You are on page 1of 4

De eerste reis

Op 3 augustus 1492 vertrok Columbus uit Palos in Spanje. De drie schepen samen hadden
ruim 90 bemanningsleden. De meeste mensen kwamen uit Spanje, uit Palos of Sevilla. Er
zaten vier buitenlanders bij, waaronder iemand die Arabisch sprak. De mensen hoopten dat
hij met de vreemde mensen die ze tegenkwamen kon praten. Er zaten ook gevangenen bij die
vrij waren als ze meegingen.
Alles ging precies als plan. Er was een stevige wind en het weer was goed. Columbus was
heel goed in een speciale berekening met het weer. Columbus had het erg naar zijn zin, maar
de matrozen waren ongerust. Ze hadden het zwaar aan boord. Ze moesten elke dag de wacht
houden. Bij de wacht zongen ze altijd. Het klinkt misschien leuk, maar de matrozen waren
ontevreden. Ze waren bang dat ze voorgoed hun vaderland Spanje moesten verlaten.
Columbus probeerde ze gerust te stellen door allerlei trucjes. Maar de matrozen van de Santa
María hadden op 6 oktober echt genoeg van de zee. Ze dreigden Columbus overboord te
gooien. Martín Alonso Pinzón dreigde toen de ongehoorzame mensen later aan de galg te
hangen.
Op 11 oktober vonden de mensen hout. Dat betekende dus dat er ergens dichtbij
waarschijnlijk land was. Op 12 oktober 1492, om 2 uur ’s nachts was er land in zicht. Hij
noemde het eiland San Salvador. Hij praatte in gebarentaal met de plaatselijke bewoners. Hij
bewonderde vooral hun voorwerpen en handelde voorwerpen met hen.
In januari 1493 ging Columbus terug met de Niña. Maar door een storm van 12-14 februari
verloor de Niña contact met de Pinta. Columbus voer met de Niña naar de Azoren. De
mensen daar dachten dat ze piraten waren en gooide ze in de gevangenis. Later kwamen ze
vrij, met moeite. Op 15 maart 1493 kwam Columbus in Palos in Spanje aan. Hij werd
vereerd. Hij was in heel Europa bekend. Hij werd behandeld als een koning.
Columbus had voor een tweede reis maar liefst 17 schepen gekregen! Drie grote schepen en
veertien karvelen. De mensen wilden van Española en de andere eilanden een kolonie maken.
Er gaan maar liefst ruim 1200 man mee! Velen waren onder de indruk van het goud van
daar.
Columbus koos een andere route. Na slechts 29 dagen, op 3 november 1493, bereikte
Columbus Dominica. Het was een eiland van de kleine Antillen. Columbus voer langs vele
eilanden naar Española. Toen de mannen Guadalupe net bereikten, ging Diego Márquez, de
kapitein van een van de schepen, alvast zonder toestemming van Columbus het gebied
verkennen. Hij verdwaalde helaas. De mannen van Columbus gingen hem zoeken. Het was
niet makkelijk, want Guadalupe was bedekt door een dicht woud. De mannen ontdekten
ondertussen een nieuwe vrucht, die ze ‘anana’ noemden. Ze kregen ondertussen ook ruzie
met de Indianen. Ze wonnen de strijd wel, maar ontdekten dat de Indianen afschuwelijke
mensen waren. Ze aten mensenvlees, ze waren dus kannibalen. Zelfs kinderen werden
opgegeten.
Nadat Márquez was gevonden ging de reis verder. Columbus bereikte Española op 22
november. Er was slecht nieuws voor hem. De 39 mannen die een tijdje geleden door
Columbus was achtergelaten, waren door Indianen vermoord. Hun fort was verbrand.
Columbus was niet blij, maar hij strafte de indianen niet. Hij sloot juist vrede met ze en
begon zijn plan opnieuw.
Op 2 januari koos hij een goede plek van Española uit en begon een nieuwe nederzetting op
te bouwen. Hij noemde de nederzetting Isabela, naar de koningin van Spanje. Eerst was het
maar een heel klein plaatsje, maar langzamerhand begon de kleine nederzetting groter te
worden.
Op 24 april 1494 ging Columbus verder met zijn ontdekkingsreis. Hij voer verder naar het
westen, want hij hoopte dat hij Cathay (China) kon vinden. Marco Polo beweerde dat er in
China veel goud en edelstenen waren. In plaats van het vasteland van China kwam hij op een
ander stuk land terecht. Het was een klein eiland: Jamaica. Via Jamaica kwam hij aan in
Cuba. Hij beweerde dat hij het vasteland van China had gevonden. Maar hij vond geen enkel
stuk goud of edelsteen. Dus ging hij toch maar terug naar Española.
Daar was het een chaos, een mislukking. In Isabela werd weinig goud gevonden. In 1496
ging hij dan maar terug naar Spanje. Hij hoopte dat hij zijn plaats als gouverneur van
Española niet kwijt zou raken na de mislukking op Española.
Het was niet zo erg als Columbus dacht, want hij mocht nog een derde keer naar Española en
de andere eilanden.
Op 30 mei 1498 ging Columbus voor de derde keer de Atlantische Oceaan over. Hij had maar
een doel, goud vinden. Want hij wist zeker dat hij zijn eer dan wel zou verliezen als hij weer
geen goud vond. Hij had dit keer macht over zes schepen. Helaas bestond de bemanning
