphuis eruit.
– Verwijder de luiken in het linker/rechter
– Koppel de connector van de gloeilamp paneel om bij de lampen te kunnen.
los.
– De gloeilampen zitten in afzonderlijke lam-
– Draai de gloeilamp linksom en trek hem phouders.
naar buiten.
– Koppel de connector van de lamphouder
– Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai los.
deze rechtsom vast.
– Duw de borghaken bijeen en trek de lamp-
– Sluit de connector op de gloeilamp aan. houder naar buiten.
– Zet het lamphuis met de boutjes vast en – Vervang de gloeilamp.
duw het paneel terug.
– Sluit de connector aan.

191
09 Onderhoud en service

09 Gloeilampen vervangen

Positie van gloeilampen in Kentekenplaatverlichting Instapverlichting


achterlamphuis

– Schakel alle lichten uit en draai de con- De instapverlichting vindt u onder het dash-
Lamphouder tactsleutel naar stand 0. board aan de bestuurders- en passagierszij-
1. Remlicht – Draai het boutje los met een schroeven- de.
2. Achterlicht/parkeerlicht draaier. – Steek een schroevendraaier achter het
3. Richtingaanwijzer – Haal voorzichtig het complete lamphuis lamphuis en verdraai deze iets, zodat de
los en trek het naar buiten. Draai de con- lens loskomt.
4. Mistachterlicht (één zijde)
nector linksom en trek de gloeilamp naar – Verwijder de kapotte gloeilamp.
5. Achteruitrijlicht buiten.
– Breng een nieuwe gloeilamp aan.
– Vervang de gloeilamp.
– Plaats de lens terug.
– Sluit de connector aan en draai deze
rechtsom.
– Plaats het complete lamphuis terug en
draai het boutje vast.

192
09 Onderhoud en service

Gloeilampen vervangen 09

Bagageruimte Verlichting make-upspiegel Spiegelglas aanbrengen:


– Duw eerst de drie borgnokjes aan de
bovenkant van het spiegelglas weer terug.
– Duw vervolgens de onderste drie vast.

– Steek een schroevendraaier achter het Spiegelglas verwijderen:


lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt. – Steek in het midden aan de onderkant een
schroevendraaier achter het glas. Wrik het
– Verwijder de kapotte gloeilamp. borgnokje op de rand voorzichtig los.
– Breng een nieuwe gloeilamp aan. – Steek de schroevendraaier aan zowel de
linker- als rechterzijde achter het glas (bij
de zwarte rubberdelen). Wrik voorzichtig,
zodat de onderkant van het glas loskomt.
– Maak het spiegelglas voorzichtig los en
verwijder het compleet met afdekklep.
– Verwijder de kapotte gloeilamp en vervang
deze.

193
09 Onderhoud en service

09 Zekeringen

Algemene informatie toont. Neem contact op met een erkende


Volvo-werkplaats voor het uitvoeren van een
Om te voorkomen dat het elektrisch systeem
controle.
van de auto beschadigd raken door kortslui-
ting of overbelasting, zijn alle verschillende
elektrische functies en onderdelen door een
aantal zekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op twee verschillende
plaatsen in de auto:
• Relais- en zekeringenkastje in de motor-
ruimte.
• Relais- en zekeringenkastje in de passa-
giersruimte.
Vervangen
Als een van de elektrische onderdelen of func-
ties niet werkt, is het mogelijk dat de bijbeho-
rende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is.
– Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
– Trek de zekering naar buiten en bekijk
deze van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
– Breng in dat geval een nieuwe zekering
aan met dezelfde kleur en hetzelfde ampe-
rage.
In de zekeringenkastjes is plaats voor een
aantal reservezekeringen. Als dezelfde zeke-
ring herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat
het bijbehorende onderdeel een storing ver-

194
09 Onderhoud en service

Zekeringen 09

Relais- en zekeringenkastje in
motorruimte

Het zekeringenkastje biedt plaats aan 36 ze- Aan de binnenkant van het deksel zit een spe-
keringen. Let erop dat u een doorgebrande ciale trekker waarmee u de zekeringen ge-
zekering altijd vervangt door een nieuwe zeke- makkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
ring met dezelfde kleur en hetzelfde ampera-
ge.
• 19 —36 zijn van type “MiniFuse”.
• 7—18 zijn van het type “JCASE” en moeten
worden vervangen door een erkende
Volvo-werkplaats.
• 1—6 zijn van het type “Midi Fuse” en
moeten worden vervangen door een erken-
de Volvo-werkplaats.

195
09 Onderhoud en service

09 Zekeringen

1. Koelventilator .............................................................................. 50 A 12. Voeding voor elektrische achterruitverwarming .................... 30 A


2. Stuurbekrachtiging ............................................................... 80 A 13. Relais startmotor ................................................................. 30 A
3. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in 14. Bedrading aanhanger........................................................... 40 A
passagiersruimte ................................................................. 60 A 15. Reservepositie ........................................................................... -
4. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in 16. Voeding voor infotainment ................................................... 30 A
passagiersruimte ................................................................. 60 A
17. Ruitenwissers ...................................................................... 30 A
5. Element klimaatregeling, extra verwarming PTC (optie) ........ 80 A
18. Voeding voor relais- en zekeringenkastje in
6. Gloeibougies (4-cil. diesel) ................................................... 60 A passagiersruimte ................................................................. 40 A
Gloeibougies (5-cil. diesel) ................................................... 70 A
19. Reservepositie ........................................................................... -
7. ABS-pomp ........................................................................... 30 A
20. Claxon ................................................................................. 15 A
8. ABS-ventielen ...................................................................... 20 A
21. Standverwarming op brandstof, interieurverwarming ........... 20 A
9. Motorfuncties ....................................................................... 30 A
22. Reservepositie ........................................................................... -
10. Ventilator klimaatregeling ..................................................... 40 A
23. Regeleenheid motor ECM (5-cil. benzine)
11. Koplampsproeiers ................................................................ 20 A transmissie (TCM) ................................................................ 10 A

196
09 Onderhoud en service

Zekeringen 09

24. Elektrisch verwarmd brandstoffilter,


PTC-element olievanger (5-cil. diesel) .................................. 20 A
25. Reservepositie .......................................................................... -
26. Contactslot .......................................................................... 15 A
27. Compressor voor airconditioning ......................................... 10 A
28. Reservepositie .......................................................................... -
29. Mistlampen vóór, ................................................................. 15 A
30. Regeleenheid motor ECM (1,6 l benzine, 2,0 l diesel) ..............3 A
31. Spanningsregelaar dynamo 4-cil. ......................................... 10 A
32. Injectoren (5-cil. benzine),
lambdasonde (4-cil. benzine),
intercooler (4-cil. diesel),
luchtmassameter en turboregeling (5-cil. diesel) ................... 10 A
33. Lambdasonde en vacuümpomp (5-cil. benzine),
regeleenheid motor (5-cil. diesel),
dieselfilterverwarming (4-cil. diesel) ...................................... 20 A
34. Bobines (benzine), injectoren (1,6 l benzine),
brandstofpomp (4-cil. diesel),
drukschakelaar klimaatregeling (5-cil.),
gloeibougies en uitlaatgasreiniging EGR (5-cil. diesel) .......... 10 A
35. Motorsensor voor kleppen, relaisspoel airconditioning,
PTC-element olievanger (5-cil. benzine),
regeleenheid motor ECM (5-cil. diesel), koolstoffilter (benzine),
injectoren (1.8/2.0 l benzine),
MAF luchtmassameter (5-cil. benzine, 4-cil. diesel),
turboregeling (4-cil. diesel),
drukverklikker stuurbekrachtiging (1.6 l benzine),
uitlaatgasreiniging EGR (4-cil. diesel) ................................... 15 A
36. Motorregeleenheid ECM (niet 5-cil. diesel),
gaspedaalsensor, lambdasonde (5-cil. diesel) ...................... 10 A

197
09 Onderhoud en service

09 Zekeringen

Relais- en zekeringenkastje in
passagiersruimte

Er is plaats voor 50 zekeringen. De zekeringen ca. één cm in te duwen en deze vervol- – Trek de middelste pen volledig uit de
zitten onder het dashboardkastje. Er is tevens gens naar buiten te trekken. bevestigingsclips, zet de bekleding met de
plaats voor een aantal reservezekeringen. In – Draai beide vleugelbouten (terwijl u het bevestigingsclips vast en duw de losse
het relais- en zekeringenkastje in de motor- zekeringenkastje vasthoudt) (2) linksom pen weer in de bevestigingsclips. De be-
ruimte vindt u een speciale trekker waarmee u totdat ze los zijn. vestigingsclips zetten dan uit, waardoor
de zekeringen kunt vervangen (zie de bekleding vast komt te zitten.
– Klap het zekeringenkastje (3) tot halverwe-
pagina 195). ge omlaag. Trek het zo ver in de richting
van de stoel dat het niet verder kan. Klap
Zekering vervangen het vervolgens volledig omlaag. Het zeke-
– Verwijder de interieurbekleding die het ze- ringenkastje kan in zijn geheel losgehaakt
keringenkastje afdekt door eerst de mid- worden.
delste pen in de bevestigingsclips (1) – Sluit het zekeringenkastje in omgekeerde
volgorde.

198
09 Onderhoud en service

Zekeringen 09

37. Reservepositie .......................................................................... - 48. Sproeiers ............................................................................. 15 A


38. Reservepositie .......................................................................... - 49. SRS-systeem ....................................................................... 10 A
39. Reservepositie .......................................................................... - 50. Reservepositie ........................................................................... -
40. Reservepositie .......................................................................... - 51. Parkeerhulp, extra verwarming voor interieur,
41. Reservepositie .......................................................................... - Bi-Xenon (optie) ................................................................... 10 A
42. Reservepositie .......................................................................... - 52. Regeleenheid transmissie (TCM), ABS-systeem ..................... 5 A
43. Telefoon, audiosysteem, RTI (optie)...................................... 15 A 53. Stuurbekrachtiging .............................................................. 10 A
44. SRS-systeem ....................................................................... 10 A 54. Regeleenheid motor ECM (5-cil.) .......................................... 10 A
45. Elektrische aansluiting ......................................................... 15 A 55. Afstandsbediening regeleenheid,
regeleenheid Keyless Drive .................................................. 20 A
46. Verlichting passagiersruimte, verlichting dashboardkastje
en instapverlichting ................................................................5 A 56. Regeleenheid sirene ............................................................ 10 A
47. Interieurverlichting ................................................................5 A 57. Diagnoseaansluiting, remlichtschakelaar ............................. 15 A

199
09 Onderhoud en service

09 Zekeringen

58. Groot licht rechts, relaisspoel verstralers............................. 7,5 A 83. Voeding voorportier, linkerzijde ............................................ 25 A
59. Groot licht, links .................................................................. 7,5 A 84. Elektrisch bedienbare passagiersstoel ................................. 25 A
60. Stoelverwarming bestuurderszijde ....................................... 15 A 85. Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel ............................... 25 A
61. Stoelverwarming passagierszijde ......................................... 15 A 86. Interieurverlichting, bagageruimteverlichting,
62. Schuifdak ............................................................................ 20 A elektrisch bedienbare stoelen, brandstofmeter (1.8F) ............. 5 A
63. Voeding achterportier, rechterzijde....................................... 20 A
64. Audiosysteem, RTI (optie) ......................................................5 A
65. Infotainment ...........................................................................5 A
66. Regeleenheid voor Infotainment (ICM), klimaatregeling ........ 10 A
67. Reservepositie .......................................................................... -
68. Cruisecontrol ......................................................................... 5 A
69. Klimaatregeling, regensensor .................................................5 A
70. Reservepositie .......................................................................... -
71. Reservepositie .......................................................................... -
72. Reservepositie .......................................................................... -
73. Schuifdak, console voor interieurverlichting (OHC),
gordelwaarschuwing achterin, autodimfunctie spiegel............5 A
74. Relais brandstofpomp .......................................................... 15 A
75. Reservepositie .......................................................................... -
76. Reservepositie .......................................................................... -
77. Elektrische aansluiting bagageruimte,
regeleenheid accessoires (AEM) ........................................... 15 A
78. Reservepositie .......................................................................... -
79. Achteruitrijlicht .......................................................................5 A
80. Reservepositie .......................................................................... -
81. Voeding achterportier, linkerzijde ......................................... 20 A
82. Voeding voorportier, rechterzijde ......................................... 25 A

200
09 Onderhoud en service

09

201
Algemene informatie ...............................................................................204
Audiofuncties ..........................................................................................205
Radiofuncties ..........................................................................................207
Cd-functies ............................................................................................. 211
Menusysteem – audiosysteem................................................................ 213
Telefoonfuncties (optie) ........................................................................... 214
Menusysteem – telefoon .........................................................................221

