You are on page 1of 60

Publicatieblad C 257

van de Europese Unie

65e jaargang
Uitgave
in de Nederlandse taal Mededelingen en bekendmakingen 4 juli 2022

Inhoud

IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Hof van Justitie van de Europese Unie

2022/C 257/01 Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese
Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

V Bekendmakingen

GERECHTELIJKE PROCEDURES

Hof van Justitie

2022/C 257/02 Zaak C-573/19: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2022 — Europese Commissie /
Italiaanse Republiek [Niet-Nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Artikel 13,
lid 1, en bijlage XI – Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de voorgeschreven
grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in bepaalde Italiaanse zones en agglomeraties – Artikel 23,
lid 1 – Bijlage XV – “Zo kort mogelijke” periode van overschrijding – Passende maatregelen] . . . . . 2

2022/C 257/03 Zaak C-730/19: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2022 — Europese Commissie /
Republiek Bulgarije [Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Artikel 13,
lid 1, en bijlage XI – Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor
zwaveldioxide (SO2) in zone BG0006 (zuidoost), Bulgarije – Artikel 23, lid 1, en bijlage XV – “Zo kort
mogelijke” periode van overschrijding – Passende maatregelen] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

NL
2022/C 257/04 Zaak C-260/20 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2022 — Europese Commissie /
Hansol Paper Co. Ltd, European Thermal Paper Association (ETPA) [Hogere voorziening – Dumping –
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 – Invoer van bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit
de Republiek Korea – Definitief antidumpingrecht – Verordening (EU) 2016/1036 – Artikelen 6, 16 en
18 – Bewijs – Buiten het antwoord op een antidumpingvragenlijst verstrekte gegevens – Beïnvloeding
van de berekening van de dumping door de weging van de verkopen – Artikel 2, leden 1 en 3 –
Berekening van de normale waarde – Rangorde van berekeningsmethoden – Artikel 3, leden 2 en 3 –
Schade – Berekening van de onderbiedingsmarge – Incidentele hogere voorziening – Artikel 2, lid 11 –
Werkelijke omvang van de dumping – Artikel 18 – Vrijstelling van de verplichting om te antwoorden
op een antidumpingvragenlijst – Geen niet-medewerking] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

2022/C 257/05 Zaak C-377/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Servizio Elettrico Nazionale SpA, ENEL
SpA, Enel Energia SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a. (Prejudiciële verwijzing –
Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Artikel 102 VWEU – Gevolgen van een praktijk op het
welzijn van de consumenten en op de structuur van de markt – Uitsluitingsmisbruik – Vermogen van
een praktijk om uitsluitingseffecten teweeg te brengen – Gebruik van andere middelen dan die welke
berusten op mededinging op basis van verdienste – Onmogelijkheid voor een hypothetische
concurrent die even efficiënt is om de praktijk te reproduceren – Bestaan van een bedoeling om de
mededinging te beperken – Openstelling van de elektriciteitsmarkt voor mededinging – Overdracht van
commercieel gevoelige informatie binnen een groep ondernemingen met het oog op het behoud op
een markt van een machtspositie die is overgeërfd uit een wettelijk monopolie – Toerekenbaarheid van
het gedrag van de dochteronderneming aan de moedermaatschappij) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

2022/C 257/06 Zaak C-426/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing, ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Braga — Juízo do Trabalho de
Barcelos — Portugal) — GD, ES/Luso Temp — Empresa de Trabalho Temporário SA [Prejudiciële
verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2008/104/EG – Uitzendarbeid – Artikel 5, lid 1 – Beginsel van
gelijke behandeling – Artikel 3, lid 1, onder f) – Begrip “essentiële arbeidsvoorwaarden voor
uitzendkrachten” – Vergoeding die bij de beëindiging van de arbeidsverhouding verschuldigd is voor de
niet-opgenomen jaarlijkse vakantiedagen met behoud van loon en de overeenkomstige vakantietoe­
slag] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

2022/C 257/07 Zaak C-430/20 P: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2022 — Christoph Klein / Europese
Commissie (Hogere voorziening – Artikel 265 VWEU – Beroep wegens nalaten – Richtlijn 93/42/EEG –
Medische hulpmiddelen – Artikel 8, leden 1 en 2 – Vrijwaringsprocedure – Kennisgeving door een
lidstaat van een besluit houdende een verbod op het in de handel brengen van een medisch
hulpmiddel – Langdurig uitblijven van een reactie van de Europese Commissie – Geen besluit –
Ontvankelijkheid – Procesbevoegdheid – Beroepstermijn – Uitnodiging om binnen een redelijke
termijn te handelen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Motiveringsplicht van het Gerecht van de
Europese Unie) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

2022/C 257/08 Zaak C-505/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing, ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad — Bulgarije) — Procedure ingeleid door
RR, JG (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Bevriezing en confiscatie van
hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie – Richtlijn 2014/42/EU – Artikel 4 –
Confiscatie – Artikel 7 – Bevriezing – Artikel 8 – Procedurele waarborgen – Bevriezing en confiscatie
van een voorwerp dat toebehoort aan een persoon die geen partij is in de strafprocedure – Nationale
regeling die niet voorziet in rechtsmiddelen voor derden in de loop van de gerechtelijke procedure,
noch in een eventuele teruggave van dat voorwerp vóór de beëindiging van de strafprocedure) . . . . 6

2022/C 257/09 Zaak C-556/20: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing, ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Schneider Electric SE e.a./Premier ministre,
Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance (Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de
wetgevingen – Richtlijn 90/435/EEG – Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschap­
pijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten – Artikel 4 en artikel 7, lid 2 – Voorkoming
van dubbele economische belasting van dividenden) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

2022/C 257/10 Gevoegde zaken C-570/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een
prejudiciële beslissing ingediend door Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaak tegen BV
(Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG –
Frauduleuze verzwijging van de verschuldigde belasting – Sancties – Nationale wettelijke regeling die
voorziet in een administratieve sanctie en in een strafrechtelijke sanctie voor dezelfde feiten – Handvest
van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 49 – Artikel 50 – Ne-bis-in-idembeginsel –
Artikel 52, lid 1 – Beperkingen van het ne-bis-in-idembeginsel – Vereiste om duidelijke en nauwkeurige
regels vast te stellen – Mogelijkheid om rekening te houden met de uitlegging van de nationale
wettelijke regeling door de nationale rechterlijke instanties – Noodzaak om regels vast te stellen die de
evenredigheid van het geheel van de opgelegde sancties waarborgen – Sancties van verschillende aard) 8
2022/C 257/11 Zaak C-644/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Poznaniu — Polen) — W. J. / L. J. en J. J., wettelijk
vertegenwoordigd door A. P. (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken –
Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van
onderhoudsverplichtingen – Bepaling van het toepasselijke recht – Haags Protocol inzake het recht dat
van toepassing is op onderhoudsverplichtingen – Artikel 3 – Gewone verblijfplaats van de schuldeiser –
Tijdstip voor het bepalen van de gewone verblijfplaats – Ongeoorloofd niet doen terugkeren van een
kind) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8

2022/C 257/12 Zaak C-718/20 P: Arrest van het Hof (Negende kamer) van 5 mei 2022 — Zhejiang Juili Hi-Tech
Metals Co. Ltd / Europese Commissie (Hogere voorziening – Dumping – Invoer van bepaalde naadloze
buizen en pijpen van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China – Instelling van een
definitief antidumpingrecht) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9

2022/C 257/13 Zaak C-719/20: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Comune di Lerici / Provincia di La Spezia
(Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Beheer van afvalstoffen – “Inhousegunning” –
Richtlijn 2014/24/EU – Artikelen 12 en 72 – Verlies van “toezicht zoals op de eigen diensten” na een
combinatie van ondernemingen – Mogelijkheid voor de opvolgende ondernemer om de dienst­
verrichting voort te zetten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9

2022/C 257/14 Zaak C-101/21: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechië) — HJ / Ministerstvo práce a sociálních
věcí (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2008/94/EG – Bescherming van werknemers
bij insolventie van de werkgever – Artikel 2, lid 2 – Begrip “werknemer” – Artikel 12, onder a) en c) –
Beperkingen ten aanzien van de verplichtingen van de waarborgfondsen – Persoon die op basis van een
met een handelsvennootschap gesloten arbeidsovereenkomst de functie van lid van de raad van bestuur
en die van directeur van die onderneming uitoefent – Cumulatie van functies – Nationale rechtspraak
die deze persoon de in deze richtlijn vastgelegde waarborgen weigert) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10

2022/C 257/15 Zaak C-179/21: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — absoluts-bikes and more-/the-tra­
ding-company [Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 2011/83/EU –
Artikel 6, lid 1, onder m) – Overeenkomst op afstand tussen een consument en een handelaar –
Verplichting van de handelaar om de consument op de hoogte te stellen van het bestaan van een
commerciële garantie van de producent en van de voorwaarden ervan – Voorwaarden waaronder een
dergelijke verplichting ontstaat – Inhoud van de informatie die aan de consument moet worden
meegedeeld over de commerciële garantie van de producent – Invloed van artikel 6, lid 2, van richtlijn
1999/44/EG] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11

2022/C 257/16 Zaak C-189/21: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — R. en
R./Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit [Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) – Verordening (EU) nr. 1306/2013 – Bijlage II – Uit de regelgeving
voortvloeiende beheerseis 10 – Verordening (EU) nr. 1107/2009 – Artikel 55, eerste alinea, en
tweede alinea, eerste zin – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Gemeenschappelijke
voorschriften – Gehele of gedeeltelijke verlaging of uitsluiting van de in het kader van het GLB
ontvangen steun – Niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden – Gebruik van een
gewasbeschermingsmiddel dat in de betrokken lidstaat niet of niet langer is toegelaten en waarvan, in
dit laatste geval, de opgebruiktermijn is verstreken] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12

2022/C 257/17 Zaak C-218/21: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële
beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Autoridade Tributária e
Aduaneira / DSR — Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes SA [Prejudiciële
verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn
2006/112/EG – Tarieven – Tijdelijke bepalingen voor bepaalde arbeidsintensieve diensten – Punt 2
van bijlage IV – Renovatie en herstel van particuliere woningen – Toepassing van een verlaagd
btw-tarief voor herstel- en onderhoudsdiensten met betrekking tot liften in woongebouwen] . . . . . 12

2022/C 257/18 Zaak C-242/21 P: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 mei 2022 — Évariste Boshab/Raad van de
Europese Unie [Hogere voorziening – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid –
Beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in het licht van de situatie in de
Democratische Republiek Congo – Verordening (EG) nr. 1183/2005 – Artikel 2 ter en artikel 9, lid 2 –
Besluit 2010/788/GBVB – Artikel 3, lid 2, en artikel 9, lid 2 – Handhaving van de plaatsing van
rekwirant op de lijsten van bedoelde personen en entiteiten – Besluit (GBVB) 2018/1940 –
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1931 – Recht om te worden gehoord] . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
2022/C 257/19 Zaak C-787/21: Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 17 mei 2022 (verzoek om een
prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Estaleiros
Navais de Peniche SA / Município de Aveiro, Navaltagus — Reparação e Construção Naval SA,
Navalrocha — Sociedade de Construção e Reparações Navais SA (Prejudiciële verwijzing – Artikel 99
van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Beroepsprocedures inzake het plaatsen van
overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken – Richtlijn 89/665/EEG –
Artikel 1, lid 3 – Procesbelang – Toegang tot beroepsprocedures – Inschrijver die bij een definitief
geworden besluit van de aanbestedende dienst is uitgesloten, omdat hij niet alle gronden voor de
afwijzing van zijn inschrijving heeft betwist – Geen procesbelang) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14

2022/C 257/20 Zaak C-468/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op
29 september 2020 — Fastweb e.a./Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni . . . . . . . . . . . . 14

2022/C 257/21 Zaak C-517/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Ascoli Piceno
(Italië) op 13 oktober 2020 — Strafzaak tegen OL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16

2022/C 257/22 Zaak C-705/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Income Tax Tribunal of
Gibraltar (Verenigd Koninkrijk) op 21 december 2020 — Fossil (Gibraltar) Limited / Commissioner of
Income Tax . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17

2022/C 257/23 Gevoegde zaken C-529/21, C-530/21, C-531/21, C-532/21, C-533/21, C-534/21, C-535/21 en
С-536/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rayonen sad — Kula (Bulgarije)
op 25 augustus 2021 — OP, MN, KL, IJ, GH, EF, CD en AB / Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i
zashtita na naselenieto” kam Ministerstvo na vatreshnite raboti . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17

2022/C 257/24 Gevoegde zaken C-732/21, C-733/21, C-734/21, C-735/21, C-736/21, C-737/21 en C-738/21:
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad — Kula (Bulgarije) op
30 november 2021 — AB / Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” kam
Ministerstvo na vatreshnite raboti . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

2022/C 257/25 Zaak C-764/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2021 door TUIfly GmbH tegen het
arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 29 september 2021 in zaak T-619/18, TUIfly GmbH /
Europese Commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19

2022/C 257/26 Zaak C-55/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht
Vorarlberg (Oostenrijk) op 28 januari 2022 — NK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19

2022/C 257/27 Zaak C-190/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ufficio del Giudice di pace di
Rimini (Italië) op 7 maart 2022 — BL / Presidenza del Consiglio dei Ministri . . . . . . . . . . . . . . . . 19

2022/C 257/28 Zaak C-208/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Den Haag,
zittingsplaats 's-Hertogenbosch (Nederland) op 18 maart 2022 — F tegen Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22

2022/C 257/29 Zaak C-210/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg
(Duitsland) op 18 maart 2022 — Stappert Deutschland GmbH / Hauptzollamt Hannover . . . . . . . 22

2022/C 257/30 Zaak C-220/22: Beroep ingesteld op 25 maart 2022 — Europese Commissie/Portugese Republiek . 23

2022/C 257/31 Zaak C-226/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op
31 maart 2022 — Nexive Commerce e.a./Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni e.a. . . . . . 24

2022/C 257/32 Zaak C-231/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Bruxelles
(België) op 1 april 2022 — Belgische Staat / Gegevensbeschermingsautoriteit . . . . . . . . . . . . . . . . 25

2022/C 257/33 Zaak C-239/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op
5 april 2022 — Belgische Staat en Promo 54 / Promo 54 en Belgische Staat . . . . . . . . . . . . . . . . 26

2022/C 257/34 Zaak C-242/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Évora
(Portugal) op 6 april 2022 — TL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26

2022/C 257/35 Zaak C-277/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék
(Hongarije) op 22 april 2022 — Global NRG Kereskedelmi és Tanácsadó Zrt. / Magyar Energetikai és
Közmű-szabályozási Hivatal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
2022/C 257/36 Zaak C-285/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 april 2022 door Michaël Julien tegen de
beschikking van het Gerecht (Tiende kamer) van 24 februari 2022 in zaak T-442/21, Rhiannon
Thomas en Michaël Julien/Raad van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28

2022/C 257/37 Zaak C-328/22: Beroep ingesteld op 16 mei 2022 — Europese Commissie / Republiek Slovenië . . . 29

Gerecht

2022/C 257/38 Zaak T-423/14 RENV: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Larko/Commissie (“Staatssteun –
Door Griekenland toegekende steun – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt
wordt verklaard – Begrip “staatssteun” – Voordeel – Beginsel van de particuliere marktdeelnemer –
Garantiepremie – Onderneming in moeilijkheden – Kennis van de Griekse autoriteiten – Mededeling
van de Commissie over staatssteun in de vorm van garanties – Kennelijk onjuiste beoordeling”) . . . 30

2022/C 257/39 Zaak T-384/20: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — OC/Commissie (“Niet-contractuele
aansprakelijkheid – Onderzoek van OLAF – Persmededeling – Verwerking van persoonsgegevens –
Vermoeden van onschuld – Vertrouwelijkheid van de onderzoeken van OLAF – Recht op behoorlijk
bestuur – Evenredigheid – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren
rechten toekent”) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30

2022/C 257/40 Zaak T-4/21: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Advanced Superabrasives/EUIPO — Adi
(ASI ADVANCED SUPERABRASIVES) [“Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeld­
merk ASI ADVANCED SUPERABRASIVES – Ouder Uniebeeldmerk en ouder Uniewoordmerk ADI –
Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG)
nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Terugverwijzing van
de zaak naar de oppositieafdeling – Artikel 71, lid 1, van verordening 2017/1001 – Artikel 27, lid 3,
onder b), van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625”] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31

2022/C 257/41 Zaak T-117/21: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Deichmann/EUIPO — Munich (Afbeelding
van twee gekruiste strepen op de zijkant van een schoen) [“Uniemerk – Nietigheidsprocedure –
Uniebeeldmerk dat een kruis op de zijkant van een sportschoen weergeeft – Artikel 7, lid 1, onder b),
en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 7, lid 1, onder b), en
artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 94, lid 1, van verordening
2017/1001”] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32

2022/C 257/42 Zaak T-237/21: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Fidelity National Information
Services/EUIPO — IFIS (FIS) [“Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk FIS –
Ouder Uniewoordmerk IFIS – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1,
onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU)
2017/1001]”] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32

2022/C 257/43 Zaak T-298/21: Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Bodegas Beronia/EUIPO — Bodegas Carlos
Serres (ALEGRA DE BERONIA) [“Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk
ALEGRA DE BERONIA – Ouder nationaal woordmerk ALEGRO – Relatieve weigeringsgrond – Geen
verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”] . . . . . . . . . . . . 33

2022/C 257/44 Zaak T-237/22: Beroep ingesteld op 29 april 2022 — Usmanov/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33

2022/C 257/45 Zaak T-238/22: Beroep ingesteld op 29 april 2022 — Narzieva/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34

2022/C 257/46 Zaak T-256/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Yanukovych/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35

