You are on page 1of 188

PROF. MR . W. A.

BONGER

PROBLEMEN
DER

DEMOKRATI E
PROBLEMEN
DER DEMOKRATIE
EEN SOCIOLOGISCHE EN
PSYCHOLOGISCHE STUDIE

DOOR

Prof. Mr. W. A. BONGER

,, • • . . de heerschappij der massa is ontstaan,


doordat de menschen lmeenden in alles -volkomen
gelijk te zijn, daar zij in -sommige opzichten dit
waren . . . . de heerschappij -der weinigen is ont,
staan doordat de menschen meenden volkomen
ongelijk te .zijn, daar zij in sommige7opzichten
dit waren."
ARISTOTELES. De Politiek.
Boek VIII Hoofdstuk I § 2.

P. NOORDHOFF N.V. - 1934 - GRONINGEN -- BATAVIA


VOORWOORD.

VOORWOORD.

De schrijver van deze studie heeft vele jaren geleden het


voornemen opgevat en daaraan ook in het publiek uiting
gegeven om over eenige problemen der democratie te schrijven.
De omstandigheden, waaronder andere, dringender werkzaam,
heden de voornaamste waren, hebben tot nu toe hem verhin,
derd aan dit voornemen gevolg te geven. De reden waarom
deze overigens geheel onbelangrijke mededeeling wordt ge,
daan is hierin gelegen dat de auteur zelfs den schijn wit
vermijden een z.g. gelegenheidspublicatie in het licht te zenden.
De aanleiding tot het schrijven is gelegen in de gebeurtenissen,
die zich eenigen tijd geleden in de Amsterdamsch?, politiek
hebben voorgedaan, waarbij een viertal sociaal,demokratische
gemeenteraadsleden tusschentijds hun ontslag hebben genomen
op grond van een votum der Federatie—S.D.A.P.—Amsterdam
— ik heb daarover in „De Socialistische Gids" van Juli '32
kort mijn meening gezegd en ben daarna nog eens op de tech,
nische zijde van het probleem teruggekomen in een voor de
Juridische Sectie der Soc. Ver. t. Bestudeering van Maatschap,
pelijke Vraagstukken (S. V. M. V.) gehouden voordracht.
(Verslag in ,De Socialistische Gids" XVIII 1932, p. 842 v.v.).
Meer dan een aanleiding is dit feit echter niet geweest. Ook
zonder deze zou te eeniger tijd tot deze publicatie overgegaan
zijn: de kwestie ligt m.i. zeer diep, zooals in dit geschrift zal
blijken.
De problemen der democratie hebben de denkende mensch,
heid reeds lang bezig gehouden — Herodotus, Plato en Aristo,
teles hebben er hun gedachten al over laten gaan en er uiting
aan gegeven! De stroom der publicaties heeft na de oudheid
langen tijd opgehouden te vloeien, is sinds den aanvang der
nieuwe geschiedenis weer begonnen, zwol in de laatste twee

III
VOORWOORD.

eeuwen weer aan en is in de allerlaatste tijden zelfs zeer krach,


tig geworden — er gaat geen jaar voorbij of er verschijnen in
alle groote taalgebieden een aantal werken over het onderwerp.
Het heeft dus blijkbaar niets van zijn beteekenis verloren. Toch
zal den ondergeteekende het verwijt misschien wel niet ant-
gaan dat hij er nog weer een publicatie aan toe voegt, hoewel
het weinig waarschijnlijk is dat deze nog iets nieuws zal be
vatten. Ter verdediging wil hij er slechts op wijzen 1 °. dat, al
moge er dan ook in andere landen veel over democratic
geschreven zijn, dit voor Nederland niet geldt — dit is ook de
reden waarom aan het einde een lijst van de hem bekende
literatuur is toegevoegd, 2°. dat de groepeering der materie van
uit een bepaald, nader to ontwikkelen gezichtspunt, volgens
zijn weten nog niet op die wijze is geschied. Bovendien is het
niet uitgesloten dat hier en daar — met name geldt dit van de
psychologie der democratic — een opmerking nog eenig nieuw
licht op de kwestie werpt. De studie is in twee gedeelten ge,
splitst. In het tweede worden eenige praktische toepassingen
gegeven van de in het eerste ontvouwde denkbeelden.
De mogelijkheid bestaat dat dit geschrift misbruikt zal wor,
den — intra et extra muros — en wel in dien zin dat een
gedeelte (dit geldt in het bijzonder van hoofdstukken VII en
VIII) uit zijn verband wordt gerukt. Hiertegen kan een auteur
zich slecht wapenen. Mocht het onverhoopt geschieden, dan
kunnen de schuldigen zich bij voorbaat verzekerd houden
van zijn oprechte verachting.
Amsterdam, Februari 1934. W. A. BONGER.

IV
INHOUD.

INHOUD.
Blz.
Voorwoord . rii

Algemeen deel . . 1
HOOFDSTUK I. Inleiding . 1

HOOFDSTUK II. Over de begrippen demokratie en autokratie 8


§ 1. Inleiding 8
§ 2. Het begrip demokratie 10
§ 3. Het begrip autokratie 18
HOOFDSTUK III. Over de psychologie der demokratie en der
autokratie . . . 22
§ 4. Inleiding 22
§ 5. De passieve psychologische zijde der demokratie 25
§ 6. De actieve psychologische zijde der demokratie 27
§ 7. De intellektueele zijde der demokratie . 30
§ 8. De psychologie der autokratie . . 33
HOOFDSTUK IV. . Over de sociologie der demokratie . 35
§ 9. Inleiding 35
§ 10. De demokratie in het vrije vereenigingsleven . 37
§ 11. De demokratie bij de natuurvolken . 46
§ 12. De demokratie in de oudheid 52
§ 13. De demokratie in de middeleeuwen . . 58
§ 14. De demokratie van de 16e tot het einde der
18e eeuw . . 62
§ 15. De demokratie van het erode der 18e tot het
begin der 20e eeuw • • 64
§ 16. De organisatie der moderne demokratie . . 71
§ 17. De sociologie der demokratie (Résumé) . . 79
▪ ▪

INHOUD.
Blz.
HOOFDSTUK V. De kritiek op de demokratie 85
§ 18. Inleiding . 85
§ 19. De kritiek op de demokratie in een homogeen
milieu . ... , 87
§ 20. De kritiek op de demokratie in een heterogeen
milieu (negatief) 90
§ 21. De kritiek op de demokratie in een heterogeen
milieu (positief) .. 106
§ 22. De kritiek op de autokratie 109
Bijzonder deel . 115

HOOFDSTUK VI. Over de demokratie in het staatsleven 116


§ 23. Inleiding . , 116
§ 24. Direkte wetgeving door het yolk . . 117
§ 25. Referendum, volksinitiatief, imperatief mandaat,
„recall", stemplicht . . ....... 118
§ 26. Samenstelling, omvang en 112erkwijze der parle=
menten . . ......... . . . . . 124
§ 27. Verkiezing van ministers door het parlement.
Politieke ministers en vakministers. De keuze
van wethouders. Salarieering en promotie van
hoogere ambtenaren 127
§ 28. Maatregelen tegen anti, demokraten . 129

HOOFDSTUK VII. Over de demokratie in de arbeidersbeweging 130


§ 29. De demokratie in de vakbeweging . . . . . . 13)
§ 30. De demokratie in de cooperatie 135
§ 31. De demokratie in de politieke arbeidersbeweging 136
HOOFDSTUK VIII. Over de demokratie en het bedrijfsleven 154
§ 32. De demokratie in het bedrijfsleven . 154
§ 33. De demokratie en het bedrijfsleven . 158
§ 34. De medezeggenschap 162
HOOFDSTUK IX. Besluit 167
Bibliographie 169

VI
ALGEMEEN DEEL.
INLEIDING.

HOOFDSTUK I.

Inleiding.

De democratic als regeeringsvorm heeft sinds het einde van


de 18e eeuw een zeer snelle uitbreiding gekregen. De beweging
was niet continu, er zijn terugvallen te constateeren geweest,
maar in het groot gezien was haar lijn omhoog gericht. Sinds
de Der jaren der 19e eeuw hebben ook rechutes zich niet of
nauwelijks meer voorgedaan. Tijdens den wereldoorlog waren
dan ook reeds de meeste Europeesche en de zich op hetzelfde
maatschappelijke niveau bevindende staten, de een meer, de
ander minder, toch in hoofdzaak democratisch georganiseerd
— zij stonden, met uitzondering van Rusland, aan de zijde der
Entente, terwijl de overwegend autokratische staten aan de
tegenzijde stonden. Dit laatste was Been toeval — de feodaliteit
is een der meest oorlogszuchtige phasen der maatschappelijke
ontwikkeling geweest. De oorlog is dan ook uitgegaan van de
semi:feodale Centrale rijken, waar het militairisme, gesteund
door een krachtig ontwikkeld industrialisme, tot een onge
hoorde macht was gegroeid en den tijd gekomen achtte zich
opnieuw te uiten. 1 )
Tegen de verwachting van alle anthdemokraten der geheele
wereld in, werden de machten van het verleden verslagen. 2)

1) Vergelijk van den schrijver „De oorlog en de schuldvraag" (De Socialis


tische Gids II 1917) — ook in 1917 afzonderlijk verschenen — en „Diagnose
en prognose" (De Socialistische Gids III 1918).
2) Tot een der afgoden van de anthdemokraten voor den wereldoorlog
behoort de Fransche sociaal.psycholoog Le Bon, die het Duitsche yolk groote
en het Fransche yolk (om haar demokratie) geringe politieke qualiteit toe
schreef! Na den oorlog werd hij van een andere meening! (zie over hem
Encyclopaedia of the social sciences IX p. 316).
INLEIDING.

Rusland, de eenige autokratie, die aan de zijde der Entente


streed, stortte reeds in 1917 ineen. De andere volgden een jaar
later: de demokratieen hadden de overwinning behaald. De
oude waarheid, dat zij wel in den aanval zwak — en daartoe
ook weinig geneigd maar in de verdediging sterk zijn, was
wederom bevestigd. ') Natuurlijk is de overwinning der Entente
door een aantal factoren bepaald, maar de overtuiging harer
volken dat het om hun vrijheid ging, is daaronder toch de be
langrijkste geweest. Anders had men den stormloop van een
in den aanvang overmachtigen vijand niet weerstand kunnen
bieden. Toen eenmaal tijd gewonnen was, en de potentieele
militaire macht van Engeland e.a. tot een reeele was gemaakt,
stond het vast dat de Centralen in geen geval een groote zege
zouden behalen, al heeft de zaak der Entente er ook soms nog
slecht voorgestaan, vooral toen Rusland overhaast een sepa,
raat:vrede sloot. De hulp der groote republiek van de andere
zijde der oceaan heeft toen ten slotte tot een verpletterende
overwinning geleid. De demokratieen hadden de zege wegge,
dragen en de gevolgen daarvan waren groot en diep. De
Oostenrijksch,Flongaarsche monarchie — de beruchte eenheid
van tegendeelen — viel uiteen en de successiestaten werden,
met uitzondering van Hongarije, op de basis der volksregee,
ring georganiseerd. Hetzelfde geldt van de Baltische rand,
staten, die zich van Rusland bevrijd hadden, en van Polen, dat
zich losmaakte uit den greep der drie autokratien, die het
eens uit elkander gescheurd hadden, en dat als een eenheid
herrees. Niet minder groot waren de inwendige veranderingen
in de Centrale rijken, die onder den drang der overwinnaars
hun vorstenhuizen liquideerden en zich in zuiver demokrati:
sche republieken omvormden. Nog verder strekte zich het
demokratiseeringsproces in Europa uit, de golf was niet to
stuiten. Ook de overwinnende staten, en zelfs zij die buiten
den oorlog gebleven waren, completeerden aldus hun staats,

1) Vergelijk o.a., J. Barthelemy „La conduite de la politique exterieure


dans les democraties" en Kelsen „Staatsform and Weltanschauung" VII over
de vredelievendheid der demokratie.

2
INLEIDING.

instellingen. Europa was bijna geheel demokratisch geworden. 1)


Het zou zoo niet blijven. Op de oogenblikken dat de mensch,
heid het meeste behoefte heeft aan gezond verstand, kalmte
van geest, vastberadenheid en voor alles geduld, schijnt het
noodlot soms te willen, dat juist de omgekeerde geestesstem,
ming zich van haar meester maakt. Uit het matelooze leed van
den oorlog, uit de overstelpende economische, politieke en
moreele moeielijkheden welke hij met zich had gebracht, ont,
stond de z.g. Messias,gedachte: alles zou plotseling geheel
anders worden. Hoewel er nooit eenige mogelijkheid heeft
bestaan dat een zoo ongehoord groot en samengesteld orga,
nisme als de maatschappij bij tooverslag fundamenteel veran,
dert, is dit in zeer rnoeielijke omstandigheden natuurlijk vol,
komen uitgesloten. Dit is echter een nuchtere, op kennis van
feiten gegrondveste meening, die in tijden waarin het irratio,
neele het rationeele in den menschelijken geest gaat verdringen,
met schouderophalen wordt ontvangen. De democratie, die niet
tooveren kan, — „sterke mannen" natuurlijk wel, zoo zeggen
zij tenminste — begon reeds spoedig ondermijnd te worden.
Het Oosten ging voor. Na den val van het Zarisme was in
het onmetelijke Rusland met zijn achterlijk economisch leven
en zijn analphabetische boerenbevolking slechts een beperkte
demokratie mogelijk, die niet meer dan een langzame aanpas,
sing aan het economische en geestelijke niveau van het Westen
zou kunnen bevorderen. De nieuwe heerschers dachten er
anders over: Russia facit saltus! Plotseling zou de communis,
tische heilstaat verrijzen, een lichtend voorbeeld voor de ge,
heele wereld. Na het maken van eenige ultra,demokratische
kapriolen — het bedrijfsleven aan arbeidersraden! 2) — werd
de autokratie als van ouds weer ingevoerd. De eerste „sterke
man" dezer periode deed zijn intrede. Het machtelooze Rus,
sische yolk heeft het gruwelijke leed, dat over hem gebracht
is, zonder verzet gedragen.
1) Vergelijk W. Woytinsky „Der Vormarsch der Demokratie" (Die Gesell
schaft IV1 1927).
2) Men heeft zelfs orkesten zonder dirigent laten spelen. Les sottisiers de
la democratie!

3
INLEIDING.

Na eenige jaren volgde Italie, maar daar zou de tragedie


juist het omgekeerde verloop hebben als in Rusland. Het
extremisme van links, niet in toom gehouden door een krach,
tige regeering, stak het hoofd op — groote fabrieken werden
door arbeiders bezet. De chaos dreigde, geen ook maar
eenigszins op modernen leest geschoeid land kan een dergelijk
waanzinnig experiment verdragen. De dictator, die zooals ge,
woonlijk in een dergelijke situatie het geval is, gereed stond,
greep in en voorkwam de chaos. De machtspositie hierdoor
verkregen, steunde anderzijds op een hevig opgevlamd natio,
nalisme, immers een deel van het Italiaansche yolk leefde in
den waan dat zijn staat den oorlog voor de Entente,volken
gewonnen had en daarvoor bij den vrede niet voldoende be
loond was! De demokratie moest ook om deze reden het veld
ruimen zij was te weinig nationalistisch, te weinig militai,
ristisch. Een nieuwe oorlog moest voorbereid worden. Veel
meer dan autokratie en militairisme houdt het fascisme niet
in, daar de post factum uitgedachte economische theorie (een
soort van middeleeuwsche gildenorganisatie) met het huidige
economische systeem onvereenigbaar is en in de praktijk dan
ook zoo goed als onuitgevoerd blijft.
De demokratie handhaafde zich evenmin op den Balkan en
in Polen, al is zij daar ook niet zoo volledig verdwenen als in
Rusland en in Italie. Veel belangrijker is echter haar onder,
gang in Duitschland. De demokratie niet uit eigen kracht ge,
boren, maar ontstaan uit ineenstorting van het ancien regime
en op bevel der overwinnaars, handhaafde zich in den aan,
yang, maar werd spoedig van twee kanten aangevallen en
slaagde er niet in hare burgers tot demokraten naar den geest
op te voeden. Het extremisme van links verzwakte in hooge
mate de arbeidersbeweging en versterkte zooals steeds en
overal het extremisme van rechts. Het nationalisme, slechts
tijdelijk onder den indruk van de nederlaag verzwakt, begon
het hoofd weer op te steken. In een militairistisch yolk als het
Duitsche, gewend aan een onafgebroken serie van overwin,
ningen op het slagveld, werd de gedachte den grooten strijd
verloren te hebben meer en meer als ondragelijk gevoeld, de

4
INLEIDING.

revanche,idee werd geboren. De zware economische crisis


verschafte tenslotte het Nationaal,socialisme den grondslag,
van waaruit het den demokratischen staat ten val kon brengen.
Met een demagogie, waarvan de weerga nog gevonden moet
worden, wist de Hitler,beweging een groot deel van het Duit,
sche yolk in den waan te brengen dat het in een slag van al
wat het drukte, bevrijd zou worden. De tegenkrachten waren
veel te zwak en te bevreesd om de ramp te keeren: de demo,
kratie in Duitschland stierf een roemloozen dood.
Het snelle en diepingrijpende proces, dat zich in een groot
deel van Europa heeft afgespeeld is uit directe maatschappe,
lijke factoren op verre na niet geheel te verkiaren. En commu,
nisme en fascisme, of hoe het dan ook heeten mag, zijn jeugd,
bewegingen. Talrijke sociale factoren hebben de jeugd naar
voren geschoven en op een plaats in de maatschappij gebracht,
waar zij nog nimmer gestaan heeft — men is wel heel ver ver,
wijderd geraakt van den aanvang der menschheid, toen de
ouderdom om zijn levenservaring vooraan stond! De oorlog
heeft de plaats der jeugd ontwricht, het steeds sneller tempo
der maatschappelijke ontwikkeling heeft het overige gedaan
— de vrees niet meer up to date te zijn maakt zelfs een deel
der ouderen tot imitators van de jeugd. Daar jeugdigen nog
geen persoonlijkheden kunnen zijn, trachten zij kracht te putten
uit het massale: de vlucht in de uniform begon, de moderne
„massa,mensch" ontstond. Met onfeilbaar instinkt hebben de
demagogen en degenen, die geestelijk niet konden volgroeien
zich aan het hoofd der jeugd geplaatst, daar deze zelf nog tot
geen werk, waarvoor persoonlijkheid geeischt wordt, in staat is.