202
INFOTAINMENT

10
10 Infotainment

Algemene informatie

Infotainment audiosysteem ingeschakeld totdat u de sleutel mance, High Performance en Premium


uit het contactslot neemt. De volgende keer Sound. Alle uitvoeringen zijn echter uitgerust
10 dat u de sleutel naar stand I draait, zal het au- met AM/FM-radio met RDS en een cd-speler.
diosysteem automatisch worden ingescha-
Dolby Surround Pro Logic II
keld.
Dolby Surround Pro Logic II2 verdeelt de twee
Menufuncties kanalen van het stereogeluid over de luidspre-
Sommige Infotainmentfuncties zijn toeganke- kers links, midden, rechts en achterin. Dit le-
lijk via een menusysteem. Het actuele menuni- vert een realistischer geluidsweergave op dan
veau staat rechts bovenaan op het display. De bij normale tweekanaals stereo.
menu-opties staan in het midden van het dis-
Dolby Surround Pro Logic II en het
play.
Dolby-symbool zijn handelsmerken
• Met MENU (4) opent u het menusysteem. van Dolby Laboratories Licensing
• Met de pijl-omhoog/pijl-omlaag van de Corporation. Dolby Surround
navigatieknop (5) loopt u de menu-opties Pro Logic II Systeem is vervaardigd onder li-
door. centie van Dolby Laboratories Licensing Cor-
Het Infotainmentsysteem heeft geïntegreerde poration.
audio- en telefoonfuncties1. Het Infotainment- • Met ENTER (7) kiest u of activeert/deacti-
veert u een menu-optie.
systeem is eenvoudig te bedienen vanaf het
bedieningspaneel en de toetsenset1 op het • Met EXIT (6) gaat u een stap terug binnen
stuurwiel (zie pagina 55). Op het display (2) het menusysteem. Bij lang indrukken van
verschijnen meldingen en informatie over de
EXIT verlaat u het menusysteem.
actieve functie.
Sneltoetsen
Audiosysteem De menu-opties zijn genummerd en kunnen
rechtstreeks worden gekozen via de
Aan/uit toetsenset (3).
Met POWER (1) schakelt u het audiosysteem Uitrusting
in of uit. Als het audiosysteem actief is terwijl u
Het audiosysteem is te verkrijgen met ver-
de contactsleutel naar stand 0 draait, blijft het
schillende opties en in verschillende uitvoerin-
1 Optie gen. De verkrijgbare uitvoeringen zijn: Perfor- 2 Premium Sound

204
10 Infotainment

Audiofuncties

Bediening audiofuncties Geluidsbron kiezen Soms wijkt het volume waarop de externe ge-
luidsbron (AUX) wordt weergegeven af van dat
Bij herhaalde malen indrukken van AM/FM
van de interne geluidsbronnen. Als de geluids- 10
loopt u de standen FM1, FM2 en AM door. Bij
sterkte van de externe geluidsbron te hoog is,
herhaalde malen indrukken van MODE loopt u
kan de geluidskwaliteit verslechteren. U kunt
de standen CD en AUX door.
dat tegengaan door het ingangsvolume van de
AUX1 externe geluidsbron (AUX) aan te passen:
Het is mogelijk een mp3-speler op de AUX- – Zet het audiosysteem in de stand AUX met
ingang aan te sluiten. de knop MODE.
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar AUX volume en druk op ENTER.
– Draai aan TUNING of druk op pijl-rechts/
pijl-links van de navigatieknop.
Audio-instellingen

1. VOLUME – Draaiknop Audio-instellingen bijregelen


2. AM/FM – Geluidsbron kiezen Door te drukken op de knop SOUND kunt u
3. MODE – Geluidsbron kiezen, CD/AUX de onderstaande opties doorlopen. U stelt de
opties in door aan de TUNING te draaien.
4. TUNING – Draaiknop
5. SOUND – Toets • BAS – Niveau van de lage tonen.
Volume • TREBLE – Niveau van de hoge tonen.
Gebruik VOLUME (1) of de toetsenset op het Ingang voor externe geluidsbron (AUX) 3,5 mm • FADER – Balans tussen de luidsprekers
stuurwiel om het volume te regelen (zie voor- en achterin.
pagina 55). De geluidssterkte wordt automa- N.B. • BALANS – Balans tussen de luidsprekers
tisch afgestemd op de snelheid van de auto links en rechts.
(zie pagina 206). De geluidskwaliteit kan verslechteren, als
de speler wordt opgeladen terwijl het audio- • SUBWOOFER2 – Niveau voor lagetonen-
systeem in stand AUX staat. Laad de speler luidspreker. De subwoofer moet ingescha-
in dat geval niet op tijdens het beluisteren. keld zijn om het niveau bij te kunnen
regelen (zie pagina 206).
1
High Performance en Premium Sound. 2
Optie

205
10 Infotainment

Audiofuncties

• MIDDEN1 – Niveau voor de middenluid- • Uit – 2-kanaals – Sla de instelling op met ENTER of annu-
spreker. Driekanaals stereoweergave of Pro leer uw keuze met EXIT.
10 Logic II moet zijn ingeschakeld om het Surround-functie activeren/deactiveren Automatische volumeregeling
niveau bij te kunnen regelen (zie – Druk op MENU en daarna op ENTER.
pagina 206). Automatische volumeregeling houdt in dat het
– Ga naar Audio-instellingen en druk op volume van de beluisterde geluidsbron wordt
• SURROUND1 – Niveau voor de zogeheten ENTER.
Ambient Surround Sound. Driekanaals ste- afgestemd op de snelheid van de auto. U hebt
reoweergave of Pro Logic II moet zijn inge- – Ga naar Surround FM/AM/CD/AUX en de keuze uit drie standen 4: Laag, Medium en
schakeld om het niveau bij te kunnen druk op ENTER. Hoog.
regelen (zie pagina 206). – Ga naar Pro Logic II2, 3-kanaals of Uit en
druk op ENTER. Automatische volumeregeling instellen
Subwoofer activeren/deactiveren Equalizer vóór/achter – Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Audio-instellingen en druk op
Met de equalizer3 kunt u de geluidsweergave
– Ga naar Audio-instellingen en druk op vóór en achter apart bijregelen. ENTER.
ENTER. – Ga naar Automatische volumeregeling
– Ga naar Subwoofer en druk op ENTER. Equalizer bijregelen en druk op ENTER.
Surround – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar Laag, Medium of Hoog en druk
op ENTER.
De Surround-instellingen1 zijn bepa- – Ga naar Audio-instellingen en druk op
lend voor het ruimtelijke effect van ENTER.
de geluidsweergave. De instellingen – Ga naar Equalizer voor of
en de in- en uitschakeling ervan Equalizer achter en druk op ENTER.
moeten voor elk van de geluidsbronnen apart De balken op het display geven het geluidsni-
worden vastgelegd c.q. verricht. veau van de verschillende frequenties aan.
Het Dolby-symbool op het display geeft aan – Stel het niveau bij met TUNING (4) of met
dat Dolby Pro Logic II actief is. De Surround- de pijl-omhoog/pijl-omlaag van de naviga-
functie kent drie verschillende standen: tieknop. Met de pijl-links/pijl-rechts van de
navigatieknop kunt u andere frequenties
• Pro Logic II
kiezen.
• 3-kanaals 2 Niet beschikbaar in de AM- en FM-stand.
1 Premium Sound 3 Bepaalde systeemuitvoeringen 4 Uitgezonderd Performance Sound.

206
10 Infotainment

Radiofuncties

Bediening radiofuncties Handmatig zenders zoeken bank. Deze functie is met name handig in ge-
– Kies de frequentieband met AM/FM (1). bieden waar u de radiozenders en hun fre-
– Stel de frequentie bij door aan de knop quenties niet kent. 10
TUNING (3) te draaien. Automatische vastlegfunctie starten
Het is ook mogelijk een zender vast te leggen – Kies de frequentieband met AM/FM (1).
door lang op de pijl-links of pijl-rechts van de – Houd AUTO (7) ingedrukt, totdat Autom.
navigatieknop te drukken of via de toetsenset opslaan op het display verschijnt.
op het stuurwiel:
Wanneer Autom. opslaan van het display ver-
– Houd de pijl-links of pijl-rechts van de dwijnt, zijn de zenders vastgelegd. De radio
navigatieknop ingedrukt totdat de gewens- gaat over op de automatische stand en de
te frequentie op het display verschijnt. tekst Auto verschijnt op het display. De auto-
Wanneer de frequentiebalk nog op het display matisch vastgelegde voorkeurzenders zijn
staat kunt u verder zoeken door de pijl-links of vervolgens rechtstreeks te kiezen met de
pijl-rechts van de navigatieknop (5) kort in te voorkeurtoetsen (2).
drukken.
Automatische vastlegfunctie beëindigen
Voorkeurzenders vastleggen – Druk op EXIT (6).
1. FM/AM – Frequentieband kiezen
2. Voorkeurtoetsen U kunt per frequentieband tien voorkeurzen- Automatisch vastgelegde voorkeurzen-
3. TUNING – Draaiknop voor het zoeken ders vastleggen. De FM-band heeft twee ge-
ders kiezen
van zenders heugenbanken met voorkeurzenders: FM1 en
Wanneer u de radio in de stand Auto zet, kunt
FM2. U kiest een voorkeurzender met de
4. SCAN – Scannen u gebruik maken van de automatisch vastge-
voorkeurtoetsen (2) of met de toetsenset op
5. Navigatieknop – Zenders zoeken en me- legde voorkeurzenders.
het stuurwiel.
nusysteem gebruiken
– Druk kort op AUTO (7).
6. EXIT – Actieve functie beëindigen Handmatig voorkeurzenders vastleggen
– Stem af op een zender. De tekst Auto verschijnt op het display.
7. AUTO – Automatisch voorkeurszenders
vastleggen – Houd een van de voorkeurtoetsen inge- – Druk op een voorkeurtoets (2).
Zenders zoeken drukt, totdat de melding Zender opgesla- De radio blijft in de automatische stand staan,
gen op het display verschijnt. totdat u de toetsen AUTO (7), EXIT (6) of AM/
Automatisch zenders zoeken FM (1) korte tijd indrukt.
– Kies de frequentieband met AM/FM (1). Automatisch voorkeurzenders
vastleggen
– Druk kort op de pijl-links of pijl-rechts van
Met AUTO (7) kunt u tot tien goed te ontvan-
de navigatieknop (5).
gen radiozenders opzoeken en ze automa-
tisch vastleggen in een aparte geheugen-

207
10 Infotainment

Radiofuncties

Automatisch vastgelegde voorkeurzen- – Druk op een voorkeurtoets en houd deze matype wordt weergegeven op een vooraf be-
ders in andere geheugenbank opslaan ingedrukt, totdat de melding Zender op- paald volume (zie pagina 210). Na afloop van
10 Het is mogelijk een automatisch vastgelegde geslagen op het display verschijnt. de uitzending van het gekozen programma-
voorkeurzender over te brengen naar de ge- De Scan-functie wordt beëindigd waarna u de type geeft de radio de voorgaande geluids-
heugenbanken voor FM of AM. vastgelegde zender als voorkeurzender kunt bron opnieuw weer op het volume dat u daar-
gebruiken. voor had ingesteld.
– Druk kort op de toets AUTO (7).
De tekst Auto verschijnt op het display. RDS-functies De programmafuncties alarm (ALARM),
verkeersinformatie (TP), nieuws (NEWS) en
– Druk op een voorkeurtoets. RDS (Radio Data System) verbindt FM- programmatypes (PTY) worden in volgorde
– Druk op de voorkeurtoets waaraan u de zenders in een netwerk met elkaar. Een FM- van belangrijkheid weergegeven, waarbij geldt
voorkeurzender wilt koppelen en houd de zender in een dergelijk netwerk verstuurt be- dat alarm de hoogste prioriteit geniet en de
toets ingedrukt, totdat de melding Zender paalde informatie, zodat een RDS-radio on- programmatypes de laagste. Zie EON en REG
opgeslagen op het display verschijnt. der meer de volgende mogelijkheden biedt: op pagina 210 voor meer informatie over het
De radio verlaat de automatische stand waar- • Automatisch overschakelen op een beter onderbreken van uitzendingen. U kunt van
na u de vastgelegde voorkeurzender kunt ge- doorkomende zender als de ontvangst in programmafunctie veranderen via het me-
bruiken. een bepaald gebied slecht is. nusysteem (zie pagina 204).
Scannen • Zoeken op programmatype zoals zenders Weergave van onderbroken geluidsbron
die verkeersinformatie of nieuws doorge- hervatten
Met SCAN (4) wordt een frequentieband auto- ven.
matisch doorzocht op goed te ontvangen zen- Druk op EXIT om de weergave van de onder-
ders. Wanneer er een zender is gevonden, • Weergeven van informatieve tekst over het broken geluidsbron te hervatten.
wordt deze ca. acht seconden lang weergege- beluisterde radioprogramma.
Alarm
ven voordat de zoekfunctie wordt voortgezet. Sommige radiozenders maken geen gebruik
De functie wordt gebruikt om de bevolking at-
van RDS of alleen in beperkte mate.
Scan-functie activeren/deactiveren tent te maken op ernstige ongelukken of cala-
– Kies de frequentieband met AM/FM. Programmafuncties miteiten. U kunt de functie alarm niet tijdelijk
onderbreken of deactiveren. De melding
– Druk op SCAN om de functie te activeren. Met de radio in de FM-stand kunt u radiozen-
ALARM! verschijnt op het display, wanneer er
De tekst SCAN verschijnt op het display. ders met een bepaald programmatype zoe-
een alarmmelding wordt verzonden.
Beëindig de functie met een druk op SCAN of ken. Als er een zender met het gewenste pro-
EXIT. grammatype is aangetroffen, kan de radio ver- Verkeersinformatie, TP
volgens op deze zender overschakelen en de Bij activering van deze functie wordt
Gevonden zender als voorkeurzender weergave van de actieve geluidsbron onder- de weergave van de actieve geluids-
vastleggen breken. Als de cd-speler bijvoorbeeld actief is, bron onderbroken voor een uitzen-
Terwijl de functie Scan actief is, kunt u een ge- wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbro- ding met verkeersinformatie via het
vonden zender als voorkeurzender vastleggen. ken. De uitzending met het gekozen program- RDS-netwerk van de zender waarop is afge-