2022/C 257/47 Zaak T-257/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Yanukovych/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36

2022/C 257/48 Zaak T-258/22: Beroep ingesteld op 12 mei 2022 — BSW — management company of “BMC”
holding/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37

2022/C 257/49 Zaak T-259/22: Beroep ingesteld op 12 mei 2022 — Mostovdrev/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38

2022/C 257/50 Zaak T-261/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — mBank/EUIPO — European Merchant Bank
(EMBANK European Merchant Bank) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
2022/C 257/51 Zaak T-263/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — CCCME e.a./Commissie . . . . . . . . . . . . . . . 39

2022/C 257/52 Zaak T-265/22: Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — PSCC 2012/EUIPO — Starwood Hotels & Resorts
Worldwide (LA BOTTEGA W) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40

2022/C 257/53 Zaak T-267/22: Beroep ingesteld op 16 mei 2022 — Consulta/EUIPO — Karlinger (ACASA) . . . . . 41

2022/C 257/54 Zaak T-270/22: Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Pumpyansky/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41

2022/C 257/55 Zaak T-271/22: Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Melnichenko/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42

2022/C 257/56 Zaak T-272/22: Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Pumpyanskaya/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . 43

2022/C 257/57 Zaak T-276/22: Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Groz-Beckert/EUIPO (Positiemerk dat bestaat in
de kleuren wit, middenrood en donkergroen op een balkvormige verpakking) . . . . . . . . . . . . . . . 44

2022/C 257/58 Zaak T-277/22: Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Groz-Beckert/EUIPO (Positiemerk dat bestaat in
de kleuren rood en wit op een balkvormige verpakking) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45

2022/C 257/59 Zaak T-282/22: Beroep ingesteld op 18 mei 2022 — Mazepin/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45

2022/C 257/60 Zaak T-283/22: Beroep ingesteld op 19 mei 2022 — Moshkovich/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46

2022/C 257/61 Zaak T-291/22: Beroep ingesteld op 18 mei 2022 — Pumpyanskiy/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47

2022/C 257/62 Zaak T-293/22: Beroep ingesteld op 19 mei 2022 — PB/GAR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48

2022/C 257/63 Zaak T-295/22: Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — Crush Series Publishing/EUIPO —
Mediaproduccion (The Crush Series) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48

2022/C 257/64 Zaak T-297/22: Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — BB Services/EUIPO — Lego Juris (Vorm van een
speelgoedfiguurtje met uitsteeksel op het hoofd) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49

2022/C 257/65 Zaak T-298/22: Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — BB Services/EUIPO — Lego Juris (Vorm van een
speelgoedfiguurtje) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50

2022/C 257/66 Zaak T-301/22: Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Aven/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51

2022/C 257/67 Zaak T-304/22: Beroep ingesteld op 24 mei 2022 — Fridman/Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/1

IV

(Informatie)

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN


INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE

Laatste publicaties van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese
Unie
(2022/C 257/01)

Laatste publicatie

PB C 244 van 27.6.2022

Historisch overzicht van de vroegere publicaties

PB C 237 van 20.6.2022


PB C 222 van 7.6.2022
PB C 213 van 30.5.2022
PB C 207 van 23.5.2022
PB C 198 van 16.5.2022
PB C 191 van 10.5.2022

Deze teksten zijn beschikbaar in:


EUR-Lex: https://eur-lex.europa.eu
C 257/2 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

(Bekendmakingen)

GERECHTELIJKE PROCEDURES

HOF VAN JUSTITIE

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2022 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek
(Zaak C-573/19) (1)
[Niet-Nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Artikel 13, lid 1, en bijlage XI –
Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de voorgeschreven grenswaarden voor stikstofdioxide
(NO2) in bepaalde Italiaanse zones en agglomeraties – Artikel 23, lid 1 – Bijlage XV – “Zo kort
mogelijke” periode van overschrijding – Passende maatregelen]
(2022/C 257/02)
Procestaal: Italiaans

Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: G. Gattinara en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: G. Palmieri, gemachtigde, bijgestaan door G. Palatiello en
P. Pucciariello, avvocati dello Stato)

Dictum
1) Door niet ervoor te hebben gezorgd dat de jaarlijkse grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) niet stelselmatig en
voortdurend werd overschreden,

— van 2010 tot en met 2018, in de zones IT0118 (agglomeratie Turijn), IT0306 (agglomeratie Milaan), IT0307
(agglomeratie Bergamo), IT0308 (agglomeratie Brescia), IT0711 (gemeente Genua), IT0906 (agglomeratie Florence)
en IT1215 (agglomeratie Rome);

— van 2010 tot en met 2017 in de zone IT0309 (zone A — sterk verstedelijkte vlakte);

— van 2010 tot 2012, en van 2014 tot en met 2018, in de zone IT1912 (agglomeratie Catania), en

— van 2010 tot 2012, en van 2014 tot en met 2017, in de zone IT1914 (industriële zones),

is de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 13, lid 1, van
richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en
schonere lucht voor Europa, gelezen in samenhang met bijlage XI bij deze richtlijn, en door niet met ingang van
11 juni 2010 passende maatregelen te hebben getroffen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse grenswaarde voor
NO2-grenswaarde in die zones in acht zou worden genomen, en met name door er niet op toe te hebben gezien dat
de luchtkwaliteitsplannen in passende maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat de periode gedurende welke
deze grenswaarde overschreden wordt zo kort mogelijk is, is zij de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten
krachtens artikel 23, lid 1, van die richtlijn, op zichzelf beschouwd en in samenhang met bijlage XV, deel A, erbij.

2) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

(1) PB C 305 van 9.9.2019.


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/3

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 12 mei 2022 — Europese Commissie / Republiek Bulgarije
(Zaak C-730/19) (1)
[Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2008/50/EG – Luchtkwaliteit – Artikel 13, lid 1, en bijlage XI –
Stelselmatige en voortdurende overschrijding van de grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2) in zone
BG0006 (zuidoost), Bulgarije – Artikel 23, lid 1, en bijlage XV – “Zo kort mogelijke” periode van
overschrijding – Passende maatregelen]
(2022/C 257/03)
Procestaal: Bulgaars

Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Y. Marinova en E. Manhaeve, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Bulgarije (vertegenwoordigers: E. Petranova en T. Mitova, gemachtigden)

Dictum
1) De Republiek Bulgarije is,

door er niet voor te zorgen dat in zone BG0006 (zuidoost) de uurgrenswaarde voor zwaveldioxide (SO2) van 2007 tot
en met 2018, en de daggrenswaarde voor deze verontreinigende stof van 2007 tot en met 2018, met uitzondering van
2010 en 2012, niet stelselmatig en voortdurend wordt overschreden, de verplichtingen niet nagekomen die op haar
rusten krachtens artikel 13, lid 1, en bijlage XI van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van
21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, en,

door niet vanaf 11 juni 2010 passende maatregelen vast te stellen om de naleving van de grenswaarden voor SO2 in die
zone te verzekeren, en in het bijzonder door er niet op toe te zien dat de luchtkwaliteitsplannen in passende maatregelen
voorzien om ervoor te zorgen dat de periode waarin die grenswaarden worden overschreden zo kort mogelijk is, de
verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 23, lid 1, en bijlage XV, deel A, van die richtlijn.

2) De Republiek Bulgarije wordt verwezen in de kosten.

(1) PB C 399 van 25.11.2019.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2022 — Europese Commissie / Hansol Paper Co. Ltd,
European Thermal Paper Association (ETPA)
(Zaak C-260/20 P) (1)
[Hogere voorziening – Dumping – Uitvoeringsverordening (EU) 2017/763 – Invoer van bepaald licht
thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea – Definitief antidumpingrecht – Verordening (EU)
2016/1036 – Artikelen 6, 16 en 18 – Bewijs – Buiten het antwoord op een antidumpingvragenlijst
verstrekte gegevens – Beïnvloeding van de berekening van de dumping door de weging van de verkopen –
Artikel 2, leden 1 en 3 – Berekening van de normale waarde – Rangorde van berekeningsmethoden –
Artikel 3, leden 2 en 3 – Schade – Berekening van de onderbiedingsmarge – Incidentele hogere
voorziening – Artikel 2, lid 11 – Werkelijke omvang van de dumping – Artikel 18 – Vrijstelling van de
verplichting om te antwoorden op een antidumpingvragenlijst – Geen niet-medewerking]
(2022/C 257/04)
Procestaal: Engels

Partijen
Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-F. Brakeland en A. Demeneix, vervolgens J.-F. Brake­
land en G. Luengo, gemachtigden)
C 257/4 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Andere partijen in de procedure: Hansol Paper Co. Ltd (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, B. Servais en V. Crochet, avocats),
European Thermal Paper Association (ETPA) (vertegenwoordigers: H. Hobbelen, B. Vleeshouwers, K. Huyghebaert,
advocaten, en J. Rivas, abogado)

Dictum
1) De principale hogere voorziening en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

2) De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten van de principale hogere voorziening.

3) De European Thermal Paper Association (ETPA) wordt verwezen in de kosten van de incidentele hogere voorziening.

(1) PB C 271 van 17.8.2020.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend
door de Consiglio di Stato — Italië) — Servizio Elettrico Nazionale SpA, ENEL SpA, Enel Energia
SpA/Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato e.a.
(Zaak C-377/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Artikel 102 VWEU – Gevolgen van
een praktijk op het welzijn van de consumenten en op de structuur van de markt – Uitsluitingsmisbruik –
Vermogen van een praktijk om uitsluitingseffecten teweeg te brengen – Gebruik van andere middelen dan
die welke berusten op mededinging op basis van verdienste – Onmogelijkheid voor een hypothetische
concurrent die even efficiënt is om de praktijk te reproduceren – Bestaan van een bedoeling om de
mededinging te beperken – Openstelling van de elektriciteitsmarkt voor mededinging – Overdracht van
commercieel gevoelige informatie binnen een groep ondernemingen met het oog op het behoud op een
markt van een machtspositie die is overgeërfd uit een wettelijk monopolie – Toerekenbaarheid van het
gedrag van de dochteronderneming aan de moedermaatschappij)
(2022/C 257/05)
Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter
Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: Servizio Elettrico Nazionale SpA, ENEL SpA, Enel Energia SpA

Verwerende partijen: Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, ENEL SpA, Servizio Elettrico Nazionale SpA, Eni Gas
e Luce Spa, Eni SpA, Axpo Italia SpA, Gala SpA, E.Ja SpA, Green Network SpA, Ass.ne Codici — Centro per i Diritti del
Cittadino

in tegenwoordigheid van: Green Network SpA, Associazione Italiana di Grossisti di Energia e Trader — AIGET, Ass.ne
Codici — Centro per i Diritti del Cittadino, Associazione Energia Libera, Metaenergia SpA

Dictum
1) Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het voor de vaststelling of een praktijk misbruik van een
machtspositie oplevert, volstaat dat de mededingingsautoriteit aantoont dat deze praktijk mogelijk ingrijpt in een
structuur van daadwerkelijke mededinging op de relevante markt, tenzij de betrokken onderneming met een
machtspositie aantoont dat de mogelijk uit die praktijk voortvloeiende mededingingsverstorende effecten worden
gecompenseerd of zelfs geneutraliseerd door positieve gevolgen voor de consument, met name op het punt van prijs,
keuze, kwaliteit en innovatie.

2) Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het, om uit te sluiten dat een gedraging van een onderneming met
een machtspositie misbruik oplevert, op zich niet volstaat dat de betrokken onderneming heeft aangetoond dat deze
gedraging de mededinging in concreto niet heeft beperkt. Dit kan een aanwijzing zijn dat de betrokken gedraging de
mededinging niet kon verstoren, hetgeen evenwel zal moeten worden aangevuld met andere bewijzen waaruit blijkt dat
de gedraging de mededinging niet kon verstoren.
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/5

3) Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van uitsluitingsmisbruik door een onderneming met
een machtspositie moet worden beoordeeld op basis van het vermogen van die praktijk om de mededinging te verstoren.
Een mededingingsautoriteit hoeft niet aan te tonen dat de betrokken onderneming de bedoeling heeft haar concurrenten
te verdrijven met andere middelen dan die welke gelden voor een mededinging op basis van verdienste. Het bewijs van
een dergelijke bedoeling is niettemin een feitelijke omstandigheid die in aanmerking kan worden genomen voor de
vaststelling van misbruik van een machtspositie.

4) Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een buiten het mededingingsrecht vallende rechtmatige praktijk,
wanneer zij wordt uitgevoerd door een onderneming met een machtspositie, als “misbruik” in de zin van die bepaling
kan worden gekwalificeerd indien zij een uitsluitingseffect kan teweegbrengen en berust op het gebruik van andere
middelen dan die welke gebruikelijk zijn bij een mededinging op basis van verdienste. Wanneer aan deze twee
voorwaarden is voldaan, kan de betrokken onderneming met een machtspositie niettemin aan het verbod van
artikel 102 VWEU ontkomen door aan te tonen dat de betrokken praktijk objectief gerechtvaardigd was en evenredig
was aan die rechtvaardiging, dan wel werd gecompenseerd of zelfs werd geneutraliseerd door voordelen op het vlak van
efficiëntie die ook de consument ten goede komen.

5) Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat wanneer misbruik wordt gemaakt van een machtspositie door een
of meer dochterondernemingen die tot een economische eenheid behoren, het bestaan van deze eenheid volstaat om de
moedermaatschappij medeverantwoordelijk te achten voor dit misbruik. Het bestaan van een dergelijke eenheid moet
worden vermoed indien ten tijde van de feiten ten minste nagenoeg het gehele kapitaal van deze dochterondernemingen
direct of indirect in handen was van de moedermaatschappij. De mededingingsautoriteit hoeft geen aanvullend bewijs te
leveren, tenzij de moedermaatschappij aantoont dat zij niet in staat was om het gedrag van haar dochterondernemingen
te bepalen, aangezien deze zelfstandig handelen.

(1) PB C 348 van 19.10.2020.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing,
ingediend door de Tribunal Judicial da Comarca de Braga — Juízo do Trabalho de Barcelos —
Portugal) — GD, ES/Luso Temp — Empresa de Trabalho Temporário SA
(Zaak C-426/20) (1)
[Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2008/104/EG – Uitzendarbeid – Artikel 5, lid 1 –
Beginsel van gelijke behandeling – Artikel 3, lid 1, onder f) – Begrip “essentiële arbeidsvoorwaarden voor
uitzendkrachten” – Vergoeding die bij de beëindiging van de arbeidsverhouding verschuldigd is voor de
niet-opgenomen jaarlijkse vakantiedagen met behoud van loon en de overeenkomstige vakantietoeslag]
(2022/C 257/06)
Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter
Tribunal Judicial da Comarca de Braga — Juízo do Trabalho de Barcelos

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: GD, ES

Verwerende partij: Luso Temp — Empresa de Trabalho Temporário SA

Dictum
Artikel 5, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008
betreffende uitzendarbeid, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder f), van deze richtlijn, moet aldus worden
uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse
vakantiedagen met behoud van loon — en de overeenkomstige vakantietoeslag — waarop uitzendkrachten recht hebben bij
de beëindiging van hun arbeidsverhouding met een inlenende onderneming, lager is dan de vergoeding waarop die
uitzendkrachten in dezelfde situatie en om dezelfde reden recht zouden hebben indien zij rechtstreeks door die inlenende
onderneming in dienst waren genomen om er gedurende dezelfde periode dezelfde functie uit te oefenen.

(1) PB C 423 van 7.12.2020.


C 257/6 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2022 — Christoph Klein / Europese Commissie
(Zaak C-430/20 P) (1)
(Hogere voorziening – Artikel 265 VWEU – Beroep wegens nalaten – Richtlijn 93/42/EEG – Medische
hulpmiddelen – Artikel 8, leden 1 en 2 – Vrijwaringsprocedure – Kennisgeving door een lidstaat van een
besluit houdende een verbod op het in de handel brengen van een medisch hulpmiddel – Langdurig
uitblijven van een reactie van de Europese Commissie – Geen besluit – Ontvankelijkheid –
Procesbevoegdheid – Beroepstermijn – Uitnodiging om binnen een redelijke termijn te handelen – Beginsel
van behoorlijk bestuur – Motiveringsplicht van het Gerecht van de Europese Unie)
(2022/C 257/07)
Procestaal: Duits

Partijen
Rekwirant: Christoph Klein (vertegenwoordiger: H.-J. Ahlt, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk C. Hermes, F. Thiran en M. Jáuregui
Gómez, vervolgens C. Hermes en F. Thiran, gemachtigden)

Dictum
1) De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 2 juli 2020, Klein/Commissie (T-562/19, EU:T:2020:300),
wordt vernietigd voor zover het Gerecht daarbij niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep van Christoph Klein dat is
gebaseerd op artikel 265 VWEU en strekt tot vaststelling dat de Europese Commissie ten onrechte heeft nagelaten om te
handelen in het kader van de vrijwaringsprocedure die op 7 januari 1998 door de Bondsrepubliek Duitsland was
ingeleid, en om overeenkomstig richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen
een besluit vast te stellen met betrekking tot het hulpmiddel Inhaler Broncho Air®.

2) De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak ten gronde.

3) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

(1) PB C 371 van 3.11.2020.

Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing,
ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad — Bulgarije) — Procedure ingeleid door RR, JG
(Zaak C-505/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Bevriezing en confiscatie van
hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie – Richtlijn 2014/42/EU – Artikel 4 –
Confiscatie – Artikel 7 – Bevriezing – Artikel 8 – Procedurele waarborgen – Bevriezing en confiscatie van
een voorwerp dat toebehoort aan een persoon die geen partij is in de strafprocedure – Nationale regeling die
niet voorziet in rechtsmiddelen voor derden in de loop van de gerechtelijke procedure, noch in een eventuele
teruggave van dat voorwerp vóór de beëindiging van de strafprocedure)
(2022/C 257/08)
Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter
Spetsializiran nakazatelen sad
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/7

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: RR, JG

in tegenwoordigheid van: Spetsializirana prokuratura

Dictum
1) Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de
bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie moet aldus worden
uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan bij de inbeslagneming van voorwerpen als
vermoedelijk hulpmiddel of vermoedelijke opbrengst van een strafbaar feit de eigenaar van deze voorwerpen, die een
derde te goeder trouw is, tijdens de gerechtelijke fase van de strafrechtelijke procedure niet het recht heeft om bij de
bevoegde rechter een verzoek tot teruggave van die voorwerpen in te dienen.

2) Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2014/42 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling
die in de weg staat aan de confiscatie van een voorwerp dat toebehoort aan een derde te goeder trouw en dat als
hulpmiddel bij een strafbaar feit is gebruikt, ook wanneer dit voorwerp door die derde permanent ter beschikking van de
verdachte is gesteld.

(1) PB C 9 van 11.1.2021.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing,
ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Schneider Electric SE e.a./Premier ministre,
Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance
(Zaak C-556/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Richtlijn 90/435/EEG –
Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit
verschillende lidstaten – Artikel 4 en artikel 7, lid 2 – Voorkoming van dubbele economische belasting van
dividenden)
(2022/C 257/09)
Procestaal: Frans

Verwijzende rechter
Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: Schneider Electric SE, Axa SA, BNP Paribas SA, Engie SA, Orange SA, L’Air Liquide, société anonyme
pour l’étude et l’exploitation des procédés Georges Claude

Verwerende partijen: Premier ministre, Ministre de l’Économie, des Finances et de la Relance

Dictum
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling
voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich
verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een moedermaatschappij die overgaat tot de dooruitdeling aan haar
aandeelhouders van winst die door haar dochterondernemingen is uitgekeerd, waarbij ten gevolge van deze uitkering een
belastingtegoed is ontstaan, voorheffing verschuldigd is wanneer over die winst geen belasting is geheven tegen het normale
tarief van de vennootschapsbelasting, indien de in verband met die voorheffing verschuldigde bedragen het bij artikel 4,
lid 2, van die richtlijn vastgestelde maximum van 5 % overschrijden. Een dergelijke regeling valt niet onder artikel 7, lid 2,
van richtlijn 90/435.

(1) PB C 9 van 11.1.2021.


C 257/8 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend
door Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaak tegen BV
(Gevoegde zaken C-570/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG –
Frauduleuze verzwijging van de verschuldigde belasting – Sancties – Nationale wettelijke regeling die
voorziet in een administratieve sanctie en in een strafrechtelijke sanctie voor dezelfde feiten – Handvest van
de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 49 – Artikel 50 – Ne-bis-in-idembeginsel – Artikel 52,
lid 1 – Beperkingen van het ne-bis-in-idembeginsel – Vereiste om duidelijke en nauwkeurige regels vast te
stellen – Mogelijkheid om rekening te houden met de uitlegging van de nationale wettelijke regeling door
de nationale rechterlijke instanties – Noodzaak om regels vast te stellen die de evenredigheid van het geheel
van de opgelegde sancties waarborgen – Sancties van verschillende aard)
(2022/C 257/10)
Procestaal: Frans

Verwijzende rechter
Cour de cassation

Partijen in de strafzaak
BV

in tegenwoordigheid van:
Direction départementale des finances publiques de la Haute-Savoie

Dictum
Het door artikel 50 juncto artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde
grondrecht moet aldus worden uitgelegd dat het

— zich er niet tegen verzet dat de beperking van de cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke
aard in geval van frauduleuze verzwijging of aangifteverzuim op het gebied van de belasting over de toegevoegde
waarde (btw) waarin de nationale wettelijke regeling voor de ernstigste gevallen voorziet, enkel voortvloeit uit vaste
rechtspraak waarin de voorwaarden voor toepassing van deze cumulatie restrictief worden uitgelegd, mits op het
moment waarop het delict wordt gepleegd redelijkerwijs voorzienbaar is dat dit aanleiding kan geven tot cumulatie van
vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke aard, maar

— zich verzet tegen een nationale regeling die in geval van cumulatie van een geldelijke sanctie en een vrijheidsstraf niet
door middel van duidelijke en nauwkeurige regels, in voorkomend geval zoals uitgelegd door de nationale rechterlijke
instanties, waarborgt dat het geheel van de opgelegde sancties de ernst van het geconstateerde strafbare feit niet te buiten
gaat.

(1) PB C 28 van 25.01.2021.

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing
ingediend door de Sąd Okręgowy w Poznaniu — Polen) — W. J. / L. J. en J. J., wettelijk
vertegenwoordigd door A. P.
(Zaak C-644/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, toepasselijk recht,
erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen – Bepaling
van het toepasselijke recht – Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op
onderhoudsverplichtingen – Artikel 3 – Gewone verblijfplaats van de schuldeiser – Tijdstip voor het
bepalen van de gewone verblijfplaats – Ongeoorloofd niet doen terugkeren van een kind)
(2022/C 257/11)
Procestaal: Pools

Verwijzende rechter
Sąd Okręgowy w Poznaniu
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/9

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: W. J.

Verwerende partijen: L. J. en J. J., wettelijk vertegenwoordigd door A. P.

Dictum
Artikel 3 van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op
onderhoudsverplichtingen, goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij besluit 2009/941/EG van de Raad van
30 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van het recht dat van toepassing is op de
onderhoudsvordering van een minderjarig kind dat door een van zijn ouders naar een lidstaat is overgebracht, de
omstandigheid dat een rechterlijke instantie van die lidstaat in een afzonderlijke procedure de terugkeer van dat kind heeft
gelast naar de staat waar het vóór zijn overbrenging zijn gewone verblijfplaats met zijn ouders had, niet volstaat om te
beletten dat dit kind een gewone verblijfplaats in die lidstaat kan verkrijgen.

(1) PB C 53 van 15.2.2021.

Arrest van het Hof (Negende kamer) van 5 mei 2022 — Zhejiang Juili Hi-Tech Metals Co. Ltd /
Europese Commissie
(Zaak C-718/20 P) (1)
(Hogere voorziening – Dumping – Invoer van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van
oorsprong uit de Volksrepubliek China – Instelling van een definitief antidumpingrecht)
(2022/C 257/12)
Procestaal: Engels

Partijen
Rekwirante: Zhejiang Juili Hi-Tech Metals Co. Ltd (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos en P. Billiet, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Gustafsson, P. Němečková en E. Schmidt,


gemachtigden)

Dictum
1) De hogere voorziening wordt afgewezen.

2) Zhejiang Jiuli Hi-Tech Metals Co. Ltd wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

(1) PB C 98 van 22.3.2021.

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing
ingediend door de Consiglio di Stato — Italië) — Comune di Lerici / Provincia di La Spezia
(Zaak C-719/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Beheer van afvalstoffen – “Inhousegunning” – Richtlijn
2014/24/EU – Artikelen 12 en 72 – Verlies van “toezicht zoals op de eigen diensten” na een combinatie
van ondernemingen – Mogelijkheid voor de opvolgende ondernemer om de dienstverrichting voort te zetten)
(2022/C 257/13)
Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
C 257/10 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Comune di Lerici

Verwerende partij: Provincia di La Spezia

In tegenwoordigheid van: IREN SpA, ACAM Ambiente SpA

Dictum
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van
overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een
nationale regeling of praktijk op grond waarvan de uitvoering van een overheidsopdracht, die oorspronkelijk zonder
oproep tot indiening van offertes is gegund aan een inhouse-entiteit en waarop de aanbestedende dienst gezamenlijk met
andere diensten toezicht uitoefende zoals op zijn eigen diensten, automatisch wordt voortgezet door de marktdeelnemer die
deze entiteit heeft verworven aan het einde van een aanbestedingsprocedure, wanneer die aanbestedende dienst geen
dergelijk toezicht uitoefent op die marktdeelnemer en niet deelneemt aan het kapitaal ervan.

(1) PB C 79 van 8.3.2021.

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing
ingediend door de Nejvyšší správní soud — Tsjechië) — HJ / Ministerstvo práce a sociálních věcí
(Zaak C-101/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2008/94/EG – Bescherming van werknemers bij
insolventie van de werkgever – Artikel 2, lid 2 – Begrip “werknemer” – Artikel 12, onder a) en c) –
Beperkingen ten aanzien van de verplichtingen van de waarborgfondsen – Persoon die op basis van een met
een handelsvennootschap gesloten arbeidsovereenkomst de functie van lid van de raad van bestuur en die
van directeur van die onderneming uitoefent – Cumulatie van functies – Nationale rechtspraak die deze
persoon de in deze richtlijn vastgelegde waarborgen weigert)
(2022/C 257/14)
Procestaal: Tsjechisch

Verwijzende rechter
Nejvyšší správní soud

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: HJ

Verwerende partij: Ministerstvo práce a sociálních věcí

Dictum
Artikel 2, lid 2, en artikel 12, onder a) en c), van richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van
22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij
richtlijn (EU) 2015/1794 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015, moeten aldus worden uitgelegd dat
zij zich verzetten tegen nationale rechtspraak volgens welke een persoon die op basis van een naar nationaal recht geldige
arbeidsovereenkomst cumulatief de functie van directeur en die van lid van het statutaire orgaan van een
handelsvennootschap uitoefent, niet kan worden gekwalificeerd als werknemer in de zin van deze richtlijn en dus niet
in aanmerking kan komen voor de door die richtlijn geboden waarborgen.

(1) PB C 148 van 26.4.2021.


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/11

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend
door het Bundesgerichtshof — Duitsland) — absoluts-bikes and more-/the-trading-company
(Zaak C-179/21) (1)
[Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 2011/83/EU – Artikel 6, lid 1,
onder m) – Overeenkomst op afstand tussen een consument en een handelaar – Verplichting van de
handelaar om de consument op de hoogte te stellen van het bestaan van een commerciële garantie van de
producent en van de voorwaarden ervan – Voorwaarden waaronder een dergelijke verplichting ontstaat –
Inhoud van de informatie die aan de consument moet worden meegedeeld over de commerciële garantie van
de producent – Invloed van artikel 6, lid 2, van richtlijn 1999/44/EG]
(2022/C 257/15)
Procestaal: Duits

Verwijzende rechter
Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: absoluts-bikes and more- GmbH & Co. KG

Verwerende partij: the-trading-company GmbH

Dictum
1) Artikel 6, lid 1, onder m), van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011
betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het
Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees
Parlement en de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat de informatieplicht omtrent de commerciële garantie van de
producent die krachtens deze bepaling op de handelaar rust, niet ontstaat door het loutere feit dat deze garantie bestaat,
maar enkel indien de consument een legitiem belang heeft bij informatie over die garantie om te kunnen beslissen of hij
een overeenkomst met de handelaar wenst aan te gaan. Een dergelijk legitiem belang komt met name vast te staan indien
de handelaar van de commerciële garantie van de producent een centraal of beslissend onderdeel van zijn aanbod maakt.
Om te bepalen of de garantie een dergelijk centraal of beslissend onderdeel van het aanbod vormt, moet rekening
worden gehouden met de inhoud en de algemene configuratie van het aanbod van het betrokken goed, het belang van de
vermelding van de commerciële garantie van de producent in termen van verkoopargument of reclameboodschap, de
plaats van deze vermelding in het aanbod, het risico dat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige
en oplettende consument door de vermelding wordt misleid of in verwarring gebracht over de verschillende
garantierechten die hij kan inroepen of over de werkelijke identiteit van de garant, de aanwezigheid van een toelichting in
het aanbod op de andere garanties voor het goed en elke andere factor op grond waarvan vast kan komen te staan dat er
een objectieve behoefte is aan bescherming van de consument.

2) Artikel 6, lid 1, onder m), van richtlijn 2011/83, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 2, tweede streepje, van richtlijn
1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop
van en de garanties voor consumptiegoederen, moet aldus worden uitgelegd dat de informatie die aan de consument
moet worden verstrekt over de voorwaarden van de commerciële garantie van de producent alle gegevens omvat die
betrekking hebben op de voorwaarden voor de toepassing en de gebruikmaking van een dergelijke garantie aan de hand
waarvan de consument kan beslissen of hij een overeenkomst met de handelaar wenst aan te gaan.

(1) PB C 242 van 21.6.2021.


C 257/12 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend
door het College van Beroep voor het bedrijfsleven — Nederland) — R. en R./Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(Zaak C-189/21) (1)
[Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Verordening (EU) nr. 1306/2013 –
Bijlage II – Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis 10 – Verordening (EU) nr. 1107/2009 –
Artikel 55, eerste alinea, en tweede alinea, eerste zin – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening –
Gemeenschappelijke voorschriften – Gehele of gedeeltelijke verlaging of uitsluiting van de in het kader van
het GLB ontvangen steun – Niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden – Gebruik van
een gewasbeschermingsmiddel dat in de betrokken lidstaat niet of niet langer is toegelaten en waarvan, in
dit laatste geval, de opgebruiktermijn is verstreken]
(2022/C 257/16)
Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter
College van Beroep voor het bedrijfsleven

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: R. en R.

Verwerende partij: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Dictum
Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis 10 — zoals vastgesteld in bijlage II van verordening (EU) nr. 1306/2013 van
het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG)
nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad — waarin wordt verwezen naar
artikel 55, eerste alinea, en tweede alinea, eerste zin, van verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de
Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de
richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat die beheerseis ook betrekking heeft
op het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat in de betrokken lidstaat niet of niet langer is toegelaten, en waarvan,
in dit laatste geval, de opgebruiktermijn is verstreken.

(1) PB C 228 van 14. 6.2021.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 5 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend
door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Autoridade Tributária e Aduaneira /
DSR — Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes SA
(Zaak C-218/21) (1)
[Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn
2006/112/EG – Tarieven – Tijdelijke bepalingen voor bepaalde arbeidsintensieve diensten – Punt 2 van
bijlage IV – Renovatie en herstel van particuliere woningen – Toepassing van een verlaagd btw-tarief voor
herstel- en onderhoudsdiensten met betrekking tot liften in woongebouwen]
(2022/C 257/17)
Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/13

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Verwerende partij: DSR — Montagem e Manutenção de Ascensores e Escadas Rolantes SA

Dictum
Punt 2 van bijlage IV bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke
stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat herstel- en renovatiediensten voor liften
in woongebouwen onder het begrip “renovatie en herstel van particuliere woningen” in de zin van deze bepaling vallen, met
uitzondering van de onderhoudsdiensten voor dergelijke liften.

(1) PB C 252 van 28.6.2021.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 mei 2022 — Évariste Boshab/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-242/21 P) (1)
[Hogere voorziening – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen
tegen bepaalde personen en entiteiten in het licht van de situatie in de Democratische Republiek Congo –
Verordening (EG) nr. 1183/2005 – Artikel 2 ter en artikel 9, lid 2 – Besluit 2010/788/GBVB – Artikel 3,
lid 2, en artikel 9, lid 2 – Handhaving van de plaatsing van rekwirant op de lijsten van bedoelde personen
en entiteiten – Besluit (GBVB) 2018/1940 – Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1931 – Recht om te
worden gehoord]
(2022/C 257/18)
Procestaal: Frans

Partijen
Rekwirant: Évariste Boshab (vertegenwoordigers: T. Bontinck, P. De Wolf, T. Payan en A. Guillerme, avocats)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: aanvankelijk J.-P. Hix, S. Lejeune, vervolgens
S. Lejeune, gemachtigden)

Dictum
1) De hogere voorziening wordt afgewezen.

2) Évariste Boshab wordt verwezen in zijn eigen kosten en in die van de Raad van de Europese Unie.

(1) PB C 217 van 7.6.2021.


C 257/14 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 17 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing
ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo — Portugal) — Estaleiros Navais de Peniche SA /
Município de Aveiro, Navaltagus — Reparação e Construção Naval SA, Navalrocha — Sociedade de
Construção e Reparações Navais SA
(Zaak C-787/21) (1)
(Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof –
Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van
werken – Richtlijn 89/665/EEG – Artikel 1, lid 3 – Procesbelang – Toegang tot beroepsprocedures –
Inschrijver die bij een definitief geworden besluit van de aanbestedende dienst is uitgesloten, omdat hij niet
alle gronden voor de afwijzing van zijn inschrijving heeft betwist – Geen procesbelang)
(2022/C 257/19)
Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter
Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Estaleiros Navais de Peniche SA

Verwerende partijen: Município de Aveiro, Navaltagus — Reparação e Construção Naval SA, Navalrocha — Sociedade de
Construção e Reparações Navais SA

Dictum
Artikel 1, lid 3, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsop­
drachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/66/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 11 december 2007, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een inschrijver
die bij een definitief geworden besluit van de aanbestedende dienst werd uitgesloten van een aanbestedingsprocedure, het
besluit tot gunning van die opdracht kan aanvechten. In dit verband is het irrelevant dat de afgewezen inschrijver aanvoert
dat de opdracht hem eventueel wel zou kunnen worden gegund indien de aanbestedende dienst na de nietigverklaring van
dit besluit zou beslissen om een nieuwe gunningsprocedure te beginnen.

(1) Datum van neerlegging: 16.12.2021.