Trekt men in Europa een lijn, beginnende bij de Oostzee


langs de Zuidgrens van Denemarken, de Oostgrens van Neder,
land, Belgie, Frankrijk, Zwitserland en Spanje, dan heeft men
oostelijk van dien lijn de autokratieen, geheel of gedeeltelijk
— met uitzondering van de Tsecho,Slowaaksche republiek en
een enkele Baltische staat — westelijk de demokratieen. Europa
is in overgroote meerderheid ondemokratisch geworden — van
de ongeveer 500 millioen inwoners leven er meer dan 300

5
1NLEIDING.

millioen onder autokratisch regiem. Het is daarbij een schrale


troost dat meestal deze autokratieen formeel nog demokratieen
zijn — Rusland heeft nog een karikatuur van een parlement,
dat een enkele maal bijeenkomt om reeds lang geleden door de
regeering genomen en ook uitgevoerde besluiten goed te keuren.
Italie kent eveneens nog een Kamer, waarin echter alleen
kreaturen van Mussolini zitten en zelfs Duitschland heeft den
Rijksdag nog niet afgeschaft. De huichelarij is, zooals een
Fransch spreekwoord zegt, de buiging, die de ondeugd verplicht
is voor de deugd te maken.
Hoe ernstig de situatie dus ook is voor de gedachte der
demokratie, is zij dit toch niet zoo als op het eerste gezicht
lijkt. De oude demokratische landen als de Noorsche staten,
de Fransche en de Zwitsersche republiek, Belgie, Engeland en
Nederland zijn tot nu toe gebleven zooals zij waren en ver:
toonen geen ook maar eenigszins ernstige teekenen van naar
verandering van hun grondslagen te streven. „De wetten der
imitatie" gelden ook voor sociaal:pathologische verschijnselen
— zelfs waanzin in optima forma is besmettelijk — en er loopen
in alle landen dwazen rond, die onmiddellijk napraten wat hun
confreres elders profeteeren, doch dit wil natuurlijk niet zeggen
dat een groot deel van een yolk besmet zal worden. De staten,
die de zaak der demokratie onlangs in den steek hebben gelaten,
waren tot kort daarvoor autokratisch, volstrekt of grooten:
deels — van deze laatste vormt de krachtige Tseeho:Slowaak,
sche republiek onder haar grooten leider Masaryk de uitzon ,
dering. Bij hen was de vorm demokratisch geworden, doch zij
waren er niet in geslaagd den daarbij behoorenden inhoud, de
demokratie naar den geest, er in te gieten. Toen de omstandig:
heden zich keerden, toen met name het nationalisme en het
daarbij behoorende militairisme het hoofd opstaken, konden
zij geen voldoenden weerstand bieden.
Door den loop der gebeurtenissen is aan het naïve optimisme
omtrent de ontwikkeling der demokratie als de meest van
zelfsprekende zaak ter wereld, de nekslag toegebracht. In
bepaalden zin mag men dit niet anders als een gelukkig ver:
schijnsel qualificeeren. Niets is gevaarlijker in het maatschap:

6
INLF,IDING.

pelijk leven dan de meening dat alles als het ware van zelf zich
ten goede wendt. Op het terrein der staatsinrichting is deze
meening zelfs bijzonder gevaarlijk. De demokratie is niet een
instituut dat zich langzamerhand en vanzelfsprekend, als het
ware gestuwd door onweerstaanbare natuurkrachten, ontwik,
keld heeft. De feiten toonen een geheel ander verloop wij
komen er in den loop dezer studie nader op terug. Zij, die
aanhangers zijn van de demokratie, hebben .zich helder voor
oogen te houden, dat dit systeem algemeen is geweest, geheel
verdwenen is, bier en daar weer opgekomen, weer verdrongen
is, en weer zich - naar boven geworsteld heeft, om ten slotte
weer ernstige tegenslagen te ontmoeten. Het is dus zaak voor
hare adepten haar eigen systeem steeds kritisch te blijven
bezien, en de tegenslagen niet a priori geheel aan omstandig,
heden, die niemand beheerschen kan, te wijten. Deze studie is
o.a. als een kleine bijdrage tot deze zelf,kritiek bedoeld, met
name zal het meest fundamenteele van de problemen der
demokratie, nl. van qualiteit en quantiteit nader onder het
oog worden gezien.
De tijd waarin wij leven heeft Goethe in zijn beroemde ballade
„Der Zauberlehrling" voorvoeld. De technische machten die
het vernuft der menschheid opgeroepen heeft, zijn haar boven
het hoofd gegroeid. De nadeelen van den oorlog zijn steeds
groot geweest, maar de vernietigingstechniek heeft nu een
hoogte bereikt, waardoor de menschheid in letterlijken zin met
ondergang bedreigd wordt. De ontwikkeling van het produc,
tieve vermogen is tot een graad en omvang opgevoerd dat de
koopkracht ontbreekt de eindproducten of te nemen:
oenen moeten gebrek lijden omdat er te veel is! De techno,
kratie moet overwonnen worden, wil zij de menschheid niet
overwinnen. De brallende despoten, die zich opgeworpen help,
ben, zullen dit zeker niet doen, eerder een nieuwen oorlog
ontketenen. De demokratie zal ten slotte toch deze geweldige
taak te volvoeren hebben, en het zal dus zaak zijn dat zij zoo
sterk mogelijk en niet bevreesd is zich zelf kritisch te be
schouwen.

7
INLEIDING. § 1.

HOOFDSTUK II.

Over de begrippen demokratie en autokratie.

§ 1. Inleiding.
Bijna alle definities van demokratie hebben uitsluitend
betrekking op de demokratie als staatsvorm. M.i. ten onrechte,
daar er ook buiten het terrein van den staat demokratie be
staan heeft — chronologisch er zelfs aan vooraf is gegaan —
en nog bestaat, nl. in het vrije vereenigingsleven. Van de
staatsphilosofen der oudheid is zulks te begrijpen, daar zij
van geen voorgeschiedenis wisten en het vrije vereenigingsleven
op de wijze en in den omvang van heden hun onbekend was.
Van auteurs der 19e en 20e eeuw is zulks niet te verontschul:
digen, immers in hun tijd zijn ethnologie en prehistorie tot
ontwikkeling gekomen en heeft het vrije vereenigingsleven een
ontzaggelijken omvang genomen. Wij zullen naderhand zien dat
de beperking der demokratie tot het staatsleven voor de kennis
van het vraagstuk hoogst nadeelig is geweest.
Demokratie is een bestuursvorm eener collectiviteit, onver:
schillig of deze een dwang:gemeenschap is als de staat of een
vrije vereeniging. Iedere collectiviteit, van welken aard ook,

1
) Definieeren d.i. het bepalen, afgrenzen van hetgeen gedefinieerd moet
worden, heeft uitsluitend betrekking op hetgeen bestaat en hetgeen bestaan
heeft (realia) en dient om misverstanden te voorkomen. Zonder definieeren heeft
discussieeren geen zin, anders praat men langs elkaar been. Onder een
gripsbepaling iets wat niet bestaat, maar wat men gaarne zou wenschen dat
bestond („Wensch":clefinitie), te verstaan heeft .geen zin en sticht slechts vet.:
warring. Zoo bijv. Rousseau's definitie van demokratie, waarvan hij zelf zegt
dat zij nooit is voorgekomen en waarschijnlijk ook nooit zal voorkomen, of
Max Adler, die zegt dat er eigenlijk nog nooit demokratie is geweest, omdat
zij niet beantwoordt aan hetgeen hij als ideaal heeft gesteld! (Zie p. 34 „Poli:
tische oder soziale Demokratie").
§. INLEIDING.

moet immers bestuurd worden, wil zij kunnen functioneeren


en blijven bestaan. De wijze van besturen eener collectiviteit
kan echter zeer verschillend zijn.

De auteurs van de oudheid, die zich met de indeeling der


staatsvormen hebben bezig gehouden, maken deze driedeelig.
De oudste groote historicus is ook de eerste geweest, die deze
classificatie heeft gebruikt. In zijn „Musen" verhaalt H e r o,
do t u s (+ 500-424 v. C.) van een discussie over de toekom,
stige staatsvorm van Perzie, die onder de leiders van een
succesvollen opstand plaats vond. 1) Een van hen staat de
demokratie voor, een tweede de olicharchie, een derde de
monarchic. Volgens het verhaal geeft men de voorkeur aan
den derden staatsvorm. Om uit te maken wie monarch
wordt, besluit men dit te laten afhangen van het feit, wiens
paard het eerste hinnikt! De stalmeester van Darius weet door
een list zorg te dragen dat het Darius' paard is, waardoor deze
de heerscher van Perzie wordt!
Plato (427-347 v. C.) onderscheidt in zijn „Republiek" 2),
naast zijn aristokratischen toekomststaat vier vormen; timo,
kratie (een overgangsvorm tusschen de door hem voorgestane
aristokratie en de volgende soort), oligarchie, demokratie en
tyrannis.
A r i s t o t e 1 e s (384-322 v. C.) deelt in zijn „Politiek" 3)
de materie als volgt in: monarchie, aristokratie en republiek.
leder dezer soorten heeft een ontaardingsvorm: van de monar,
chie is dit de tyrannis, van de aristokratie de oligarchie, van de
republiek de demagogie. P o 1 y b i u s 200—± 120 v. C.) in
zijn „Geschiedenis" sluit zich hierbij aan. 4) En van de oudheid
of tot den huidigen tijd toe is deze driedeelige — want daarop
komen zij alien neer — classificatie in hoofdzaak gebleven.
Genoemde indeelingen berusten alle — bij Aristoteles is er
nog een ander element in opgenomen — op het aantal be
1) Boek III § 80/2.
2) Boek VIII.
3) Boek III, Hoofdstuk V.
4) Boek VI, § 3 v.v.

9
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.

stuurders van den staat: een, enkele, vele. Hoe belangrijk


dit ook mag wezen, zij is niet fundamenteel, daar in den grond
der zaak iedere collectiviteit door weinigen wordt bestuurd.
Evenmin is dit het geval met de tegenstelling van aristoi (de
besten) tegenover de velen (demos =- het yolk). Een driedee ,
ligendstcharovewing.Albsturvome
kunnen en moeten in twee groepen worden geclassificeerd: zich
zelf besturende (demokratie) of bestuurd door een macht die
boven de leden der gemeenschap staat (autokratie). Zooals
sen naar analogie van Spinoza's pantheisme -(godheid is imma,
nent) tegenover alle theismen (godheid is transcendent) in een
buitengewoon gelukkige formuleering heeft gezegd: in de demo ,
kratiesdlmn,ieautokrnscd
(boven de gemeenschap). 1) De bestuurders eener demokratie
zijn leiders, eener autokratie heerscher(s), de bestuurden in een
demokratie zijn burgers in een staat of leden eener vereeniging,
in een autokratie onderdanen. Onder de demokratie is er iden:
titeit van leiders en geleiden, van subjekt en objekt, zegt
Kelsen. 2) Beide vormen dienen weer onderverdeeld to wor:
den, beide naderen elkaar door talrijke, dikwijls onmerkbare
gradueeringen, zooals reeds Ferguson in zijn 'uitnemende be,
handeling der materie heeft uiteengezet. 3) Doch dit doet aan
het principieele onderscheid niets af.

§ 2. Het begrip demokratie. 4)


Demokratie is derhalve de bestuursvorm eener collectiviteit,

1) „Demokratie" (p. 60 „Verhandlungen des fiinften Deutschen Soziologen


tages 1926").
2) „Vom Wesen und Wert der Demokratie" p. 14, een der voortreffelijkste
publikaties over het onderwerp.
3) ,,Essay on the history of civil society". Deel I ch. 10.
4) Tot de beste studies over de definitie der demokratie behooren F. A.
Hermens „Demokratie und Kapitalismus" Hoofdstuk I „Was ist Demokratie?"
en R. Thoma's „Der Begriff der modernen Demokratie in seinem Verhaltnis
zum Staatsbegriff". Prolegomena zu einer Analyse des demokratischen Staates
der Gegenwart" (in „Hauptprobleme der Soziologie". Erinnerungsgabe fur
Max Weber. II). Ook S. Leibholz' „Fichte und der demokratische Gedanke"
bevat in hoofdstuk II „Der Begriff der Demokratie" cenige zeer juiste opmer,

10
§ 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE.

met zelfbestuur. De eerste vraag, die zich voordoet is: moet


daaronder verstaan worden dat alle leden aan het zelfbestuur
deelnemen, m.a.w. is de demokratie absoluut (d.i. wat het getal
betreft)? Op een gebied der demokratie, nl. dat van het vrije
vereenigingsleven, kan dit het geval zijn en is dit ook bijna
steeds zoo. De leden hebben een Joel en de statuten geven aan,
wie er lid kan worden. In den staat, die een dwangorgani,
satie is, d.w.z. waartoe men door zijn geboorte reeds gedwon,
gen is te behooren, heeft nimmer de absolute demokratie be
staan en zal zij nooit bestaan. Er moet wat den leeftijd betreft,
per se een grens getrokken worden, waarbij een zekere wille,
keur niet te vermijden is. Geestesgestoorden kunnen natuurlijk
op geen wijze medewerken aan het besturen eener gemeen,
schap. In bijna geen enkele phase der maatschappelijke ont,
wikkeling heeft de vrouw deelgenomen aan het staatsbestuur
— eerst in de tweede helft der 19e eeuw is dit in sommige
landen het geval geworden, en in de 20e eeuw in vele landen.
Toch heeft men niet het recht een staat ondemokratisch te
noemen, omdat de vrouw van bestuursrechten is uitgesloten
— de oude Atheners zouden iemand voor gek verklaard heb,
ben, die op dien grond hun staat als ondemokratisch qualifi,
ceerde en Frankrijk is zeker een demokratische staat, hoewel
er geen vrouwenkiesrecht is. Men kan alleen zeggen dat een
gemeenschap, waar de sexe geen invloed heeft op de vraag:
wie mag deelhebben aan het bestuur, meer demokratisch is dan
een, waar dit niet het geval is. Het is ook mogelijk, dat be
paalde groepen der bevolking van iederen invloed op staats,
zaken worden uitgesloten, waardoor het demokratisch karakter
natuurlijk wel verzwakt, doch nog niet opgeheven behoeft te
zijn. De Atheners ten tijde van Pericles zouden zich niet heb,
ben kunnen voorstellen dat men hen beschuldigde de demo,
kratie verloochend te hebben, omdat zij de slaven niet als
stemgerechtigde burgers beschouwden. Dat sprak volgens hen
kingen. Bryce maakt zich in zijn standaardwerk „Modern democracies"
(I ch. III) wel wat erg gemakkelijk van de vraag af. Laski in zijn „Democracy
artikel in de ,,Encyclopaedia of the social sciences" (Vol. V p. 76) ziet er
volledig van af demokratie te definieeren.

11
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.

van zelf — de slavernij bestaat, zegt Aristoteles, omdat er


menschen geboren waren, die van nature een slavenziel heb,
ben! Worden er zeer groote groepen der bevolking van invloed
op het staatsbestel uitgesloten, dan wordt het demokratisch
element zoozeer verzwakt dat de schaal naar de andere zijde
begint over te slaan. Niemand kan a priori zeggen waar de grens
ligt. Zoo is het bijv. moeielijk uit te maken wanneer Engeland
een in hoofdzaak demokratische staat is geworden, na de
Reformbill van 1832 of na de kiesrechtuitbreiding van 1867
vermoedelijk is het laatste het geval. Nederland is in 1848
begonnen een demokratische staat te worden, hoewel toen nog
zeer vele burgers van iederen politieken invloed verstoken waren.
Preciseerende kan men zeggen dat demokratie de bestuurs:
vorm is eener collectiviteit met zelfbestuur, waaraan een groot
deel barer leden deelneemt.
De vraag doet zich ten slotte voor, of het tot het wezen der
demokratie behoort, dat de leden, die aan het zelfbestuur
deelnemen, alle precies dezelfden invloed hebben? Het ant,
woord hierop moet hetzelfde luiden als boven gegeven is voor
de uitsluiting van bepaalde groepen: het meervoudig karakter
van het kiesrecht verzwakt het demokratisch karakter eener
gemeenschap, doch behoeft het niet op te heffen. ') Het meer,
N oudig kiesrecht is in de geschiedenis niet vaak voorgekomen;
een der zeldzame gevallen is Belgie in 1894, toen voor het be
reiken van een zekeren leeftijd, en voor den gehuwden staat
additioneele stemmen werden gegeven. Men is zeker niet
gerechtigd te zeggen dat deze staat daarom niet,demokratisch
was.
Bij de beoordeeling van de vraag of een staat een al of niet
demokratisch karakter draagt, zijn echter niet alleen de poli,
tieke instellingen van gewicht, maar spelen ook andere
momenten een gewichtigen rol. Daarover later.

1 ) Ter vermijding van misverstand zij er uitdrukkelijk op gewezen — lezers


zijn nu eenmaal niet steeds zoo welwillend een auteur te willen verstaan —
dat deze opvatting niets zegt over de opinie van den schrijver omtrent de
ah of niet wenschelijkheid dezer beperkingen. Hij is voorstander van vrouwen:
kiesrecht, van algemeen kiesrecht, en tegenstander van meervoudig kiesrecht.

12
§ 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE.

Naast de vraag van het absolute, is die van het directe of


indirecte karakter der demokratie van groote beteekenis. De
enorme verwarring, welke door de beantwoording hiervan
gesticht werd, is noodlottig geweest voor het geheele pro,
bleem, en voor de praktijk niet minder. Van Rousseau tot
Michels en Hasbach toe heeft men niet opgehouden te bewe,
ren: alleen directe demokratie, d.i. waar alle leden zelf de
zaken der gemeenschap behartigen, is demokratie. Indirecte
demokratie, d.i. via vertegenwoordiging is geen demokratie of
hoogstens ontaarde demokratie, de z.g. parlementaire demo,
kratie is haar zondeval.
De uitsluiting der vertegenwoordigende demokratie is vol,
komen willekeurig. Argumenten worden er niet of nauwelijks
voor aangevoerd. Rousseau's uitroep: „Le peuple anglais pense
etre libre, it se trompe fort; it ne l'est durant l'election du
parlement: sit& qu'ils sont elus, it est esclave, it n'est lien') is
geen argument. Zij is van ongeveer evenveel waarde als de
bewering, dat iemand in een door hem te voeren proces,
geen advocaat moet nemen, daar hij anders diens slaaf wordt!
N'en deplaise een dergelijke redeneering, wordt gewoonlijk
aan advocaten de voering van rechtsgedingen opgedragen,
daar de betrokkenen er zelf niet veel van terecht zouden bren,
gen, en zij worden er geen slaven door. Had de demokratie
niet den vertegenwoordigenden vorm aangenomen, dan zou
van haar in de praktijk reeds niets meer over zijn. Ware een
dergelijke redeneering trouwens juist, dan zou zij eigenlijk
tevens moeten gelden voor iedere arbeidsverdeeling, want
alleen van uit die gezichtshoek bezien, kan men alleen de
representatie begrijpen. Zij, die zoo neerzien op het vertegen,
woordigende beginsel, vergeten bovendien, dat al moge het z.g.
parlementarisme van betrekkelijk recenten datum zijn, in

1 ) „Du contrat social" Boek III, hoofdstuk XV.


Waar Rousseau algemeen als een der grootste theoretici der demokratie
wordt gevierd, zij het den schrijver dezer studie vergund op te merken dat
hij deze meening niet deelt. Door zijn volkomen gemis aan sociologische
kennis en inzicht; zijn ficties, zijn exclamaties en zijn spitsvondig gefilosofeer,
heeft Rousseau de theorie meer geschaad dan gebaat.

13
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.

iedere demokratie een executieve — zeker niet minder be


langrijk dan de legislatieve — bestaan moet en ook bestaan
heeft, waarin eveneens een element van vertegenwoordiging
aanwezig is. Dat deze executieve soms weinig bevoegdheden
heeft, a tour de role door alle leden der collectiviteit en slechts
voor korten tijd vervuld wordt, etc. etc. doet aan het wezen
der zaak niets af.
De waangedachte dat alleen directe demokratie die naam
waardig is, wordt o.m. door hare zelotische vrienden voorge,
staan. Fanatisme, waarvan het meest kenmerkende is de over
drijving eenerzijds en het gemis aan onderscheidingsvermogen
anderzijds — zijn adepten zijn gewoonlijk zeer trotsch op deze
qualiteiten — voert iedere gedachte ad absurdum. De z.g. ultra,
demokraten beginnen gewoonlijk door hun geringe observatie,
talenten overtuigd te zijn, dat alle menschen gelijk en even
voortreffelijk van aanleg zijn — in deze gedachtengang past het
beeld der directe demokratie. Vallen hun dan de schellen van
de oogen en zien zij de verschillen, dan vervallen zij gewoonlijk
in het andere uiterste en beschouwen de menschen in het alge,
meen als minderwaardig — met uitzondering natuurlijk van
„den sterken man".
De omslag is dan gewoonlijk dichtbij. Van de directe demo,
kratie naar de autokratie it n'y a qu'un pas. Michels, die zich in
zijn overigens interessant „Zur Soziologie des Parteiwesens"
niet genoeg kan verbazen over de z.g. oligarchische tendensen
der demokratie, en deze in den grond der zaak als Naar zonde,
val beschouwt, is tegenwoordig aanhanger van het fascisme, en
men behoeft geen groot menschenkenner te zijn om te kunnen
zeggen, dat als Rousseau nu geleefd had, hij een vurig adept
van het autoritaire bolsjewisme zou zijn geweest.
De tegenstanders der demokratie, waarvan bijv. de reeds
genoemde Hasbach zeker een der talentvolste is ') beijveren
zich eveneens ten zeerste om te betoogen dat alleen directe
demokratie de ware en de eenige demokratie is. Bewust of

1 ) Zie zijn bekende boeken „Die moderne Demokratie" en „Die parlemcn,


tarische Kabinettsregierung".