208
10 Infotainment

Radiofuncties

stemd. De tekst TP geeft aan dat de functie Nieuws vering van de functie wordt de weergave van
actief is. Als de zender waarop u hebt afge- Bij activering van deze functie wordt de actieve geluidsbron onderbroken voor een
stemd verkeersinformatie kan doorgeven, de weergave van de actieve geluids- uitzending van het gekozen programmatype 10
staat er op het display. bron onderbroken voor een uitzen- via het RDS-netwerk van de zender waarop is
TP activeren/deactiveren ding met nieuws via het RDS-netwerk afgestemd.
– Druk op MENU en daarna op ENTER. van de zender waarop is afgestemd. De tekst PTY activeren/deactiveren
– Ga naar TP en druk op ENTER. NEWS geeft aan dat de functie actief is. – Kies FM1 of FM2 met de toets FM/AM.
TP via beluisterde zender/alle zenders Nieuws activeren/deactiveren – Druk op MENU en daarna op ENTER.
De radio kan de weergave van de actieve ge- – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Ga naar PTY en druk op ENTER.
luidsbron onderbreken voor verkeersinforma- – Ga naar Nieuws en druk op ENTER. – Ga naar PTY selecteren en druk op
tie via de (actuele) zender die u beluistert of via Nieuws via beluisterde zender/alle ENTER.
alle zenders. Er verschijnt een lijst met programmatypes:
zenders
– Kies een FM-zender. Actualiteiten, Informatie enz. U activeert de
De radio kan de weergave van de actieve ge-
functie PTY door een programmatype te kie-
– Druk op MENU en daarna op ENTER. luidsbron onderbreken voor een nieuwsuitzen- zen en deactiveert de functie door alle PTY’s
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk ding via de (actuele) zender die u beluistert of te wissen.
op ENTER. via alle zenders.
– U kunt de gewenste programmatypes kie-
– Ga naar TP en druk op ENTER. – Kies een FM-zender. zen of Alle PTY’s wissen.
– Ga naar TP-zender en druk op ENTER. – Druk op MENU en daarna op ENTER.
Een van de meldingen TP van deze zender of PTY zoeken
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk Bij activering van deze functie wordt de gehele
TP van alle zenders verschijnt op het display. op ENTER. frequentieband doorzocht op uitzendingen
– Druk op ENTER. – Ga naar Nieuwszender en druk op van het gekozen programmatype.
TP zoeken activeren/deactiveren ENTER.
– Activeer de functie PTY.
De functie TP zoeken is handig wanneer u tij- Een van de meldingen Nieuws van deze
zender of Nieuws van alle zenders ver- – Druk op MENU en daarna op ENTER.
dens lange ritten een andere geluidsbron dan
de radio beluistert. De functie speurt dan au- schijnt op het display. – Ga naar PTY en druk op ENTER.
tomatisch verschillende RDS-netwerken af op – Ga naar PTY zoeken en druk op ENTER.
– Druk op ENTER.
zoek naar verkeersinformatie. Als de radio een uitzending van een van de
– Druk op MENU en daarna op ENTER. Programmatype, PTY
gekozen programmatypes vindt, verschijnt
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk Met de functie PTY is het mogelijk >| Om te zoeken op het display. Met een druk
op ENTER. verschillende programmatypes te op de pijl-rechts van de navigatieknop wordt
– Ga naar TP en druk op ENTER. kiezen zoals Popmuziek en verder gezocht naar een andere uitzending
Klassieke muziek. Het symbool van een van de gekozen programmatypes.
– Ga naar TP zoeken en druk op ENTER.
PTY geeft aan dat de functie actief is. Bij acti-

209
10 Infotainment

Radiofuncties

Programmatype weergeven tekst PI zoeken Exit = annuleren op het dis- • Afstand1 – Ook onderbreking als de zend-
play. mast van de zender ver weg staat en zijn
Het is mogelijk het programmatype van de
10 signaal storingen vertoont.
zender die u op dat moment beluistert op het AF activeren/deactiveren
display weer te geven. – Druk op MENU en daarna op ENTER. • Uit – Geen onderbreking voor een uitzen-
ding van een bepaald programmatype via
N.B. – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk andere zenders.
op ENTER.
Niet alle radiozenders ondersteunen deze EON activeren/deactiveren
– Ga naar AF en druk op ENTER.
functie. – Druk op MENU en daarna op ENTER.
Regionale radioprogramma’s, REG
– Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
De functie REG maakt het mogelijk op ENTER.
Weergave activeren/deactiveren
om op een bepaalde zender afge- – Ga naar EON en druk op ENTER.
– Druk op MENU en daarna op ENTER. stemd te blijven ondanks dat het
– Ga naar PTY en druk op ENTER. signaal zwak is. De tekst REG op het – Ga naar Plaatselijk, Afstand of Uit en druk
display geeft aan dat de functie actief is. De op ENTER.
– Ga naar PTY weergeven en druk op
ENTER. functie REG is normaal gesproken uitgescha- RDS-functies resetten
keld.
Radiotekst Met de functie Reset alles kunt u alle fabriek-
REG activeren/deactiveren instellingen voor RDS herstellen.
Sommige RDS-zenders geven informatie door
over de inhoud van de uitzendingen, uitvoe- – Druk op MENU en daarna op ENTER. – Druk op MENU en daarna op ENTER.
rende artiesten e.d. Deze informatie kan op – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk – Ga naar Geav. radio-instellingen en druk
het display worden weergegeven. op ENTER. op ENTER.
Radiotekst activeren/deactiveren – Ga naar Regionaal en druk op ENTER. – Ga naar Reset alles en druk op ENTER.
– Druk op MENU en daarna op ENTER. EON (Enhanced Other Networks) Volumeregeling programmatypes
– Ga naar Radiotekst en druk op ENTER. De functie EON is met name handig in stedelij- De onderbrekende uitzendingen van het geko-
Automatische afstemfunctie, AF ke gebieden met een groot aantal regionale zen programmatype worden weergegeven op
radiozenders. Bij activering van de functie is het volume dat voor het programmatype is ge-
Bij activering van de afstemfunctie AF wordt er de afstand tot de zendmast van een radiozen-
automatisch afgestemd op het sterkste sig- kozen. Als u het volume tijdens de onderbre-
der bepalend voor de vraag of de weergave king bijregelt, wordt het nieuwe volume opge-
naal voor een bepaalde radiozender. Soms van de actieve geluidsbron kan worden onder-
moet de radio de gehele FM-band doorzoe- slagen voor de volgende onderbreking.
broken voor uitzendingen van een bepaald
ken om een sterk zendersignaal te vinden. In programmatype.
dat geval valt de radio stil en verschijnt de
• Plaatselijk – Alleen onderbreking wanneer
1 Default/Fabrieksinstelling
de zendmast van de radiozender dichtbij is.

210
10 Infotainment

Cd-functies

Bediening cd-functies Weergave starten (cd-wisselaar) zeerd. Bij het verhogen van het volume wordt
Als er een cd-sleuf met een muziek-cd is geko- er verder gespeeld.
zen, gaat de weergave automatisch van start 10
Muziekbestanden1
wanneer u het audiosysteem inschakelt. Scha-
De cd-speler ondersteunt ook muziekbestan-
kel als dat niet het geval is over op de cd-wis-
den in mp3- en wma-formaat.
selaarstand met MODE en selecteer een cd
met de cijfertoetsen 1–6 of gebruik de pijl- N.B.
omhoog/pijl-omlaag van de navigatieknop.
Sommige muziekbestanden met kopieerbe-
Cd aanbrengen (cd-wisselaar) veiliging kan de speler niet lezen.
– Kies een lege sleuf met de cijfertoetsen
1-6 of met de pijl-omlaag/pijl-omhoog Wanneer u een cd met muziekbestanden in de
van de navigatieknop. speler aanbrengt, wordt een eventuele map-
Op het display staat aangegeven welke sleuf structuur op de cd automatisch geladen. Af-
leeg is. De tekst Disc plaatsen geeft aan dat u hankelijk van de kwaliteit van de cd kan het
een volgende cd kunt aanbrengen. De cd-wis- enige tijd duren voordat de weergave van start
selaar biedt plaats aan zes cd’s. gaat.
1. Navigatieknop – Vooruit-/achteruitspoe- – Steek een cd in de invoeropening van de Navigeren en afspelen
len, nummer selecteren en navigeren in Als er een schijf met muziekbestanden in de
cd-wisselaar.
menusysteem cd-speler zit, kunt u met ENTER de map-
2. Positie in cd-wisselaar kiezen 1 Cd uitwerpen structuur openen. U navigeert op dezelfde
3. Cd aanbrengen en uitwerpen U hebt 12 seconden de tijd om een uitgewor- manier in de mapstructuur als in de menus-
pen cd uit te nemen. Als de cd na afloop van tructuur van het audiosysteem. Muziekbestan-
4. Opening voor het invoeren en uitwerpen
van cd’s deze periode nog in de cd-speler zit, wordt de den worden aangeduid met het symbool en
cd weer ingenomen en verder afgespeeld. mappen met . Met een druk op ENTER
5. MODE – Geluidsbron selecteren (CD of
Met een korte druk op de uitwerptoets (3) kunt gaat het afspelen van de muziekbestanden
AUX 1)
u één enkele cd uitwerpen. van start.
6. TUNING – Draaiknop voor het kiezen
van een nummer Met een lange druk op de uitwerptoets kunt u Wanneer een bepaald muziekbestand helemaal
alle cd’s uitwerpen. Alle cd’s in het magazijn afgespeeld is, worden de overige bestanden in
Weergave starten (cd-speler) dezelfde map weergegeven. Nadat alle bestan-
Een eventuele muziek-cd in de speler wordt worden dan één voor één uitgeworpen. Op het
display verschijnt de tekst Werp uit alles. den in een bepaalde map zijn afgespeeld,
automatisch afgespeeld, wanneer u het audio- wordt er automatisch van map gewisseld.
systeem in de stand CD zet. Steek anders een Pauzeren
cd in de invoeropening en schakel over op de Druk op de pijl-links/pijl-rechts van de naviga-
Wanneer u het volume helemaal omlaagdraait,
stand CD door op MODE te drukken. tieknop, als het display niet breed genoeg is
wordt de weergave van de cd-speler gepau-
1
High Performance en Premium Sound.