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 29 september
2020 — Fastweb e.a./Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni
(Zaak C-468/20)
(2022/C 257/20)
Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter
Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: Fastweb SpA, Tim SpA, Vodafone Italia SpA, Wind Tre SpA

Verwerende partij: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/15

Prejudiciële vragen
1) Verplicht de juiste uitlegging van artikel 267 VWEU de nationale rechterlijke instantie waarvan beslissingen volgens het
nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, er ook toe een prejudiciële vraag te stellen over de uitlegging van het
[Unie]recht dat relevant is in het kader van het hoofdgeding, indien elke twijfel over de aan de betrokken Europese
bepaling toe te kennen betekenis kan worden uitgesloten — rekening houdend met de aan het [Unie]recht eigen
terminologie en de betekenis die aan de bewoordingen van deze bepaling kan worden toegekend, het Europese
regelgevingskader waarin deze bepaling is opgenomen en de beschermingsdoelen die aan de vaststelling daarvan ten
grondslag liggen, gelet op de stand van het Unierecht op het tijdstip waarop de betrokken bepaling in het kader van het
nationale geding moet worden toegepast — maar vanuit subjectief oogpunt, gezien het gedrag van andere rechterlijke
instanties, niet omstandig kan worden aangetoond dat de door de aangezochte rechter gegeven uitlegging identiek is aan
de uitlegging die door de rechters van andere lidstaten en door het Hof van Justitie zou worden gegeven indien dezelfde
vraag aan hen zou worden voorgelegd?

2) Staan de juiste uitlegging van de artikelen 49 en 56 VWEU alsmede het geharmoniseerde rechtskader dat wordt gevormd
door de richtlijnen 2002/19/EG (1), 2002/20/EG (2), 2002/21/EG (3) en 2002/22/EG (4), en met name artikel 8, leden 2
en 4, van richtlijn 2002/21/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG, artikel 3 van richtlijn 2002/20/EG, zoals
gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG, en de artikelen 20, 21 en 22 van richtlijn 2002/22/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn
2009/136/EG, in de weg aan een nationale regeling als kan worden afgeleid uit de artikelen 13, 70 en 71 van decreto
legislativo nr. 259/03, artikel 2, lid 12, onder h) en l), van wet nr. 481/1995 en artikel 1, lid 6, punt 2, van wet
nr. 249/1997, waarbij aan de nationale regelgevende instantie op het gebied van elektronische communicatie de
bevoegdheid is toegekend om: i) voor mobiele telefonie voor de verlenging van pakketten en de facturering een
frequentie van ten minste vier weken voor te schrijven, en daarbij exploitanten die voor de verlenging en de facturering
een andere dan de maandelijkse frequentie hanteren, ertoe te verplichten de gebruiker onverwijld in te lichten door een
sms te sturen wanneer het pakket is verlengd; ii) voor vaste telefonie voor de verlenging van pakketten en de facturering
een frequentie voor te schrijven van een maand of een veelvoud daarvan; iii) in geval van pakketten die zowel mobiele als
vaste telefonie omvatten, de frequentie voor vaste telefonie toe te passen?

3) Staan de juiste uitlegging en toepassing van het evenredigheidsbeginsel, in combinatie met de artikelen 49 en 56 VWEU
en het geharmoniseerde rechtskader dat wordt gevormd door de richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG en
2002/22/EG, en met name artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 2002/21/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn
2009/140/EG (5), artikel 3 van richtlijn 2002/20/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG, en de artikelen 20, 21 en
22 van richtlijn 2002/22/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG (6), eraan in de weg dat de nationale regelgevende
instantie op het gebied van elektronische communicatie regelgevende maatregelen vaststelt die ertoe strekken: i) voor
mobiele telefonie voor de verlenging van pakketten en de facturering een frequentie van ten minste vier weken voor te
schrijven, en daarbij exploitanten die voor de verlenging en de facturering een andere dan de maandelijkse frequentie
hanteren, ertoe te verplichten de gebruiker onverwijld in te lichten door een sms te sturen wanneer het pakket is
verlengd; ii) voor vaste telefonie voor de verlenging van pakketten en de facturering een frequentie voor te schrijven van
een maand of een veelvoud daarvan; iii) in geval van pakketten die zowel mobiele als vaste telefonie omvatten, de
frequentie voor vaste telefonie toe te passen?

4) Staan de juiste uitlegging en toepassing van de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling, in combinatie
met de artikelen 49 en 56 VWEU en het geharmoniseerde rechtskader dat wordt gevormd door de richtlijnen
2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG en met name artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 2002/21/EG,
zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG, artikel 3 van richtlijn 2002/20/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG,
en de artikelen 20, 21 en 22 van richtlijn 2002/22/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG, eraan in de weg dat de
nationale regelgevende instantie op het gebied van elektronische communicatie regelgevende maatregelen vaststelt die
ertoe strekken: i) voor mobiele telefonie voor de verlenging van pakketten en de facturering een frequentie van ten
minste vier weken voor te schrijven, en daarbij exploitanten die voor de verlenging en de facturering een andere dan de
C 257/16 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

maandelijkse frequentie hanteren, ertoe te verplichten de gebruiker onverwijld in te lichten door een sms te sturen
wanneer het pakket is verlengd; ii) voor vaste telefonie voor de verlenging van pakketten en de facturering een frequentie
voor te schrijven van een maand of een veelvoud daarvan; iii) in geval van pakketten die zowel mobiele als vaste telefonie
omvatten, de frequentie voor vaste telefonie toe te passen?

(1) Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van
elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 7).
(2) Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor
elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 21).
(3) Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader
voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 33).
(4) Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten
met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB 2002, L 108, blz. 51).
(5) Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot wijziging van richtlijn 2002/21/EG
inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, richtlijn 2002/19/EG
inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten, en richtlijn
2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Voor de EER relevante tekst)
(PB 2009, L 337, blz. 37).
(6) Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot wijziging van richtlijn 2002/22/EG
inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, richtlijn
2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector
elektronische communicatie en verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die
verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PB 2009, L 337, blz. 11).

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale di Ascoli Piceno (Italië) op
13 oktober 2020 — Strafzaak tegen OL
(Zaak C-517/20)
(2022/C 257/21)
Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter
Tribunale di Ascoli Piceno

Partij in de strafzaak
OL

Prejudiciële vragen
1) Staan de in de artikelen 49, 56 en 106 VWEU verankerde beginselen van vrijheid van vestiging, non-discriminatie en
bescherming van de mededinging, alsmede het in deze beginselen besloten liggende redelijkheidsbeginsel in de weg aan
een nationale regeling die, als gevolg van een nationale bepaling of handeling met kracht van wet, leidt tot een verlenging
van de oude concessies en van de andere rechten op inzameling die zijn verleend in het kader van eerdere
aanbestedingen of als gevolg van regularisatie (zonder aanbesteding), waarvan de reguliere looptijd zou verstrijken in
juni 2016?

2) Staan de artikelen 49, 56 en 106 VWEU in de weg aan een nationale regeling die door middel van rechtstreekse gunning,
op basis van een verlengingshandeling, die niet is voorafgegaan door een oproep tot mededinging, de nationale markt
ontoegankelijk maakt?

3) Staan de artikelen 49, 56 en 106 VWEU in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan, indien tegelijkertijd
geen nieuwe aanbesteding wordt uitgeschreven, alle concessies die reeds bij latere arresten van het Hof van Justitie van de
Europese Unie onrechtmatig zijn verklaard, op de nationale markt mogen worden geëxploiteerd en nieuwe buitenlandse
exploitanten de toegang tot de markt wordt ontzegd?
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/17

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Income Tax Tribunal of Gibraltar (Verenigd
Koninkrijk) op 21 december 2020 — Fossil (Gibraltar) Limited / Commissioner of Income Tax
(Zaak C-705/20)
(2022/C 257/22)
Procestaal: Engels

Verwijzende rechter
Income Tax Tribunal of Gibraltar (Verenigd Koninkrijk)

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Fossil (Gibraltar) Limited

Verwerende partij: Commissioner of Income Tax

Prejudiciële vraag
Is de toekenning van belastingvrijstelling door de Commissioner of Income Tax op grond van de [Income Tax Act] 2010
voor in de Verenigde Staten betaalde belasting over verzoeksters inkomsten uit royalty’s in strijd met het besluit (1) of verzet
het besluit zich anderszins daartegen?”

(1) Besluit (EU) 2019/700 van de Commissie van 19 december 2018 inzake steunmaatregel SA.34914 (2013/C) die ten uitvoer is gelegd
door het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot het vennootschapsbelastingstelsel in Gibraltar [Kennisgeving geschied onder
nummer C(2018) 7848] (PB 2019, L 119, blz. 151).

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rayonen sad — Kula (Bulgarije) op
25 augustus 2021 — OP, MN, KL, IJ, GH, EF, CD en AB / Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i
zashtita na naselenieto” kam Ministerstvo na vatreshnite raboti
(Gevoegde zaken C-529/21, C-530/21, C-531/21, C-532/21, C-533/21, C-534/21, C-535/21 en
С-536/21)
(2022/C 257/23)
Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter
Rayonen sad — Kula (rechter in eerste aanleg Kula, Bulgarije)

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: OP, MN, KL, IJ, GH, EF, CD en AB

Verwerende partij: Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” kam Ministerstvo na vatreshnite raboti

Prejudiciële vragen
1) Is richtlijn 2003/88/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van toepassing wanneer bijzondere aspecten die
inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bijvoorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde
activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan, gelet op het feit dat

artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad bepaalt dat deze richtlijn van
toepassing is op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG (2), en

artikel 2, lid 2, van richtlijn 89/391/EEG bepaalt dat deze richtlijn niet geldt wanneer bijzondere aspecten die inherent
zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bijvoorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde
activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan?
C 257/18 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

2) Moet bij de beoordeling of de passende beschermingsvoorzieningen in de zin van artikel 12, onder b), van richtlijn
2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad ten behoeve van een categorie van werknemers die nachtarbeid
verrichten gedurende niet meer dan 7 uur per tijdvak van 24 uur, gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor een
andere categorie van werknemers, die nachtarbeid verrichten gedurende niet meer dan 8 uur maar voordelen genieten
zoals meer vakantiedagen, een eerdere pensioendatum, een hogere vergoeding bij pensionering en een hogere extra
vergoeding wegens anciënniteit, rekening worden gehouden met de voordelen die de werknemers van de tweede
categorie genieten?

(1) Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de
organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
(2) Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de
verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1).

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rayonen sad — Kula (Bulgarije) op
30 november 2021 — AB / Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” kam
Ministerstvo na vatreshnite raboti
(Gevoegde zaken C-732/21, C-733/21, C-734/21, C-735/21, C-736/21, C-737/21 en C-738/21)
(2022/C 257/24)
Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter
Rayonen sad — Kula

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: AB

Verwerende partij: Glavna direktsia “Pozharna bezopasnost i zashtita na naselenieto” kam Ministerstvo na vatreshnite raboti

Prejudiciële vragen
1) Is richtlijn 2003/88/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van toepassing wanneer bijzondere aspecten die
inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bijvoorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde
activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan, gelet op het feit dat:

artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88/EG bepaalt dat deze richtlijn van toepassing is op alle particuliere of openbare
sectoren in de zin van artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG (2), en

artikel 2, lid 2, van richtlijn 89/391/EEG bepaalt dat deze richtlijn niet geldt wanneer bijzondere aspecten die inherent
zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bij voorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde
activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan?

2) Moet bij de beoordeling of de passende beschermingsvoorzieningen in de zin van artikel 12, onder b), van richtlijn
2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad ten behoeve van een categorie van werknemers die nachtarbeid
verrichten gedurende niet meer dan 7 uur per tijdvak van 24 uur, gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor een
andere categorie van werknemers, die nachtarbeid verrichten gedurende niet meer dan 8 uur maar voordelen genieten
zoals meer vakantiedagen, een eerdere pensioendatum, een hogere vergoeding bij pensionering en een hogere extra
vergoeding wegens anciënniteit, rekening worden gehouden met de voordelen die de werknemers van de tweede
categorie genieten?

(1) Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de
organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
(2) Richtlijn 89/391/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter
bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1).
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/19

Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2021 door TUIfly GmbH tegen het arrest van het
Gerecht (Vijfde kamer) van 29 september 2021 in zaak T-619/18, TUIfly GmbH / Europese
Commissie
(Zaak C-764/21 P)
(2022/C 257/25)
Procestaal: Duits

Partijen
Rekwirante: TUIfly GmbH (vertegenwoordigers: L. Giesberts en D. Westarp, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Tiende kamer) heeft bij beschikking van 19 mei 2022 de hogere voorziening
gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard en beslist dat rekwirante haar eigen
kosten zal dragen.

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Vorarlberg


(Oostenrijk) op 28 januari 2022 — NK
(Zaak C-55/22)
(2022/C 257/26)
Procestaal: Duits

Verwijzende rechter
Landesverwaltungsgericht Vorarlberg

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: NK

Verwerende partij: Bezirkshauptmannschaft Feldkirch

Prejudiciële vraag
Moet het door artikel 50 van het Handvest gewaarborgde beginsel [ne] bis in idem aldus worden uitgelegd dat het de tot
bestuurlijke bestraffing bevoegde autoriteit van een lidstaat verboden is een persoon een geldboete op te leggen wegens
schending van een bepaling van het kansspelrecht, wanneer eerder een op dezelfde feiten gebaseerde bestuurlijke
strafprocedure, die tegen dezelfde persoon werd gevoerd wegens schending van een andere bepaling van het kansspelrecht
(of meer in het algemeen: een regeling uit hetzelfde rechtsgebied), na een mondelinge behandeling met bewijsverkrijging
definitief is beëindigd?

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ufficio del Giudice di pace di Rimini
(Italië) op 7 maart 2022 — BL / Presidenza del Consiglio dei Ministri
(Zaak C-190/22)
(2022/C 257/27)
Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter
Ufficio del Giudice di pace di Rimini

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: BL

Verwerende partij: Presidenza del Consiglio dei Ministri


C 257/20 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Prejudiciële vragen
1) Staat het Unierecht, met name de artikelen 15, 20, 30 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie, de clausules 2 en 4 van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, omgezet bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 (1), en het
grondbeginsel van de onafhankelijkheid en de onafzetbaarheid van de Europese rechter, zoals uitgelegd in de rechtspraak
van het Hof in de zaak UX / Governo italiano (EU:C:2020:572), in de weg aan een nationale bepaling als artikel 29 van
wetsbesluit nr. 116 van 13 juli 2017 (hierna: “wetsbesluit nr. 116/2017”), die zonder objectieve redenen de verzoekende
vrederechter discrimineert ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden ten opzichte van vergelijkbare beroepsrechters,
gezien de volgende feitelijke situatie:

— verzoekster, die sinds 2002 ononderbroken vrederechter is, zal de leeftijd van 70 jaar bereiken in 2022 en had op
15 augustus 2017 niet meer dan 16 jaar daadwerkelijke dienstanciënniteit als honorair rechter;

— bijgevolg kan verzoekster, hoewel zij op grond van een nationale bepaling (artikel 29, lid 1, van wetsbesluit
nr. 116/2017) haar rechterlijk ambt kan blijven uitoefenen tot zij de leeftijd van 70 jaar zal hebben bereikt, niet
deelnemen aan de eerste beoordelingsprocedure met het oog op plaatsing op de uitputtende lijst van honoraire
rechters, die in 2022 zal worden aangekondigd door de Consiglio superiore della magistratura (hoge raad voor de
magistratuur, Italië; hierna: “CSM”), zoals bepaald in artikel 29, lid 3, van wetsbesluit nr. 116/2017;

— een ander gevolg bestaat erin dat verzoekster, aangezien zij het verzoek tot deelname aan de in 2022 geplande
beoordelingsprocedure met het oog op plaatsing op de uitputtende lijst niet meer kan indienen en krachtens de oude
regeling haar rechterlijk ambt op 31 december 2021 afliep omdat zij de leeftijd van 68 jaar had bereikt, op 1 januari
2022 haar werkzaamheden niet meer kon hervatten omdat de nieuwe regeling weliswaar bepaalt dat degenen die op
15 augustus 2017 in dienst waren, in dienst kunnen blijven tot zij de leeftijd van 70 jaar zullen hebben bereikt, maar
ook voorziet in de beëindiging van de dienst van degenen die geen verzoek tot herbenoeming in hun ambt kunnen
indienen (artikel 29, lid 9, van wetsbesluit nr. 116/2017);

— krachtens de voornoemde nationale regeling ontvangt verzoekster van de Italiaanse regering slechts een
schadevergoeding tussen 1 500 EUR en 2 500 EUR per dienstjaar naargelang van het aantal gehouden zittingen
in het betrokken jaar, tot hoogstens 50 000 EUR, waarbij zij bovendien afstand doet van de loonvorderingen,
rechtsvorderingen en vorderingen inzake bijdragen, die zij in het kader van de bij de TAR (Tribunale amministrativo
regionale) Emilia Romagna (bestuursrechter in eerste aanleg van de regio Emilia-Romagna, Italië; hierna: “TAR
Emilia-Romagna”) aanhangige zaak heeft ingesteld en die door het Unierecht worden gewaarborgd voor de
rechterlijke taken die zij als werknemer uitoefent, maar niet als zodanig door de Italiaanse regering worden erkend,
met inbegrip van de betaalde bijdragen uit hoofde van de arbeidsverhouding en de daaruit voortvloeiende
socialezekerheidsuitkeringen;

— de TAR Emilia-Romagna heeft bij voorlopige maatregel van 9 februari 2022, op grond van het arrest UX van het Hof
en in strijd met de nationale regeling en het advies van de CSM van 16-17 februari 2022, de hervatting van de
uitoefening van het rechterlijk ambt van vrederechter [door verzoekster] bevolen totdat zij de leeftijd van 70 jaar zal
hebben bereikt;

— bij beschikking van 1 maart 2022 heeft de president van de Tribunale di Rimini (rechtbank in eerste aanleg Rimini,
Italië) ter uitvoering van de voorlopige maatregel van de TAR Emilia-Romagna bevolen dat verzoekster onmiddellijk
weer in dienst moest worden genomen;

— bij de verwijzende rechter is een schadevordering ingediend wegens kennelijke en voortdurende schending door de
Italiaanse regering van het Unierecht met betrekking tot de juridische status en de rechten van honoraire rechters,
waarvan het bedrag overeenkomt met het salaris dat verzoekster had moeten ontvangen voor de periode van 10 tot
en met 28 februari 2022 en dat gelijk is aan het salaris van een vergelijkbare beroepsrechter, die haar rechtsgrondslag
vindt in de voorlopige maatregel van de TAR Emilia-Romagna met betrekking tot het opnieuw in dienst nemen van
verzoekster, maar in strijd is met de nationale wetgeving, die weliswaar erkent dat er sprake is van schending van het
Unierecht, maar ten eerste elke mogelijkheid uitsluit om de verzoekende honorair rechter — die haar ambt op
31 december 2021 tegen haar wil heeft neergelegd wegens een voorlopige maatregel van de Consiglio di Stato
(hoogste bestuursrechter, Italië) die in strijd met het arrest UX van het Hof was uitgevaardigd — weer in dienst te
nemen totdat zij de leeftijd van 70 jaar zal hebben bereikt, en ten tweede de vergoeding van de door verzoekster
geleden schade beperkt tot een bij wet vooraf vastgesteld forfaitair bedrag dat aanzienlijk lager is dan de schade die
daadwerkelijk is geleden als gevolg van de schending van de door de Unie gewaarborgde rechten.
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/21

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, staat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 267 VWEU, de clausules 2 en 4 van de door het EVV, de UNICE en het
CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, omgezet bij richtlijn 1999/70/EG
van de Raad van 28 juni 1999, en het grondbeginsel van de onafhankelijkheid en de onafzetbaarheid van de Europese
rechter, dan in de weg aan een nationale regeling — als artikel 21 van wetsbesluit nr. 116 van 13 juli 2017 — die de
verzoekende vrederechter, die de juridische, economische en sociale bescherming niet geniet en die het Unierecht zoals
uitgelegd door het Hof in het arrest UX wil toepassen door de nationale regels buiten toepassing te laten die zich
verzetten tegen de erkenning van de vereiste bescherming, blootstelt aan de automatische beëindiging van het rechterlijk
ambt door de organen van de Italiaanse Staat, die partij zijn in het hoofdgeding, zoals de CSM en het ministerie van
Justitie, zonder een procedure op tegenspraak en zonder de tuchtprocedure waarin vóór de inwerkingtreding van
wetsbesluit nr. 116/2017 was voorzien?

3) Indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord, is er dan sprake van schending van de “rechtsstaat” in de
zin van artikel 2, onder a), van verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van
16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (2) , in een
nationale situatie in Italië waarin:

— de verzoekende vrederechter en 4 769 andere honoraire rechters die op 15 augustus 2017 reeds in dienst waren,
waaronder ook de verwijzende rechter, niet de doeltreffende juridische, economische en sociale bescherming van de
arbeidsvoorwaarden genieten die wordt geboden aan vergelijkbare beroepsrechters, zodat zij hun rechterlijk ambt
niet onder de voorwaarden van onafhankelijkheid en onafzetbaarheid kunnen uitoefenen;

— de Italiaanse regering en het ministerie van Justitie (de “werkgever”), het nationale parlement, de CSM, de Suprema
Corte di Cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) en de Consiglio di Stato stelselmatig weigeren
de voorrang van het Unierecht te erkennen en toepassing te geven aan de rechtspraak van het Hof over de juridische
status en de door het Unierecht gewaarborgde rechten van de verzoekende vrederechter en 4 769 andere honoraire
rechters, die in dezelfde omstandigheden als beroepsrechters hun rechterlijke taken uitoefenen;

— 4769 honoraire rechters, met inbegrip van de verwijzende rechter en met uitsluiting van verzoekster, die op
15 augustus 2017 reeds in dienst waren, afstand moeten doen van alle door het Unierecht gewaarborgde rechten
indien zij willen deelnemen aan een nieuwe beoordelingsprocedure op grond waarvan zij, mits de uitkomst positief
is, hun rechterlijk ambt kunnen blijven uitoefenen totdat zij de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt, hoewel al deze
honoraire rechters bij besluit van de CSM en het ministerie van Justitie op grond van de tot en met 31 december
geldende regeling in hun ambt zijn bevestigd tot 31 mei 2024 en in ieder geval tot de datum waarop het ambt
automatisch afloopt wegens het bereiken van de betreffende leeftijd, waarbij na deze “bevestiging” in het ambt nog
steeds inbreuk wordt gemaakt op de onafhankelijkheid en de onafzetbaarheid van de “in zijn ambt bevestigde”
honoraire rechter;

— de financiële maatregelen ten laste van de Uniebegroting voor de hervorming van het Italiaanse civiele recht en
strafrecht met het oog op een eerlijk proces binnen kortere termijnen, zoals vastgesteld in het PNNR (Piano
Nazionale di Ripresa e Resilienza; nationale herstel- en veerkrachtplan), geen maatregelen ter ondersteuning van
honoraire rechters bevatten, maar hoofdzakelijk zijn gericht op de aanstelling voor bepaalde tijd van 16 500
ambtenaren als „addetti all’ufficio del processo (“bedienden in het gerechtsbureau”), die bij het ministerie van Justitie
in loondienst komen onder dezelfde economische voorwaarden als “in hun ambt bevestigde” honoraire rechters,
maar met de waarborg van onafzetbaarheid op tuchtrechtelijk vlak voor de gehele duur van de betrekking, die niet
geldt voor honoraire rechters, zelfs niet nadat deze “in hun ambt zijn bevestigd”?

4) Indien de eerste drie vragen bevestigend worden beantwoord, zijn artikel 278 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie en artikel 160 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof dan onrechtmatig omdat zij
in strijd zijn met de artikelen 2, 6 en 19 van het Verdrag [betreffende de Europese Unie], voor zover zij het Hof niet in
staat stellen om in het kader van een prejudiciële procedure op grond van artikel 267 VWEU de noodzakelijke
voorlopige maatregelen te nemen om onder meer nationale wetgevingshandelingen te schorsen die de rechtsstaat en de
financiële belangen van de Unie schaden volgens de beginselen en de voorwaarden van verordening 2020/2092?

(1) Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten
raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).
(2) (PB 2020, L 433I, blz. 1).
C 257/22 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats
's-Hertogenbosch (Nederland) op 18 maart 2022 — F tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(Zaak C-208/22)
(2022/C 257/28)
Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Partijen in het hoofdgeding


Verzoeker: F

Verweerder: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Prejudiciële vragen
1) Dient de Dublinverordening (1), gelet op punten 3, 32 en 39 van de considerans en gelezen in samenhang met
artikelen 1, 4, 18, 19 en 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, aldus te worden uitgelegd en
toegepast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is, zodat ernstige en stelselmatige schendingen van het
Unierecht die door de mogelijk verantwoordelijke lidstaat worden begaan vóór overdracht ten aanzien van derdelanders
die (nog) geen Dublinterugkeerder zijn absoluut in de weg staan aan overdracht aan deze lidstaat?

2) Dient artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord, gelezen in
samenhang met artikelen 1, 4, 18, 19 en 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, aldus te
worden uitgelegd dat indien de mogelijk verantwoordelijke lidstaat op ernstige en stelselmatige wijze het Unierecht
schendt, de overdragende lidstaat in het kader van de Dublinverordening niet voetstoots van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel kan uitgaan, maar elke twijfel moet wegnemen dan wel aannemelijk moet maken dat de verzoeker
na overdracht niet in een situatie zal geraken die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de
Europese Unie?

3) Met welke bewijsmiddelen kan de verzoeker zijn argumenten dat artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, aan
zijn overdracht in de weg staat staven en welke bewijsmaatstaf dient hierbij te worden gehanteerd? Heeft de
overdragende lidstaat, gelet op de verwijzingen naar het Unieacquis in de considerans van de Dublinverordening, een
samenwerkingsplicht en/of vergewisplicht, dan wel dienen er, indien sprake is van ernstige en stelselmatige schendingen
van grondrechten ten aanzien van derdelanders, individuele garanties te worden verkregen van de verantwoordelijke
lidstaat dat na overdracht de grondrechten van de verzoeker (wel) worden geëerbiedigd? Luidt de beantwoording van
deze vraag anders als de verzoeker in bewijsnood verkeert indien hij zijn consistente en gedetailleerde verklaringen niet
met documenten kan staven, terwijl dit gelet op de aard van de verklaringen niet kan worden verwacht?

4) Luidt de beantwoording van de voorgaande vragen onder 3) anders indien de verzoeker aannemelijk maakt dat klagen bij
de autoriteiten en/of het aanwenden van rechtsmiddelen in de verantwoordelijke lidstaat niet mogelijk en/of niet effectief
zal zijn?

(1) Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en
instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming
dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2013, L 180, blz. 31).

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) op
18 maart 2022 — Stappert Deutschland GmbH / Hauptzollamt Hannover
(Zaak C-210/22)
(2022/C 257/29)
Procestaal: Duits

Verwijzende rechter
Finanzgericht Hamburg
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/23

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Stappert Deutschland GmbH

Verwerende partij: Hauptzollamt Hannover

Prejudiciële vragen
1) Omvat het begrip “holle profielen” in de oorsprongsregel voor GS-onderverdeling 7304 41 van bijlage 22-01 bij
GV-DWU (1), — die de verkrijging van de oorsprong afhankelijk stelt van de “verandering vanuit holle profielen bedoeld
bij onderverdeling 7304 49” (oorsprongsregel voor holle profielen) — warmgevormd primair materiaal van
GS-onderverdeling 7304 49, dat recht is en overal dezelfde wanddikte heeft, dat niet voldoet aan de eisen van een
technische norm voor warmgevormde naadloze buizen van roestvrij staal en dat koud wordt verwerkt om buizen met
een andere diameter en wanddikte te vervaardigen?

2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord of niet hoeft te worden beantwoord: Is de oorsprongsregel voor
holle profielen in strijd met artikel 60, lid 2, en artikel 284 DWU (2) en met artikel 290 VWEU omdat

a) hij niet is gemotiveerd,

b) te vaag is, of

c) bewerkingshandelingen die volgens artikel 60, lid 2, DWU oorsprongbepalend zouden zijn, uitsluit van de
vaststelling van de oorsprong [?]

3) Indien de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: Wordt de verkrijging van de oorsprong van
goederen bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 41 in het hoofdgeding vastgesteld met toepassing van oorsprongsregel
“VP” voor GS-onderverdeling 7304 41 van bijlage 22-01 bij GV-DWU, de residuele regel voor GS-hoofdstuk 73 van
bijlage 22-01 bij GV-DWU of artikel 60, lid 2, DWU?

(1) Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013
van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie
(PB 2015, L 343, blz. 1).
(2) Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek
van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1).

Beroep ingesteld op 25 maart 2022 — Europese Commissie/Portugese Republiek


(Zaak C-220/22)
(2022/C 257/30)
Procestaal: Portugees

Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: I. Melo Sampaio en M. Noll-Ehlers, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies
— vaststellen dat Portugal zijn verplichtingen krachtens artikel 13, lid 1, gelezen in samenhang met bijlage XI, deel B, van
richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en
schonere lucht voor Europa (1) niet is nagekomen doordat de NO2-jaargrenswaarde sedert 1 januari 2010 stelselmatig en
voortdurend wordt overschreden in de zones PT-3001 Lisboa Norte, PT-1004 Porto Litoral en PT-1009 Entre Douro e
Minho (voorheen PT-1001 Braga);
C 257/24 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

— vaststellen dat Portugal zijn verplichtingen krachtens artikel 23, lid 1, van richtlijn 2008/50, afzonderlijk en gelezen in
samenhang met bijlage XV, deel A, van voornoemde richtlijn wat al die zones betreft niet is nagekomen, en met name de
krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea, op die lidstaat rustende verplichting om passende maatregelen te nemen zodat
de periode van overschrijding zo kort mogelijk kan worden gehouden;

— de verwerende partij verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


De door Portugal verstrekte gegevens tonen aan dat deze lidstaat sedert 1 januari 2010 zijn verplichtingen krachtens
artikel 13, lid 1, gelezen in samenhang met bijlage XI, deel B, van richtlijn 2008/50 niet nakomt wat de zones Porto Litoral
(PT-1004), Entre Douro e Minho (PT-1009) en Lisboa Norte (PT-3001) betreft.

Daarnaast hebben de Portugese autoriteiten nagelaten alle passende en nodige maatregelen te nemen of uit te voeren om
ervoor te zorgen dat de periode van overschrijding van de NO2-jaargrenswaarde die is vastgesteld in artikel 13, lid 1,
gelezen in samenhang met bijlage XI, deel B, van richtlijn 2008/50, in de zones Lisboa Norte (PT-3001), Porto Litoral
(PT-1004) en Entre Douro e Minho (PT-1009) zo kort mogelijk is, zoals artikel 23, lid 1, van deze richtlijn vereist.

(1) PB 2008, L 152, blz. 1, met rectificatie in PB 2012, L 359, blz. 77.

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) op 31 maart
2022 — Nexive Commerce e.a./Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni e.a.
(Zaak C-226/22)
(2022/C 257/31)
Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter
Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: Nexive Commerce Srl, Nexive Scarl, Nexive Services Srl, Nexive Network Srl, Nexive SpA, Brt SpA, A.I.
C.A.I. Associazione Italiana Corrieri Aerei Internazionali, DHL Express (Italy) Srl, TNT Global Express Srl, Fedex Express
Italy Srl, United Parcel Service Italia Srl, General Logistics Systems Enterprise Srl, General Logistics Systems Italy SpA,
Federal Express Europe Inc. Filiale Italiana

Verwerende partijen: Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero
dell'Economia e delle Finanze, Ministero dello Sviluppo Economico

Prejudiciële vragen
1) Moeten artikel 9, lid 2, tweede alinea, vierde streepje, en artikel 9, lid 3, alsmede artikel 22 van richtlijn 97/67/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling
van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (1), zoals
gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van
richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap (2),
aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als de relevante regeling van Italiaans recht (die
is neergelegd in artikel 1, leden 65 en 66, van legge nr. 266 van 23 december 2005, en artikel 65 van decreto legge
nr. 50 van 24 april 2017, die met wijzigingen is omgezet bij legge nr. 96 van 21 juni 2017), die toelaat dat de
verplichting om financieel bij te dragen aan de bedrijfskosten van de regelgevende instantie voor de postsector
uitsluitend wordt opgelegd aan aanbieders in de postsector, met inbegrip van aanbieders die geen onder de universele
dienst vallende diensten verrichten, waardoor elke vorm van publieke medefinanciering ten laste van de
overheidsbegroting kan worden uitgesloten?
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/25

2) Moeten artikel 9, lid 2, tweede alinea, vierde streepje, en artikel 22 van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor
postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de
volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap, aldus worden uitgelegd dat bij door de
aanbieders van postdiensten te financieren bedrijfskosten ook de kosten worden inbegrepen die moeten worden gemaakt
voor regelgevingswerkzaamheden met betrekking tot postdiensten die buiten het toepassingsgebied van de universele
dienst vallen, alsmede de kosten voor administratieve en beleidsstructuren (de zogeheten “transversale structuren”)
waarvan de activiteiten weliswaar niet rechtstreeks bestemd zijn voor de regulering van de postmarkten, maar hoe dan
ook dienstig zijn voor de uitoefening van alle institutionele bevoegdheden van de AGCOM, met als gevolg dat zij indirect
en gedeeltelijk (pro quota) voor rekening van de postdienstsector kunnen komen?

3) Staan het evenredigheidsbeginsel, het non-discriminatiebeginsel, artikel 9, lid 2, tweede alinea, vierde streepje, en
artikel 9, lid 3, alsmede artikel 22 van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997
betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap
en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne
markt voor postdiensten in de Gemeenschap, in de weg aan een nationale regeling als de Italiaanse (die is neergelegd in
artikel 1, leden 65 en 66, van legge nr. 266 van 23 december 2005, en artikel 65 van decreto legge nr. 50 van 24 april
2017, die met wijzigingen is omgezet bij legge nr. 96 van 21 juni 2017), volgens welke de verplichting om bij te dragen
aan de financiering van de regelgevende instantie voor de postsector moet drukken op leveranciers van de postdienst,
zonder de mogelijkheid onderscheid te maken tussen de positie van leveranciers van expres- en koeriersdiensten en die
van leveranciers van de universele dienst, en dus zonder de mogelijkheid waarde te hechten aan de mate waarin de NRI
de verschillende typen postdiensten heeft gereguleerd?

(1) PB 1998, L 15, blz. 14.


(2) PB 2008, L 52, blz. 3.

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Bruxelles (België) op
1 april 2022 — Belgische Staat / Gegevensbeschermingsautoriteit
(Zaak C-231/22)
(2022/C 257/32)
Procestaal: Frans

Verwijzende rechter
Cour d'appel de Bruxelles

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Belgische Staat

Verwerende partij: Gegevensbeschermingsautoriteit

Prejudiciële vragen
1. Moet artikel 4, punt 7, van de algemene verordening gegevensbescherming (1) aldus worden uitgelegd dat het staatsblad
van een lidstaat — dat belast is met de openbaredienstverleningstaak van de bekendmaking en de archivering van
officiële documenten en dat volgens de toepasselijke nationale wetgeving tot taak heeft de akten en officiële documenten
waarvan de bekendmaking hem door derde overheidsinstanties wordt bevolen, bekend te maken zoals zij door die
instanties zijn meegedeeld nadat zij de in die akten en documenten opgenomen persoonsgegevens zelf hebben verwerkt,
waarbij de nationale wetgever hem geen beoordelingsbevoegdheid heeft gelaten met betrekking tot de inhoud van de
bekend te maken documenten of het doel van en de middelen voor de bekendmaking — de hoedanigheid van
verwerkingsverantwoordelijke heeft?
C 257/26 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 5, lid 2, van de algemene verordening
gegevensbescherming dan aldus worden uitgelegd dat het betrokken staatsblad als enige verantwoordelijk is voor de
naleving van de verplichtingen die volgens deze bepaling rusten op de verwerkingsverantwoordelijke, met uitsluiting van
de derde overheidsinstanties die de gegevens in deze akten en officiële documenten eerder hebben verwerkt en hem
hebben verzocht om deze gegevens bekend te maken, of rusten die verplichtingen cumulatief op elk van de
opeenvolgende verwerkingsverantwoordelijken?