14
§. 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE.

onbewust, ligt aan dit streven natuurlijk de wensch ten grond,


slag aldus de geheele demokratie te discrediteeren. Het is niet
moeielijk het absurde der directe demokratie in de huidige
maatschappij aan te toonen.
Aan de op p. 12 gegeven definitie dient dus, volledigheids,
halve, achter de woorden „barer leden" toegevoegd te wor,
den: „hetzij direkt, hetzij indirekt".
Nog een vraag dient in dit verband onder het oog te worden
gezien: behoort tot het wezen der demokratie de republiek,
m.a.w. is een monarchie per se geen demokratie? In de oudheid
zou men deze vraagstelling absurd hebben gevonden: in de
oogen de Hellenen zijn monarchie en republiek elkaar uit,
sluitende begrippen. Aristoteles noemt de demokratische
staatsvorm zelfs republiek. Zij kenden echter alleen de abso,
lute monarchie, die het voorbeeld is der autokratie. Sinds het
midden der 19e eeuw — in Engeland, het moederland der
moderne demokratie veel eerder reeds — bestaat echter in
Europa de z.g. constitutioneele monarchic, waarbij de drager
der kroon zich voegt naar den wil van het yolk, zijn „hoogste
dienaar" is, zooals dit vaak wordt genoemd. Het zwaartepunt
in deze gevallen is aan de zijde der demokratie komen te lig,
gen, en men is volkomen gerechtigd deze landen, waarvan de
Noorsche landen en de drie staten aan het Kanaal de belang ,
rijkstezn,dmoachen,lisrdaok
autokratische inslag, doch een zeer zwakke, te bespeuren.

Tot zoover de formeele zijde der demokratie. Nu de vraag:


wat omvat zij materieel, waarop heeft zij betrekking? Reeds
in de oudheid heeft men op deze vraag het antwoord gegeven:
op vrijheid en gelijkheid. 1) Van deze twee begrippen is het
eerste het belangrijkst: geen kenmerkender materieel verschil
tusschen demokratie en autokratie dan de vrijheid. Aristoteles

1 ) De toevoeging door de Fransche revolutie van het begrip „broeder


schap" is sociologisch en psychologisch niets zeggend en kan buiten beschou
wing blijven.

15
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.

noemt haar het fundamenteele principe van een demokratische


regeering. 1 )
Wat omvat de vrijheid? In de eerste plaats de vrijheid van
gedachten en om aan die gedachten uiting te geven, de vrijheid
der kritiek derhalve. In de tweede plaats om zich voor bepaalde
doeleinden met gelijkgezinden te verbinden: het recht van ver:
eeniging en vergadering. In de derde plaats de vrijheid van het
individu om zijn prive leven naar eigen inzichten in te richten,
en niet zooals een macht boven hem dat beveelt. -2) Alle vrij:
heden uit den aard der zaak — d.w.z. naar den aard der maat:
schappij — niet onbeperkt. Onbeperkte vrijheid van den een,
brengt in iedere samenleving een overeenkomstig groote
perking van een ander's vrijheid met zich. Geestelijke vrij,
heid, maar niet de z.g. economische vrijheid, is een blijvend
element der demokratie. Deze laatste is immers eerst in het
laatste deel der 18e eeuw en het begin der 19e eeuw ontstaan.
De gelijkheid beperkt zich — historisch gesproken — tot het
politieke terrein. Alle pogingen om juist de maatschappelijke
gelijkheid als het kenmerk der demokratie te beschouwen,
moeten falen. Maatschappelijke gelijkheid — juister : minder
maatschappelijke ongelijkheid, daar gelijkheid onder van nature
ongelijken nimmer geheel te verwezenlijken valt — is een ideaal,
maar geen realiteit. Met behulp van politieke machtsmiddelen
is vaak naar vermindering van sociale ongelijkheid gestreefd
en binnen zekere grenzen ook met succes. Toegegeven moet
ook worden dat nergens de demokratie zoo sterk gefundeerd
is als waar de maatschappelijke tegenstellingen gering zijn.
Maar daarmede is niet gezegd dat sociale gelijkheid een element
is der demokratie.
Wat omvat de politieke gelijkheid? 1°. De gelijkheid voor
de wet, geen privileges meer voor bepaalde kategorieen.
2°. Tegenover een maatschappelijke orde, waarin iemand door
zijn geboorte reeds voor goed van een aantal politieke functies

1) „De Politiek" Boek VII Hoofdstuk I § 6. Zie over deze materie vooral
het eerste hoofdstuk van Nitti's juist verschenen „La democratie".
2) Vergelijk hoofdstuk I van Mill's „On liberty",

16
§ 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE

uitgesloten is, staat een orde van zaken, waarbij voor ieder
de mogelijkheid bestaat deze wel te vervullen, en waarbij niet
iemand door zijn geboorte voor bepaalde functies voorbe,
stemd is.
Samenvattend kan men zeggen dat vrijheid in den grond
der zaak beteekent, dat de gemeenschap het individu als zoo,
danig respecteert en hem rechten Beef t, zoodat zijn persoon,
lijkheid zich kan ontplooien en willekeur ten opzichte van hem
uitgesloten is, en dat gelijkheid wil zeggen: geen privilegieering
van bepaalde kategorieen van personen.
De op p. 12 gegeven omschrijving kan dus als volgt worden
uitgebreid: de demokratie is een bestuursvorm eener
tiviteit met zelfbestuur, waaraan een groot deel harer leden,
hetzij direkt, hetzij indirekt deelneemt, en waarbij geestelijke
vrijheid en gelijkheid voor de wet gewaarborgd zijn.

Indien de constitutie van een staat of het reglement eener


vereeniging aan bovenstaande definitie beantwoordt, is zij dan
ook een complete demokratie? Volstrekt niet, alleen maar naar
den vorm. Belangrijker dan deze vorm is de geest harer leden.
De menschen zijn van meer beteekenis dan de door hen ge,
maakte regels. Een uitnemend bestuurder kan vaak met een
slecht reglement meer bereiken dan een slecht bestuurder met
een uitnemend statuut — hetgeen echter natuurlijk niet ver,
hindert dat het beste is, beide van goede kwaliteit te bezitten!
Er zijn nu eenmaal demokratieen zonder demokraten. De Zuid,
en Midden,amerikaansche republieken hebben demokratische
grondwetten, maar zijn in werkelijkheid vaak despotieen, Turkije
is alleen maar een republiek naar den naam, en de tragedie van
Duitschland is geweest dat zijn Weimarsche grondwet wel goed
demokratisch, maar de geest van het yolk niet voldoende daar,
mede in overeenstemming was en er zich niet in de daaraan
volgende jaren heeft aangepast.
De demokratie is geen vanzelfsprekende bestuursvorm, zoo,

1 ) Vergelijk de interessante passage over een dergelijke situatie in het


eerste hoofdstuk van Mill's „Considerations on representative government."

2 17
AUTOKRATIE. § 3.

als zoo vaak wordt beweerd, maar ontstaat alleen op een be


paalde voedingsbodem en moet dan groeien, zooals alle
maatschappelijke instituten, wil zij blijven bestaan. Zooals
Nitti zegt: „Les formes politiques democratiques ne peuvent
se realiser que la oil existent certaines conditions d'existence;
ou tout au moins, elles ne peuvent, une fois realisees, etre viables
que la oil existent ces conditions. Ce sont avant tout des fac,
teurs d'ordre spirituel". 1)
Aan bovengenoemde definitie der demokratie moet dus nog
toegevoegd worden: en waarbij de leden van haar geest doors
trokken zijn. De demokratie dient derhalve ook van psycho,
logische zijde bezien te worden.
§ 3. Autokratie.
Voor wij van dit onderwerp afstappen, nog eenige opmer,
kingen over de autokratie, de tegenpool der demokratie.
Autokratie is de bestuursvorm eener collectiviteit welke door
een boven de leden staande macht beheerscht wordt.
De elementen dezer omschrijving zijn derhalve dat de leden
eener collectiviteit zelf, noch direkt, noch indirekt zeggenschap
over haar hebben, doch van bovenaf worden geregeerd. De
autokratie, en dit is het hoofdpunt waardoor zij zich onder,
scheidt van de demokratie, heeft de belangen van haar dra,
ger(s) op het oog — de onderdanen zijn er voor om deze
belangen te dienen. Hieraan wordt niets veranderd doordat
soms edele, wijze autokraten, die slechts het interesse hunner
onderdanen op het oog hadden, op den troon hebben gezeten
dit was slechts Coeval. Evenmin door het feit, dat in een
bepaalde periode der geschiedenis (18e eeuw) een dergelijk
streven eenigszins in de mode was (z.g. „verlichte despotie").
Ten slotte is evenmin van belang, dat later en indirekt soms de
belangen van anderen door de autokratie zijn gediend. De
historie is vol van wat Wundt „Heterogonie der Zwecke" heeft
genoemd.
De leden zijn onderdanen en missen vrijheid en gelijkheid

1) 0. c. p. 172.

18
§ 3- AUTOKRATIE.

voor de wet. De macht, welke boven hen staat, kan in handen


zijn van een persoon, of van een groep. Deze groep is nimmer
talrijk, zoodat de beheerschten de overgroote meerderheid
vormen.
Tot zoover het formeele. Evenals bij de demokratie kan men
dan nog twee gevallen onderscheiden: het eene, waarbij de
leden der collectiviteit instemmen met de bestaande verhou,
ding — het oude gezegde: het ergste wat men van de slavernij
kan zeggen is dat zij zelfs de wil om vrij te zijn soms heeft
gedood, geldt ook hier. Het andere, waarbij de leden naar den
geest van het regime afkeerig zijn.
De macht waarover de heerscher beschikt kan natuurlijk
zeer verschillend zijn. Zij gaat van het meest volstrekte eener,
zijds via talrijke overgangen en nuanceeringen naar het rela,
tieve anderzijds. Naar mate het autokratische element zwakker
wordt, versterkt zich het demokratische. Waar de grens nauw,
keurig ligt, kan in abstracto niet uitgemaakt warden, zooals
wij reeds vroeger bij de demokratie opmerkten; dit hangt of
van de vraag, aan welke zijde het zwaartepunt ligt.
De macht kan door een of door enkele worden uitgeoefend:
alleenheerschappij (monokratie) of oligarchie (heerschappij van
weinigen).
Alleenheerschappij. Zij omvat de meest volstrekte macht
over de leden eener collectiviteit. De beschikker kan eigenaar
van al het materieele zijn, heerscher over leven en dood zijner
onderdanen, aan Been enkele kritiek onderworpen, volgens zijn
zeggen bekleed met goddelijk gezag (of soms zich zelf als god,
heid beschouwende: theokratie). Regeerende of naar door hem
zelf gestelde — maar dus ook door hem op te heffen — regels
(monarchie), met behulp van uitsluitend aan hem verantwoor,
delijke dienaren (bureaukratie) of naar volslagen willekeur, in
dat geval heeft men de figuur der tyrannis of despotie. 1 )

1 ) Vergelijk hierover de interessante boeken II en III van Montesquieu's


„L'esprit des lois."
De z.g. dictatuur behoort in dit beeld niet thuis. Dictator is hij, die voor
een bepaald doel, [meestal oorlog, maar soms ook voor andere, bijv. econo,.
mische doeleinden (Roosevelt in voorjaar 1933)], voor een bepaalden tijd met

19
AUTOKRATIE. § 3.

De wijze, waarop de alleenheerscher aan de macht komt, is


niet steeds dezelfde: gewoonlijk door usurpatie, soms ook door
volksopdracht (plebisciet). In schijn heeft men dan met demo=
kratie te doen, in schijn, wijl de heerscher zich nimmer onder=
werpt aan een nieuw plebisciet, dat over zijn regeering oordeelt.
Men kan in een dergelijk geval spreken van zelfmoord der
demokratie. Meestal is de functionaris aan de macht gekomen
volgens den wil van zijn voorganger — m.a.w. tot het wezen der
monarchie behoort de erfelijkheid der waardigheid. 1) Bijna alle
„eerste" heerschers, grondvesters eener dynastie, hebben de
menschheid wijs trachten te maken dat zij door een godheid
waren aangesteld — een pogen dat niet altijd en in den loop der
tijden al minder geslaagd is. Steeds heeft de alleenheerschappij
zich beijverd door allerlei uiterlijke middelen haar onderdanen
te doen gevoelen dat haar representanten ver boven hen ver-
heven waren — sociologisch gesproken: zij zorgde steeds voor
sociale distantie.
Oligarchie noemt men een autokratie van een betrekkelijk
kleine groep, die de republiek/worm heeft — het begrip republiek
sluit niet per se de demokratie in. Zij is een staatsrechtelijke
figuur welke in de geschiedenis niet vaak is voorgekomen, veel
minder in ieder geval dan de alleenheerschappij. De macht der
oligarchen is vaak groot geweest, maar nooit als in die gevallen,
waar een persoon den scepter zwaaide. Het erfelijksprincipe
geldt bij de oligarchie evenzeer als bij de monarchie: door ge=
boorte behoort iemand tot den kring der heerschers. Binnen
den kring heerscht een zekere mate van gelijkheid, doch met
demokratie als Principe houdt dit maar een ver verband.
In de oudheid werd tusschen oligarchie (heerschappij der

volstrekte macht door een gemeenschap is bekleed. Weigert hij na volbren


ging van zijn taak op het gestelde moment zijn macht terug te geven, dan
wordt hij daardoor despoot. Tegenwoordig worden de begrippen dictatuur en
despotie vaak verwisseld.
1 ) In het verre verleden heeft een kieskoningschap bestaan — het is in
den loop der geschiedenis nog wel eens meer voorgekomen. Het autokratische
der monarchie is dan zeer verzwakt. Is de benoeming slechts voor tijdelijk,
dan behoort de staatsrechtelijke figuur eerder onder de demokratie gerang:
schikt te worden.

20
§ 3. AUTOKRATIE.

weinigen) en aristokratie (heerschappij der besten) streng


derscheid gemaakt. Onder „de aristoi" werden de werkelijk
besten verstaan, onder de oligarchen werden de rijken verstaan
(plutokratie). 1) In den loop der tijden is men beide begrippen
gaan verwisselen: de heerschers zijn zich aristokraten gaan
noemen, en hebben zich daardoor een krachtig wapen in den
strijd tegen de demokratie verworven. Een sociale fictie met
verstrekkende gevolgen: het gewone of minderwaardige yolk
(demos) tegenover de besten (aristoi), aan wie natuurlijk de
macht toekwam! Een aanmatiging te belachelijker, wijl 1°. de
aristokraten naar den geest (kunstenaars en mannen van weten:
schap) nimmer tot de aristokratie zijn gerekend; 2°. wijl de
qualiteiten, die tot een dergelijke positie in de maatschappij
voeren, niet door de geslachten erfelijk zijn en de massa der
aristokratie dus allerminst tot de besten van aanleg behooren. 2)
De z.g. aristokratie heeft wel in woorden, maar niet in daden
op de erfelijkheid van aangeboren kwaliteiten vertrouwd, doch
zich door het meer zekere erfrecht en het geven van een
nemende opvoeding aan hare afstammelingen haar positie
trachten te doen behouden.

1) Zie bijv. Aristoteles „De Politiek" Boek VI, ch. III, § 7.


2) Hiermede is niet gezegd dat alle klassen wat erfelijke samenstelling
aangaat, dezelfde zijn.

21
INLEIDING. § 4.

HOOFDSTUK III.
Over de psychologie der demokratie.

§ 4. Inleiding.
De bestuursvormen hebben elkander in den loop der tijden
herhaaldelijk afgewisseld, nu eens heeft demokratie dan weer
autokratie geheerscht, om weer door demokratie gevolgd te
worden, etc. etc. — wij komen er in het volgende hoofdstuk
op terug.
Heeft men een periode waarin een nieuw maatschappelijk
verschijnsel bezig is een bestaand te verdringen, dan blijkt
overduidelijk hoe zeer de aanleg der menschen verschillend is.
Begint de maatschappij op een bepaald punt te veranderen,
dan worden in den aanvang alleen de sterk gepredisponeerde
individuen door het nieuwe geraakt en aangetrokken; zet zich
de verandering door, dan worden in steeds omvangrijker mate
o.a. via de imitatie — de overigen meegevoerd, tot eindelijk
de groote massa (der gemiddelde menschen) bereikt is: het
nieuwe verschijnsel is algemeen geworden. De wet der indivi:
dueele variaties, zonder begrip waarvan men geen maatschap:
pelijke verandering kan verstaan, zet zich door. ')
Wie meent dat wanneer een sociaal verschijnsel algemeen is
geworden, nu oak alle dragers in dezelfde mate het ondergaan,
vergist zich. Immers zijn de gepredisponeerden enthousiaster,
krachtiger in hun overtuiging dan de groote massa, doch wat

1 ) De zg. wet,Quetelet, volgens welke de individuen van een soort in hun


elementaire qualiteiten volgens de curve van Gauss varieeren, d.i. de gemid,
delde individuen overwegen (± 70 %) en aan weerszijden van het gemiddelde
de progressieve afwijkingen, (± 15 %). Op een geheel ander terrein, nl. dat
der criminaliteit, is de beteekenis ervan geschetst in schrijver's „Inleiding tot
de criminologie" (1932) p. 169 v.v.

22
§ 4. INLEIDING.

belangrijker is: er is ook steeds een minderheid, die maar een


zeer zwakke overtuiging heeft: zij staat open voor het nieuwe,
als het blad der geschiedenis zich weer wendt. In de middel,
eeuwen was iedereen adept der Roomsch,Katholieke kerk, maar
niet in dezelfde mate: de kritisch,aangelegde geesten ontbreken
nimmer. Toen de maatschappij begon te veranderen (o.a. indi,
vidualistischer werd) werden deze geesten het eerst tot het
nieuwe aangetrokken en stichtten ten slotte een nieuwen gods,
dienst. In de eerste helft der 19e eeuw is het geloof nog alge,
meen, maar in zeer verschillende intensiteit. Toen omstreeks
het midden der eeuw sociale factoren ontstonden, die ongeloof
veroorzaakten, werden de minst,religieus aangelegden het eerst
daardoor getroffen, meerderen volgden en op het oogenblik
begint het ongeloof reeds een massa,verschijnsel te worden.
Terugkomende op de bestuursvormen, kunnen wij daar het,
zelfde constateeren. Als de demokratie heerscht, is er altijd
een minderheid soms bemerkt men haar niet, al is zij er
toch — die er weinig voor gevoelt, kritisch,gericht is en welke,
„if society calls" een tegengestelde richting inslaat. Hetzelfde
geldt, mutatis mutandis, in een autokratischen tijd. Er is geen
sprake van eigenschappen, die de een heeft en de ander mist,
het is altijd een vraag van meer of minder. Het hangt van de
kracht der maatschappelijke factoren af, of een nieuwe stroo,
ming zich doorzet en de heerschende wordt.
De psychische aanleg voor de demokratie is gecompliceerd,
het hoofdkenmerk is echter soortgevoel zonder dit is er van
geen enkele vorm van demokratie sprake. De mensch behoort
tot de sociale wezens, niet in den zin van het natuurrecht, vol,
gens welk hij op gronden van eigenbelang zich zou aaneenge,
sloten hebben en zelfs een contract met zijn medemenschen zou
hebben gesloten, maar op grond van zijn gevoelsaanleg. Nimmer
is de mensch anders dan levend in groepsverband aangetroffen.
Hij gevoelt sympathie voor de met hem levenden, wier sym,
pathie hem evenzeer onontbeerlijk is. Als soortgenooten zijn
de menschen aan elkaar gelijk, en wel in dien zin, dat hun alien
de soorteigenschappen gemeen zijn. Een eenvoudige waarheid,
welke door het steeds op den voorgrond stellen van de verschil,

23
rNLEIDING. § 4.

len tusschen de individuen van een soort, wel wat al te zeer uit
het oog is verloren. Aristoteles wist het meer dan tweeduizend
jaar geleden reeds beter: de menschen zijn in sommige opzich,
ten ongelijk, maar in andere gelijk. Hoe groot de quantitatieve
verschillen van anatomischen, physiologischen en psychologi ,
schenardtu ivenagushompien
ook mogen wezen, zij zijn geringer dan die tusschen zijn soort
en welke andere ook. Hoe groot het verschil in leefwijze, in
den ruimsten zin des woords genomen, tusschen de menschen
ook moge wezen, bijv. op het oogenblik van levensgevaar vallen
al deze verschillen weg en spreekt de stem van het bloed, d.i.
van de soort. Een zekere mate van gelijkheidsgevoel ligt aan
den wortel der demokratie.
Ontleedt men het soortgevoel, dan blijkt het twee zijden te
hebben, een passieve en een actieve. Het soortgevoel omvat de
vatbaarheid van het individu voor de sympathie van zijn soort,
genooten, en de sympathie van het individu voor zijn soortge,
nooten. Deze onderscheiding is fundamenteel voor het probleem
van de zedelijkheid, maar ook van de demokratie. Maakt men
Naar niet, dan is de zoo herhaaldelijk voorkomende kwestie.
nl. of iemand zich te recht of ten onrechte demokraat noemt,
onoplosbaar.
Aanknoopende aan deze onderscheiding van passieve en
aktieve demokratische gevoelens, dient nog op een andere zijde
van de psychologie der demokratie de aandacht gevestigd te
worden zij is eenigszins gecompliceerd. De mensch behoort
tot de sociale wezens, maar de soorten in de natuur, welke
daartoe behooren, verschillen onderling weer sterk. 1) In de
eerste plaats in intensiteit van sociale gevoelens — soms zijn
deze z$56 sterk, en de agressiviteit zoo zwak, dat de individuen

1 )Hoewel van demokratie en autokratie bij een diersoort uit den aard
der zaak niet gesproken kan worden, daar geen enkele de hoogere geestes
qualiteiten bezit, welke daarvoor noodig zijn, kan men toch van een analogon
spreken. De dieren,sociologen leeren dat er soorten zijn, waarbij men van
leiden - zonder zekere leiding kan geen enkele collectiviteit functionnee:
ren andere waarbij men van heerschen kan spreken. Vergelijk bijv.
F. Alverdes „Tiersoziologie" (1925) hoofdstuk VI.