211
10 Infotainment

Cd-functies

om de naam van het muziekbestand in zijn ge- – Ga naar Random en druk op ENTER.
heel weer te geven.
N.B.
– Ga naar Enkele disc of Alle discs en druk
10 Bij gebruik van de pijl-links of pijl-rechts op ENTER.
Versneld vooruit-/achteruitspoelen/Van
wordt alleen een nieuw willekeurig nummer Het alternatief Alle discs geldt alleen voor de
nummer en muziekbestand wisselen op de afgespeelde cd geselecteerd. muziek-cd’s die in de cd-wisselaar zitten.
Door kort op de pijl-rechts/pijl-links van de
navigatieknop te drukken kunt u de nummers/ Tijdens het afspelen van een cd met muziek-
Op het display verschijnt een bepaalde mel-
muziekbestanden op een cd doornemen. ding afhankelijk van het type willekeurige af- bestanden:
Door lang op dezelfde toetsen te drukken kunt speelvolgorde dat geselecteerd is: – Druk op MENU en daarna op ENTER.
u nummers/muziekbestanden op een cd ver- – Ga naar Random en druk op ENTER.
sneld vooruit-/achteruitspoelen. U kunt daar- • RANDOM houdt in dat de nummers/mu-
ziekbestanden op slechts een van de mu- – Ga naar Enkele disc of Folder en druk op
voor ook gebruik maken van TUNING (of van ENTER.
de toetsenset op het stuurwiel). ziek-cd’s worden afgespeeld.
Wanneer u een andere cd kiest, wordt de
• RND ALL houdt in dat alle nummers/mu-
Cd doorzoeken ziekbestanden op alle muziek-cd’s in de functie gedeactiveerd.
Bij activering van deze functie worden van ie- cd-speler worden afgespeeld. Disktekst
der nummer/muziekbestand op een cd de eer- Eventuele titelgegevens op de cd kunnen via
ste tien seconden weergegeven. Druk op • RANDOM FOLDER houdt in dat de mu-
ziekbestanden in een willekeurige map op het display worden weergegeven1.
SCAN om de functie te activeren. Beëindig de
functie met EXIT of SCAN om de weergave de gekozen cd worden afgespeeld. Activeren/deactiveren
Activeren/deactiveren (cd-speler) – Start de weergave van een cd.
van het actuele nummer/muziekbestand
voort te zetten. Tijdens het afspelen van een normale muziek- – Druk op MENU en daarna op ENTER.
cd: – Ga naar Tekst disc en druk op ENTER.
Willekeurige afspeelvolgorde
Bij activering van deze functie speelt de speler – Druk op MENU en daarna op ENTER. Cd’s
de nummers/muziekbestanden in willekeurige – Ga naar Random en druk op ENTER. Bij gebruik van cd’s met een slechte kwaliteit
volgorde af. U kunt de willekeurig gekozen Tijdens het afspelen van een cd met muziek- is het mogelijk dat het geluid te wensen over-
nummers/muziekbestanden op de cd op de bestanden: laat of zelfs helemaal uitblijft.
gebruikelijke manier doorbladeren. BELANGRIJK
– Druk op MENU en daarna op ENTER.
– Ga naar Random en druk op ENTER. Speel uitsluitend standaard-cd’s met een dia-
– Ga naar Folder of Disc en druk op ENTER. meter van 12 cm af. Gebruik geen cd’s met
Activeren/deactiveren (cd-wisselaar) een opgeplakt etiket. Door warmteontwikke-
Tijdens het afspelen van een normale muziek- ling in de cd-speler kan het etiket losraken en
cd: schade aan de cd-speler veroorzaken.
– Druk op MENU en daarna op ENTER. 1
Geldt alleen voor de cd-wisselaar.

212
10 Infotainment

Menusysteem – audiosysteem

Menu FM Menu cd-wisselaar


1. Nieuws 1. Willekeurige afspeelvolgorde
2. TP 10
2. Nieuws
3. PTY 3. TP
4. Radiotekst 4. Disktekst
5. Geavanc. radio-instellingen
5. Audio-instellingen2
6. Audio-instellingen1
Menu AUX
Menu AM 1. AUX-volume
1
1. Audio-instellingen
2. Nieuws
Menu CD 3. TP
1. Willekeurige afspeelvolgorde
4. Audio-instellingen2
2. Nieuws
3. TP
4. Disktekst
5. Audio-instellingen2

1 Bepaalde systeemuitvoeringen

213
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

10

Onderdelen van het telefoonsysteem

214
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

Onderdelen van het telefoonsysteem • Schakel het systeem uit in gebieden waar Simkaart
met explosieven wordt gewerkt.
• Laat reparatiewerkzaamheden aan het tele- 10
1. Antenne
foonsysteem over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
2. Toetsenset op stuurwiel (optie)
Met de toetsenset kunt u de meeste functies Noodoproepen
van het telefoonsysteem regelen (zie Ook zonder een simkaart is het mogelijk het
pagina 216). alarmnummer te bellen. Uw auto moet zich
echter wel binnen het dekkingsgebied van een
3. Microfoon gsm-provider bevinden.
De microfoon voor handsfree bellen is in de
plafondconsole bij de achteruitkijkspiegel Noodoproep doen
geïntegreerd. – Activeer het telefoonsysteem.
– Kies het alarmnummer van het land waarin
4. Bedieningspaneel op middenconsole u zich bevindt (112 binnen de EU).
Via het bedieningspaneel kunt u alle functies – Druk op ENTER. Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
van het telefoonsysteem (behalve het ge- combinatie met een geldige simkaart (Sub-
spreksvolume) regelen. IDIS
scriber Identity Module). De kaart is verkrijg-
(Intelligent Driver Information System) Met het baar bij verschillende providers. Neem bij pro-
5. Handset (optie) IDIS-systeem kunt u een vertraging inbouwen blemen met de simkaart contact op met de
voor telefoongesprekken en sms-berichten, netwerkprovider.
6. Simkaartlezer zodat u zich op het rijden kunt concentreren.
Inkomende gesprekken en sms-berichten Twee simkaarten
kunnen vijf seconden worden vertraagd, voor-
Algemene informatie Veel netwerkproviders bieden een extra sim-
dat er verbinding tot stand wordt gebracht. De kaart voor hetzelfde telefoonnummer aan. De
• De verkeersveiligheid staat altijd voorop. gemiste gesprekken verschijnen op het dis- extra simkaart kunt u in de auto gebruiken.
• Als u als bestuurder gebruik wilt maken van play. IDIS kan worden uitgeschakeld met me-
de handset, moet u de auto eerst op een nufunctie 5.6.2 (zie pagina 222).
veilige plaats parkeren. Simkaart aanbrengen
– Schakel het telefoonsysteem uit en open
• Schakel het telefoonsysteem uit tijdens het
het dashboardkastje.
tanken.

215
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

– Trek de simkaarthouder (1) uit de sim- Bediening telefoon Toetsenset op stuurwiel


kaartlezer.
10 – Plaats de simkaart dusdanig in de houder
dat de kant met het metaal zichtbaar is.
Zorg dat de afgeschuinde hoek van de
simkaart overeenkomt met die van de
simkaarthouder.
– Duw de simkaarthouder voorzichtig weer
naar binnen.
Menufuncties
Op pagina 204 vindt u een beschrijving van de
wijze waarop u de telefoonfuncties via het me-
nusysteem kunt sturen.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde delen Bedieningspaneel in middenconsole
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
van het menusysteem voor de telefoon niet kunt u met de toetsenset op het stuurwiel al-
1. VOLUME – Het achtergrondvolume van
toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h. leen de telefoonfuncties regelen. Als u de toet-
de radio e.d. regelen tijdens een gesprek
U kunt een begonnen activiteit in het me- sen wilt gebruiken om instellingen in het au-
nusysteem echter nog wel beëindigen. Deze 2. Cijfer- en lettertoetsen
diosysteem te verrichten, moet u eerst de tele-
snelheidsbegrenzing kan worden opgeheven 3. MENU – Hoofdmenu openen
foon stand-by zetten.
met de menufunctie 5.6.1 Menuvergrend. (zie 4. EXIT – Gesprekken beëindigen/weige-
pagina 221). ren, ingevoerde tekens wissen 1. ENTER – Dezelfde functie als de overeen-
komstige toets op het bedieningspaneel
5. Navigatieknop – Navigeren in menu’s en
tekenregels 2. EXIT – Dezelfde functie als de overeen-
komstige toets op het bedieningspaneel
6. ENTER – Gesprekken aannemen, tele-
foon activeren die stand-by staat 3. Gespreksvolume – Verhogen/verlagen
7. PHONE – Aan/uit en stand-by 4. Navigatietoetsen – Menu’s doornemen

216
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

Aan/uit Telefoon stand-by zetten Gesprekken weigeren


U kunt de telefoon alleen vanuit de actieve – Druk op EXIT.
Wanneer het telefoonsysteem actief is of 10
stand stand-by zetten.
stand-by staat, staat er een hoorn op het dis- Wisselgesprek
play. Als u de contactsleutel naar stand 0 – Druk op PHONE of op EXIT. Als er tijdens een lopend telefoongesprek een
draait terwijl het telefoonsysteem actief is of Activeren vanuit stand-by nieuwe oproep inkomt, hoort u twee signalen.
stand-by staat, zal het telefoonsysteem even- – Druk op PHONE. Op het display verschijnt de tekst Antwoor-
eens actief zijn of stand-by staan wanneer u den?. U kunt het tweede gesprek weigeren of
Gespreksfuncties
de contactsleutel opnieuw naar stand I of II aannemen op de gebruikelijke manier. Als u
draait. Als de handset is opgenomen bij het begin het tweede gesprek aanneemt, wordt het eer-
van een telefoongesprek, zal het geluid via de ste gesprek in de wacht gezet.
Telefoonsysteem activeren handsfree worden weergegeven. Zie
U kunt alleen gebruik maken van de functies pagina 220 voor het wisselen tussen handset Gesprekken in de wacht zetten/
van het telefoonsysteem, wanneer de telefoon en handsfree. hervatten
in de actieve stand staat. – Druk op MENU.
Bellen
– Druk op PHONE. – Activeer (zo nodig) het telefoonsysteem. – Ga naar Wacht of Wacht uit en druk op
– Voer (zo nodig) de pincode in en druk op ENTER.
– Voer het gewenste nummer in of gebruik
ENTER. het telefoonboek (zie pagina 219). Ruggespraak tijdens lopende
Telefoonsysteem deactiveren – Druk op ENTER of neem de handset op. U gesprekken
Wanneer het telefoonsysteem gedeactiveerd moet de handset omlaagduwen om deze – Zet het eerste gesprek in de wacht.
is kunt u geen gesprekken beantwoorden. te kunnen opnemen. – Voer het telefoonnummer van de derde
partij in.
– Houd PHONE ingedrukt totdat de telefoon Gesprekken aannemen
wordt geactiveerd. Zie menu-optie 4.3 op pagina 221 voor het Wisselen tussen gesprekspartners
automatisch aannemen. – Druk op MENU.
Stand-by
In stand-by is het mogelijk het audiosysteem – Druk op ENTER of neem de handset op. U – Ga naar Swap en druk op ENTER.
te beluisteren in afwachting van een inkomend moet de handset omlaagduwen om deze
te kunnen opnemen. Conferentiegesprek starten
gesprek. In stand-by is het echter niet moge-
Bij een conferentiegesprek kunnen minstens
lijk zelf te bellen.
Gesprekken beëindigen drie gesprekspartners met elkaar praten.
– Druk op EXIT of leg de handset op. Wanneer een conferentiegesprek eenmaal ge-
start is, kunnen er geen nieuwe

217
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

gesprekspartners worden aangesloten. Alle is ook mogelijk om het geluid van het audio- * Om tweemaal achtereen hetzelfde
lopende gesprekken worden beëindigd bij het systeem bij telefoongesprekken automatisch teken op de toets in te voeren.
10 afsluiten van een conferentiegesprek. uit te zetten (zie menu 5.5.3 op pagina 222). 0 +0@*#&$£/%
Deze mogelijkheid geldt alleen voor het geïn-
– Begin twee telefoongesprekken. # Wisselen tussen hoofdletters en
tegreerde telefoonsysteem van Volvo. kleine letters.
– Druk op MENU.
– Ga naar Koppelen en druk op ENTER. Tekst invoeren
Nummerfuncties
Volume U kunt tekst invoeren met de toetsenset op de
telefoon.
Het telefoonsysteem maakt gebruik van de Laatst gekozen nummers
luidspreker in het bestuurdersportier of van de – Druk op de toets met het teken van uw Het telefoonsysteem slaat automatisch de
middenluidspreker1. keuze: druk eenmaal om het eerste teken laatst gekozen telefoonnummers op.
op de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. (zie tabel). – Druk op ENTER.
Gespreksvolume
– Druk op de 1 om een spatie in te voegen. – Ga naar een van de opgeslagen nummers
U regelt het gespreksvolume
Om tweemaal achtereen hetzelfde teken en druk op ENTER.
met de toetsenset op het
stuurwiel. op de toets in te voeren moet u * drukken
of enige seconden wachten. Telefoonboek
Bij gebruik van de handset Bij kort indrukken van EXIT wist u het laatst Als het telefoonboek contactgegevens bevat
kunt u het gespreksvolume ingevoerde teken. Bij lang indrukken van EXIT over het nummer waar een inkomend gesprek
regelen met een draaiknop wist u alle ingevoerde tekens. vandaan komt, verschijnen gegevens deze op
op de zijkant van de handset. het display. De contactgegevens kunnen op
1 spatie 1 - ? ! , . : " ' ( ) de simkaart en in het telefoongeheugen wor-
Volume audiosysteem 2 abc2äåàæç den vastgelegd.
Tijdens een telefoongesprek wordt het volume 3 def3èé Contactgegevens vastleggen in
van het audiosysteem tijdelijk verlaagd. Na af- 4 ghi4ì telefoonboek
loop van het gesprek speelt het audiosysteem
5 jkl5 – Druk op MENU.
op het oude volume verder. Als u het volume
van het audiosysteem bijregelt tijdens het ge- 6 mno6ñöòØ – Ga naar Telefoonboek en druk op
sprek, speelt het audiosysteem na afloop van 7 pqrs7ß ENTER.
het gesprek op het nieuwe volume verder. Het 8 tuv8üù – Ga naar Nieuwe invoer en druk op
ENTER.
1 Premium Sound 9 wxyz9