(1) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van
richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1).

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Cassatie (België) op 5 april
2022 — Belgische Staat en Promo 54 / Promo 54 en Belgische Staat
(Zaak C-239/22)
(2022/C 257/33)
Procestaal: Frans

Verwijzende rechter
Hof van Cassatie

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partijen: Belgische Staat, Promo 54

Verwerende partijen: Promo 54, Belgische Staat

Prejudiciële vraag
Moeten de artikelen 12, leden 1 en 2, en 135, lid 1, punt j), van richtlijn 2006/112/EG (1) aldus worden uitgelegd dat —
wanneer de lidstaat heeft nagelaten de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van het criterium van de eerste
ingebruikneming op de verbouwing van gebouwen — de levering, na verbouwing, van een gebouw waarvan een eerste
ingebruikneming in de zin van artikel 12, lid 1, punt a), of artikel 12, lid 2, derde alinea, van de richtlijn heeft
plaatsgevonden vóór de verbouwing, vrijgesteld blijft van de belasting over de toegevoegde waarde?

(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de
toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal da Relação de Évora (Portugal) op
6 april 2022 — TL
(Zaak C-242/22)
(2022/C 257/34)
Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter
Tribunal da Relação de Évora

Partijen in het hoofdgeding


TL

Andere partij: Openbaar Ministerie


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/27

Prejudiciële vraag
Kunnen de artikelen 1 tot en met 3 van [richtlijn 2010/64/EU (1)] en artikel 3 van [richtlijn 2012/13/EU (2)], op zichzelf
beschouwd of gelezen in samenhang met artikel 6 EVRM, aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een
bepaling van nationaal recht op grond waarvan het verzuim om een tolk aan te stellen en een vertaling van essentiële
proceshandelingen te verstrekken aan een verdachte die de procestaal niet verstaat, wordt bestraft met relatieve nietigheid,
die moet worden ingeroepen, en op grond waarvan dergelijke nietigheden door tijdsverloop kunnen worden hersteld?

(1) Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling
in strafprocedures (PB 2010, L 280, blz. 1).
(2) Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in
strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1).

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op


22 april 2022 — Global NRG Kereskedelmi és Tanácsadó Zrt. / Magyar Energetikai és
Közmű-szabályozási Hivatal
(Zaak C-277/22)
(2022/C 257/35)
Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter
Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding


Verzoekende partij: Global NRG Kereskedelmi és Tanácsadó Zrt.

Verwerende partij: Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal

Interveniënte aan de zijde van verwerende partij: FGSZ Földgázszállító Zrt.

Prejudiciële vragen
1) Moet artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (hierna:
“richtlijn 2009/73”), gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
(hierna: “Handvest”), aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke in procedures
van de regulerende instantie van de betreffende lidstaat waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een
systeembeheerder tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, alleen de
systeembeheerder wordt beschouwd als rechtstreeks betrokken partij die in deze hoedanigheid beroep kan aantekenen
tegen een in een dergelijke procedure genomen besluit?

2) Indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt, dient dan artikel 41, lid 17, van richtlijn 2009/73, gelezen in
het licht van artikel 47 van het Handvest, aldus te worden uitgelegd dat bij toepassing van die bepaling op een geval als
dat in het hoofdgeding, een marktdeelnemer op de aardgasmarkt zoals verzoekster, bij wie de systeembeheerder een
vergoeding voor een tegen een bijzonder tarief verrichte dienst in rekening brengt op grond van een besluit van de
regulerende instantie van de lidstaat waarbij de gebruiksvergoedingen, de vergoeding voor door een systeembeheerder
tegen bijzondere tarieven verrichte diensten en de aansluitvergoedingen worden vastgesteld, dient te worden beschouwd
als een partij die wordt getroffen door dat besluit en in die hoedanigheid beroep kan aantekenen tegen dat besluit?

(1) Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de
interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94).
C 257/28 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Hogere voorziening ingesteld op 22 april 2022 door Michaël Julien tegen de beschikking van het
Gerecht (Tiende kamer) van 24 februari 2022 in zaak T-442/21, Rhiannon Thomas en Michaël
Julien/Raad van de Europese Unie
(Zaak C-285/22 P)
(2022/C 257/36)
Procestaal: Frans

Partijen
Rekwirant: Michaël Julien (vertegenwoordigers: J. Fouchet en J.-N. Caubet-Hilloutou, avocats)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— vernietiging van beschikking T-442/21 van 24 februari 2022 van het Gerecht van de Europese Unie;

— nietigverklaring van besluit 2021/689 (1) van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2021, voor zover artikel
Comprov16 van de op 30 december 2020 door de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk ondertekende
handelsovereenkomst daarbij wordt goedgekeurd en voor zover het vrije verkeer van Britse onderdanen met nauwe
familie- en vermogensbanden op het grondgebied van de Europese Unie bij deze overeenkomst niet wordt gehandhaafd;

— verwijzing van de Europese Unie in alle kosten van de procedure, met inbegrip van de advocatenkosten ten belope van
5 000 EUR.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant aan dat de organisatie van de terugtrekking van het Verenigd
Koninkrijk uit de Europese Unie restrictief is opgevat met betrekking tot de rechten van personen en dat het feit dat de
handelsovereenkomst geen rekening houdt met de rechten van particulieren, invloed heeft op zijn situatie van Brits
onderdaan van Franse origine, die Franse familie heeft en in Frankrijk eigenaar is van een gebouw waar hij regelmatig meer
dan 90 dagen verblijft.

Bijgevolg heeft rekwirant een belang op basis waarvan hij bevoegd is om in rechte op te treden tegen het besluit om de
handels- en samenwerkingsovereenkomst te sluiten en heeft het Gerecht artikel 263 VWEU geschonden door deze
bevoegdheid niet te erkennen, hetgeen het Hof ertoe moet brengen de beschikking van het Gerecht te vernietigen en de zaak
ten gronde te beslechten.

Inzonderheid heeft het Gerecht blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij zijn beoordeling van de in artikel 263,
vierde alinea, VWEU vastgestelde criteria voor de ontvankelijkheid van een beroep. Immers, ten eerste zijn de bestreden
handelingen, als handelingen van algemene strekking die niet volgens de wetgevingsprocedure worden vastgesteld, wel
degelijk regelgevingshandelingen; ten tweede brengt de handelsovereenkomst, aangezien deze niets vaststelt voor Britse
onderdanen die nog nauwe persoonlijke, familiale of vermogensbanden met de Europese Unie hebben, voor hen geen
uitvoeringsmaatregelen met zich mee.

Bovendien is zelfs voldaan aan het criterium dat de individuele situatie van rekwirant rechtstreeks wordt geraakt, aangezien
de handelsovereenkomst hem het recht ontzegt op eerbiediging van zijn privéleven en familie- en gezinsleven, op
rechtszekerheid en op vreedzaam en vrij gebruik van zijn eigendomsrecht, die afhankelijk zijn van zijn recht op vrij verkeer,
aangezien deze handelsovereenkomst geen bepalingen bevat voor de beperkte kring van mensen die zich in dezelfde situatie
bevinden.

Bijgevolg wordt rekwirant op voldoende individuele wijze geraakt door de lacunes in de handelsovereenkomst die
betrekking hebben op het vrije verkeer van Britse onderdanen die nog nauwe persoonlijke, familiale of vermogensbanden
op het grondgebied van de Europese Unie hebben.

(1) Besluit (EU) 2021/689 van de Raad van 29 april 2021 betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en
samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van
gerubriceerde gegevens (PB 2021, L 149, blz. 2).
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/29

Beroep ingesteld op 16 mei 2022 — Europese Commissie / Republiek Slovenië


(Zaak C-328/22)
(2022/C 257/37)
Procestaal: Sloveens

Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Rous Demiri, E. Sanfrutos Cano)
Verwerende partij: Republiek Slovenië

Conclusies
De Commissie verzoekt het Hof:
1. te verklaren dat de Republiek Slovenië, door niet te zorgen voor passende opvangsystemen voor stedelijk afvalwater
— in de zin van artikel 4 van richtlijn 91/271/EEG (1) van de Raad, voor de agglomeraties Kočevje, Trbovlje, Loka en
Ljubljana,
— in de zin van artikel 5 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad voor de agglomeraties Kočevje, Trbovlje en Loka, en
— in de zin van artikel 15 van en bijlage I, delen B en D, bij richtlijn 91/271/EEG van de Raad voor de agglomeraties
Ljubljana en Ptuj,
de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 4, 5 en 15 van en bijlage I, delen B en D,
bij richtlijn 91/271/EEG van de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;
2. de Republiek Slovenië te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


Deze zaak betreft de tenuitvoerlegging in Slovenië van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de
behandeling van stedelijk afvalwater. Aan de basis van dit geschil ligt een lange en complexe procedure om vast te stellen dat
de verplichtingen uit hoofde van het Unierecht niet worden nageleefd, die al sinds 2014 loopt en waarin de Commissie
verschillende inbreuken heeft vastgesteld.
De inbreuk betreft de niet-naleving van de afvalwaterrichtlijn door sommige agglomeraties en de ontoereikende controle op
lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties. Het aantal niet-conforme agglomeraties varieerde in de loop van de
procedure, aangezien sommige inbreuken in de loop van de betrokken periode werden verholpen, maar andere blijven
bestaan en vormen de grondslag van het onderhavige beroep.

(1) Richtlijn 91/271/EEG van de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40).
C 257/30 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

GERECHT

Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Larko/Commissie


(Zaak T-423/14 RENV) (1)
(“Staatssteun – Door Griekenland toegekende steun – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de
interne markt wordt verklaard – Begrip “staatssteun” – Voordeel – Beginsel van de particuliere
marktdeelnemer – Garantiepremie – Onderneming in moeilijkheden – Kennis van de Griekse autoriteiten –
Mededeling van de Commissie over staatssteun in de vorm van garanties – Kennelijk onjuiste
beoordeling”)
(2022/C 257/38)
Procestaal: Grieks

Partijen
Verzoekende partij: Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: I. Drillerakis,
E. Rantos en N. Korogiannakis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: A. Bouchagiar, gemachtigde)

Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2014/539/EU van de Commissie van
27 maart 2014 betreffende de door Griekenland toegekende staatssteun SA.34572 (13/C) (ex 13/NN) ten gunste van de
Larco General Mining & Metallurgical Company S.A. (PB 2014, L 254, blz. 24)

Dictum
1) Het beroep wordt verworpen.

2) Larko Geniki Metalleftiki kai Metallourgiki AE zal haar eigen kosten dragen, alsmede de kosten die de Europese
Commissie zijn opgekomen in de zaken T-423/14, T-423/14 RENV en C-244/18 P.

(1) PB C 292 van 1.9.2014.

Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — OC/Commissie


(Zaak T-384/20) (1)
(“Niet-contractuele aansprakelijkheid – Onderzoek van OLAF – Persmededeling – Verwerking van
persoonsgegevens – Vermoeden van onschuld – Vertrouwelijkheid van de onderzoeken van OLAF – Recht
op behoorlijk bestuur – Evenredigheid – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die
particulieren rechten toekent”)
(2022/C 257/39)
Procestaal: Grieks

Partijen
Verzoekende partij: OC (vertegenwoordigers: P. Yatagantzidis en V. Cheirdaris, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz en T. Adamopoulos, gemachtigden)


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/31

Voorwerp
Verzoek krachtens artikel 268 VWEU strekkende tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden ten
gevolge van de publicatie van persmededeling nr. 13/2020 van OLAF van 5 mei 2020, aangezien deze haar
persoonsgegevens onrechtmatig heeft verwerkt en onjuiste informatie over haar heeft verspreid.

Dictum
1) Het beroep wordt verworpen.

2) OC wordt verwezen in de kosten.

(1) PB C 279 van 24.8.2020.

Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Advanced Superabrasives/EUIPO — Adi
(ASI ADVANCED SUPERABRASIVES)
(Zaak T-4/21) (1)
[“Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk ASI ADVANCED
SUPERABRASIVES – Ouder Uniebeeldmerk en ouder Uniewoordmerk ADI – Relatieve weigeringsgrond –
Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1,
onder b), van verordening (EU) 2017/1001] – Terugverwijzing van de zaak naar de oppositieafdeling –
Artikel 71, lid 1, van verordening 2017/1001 – Artikel 27, lid 3, onder b), van gedelegeerde verordening
(EU) 2018/625”]
(2022/C 257/40)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Advanced Superabrasives, Inc. (Mars Hill, North Carolina, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: D. Piróg
en A. Rytel, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordiger: V. Ruzek, gemachtigde)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Adi Srl (Thiene, Italië)
(vertegenwoordiger: B. Saguatti, advocaat)

Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 23 oktober 2020 (zaak R 2713/2019-2)
inzake een oppositieprocedure tussen Adi en Advanced Superabrasives

Dictum
1) Het beroep wordt verworpen.

2) Advanced Superabrasives, Inc. wordt verwezen in de kosten.

(1) PB C 62 van 22.2.2021.


C 257/32 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Deichmann/EUIPO — Munich (Afbeelding van twee
gekruiste strepen op de zijkant van een schoen)
(Zaak T-117/21) (1)
[“Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniebeeldmerk dat een kruis op de zijkant van een sportschoen
weergeeft – Artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 51, lid 1, onder a), van verordening (EG) nr. 40/94 [thans
artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 59, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001] – Artikel 94,
lid 1, van verordening 2017/1001”]
(2022/C 257/41)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Deichmann SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Onken, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: D. Gája en V. Ruzek,
gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Munich, SL (La Torre de
Claramunt, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Güell Serra en M. Guix Vilanova, advocaten)

Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 7 december 2020 (zaak R 2882/2019-4)
inzake een nietigheidsprocedure tussen Deichmann en Munich

Dictum
1) Het beroep wordt verworpen.

2) Deichmann SE wordt verwezen in de kosten van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
en van Munich, SL.

(1) PB C 128 van 12.4.2021.

Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Fidelity National Information Services/EUIPO — IFIS (FIS)
(Zaak T-237/21) (1)
[“Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk FIS – Ouder Uniewoordmerk IFIS –
Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG)
nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”]
(2022/C 257/42)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Fidelity National Information Services, Inc. (Jacksonville, Florida, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger:
P. Wilhelm, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: T. Frydendahl en V. Ruzek,
gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO: Banca IFIS SpA (Mestre, Italië)

Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 26 februari 2021 (zaak R 1460/2020-1)
inzake een oppositieprocedure tussen Banca IFIS en Fidelity National Information Services
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/33

Dictum
1) Het beroep wordt verworpen.

2) Fidelity National Information Services, Inc. wordt verwezen in de kosten.

(1) PB C 252 van 28.6.2021.

Arrest van het Gerecht van 4 mei 2022 — Bodegas Beronia/EUIPO — Bodegas Carlos Serres
(ALEGRA DE BERONIA)
(Zaak T-298/21) (1)
[“Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniewoordmerk ALEGRA DE BERONIA – Ouder
nationaal woordmerk ALEGRO – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1,
onder b), van verordening (EU) 2017/1001”]
(2022/C 257/43)
Procestaal: Spaans

Partijen
Verzoekende partij: Bodegas Beronia, SA (Ollauri, Spanje) (vertegenwoordiger: J. Mora Cortés, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (vertegenwoordigers: R. Raponi en J. Ivanauskas,
gemachtigden)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht: Bodegas Carlos Serres, SL
(Haro, Spanje) (vertegenwoordigers: F. Pérez Álvarez en J. Pérez Itarte, advocaten)

Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 12 maart 2021 (zaak R 2013/2020-1) inzake
een oppositieprocedure tussen Bodegas Carlos Serres en Bodegas Beronia

Dictum
1) De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
van 12 maart 2021 (zaak R 2013/2020-1) wordt vernietigd.

2) Het EUIPO draagt haar eigen kosten, en de helft van de kosten van Bodegas Beronia, SA, met inbegrip van de helft van
haar in verband met de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten.

3) Bodegas Carlos Serres, SL, draagt haar eigen kosten, en de helft van de kosten van Bodegas Beronia, met inbegrip van de
helft van haar in verband met de procedure bij de kamer van beroep van het EUIPO gemaakte noodzakelijke kosten.

(1) PB C 278 van 12.7.2021.

Beroep ingesteld op 29 april 2022 — Usmanov/Raad


(Zaak T-237/22)
(2022/C 257/44)
Procestaal: Frans

Partijen
Verzoekende partij: Alisher Usmanov (Tasjkent, Oezbekistan) (vertegenwoordiger: J. Grand d’Esnon, advocaat)
C 257/34 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— primair,

— nietigverklaring van besluit (GBVB) 2022/337 van de Raad van 28 februari 2022 (1) wat A. Usmanov betreft;

— nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 van de Raad van 28 februari 2022 (2) wat A. Usmanov
betreft;

— nietigverklaring van besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 (3);

— nietigverklaring van verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022 (4);

— subsidiair,

— nietigverklaring van besluit (GBVB) 2022/337 van de Raad van 28 februari 2022 wat A. Usmanov betreft;

— nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 van de Raad van 28 februari 2022 wat A. Usmanov betreft;

— nietigverklaring van artikel 1, lid 2, onder f) en g), van besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022;

— nietigverklaring van artikel 1, lid 1, onder f) en g), van verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022
en,

— in elk geval,

— de Raad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 140, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van het
Gerecht veroordelen tot betaling aan A. Usmanov van het bedrag van 20 000 EUR voor de kosten die hij heeft moet
maken voor de verdediging van zijn belangen.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker negen middelen aan die grotendeels identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn
met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-234/22, Ismailova/Raad.