24
§ 5. DE PASSIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE.

dier soort elkander niet bestrijden. De mensch behoort, zooals


maar al te bekend is, daartoe niet — genus homo sapiens neemt
in dit opzicht een tusschenpositie in. Secundo zijn de sociale
soorten zeer verschillend wat de plaats aangaat van het indi,
vidu ten opzichte van zijn soortgenooten. Er zijn soorten waar,
bij leden geen of nauwelijks eenige individualiteit bezitten;
b.v. waar zij zich blindelings in een afgrond storten, omdat een
van hen er in gevallen is. De mensch staat aan de andere uiterste
zijde: hij bezit een relatief sterke individualiteit, d.w.z. hij heeft
onafhankelijkheidsgevoel tegenover zijn medemensch, meestal
gesteund door andere qualiteiten. Ook deze karaktereigen,
schap behoort tot het wezen der demokratie, omdat zonder
haar de menschheid geen leiders zou hebben en geen kritiek en
controle op deze leiders zou kennen. 2)
De psychologie van de demokratie beweegt zich dus om de
twee polen: soortgevoel (passief en actief), en persoonlijk,
heidsgevoel. 3)

§ 5. De passieve psychologische zijde der demokratie, d.w.z.


het individu wenscht door zijn medeburgers of medeleden
demokratisch behandeld te worden: zij omvat dus de z.g. demo,
kratische rechten van het individu. Deze zijde der demokratie
valt een groot deel der huidige menschheid niet zwaar; van
Auguste Comte's „nul n'a droit qu'a faire son devoir" zijn wij
wel ver verwijderd geraakt!
Het individu wenscht in zijn vrijheidsgevoel en tot zekere

1) De wel eens gemaakte opmerking dat de onderscheiding sub 1° en 2°


feitelijk een is, is onjuist. Er zijn menschen met sterken socialen aanleg en
eveneens sterke individualiteit. Wel bevorderen resp, verminderen beide quail,
teiten elkaar kruiselings.
2) Vergelijk de hoogst interessante studie van Galton „Gregarious and
slavish instincts" (In zijn „Inquiries into human faculty, and its development")
over een diersoort, waarbij dieren met leidersqualiteiten hoogst zelden voor
komen.
3) Eenige aardige, naar niet diepgaande opmerkingen over de psychologie
der demokratie maakt Sulzbach in zijn „Die Grundlagen der politischen
Parteibildungen" I 3 „Politische Parteien and Temperament". Hij citeert o.m.
Macaulay's poging om de tegenstelling tusschen Whigs en Tories terug te
brengen op verschil in temperament.

25
DE PASSIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE. § 5-

hoogte zijn gelijkheidsgevoel (soort,gelijkheid) door zijn mede,


individuen gerespecteerd te worden. Degenen, die deze zijde
van de demokratische gevoelens het meeste vertoonen zijn zij,
die met sterke (passieve) sympathische gevoelens zijn toege,
rust en — wat belangrijker is in de huidige maatschappij, waar
deze laatste sentimenten zwak ontwikkeld zijn — zij, die sterke
persoonlijkheidsgevoelens bezitten. leder, die verstand heeft
van de praktijk van het vereenigingsleven, zal kunnen getuigen
dat de leden met sterke individualiteit degenen zijn, die voor
alles op hun demokratische rechten staan. Zelfs heerschers van
het grootste formaat als een Napoleon, zijn zoo lang zij niet
aan de macht zijn, in lien zin demokraat. Wee den voorzitter,
die hen in een vergadering in hun rechten beknot en ze niet
onmiddellijk aan het woord zou laten!
Phasen der maatschappij — wij zijn gedwongen voor een
oogenblik op onze uiteenzetting van de sociologische zijde van
het vraagstuk vooruit te loopen — welke dus het persoonlijk,
heidsgevoel versterkten, hebben deze kant van de demokratie
gereleveerd, bijv. het kapitalisme met zijn theoretische uitdruk:
king het liberalisme, en met den godsdienst, die deze phase
vooral eigen is, het protestantisme. Volken, die het eerst door
deze verschijnselen gegrepen zijn, en wier geest derhalve het
langste den invloed er van hebben ondergaan, bijv. het Engelsche
en het Nederlandsche, zijn vooral demokratisch in dezen zin. 1)
Van beroepen, als bijv. het intellectueele, geldt hetzelfde.
Perioden, waarin de individualiteit naar den achtergrond
gedrongen worth, zooals bijv. de feodaliteit, missen deze demo,
kratische gevoelens. Hoe sterk het vrijheidsgevoel den mensch

1 ) De zg. volkerenpsychologie is grootendeels de psychologie van de maat,


schappelijke phase, waarin een yolk zich .bevindt, vermeerderd met die der
voorafgaande perioden, welke via de traditie ten deele zijn blijven voort:
leven. Daarmede is niet gezegd dat de psychische aanleg der rassen geheel
gelijk is — dit zou een even groote overdrijving zijn als waaraan rassen:
theoretici zich schuldig maken door alles uit het ras te willen verklaren. Ook
op het terrein van demokratie en autokratie zijn er verschillen in aanleg
mogelijk. Zij kunnen echter niet zeer groot zijn, daar alle rassen en volken
demokratie en autokratie hebben gekend, hoewel, moet men er bijvoegen,
niet in dezelfde mate.

26
§ 6. DE ACTIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE.

ook eigen moge zijn — dit leert de kinderpsychologie met groote


beslistheid — toch kan het grootendeels verschrompelen in een
omgeving waar de mensch in onderworpenheid opgroeit en
deze hem een tweede natuur wordt. Volken als het Russische
en het Duitsche verdragen o.a. daardoor de nieuwe despoten,
nadat de vroegere voor een kort moment verdwenen waren.
Tot aan de 19e eeuw toe is de vrouw onderdrukt en verhinderd
geworden hare persoonlijkheid te ontplooien. De hieruit voort,
spruitende drang naar demokratie was haar vreemd. Haar
emancipatie, gevolg van haar opname in het economisch proces,
heeft het blad ook ten deze gewend en haar er toe gebracht
hare eischen op het gebied der demokratie te stellen, en zij
heeft deze in vele landen reeds ingewilligd gezien. De toekomst
zal daaromtrent zekerheid geven, maar op goede gronden kan
nu reeds vermoed worden, dat deze soort van demokratische
gevoelens bij haar nimmer zoo sterk zullen worden als bij den
man. Hier speelt hoogstwaarschijnlijk ook een verschil in aan,
leg een rol.
Tot aan diezelfde periode is overal de groote massa versto,
ken geweest van demokratische rechten en heeft zich daarbij
neergelegd; zij heeft deze gevoelens niet of maar zwak ge,
koesterd. Ook bij haar zijn zij echter, door haar veranderde
maatschappelijke positie opgekomen en gegroeid. Zij is er in vele
landen, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, in geslaagd,
de demokratische rechten te veroveren. Terwijl bij de burger,
klasse in haar strijd de gedachte der vrijheid sterk op den
voorgrond stond, gold voor de arbeidersklasse vooral het
streven naar vermindering der ver boven de ongelijkheid der
individuen uitgaande maatschappelijke ongelijkheid.
§ 6. De actieve psychologische zijde der demokratie.
Tot dusver spraken wij van de eischen van vrijheid en gelijkheid
die het individu aan zijn medemenschen stelt. Nu kQmt aan de
orde de mate waarin hij bereid is' deze aan anderen toe te staan,
in hoeverre hij bereid is anderen demokratisch te behandelen,
d.w.z. zijn demokratische plichten. Dit is, zooals de feiten uit,
wijzen, een ietwat moeielijker zaak dan voor zijn demokratische

27
DE ACTIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE. § 6.

rechten op te komen! Hetzelfde lid eener vereeniging dat op


hoogen toon van den voorzitter het woord eischt, hoewel buiten
de orde zijnde, is, zelf voorzitter geworden, maar al te geneigd
een dergelijken eisch van een lid of te wijzen, hoewel dat binnen
de orde is, maar bijv. een voor den voorzitter eenigszins nete,
lige kwestie ter sprake brengt.
De psychologische grondslag hiervan is de sociale aanleg van
den mensch, in casu zijn actief,sympathische gevoelens. Zonder
deze sentimenten is van actief,demokratische gevoelens —
welke secundaire rol het verstand nog kan spelen, is een vraag,
die later onder het oog zal worden gezien — geen sprake. Hoe
sterker deze zijde van het karakter ontwikkeld is, des te meer
is de drager ervan gepredisponeerd, demokraat in bovenge,
noemden zin te worden. Alleen zij, die in hun medemenschen
steeds den mensch als een doel in zich zelf, maar niet uit,
sluitend een middel zien, kunnen actief,demokratisch zijn.
Door dit gevoel gedragen komt men tot het inzicht dat
men ieder mensch een zekere mate van vrijheid moet laten
zijn eigen leven in te richten als hij evil, vrijheid van denken en
kritiek dient te laten, hem toe te staan zich met anderen te
verbinden, naar het hem nuttig voorkomt. Dit geldt voor alien
wederkeerig; een groote mate van verdraagzaamheid en ge,
duld jegens zijn medemenschen is dus geboden, die men dan
ook te eerder van anderen jegens zich zelf kan verwachten.
Dit sentiment maakt het ook mogelijk zich neer te leggen bij
een eenmaal genomen besluit eener gemeenschap, waarvan men
een tegenstander was, en er aan te gehoorzamen en de plichten
op zich te nemen die er uit voortvloeien in het vertrouwen dat
kritiek op het besluit mogelijk blijft en men steeds langs den
weg der argumentatie en overreding zijn eigen inzichten tot
gelding zal kunnen brengen. ') Voor niemand is het zoo moei,

1 ) Het zijn deze demokratische qualiteiten, welke Montesquieu samenvat

onder het begrip „vertu", het kenmerk volgens hem der demokratie. (Zie
„L'esprit des Lois" Boek III, Hoofdstuk III). H. de Man heeft er in zijn „Zur
Psychologie des Sozialismus" (Hoofdstuk X) een aantal uitstekende opener,
kingen over gemaakt. Zie hierover ook Starosolskyj „Das Majoritatsprinzip"
p. 19 v.v.

28
§ 6. DE ACTIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE.

lijk actiefclemokraat te zijn als voor degenen, die door de


natuur met leiderskwaliteiten zijn toegerust. Dit is alleen
mogelijk, indien zij over sterke sociale gevoelens beschikken,
— het verschil tusschen leiders en heerschers is hierin gelegen
— als zij dus steeds voor oogen hebben dat zij het belang van
anderen en niet van zich zelf te dienen hebben. Ook de jeugd,
die wel geen leiderskwaliteiten bezit, maar sterk egocentrisch
is aangelegd, ligt deze zijde der demokratie slecht.
Gelden de sociale gevoelens bovengenoemd in het algemeen,
of slechts voor een beperkten kring? De vraag dient in hoof d;
zaak beantwoord te worden in den laatsten zin. De syrnpathi:
sche gevoelens ontwikkelen zich jegens hen, met wie men in
kontakt leeft. Hoe verder soortgenooten in of stand en levens:
wijze verwijderd zijn, des te geringer wordt de kracht der
actief,demokratische gevoelens: zij zijn hoogstens abstrakt,
leven niet en hebben daarom maar geringen invloed op den
mensch. Demokratische volken „at home", behoeven dit nog
niet „abroad" te zijn!
Vaak heeft men beweerd dat de mensch als demokraat of als
anti:demokraat geboren wordt. Uit het bovenstaande blijkt
dat dit maar in zeer beperkten zin waar is. Gegeven is een
zekere gevoelsaanleg, die door milieu:invloeden ontwikkeld
kan worden of rudimentair kan blijven. Op deze gevoelsaanleg
als basis kan dan een geheel gebouw van inzichten, neigingen
en remmen opgetrokken worden, hetgeen geen lichte arbeid is
en veel zelfoverwinning bij den mensch kost. Demokratie moet
geleerd en geoefend worden, en aldus kan zij tot een levens:
houding worden. Natuurlijk heeft men ook op dit terrein nog
nimmer het complete bereikt en zal het ook niet bereiken.
Waarschijnlijk is men nergens in dezen zoover gekomen als in
het vrije vereenigingsleven, maar ook landen met oude demo:
kratische instellingen en tradities als Zwitserland en Engeland
heeft men het, als men ze vergelijkt met autokratisch geregeerde
landen, reeds een eind. ver gebracht.
Wie van het bovenstaande kennis genomen heeft, wordt het
wellicht duidelijk welk een dwaasheid het is te meenen dat de
demokratie alleen maar over rechten loopt of slechts een

29
DE INTELLECTUEELE ZIJDE. § 7.

del in de maatschappelijken strijd is, dat men al naar het belieft,


kan verwisselen voor een ander middel. 1) Onze Oostelijke
buren, voorzoover zij demokraat waren, en zoolang het hun
nog geoorloofd was om over dergelijke onderwerpen te schrij,
ven, spraken van „Gesinnung" of van „Weltanschauung". Hol,
landers drukken zich gewoonlijk minder verheven uit, en zed=
gen: demokratie is voor alles een kwestie van karakter.
§ 7. De intellectueele zijde der demokratie.
Voor de anti,demokraten is dit probleem spoedig en gemak,
kelijk opgelost: de intelligentie bevindt zich aan de zijde der
autokratie en de domheid aan die der demokratie! Het omge,
keerde wordt ook beweerd: het yolk zou de diepste wijsheid
bezitten, vox populi vox Dei. Deze oplossingen getuigen meer
van aanmatiging dan van intelligentie, en kunnen terzijde ge,
laten worden. Er is natuurlijk aan beide zijden in alle schakee,
ringen en gradueeringen van verstand en onverstand sprake
en de vraag: predisponeert intelligentie voor autokratische
of voor demokratische opvattingen is zonder meer voor geen
beantwoording vatbaar.
Een andere kwestie is, en hiervoor zijn wel eenige aanwijzin:
gen om haar op te lossen gegeven: predisponeert een bepaald
soort van verstand voor demokratie een ander voor autokra,
tie? Het is de verdienste van Kelsen hierop het eerst de aan,
dacht te hebben gevestigd. 2) Menzel heeft dit verband in zijn
„Demokratie und Weltanschauung") nader onderzocht. Zij
wijzen er op dat onder de groote denkers van alle tijden de
metaphysici de autokratie zijn toegedaan: „Autoritat statt
Majoritat" is hun leuze. De kritisch,empirisch,relativistisch
aangelegde geesten zijn daarentegen meer demokratisch gericht.
1) Bepaald belachelijk maakt men zich als men de demokratie tijdelijk op
stal wil zetten. Eerst een kleine, om zoo te zeggen een fatsoenlijke revolutie,
en dan weer de demokratie! Dit doet denken aan de ongehuwde moeder, die
tot haar verontschuldiging aanvoerde dat zij maar een klein kindje gekregen
had!,
2) „Vom Wesen und Wert der Demokratie" (Archiv f. Sozialwissenschaft
B. 47 1920, ook afzonderlijk verschenen) en „Staatsform und Weltanschauung"
(1933).
3) Zeitschrift fiir offentliches Recht II 1921.

30
§ 7. DE INTELLECTUEELE ZIJDE.

Absoluut tegenover relatief, deductief tegenover inductief, zoo


kan men de tegenstelling ook formuleeren. Wie meent de abso,
lute waarheid in pacht te hebben, is niet geneigd op de meening
van anderen acht te slaan, wie meent dat de waarheid slechts
benaderd kan worden en altijd relatief is, komt veel eerder
daartoe.
Genoemde auteurs hebben zich tot de philosophen beperkt.
Wanneer zij ook de beoefenaars der ervaringswetenschappen
binnen den kring van het onderzoek betrokken hadden, zouden
zij ongetwijfeld tot hetzelfde resultaat gekomen zijn. Wat de
sociale wetenschappen betreft is dit zeker het geval: haar
representanten zijn, voorzoover zij zich met politiek bezig
houden, in het algemeen demokratisch gericht. Alle autokraten,
van Napoleon tot Mussolini, hebben de beoefenaars der mast,
schappelijke wetenschappen, geleid door richtig instinct gehaat
en uitgebannen. De beoefenaars der natuurwetenschappen
staan gewoonlijk buiten de politiek, maar hun aversie voor
ieder autoritair denken, hun toegankelijkheid voor de argumen,
ten van anderen, predisponeert ook hen voor demokratie.
Er is m.i. geen reden het vraagstuk van de intellectueele zijde
der demokratie te beperken tot de groote denkers. De bovenge,
noemde tegenstelling in het denken — vermoedelijk in laatste
instantie gelegen in een andere spheer als het intellect zelf,
doch dit is een vraagstuk, dat hier buiten beschouwing" kan
blijven — treft men evenzeer onder de gemiddelde menschen
aan. Ook hier heeft men absolutisten en relativisten, dogma,
tisch en kritisch aangelegden, introverten en extroverten. Van
een massa,onderzoek op dit terrein is den schrijver dezes niets
bekend, maar zoover zijn, uit den aard der zaak zeer beperkte,
ervaring gaat, komt deze met hetgeen Kelsen en Menzel voor
de „gros bonnets" leerden, overeen. Onder de eerstgenoemden
zitten de autokratisch,, onder de tweeden de demokratisch,
aangelegden.
In zijn „Der Begriff der modernen Demokratie in seinem
Verhaltnis zum Staatsbegriff") betwijfelt R. Thoma de juist,
1 ) In „Hauptprobleme der Soziologie" Erinnerungsgabe fur Max Weber II
p. 42.