218
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

– Voer een naam in en druk op ENTER. Contactgegevens verwijderen uit – Ga naar Nummer kiezen en druk op
– Voer een nummer in en druk op ENTER. telefoonboek ENTER.
– Druk op MENU. – Ga naar het cijfer van de toets waaraan u 10
– Ga naar SIM-kaart of Telefoon en druk op
ENTER. – Ga naar Telefoonboek en druk op het telefoonnummer wilt koppelen en druk
ENTER. op ENTER.
Contactgegevens zoeken in
– Ga naar Zoeken naar en druk op ENTER. – Voer de eerste letter in van de post die u
telefoonboek
zoekt en druk vervolgens op ENTER of
Wanneer u op de pijl-omlaag van de navigatie- – Voer de eerste letter in van de post die u druk meteen op ENTER.
knop drukt in plaats van op de toets MENU, zoekt en druk vervolgens op ENTER of
gaat u rechtstreeks naar het menu Zoeken druk meteen op ENTER. – Ga naar de post die u zoekt en druk op
ENTER.
naar. – Ga naar de post die u wilt verwijderen en
druk op ENTER. – Houd EXIT ingedrukt om het menusys-
– Druk op MENU. teem te verlaten.
– Ga naar Telefoonboek en druk op – Ga naar Verwijderen en druk op ENTER.
Verkort kiezen
ENTER. Alle posten wissen
– Houd de gewenste toets van de toetsen-
– Ga naar Zoeken naar en druk op ENTER. – Druk op MENU. set ca. twee seconden lang ingedrukt of
– Voer de eerste letter in van de post die u – Ga naar Telefoonboek en druk op druk kort op de toets gevolgd door
zoekt en druk vervolgens op ENTER of ENTER. ENTER.
druk meteen op ENTER. – Ga naar SIM wissen of Wis telefoon en
– Ga naar de post die u zoekt en druk op druk op ENTER. N.B.
ENTER. Toets zo nodig de telefooncode in. De fa- Na inschakeling van de telefoon duurt het
Kopiëren tussen simkaart en briekscode is 1234. enkele seconden, voordat u gebruik kunt
telefoonboek maken van de functie verkort kiezen.
– Druk op MENU. Verkort kiezen
Aan de cijfertoetsen van de toetsenset (1– 9) Om verkort te kunnen kiezen moet de optie
– Ga naar Telefoonboek en druk op
kunt u een telefoonnummer koppelen van een One-key bell. in het menu Telefoonboek (zie
ENTER.
van de contactgegevens in het telefoonboek. pagina 223) geactiveerd zijn.
– Ga naar Alles kopie en druk op ENTER.
– Ga naar SIM naar tel of Tel naar SIM en
– Druk op MENU. Bellen via telefoonboek
druk op ENTER. – Ga naar Telefoonboek en druk op – Druk op MENU.
ENTER.
– Ga naar Telefoonboek en druk op
– Ga naar One-key bell. en druk op ENTER. ENTER.

219
10 Infotainment

Telefoonfuncties (optie)

Alle posten in het telefoonboek worden weer- Sms (Short Message Service) IMEI-nummer
gegeven. U kunt het aantal weergegeven pos- Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
10 ten verkleinen door een deel van de naam van
Sms lezen nummer van de telefoon aan uw netwerkprovi-
de post in te voeren die u zoekt. der doorgeven. Dit nummer is een serienum-
– Druk op MENU.
– Ga naar een post en druk op ENTER. – Ga naar Berichten en druk op ENTER. mer bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw tele-
– Ga naar Lezen en druk op ENTER.
N.B. foon in om het nummer op het display te zien.
– Ga naar het bericht van uw keuze en druk Noteer het nummer en bewaar het op een vei-
Druk op ENTER om te bellen. op ENTER. lige plaats.
De inhoud van het bericht verschijnt op het
Functies tijdens lopende gesprekken display. U krijgt andere opties te zien wanneer
Specificaties
Tijdens een lopend gesprek staan u meerdere u ENTER indrukt. Houd EXIT ingedrukt om Vermogen 2W
functies ter beschikking. Sommige functies het menusysteem te verlaten. Simkaart Klein
zijn alleen te activeren als een gesprek in de Geheugenposities 2551
wacht staat. Schrijven en verzenden
– Druk op MENU. Sms (Short Message Ja
Druk op MENU om het gespreksmenu te ope- Service)
nen en ga naar een van de volgende opties: – Ga naar Berichten en druk op ENTER.
Data/Fax Nee
– Ga naar Opstellen en druk op ENTER.
• Mute/Mute uit – Ruggespraakstand. Dualband (900/1800 MHz) Ja
– Schrijf de tekst en druk op ENTER.
• Wacht/Wacht uit – Lopend gesprek in de 1Het
wacht zetten of hervatten. – Ga naar Menu en druk op ENTER. aantal geheugenposities op de simkaart
verschilt per abonnement.
• Handsfree/Handset – Handsfree of hand- – Voer een telefoonnummer in en druk op
set gebruiken. ENTER.
• Telefoonboek – Telefoonboek weergeven.
• Koppelen – Telefonische vergadering voe-
ren (mogelijk bij aansluiting van minimaal
drie partijen).
• Swap – Wisselen tussen twee gesprekken
(mogelijk bij aansluiting van maximaal drie
partijen).

220
10 Infotainment

Menusysteem – telefoon

Overzicht 3. Telefoonboek 5. Instellingen


3.1. Nieuwe invoer 5.1. Netwerk
1. Logboek 10
3.2. Zoeken 5.1.1. Automatisch
1.1. Gemist
3.3. Alles kopie 5.1.2. Handm. kiezen
1.2. Ontvangen gespr.
3.3.1. SIM naar tel 5.2. Taal
1.3. Gebeld
3.3.2. Tel naar SIM 5.2.1. English UK
1.4. Wis bellijst
3.4. One-key bell. 5.2.2. English US
1.4.1. Alle gespr.
3.4.1. Actief 5.2.3. Español
1.4.2. Gemist
3.4.2. Nummer kiezen 5.2.4. Français CAN
1.4.3. Ontvangen
3.5. SIM wissen 5.2.5. Français FR
1.4.4. Gebeld
3.6. Wis telefoon 5.2.6. Italiano
1.5. Belduur
3.7. Geheugengebr. 5.2.7. Nederlands
1.5.1. Laatste gespr.
5.2.8. Português BR
1.5.2. Gespreksteller
4. Belopties 5.2.9. Português P
1.5.3. Totale tijd
4.1. Nummer verz. 5.2.10. Suomi
1.5.4. Reset timers
4.2. Oproep wacht 5.2.11. Svenska
4.3. Autom. antw. 5.2.12. Dansk
2. Meldingen
4.4. Autom. herh. 5.2.13. Deutsch
2.1. Lezen
4.5. Doorschakelingen 5.3. SIM beveil.
2.2. Opstellen
4.5.1. Alle gespr. 5.3.1. Aan
2.3. Bericht inst.
4.5.2. Indien bezet 5.3.2. Uit
2.3.1. SMSC nummer
4.5.3. Niet beantw. 5.3.3. Automatisch
2.3.2. Geldigh.duur
4.5.4. Niet bereikb. 5.4. Code bewerk.
2.3.3. Soort bericht
4.5.5. Faxoproepen 5.4.1. PIN-code
4.5.6. Data-gesprek 5.4.2. Telefooncode
4.5.7. Alles annul. 5.5. Geluiden
5.5.1. Belvolume
5.5.2. Belsignaal

221
10 Infotainment

Menusysteem – telefoon

5.5.3. Radio mute Beschrijving van menu-opties 1.5.3. Totale tijd


5.5.4. Berichttoon 1.5.4. Reset timers
10 1. Logboek
5.6. Rij veilig
5.6.1. Menuvergrend. 1.1. Gemist 2. Meldingen
5.6.2. IDIS Lijst met gemiste oproepen. U kunt de bijbe-
2.1. Lezen
horende nummers bellen, wissen of in het te-
5.7. Fabrieksinst. Ontvangen sms-berichten. U kunt de gelezen
lefoonboek opslaan.
berichten (of delen ervan) wissen, doorsturen,
1.2. Ontvangen gespr wijzigen of opslaan.
Lijst met beantwoorde gesprekken. U kunt de
2.2. Opstellen
bijbehorende nummers bellen, wissen of in het
telefoonboek opslaan. Met de toetsenset een bericht invoeren. U
kunt het bericht vervolgens opslaan of verstu-
1.3. Gebeld ren.
Lijst met eerder gebelde nummers. U kunt de
2.3. Bericht inst.
bijbehorende nummers bellen, wissen of in het
Het nummer (SMSC-nummer) van de mailbox
telefoonboek opslaan.
aangeven, waarnaar u uw berichten wilt door-
1.4. Wis bellijst schakelen. Neem contact op met uw netwerk-
De lijsten wissen in de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 provider voor informatie over de instellingen
zoals hieronder beschreven. en het SMSC-nummer. U hoeft de instellingen
normaal gesproken niet te wijzigen.
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist 2.3.1. SMSC nummer
1.4.3. Ontvangen 2.3.2. Geldigh.duur
1.4.4. Gebeld 2.3.3. Soort bericht
1.5. Belduur
De duur van alle gesprekken of van het laatste 3. Telefoonboek
gesprek. Om de gespreksteller te resetten 3.1. Nieuwe invoer
hebt u de telefooncode nodig (zie menu 5.4). Namen en telefoonnummers vastleggen in het
1.5.1. Laatste gespr. telefoonboek (zie pagina 218).
1.5.2. Gespreksteller

222
10 Infotainment

Menusysteem – telefoon

3.2. Zoeken 4. Belopties 4.5.6. Data-gesprek


Namen in het telefoonboek zoeken. 4.1. Nummer verz. 4.5.7. Alles annul.
10
3.3. Alles kopie Aangeven of uw eigen telefoonnummer wel of
Telefoonnummers en namen op de simkaart niet op het display van de gebelde persoon 5. Instellingen
kopiëren naar het geheugen van de telefoon. moet verschijnen. Neem contact op met de 5.1. Netwerk
netwerkprovider voor een permanent geheim Aangeven of u automatisch of handmatig net-
3.3.1. Van het geheugen op de nummer. werken wilt selecteren. De geselecteerde pro-
simkaart naar dat van de
4.2. Oproep wacht vider verschijnt tijdens het inschakelen van het
telefoon telefoonsysteem op het display.
Aangeven of u wel of geen signaal wilt ontvan-
3.3.2. Van het geheugen van de gen, wanneer er tijdens een lopend gesprek
telefoon naar dat op de simkaart 5.1.1. Auto
een tweede gesprek wacht.
5.1.2. Handm. kiezen
3.4. One-key bell.
4.3. Autom. antw. 5.2. Taal
Nummers die zijn vastgelegd in het telefoon-
Inkomende gesprekken automatisch beant- De taal van het telefoonsysteem aangeven.
boek koppelen aan een sneltoets voor verkort
woorden.
kiezen. 5.2.1. English UK
4.4. Autom. herh. 5.2.2. English US
3.5. SIM wissen
Een eerder gekozen nummer bellen.
Het geheugen op de simkaart geheel wissen. 5.2.3. Español
4.5. Doorschakelingen 5.2.4. Français CAN
3.6. Wis telefoon
Aangeven welke soorten gesprekken er moe- 5.2.5. Français FR
Het complete geheugen van de telefoon wis-
ten worden doorgeschakeld naar het gespeci- 5.2.6. Italiano
sen.
ficeerde telefoonnummer en wanneer. 5.2.7. Nederlands
3.7. Geheugengebr.
4.5.1. Alle gespr. (de instelling geldt 5.2.8. Português BR
Bekijken hoe veel geheugenposities er in be-
slag genomen worden in het geheugen van de
alleen tijdens het lopende 5.2.9. Português P
simkaart en in dat van de telefoon. In de tabel gesprek) 5.2.10. Suomi
staat aangegeven hoe veel van de beschikba- 4.5.2. Indien bezet 5.2.11. Svenska
re positie er in gebruik zijn (bijv. 100 (250)). 4.5.3. Niet beantw. 5.2.12. Dansk
4.5.4. Niet bereikb. 5.2.13. Deutsch
4.5.5. Faxoproepen

223
10 Infotainment

Menusysteem – telefoon

5.3. SIM beveil. u tijdens het rijden toegang tot


Aangeven of de invoer van de pincode actief alle delen van het
10 of inactief moet zijn of automatisch moet ver- menusysteem.
lopen. 5.6.2. IDIS. Als u de functie IDIS
5.3.1. Aan uitschakelt, worden inkomende
5.3.2. Uit gesprekken ongeacht de rijsi-
5.3.3. Automatisch tuatie zonder vertraging
5.4. Code bewerk. doorgegeven.
De pincode of telefooncode wijzigen. Noteer 5.7. Fabrieksinst.
de codes en bewaar ze op een veilige plek. De fabriekinstellingen van het systeem her-
stellen.
5.4.1. PIN-code
5.4.2. Telefooncode. De fabrieksin-
stelling voor de telefooncode
is 1234 geldt zolang u de code
niet hebt gewijzigd. U hebt de
telefooncode nodig om de
gespreksteller te resetten.
5.5. Geluiden
5.5.1. Belvolume. Het volume van het
belsignaal regelen.
5.5.2. Belsignaal. Uit zeven verschil-
lende belsignalen kiezen.
5.5.3. Radio mute: On/off
5.5.4. Berichtsignaal
5.6. Verkeersveiligheid
5.6.1. Menuvergrend. Bij het opheffen
van de menuvergrendeling hebt

224
10 Infotainment

10

225
Type-aanduiding......................................................................................228
Maten en gewichten................................................................................ 229
Motorspecificaties...................................................................................230
Motorolie ................................................................................................. 232
Vloeistoffen en smeermiddelen............................................................... 236
Brandstof ................................................................................................238
Katalysator ..............................................................................................241
Elektrisch systeem ..................................................................................242

226
SPECIFICATIES

11
11 Specificaties

Type-aanduiding

Wanneer u contact opneemt met uw Volvo-


dealer of vervangende onderdelen of acces-
soires wilt bestellen, kan het handig zijn om de
11 typeaanduiding, het chassisnummer en het
motornummer bij de hand te hebben.
1. Type-aanduiding, chassisnummer, maxi-
maal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor
lak en bekleding en typegoedkeu-
ringsnummer
2. Sticker voor standverwarming
3. Type-aanduiding, onderdeel- en serie-
nummer van de motor
4. Sticker voor motorolie
5. Typeaanduiding en serienummer van de
versnellingsbak:
(a) handgeschakelde versnellingsbak
(b), (c) automatische versnellingsbak
6. VIN (type- en modeljaaraanduiding als-
mede chassisnummer).