(1) Besluit (GBVB) 2022/337 van de Raad van 28 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 59, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 van de Raad van 28 februari 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014
betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 58, blz. 1).
(3) Besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 50, blz. 1, met rectificatie in PB 2022, L 94, blz. 12).
(4) Verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne
ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 51, blz. 1).

Beroep ingesteld op 29 april 2022 — Narzieva/Raad


(Zaak T-238/22)
(2022/C 257/45)
Procestaal: Frans

Partijen
Verzoekende partij: Saodat Narzieva (Tasjkent, Oezbekistan) (vertegenwoordiger: J. Grand d’Esnon, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/35

Conclusies
— primair, nietigverklaring van:

— besluit (GBVB) 2022/582 van de Raad van 8 april 2022 (1) wat S. Narzieva betreft;

— uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van de Raad van 8 april 2022 (2) wat S. Narzieva betreft;

— besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 (3);

— verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022 (4).

— subsidiair, nietigverklaring van:

— besluit (GBVB) 2022/582 van de Raad van 8 april 2022 wat S. Narzieva betreft;

— uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van de Raad van 8 april 2022 wat S. Narzieva betreft;

— artikel 1, lid 2, onder f) en g), van besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022;

— artikel 1, lid 1, onder f) en g), van verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022.

— in elk geval, de Raad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 140, onder b), van het Reglement voor de
procesvoering van het Gerecht veroordelen tot betaling aan S. Narzieva van het bedrag van 20 000 EUR voor de kosten
die zij heeft moeten maken voor de verdediging van haar belangen.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster acht middelen aan die grotendeels identiek zijn aan of vergelijkbaar zijn
met de middelen die zijn aangevoerd in zaak T-234/22, Ismailova/Raad.

(1) Besluit (GBVB) 2022/582 van de Raad van 8 april 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 110, blz. 55, met rectificatie in PB 2022, L 141, blz. 131).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/581 van de Raad van 8 april 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne
ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 110, blz. 3, met rectificatie in PB 2022, L 141, blz. 130).
(3) Besluit (GBVB) 2022/329 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 50, blz. 1, met rectificatie in PB 2022, L 94, blz. 12).
(4) Verordening (EU) 2022/330 van de Raad van 25 februari 2022 tot wijziging van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne
ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 51, blz. 1).

Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Yanukovych/Raad


(Zaak T-256/22)
(2022/C 257/46)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Viktor Fedorovych Yanukovych (Rostov aan de Don, Rusland) (vertegenwoordiger: B. Kennelly, Barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie


C 257/36 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/376 van de Raad van 3 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende
beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1) en
uitvoeringsverordening (EU) 2022/375 van de Raad van 3 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU)
nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de
situatie in Oekraïne (2) nietig verklaren voor zij betrekking hebben op verzoeker, en

— de Raad verwijzen in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1. Eerste middel: de Raad is niet nagegaan en kon niet nagaan of het besluit of de besluiten van de Oekraïense autoriteiten
waarop hij zich heeft gebaseerd om verzoeker op de lijst te plaatsen, zijn vastgesteld in overeenstemming met de
fundamentele rechten van de EU op verdediging en op effectieve rechterlijke bescherming.

2. Tweede middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de vaststelling dat aan het aanwijzingscriterium
was voldaan. In het bijzonder heeft de Raad het door de Oekraïense autoriteiten verstrekte materiaal aanvaard zonder
enig behoorlijk onderzoek en/of zonder rekening te houden met de door verzoeker vastgestelde onjuistheden. De Raad
had in het licht van verzoekers opmerkingen en het door hem overgelegde ontlastende bewijsmateriaal aanvullende
controles moeten verrichten en de Oekraïense autoriteiten om aanvullende bewijsmateriaal moeten verzoeken, en het
beperkte onderzoek van de Raad voldeed niet aan de eisen. Bijgevolg is er geen voldoende solide feitelijke basis voor de
sancties van 2022.

3. Derde middel: de Raad heeft verzoekers recht op eigendom krachtens artikel 17, lid 1, van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie geschonden, aangezien onder meer de beperkende maatregelen een ongerecht­
vaardigde, onnodige en onevenredige beperking van dat recht vormen, omdat: (i) er geen aanwijzingen zijn dat de
middelen die verzoeker zou hebben verduisterd, buiten Oekraïne zouden zijn gebracht; (ii) de Oekraïense binnenlandse
maatregelen duidelijk adequaat en toereikend zouden zijn, en (iii) de beperkende maatregelen nu al acht jaar gelden en
opnieuw zijn opgelegd op basis van gerechtelijke vooronderzoeken die in werkelijkheid klaarblijkelijk beëindigd en/of op
zijn minst volledig gestagneerd zijn en waarop de Raad zich, wat één ervan betreft, in geen van de twee voorgaande jaren
heeft gebaseerd.

(1) PB 2022, L 70, blz. 7.


(2) PB 2022, L 70, blz. 4.

Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — Yanukovych/Raad


(Zaak T-257/22)
(2022/C 257/47)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Oleksandr Viktorovych Yanukovych (Sint Petersburg, Rusland) (vertegenwoordiger: B. Kennelly, Barrister)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/376 van de Raad van 3 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende
beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1) en
uitvoeringsverordening (EU) 2022/375 van de Raad van 3 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU)
nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de
situatie in Oekraïne (2) nietig verklaren voor zij betrekking hebben op verzoeker, en

— de Raad verwijzen in de kosten van verzoeker.


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/37

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1. Eerste middel: de Raad is niet nagegaan en kon niet nagaan of het besluit of de besluiten van de Oekraïense autoriteiten
waarop hij zich heeft gebaseerd om verzoeker op de lijst te plaatsen, zijn vastgesteld in overeenstemming met de
fundamentele rechten van de EU op verdediging en op effectieve rechterlijke bescherming.

2. Tweede middel: de Raad heeft kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de vaststelling dat aan het aanwijzingscriterium
was voldaan. In het bijzonder heeft de Raad het door de Oekraïense autoriteiten verstrekte materiaal aanvaard zonder
enig behoorlijk onderzoek en/of zonder rekening te houden met de door verzoeker vastgestelde onjuistheden. De Raad
had in het licht van verzoekers opmerkingen en het door hem overgelegde ontlastende bewijsmateriaal aanvullende
controles moeten verrichten en de Oekraïense autoriteiten om aanvullende bewijsmateriaal moeten verzoeken, en het
beperkte onderzoek van de Raad voldeed niet aan de eisen. Bijgevolg is er geen voldoende solide feitelijke basis voor de
sancties van 2022.

3. Derde middel: de Raad heeft verzoekers recht op eigendom krachtens artikel 17, lid 1, van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie geschonden, aangezien onder meer de beperkende maatregelen een ongerecht­
vaardigde, onnodige en onevenredige beperking van dat recht vormen, omdat: (i) er geen aanwijzingen zijn dat de
middelen die verzoeker zou hebben verduisterd, buiten Oekraïne zouden zijn gebracht; (ii) de Oekraïense binnenlandse
maatregelen duidelijk adequaat en toereikend zouden zijn, en (iii) de beperkende maatregelen nu al acht jaar gelden en
opnieuw zijn opgelegd op basis van een gerechtelijk vooronderzoek dat in werkelijkheid klaarblijkelijk beëindigd en/of
op zijn minst volledig gestagneerd is en waarop de Raad zich in geen van de twee voorgaande jaren heeft gebaseerd.

(1) PB 2022, L 70, blz. 7.


(2) PB 2022, L 70, blz. 4.

Beroep ingesteld op 12 mei 2022 — BSW — management company of “BMC” holding/Raad


(Zaak T-258/22)
(2022/C 257/48)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: AAT Byelorussian Steel Works — management company of “Byelorussian Metallurgical Company”
holding (BSW — management company of “BMC” holding) (Zhlobin, Belarus) (vertegenwoordigers: N. Tuominen en
L. Engelen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/356 van de Raad van 2 maart 2022 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (1), en verordening (EU) 2022/355 van de Raad van
2 maart 2022 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 (2), in hun geheel nietig verklaren voor zover zij
betrekking hebben op verzoekster, en

— de Raad verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1. De bestreden maatregelen voldoen niet aan de motiveringsplicht en maken inbreuk op het recht op een eerlijk proces en
het recht op effectieve rechterlijke bescherming.
C 257/38 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

2. De bestreden maatregelen zijn in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en het verbod op misbruik van
bevoegdheid.

3. De bestreden maatregelen zijn onevenredig, gaan voorbij aan de wetgevende bevoegdheden van de Unie en maken
inbreuk op verzoeksters grondrechten.

(1) PB 2022, L 67, blz. 103.


(2) PB 2022, L 67, blz. 1.

Beroep ingesteld op 12 mei 2022 — Mostovdrev/Raad


(Zaak T-259/22)
(2022/C 257/49)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: AAT Mostovdrev (Mosty, Belarus) (vertegenwoordigers: N. Tuominen en L. Engelen, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/356 van de Raad van 2 maart 2022 tot wijziging van besluit 2012/642/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met het oog op de situatie in Belarus (1), en verordening (EU) 2022/355 van de Raad van
2 maart 2022 tot wijziging van verordening (EG) nr. 765/2006 (2), in hun geheel nietig verklaren voor zover zij
betrekking hebben op verzoekster, en

— de Raad verwijzen in de kosten van deze procedure.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1. De bestreden maatregelen voldoen niet aan de motiveringsplicht en maken inbreuk op het recht op een eerlijk proces en
het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

2. De bestreden maatregelen zijn in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en het verbod op misbruik van
bevoegdheid.

3. De bestreden maatregelen zijn onevenredig, gaan voorbij aan de wetgevende bevoegdheden van de Unie en maken
inbreuk op verzoeksters grondrechten.

(1) PB 2022, L 67, blz. 103.


(2) PB 2022, L 67, blz. 1.

Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — mBank/EUIPO — European Merchant Bank


(EMBANK European Merchant Bank)
(Zaak T-261/22)
(2022/C 257/50)
Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen
Verzoekende partij: mBank S.A. (Warschau, Polen) (vertegenwoordigers: E. Skrzydło-Tefelska en M. Stępkowski, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: European Merchant Bank UAB (Vilnius, Litouwen)
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/39

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: Uniebeeldmerk EMBANK European Merchant Bank — Uniemerk nr. 18 048 966

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 22 februari 2022 in zaak R 1845/2020-5

Conclusies
— wijziging van de bestreden beslissing en toewijzing van de vordering tot nietigverklaring in haar geheel;

— verwijzing van het EUIPO en interveniënte in hun eigen kosten en in verzoeksters kosten, met inbegrip van de kosten
van de procedure voor het EUIPO.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 60, lid 1, onder a), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees
Parlement en de Raad.

— schending van artikel 95, lid 2, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, juncto
artikel 27, lid 4, van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie.

Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — CCCME e.a./Commissie


(Zaak T-263/22)
(2022/C 257/51)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partijen: China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronic Products (CCCME)
(Beijing, China) en 8 anderen (vertegenwoordigers: R. Antonini, E. Monard en B. Maniatis, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies
— Uitvoeringsverordening (EU) 2022/191 van de Commissie van 16 februari 2022 tot instelling van een definitief
antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek
China (1) nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op CCCME, de individuele bedrijven en de betrokken leden, en

— de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van haar beroep voeren de verzoekende partijen negen middelen aan.

1. Eerste middel: bij de vaststelling van de normale waarde heeft de Commissie artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de
basisverordening en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.

2. Tweede middel: de Commissie heeft in strijd met artikel 2, lid 10, van de basisverordening nagelaten een billijke
vergelijking te maken bij de vaststelling van dumping.
C 257/40 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

3. Derde middel: bij het gebruik van beschikbare gegevens betreffende arbeid heeft de Commissie artikel 18 van de
basisverordening en artikel 6.8 van de WTO-antidumpingovereenkomst en bijlage II daarbij geschonden.

4. Vierde middel: bij de vaststelling van de dumpingmarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende
producenten-exporteurs heeft de Commissie artikel 9, lid 6, van de basisverordening geschonden.

5. Vijfde middel: de Commissie heeft in strijd met artikel 3, leden 2, 3, 5 en 6, juncto artikel 4, lid 1, van de
basisverordening nagelaten de schade en het oorzakelijk verband objectief te onderzoeken aan de hand van positief
bewijsmateriaal.

6. Zesde middel: de onderbiedingsanalyse van de Commissie is in strijd met artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 9, lid 4, van
de basisverordening.

7. Zevende middel: de Commissie heeft in strijd met artikel 3, leden 2, 3 en 6, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening
nagelaten bij de beoordeling van de prijseffecten een billijke vergelijking te maken.

8. Achtste middel: de Commissie heeft in strijd met artikel 3, leden 2 en 5, van de basisverordening nagelaten een objectief
onderzoek op basis van positief bewijsmateriaal te verrichten met betrekking tot de schade-indicatoren.

9. Negende middel: de Commissie heeft artikel 6, lid 7, artikel 19, leden 1 tot en met 3, en artikel 20, leden 2 en 4, van de
basisverordening en de rechten van de verdediging geschonden.

(1) PB 2022, L 36, blz. 1.

Beroep ingesteld op 13 mei 2022 — PSCC 2012/EUIPO — Starwood Hotels & Resorts Worldwide
(LA BOTTEGA W)
(Zaak T-265/22)
(2022/C 257/52)
Taal van het verzoekschrift: Italiaans

Partijen
Verzoekende partij: PSCC 2012 Srl (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: P. Alessandrini en E. Montelione, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Starwood Hotels & Resorts Worldwide LLC (Bethesda, Maryland,
Verenigde Staten)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk LA BOTTEGA W — Uniemerk nr. 11 592 581

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 24 februari 2022 in zaak R 621/2019-2

Conclusies
— de bestreden beslissing vernietigen en wijzigen en de vordering tot nietigverklaring van het merk LA BOTTEGA W
afwijzen;

— verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.


4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/41

Aangevoerde middelen
— schending van de artikelen 60 en 8 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 42 van het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep;

— schending van artikel 8, lid 5, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

Beroep ingesteld op 16 mei 2022 — Consulta/EUIPO — Karlinger (ACASA)


(Zaak T-267/22)
(2022/C 257/53)
Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen
Verzoekende partij: Consulta GmbH (Cham, Zwitserland) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey en S. Brandstätter, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mario Karlinger (Sölden, Oostenrijk)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Houder van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: Uniewoordmerk ACASA — Uniemerk nr. 7 587 165

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de eerste kamer van beroep van het EUIPO van 24 januari 2022 in zaak R 487/2021-1

Conclusies
— vernietiging van de bestreden beslissing;

— verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 59, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het
Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 72, lid 2, juncto artikel 94, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en
de Raad;

— schending van de beginselen uit de rechtspraak van het Gerecht van de Europese Unie met betrekking tot de uitlegging
van deze bepalingen van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Pumpyansky/Raad


(Zaak T-270/22)
(2022/C 257/54)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Dmitry Alexandrovich Pumpyansky (Jekaterinenburg, Rusland) (vertegenwoordigers: G. Lansky, P. Goeth
en A. Egger, advocaten)
C 257/42 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 houdende wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot
uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de
territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (hierna: “bestreden
handelingen”), op grond van artikel 263 VWEU nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoeker, en

— de Raad verwijzen in de kosten overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1. Verzoekers grondrechten, waaronder het recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn
woning en communicatie alsmede zijn eigendom, zijn op onrechtmatige wijze geschonden.

— Door verzoeker middels de bestreden handelingen op een lijst te plaatsen, heeft de Raad gehandeld in strijd met het
evenredigheidsbeginsel overeenkomstig artikel 52 van het Handvest van de grondrechten.

2. Door verzoekers naam op te nemen in de bijlagen bij de bestreden handelingen heeft de Raad blijk gegeven van een
onjuiste beoordeling.

— De redenen waarom de Raad verzoeker op een lijst heeft geplaatst vertonen inhoudelijke gebreken.

— De Raad heeft geen individuele, specifieke en concrete redenen gegeven voor het opleggen van beperkende
maatregelen aan verzoeker, en de redenen waarop de Raad zich heeft gebaseerd waren, in strijd met zijn
verplichtingen, onvoldoende gedetailleerd.

— Het geleverde bewijs is ontoereikend om te rechtvaardigen dat verzoeker middels de bestreden handelingen op een
lijst is geplaatst.

(1) PB 2022, L 80, blz. 31.


(2) PB 2022, L 80, blz. 1.

Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Melnichenko/Raad


(Zaak T-271/22)
(2022/C 257/55)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Andrey Melnichenko (St. Moritz, Zwitserland) (vertegenwoordigers: G. Lansky, P. Goeth en A. Egger,
advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 houdende wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot
uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de
territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (hierna: “bestreden
handelingen”), op grond van artikel 263 VWEU nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoeker, en
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/43

— de Raad verwijzen in de kosten overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker twee middelen aan.

1. Verzoekers grondrechten, waaronder het recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn
woning en communicatie alsmede zijn eigendom, zijn op onrechtmatige wijze geschonden.