31
DE INTELLECTUEELE ZIJDE. § 7.

heid van het verband tusschen relativisme en demokratie, op


grond van het feit dat onder absolutisten ook demokraten
voorkomen — hij noemt als voorbeeld de Engelsche Indepe,
denten. Deze kritiek geeft mij aanleiding nog enkele opmerkin,
gen te maken over extremisme en demokratie.
De juistheid van Thoma's kritische bemerking is onmisken ,

baar: er komen onder absolutisten demokraten voor. Voor


hen, die het vraagstuk van den psychologischen aanleg voor
autokratie en demokratie in de eerste plaats van de intellec,
tueele zijde bezien, is dit feit een doorbreken van de genoemde
correlatie, voor hen, die er allereerst een karakterkwestie in
zien, veel minder. Wij hebben nl. in dergelijke gevallen niet
zoozeer met de „all:round" demokraten te doen, maar vooral
met de door mij zoo genoemde „passieve" demokraten, d.w.z.
degenen die sterk voor de demokratische rechten opkomen. De
meest in het oog vallende karaktertrek der extremisten, nl.
hun vernauwd bewustzijn maakt dat zij gewoonlijk tot de z.g.
gelijkheidsfanatici behooren, d.w.z. zij kunnen de verschillen
tusschen de individuen moeielijk zien. l) Bij hen is van de
andere zijde van de psychologie der demokratie veel minder
sprake. Wanneer zij eenmaal over demokratische rechten be
schikken, zijn zij maar al te geneigd ze anderen te onthouden,
ja zelfs te ontnemen, als zij daartoe in de gelegenheid zijn. De
geschiedenis van het Bolsjewisme en van al degenen, die de z.g..
dictatuur van het proletariaat voorstaan, is in dit opzicht zeer
leerzaam. Voorstanders van de demokratie tot in het uiterste,
hebben zij zich gehaast, toen zij de macht in handen hadden,
alien niet:proletarischen groepen de demokratische rechten te
ontnemen. Daar de dictatuur van een groep in den grond der
zaak onmogelijk is, is zij dan ook spoedig in die van een per
soon veranderd. De absolute voorstanders van de demokratie
bleken eigenlijk voorstanders van de autokratie te zijn! „Many

1 ) In mijne studies „Marxisme en revisionisme" (Nieuwe Tijd XV, 1910 en


XIX, 1914) en „Evolutie en revolutie" (Socialistische Gids" IV, 1919. Ook
afzonderlijk verschenen) heb ik het „portrait parle" van de extremistische
vleugel der arbeidersbeweging trachten te geven.

32
§ 7. DE INTELLECTUEELE ZIJDE

of those who have the word (love of freedom) on their lips


are despots at heart" zegt Bryce van hen. ')
Ten slotte nog een opmerking over de intellectueele zijde
van de demokratie. Ook in gevallen, waar men van een speci,
alen karakteraanleg voor demokratie niet kan spreken, komen
personen voor, die op grond van hun levenservaring er version=
delijke voorstanders van geworden zijn, wijl de demokratie,
met al haar gebreken, die haar volgens hen eigen is, toch zoo,
vele voordeelen biedt — in hoofdzaak: een vreedzame ontwik,
keling der maatschappij — dat de autokratie dient verworpen
te worden. Men heeft dan te doen met evenwichtig aangelegde
personen, wier verstand hen in staat stelt de voor, en nadeelen
van een systeem goed of te wegen. Onder de phlegmatici wor,
den zij het meest aangetroffen.
§ 8. De psychologie der autokratie.
Compleetheidshalve hierover eenige opmerkingen; wij kun,
nen daarbij kort zijn, omdat wij met het spiegelbeeld van het
voorafgaande te doen hebben. Ook hierbij is een actieve en een
passieve zijde te onderscheiden•
Autokratisch (actief) aangelegd zijn degenen met zwakke
sympathische soortgevoelens toegerust, met sterke persoonlijk,
heidsgevoelens en met krachtige activiteit (mannen van de
daad). Wij1 de laatste qualiteiten ook bij demokratische leiders
voorkomen, ligt het verschil vooral in de kracht der sympa,
thische gevoelens. Indien deze qualiteiten in een persoon ver,
eenigd zijn heeft men echter nog niet met den autokraat in
optima forma te doen; daarvoor is nog een specifieke psycho,
logische eigenschap noodig: de neiging om over anderen te
bevelen. De wel gehoorde meening dat deze neiging uitvloeisel
is van het persoonlijkheidsgevoel is onjuist, al predisponeert
het er wel toe. Ook individuen zonder eigenlijk persoonlijk,
heidsgevoel, doch die in den waan verkeeren het te bezitten en
den schijn aannemen, kunnen heerschzuchtig zijn. Omgekeerd
zijn er zeer krachtige persoonlijkheden zonder eenige heersch,
zuch,t, zoo bijv. onder kunstenaars en onder wetenschaps,
1) 0. c. I p. 66.

3 33
DE PSYCHOLOGIE DER AUTOKRATIE. § 8.

beoefenaars. Heerschzucht is verwant met agressiviteit en


wreedheid. 1) Over de intellectueele zijde der autokratie is
reeds boven (§ 4) iets gezegd, en dit behoeft hier niet herhaald
te worden.
Zij die gaarne, of in ieder geval zonder verzet, beheerscht
worden, zijn vooral degenen met gering persoonlijkheidsgevoel.
Vaak ook de slappere figuren, de inactieven. Vaak, doch niet
altijd. Er zijn ook karakters, die geen vrijheidsgevoel hebben,
en toch niet slap kunnen genoemd worden. Dezelfde „schnei,
dige" Pruisische onderofficier, die met machtswellust zijn man,
schappen overheerscht, kruipt op zijn beurt voor zijn super
rieuren. 2)

1) De voor de hand liggende aardigheid, dat hier naar analogic van


Moliere's „vis dormitiva" als oorzaak van de slaap, over de autokratie als
gevolg van de heerschzucht wordt gesproken, gaat niet op. Er wordt in het
bovenstaande psychologisch niets „verklaard", dat is de taak der psychologen.
Aileen wordt gesproken over predisponeerende eigenschappen.
2) Sinds Kretschmer, en reeds voor hem verscheidene Fransche auteurs, ge,
wezen hebben op het verband tusschen lichaamsbouw en karakter, zou hier
ook een paragraaf op zijn plaats zijn over lichaamsbouw en demokratie. Voor
zoover mij bekend is, zijn over dit verband geen speciale onderzoekingen
gedaan, en kan hier alleen gewezen worden op de beteekenis er van. Uit
Kretschmer's „Korperbau and Charakter" valt alleen op te maken dat de
demokraten vermoedelijk vooral te vinden zijn onder het pyknische, de
autokraten onder het sthenische en asthenische lichaamstype. Wat het tempe,
rament aangaat, de demokraten onder het cycloicle, de autokraten onder het
schizoide type. (Zie hoofdstuk IX v.v. (9e en 10e editie, 1931)).

34
§ 9. INLEIDING.

HOOFDSTUK IV.
Over de sociologie der demokratie.
§ 9. Inleiding.
Reeds in de oudheid zijn de auteurs, die zich met de regee,
ringsvormen hebben beziggehouden, tot de meening gekomen
dat er in hunne opeenvolging een zekere regelmaat gelegen
was. Plato wijst er in zijn „Republiek" 1 ) op dat uit de aristo,
kratie (in letterlijken zin: heerschappij der besten) de timo,
kratie (een tusschenvorm), en uit deze de oligarchic (heerschap,
pij der rijken) ontstaat, deze wordt nu op haar beurt vervangen
door de demokratie, waarna de tyrannis volgt. Aristoteles zegt
in zijn „Politiek" 2) dat de volken eerst het koningschap hadden,
waaruit zich de aristokratische regeeringsvorm (in letterlijken
zin) ontwikkelde, daarop volgde de oligarchic, dan de tyrannis
en ten slotte de demokratie„ welke echter evenmin een blij,
vende vorm was. Polybius 3) meent dat er in den aanvang
alleenheerschappij was, waarvan het koningschap een vorm
was. Het koningschap ontaardt in de tyrannis, en uit deze
komt de aristokratie voort, en de oligarchic volgt. Dan maakt
zich het yolk, over het ondergane onrecht in woede geraakt,
van de macht meester, waarop de demokratie in de ochlokratie
(heerschappij van het gepeupel) ontaardt, waarna een tyran
de orde herstelt. „Dit is de kringloop der staatsvormen" be
sluit Polybius.
Uit het feit reeds dat de volgorde bij deze auteurs niet geheel
dezelfde is, kan men opmaken dat deze regelmatigheid niet
strikt is. Hun snelle opeenvolging — Aristoteles heeft een,
1) Boek VIII.
2) Bock III. Hoofdstuk X § 7 v.v.
3) Geschiedenis. Bock VI § 4 v.v.

35
INLEIDING. § 9.

ongelukkigerwijze verloren gegaan, boek geschreven waarin


hij ongeveer 150 bestaande staatsvormen heeft geschetst!
maakt het bovendien onwaarschijnlijk dat diepgaande maat,
schappelijke veranderingen steeds aan die wisseling ten
grondslag hebben gelegen. Bepaalde maatschappelijke phasen
kunnen soms nog talrijke resten van vroegere bevatten en
staatsvormen kunnen een zeer gemengd karakter aannemen.
Mill merkt dan ook in zijn „Considerations on representative
government" 1) op, dat het niet juist is te meenen, dat per se
bij een bepaalde machtsverhouding in de maatschappij een be
paalde, en geen andere politieke vorm behoort. Er zijn meer
mogelijkheden op dit gebied dan men soms geneigd is te ver,
onderstellen. De werkelijkheid geeft hem. gelijk: wie bijv. op
grond van het feit dat Amerika, het land, waar het industria,
lisme het onbeperkst heerscht, een republiek is, zou conclu,
deeren dat dit verband strikt is, vergist zich. Het semi,abso,
lutisme van Duitschland heeft zijn kapitalistische ontwikkeling
niet verhinderd.
Al moge de samenhang tusschen politieke systemen en maat,
schappelijke ontwikkeling dan ook niet steeds direct en vol,
strekt zijn, in zeer groote lijnen is dit verband echter wel
aanwezig — zooals zal blijken.

Historisch kan men vier tijdperken onderscheiden, waarin


van demokratie sprake is geweest. 1°. De stadsdemokratie der
oudheid, 2°. die der middeleeuwen, 3°. de demokratie der bur:
gerij op het einde der 18e en de eerste helft der 19e eeuw,
4°. die van de vierde stand in de tweede helft der 19e en het
begin der 20e eeuw. Door zich te beperken tot de z.g. histori,
sche periode, doet men de demokratie echter onrecht, en sluit
men zich of van twee zeer belangrijke gebieden, waarop ook
van demokratie sprake is geweest, en waar deze zelfs een
grooten rol heeft gespeeld en ten deele nog speelt. In de eerste
plaats de primitieve volken (de z.g. prehistorische, doch in dit

1 ) Hoofdstuk I in fine.

36
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.

verband beter te kennen door de ethnologie), in de tweede


plaats het z.g. vrije vereenigingsleven.
Aan de beschouwing — in vogelvlucht — van de historische
phasen laten wij dus die der natuurvolken voorafgaan. Dam.,
vOOr behandelen wij de demokratie van het vrije vereenigings,
leven, welke wel chronologisch na de overige soorten komt,
doch logisch er aan voorafgaat.

§ 10. De demokratie in het vrije vereenigingsleven.


VOOr het vrije vereenigingsleven — d.i. in tegenstelling met
collectiviteiten, waarvan men gedwongen is lid te zijn, en waar,
van de staat de belangrijkste is — zijn groote ontplooiing in
de 19e eeuw kreeg, had het reeds een lange geschiedenis achter
den rug. Fr. Klein vertelt er in zijn veel te weinig bekend
meesterwerk over het organisatiewezen van dezen tijd het
een en ander van 1) — het ligt geheel buiten het bestek van
deze studie hierop nader in te gaan. Sinds het recht van ver,
eeniging in de demokratische landen erkend is, zijn de vrije
organisaties in aantal, omvang en beteekenis ontzaggelijk ge,
groeid. Zij zijn tot een sociaal verschijnsel van den eersten
rang geworden en zonder hen is de fu. nctioneering van de
huidige maatschappij niet denkbaar. Geen gebied van het leven
is aan te wijzen, waar zij iich niet genesteld hebben en als een
netwerk overdekken zij de landen. Vereenigingen met een
economisch, een politiek, een godsdienstig, een wetenschappe,
lijk doel, vereenigingen ter beoefening van de kunst, van de
sport, van de gezelligheid, van de liefdadigheid etc. etc. leder
dezer terreinen is weer onderverdeeld, bijv. het economische
o.a. in werknemers, en werkgevers,organisaties, cooperaties
en naamlooze vennootschappen, de kunst in al haar branches
en iedere branche weer in tweeen gesplitst, organisaties van
kunstenaars en van belangstellenden, de sport in al haar afdee,
lingen — het is te veel om ook maar summier te vermelden. 2)
1) „Das Organisationswesen der Gegenwart" (Berlin 1913) p. 14 V.V.
2) In het eerste hoofdstuk van „Mensal en menigte in Amerika" geeft
Huizinga een interessant beeld van de ontzaggelijke omvang en beteekenis
an het organisatiewezen in Amerika.

37
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.

Zooals van zoovele maatschappelijke verschijnselen kent men


ook het vereenigingsleven maar zeer ten deele, de statistiek
occupeert zich slechts met enkele soorten, vooral de econo,
mische en de godsdienstige — de overige zijn terra incognita.
Men kent het aantal, de leden, het inkomen en het vermogen
niet — ten minste in Nederland. In Oostenrijk zoo deelt Klein
mede, heeft men in 1910 een telling gehouden, waarbij bleek
dat er meer dan 85.000 vereenigingen (zonder afdeelingen!),
waaronder bijna 11.000 kunst of wetenschap ten doel hadden,
waren. Als Nederland naar verhouding evenveel vereenigingen
in dat jaar zou geteld hebben — wat zeker het geval was —
dan waren er toen reeds 17 a 18.000! Het vereenigingsleven is
sinds dien nog zeer sterk gegroeid. Duitschland telde aan het
begin van 1932 ruim 88.000 sportvereenigingen met 7.7 millioen
leden! 1 ) Op 31 December 1930 telde Nederland ongeveer 400
kerkgenootschappen met ± 4.270.000 volwassen leden, en op
het oogenblik zijn er, in ronde cijfers, 10.000 vakvereenigingen
(afzonderlijke en afdeelingen van centrale bonden) met 800.000
leden!
Het is niet noodig meer cijfers aan te halen, het feit is onmis,
kenbaar. Er zijn meer volwassen Nederlanders — om van de
jeugd te zwijgen — lid van twee of meer vereenigingen dan van
geen enkele! Het aantal menschen, die ervaring hebben van het
vereenigingsleven, telt men in een land als het onze bij
millioenen.
Hoe zijn deze vereenigingen georganiseerd, demokratisch of
autokratisch? Men — ook de anti,demokraten — zal geneigd
zijn te antwoorden, dat het eerste vanzelfsprekend het geval
is. Het antwoord is natuurlijk juist, maar dat het vanzelfspre,
kend zou zijn, is niet juist. Alle leeken meenen dat bijzondere
gebeurtenissen alleen verklaring behoeven, maar dat de ge,
wone feiten „anzelfsprekend" zijn. Uit de geschiedenis der
wetenschap blijkt dan ook dat de ars medica ouder is dan de
physiologie, en de psychiatric ging aan de psychologie vooraf.
Wel kan men zeggen dat er blijkbaar zeer krachtige oorzaken

1) Berekend volgens „Statistisches Jahrbuch far das Deutsche Reich" 1932.

38
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.

moeten bestaan, dat de vrije vereenigingen op hooge uitzon:


deringen na — de Roomsch:Katholieke kerk is daarvan de
belangrijkste — demokratisch zijn ingericht, doch dit is iets
anders dan vanzelfsprekend. Wanneer het waar was, wat de
anti:demokraten beweren, dat de demokratie de organisatie:
vorm der domkoppen en zwakkelingen is, zou het een wonder
zijn dat er tallooze demokratisch georganiseerde vereenigingen
bestaan, reeds oud en zeer levensvatbaar zijn, en moest de
autokratische bestuursvorm de regel zijn. Ook op dit gebied
heerscht een onverbiddelijke strijd om het bestaan, en verkeerd
geleide vereenigingen gaan te gronde.
Wanneer men constateert dat vrije vereenigingen als regel
demokratisch georganiseerd zijn, dan wil dat zeggen, zooals
ieder weet, die lid van een vereeniging is en dat is dus bijna
iedereen, dat elk lid invloed heeft op den gang van zaken. 1)
Deze invloed beteekent in hoofdzaak dat ieder lid zijn stem
kan uitbrengen 1°. bij het nemen van besluiten, 2°. bij het ver:
kiezen van het bestuur, 3°. dat hij het recht van kritiek en
controle heeft op het bestuur — het laatste meestal via speciaal
daartoe aan te wijzen lichamen. Het bestuur voert de besluiten
der ledenvergaderingen uit, bereidt deze voor, en heeft niet
alleen de dagelijksche maar gewoonlijk ook de algemeene
ding, en heeft periodiek verslag van haar werkzaamheden uit
te brengen en rekening en verantwoording af te leggen. Het
wordt bijna steeds voor slechts korten tijd (een jaar) gekozen,
opdat de leden zich kunnen uitspreken over de wijze waarop
zij hun taak hebben volvoerd,
Van het bestuur eener vereeniging hangt vooral haar bloei
af, zij is er de ziel van. Gaat alles naar wensch, dan bemoeien
zich de leden met de gestie gewoonlijk maar zeer weinig, laten
alles gaarne aan het bestuur over en herkiezen het na aftreden
met algemeene stemmen — jaarvergaderingen van bloeiende

1
) Een aantal vereenigingen hebben zg. „buiten"leden (nl. kunstlievende
e.d.) die tegen betaling van een bedrag mogen profiteeren van de prestaties
der „werkende" leden. Dit doet aan het demokratisch karakter eener vet.%
eeniging niets af. Evenmin het feit, dat zich personen verbinden, regelmatig
schenkingen te doen (zg. donateurs).

39
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.

ereenigingen plegen slecht bezocht te worden. Men heeft wel


eens gezegd dat demokratie georganiseerd wantrouwen is.
Hij die het zei was de Duitsche socialistenleider August
Bebel, een bewijs dat zelfs „demokratische" Duitschers geen
begrip van demokratie hebben. De praktijk van het vereeni ,
ginslevrtjudaowenrgdsla
demokratie is, echter niet blind, maar scherpziend. Men zou de
demokratie gecontroleerd vertrouwen kunnen noemen.
Hoe is het stemrecht in het vrije vereenigingsleven geregeld?
Bijna altijd ieder lid een stem. De belangrijkste uitzondering
hierop is de naamlooze vennootschap, waarin volgens art. 44b
2e lid W. v. K. iedere aandeelhouder zooveel stemmen uitbrengt
als hij aandeelen heeft. De uitzondering is echter slechts schijn,
baar, daar de aandeelhouder bijna geen andere taak heeft dan
kapitaal te fourneeren. Bovendien opent hetzelfde artikel in
het 3e en 4e lid de mogelijkheid de macht van een aandeelhou,
der belangrijk te beperken — hetgeen in de praktijk veel voor,
komt. Ook bij waterschappen is het stemrecht „zakelijk"
geregeld, doch ook dit is meer een schijnbare dan een werke,
lijke uitzondering op bovenvermelde regel.
leder lid een stem, is dit geen schreeuwend onrecht, niet in
strijd met de wetten der natuur, die slechts de ongelijkheid
kent? Is het geen schandaal in een vereeniging van athleten
iemand die 200 Kg. heft, hetzelfde „gewicht" toe te kennen als
iemand, die nauwelijks de 100 Kg. haalt, of in een genootschap
van chemici aan een Nobel,prijswinnaar evenveel stemmen als
aan een gewoon lid, of in een societeit den schatrijken N. N.
even grooten invloed toe te kennen als aan Mr. Q. Q., die het
bijv. wel tot referendaris heeft gebracht, maar toch van „een,
voudigen" afkomst is, en maar een zeer bescheiden inkomen
heeft? Blijkens de ervaring vinden de leden van al deze, zeer
ongelijksoortige vereenigingen dit in het geheel geen schandaal,
maar de gewoonste zaak der wereld. Waarom vinden de leden
eener societeit, die man voor man tegenstander zijn der „demo,
kratie" (in den staat) in eigen kring het .,een man een stem",
recht juist, waarom vinden alle leden van alle soorten van vet.,
eenigingen dit evenzoo? Omdat zij weten, meestal echter slechts

40
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.

aanvoelen, dat de leden als leden alien hetzelfde belang bij het
bestaan en de bloei der vereeniging kunnen hebben en cat hun
verschillende capaciteiten — voor een oogenblik aangenomen
dat ook titel en vermogen van N. N. iets met capaciteiten te
doen hebben — daartoe niets af, of toedoen. De verhoudingen
kunnen zelfs ook omgekeerd liggen: degenen, die over boven:
middelmatige bekwaamheden beschikken, kunnen zelfs minder
belang bij de vereeniging hebben dan de gewone leden, of bij
gelijk belang minder lust hebben er zich voor in te spannen.
Afgescheiden van de onmogelijkheid om ooit een „juiste"
schaal te ontwerpen zou het dus in strijd zijn met het belang
der vereeniging het stemrecht te differentieeren en zou dit
ook door de leden als onrecht worden gevoeld — hetgeen het:
zelfde is, van den anderen kant bezien.
Het verschil in capaciteiten komt op geheel andere momenten
als de algemeene vergadering e.d. aan de orde, nl. wanneer de
vereeniging bijv. tegenover andere vereenigingen of tegenover
het publiek moet toonen wat zij op haar gebied presteert.
Prompt worden dan ook de besten door de leden afgevaardigd
— de athleet van de 200 Kg. en de Nobelprijswinner etc. Het is
het belang van alle leden zoo te doen; als hun beste man den
wedstrijd maar wint, wiens roem op de collectiviteit afstraalt,
en van daar op ieder lid.
Dit geldt ook voor de keuze van bestuursleden• . . . . „die
Masse sucht Manner, die ihr gleichen" zegt Hasbach, een der
felste anti:demokraten. 1) Deze uitspraak getuigt van slechte
menschenkennis, van weinig ervaring in het vereenigingsleven
en van gering sociologisch inzicht. Als dit waar was, zou er
reeds lang geen enkele demokratische staat meer bestaan, of
om ons te beperken tot het onderwerp wat ons nu bezig houdt,
ook geen enkele vereeniging. Het feit dat het vereenigingsleven
een ontzaggelijken omvang en beteekenis heeft gekregen, be
wijst het omgekeerde•
Al degenen, die het vereenigingsleven kennen, weten dat de
leden gewoonlijk een goede neus hebben bij het kiezen van het

1) „Die moderne Demokratie" 2e ed. p. 582.