vooral uit vrijgelaten criminelen en andere ‘gekke’ mensen. Columbus voer dit keer
zuidelijker dan ooit. De mensen zeggen allemaal dat er in hete streken waar zwarte mensen
wonen veel goud te vinden is. Daarom besloot Columbus rond de evenaar te zoeken. Hij voer
eerst richting de Canarische eilanden, daarna naar de Kaapverdische eilanden. Vanuit die
eilanden voer hij naar het westen. Hij probeerde een denkbeeldige lijn te volgen, de
breedtegraad 8˚30’ NB. Hij kwam uit op de breedtegraad 10˚ NB. Op die lijn bereikte hij op
31 juli, toen het water bijna op was, een klein eilandje waar hij parels vond. Hij dankte de
Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hij noemde het eiland La Trinidad, naar de Heilige
Drieëenheid.
Daarna voer hij naar het zuiden en bereikte als eerste Europeaan het Zuid-Amerikaanse
vasteland. Hij kwam op een plek terecht die hij Paria noemde (nu ongeveer de kust van
Venezuela). Het was zijn grootste ontdekking van zijn leven. Hij merkte ook dat het zeewater
ruim 115 km van het vasteland af nog zoet was. Dan moest er ergens wel een rivier zijn. Dat
klopte, want Dolumbus ontdekte ook de rivier de Orinoco. “Dit land is volgens mij een zeer
groot continent dat tot heden onbekend is gebleven”, zei Columbus toen.
Veel tijd om Paria te verkennen was er niet. Columbus moest naar Española. Ondertussen
was hij ook ziek geworden. Hij leed aan jicht en een oogontsteking. Zijn schepen waren er
ook slecht aan toe. Via een rechte ‘lijn’ naar het noordwesten kwam hij aan op Española. Op
Española was het ook niet zo best. Columbus had in Spanje al aan zijn broers de opdracht te
geven om de nederzetting Isabela naar een andere plaats te verplaatsen. De gebroeders
verplaatsten de nederzetting naar de zuidkust. Ze noemden het Santo Domingo, naar hun
vader Dominico. Santo Domingo was beter dan Isabela, maar nog steeds geen succes. De
Spaanse kolonisten haatten de gebroeders Columbus. Ze begonnen zelfs te protesteren en te
zeggen dat de gebroeders Columbus zeer wrede mannen waren. Dat ze de Indianen slecht
behandelden.
De protesten kwamen uiteindelijk ook in Spanje aan. In de zomer van 1500 ging koningin
Isabella eindelijk iets doen. Ze stuurde Francisco de Bobadilla naar Española om hem te laten
controleren wat er nou echt aan de hand was. Bobadilla vond de gebroeders Columbus ook
stom en arresteerde ze, net toen het zo goed ging op Española. De gebroeders werden geboeid
terug naar Spanje gestuurd. Het was een vreselijke gebeurtenis in het leven van Columbus.
Hij begon al zijn roem te verliezen en werd gehaat door de Spaanse kolonisten.
Columbus kreeg uiteindelijk op 14 maart 1502 toestemming van de koning en koningin om
een nieuwe reis te maken. Hij mocht nog steeds niet naar Española, maar mocht wel naar een
westelijke doorgang naar Indië zoeken. Op dat moment was hij 51 jaar oud. Columbus had
helaas maar vier schepen. De bemanning bestond uit 43 mensen van de vorige reizen en 54
jonge mensen die ook onder de indruk waren van Columbus’ verhalen.
Columbus stak in maar slechts 21dagen de oceaan over. Hij ontdekte onderweg een eiland die
hij Matininó noemde. Daarna ging hij (zonder toestemming) naar Española. Ovando, die net
zo’n drie maanden bezig was de problemen die Columbus veroorzaakte op te lossen, was niet
bepaald blij en wou dat Columbus meteen vertrok. Maar Columbus wou voorraden wisselen
voor betere voorraden. Hij waarschuwde Ovando voor een aankomende storm. Ovando
geloofde Columbus niet, want iedereen in Santo Domingo noemt Columbus spottend een
‘profeet en een waarzegger’. Hij stuurde 28 schepen naar Spanje, met Bobadilla als leider.
Dankzij de storm die op 30 juni 1502 uitbrak zonken 19 schepen en gingen ruim 500 man
dood, terwijl Columbus rustig in een baai schuilde.
Daarna voer Columbus langs de kust van Nicaragua en Costa Rica. Toen kwam hij aan in
Veragua (Panama). Hij vond daar wel een beetje goud, maar hij verloor alle hoop. Het was
onmogelijk om Indië te bereiken. Maar toch ging Columbus door met zijn werk en stichtte in
Panama een nederzetting.
Op Española wou Ovando Columbus niet helpen, dus moesten Méndez en de anderen
wachten op een vloot uit Spanje. Het duurde heel lang, maar in juni 1504 kwam de eerste
vloot aan. Columbus kwam op 13 augustus 1504 met behulp van een kano in Santo Domingo
aan, en niet lang daarna vertrok hij.
Op 7 november 1504 kwam hij in Spanje aan. Hij wist zeker dat hij nooit meer nog een reis
zou maken.
De laatste maanden van zijn leven deed hij twee belangrijke dingen. Ten eerste vroeg hij
koning Ferdinand (Isabella was ondertussen overleden) geld voor zijn ontdekkingen. Ten
tweede vertelde hij veel verhalen over alles wat hij mee had gemaakt.

You might also like