228
11 Specificaties

Maten en gewichten

Maten Max. belasting: zie typegoedkeuring


Lengte: 447 cm Max. dakbelasting: 75 kg
Breedte: 177 cm
Geremde aanhanger
Wielbasis: 264 cm Max. aanhangerge- Max.
Spoorbreedte, vooras: 154–155 cm wicht (kg) kogeldruk kg 11
Spoorbreedte, achteras:153–154 cm 1.6 1200 75
Gewichten 1.6D 1300
Bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de 1.8 1300
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 2.0 1350
Zie pagina 228 voor de positie van de sticker.
90% gevuld is en dat van de resterende oliën/ overige 1500
vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van 1. Max. totaalgewicht
de passagiers en de gemonteerde accessoi- 2. Max. treingewicht (auto + aanhanger) Ongeremde aanhanger
res zoals een trekhaak (en de kogeldruk daar- 3. Max. voorasdruk
van bij gebruik van een aanhanger (zie tabel)), Max. aanhangerge- Max.
4. Max. achterasdruk wicht (kg) kogeldruk kg
lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de
laadcapaciteit en zijn niet inbegrepen bij het 700 50
rijklaar gewicht. Toelaatbare belasting (zon-
der bestuurder) = totaalgewicht – rijklaar
gewicht.

WAARSCHUWING
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er wij-
zigingen in de rijeigenschappen op.
Alleen China

1. Max. totaalgewicht
2. Max. aanhangergewicht

229
11 Specificaties

Motorspecificaties

1.6 1.8 2.0 2.4 2.4i T5


Motoraanduiding B4164S3 B4184S11 B4204S3 B5244S5 B5244S4 B5254T3
Vermogen (kW bij omw/min) 74/6000 92/6000 107/6000 103/5000 125/6000 162/5000
11 (pk bij omw/min) 100/6000 125/6000 145/6000 140/5000 170/6000 220/5000
Motorkoppel (Nm bij omw/min) 150/4000 165/4000 185/5000 220/4000 230/4400 320/1500–4800
Aantal cilinders 4 4 4 5 5 5
Cilinderboring (mm) 79 83 87 83 83 83
Slaglengte (mm) 81,4 83,1 83 90 90 93,2
Cilinderinhoud (liter) 1,60 1,80 1,99 2,44 2,44 2,52
Compressieverhouding 11,0:1 10,8:1 10,8:1 10,3:1 10,3:1 9,0:1

Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer


van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 228).

230
11 Specificaties

Motorspecificaties

1.6D 2.0D 2.4D D5


Motoraanduiding D4164T D4204T D5244T91 D5244T8
Vermogen (kW bij omw/min) 80/4000 100/4000 120/5500 132/4000
(pk bij omw/min) 109/4000 136/4000 163/5500 180/4000 11
Motorkoppel (Nm bij omw/min) 240/- 320/2000 340/1750–2750 350/1750 - 3250
Aantal cilinders 4 4 5 5
Cilinderboring (mm) 75 85 81 81
Slaglengte (mm) 88,3 88 93,2 93,2
Cilinderinhoud (liter) 1,56 2,00 2,40 2,40
Compressieverhouding 18,3:1 18,5:1 17,0:1 17,0:1
1
België

Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer


van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 228).

231
11 Specificaties

Motorolie

Ongunstige rijomstandigheden Viscositeitsdiagram


Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
BELANGRIJK
• met een caravan of aanhanger achter de
auto Om aan vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
• in bergachtig gebied motoren in de fabriek gevuld met een spe-
11 • op hoge snelheden ciaal aangepaste, synthetische motorolie.
• bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger De oliesoort werd met grote zorg geselec-
dan +40 °C teerd lettend op de levensduur van de mo-
tor, de startgewilligheid, het
In dergelijke omstandigheden kunnen de olie- brandstofverbruik en de milieu-impact.
temperatuur en het olieverbruik abnormaal Om de aanbevolen service-intervallen aan
toenemen. te kunnen houden dient u een goedgekeur-
Controleer het oliepeil eveneens vaker bij kor- de motoroliesoort te gebruiken. Gebruik al-
leen een oliesoort van de voorgeschreven
te ritten (over afstanden kleiner dan 10 km) bij kwaliteit (zie sticker in motorruimte) en dat
lage temperaturen (onder +5 °C). zowel bij het bijvullen als verversen van olie.
Kies een volsynthetische motorolie bij ongun- Een negatieve invloed op de levensduur van
de motor, de startgewilligheid, het brand-
stige rijomstandigheden. Ze bieden de motor
stofverbruik en de milieu-impact is anders
extra bescherming. niet uitgesloten.
Volvo adviseert olieproducten van Volvo Car Corporation wijst alle garantie-
claims af bij gebruik van een motorolie die
. niet voldoet aan de voorgeschreven kwali-
teits- en viscositeitseisen.

232
11 Specificaties

Motorolie

Oliesticker Wanneer de nevenstaande oliesticker in de


motorruimte zit (zie pagina 228 voor de posi-
tie), geldt het volgende:
Oliekwaliteit: ACEA A3/B3/B4
Viscositeit: SAE 0W–30
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden 11
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.

Bij te vullen hoeveelheid


Motortype tussen Hoeveelheid1
MIN–MAX (liter) (liter)

2,4 B5244S5 1,3 5,8


2.4i B5244S4
T5 B5254T3
1Inclusief hoeveelheid in filter.

233
11 Specificaties

Motorolie

Oliesticker Wanneer de nevenstaande oliesticker in de


motorruimte zit (zie pagina 228 voor de posi-
tie), geldt het volgende:
Oliekwaliteit: WSS-M2C913-B
Viscositeit: SAE 5W–30
11 Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken.

Bij te vullen hoeveelheid


Motortype tussen Hoeveelheid1
MIN–MAX (liter) (liter)

1.6 B4164S3 0,75 4,0


1.8 B4184S11 4,3
2.0 B4204S3
1.6D D4164T 1,0 3,7
2.0D D4204T 2,0 5,5
1
Inclusief hoeveelheid in filter

234
11 Specificaties

Motorolie

Oliesticker Wanneer de nevenstaande oliesticker in de


motorruimte zit (zie pagina 228 voor de posi-
tie), geldt het volgende:
Oliekwaliteit: ACEA A5/B5
Viscositeit: SAE 0W–30
11

Motortype
Bij te vullen hoeveelheid Hoeveelheid1
tussen MIN–MAX (liter) (liter)
D5 D5244T8 1,5 6
2.4D D5244T92
1
Inclusief hoeveelheid in filter.
2 België

235
11 Specificaties

Vloeistoffen en smeermiddelen

Hoeveelheid
Vloeistof Systeem Aanbevolen kwaliteit
(liter)
Versnellingsbakolie 1.6 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2,1 Versnellingsbakolie: WSD-M2C200-C
11 1.8 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9
1.6D Handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9
1.8F Handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9
2.0 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 1,9
2.0D Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2,2 Versnellingsbakolie: WSS-M2C200-C3
2.0D Handgeschakelde zesversnellingsbak 1,7 Versnellingsbakolie: WSD-M2C200-C
D5 automatische versnellingsbak 7,75 Versnellingsbakolie: JWS 3309
2.4 Automatische versnellingsbak 7,75 Versnellingsbakolie: JWS 3309
2.4i Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2,1 Versnellingsbakolie: MTF 97309-10
2.4i Automatische versnellingsbak 7,75 Versnellingsbakolie: JWS 3309
T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak 2,0 Versnellingsbakolie: MTF 97309-10
T5 Automatische versnellingsbak 7,75 Versnellingsbakolie: JWS 3309

BELANGRIJK N.B.
Om schade aan de versnellingsbak te voor- Onder normale rijomstandigheden hoeft de
komen moet u de aanbevolen kwaliteit ver- versnellingsbakolie niet te worden ververst
snellingsbakolie gebruiken en geen zolang de versnellingsbak meegaat. Onder
verschillende merken met elkaar vermen- ongunstige rijomstandigheden moet de olie
gen. Neem contact op met de dichtstbijzijn- mogelijk wel worden ververst (zie
de erkende Volvo-werkplaats voor service, pagina 232).
als er een andere oliesoort werd gebruikt.

236
11 Specificaties

Vloeistoffen en smeermiddelen

Hoeveelheid
Vloeistof Systeem Aanbevolen kwaliteit
(liter)
Koelvloeistof 5-cil. benzine, handgeschakelde versnel- 9,5 Koelvloeistof met corrosiewerende dope aange-
lingsbak lengd met water (zie verpakking). Thermostaat
opent bij: 11
5-cil. benzine automatische versnellingsbak 10,0
benzinemotoren, 90 ºC, dieselmotoren 82 ºC.
5-cil. diesel (D5) 11,0 benzinemotor (1.6) 82 ºC
4-cil. benzine (1.8, 1.8F en 2.0) 7,5 dieselmotor (1.6D) 83 ºC
4-cil. diesel (2.0D) 9,5
4-cil. benzine (1.6) 6,2
4-cil. diesel (1.6D) 7,2
Airconditioning1 180–200 gram Compressorolie PAG
500–600 gram Koudemiddel R134a (HFC134a)
Remvloeistof 0,6 DOT 4+
Stuurbekrachtiging 1–1,2 Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A
of een soortgelijk product met dezelfde specifi-
caties.
Ruitensproeiervloeistof 4-cil. benzine/diesel 4,0 Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo
5-cil. benzine 6,5 aanbevolen antivries aangelengd met water te
gebruiken.
Brandstoftank Zie pagina 238
1
Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens.

237
11 Specificaties

Brandstof

Verbruik, uitstoot en tankinhoud

Uitstoot van
Motor Versnellingsbak Verbruik1 kooldioxide
Tankinhoud
liter/100 km liter
(CO2) in g/km

11 1,6 B4164S3 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (IB5) 7,2 171 55


1,8 B4184S11 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 7,3 174
1.8F B4184S8 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 7,4 177
2,0 B4204S3 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 7,4 177
2,4 B5244S5 Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 9,1 217 62
2.4i B5244S4 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56H) 8,5 203
Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 9,1 217
T5 B5254T3 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 8,7 208
Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 9,4 224
T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 9,6 229 57
AWD Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) 10,1 241
1
Gemeten conform de EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen met een verbrandingsmotor (zie pagina 240).

238
11 Specificaties

Brandstof

Uitstoot van
Verbruik Tankinhoud
Motor Versnellingsbak kooldioxide
liter/100 km liter
(CO2) in g/km
1.6D D4164T (EURO3) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) 4,9 129 52 11
(EURO4)
2.0D D4204T (EURO3) Handgeschakelde zesversnellingsbak (MMT6) 5,6 148
(EURO4) 5,8 154
(EURO3) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56L2) 5,6 148
(EURO4) 5,6 148
D5 D5244T8 Automatische versnellingsbak (AW55-51) 7,0 184 60
2.4D D5244T9 1 Automatische versnellingsbak (AW55-51) 7,0 184

1
België

239
11 Specificaties

Brandstof

Brandstofverbruik en uitstoot van Benzine Dieselolie


kooldioxide De meeste motoren lopen op benzine met een Het brandstofsysteem van een dieselmotor is
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn ge- octaangetal van 91, 95 en 98 (RON). gevoelig voor verontreinigingen (zie
baseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus pagina 179).
• 91 (RON) mag u niet gebruiken voor
conform EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen 4 cilindermotoren en slechts bij hoge uit-
met een verbrandingsmotor. Het gebruik van zondering in de overige motortypes.
11
extra accessoires kan de verbruikscijfers beïn- • 95 (RON) is te gebruiken in de normale
vloeden, omdat de accessoires het gewicht rijomstandigheden.
van de auto verhogen. Ook de rijstijl en andere • 98 (RON) wordt geadviseerd voor maximale
niet-technische factoren kunnen van invloed prestaties tegen een minimaal brandstof-
zijn op het brandstofverbruik. Bij gebruik van verbruik.
brandstof met een octaangetal van 91 (RON),
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38ºC
neemt het brandstofverbruik toe terwijl het
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met
motorvermogen lager wordt.
een zo hoog mogelijk octaangetal te gebrui-
ken. Dit om optimale prestaties en een zo laag
mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen.
Benzine – norm NEN-EN 228.