41
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.

bestuur — zij denken er niet aan, de functies onder alle leden


te laten rouleeren. Wordt een vereeniging opgericht door per
sonen, die elkaar in het geheel niet kennen — wat maar zelden
voorkomt — dan gebeuren er in den beginne nog wel eens
vergissingen, die echter gemakkelijk spoedig hersteld kunnen
worden, daar het demokratisch systeem daartoe de gelegenheid
biedt. Meestal kennen de leden echter een groot deel der
anderen en weten hun waarde voor een organisatie op grond
van ervaring juist te schatten. Brengt men een groep gemid,
delde menschen bijeen, dan stijgt daardoor het intellektueel
niveau niet boven het gemiddelde — wanneer zij elkander in
emotie brengen gaat het zelfs terug. Op het gebied van het
verstand geeft een optelling van gemiddelden nooit meer dan
het gemiddelde. Zoodra men op het terrein van het karakter
en het prestatievermogen der menschen komt, is het oordeel
van een collectiviteit vaak meer waard dan van den enkeling. ')
Men heeft dan evenals bij volksspreekwoorden, die bijna altijd
diepe waarheden bevatten, met een soort van zevingproces te
doen. Een scholier mag zich in zijn oordeel over het karakter
en de bekwaamheid in het lesgeven van een leeraar vergissen,
het oordeel van de klasse als geheel is bijna steeds feilloos,
zelfs al betreft het een leeraar, die bijv. om zijn gestrengheid
gevreesd is. Zoo gaat het ook in het vereenigingsleven. Hoe
vaak hoort men daar niet dat bijv. de president niet zeer ge,
liefd is, maar altijd weer herkozen wordt, omdat hij naar aller
oordeel „een geboren voorzitter" is.
Men zegt wel dat in het vereenigingsleven de „praters" den
grootsten rol spelen. Ook dit stemt met de ervaring in het alge,
meen niet overeen. Uit den aard der zaak treden er zij naar
voren, die hun gedachten goed kunnen formuleeren — volgens
de psychologen een goede aanwijzing dat sprekers ook iets
te zeggen hebben, daar menschen zonder denkbeelden op zijn
best woorden aaneen kunnen rijgen. Men gebruikt dergelijke
personen in het vereenigingsleven voor het houden van feest,

1 ) Reeds Montesquieu in zijn „Esprit des lois" Boek II Hoofdstuk II, wijst
hierop.

42
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.

redes e.d. maar voor president kiest men hen niet. Maar ook
„stifle" krachten, de aangewezenen voor het secretariaat en het
zeer ondankbare werk van het beheeren der penningen, weet
men spoedig te onderkennen en op de plaats te brengen, waar
zij volgens hun capaciteiten hooren. Doen er zich in een ver:
eeniging speciale moeielijkheden voor, waartegen een bestuur
niet opgewassen is, dan weet men gewoonlijk wel spoedig hen
in een commissie te benoemen, die ze wel meester kunnen
worden. Kortom, dat de massa steeds de slechtste kiest is een
praatje van hen, die van de demokratie niets weten. In het
oude woord „vox populi vox dei", of zooals de groote componist
C. M. v. Weber het minder vriendelijk heeft gezegd: „Der ein:
zelne ist ein Esel and das Ganze ist doch Gottes Stimme", zit
een zekere kern van waarheid — er is ook veel onwaarheid in,
doch daarover later.
Het selectieprincipe is der demokratie inhaerent, zoo luidt de
conclusie, 'die men op grond van de ervaring van het vereeni:
gingsleven moet trekken. Wanneer men het principe niet toe:
past, en bijv. het voorzitterschap laat rouleeren, heeft men ge:
woonlijk met een door zijn wezen reeds scherp geselecteerde
collectiviteit te doen (bijv. Academische Senaten) — het uit:
oefenen van het ambt van president e.d. is dan een verplichting,
die een ieder op zijn beurt op zich heeft te nemen. Ook waar
een vereeniging bestaat uit vereenigingen (z.g. Bond) treft men
dit rouleeren nog al eens aan — het prestige der aangeslotenen
verzet zich dan tegen verkiezingen. Ook dit is nauwelijks een
uitzondering op den regel der selectie, daar de vereenigingen
zelf hun afgevaardigden naar den bond scherp kiezen•
Gaat men de geschiedenis van de demokratie in het vrije
vereenigingsleven na — voor sommige terreinen hiervan is de
geschiedenis geschreven — dan blijkt dat in die vereenigingen,
waar van den aanvang of het streven naar vermindering van
maatschappelijke ongelijkheid op den voorgrond storid en de
differentieering der leden minder groot was dan elders, in den
beginne het selectieprincipe nog niet sterk was. Leest men het
eerste hoofdstuk van „Theorie en practijk van het Britsche
vakvereenigingsleven" door S. en B. Webb, getiteld „Oorspron:

43
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.

kelijke demokratie", dan blijkt dat volgens hun weten geen


enkele vakvereeniging ooit zijn voorzitter bij loting aanwees,
maar wel vaak verwisselde, de macht van het bestuur gering
liet, veel beslissingen bij referendum liet nemen etc. etc. Doch
tevens blijkt dat het vakvereenigingswezen door de ervaring
geleid steeds meer het selectieprincipe op den voorgrond bracht.
Ook in de politieke arbeidersbeweging kan men een dergelijke
ontwikkeling constateeren — in zijn wanbegrip van het pro,
bleem noemt Michels in zijn „Zur Soziologie des Parteiwesens"
dit proces de oligarchische ziekte der demokratie", terwijl het
in werkelijkheid „de genezing der kinderziekten" is. Alleen
staat het vast dat het selectieve karakter van de politieke atbei,
dersbeweging van den aanvang af sterker dan bij de vakbewe,
ging is geweest.

Tot nu toe spraken wij over de demokratie in het vrije ver,


eenigingsleven bij een min of meer beperkt aantal leden. Wordt
het aantal grooter, dan begint het karakter der demokratie op
sommige punten zich te wijzigen: zij wordt meer indirect. De
leden kennen elkander niet meer alle, zij zijn dus soms ge,
dwongen bij het verkiezen van bestuursleden op het oordeel
van anderen, die zij kennen en vertrouwen, af te gaan. Zonder
vertrouwen is geen demokratie denkbaar. Groeit het aantal
leden nog meer, zoodat men niet meer op doeltreffende wijze
samen vergaderen kan, dan ontstaat vanzelf de vertegenwoor
diging geen van de leden heeft daarbij, zooals Rousseau, de
gedachte dat hij daarbij zijn meester kiest en zichzelf tot slaaf
degradeert! Hetzelfde geschiedt, wanneer een vereeniging leden
in verschillende plaatsen telt, daar z.g. afdeelingen vormt, die
hun afgevaardigden naar een algemeene vergadering zenden.
Het selectorisch karakter der demokratie wordt daardoor meer
geaccentueerd, tegelijkertijd wordt zij echter ook meer ab,
strakt: zij leeft niet meer zoo als toen de leden beperkt in
a antal waren en elkander alle kenden. Men heeft bier met een
verschijnsel te doen, welks beteekenis ver uitgaat boven dat
der demokratie. Eens heeft de menschheid slechts in kleine,
innig verbonden gemeenschappen geleefd, haar groep was haar

44
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.

wereld. In steeds sterker mate is de menschheid talrijker ge,


worden, de groep, waarin hij leeft grooter en daardoor de ban,
den met zijn medemenschen zwakker — de vele groepen
waarvan de moderne mensch tegelijkertijd lid is kunnen dit
feit niet ongedaan maken. Het leven is in dit opzicht abstrakter
geworden en daardoor de gevoelsspheer verzwakt.
Er komen daarbij nog eenige andere momenten. Wanneer een
vereeniging een zeer groot aantal leden telt, is het niet meer
mogelijk dat zij door eenige bestuursleden in hun vrijen tijd
beheerd worden, de beroeps,functionarissen doen onvermijde,
lijk hun intrede. De wet der arbeidsverdeeling werkt ook op
dit gebied door. Ook hierdoor accentueert zich het selectori,
sche karakter, maar tegelijk ook wordt de of stand tusschen
bestuur en leden grooter, de banden zwakker en abstrakter.
In den aanvang van mijn studie heb ik er reeds op gewezen
dat het geheel willekeurig is alleen de directe demokratie de
naam van demokratie te geven. Wel moet toegegeven worden
dat de demokratie in kleinen kring de meest levende en claar,
door ook de krachtigste is. Vandaar dan ook dat in de groote
demokratische gemeenschappen de gedachte der decentralisatie
sterk naar voren komt, waardoor de lokale demokratie meer tot
haar recht kan komen. Is een gemeenschap bovendien van
homogene samenstelling — en dit is in het vrije vereenigings,
leven gewoonlijk het geval dan is haar kracht daardoor des
te grooter.

Niemand zal kunnen beweren dat de ervaring, opgedaan met


de demokratie in het vrije vereenigingsleven, zonder meer op,
gaat voor de demokratie in den staat — het zal in dit geschrift
ook niet gebeuren. De demokratie in den staat — ten minste
den huidigen staat strekt zich gewoonlijk over een veel
grooter getal personen uit dan in het vereenigingsleven, haar
functionarissen zijn bijna steeds bezoldigd, haar samenstelling
allerminst homogeen. Ook zijn vrije vereenigingen in haar
samenstelling min of meer geselectioneerd, terwiji iedereen lid
van een staat is. Toch moet men zich de beteekenis van deze
selectie niet als zeer groot voorstellen — zij geldt wel voor de

45
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.

pioniers van het vereenigingsleven. Het ligt nu zoo zeer in de


zeden zich aaneen te sluiten en de leden der organisaties zijn
zoo talrijk geworden, dat het selectorisch karakter zeer ver,
zwakt is. Bovendien ligt de selectie voor het vrije vereenigings ,
levnoraphtgbidvnelasgorhtde
der collectiviteit, maar is overigens (karakter,
van veel minder beteekenis.
Toch bevat de ervaring, opgedaan met de demokratie in het
vereenigingsleven, een algemeen sociologische leering. Waar
menschen zich vrijelijk aaneensluiten, ontstaat, hoewel zij
onderling in capaciteiten zeer verschillen, als van zelf een demo=
kratie, geen autokratie. Van al de nadeelen, die de autokraten
meenen, dat aan de demokratie speciaal eigen zijn, bemerkt
men in de praktijk niets — behalve natuurlijk het onvolmaakte
dat alle menschenwerk eigen is. Na het bovenstaande zullen
wij niet in herhaling treden, doch nog op een punt de aandacht
vestigen. Demokratie voert tot corruptie — wordt steevast door
de anti,demokraten beweerd. In hoeverre dit waar is voor de
demokratische staten is een vraag, die later behandeld zal wor,
den. Voor de vrije vereenigingen is deze beschuldiging zeker
niet waar. De schrijver van deze studie voelt zich, als crimino,
loog van studie, eenigszins bevoegd hierover een oordeel te
hebben: het is opvallend hoe weinig men in foro te doen heeft
met oneerlijke bestuurders van vereenigingen. M.i. een gevolg
van selectie en controle.
Neen, uit de demokratie van het vereenigingsleven kan men
in het algemeen geen argumenten tegen, doch wel voor de
demokratie putten. Men kan het den anti:demokraten zelf
vragen, die in hun eigen vereenigingen de demokratie aanhan,
gen en dengene, die zich sua sponte tot hun heerscher opwierp,
de deur zouden wijzen!
§ 11• De demokratie bij de natuurvolken.
De primitieve volken leefden — leven ten deele nog — in
kleine groepen. Afzonderlijk levende individuen of families
zijn nimmer waargenomen — dit zou ook in strijd zijn met hun
aard en met de wijze waarop de menschheid den strijd tegen

46
§ 11. DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN.

de natuur moet voeren. Hun organisatie was in wezen demo:


kratisch mits men natuurlijk van de uiterlijkheden van de
huidige demokratie afziet. Wij doen het eenvoudigste met
eenige citaten, ontleend aan de beste auteurs, to geven.
Lewis Morgan, de eerste en tevens de grootste Amerikaan,
sche ethnoloog, zegt het volgende omtrent de door hem in het
bijzonder bestudeerde Noord,Amerikaansche Indianen : „Alle
Mitglieder einer irokesischen Gens waren personlich frei und
verpflichtet, Einer des Andern Freiheit zu schiitzen; sie waren
einander gleich in Befugnissen und personlichen Rechten, denn
weder Sachems noch Hauptlinge beanspruchten irgend wel:
chen Vorrang, und sie waren eine durch Blutbande verkniipfte
Bruderschaft. Freiheit, Gleichheit und Briiderlichkeit, obwohl
nie formulirt, waren die Grundprinzipen der Gens. Diese That
sachen sind wesentlich, weil die Gens die Einheit eines ganzen
gesellschaftlichen Systems war, die Grundlage, auf welchen die
Indianergesellschaft organisiert war. Ein aus solchen Einheiten
zusammengefiigter Bau musste nothwendig die Merkmale ihres
Karakters zeigen, denn wie die Einheit, so das Gefiige. Dies
erklart hinlanglich den Unabhangigkeitssinn und die person:
liche Wiirde des Auftretens, die allgemein als Attribute des
Indianen:Karakters anerkannt sind".
Ten bewijze dat dit niet alleen van de primitieve bewoners
van Noord Amerika geldt, maar een algemeen verschijnsel is
voor deze phase, nog een enkel citaat uit samenvattende werken
van zeer recente auteurs. Hattersley zegt er het volgende 'van:
„ . observation of the life of existing primitive peoples
justifies the conclusion that conditions, which may not inap,
propriately be described as democratic, were a feature of the
existence of our remotest ancestors. In the small hunting, or
collecting, group, which preceded the advent of the organised
agricultural tribe, there appears to have been a real measure
of self:management and equality. The natural products of the
land were shared, on a communal basis, among the members of

1 ) „Die Urgesellschaft" p. 73 (Vertaling van W. Eichhoff van „Ancient


Society").

47
DE DEMOKRATIE BIJ NATUURVOLKEN. § 11.

the group. Private ownership was unknown, except in the indi,


vidually fashioned tools of the chase.
„It is, then, admissible to refer, in a general sense, the origin
of social democracy to the most remote period of the human
history". 1 )
Thurnwald vat als volgt zijn oordeel te zamen: „Bei den
niedrigsten Stammen ergibt sich die reine demokratische Form
der Organisation schon aus den gesamten Lebensverhaltnissen•
Bei diesen Stammen fehlen die Faktoren, welche bei hoheren
Volkern Unterschiede hervorrufen: der Besitz am Boden ist
gemeinsam; Haustiere, die als Wirtschaftswerte in Betracht
kamen, gibt es nicht ausser dem Hund; Werkzeuge und Gerate
sind nur wenige vorhanden und gelten ebenso wie die Beute
von Jagd oder Fang oder der Ertrag des Sammelns mehr als
ZUbehor der Personlichkeit; sie sind fur unmittelbaren Ge,
brauch und Genuss bestimmt, nicht wirtschaftliche Werte,
denen far die ganze Lebensfiihrung der Menschen unterschei,
dende Tragweite innewohnt. Auch gibt es nicht Schichten ver,
schiedener ethnischer Abstammung, die sonst so wichtig far
die Gliederung der Gemeinwesen sind".
Het bovenstaande is voldoende om aan te toonen dat de
primitieve menschheid op demokratische wijze georganiseerd
was. 3) In de zich over vele tienduizenden jaren uitstrekkende
pre,historische periode, waarbij in tijdsduur die der geschiede,
nis in het niet zinkt, is er derhalve van autokratie geen sprake
geweest. 4) De natuurmenschen zijn wel geleid (primus inter
pares) — geen groep kan zonder leiding — maar niet beheerscht
geworden• Zelfs in oorlogstijd, waarin uit den aard der situatie,
de macht van den aanvoerder groot is, vormt zich geen auto,
kratie. Na den krijg legt hij zijn functie neer en treedt weer
terug in de gelederen zijner groepsgenooten.

1) A short history of democracy" (1930) p. 15.


2) „Reallexikon der Vorgeschichte" II sub voce Demokratie.
3) Vergelijk nog De Laveleve „Le gouvernement dans la demokratie" II
Livre XII ch. II.
4) Bij dergelijke feiten vergelijke men de absurditeit van de kommunisten
en hun medestanders dat de demokratie een „burgerlijke" instelling is!

48
§ 11. DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN

Niemand kan derhalve op grond van dit feit ontkennen dat


in den menschelijken aanleg sterke factoren in de richting der
demokratie liggen, die onder bepaalde omstandigheden tot
krachtige ontplooiing komen. Er zit in de demokratie iets
onmiskenbaar natuurlijks.
Het ligt geheel buiten het bestek van deze studie op het
vraagstuk van de demokratie bij de natuurvolken uitvoerig in to
gaan. Vraagstukken als de uitsluitingsredenen op grond van
leeftijd en sexe — de vrouw heeft slechts bij hooge uitzondering
demokratische rechten — en de wijze waarop de demokratie in
detail geregeld is (rechten der volksvergadering, rechten der
executieve etc.) worden onbesproken gelaten. ') Evenmin wor:
den behandeld de verschillende phasen, waarin de primitieve
menschheid geleefd heeft, en waarin de demokratie niet steeds
dezelfde gebleven is — de herdersvolken zijn bijv. het minst
demokratisch; waar rijkdom zijn intrede doet, verzwakt het
demokratisch karakter, etc. Slechts op een vraag wordt korte,
lings ingegaan. Draagt deze demokratie een absoluut of een
relatief karakter, wordt de leiding a tour de role uitgeoefend,
of wordt zij op grond van qualiteiten aangewezen?
Het antwoord op deze vraag kan met groote zekerheid ge=
geven worden. De demokratie der primitieven draagt een rela=
tief karakter, de leiders worden om hun bijzondere eigenschap=
pen als zoodanig aangewezen. Als dit de zondeval der demo=
kratie is, dan heeft deze reeds lang geleden plaats gehad en
was hij geen faux pas van later tijden!
Knabenhans zegt in zijn reeds genoemd werk over de starn
hoofden: „Es scheint dass diese ihre autoritative Stellung noch
nahezu ausschliesslich ihren personlichen Vorziigen verdanken.
Die Wahl. . . . wird nach verschiedenen Zeugnissen ausdriick,
lich vom Vorhandensein bestimmter Eigenschaften physischer
und psychischer Natur abhangig gemacht. Neben hervorragen:
der Befahigung zur Ausiibung der Jagd, des Fischfanges und
der Kriegsfiihrung werden vor allem eine iiberragende Intel

1 ) Vergelijk hierover bijv. Knabenhans „Die politischen Organisationen bei


den australischen Eingeborenen" p. 163 v.v.