— Door verzoeker middels de bestreden handelingen op een lijst te plaatsen, heeft de Raad gehandeld in strijd met het
evenredigheidsbeginsel overeenkomstig artikel 52 van het Handvest van de grondrechten.

2. Door verzoekers naam op te nemen in de bijlagen bij de bestreden handelingen heeft de Raad blijk gegeven van een
onjuiste beoordeling.

— De redenen waarom de Raad verzoeker op een lijst heeft geplaatst vertonen inhoudelijke gebreken.

— De Raad heeft geen individuele, specifieke en concrete redenen gegeven voor het opleggen van beperkende
maatregelen aan verzoeker, en de redenen waarop de Raad zich heeft gebaseerd waren, in strijd met zijn
verplichtingen, onvoldoende gedetailleerd.

— Het geleverde bewijs is ontoereikend om te rechtvaardigen dat verzoeker middels de bestreden handelingen op een
lijst is geplaatst.

(1) PB 2022, L 80, blz. 31.


(2) PB 2022, L 80, blz. 1.

Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Pumpyanskaya/Raad


(Zaak T-272/22)
(2022/C 257/56)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Galina Evgenyevna Pumpyanskaya (Jekaterinenburg, Rusland) (vertegenwoordigers: G. Lansky, P. Goeth en
A. Egger, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 houdende wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot
uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de
territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2) (hierna: “bestreden
handelingen”), op grond van artikel 263 VWEU nietig verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoekster, en

— de Raad verwijzen in de kosten overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster twee middelen aan.

1. Door verzoeksters naam op te nemen in de bijlagen bij de bestreden handelingen heeft de Raad blijk gegeven van een
onjuiste beoordeling.

— De redenen waarom de Raad verzoekster op een lijst heeft geplaatst vertonen inhoudelijke gebreken.
C 257/44 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

— De Raad heeft geen individuele, specifieke en concrete redenen gegeven voor het opleggen van beperkende
maatregelen aan verzoekster, en de redenen waarop de Raad zich heeft gebaseerd waren, in strijd met zijn
verplichtingen, onvoldoende gedetailleerd.

— Het geleverde bewijs is ontoereikend om een gekwalificeerd verband aan te tonen tussen verzoekster en haar
echtgenoot, aangezien het in de bestreden handelingen gehanteerde element van “verbondenheid” vereist dat sprake
is van een verband dat verder gaat dan alleen een familierelatie.

2. Verzoeksters grondrechten, waaronder het recht op eerbiediging van haar privéleven, haar familie- en gezinsleven, haar
woning en communicatie alsmede haar eigendom, zijn op onrechtmatige wijze geschonden.

— Door, middels de bestreden handelingen, verzoekster op een lijst te plaatsen, heeft de Raad gehandeld in strijd met
het evenredigheidsbeginsel en zijn besluit gebaseerd op rechtsvoorschriften die niet voldoen aan het in artikel 52 van
het Handvest van de grondrechten gestelde vereiste van voorzienbaarheid.

— De aan verzoekster opgelegde arbitraire maatregel komt neer op ongelijke, discriminatoire behandeling van
verzoekster.

(1) PB 2022, L 80, blz. 31.


(2) PB 2022, L 80, blz. 1.

Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Groz-Beckert/EUIPO (Positiemerk dat bestaat in de kleuren wit,
middenrood en donkergroen op een balkvormige verpakking)
(Zaak T-276/22)
(2022/C 257/57)
Procestaal: Duits

Partijen
Verzoekende partij: Groz-Beckert KG (Albstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Nielen en U. Kaufmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Betrokken merk: aanvraag voor het positiemerk dat bestaat in de kleuren wit, middenrood en donkergroen op een
balkvormige verpakking — inschrijvingsaanvraag nr. 18 243 039

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2022 in zaak R 1447/2021-5

Conclusies
— vernietiging van de bestreden beslissing;

— verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 95, lid 1, eerste volzin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/45

Beroep ingesteld op 17 mei 2022 — Groz-Beckert/EUIPO (Positiemerk dat bestaat in de kleuren rood
en wit op een balkvormige verpakking)
(Zaak T-277/22)
(2022/C 257/58)
Procestaal: Duits

Partijen
Verzoekende partij: Groz-Beckert KG (Albstadt, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Nielen en U. Kaufmann, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Betrokken merk: aanvraag voor het positiemerk dat bestaat in de kleuren rood en wit op een balkvormige verpakking —
inschrijvingsaanvraag nr. 18 243 038

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 2 maart 2022 in zaak R 1444/2021-5

Conclusies
— vernietiging van de bestreden beslissing;

— verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 95, lid 1, eerste volzin, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

Beroep ingesteld op 18 mei 2022 — Mazepin/Raad


(Zaak T-282/22)
(2022/C 257/59)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Dmitry Arkadievich Mazepin (Moskou, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Rovetta, M. Campa, M. Moretto
en V. Villante, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 houdende wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot
uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de
territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2), nietig verklaren,
en

— de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.


C 257/46 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1. Schending van de motiveringsplicht, artikel 296 VWEU en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten, alsmede
schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie.

2. Kennelijke beoordelingsfout, verzuim om te voldoen aan de bewijslast, schending van de criteria voor plaatsing op een
lijst zoals vastgesteld in artikel 1, lid 1, onder a) en e), en artikel 2, lid 1, onder a) en g), van besluit 2014/145/GBVB van
de Raad van 17 maart 2014 alsmede in artikel 3, lid 1, onder a) en g), van verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad
van 17 maart 2014, welke rechtshandelingen beide betrekking hebben op beperkende maatregelen met betrekking tot
acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen.

3. Schending van het evenredigheidsbeginsel en van verzoekers fundamentele rechten op eigendom en op vrijheid van
ondernemerschap (artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

4. Inbreuk op het grondbeginsel van non-discriminatie.

(1) PB 2022, L 80, blz. 31.


(2) PB 2022, L 80, blz. 1.

Beroep ingesteld op 19 mei 2022 — Moshkovich/Raad


(Zaak T-283/22)
(2022/C 257/60)
Procestaal: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Vadim Nikolaevich Moshkovich (Tambov, Rusland) (vertegenwoordigers: D. Rovetta, M. Campa,
T. Bontinck, A. Guillerme, L. Burguin, M. Moretto, V. Villante en M. Pirovano, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 houdende wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot
uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de
territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (2), nietig verklaren,
en

— de Raad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van het beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1. Schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie, alsmede schending van de motiveringsplicht en van artikel 296 VWEU.

2. Kennelijke beoordelingsfout en schending van de criteria voor plaatsing op een lijst zoals vastgesteld in artikel 1, lid 1, en
artikel 2, lid 1, van besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met
betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen, alsmede in artikel 3, lid 1, van verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende
beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen.
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/47

3. Schending van het evenredigheidsbeginsel en van verzoekers fundamentele rechten op eigendom en op vrijheid van
ondernemerschap (artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

4. Inbreuk op het grondbeginsel van non-discriminatie.

(1) PB 2022, L 80, blz. 31.


(2) PB 2022, L 80, blz. 1.

Beroep ingesteld op 18 mei 2022 — Pumpyanskiy/Raad


(Zaak T-291/22)
(2022/C 257/61)
Procestaal: Frans

Partijen
Verzoekende partij: Alexander Dmitrievich Pumpyanskiy (Genève, Zwitserland) (vertegenwoordigers: T. Bontinck,
A. Guillerme en L. Burguin, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— besluit (GBVB) 2022/397 (1) van de Raad van 9 maart 2022 nietig verklaren, voor zover verzoeker daarbij is
opgenomen onder punt 719 van de bijlage bij dat besluit;

— uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 (2) van 9 maart 2022 nietig verklaren, voor zover verzoeker daarbij is
opgenomen onder punt 719 van bijlage I bij die verordening;

— de Raad veroordelen tot betaling van een voorlopig bedrag van 100 000 EUR ter vergoeding van de door verzoeker
geleden immateriële schade;

— de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter onderbouwing van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

Eerste middel: schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en niet-nakoming door de administratie van
haar motiveringsplicht.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de door de Raad aangevoerde gronden.

Derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en de grondrechten ten aanzien van de vaststelling van de
beperkende maatregelen tegen verzoeker en de ongerechtvaardigde inmenging in zijn grondrechten als bedoeld in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Vierde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling en het rechtszekerheidsbeginsel ten aanzien van de
toepassing van het criterium betreffende personen die “verbonden zijn met” op de lijst geplaatste personen die zijn
onderworpen aan beperkende maatregelen.

(1) Besluit (GBVB) 2022/397 van de Raad van 9 maart 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 80, blz. 31).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/396 van de Raad van 9 maart 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014
betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 80, blz. 1).
C 257/48 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Beroep ingesteld op 19 mei 2022 — PB/GAR


(Zaak T-293/22)
(2022/C 257/62)
Procestaal: Frans

Partijen
Verzoekende partij: PB (vertegenwoordiger: N. de Montigny, advocaat)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies
— nietigverklaring van het besluit van de president van de GAR van 16 juli 2021 om verzoeker aan het einde van de
herindelingsronde 2021 niet herin te delen,

— voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de GAR van 14 februari 2022 tot afwijzing van de klacht die
verzoeker op 15 oktober 2021 had ingediend tegen het besluit om hem niet herin te delen;

— verwijzing van verweerder in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zeven middelen aan.

Eerste middel: schending van de procedurele voorschriften die van toepassing zijn op de uitvoering van de
herindelingsprocedure als bedoeld in artikel 5 van de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 54 van de Regeling
welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: “AUB”).

Tweede middel: onjuiste analyse van artikel 4 AUB en onjuiste beoordeling van de verantwoordelijkheidsniveaus met
betrekking tot een functie en niet met betrekking tot een rang.

Derde middel: schending van de procedureregels van het gemengd herindelingscomité en niet-nakoming van de
verplichting om voor elke beoordeling een rapport op te stellen.

Vierde middel: schending van het recht van toegang tot documenten, schending van de beginselen van transparantie,
voorzienbaarheid en rechtszekerheid, en het bestaan van, althans objectieve, partijdigheid wegens het gebrek aan informatie
in verschillende fasen van de procedure.

Vijfde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht en de lijst van de beoordeelde factoren bevat fouten.

Zesde middel: schending van bijlage II bij de AUB en niet-inachtneming van het vastgestelde streefgemiddelde.

Zevende middel: kennelijke onjuiste beoordeling van verzoekers dossier, zijn verdiensten en zijn anciënniteit in vergelijking
met zijn collega’s bij dezelfde directie.

Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — Crush Series Publishing/EUIPO — Mediaproduccion


(The Crush Series)
(Zaak T-295/22)
(2022/C 257/63)
Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen
Verzoekende partij: Crush Series Publishing s.r.o. (Praag, Tsjechië) (vertegenwoordiger: D.-M. Belciu, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Mediaproduccion SLU (Barcelona, Spanje)
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/49

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Aanvrager van het betrokken merk: verzoekende partij

Betrokken merk: aanvraag voor Uniebeeldmerk The Crush Series — inschrijvingsaanvraag nr. 18 119 385

Procedure voor het EUIPO: oppositieprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 15 maart 2022 in zaak R 1303/2021-5

Conclusies
— de bestreden beslissing vernietigen;

— de oppositie afwijzen en inschrijving van Uniemerkaanvraag nr. 18 119 385 “The Crush Series” toestaan;

— het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure en van de procedure voor de kamer
van beroep.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 95, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — BB Services/EUIPO — Lego Juris (Vorm van een
speelgoedfiguurtje met uitsteeksel op het hoofd)
(Zaak T-297/22)
(2022/C 257/64)
Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen
Verzoekende partij: BB Services GmbH (Flörsheim am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Krogmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lego Juris A/S (Billund, Denemarken)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (vorm van een speelgoedfiguurtje met uitsteeksel op het hoofd) — Uniemerk
nr. 50 450

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2022 in zaak R 1355/2021-5
C 257/50 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Conclusies
— vernietiging van de bestreden beslissing en nietigverklaring van Uniemerk nr. 50 450;

— verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 7, lid 1, onder e), i), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.

Beroep ingesteld op 20 mei 2022 — BB Services/EUIPO — Lego Juris (Vorm van een
speelgoedfiguurtje)
(Zaak T-298/22)
(2022/C 257/65)
Taal van het verzoekschrift: Duits

Partijen
Verzoekende partij: BB Services GmbH (Flörsheim am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: M. Krogmann, advocaat)

Verwerende partij: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Lego Juris A/S (Billund, Denemarken)

Gegevens betreffende de procedure voor het EUIPO


Houder van het betrokken merk: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Betrokken merk: driedimensionaal Uniemerk (Vorm van een speelgoedfiguurtje) — Uniemerk nr. 50 518

Procedure voor het EUIPO: nietigheidsprocedure

Bestreden beslissing: beslissing van de vijfde kamer van beroep van het EUIPO van 16 maart 2022 in zaak R 1354/2021-5

Conclusies
— vernietiging van de bestreden beslissing en nietigverklaring van Uniemerk nr. 50 518;

— verwijzing van het EUIPO in de kosten.

Aangevoerde middelen
— schending van artikel 7, lid 1, onder e), i), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad;

— schending van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad.
4.7.2022 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 257/51

Beroep ingesteld op 23 mei 2022 — Aven/Raad


(Zaak T-301/22)
(2022/C 257/66)
Procestaal: Frans

Partijen
Verzoekende partij: Petr Aven (Virginia Water, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: T. Marembert en A. Bass, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— nietigverklaring van besluit 2022/337 (1) van de Raad van 28 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB
betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en
onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, voor zover het verzoeker betreft;

— nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 (2) van de Raad van 28 februari 2022 tot uitvoering van
verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale
integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, voor zover zij verzoeker betreft;

— verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


Tot staving van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1. Met het eerste middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste beoordeling. Verzoeker voert in de eerste plaats
aan dat geen van de door de Raad aangevoerde bewijzen voldoet aan de in de Europese rechtspraak gestelde eisen inzake
de bewijslast en de kwaliteit van het bewijs, en voorts dat geen van de stellingen in de motivering van de Raad is bewezen
en dus niet kunnen dienen ter vaststelling van de criteria onder a) en d) van besluit 2014/145/GBVB, in de toen geldende
versie, welke criteria door de Raad uitdrukkelijk zijn genoemd in zijn motivering.

2. Het tweede middel is ontleend aan een exceptie van onwettigheid van dat criterium wegens een dubbele schending van
het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker is ten eerste van mening dat het door de Raad aangevoerde criterium kennelijk
ongeschikt is om het nagestreefde doel te verwezenlijken en, ten tweede, dat er minder ingrijpende middelen konden
worden aangewend.

3. Het derde middel berust op het ontbreken van een rechtsgrondslag, op grond dat niet is aangetoond dat er een
voldoende nauwe band bestaat tussen de in dat criterium bedoelde categorie van personen en de Russische Federatie.

4. Het vierde middel is gebaseerd op een onjuiste beoordeling, op grond dat de Raad niet aantoont dat verzoeker een
vooraanstaand zakenman is, noch dat hij invloedrijk is of betrokken is bij economische sectoren die een aanzienlijke
bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie.

(1) Besluit (GBVB) 2022/337 van de Raad van 28 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 59, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 van de Raad van 28 februari 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014
betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 58, blz. 1).
C 257/52 NL Publicatieblad van de Europese Unie 4.7.2022

Beroep ingesteld op 24 mei 2022 — Fridman/Raad


(Zaak T-304/22)
(2022/C 257/67)
Procestaal: Frans

Partijen
Verzoekende partij: Mikhail Fridman (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: T. Marembert en A. Bass, advocaten)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies
— nietigverklaring van besluit 2022/337 (1) van de Raad van 28 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB
betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en
onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, voor zover het verzoeker betreft;
— nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 (2) van de Raad van 28 februari 2022 tot uitvoering van
verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale
integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, voor zover zij verzoeker betreft;
— verwijzing van de Raad in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten


Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vier middelen aan.
1. Met het eerste middel wordt aangevoerd dat er sprake is van een onjuiste beoordeling. Verzoeker voert in de eerste plaats
aan dat geen van de door de Raad aangevoerde bewijzen voldoet aan de in de Europese rechtspraak gestelde eisen inzake
de bewijslast en de kwaliteit van het bewijs, en voorts dat geen van de stellingen in de motivering van de Raad is bewezen
en dus niet kunnen dienen ter vaststelling van de criteria onder a) en d) van besluit 2014/145/GBVB, in de toen geldende
versie, welke criteria door de Raad uitdrukkelijk zijn genoemd in zijn motivering.
2. Het tweede middel is ontleend aan een exceptie van onwettigheid van dat criterium wegens een dubbele schending van
het evenredigheidsbeginsel. Volgens verzoeker is het door de Raad aangevoerde criterium kennelijk ongeschikt om het
nagestreefde doel te verwezenlijken en was het mogelijk om minder ingrijpende middelen aan te wenden.
3. Het derde middel berust op het ontbreken van een rechtsgrondslag, op grond dat niet is aangetoond dat er een
voldoende nauwe band bestaat tussen de in dat criterium bedoelde categorie van personen en de Russische Federatie.
4. Het vierde middel is gebaseerd op een onjuiste beoordeling, op grond dat de Raad niet aantoont dat verzoeker een
vooraanstaand zakenman is, noch dat hij invloedrijk is of betrokken is bij economische sectoren die een aanzienlijke
bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie.

(1) Besluit (GBVB) 2022/337 van de Raad van 28 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende
maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of
bedreigen (PB 2022, L 59, blz. 1).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 van de Raad van 28 februari 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014
betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van
Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 58, blz. 1).
ISSN 1977-0995 (elektronische uitgave)
ISSN 1725-2474 (papieren uitgave)

NL

You might also like