BELANGRIJK
Tank alleen loodvrije benzine om schade
aan te katalysator te voorkomen. Giet nooit
alcohol bij de benzine, omdat het brand-
stofsysteem daardoor schade kan oplopen
en de Volvo-garantie vervalt.

240
11 Specificaties

Katalysator

Algemene informatie LambdasondeTM (zuurstofsensor)


De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen De lambdasonde maakt deel uit van het regel-
te reinigen. De katalysator is dicht bij de motor systeem dat tot taak heeft de uitstoot te be-
in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op perken en de energie-inhoud van de brandstof
temperatuur te komen. De katalysator bestaat beter te benutten.
uit een monoliet (keramiek of metaal) met ka- Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-
nalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed 11
halte van de uitlaatgassen die de motor verla-
met platina/rodium/palladium. Deze edelme- ten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse
talen hebben een katalytische werking, d.w.z. wordt doorgegeven aan het elektronische sys-
ze versnellen een chemische reactie zonder teem dat continu de injectoren afregelt. Het
dat ze daar zelf actief aan deelnemen. lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt,
wordt continu bijgesteld. De regeling schept
de ideale omstandigheden voor een effectieve
verbranding van de schadelijke stoffen (kool-
waterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden)
in de driewegkatalysator.

241
11 Specificaties

Elektrisch systeem

Algemene informatie
12V-systeem met wisselstroomdynamo en
spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waar-
bij het chassis en het motorblok als geleiders
worden gebruikt.

11
Accu
Spanning 12 V 12 V 12 V
Koudestartcapaciteit (SAE) 590 A 600 A 1
700 A2
Reservecapaciteit (RC) 100 min. 120 min. 135 min.
Capaciteit (Ah) 60 70 80
1Auto’s met een audiosysteem in de uitvoering High Performance
2
Auto’s met een dieselmotor, Keyless drive, audiosysteem in de uitvoering Premium Sound,
standverwarming op brandstof of RTI.

Let er bij het vervangen van de accu op, dat


de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaci-
teit en reservecapaciteit als de originele accu
heeft (zie sticker op de accu).

242
11 Specificaties

Elektrisch systeem

Gloeilampen

Verlichting Vermogen W Lampvoet


Dimlicht 55 H7
Bi-Xenon 35 D2S
Groot licht 55 HB3 11
Remlichten, achteruitrijlichten, mistachterlicht 21 BA15s
Richtingaanwijzers, achter/voor (oranje) 21 BAU15s
Achterlichten/parkeerlichten, zijmarkeringslichten, achter 5 BAY15d
Instapverlichting, bagageruimteverlichting, kentekenplaat- 5 SV8,5
verlichting
Make-upspiegel 1,2 SV5,5
Stadslichten/parkeerlichten vóór, zijmarkeringslichten vóór 5 W2,1X9,5d
Richtingaanwijzers buitenspiegels (oranje) 5 W2,1X9,5d
Mistlampen 55 H11
Verlichting dashboardkastje 3 BA9

243
11 Specificaties

Elektrisch systeem

Typegoedkeuring 1Hierbij
verklaart Delphi dat het gebruikte
afstandsbedieningssysteem afstandsbedieningssysteem in overeen-
stemming is met de essentiële eigenschappen
Land en overige relevante bepalingen zoals
beschreven in de EU-richtlijn
1999/5/EG.
A, B, CY, CZ, 1
11 D, DK, E, EST,
F, FIN, GB, GR,
H, I, IRL, L, LT,
LV, M, NL, P,
PL, S, SK, SLO

IS, LI, N, CH

HR

ROK Delphi 15-07-2003,


Duitsland R-LPD1-03-0151

BR

RC
ETC093LPD0155

244
11 Specificaties

11

245
Alfabetisch register

A AF – automatische afstemfunctie ............. 210 Antispinregeling ........................................ 124


Afstandsbediening ...................................... 94 Approach-verlichting
A/C ..............................................................72
afneembaar sleutelblad ......................... 95 actieve verlichting .................................. 62
elektronische klimaatregeling ................76
batterij vervangen .................................. 97 instellen .................................................. 67
handmatige klimaatregeling ...................73
functies .................................................. 94 Audio
Aanhanger
keyless drive .......................................... 98 toetsenset op stuurwiel ......................... 55
aanhangergewicht ................................229 Afstandsbedieningssysteem, Audio, zie ook Geluidssysteem ................. 205
kabel ....................................................136 typegoedkeuring ....................................... 244
rijden met een aanhanger ....................134 AUTO
Afstemfunctie, automatisch ...................... 210
Aanrijding klimaatinstelling ..................................... 74
Airbag voorkeurzenders vastleggen ................ 207
aanrijdingssensoren ...............................23
crash mode ............................................27 bestuurders- en passagierszijde ........... 16 Auto wassen ............................................. 168
IC-systeem .............................................23 deactiveren ............................................ 20 Autobekleding ........................................... 169
opblaasgordijn .......................................23 Airconditioning ........................................... 72
Autodimfunctie ............................................ 60
Aanstaande moeders algemene informatie .............................. 70
Auto-instellingen ......................................... 66
veiligheid ................................................13 ECC ....................................................... 74
Aansteker Alarm Automatisch starten .................................. 113
achterin ..................................................57 alarmlampje ......................................... 105 Automatische hervergrendeling ................ 101
voorin .....................................................47 alarmsignalen ...................................... 106 Automatische vergrendeling ..................... 101
ABS ...........................................................122 alarmsysteem testen ........................... 107
Automatische versnellingsbak .................. 118
algemene informatie ............................ 105
storing in ABS ........................................43 aanhanger .................................... 134, 135
automatische inschakeling
Accu beveiligingssystemen .......................... 118
van het alarm ....................................... 106
onderhoud ............................................186 geactiveerd alarm uitschakelen ........... 106 knop W ................................................ 120
overbelasting ........................................111 inschakelen ......................................... 105 slepen en bergen ................................. 131
starten met een hulpaccu ....................133 uitschakelen ........................................ 105 Automatische volumeregeling .................. 206
symbolen op de accu ..........................187 Alarm, radiofuncties ................................. 209 Automatische wasstraat ........................... 168
vervangen ............................................187
Alarmlichten ................................................ 56 AUTO-stand klimaatregeling ....................... 74
Achteruitkijkspiegel .....................................60
Antislipregeling ......................................... 124 AWD .......................................................... 121
kompas ..................................................60

246
Alfabetisch register

B Benzinekwaliteit ........................................ 240 Buitenspiegels ............................................ 62


Bergen ...................................................... 131 elektrisch inklapbare .............................. 62
Bagageruimte
Beslagen ruiten Buitentemperatuurmeter ............................. 41
elektrische aansluiting ............................90
houder voor boodschappentassen ........90 achterruit ............................................... 73 C
lading vervoeren ...................................143 ontwasemen .............................. 70, 73, 75
Cd’s
verankeringsogen ...................................90 timerfunctie, A/C ................................... 73
timerfunctie, ECC .................................. 75 opbergvak .............................................. 87
Banden
Beveiliging tegen overbelasting, schuifdak 65 Cd-functies ............................................... 211
algemene informatie ............................148
Blaasmonden ............................................. 70 Condenswater ........................................... 179
bandenreparatie ...................................158
draairichting .........................................151 BLIS-systeem Contactsleutel ........................................... 114
ECO-bandenspanning .........................153 (Blind Spot Information System) ............... 128 Controles
maataanduiding ...................................148
Blokkering achteruitversnelling vloeistoffen en oliën ..................... 177, 180
rijeigenschappen ..................................148
vijfversnellingsbak ............................... 116 Cruisecontrol .............................................. 54
slijtage-indicatoren ...............................149
snelheidsaanduidingen ........................148 zesversnellingsbak (benzine) ............... 117
Boordcomputer .......................................... 51
D
spanning ..............................................152 Dagteller ...................................................... 41
winterbanden .......................................149 Botsing, zie Aanrijding ................................ 23
zomer- en winterbanden ......................151 Dashboardkastje ......................................... 87
Brandstof
Batterij vergrendelen ........................................ 102
brandstofbesparing ............................. 152 Diesel ........................................................ 179
batterij van afstandsbediening brandstoffilter ...................................... 179
vervangen ..............................................97 brandstofsysteem ................................ 179 voorgloeifunctie ..................................... 43
Bedieningspaneel brandstofverbruik, aanduiding .............. 51 Dieselfilter ................................................. 179
persoonlijke instellingen .........................65 niveaulampje ......................................... 43 Dimlicht ................................................. 48, 50
Bedieningspaneel op bestuurdersportier standverwarming ................................... 79 Disktekst ................................................... 213
bediening ...............................................58 tanken .................................................. 112
Display
overzicht .................................................40 verbruik ............................................ 7, 238
Brandstofmeter ........................................... 41 meldingen ........................................ 45, 46
“Belangrijk!”-teksten .....................................6
Displayverlichting ........................................ 49
Bellen ........................................................217
Dolby Surround Pro Logic II ............. 204, 206

247
Alfabetisch register

Doorwaaddiepte ........................................110 F Gordelwaarschuwing .................................. 13


DSTC, zie ook Stabiliteitssysteem ............124 Groot licht ................................................... 50
Follow-Me-Home-verlichting ................ 50, 62
deactiveren/activeren ...........................125 aan/uit .................................................... 48
instellen ................................................. 67
lampje ....................................................43 wisselen groot licht en dimlicht ............. 50
E G H
Geïntegreerd kinderzitje ............................. 31
ECC, elektronische klimaatregeling ............71 Handgeschakelde versnellingsbak ........... 116
inklappen ............................................... 32
ECO-bandenspanning Handrem ............................................... 44, 57
uitklappen .............................................. 31
brandstofbesparing ..............................152 Geluidssterkte Hoofdsteun, middelste
tabel .....................................................153 zitplaats achterbank .................................... 88
audiosysteem ...................................... 205
Elektrisch bedienbare stoel .........................83 Hulpverwarming .......................................... 79
automatische volumeregeling ............. 206
Elektrisch bedienbare zijruiten mediaspeler ......................................... 205
achterbank .............................................59 programmatypes ................................. 211
I
bedieningspaneel op Geluidssysteem IDIS ........................................................... 215
bestuurdersportier .................................58 audio-instellingen ................................ 205 IMEI-nummer ............................................ 220
blokkeren ...............................................59 geluidsbron .......................................... 205 In de was zetten ........................................ 169
passagiersplaats ....................................59 Gemiddeld brandstofverbruik ..................... 51
Informatiedisplay ........................................ 45
Elektrische aansluiting
Gesprek in de wacht zetten ...................... 217
Infotainment
achterin ..................................................57
Gesprekken
bagageruimte .........................................90 menufuncties ....................................... 204
middenconsole ......................................47 functies tijdens lopende gesprekken ... 220 Inkomende gesprekken ............................ 217
Elektrische verwarming gespreksfuncties ................................. 217
Instellingen, zie Persoonlijke instellingen .... 66
volume handset ................................... 218
achterruit ................................................73 Instrumentenoverzicht
Gesprekken weigeren ............................... 217
buitenspiegels ........................................73 auto met het stuur links ................. 36, 214
voorstoelen ......................................73, 76 Gevarendriehoek ...................................... 154
auto met het stuur rechts ...................... 38
Elektronische startblokkering ......................94 Gloeilampen
Instrumentenpaneel .................................... 41
EON – Enhanced Other Networks ............210 specificaties ........................................ 243
Instrumentenverlichting ........................ 48, 49
Equalizer ...................................................206 vervangen ............................................ 188
Gordelspanner ............................................ 14