4 49
DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN. § 11.

genz, Energie, Beredsamkeit, magisches Konnen usw. verlangt,


und wiederum kann nur derjenige Fiihrer einer Lokalgruppe
oder einer Totemschaft eine grossere Ausbreitung seines
Machtbereiches erwarten, der jene Qualitaten in ganz beson,
derem Masse in sich vereinigt". 1)
Vierkandt geeft het volgende oordeel in dit opzicht over de
natuurvolken in het algemeen: „Die Stellung der Hauptlinge
baut sich viel mehr als auf hoheren Kulturstufen auf person,
lichen Vorziigen auf .... Was ein Hauptling aus seiner Stellung
macht, hangt in viel hoheren Grade als bier von seiner Person,
lichkeit ab. Diese Personlichkeit aber erhebt sich vielfach an
geistiger Regsamkeit, an Selbststandigkeit und Initiative iiber
den Durchschnitt der Stammesgenossen. Wo die Hauptling,
wiirde noch nicht erblich ist, sind bereits personliche
ziige, wie z.B. eine besondere Faliigkeit zur Jagd oder Kriegs,
fiihrung, ein besonderes Mass von Intelligenz, magische Gaben
usw. fiir die Wahl zu diesem Am te ausschlaggebend." 2)
_

Leider is derhalve niet degeen, die door het lot wordt aange,
wezen, natuurlijk alle tegelijk noch minder, maar degeen, die
de qualiteiten heeft, welke voor dit ambt in het bijzonder
geschikt maken.

Een deel der natuurvolken heeft zich op een belangrijk


hooger maatschappelijk niveau weten te verheffen, zij zijn de
z.g. historische volken geworden — de overige zijn gebleven
wat zij waren en werden aldus door de ontdekkingsreizigers
der beschaafde volken aangetroffen. In laatste instantie is deze
verheffing te danken aan de verhoogde productiviteit van den
arbeid. In bepaalde gebieden (de zeer vruchtbare streken der
aarde, meestal de groote rivierdalen) is een deel der jager,
boeren sedentair en tot zuivere landbouwers geworden. De
1) p. 87.
2) „Fiihrende Individuen bei den Naturvolkern" (Zeitschrift fiir
wissenschaft XI p. 544(5). Zie nog van denzelfden auteur „Die politischen
Verhaltnissen der Naturvolker" (ibidem IV). Interessant is op te merken
dat zoovele Duitsche schrijvers leider en heerscher als hetzelfde begrip
vatten; vergelijk daarover Oppenheimer „System der Soziologie" I 1 p. 367 v.v.
Over de geheele materie zie nog Spencer „Principles of sociology" II § 472 v.v.

50
§ 11. DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN.

arbeid begint een niet onbelangrijk en geregeld overschot boven


het voor het levensonderhoud noodzakelijke op te leveren. De
maatschappelijke gevolgen hiervan zijn onoverzienbaar groot
geweest, ook op het gebied, dat ons hier bezig houdt. De demo,
kratie is op den duur in dezen nieuwen gang van zaken verloren
gegaan en door de autokratie vervangen.
De groepen, waarin de natuurvolken leefden, hebben elkaar
in zeer sterke mate beoorloogd — dit geldt in het bijzonder
van de hoogere jagersvolken en de herdersvolken. Geen andere
maatschappelijke functie als die van jager,krijger paste den
man. Zij hebben elkander beroofd zooveel zij konden — oorlog
en roof hooren bij elkaar — maar de buit was niet groot, daar
zij alien arm waren. Vrouwenroof kwam voor, maar niet die
van mannen, daar deze geen voordeel bracht — niemand was
in staat meer dan zijn levensonderhoud op te brengen. De
hoogere vormen van landbouw, waartoe sommige volken in
gunstige omstandigheden overgegaan waren, bracht hierin
verandering. Het werd voordeelig een ander voor zich te laten
werken en van deze gelegenheid is ruim gebruik gemaakt. De
slavernij deed haar intrede en veranderde de maatschappij tot
in haar diepste grondslagen. Bezwaren van moreelen aard had
de primitieve mensch hiertegen niet. De sterke solidariteit die
de mensch gedurende oneindige tijden voor het ontstaan der
beschaving getoond heeft, strekte zich alleen uit tot zijn groeps,
genooten. De daarbuiten wonenden waren hem of onverschillig
of vijandig (het z.g. dualisme der ethiek). Zijn vijanden heeft hij
gedood als hij er de macht toe had — of voor zich laten werken,
als hem dit voordeelig was.
De welvaart der landbouwers heeft de begeerte der hen orn,
ringende militaire nomaden van den aanvang of aangetrokken.
Deze hebben hen beroofd en geplunderd of schatplichtig ge,
maakt. De landbouwende volken verloren door hun beroep hun
militaire qualiteiten en het uitwijken naar andere gebieden als
uitweg, die zwervende volken steeds gekend hebben, wanneer
zij door een overmachtigen vijand bedreigd werden, stored voor
hen niet open — zij waren „an der Scholle gebunden."
De nieuwe overheerschers vestigden zich ook herhaaldelijk

51
DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID. § 12.

in de door hen veroverde streken — daar en toen is de staat


ontstaan. Lapidair drukt zich Oppenheimer uit: „Die Unterwer,
fung des Bauern durch den Hirten: das ist die Entstehung des
Staates in der alten Welt" '). De eerste staten waren verove ,
ringstae,wbjdinhmscevolkganb
of de wil werd opgelegd. Dat de staat als het ware van zelf
uit de oorspronkelijke groepsvorming is ontstaan, is een weten,
schappelijk bakerpraatje. De boerengemeenschappen waren
demokratisch, en zij hebben steeds en overal van hun lokale
demokratie onder het despotisch centraal gezag zooveel moge ,
lijk trachten te behouden en zijn daarin soms voor een deel
geslaagd, doch hebben in andere gevallen zelfs de laatste resten
van hun vrijheid verloren. De oude demokratie verdween, de
autokratie verrees.

§ 12. De demokratie in de oudheid.


Hiermede zijn wij aan de z.g. historische phase gekomen en
begint dus ook wat men noemt „de geschiedenis der demokra,
tie" — het behoeft na de hier bovenstaande uiteenzetting geen
betoog welk een vergissing het is de prehistorie der demo,
kratie buiten beschouwing te laten! 2)
De oudheid is de periode der groote, elkander bestrijdende,
en beurtelings veroverende despotien geweest — altijd be
rustende op den arbeid der slaven en der afhankelijke kleine
boeren. Uitzonderingen op dezen regel zijn er echter geweest;
daarover handelt dit gedeelte.
Hellas heeft de demokratie gekend, ook het oude Rome in
een bepaalde periode, maar in een verzwakten vorm, zoodat
het hier buiten beschouwing kan blijven. Van de Grieksche

1) System der Soziologie" II „Der Staat" p. 276. Vergelijk ook Kautsky


„Die materialistische Geschichtsauffassung" II Boek IV, Hermens o. c. p. 134
v.v., de Laveleye o. c. II Boek XII ch III.
2) Over de geschiedenis der demokratie in het algemeen zie behalve de
reeds genoemde werken van Bryce (I ch. IV), Laveleye (II), en Hattersley nog
Hearnshaw „Democracy at the crossways" p. 79 v.v. Vermeld vond ik nog
A. Stern „Abriss einer Geschichte der demokratischen Ideen in den letzten
Vier Jahrhunderten" (1927), dat ik tot mijn spijt niet onder de oogen heb
kunnen krijgen.

52
§ 12. DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID.

demokratieen is de meest bekende en meest beroemde Athene


geweest. Door haar toedoen vooral zijn de barbaren uit het
Oosten buiten Europa gehouden, in haar stad is kunst en weten,
schap tot een bloei gekomen als zeker daarvoor en waarschijn,
lijk nooit daarna weer is voorgekomen, roemrijker geschiedenis
dan het oude Athene heeft wel geen stad ooit gekend. Verschei,
dene factoren mogen hieraan ten grondslag gelegen hebben,
onder hen speelt de demokratie een belangrijken rol. Zonder
vrijheid is geen waarachtige wetenschap mogelijk, zij verkom,
mert onder een autokratie als planten in een bedorven athmos,
pheer, waar de zon niet voldoende doordringen kan. Kunst heeft
wel gebloeid onder despotieen, bevorderd als zij door de drapers
ervan tot eigen verheerlijking soms werd, maar de grootste
uitingen vindt men daar, waar de kunstenaar de zuivere lucht
der geestelijke vrijheid kan inademen, waarin hij zijn gaven
ongehinderd tot voile ontplooiing kan brengen. De ten onrechte
veel gesmade 19e eeuw met zijn nimmer overtroffen weten,
schappelijke prestaties en met zijn toch ook belangrijke kunst,
uitingen is er een der bewijzen van. Maar de stad van den
Akropolis heeft het eerste de ban der onvrijheid doorbroken.
Het oude Athene was in de vijfde en vierde eeuw v. C. een
demokratie, maar van een geheel anderen aard als die der
primitieve menschheid en als de huidige. De prehistorische
demokratie — evenals die in hoofdzaak van het vrije vereeni,
gingsleven in de tegenwoordige maatschappij — was van homo:
gene samenstelling, d.w.z. berustte op een niet door belangrijke
sociale tegenstellingen verscheurde bevolking. De historische
demokratie van of de Atheensche tot die van de 20e eeuw toe
alleen eenige demokratieen van kleine boeren vormen de
uitzondering — is van heterogene samenstelling, d.w.z. bestaat
uit personen, die wel als burgers gelijk, doch overigens van zeer
uiteenloopende maatschappelijke positie zijn. Het behoeft geen
betoog dat de homogene demokratie veel meer innerlijke kracht
dan de heterogene heeft; de sociale ongelijkheid breekt natuur:
lijk telkens door de politieke gelijkheid heen. Daar staat tegen:
over dat de demokratie in een heterogene maatschappij het
eenige middel is om den klassenstrijd op vreedzame wijze, d.i.

53
DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID. § 12.

zonder geweld te voeren. Het is beter, heeft men eens gezegd,


dat de koppen geteld dan ingeslagen worden. De oude wereld
vooral, heeft het duur moeten betalen dat zij de demokratie
zoo herhaaldelijk heeft in den steek gelaten. Naast de oneindige
reeks van oorlogen hebben de talrijke burgeroorlogen haar in
hooge mate verzwakt.
Het tweede kenmerk der Atheensche demokratie, daarin zoo,
wel van de prehistorische als van de moderne verschillende,
was hare beperktheid. Van eenigen politieken invloed der vrouw
was in het geheel geen sprake, van die der zeer talrijke slaven
evenmin, terwij1 de vele vreemdelingen ook geen burgerrecht
bezaten. Hoogstwaarschijnlijk bedroeg het aantal slaven alleen
reeds niet veel minder dan de helft der geheele bevolking. De
demokratie in Athene had slechts betrekking op een minderheid
zelfs geen groote minderheid. Zij was, zou men in het huidige
spraakgebruik zeggen, in hoofdzaak middenstands,demokratie.
Hetgeen zich ten deze in Athene heeft afgespeeld, herhaalde
zich, mutatis mutandis, telkens in de geschiedenis. Zij, die de
macht in den staat hebben, laten de overigen daarvan versto,
ken, zoolang deze zelf hen niet anders dwingen. De onderlig,
genden streven naar vermeerdering van hun invloed, zij eischen
hun demokratische rechten op, om ze, eenmaal veroverd, op
hun beurt weer aan de dan rechteloozen te weigeren. Aan dit
proces is in de 19e en 20e eeuw een einde gekomen, toen de
talrijkste klasse, die der arbeiders, het kiesrecht verkreeg. Door
de maatschappelijke ontwikkeling was zij de laatste, die het
kiesrecht kon veroveren, in de sociale stratificatie was zij de
onderste laag. Indien dit niet het geval was geweest, zou zij op
baar beurt weer de dan uitgeslotenen buiten de demokratie heb,
hebben gehouden. De houding bijv. der Amerikaansche arbeiders
jegens de negers en de immigranten toont zulks duidelijk aan.
Het volgende, belangrijke verschil tusschen de oudste histo,
rische demokratie en de moderne ligt in den omvang .van het
gebied waarop zij gevestigd was en het aantal personen, waar,
over zij zich uitstrekte. Hellas telde een groot aantal staten, die
zich nooit tot een vaste eenheid, zelfs in het grootste gevaar
voor het land in zijn geheel nauwelijks een tijdelijke eenheid

54
§ 12. DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID.

hebben gevormd, wel elkander onophouderijk bestreden heb,


ben. De diepste oorzaak hiervan zal wel in de speciale geogra,
phische gesteldheid van het land gelegen hebben.
Athene was de belangrijkste staat en telde de meeste
inwoners, doch was in vergelijking met moderne landen slechts
een dwergstaat. Het heeft, met inbegrip van de landbevolking
in de omgeving van de stad, waarschijnlijk nooit meer dan
400.000 inwoners geteld, waarvan niet meer dan een derde a een
vierde de stad zelf bewoonden. Zooals wij boven zagen bestond
deze bevolking voor meer dan de helft uit slaven en vreemde,
lingen. Meer dan 40.000 volwassen mannelijke burgers heeft de
staat niet geteld. De Grieksche staten waren lokaal,demokra,
tieen (stadalemokratieen) en daardoor alleen reeds niet te verge,
lijken met de moderne demokratische staten, die hun inwoners
bij tientallen millioenen tellen en waarvan er een (Ver. Staten
van Noord,Amerika) zelfs boven de 100 millioen komt. Eerst
op het einde der 18e en het begin der 19e eeuw zijn zich deze
groote demokratieen gaan vormen — een geheel nieuw ver:
schijnsel in de wereldgeschiedenis.
Nog in een ander opzicht verschilde Athene van een moderne
demokratie, nl. wat zijn economische structuur betreft. Zijn
belangrijke rijkdom steunde op slavenarbeid, op handel, doch
ook, en in belangrijke mate uit den opbrengst van den oorlog
en van wat de onderworpen volken als tribuut moesten op,
brengen. Aristoteles noemt als eerste bron van inkomsten den
oorlog! Toen deze „bijdragen", waarvan dus de geheele burgerij,
rijk en arm, profiteerde, ophielden te vloeien, werd de toch
reeds niet breede en niet soliede basis van bestaan nog smaller
dan zij reeds was.
Ten slotte de technische inrichting der Atheensche demo,
kratie, welke eveneens belangrijk van de moderne verschilt.
Haar belangrijkste kenmerk is dat zij direct was: zij heeft,
evenmin als welke andere demokratie in de oudheid, de verte,
genwoordiging gekend. Een organisatiewijze der demokratie,
welke in bijna geen der moderne demokratieen bestaan heeft en
nog slechts in een enkel der kleinste Zwitsersche kantons bijna
als curiositeit een kommerlijk bestaan voert.

55
DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID. § 12.

De wetgevende macht in Athene werd door de volksvergade,


ring uitgeoefend, waar alle mannelijke burgers boven 20 jaar
toegang hadden en gelijk stemgerechtigd waren. De te behan,
delen onderwerpen werden voorbereid en als voorstel ingediend
door een Raad. Deze bestond uit 500 leden van boven 30 jaar,
geloot uit hen, die zich daarvoor opgaven. De duur van het
lidmaatschap was een jaar; iemand kon meer dan tweemaal
in zijn leven lid van dit lichaam zijn. Van dezen Raad had een
tiende deel der leden gedurende een tiende deel van het jaar
dagelijks zitting. Uit hun midden werd een voorzitter geloot,
telkens voor een dag, die dan ook de volksvergadering presi,
deerde. De secretaris werd voor ruim een maand gekozen.
De bestuursfuncties werden eveneens vervuld door onbezol,
digde burgers, en wel gedurende een jaar, terwijl niemand het
ambt meer dan eenmaal mocht uitoefenen. De functionarissen
werden uit hen, die zich daartoe beschikbaar stelden, door Toting
aangewezen. Daar zij door gemis aan ervaring de noodige tech,
nische bekwaamheid vaak misten, waren zij in sterke mate
aangewezen op de hulp hunner ondergeschikten. Deze waren
geen vrije burgers, maar slaven. Ook uit een intellektueel oog,
punt bezien, was de slavenarbeid in de oudheid dus van de
grootste beteekenis.
In dezelfde lijn lag de wijze waarop de rechtspraak geregeld
was. De rechters werden voor korten termijn uit de massa der
burgers geloot. De macht dezer uit een groot aantal leden be
staande rechtbanken (soms bestonden zij zelfs uit 1500 leden
— minimum 500 in zaken het algemeen belang rakende — en
droegen dus het karakter van een volksvergadering) was zeer
groot
° en strekte zich ook over de politiek uit. Indien nl. de
wettigheid van een besluit der volksvergadering betwist werd,
had de rechtbank in hoogste instantie deze kwestie te beoor,
deelen.
Den modernen mensch slaat de schrik om het hart wanneer
hij leest dat het staatsbestuur veel op een loterij gelijkt, waar,
van de ervaring nu eenmaal geleerd heeft dat er veel nieten
en weinig prijzen in aanwezig zijn! Hoe in 's hemels naam is de
Atheensche staat blijven bestaan en heeft zelfs gebloeid als

56
§ 12. DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID.

weinig anderen? Het antwoord zal wel in hoofdzaak hierin


liggen dat de staatszaken voor een groot deel nog van zeer
eenvoudigen aard waren, die met het gezonde verstand van
den gemiddelden mensch wel behoorlijk behartigd konden
worden. Dit verstand van den gemiddelden Athener was blijk,
baar zeer „gezond"! Een yolk dat niet alleen zoovele alleruit,
nemendste krachten op alle gebied heeft voortgebracht, maar
dat zooveel begrip en bewondering voor hun prestaties getoond
heeft, is wel iets zeer bijzonders geweest. 1)
Toch is in ieder staatsbestel, ook van betrekkelijk eenvoudi,
gen aard, zooveel moeielijks te verrichten, ook doen zich her
haaldelijk zulke lastige situaties voor, dat zelfs de gemiddelde
Athener er ook geen weg op zal geweten hebben. De boven,
vermelde loterij was ook niet zoo universeel als wel voorgesteld
wordt. In de beroemde lijkrede, gehouden bij de begrafenis
van de eerste gevallenen in den Peloponesischen oorlog, zooals
Thucydides deze heeft medegedeeld, zegt immers Pericles over
de Atheensche demokratie: „leder heeft in zijn eigen aangele,
genheden evenveel recht als een ander, en wat staatsambten
betreft, wordt niet hij bevoorrecht, die tot een bijzondere kaste
behoort, maar een ieder, naar gelang hij in een bepaald vak
gewaardeerd wordt of bekwaamheid toont" 2). Voor belang,
rijke ambten, zooals bijv. legeraanvoerder, werd iemand dan
ook gekozen. De leiding der staatszaken lag bovendien voor
een groot deel in handen van hen, die, zonder een bepaald
ambt te bekleeden, den grootsten invloed in de volksvergade,
ring hadden. Pericles heeft gedurende vijftien jaar de Atheen,
sche politiek geleid!
De Atheensche demokratie heeft een schitterende loopbaan
gehad, maar deze heeft niet zeer lang geduurd. Het vrije Athene
is zelfs door een der groote rijken overweldigd en geknecht. De
redenen ervan hier te vermelden, ligt geheel buiten het bestek
dezer studies een, en wel een zeer belangrijke, is te vinden
in haar ongeselectioneerd karakter. Zoolang er zich geen bij:

1) Vergelijk Croiset „Les dernocraties antiques" p. 9 v.v.


2) „Geschiedenis van den Peloponnesischen oorlog" B. II, § 37.

57
DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN. § 13.

zondere moeielijkheden voordoen, of zoolang een politiek genie


als Pericles de leiding had, handhaafde de directe demokratie
zich. Komen de groote moeielijkheden, en is er geen eerste,
rangsfiguur om de leiding op zich te nemen, dan weet de massa
zelf geen raad en valt in de handen van hen, die haar verachten
en haar misbruiken of van onnoozelen, die te goeder trouw
meenen dat de massa de opperste wijsheid bezit! De ongeselec
tioneerde demokratie brengt op den duur of demagogen of
zeloten aan het bewind. 1)

§ 13. De demokratie in de middeleeuwen.