248
Alfabetisch register

Interieur Klimaatinstelling L
verlichting ...............................................84 AUTO ..................................................... 74
Lading vervoeren
Interieurfilter ................................................70 Klimaatregeling
algemene informatie ............................ 143
Interior Air Quality System, ECC .................75 algemene informatie .............................. 70
bagageruimte ......................................... 90
Intervalstand ...............................................52 persoonlijke instellingen ........................ 66
laadvermogen ...................................... 143
Klok ............................................................ 41
ISOFIX Lagetonenluidspreker ............................... 205
tijd instellen ........................................... 41
bevestigingssysteem .............................33 Lak
Knalgas ..................................................... 133
K Koelsysteem ............................................. 110
kleurcode ............................................. 171
lakschade en schade herstellen .......... 171
Katalysator ................................................241 Koelvloeistof, controleren en bijvullen ...... 182 Lambdasonde ........................................... 241
bergen ..................................................131 Kofferdeksel Lamphouder
Keyless Drive ..............................................98
rijden met een geopend deksel ........... 110 kentekenplaatverlichting ...................... 192
auto starten ..........................................115 vergrendelen/ontgrendelen ........... 94, 101 positie van gloeilampen ....................... 192
Kick-down Kompas ...................................................... 60 verwijderen .......................................... 191
automatische versnellingsbak ..............118 kalibreren ............................................... 60 Lampjes .................................................... 125
Kinderen Koplampen controlelampjes ..................................... 43
kinderslot .............................................104 aan/uit ................................................... 48 waarschuwingslampjes ......................... 42
kinderzitjes en airbags ...........................28 koplampsproeiers .................................. 52 Leeslampjes ................................................ 84
kinderzitjes en SIPS-airbags ..................21 Koppelingsvloeistof, Leren bekleding, reinigingsvoorschriften .. 170
positie in de auto, tabel ..........................30 controleren en bijvullen ............................ 183
veiligheid ................................................31 Lichtbundel ............................................... 144
Koude start
veiligheidsuitrusting ...............................28 Luchtverdeling ............................................ 77
Kinderzitje automatische versnellingsbak ............. 118
ECC ....................................................... 76
Koudemiddel .............................................. 70
bevestigingssysteem .............................33
monteren ................................................33 Krik ........................................................... 155
Kinderzitje, geïntegreerd .............................31 Kruissnelheidsregeling ............................... 54
Kledinghaak ................................................87
Kleurcode, lak ...........................................171

249
Alfabetisch register

M N P
Maataanduiding ........................................148 “N.B.”-teksten .............................................. 6 PACOS ........................................................ 19
Meldingen op informatiedisplay ..................45 NEWS ....................................................... 209 Parkeerhulp ............................................... 126
Mensysteem Nieuwsuitzending ..................................... 209 sensor voor parkeerhulp ...................... 127
telefoon, overzicht ................................221 Noodoproepen ......................................... 215 Parkeerkaarthouder .................................... 87
Menufuncties Parkeerlichten ............................................. 48
audiosysteem .......................................204
O Parkeerrem ................................................. 57
Menusysteem Olie, zie ook Motorolie
Persoonlijke instellingen ............................. 66
mediaspeler .........................................213 oliedruk .................................................. 44
Approach-verlichting ............................. 67
telefoon, menu-opties ..........................222 Onderhoud
automatische blower afstellen ............... 66
Milieubeleid ...................................................7 eigen onderhoud ................................. 177 automatische vergrendeling .................. 67
Mistlichten roestwering .......................................... 172 Follow-Me-Home-verlichting ................. 67
Ontgrendelen op afstand openen ................................. 67
aan/uit ........................................49, 51, 52
Motor .........................................................178 kofferdeksel ......................................... 101 portieren ontgrendelen .......................... 67
van de binnenzijde .............................. 102 timer recirculatie .................................... 66
Motor starten ............................................113
van de buitenzijde ............................... 101 verlichting auto is ontgrendeld .............. 66
keyless drive ........................................115 zonder sleutel ...................................... 101 verlichting auto is vergrendeld ............... 66
Motorkap ...................................................178 Ontgrendeling PI zoeken .................................................. 210
Motorolie ...................................................180 instellingen ............................................ 66 Poetsen ..................................................... 169
filter ......................................................180 Ontwaseming ............................................. 73 Portieren op afstand openen ...................... 67
hoeveelheden .......................233, 234, 235 Op afstand openen, portieren .................... 67 Private Locking ........................................... 96
oliedruk ..................................................44
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 86 Programmafuncties .................................. 208
oliekwaliteit ..........................................232
rijden onder ongunstige Opbergvak Provisorische bandenreparatie ................. 158
rijomstandigheden ...............................232 achterste zijpanelen .............................. 87 PTY – Programmatype .............................. 209
verversen ..............................................180 cd’s ........................................................ 87
Motorruimte ..............................................178 Opbergvakken ............................................ 86
Motorspecificaties .....................................230

250
Alfabetisch register

R Rijden Schoonmaken
gladde wegen ...................................... 110 automatische wasstraat ....................... 168
Radio
in waterpartijen .................................... 110 leren bekleding .................................... 169
radio-instellingen ..................................207 koelsysteem ........................................ 110 veiligheidsgordels ................................ 170
radiozenders ........................................207 met een aanhanger ............................. 134 wassen, auto ........................................ 168
Radiotekst .................................................210 met een geopend kofferdeksel ............ 110 waterafstotende laag ........................... 169
RDS-functies .............................................208 ongunstige rijomstandigheden ............ 176 Schuifdak .................................................... 64
resetten ................................................211 zuinig ................................................... 110 beveiliging tegen overbelasting ............. 65
Recirculatie .................................................72 Rijden tijdens de winter ............................ 113 sluiten met afstandsbediening ............... 65
ECC ........................................................75 Rijklaar gewicht ........................................ 229 zonnescherm ......................................... 65
REG – Regionale radioprogramma’s ........210 Roestwering ............................................. 172 Serviceprogramma ................................... 176
Regensensor ...............................................53 Roetfilter ............................................. 46, 113 Simkaart .................................................... 215
Reinigen ROETFILTER VOL .................................... 113 SIPS-airbags ............................................... 21
bekleding .............................................169 Ruggedeelte Sleepoog ................................................... 131
Relais- en zekeringenkastje achterbank, omklappen ........................ 88 Slepen ....................................................... 131
in motorruimte ......................................195 Ruitensproeiervloeistof bijvullen ............... 182 Sleutel ......................................................... 94
in passagiersruimte ..............................198 Ruitenwissers afstandsbediening ................................. 94
Remmen sleutelloos vergrendelings-
regensensor ........................................... 53
handrem .................................................57 Ruitenwissers en -sproeiers ....................... 52 en startsysteem ..................................... 98
Remsysteem .....................................122, 183 Sleutelblad .................................................. 95
Remvloeistof, controleren en bijvullen ......183 S vergrendelingspunten ............................ 96
Reservewiel ...............................................155 Safelock-functie ....................................... 103 Smeermiddelen, hoeveelheden ........ 236, 237
“Temporary Spare” ..............................150 alarmsensoren tijdelijk deactiveren ..... 106 Sms
Richtingaanwijzers ......................................50 tijdelijk deactiveren .............................. 103 lezen .................................................... 220
SCAN schrijven ............................................... 220
cd- en muziekbestanden ..................... 212 Snelheidsaanduidingen, banden .............. 148
radiozenders ........................................ 208 Snelheidsmeter ........................................... 41
Schoon aan binnen- en buitenkant .............. 8

251
Alfabetisch register

Sneltoetsen ...............................................219 Stoel Telefoonboek


Spiegel elektrisch bedienbaar ............................ 83 nummerfuncties ................................... 218
achteruitkijk- ..........................................60 handmatig verstellen ............................. 82 Telefoonsysteem ....................................... 214
Spiegels sleutelgeheugen .................................... 83 Temperatuur
Stuurbekrachtigingsvloeistof,
buiten- ....................................................62 interieur, elektronische klimaatregeling . 76
controleren en bijvullen ............................ 184
Spin Control ..............................................124 interieur, handmatige klimaatregeling .... 73
Stuurslot ................................................... 114 werkelijke temperatuur .......................... 71
Sproeiers
Stuurwiel Timer
voorruit en koplampen ...........................52
SRS-systeem cruisecontrol .......................................... 54 A/C ......................................................... 73
stuurwielverstelling ................................ 56 ECC ....................................................... 75
algemene informatie ..............................17
toetsenset ............................................ 216 Toerenteller ................................................. 41
schakelaar ..............................................20
toetsenset linkerzijde ............................. 54 Toetsenset op stuurwiel
Stabiliteitssysteem ....................................124
toetsenset rechterzijde .......................... 55
indicatie ..................................................43 telefoon/audio ........................................ 55
Subwoofer ................................................ 205
Stadslichten vóór ........................................48 Totaalgewicht ........................................... 229
Surround ........................................... 204, 206
Stand-by, telefoon ....................................217 TP – verkeersinformatie ............................ 209
Standverwarming
T Tractieregeling .......................................... 124
Tanken Traction Control ........................................ 124
accu en brandstof ..................................79
algemeen ...............................................78 bijvullen ............................................... 112 Trekhaak
op een helling parkeren .........................78 tankvulklep .......................................... 112
algemene informatie ............................ 136
tijd instellen ............................................79 Tankinhoud ............................................... 238
demonteren ......................................... 141
Startblokkering ....................................94, 114 Telefoon .................................................... 216 monteren .............................................. 138
Starthulp ....................................................133 aan/uit ................................................. 217 specificaties ......................................... 137
STC ...........................................................125 bellen via telefoonboek ....................... 219 Trekinrichting, zie Trekhaak ...................... 136
stand-by .............................................. 217 Type-aanduiding ....................................... 228
Steenslagplekken en krassen ...................171
tekstinvoer ........................................... 218
Typegoedkeuring,
toetsenset op stuurwiel ......................... 55
afstandsbedieningssysteem ..................... 244

252
Alfabetisch register

U Follow-Me-Home-verlichting ........... 50, 62


gloeilampen vervangen,
Versneld kiezen ......................................... 219
Versneld vooruit-/achteruitspoelen ........... 212
Uitlaatgasreiniging ........................................7 algemene informatie ............................ 188
Versnellingsbak
foutmelding ............................................43 gloeilampen, specificaties ................... 243
Uitstoot .....................................................238 groot licht/dimlicht ................................ 50 automatisch ......................................... 118
grootlichtsignalen .................................. 50 handgeschakeld .................................. 116
kooldioxide ...........................................240
in interieur .............................................. 84 Verzorging
V instrumentenverlichting ......................... 49 leren bekleding .................................... 170
Veiligheid .....................................................12 koplamphoogteverstelling ..................... 48 Vierwielaandrijving .................................... 121
veiligheidssystemen, tabel .....................26 leeslampjes ............................................ 84
Vlekken ..................................................... 169
Veiligheidsgordel .........................................12 mistachterlicht ....................................... 49
mistlichten ................................. 49, 51, 52 Vloeistoffen en oliën
achterbank .............................................13
stads-/parkeerlichten vóór controles ...................................... 177, 180
gordelspanner ........................................14
en achterlichten ..................................... 48 Vloeistoffen, hoeveelheden ............... 236, 237
zwangerschap ........................................13
verlichtingspaneel ................................. 48 Vloermatten ................................................. 82
Ventilatie ......................................................70
Verlichting, gloeilampen vervangen
Ventilator .....................................................72 Voertuiggegevens ..................................... 176
achterlicht ............................................ 191
ECC ........................................................74 Volume
bagageruimte ...................................... 193
Vergrendelen .............................................101 dimlicht ................................................ 189 telefoon/mediaspeler ........................... 218
ontgrendelen ........................................101 groot licht ............................................ 189 Volume, zie ook Geluidssterkte ................ 205
van de binnenzijde ...............................102 instapverlichting .................................. 192 Voorkeurzenders vastleggen,
van de buitenzijde ................................101 knipperlichten ...................................... 190 handmatig en automatisch ....................... 207
Vergrendelingsinstellingen, persoonlijke .....65 make-upspiegel ................................... 193
Verkeersinformatie ....................................209 mistlampen .......................................... 191
parkeerlichten ...................................... 190
Verlichting positie van gloeilampen in
automatische verlichting, dimlicht .........48 lamphouder ......................................... 192
automatische verlichting, interieur .........84 richtingaanwijzers ................................ 190
dimlicht ..................................................48 stadslichten vóór ................................. 190
displayverlichting ...................................49 voorzijde .............................................. 188
exterieur .................................................48 zijmarkeringslicht ................................. 190

253
Alfabetisch register

W Z
Waarschuwingslampje Zekeringen
stabiliteits- en tractieregelsysteem ......124 algemene informatie ............................ 194
Waarschuwingslampje, airbagsysteem .......15 relais- en zekeringenkastje
Waarschuwingsteksten .................................6 in motorruimte ..................................... 195
relais- en zekeringenkastje
Wassen, auto ............................................168
in passagiersruimte ............................. 198
Waterafstotende laag vervangen ............................................ 194
schoonmaken ......................................169 Zekeringentabel
Whiplash-letsel WHIPS ...............................24 zekeringen in interieur ......................... 199
WHIPS .........................................................24 zekeringen in motorruimte ................... 196
Zenders zoeken ........................................ 207
kinderzitje/verhogingskussen ................24
Wielen Zij-airbags ................................................... 21
demonteren ..........................................156 Zonnescherm, schuifdak ............................ 65
monteren ..............................................157 Zuinig rijden .............................................. 110
velgen ...................................................150
Willekeurige afspeelvolgorde,
cd- en muziekbestanden ..........................212
Winterbanden ............................................149
Wisselgesprek ...........................................217
Wisserbladen
vervangen ............................................185

254
Volvo. for life

Volvo Car Corporation TP 8952 (Dutch), AT 0646, Printed in Sweden, Göteborg 2006, Copyright © 2000-2006 Volvo Car Corporation

You might also like