De demokratie der oudheid vond ten slotte haar volledig
einde in het autokratische Romeinsche rijk, dat meester werd
van het geheele gebied, waarop zich haar geschiedenis afspeel,
de. De demokratie zou voor langen tijd verdwijnen, de omstan,
digheden, die haar weer zouden doen ontstaan, bleven lang uit.
De feodale wereld in het materieele, de kerk in het geestelijke
waren gebaseerd op het autoritaire principe, het meest complete
tegenbeeld der demokratie. Volken van nu, bij wie krachtige
resten der feodaliteit zijn blijven bestaan (Pruisen, Japan) zijn
de minst demokratische, zoowel wat instituten als wat den
geest betreft.
De demokratie herleefde met de opkomst der steden sinds
de 1 le en 12e eeuw, eerst in Italie, later ook elders. Handels,
centra waren zij en de geestelijke athmospheer was er een
geheel andere dan die der feodale wereld. Individualisme en
vrijheidsgevoelens heerschten er tegenover de geestelijke ge,
bondenheid der vroege middeleeuwen. 2) Bevrijd van de haar

1) Zie over de demokratie in de oudheid, behalve Croiset's genoemd


meesterwerk, en Hattersley's (ch. III) en De Laveleye's (B. XII ch. IV) reeds
genoemde algemeene boeken nog Bolkestein „Uit de geschiedenis der demo
kratie" (Socialistische Gids V 1920), Flegler ,Geschichte der Demokratie"
I Ajtertum, Glover „Democracy in the ancient world", Loenen „Vrijheid en
gelijkheid in Athene", Kalbfleisch „Die Demokratie im Urteil griechischer
Denker", Walker „The Periclean democracy" (The Cambridge Ancient
History V), Zimmern „The Greek Commonwealth."
2) Eenvoudigheidshalve wordt hier de historische terminologie gebruikt,
hoewel zij sociologisch onhoudbaar is. Met de opkomst van het handels:

58
§ 13. DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN.

knellende banden heeft de nieuwe menschheid kunst en weten,


schap doen bloeien als maar zelden in haar geschiedenis is
voorgekomen.
Evenals in de oudheid heeft men te doen met een lokale
demokratie, gevestigd derhalve op een kleine oppervlakte en
met een geringe bevolking — aan het einde der 13e eeuw telde
de belangrijkste stad, Florence ongeveer 30.000 inwoners en het
heeft op het toppunt van zijn loopbaan nooit meer dan 100.000,
Gent niet meer dan 50.000 geteld. Zij waren onafhankelijke
staatjes, die zich tegen ieder gezag van boven met de wapens
verdedigd hebben, of die er naar streefden zoo onafhankelijk
mogelijk van den vorst te zijn. Talloos zijn ook de oorlogen
geweest, die zij onderling gevoerd hebben. Strijd naar buiten
maar ook strijd binnen de muren. Fel heeft de burgeroorlog
vaak gewoed.
Demokratieen waren deze steden, ten minste in de eerste
tijden. Pirenne constateert in zijn „Les anciennes democraties
des Paysa3as": „Pour la premiere fois, au milieu d'une époque
ou domine, dans tows les domaines, le principe autoritaire, elle
realise le gouvernement du peuple par le peuple. Le pouvoit
qu'exercent ses (c.a.d. la commune) magistrats, leur est delegue
par elle". ')
De overeenkomst met de stadsdemokratie in de oudheid is
groot, ook in dezen zin, dat de demokratie zich bijna nimmer
over de geheele volwassen mannelijke bevolking — aan mede
zeggenschap der vrouwen in de politiek dacht toen niemand
uitstrekte, meestal zelfs zeer beperkt was. De bewoners van het
omliggende, tot het stadsgebied behoorende, platteland waren
steeds van politieken invloed verstoken. Binnen de stad
heerschte in den aanvang, zoo schildert Pirenne in zijn reeds
genoemd meesterwerk, de geheele burgerij, wier sociale toestand
weinig gedifferentieerd was — van invloed der loonarbeiders
was geen sprake. Groote vermogens vormden zich en zonder
kapitalisme begint een nieuwe phase in de maatschappelijke ontwikkeling en
schuift zich een nieuwe sociale laag tusschen de bestaande en deze is daaraan
geheel tegenstrijdig.
1 ) p. 68.

59
DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN. § 13.

juridische veranderingen kwam de macht als het ware van zelf


in handen van de bezitters daarvan (patriciaat). In plaats van
een demokratisch ontstond een plutokratisch, later een oligar,
chisch bewind; toch bleef de geestelijke vrijheid gehandhaafd
stadslucht maakt vrij. Later slaagt de kleine burgerij, gehol,
pen door alle oppositioneele machten, erin de demokratie —
middenstandsdemokratie — te herstellen. Sinds dien tijd be
heerschten de economische organisaties der burgers het scads;
bestuur — een principieel verschil met de politieke structuur
der demokratie in de oudheid. Waarbij tegelijkertijd een ander
principieel verschil vermeld dient te worden, nl. dat de burgers
niet direct, maar via gekozenen hun politieken invloed deden
gelden.
Een enkele maal slaagden de arbeiders erin zich van de
macht meester te maken, zoo bijv. in den aanvang van de 14e
eeuw te Brugge en elders. Hun doeleinden gingen verder dan
de verwezenlijking van politieke hervormingen, zij wilden diep,
gaande sociale veranderingen tot stand brengen. Maar de om,
standigheden veroorloofde de verwezenlijking hiervan niet,
hun geestelijk niveau stond er ook te laag voor — geen van hun
leiders was een onderlegd man, vele ervan zelfs analphabeet.
De macht ontglipte hun dan ook weer spoedig.
Het ligt geheel buiten het bestek van deze studie op de Bede;
tailleerde geschiedenis dezer stadsdemokratie nader in te gaan.
Zij is uit den aard der zaak niet overal dezeifde geweest — van
de Italiaansche middeleeuwsche steden heeft o.a. Luchaire in
zijn „Democraties italiennes" een fraaie beschrijving gegeven. 1 )
Toch is de loop dezer geschiedenis in de kern der zaak overal
dezelf de geweest. De steden waren zich zelf besturende ge,
meenschappen, waarin de macht nu eens aan weinigen dan weer
— en meestal — aan een belangrijk deel der burgerij (midden,
standsdemokratie) toekwam, die via haar economische organi,
satie haar invloed uitoefende. Bijna steeds was de groote massy
van iederen invloed verstoken.
1 ) Vergelijk nog over de middeleeuwsche demokratie de Laveleye o. c.
p. 310 sqq., Hattersley o. c. ch. V en VI en de Sismondi „Etudes sur les
constitutions des peuples libres" Second Essai.

60
§ 13. DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN.

De middeleeuwsche demokratieen zijn omstreeks het begin


van de nieuwe geschiedenis te gronde gegaan. De ontwikkeling
van het economische leven eischte de opkomst van groote een:
heidsstaten, het mercantilisme deed zijn intrede — waar deze
vroegtijdig ontstaan zijn, als in Frankrijk en Engeland, hebben
de steden zelfs nimmer een dergelijke onafhankelijke positie
zich kunnen verwerven. Maar ook daar, waar de ontwikkeling
een andere is geweest, liep de demokratie ten einde — haar
innerlijke zwakte, nl. de belangentegenstelling van de elkaar
steeds bestrijdende groepen kwam in het nieuwe tijdsgewricht
helder aan den dag. In 1530 kwam zelfs het trotsche Florence
onder de heerschappij van een vorst.

De demokratieen der middeleeuwen zijn ondergegaan, een


heeft zich echter gehandhaafd en is tot den huidigen dag blijven
bestaan, Zwitserland. Geen land ter wereld heeft zoovele
eeuwen oude demokratische tradities, geen land is er waar de
dcmokratie zoo vast verankerd ligt in de instellingen, maar
voor alles in den geest van zijn yolk. De oorsprong van zijn
demokratische instellingen ligt echter niet als in Italie, de
Nederlanden en elders in de stad, maar op het platteland. Zwit,
serland is in den aanvang een boeren:demokratie geweest en
is dit in hoofdzaak gebleven. Vanaf het begin der 14e eeuw
hebben de centrale agrarische kantons den strijd tegen de
feodale machten opgevat en met klimmend succes gevoerd.
Invloedrijke steden hebben er zich bij aangesloten en te zamen
hebben zij het wonder gewrocht in een wereld, die naar het
absolutisme op weg was, de federatie van vrije en demokrati,
sche kleine staten te grondvesten. In den aanvang van de 15e
eeuw was dit werk in hoofdzaak volbracht. Evenals bij het
ontstaan der Grieksche demokratieen in de oudheid,zal ook hier
het geographisch milieu, direct en indirect (militaire qualiteiten
der bergvolken) wel den grootsten rol in dit gebeuren gespeeld
hebben.
De verdere lotgevallen van Zwitserland blijven hier in dit
zeer beknopte overzicht uit den aard der zaak buiten beschou,
wing. Het is voldoende te constateeren dat ondanks perioden

61
DE DEMOKRATIE VAN 16e TOT EINDE 18de EEUW. § 14.

van verzwakking van het demokratisch element, haar algemeen


karakter zich gedurende den loop der eeuwen gehandhaafd
heeft tot op den huidigen tijd. Zwitserland is het land der
demokratie bij uitnemendheid. 1)

§ 14. De demokratie van de 16e tot het einde van de 18e


eeuw.
Het begin der nieuwe geschiedenis tot den aanvang der
nieuwste geschiedenis is het tijdperk van het absolutisme ge,
weest, en kan dus feitelijk bier overgeslagen worden. Wel is
de absolute monarch door omstandigheden (geldgebrek!) soms
gedwongen geweest de drie standen bijeen te roepen, maar dit
is bij het stijgen van zijn macht in onbruik geraakt — de laatste
bijeenkomst der standen voOr de revolutie had in Frankrijk in
1614 plaats. Hoe belangrijk de rol der standenvergadering ook
in 1789 is geweest bij het tot stand komen der revolutie — zij
vormden zich immers tot constituante toch ligt deze materie
buiten het eigenlijke terrein der demokratie.
Twee landen zijn er in deze periode in geslaagd zich van het
absolutisme los te maken: Nederland en Engeland, doch demo,
kratieen zijn zij daardoor niet geworden. Dit zou eerst in de
19e eeuw plaats vinden.
Na zich bevrijd te hebben van de vreemde overheersching
werd Nederland een federatie van oligarchieen, waarin overeen,
komstig het burgerlijk karakter van zijn samenstelling een
grooter mate van vrijheid heerschte dan elders onder het abso,
lutisme, doch waarom men nog niet gerechtigd is de oude
republiek een demokratie te noemen.
Hetzelfde geldt van het koninkrijk Engeland. In den strijd
tegen het absolutisme werd de eerste groote overwinning be
vochten in de revolutie van het midden der 17e eeuw, toen zelfs
het koningschap tijdelijk door de republiek — doch geen demo,
kratische werd vervangen. Na de restauratie,periode wordt
in 1688-89 het koningschap gedwongen — en nu voorgoed
een groot deel van zijn macht of te staan. Hoe belangrijk dit

1 ) Zie over Zwitserland Picavet „Une democratie historique. La Suisse-.

62
§ 14. DE DEMOKRATIE VAN 16e TOT EINDE 18de EEUW.

feit ook in de geschiedenis van het parlementarisme — en indi:


rect dus voor de demokratie — ook moge zijn, hoe groot de
beteekenis der meerdere vrijheid, die het Engelsche yolk zich
veroverd had, ook in de geesteshistorie der menschheid moge
wezen, toch kan men niet van een demokratie, maar moet men
van een oligarchie spreken.
Moge er de facto in Europa geen demokratie in deze periode
hebben bestaan, de geestelijke stroomingen, die haar latere
komst hebben voorbereid, waren en in Frankrijk en in Engeland
zeer sterk, en deze stroomingen zijn gevoed door een groote
literatuur. Hierin ligt een groot verschil met de demokratische
tendenties der middeleeuwen, die meer spontaan ontstaan zijn,
zonder voorbereiding door het denkende deel der volken, en
een even groote overeenkomst met de oudheid, waarin de
staatsinrichting in het algemeen en de demokratie in het bij,
zonder zoozeer de geesten heeft beroerd en verscheidene groote
denkers tot het uiten hunner gedachten over de materie heeft
gebracht.
De beschrijving en ontleding dezer denkbeelden is een onder,
werp op zich zelf, waarover veel literatuur bestaat en waarnaar
hier verwezen wordt. De toenmalige geschriften over demo,
kratie zijn van burgelijken huize, zij beoogen de rechten van den
opkomenden derden stand tegenover de eerste standen en
tegenover het absolutisme te grondvesten. Daarnaast valt
echter reeds een nieuw geluid te beluisteren. Voor het eerst
laat zich ook de stem hooren van hen, die het opnemen voor
de klasse der arbeiders — meestal gaat hun streven in het ge:
heel niet uit naar de verovering van politieke rechten, maar
soms ook klinkt reeds de eisch der demokratie voor de groote
massa van het yolk. Die stem is in deze tijden zwak geweest,
maar zij was bestemd in de 19e eeuw sterk te worden. ')

1 ) Zie o.a. Gooch „The history of English democratic ideas in the seven,
teenth century", Bernstein „Kommunistische und demokratisch,sozialistische
Stromungen wahrend der englischen Revolution des 17 Jahrhunderts" („Die
Geschichte des Sozialismus in Einzeldarstellungen" 1 2), later afzonderlijk en
gewijzigd verschenen onder den titel „Sozialismus und Demokratie in der
grossen englischen Revolution", over de 18e eeuw Beer „Geschichte des

63
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.

De groote invloed, die de Fransche denkers der 18e eeuw op


het ontstaan van de Fransche revolutie en de daaruit voort,
vloeiende demokratie, hebben gehad, is overbekend en behoeft
bier slechts gememoreerd te worden. De stichting der Ameri,
kaansche republiek, welke daaraan voorafging, houdt verband
met Engelsche geestelijke stroomingen. De om der wille van het
geloof uitgewekenen waren gepredisponeerd een demokratisch
staatsbestel te grondvesten. 2) Het Protestantisme als individua,
listische religie is immers demokratisch gericht — zooals oak
uit de organisatie zijner kerk blijkt.

§ 15. De demokratie van het einde der 18e eeuw tot het
begin der 20e eeuw.
Tot aan het einde der 18e eeuw waren alle demokratieen be
perkt van aard geweest. Beperkt wat het grondgebied betreft,
waarop zij gold, beperkt wat de individuen aangaat, waarover
zij zich uitstrekte. Groote groepen der bevolking (vrouwen,
slaven, hoorigen, arbeiders) waren van elken politieken invloed
verstoken. De demokratie der oudheid was direct, die der
middeleeuwen indirect, doch van specialen aard, d.i. via
economische organisaties.
Met de onafhankelijkheidsverklaring van Engeland door
Noord:Amerika werd dit anders. Een groot land met een in
vergelijking der vroegere demokratieen groote bevolking vestigde
een republiek, bij welker regeering zoo goed als alle volwassen
mannen betrokken waren. De Vereenigde Staten waren in den
aanvang een boeren:republiek, van eigenerfde, onafhankelijke
boeren, die hun afgevaardigden kozen — eenige, trouwens bij,
komstige karaktertrekken der demokratie zijn eerst later bier
en daar er bijgekomen. Hierin ligt de kern van het vraagstuk
— het gemis aan feodale overleveringen, de tradities van gees:

Sozialismus in England" Deel I, hoofdstuk IV en V. Verder over het geheele


tijdperk Hattersley 0. c. hoofdstuk VII, VIII en IX, en Quack, „De Socialisten"
Deel I hoofdstuk VII v.v.
1 ) Zie o.a. v. Schulze—Gaevernitz „Die geistesgeschichtlichen Grundlagen
der anglo:amerikanischen Weltsuprematie" II „Die Wurzel der Demokratie"
(Archiv f. Sozialwissenschaft u. Sozialpolitik Band 58, 1927).

64
§ 15. DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUVV.

telijke vrijheid der immigranten, het lokale zelfbestuur hebben


er het hunne toe bijgedragen. De Vereenigde Staten waren
eens een gemeenschap van vrijen en gelijken, maar van de
gelijkheid is die voor de wet, en een zekere mate van gelijk,
heid van kansen (goed onderwijs voor alien) gebleven, doch
de materieele omstandigheden zijn in hooge mate ongelijk
geworden: geen land kent zulke bezitstegenstellingen. Toch is
er de politieke demokratie volkomen gehandhaafd gebleven.
Uitgangspunt der demokratie in de Vereenigde Staten is de
vrijheid van het individu, vrijheid op allerlei gebied: vrijheid
van geloof, van denken, van meeningsuiting, van vergaderen
en vereenigen, en ook van economisch initiatief — het laatste
tegenover de vroegere gebondenheid een nieuw principe in de
maatschappij, dat in de praktijk tot de grootste ongelijkheid
op dat gebied zou voeren. Aan dit alles is in dit land, gevormd
door hen die Europa om zijn onvrijheid en ongelijkheid verlaten
hadden om hun lot te verbeteren, niets veranderd. De demo,
kratie als middel om de economische ongelijkheid te beperken,
door de groote massa in Europa reeds lang aangewend, staat
in de Vereenigde Staten nog pas aan den aanvang van haar
ontwikkeling. ')
Dertien jaar na de onafhankelijkheidsverklaring breekt de
Fransche revolutie uit, wordt het ancien regime weggevaagd
en door het burgerlijke vervangen. De tweede groote staat der
wereld, de eerste van Europa, groot van uitgestrektheid en met
een talrijke bevolking (ongeveer 25 millioen inwoners) werd
een demokratie. Evenals de Vereenigde Staten, wier voorbeeld
van sterken invloed op Frankrijk is geweest, was de nieuwe
staatsvorm gebaseerd op de vrijheid van het individu, de ge,
lijkheid voor de wet en de gedachte der vertegenwoordiging.
„De rechten van den mensch en van den burger" werden afge,
kondigd, zij werden echter niet al te letterlijk genomen — in
den grond der zaak was de revolutie immers die der burger,

1 ) Over Amerika zie o.a. de Tocqueville „De la democratie en Amerique",


Bryce „The American commonwealth" en „Modern democracies" II Hoofd
stuk XXXVIII v.v.

65
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.

klasse — en golden niet voor alien: het eerste kiesrecht was


aan een census gebonden, en het recht van vereeniging bijv.
was nog beperkt. In principe bevat het liberalisme echter de
mogelijkheid van demokratische rechten voor iedereen, maar
eer dit principe ten volle werkelijkheid werd, zou er eerst
nog veel moeten gebeuren.
De demokratie zou bij haar eerste optreden in Frankrijk
niet van langen duur zijn — haar weg is in dit land niet op
rozen gegaan. De Nationale Conventie, volgens algemeen kies,
recht gekozen, schafte het koningschap af, stichtte de republiek.
De nieuwe grondwet werd echter buiten werking gesteld en
de macht aan een klein comite, feitelijk aan een man, om.i,e,
dragen. De voorstander der absolute demokratie, Robespierre
werd in de praktijk voorstander van het eenhoofdig gezag
zooals naderhand nog verscheidene malen bij de extremisten
(Sowjet,Rusland!) zou voorkomen. Na de terreur,periode
treedt de demokratie snel op den achtergrond, de periode van
den militairen despoot breekt aan. Na zijn val komt het ancien
regime terug, voor zoover het bij de veranderde maatschappe,
lijke omstandigheden mogelijk is. Vele jaren zou er noch in
Frankrijk noch elders van demokratie sprake zijn.
In 1830 begon de wind uit den anderen hoek te waaien. De
oppositioneele elementen slaagden er in de representanten van
het ancien regime te verjagen en te vervangen door het burger,
koningschap. Elementen der demokratie worden in het staats,
bestel opgenomen — o.a. ministersbenoeming overeenkomstig
den wil der kamer — verder gaat de stap nog niet. Ook elders
verschuift zich de situatie in de richting der demokratie: Enge,
land gaat in 1832 (Refoem,bill) over tot uitbreiding van het
kiesrecht tot de gegoede burgerij.
De revolutie van 1848 brengt diepgaande veranderingen in
de staatkundige verhoudingen van een groot deel van Europa
te weeg: de demokratie doet eenige belangrijke schreden voor,
uit. Vanaf het midden der eeuw neemt de burgerklasse, en nu
definitief, het roer van den staat in handen. De aard van het
koningschap verandert in deze periode fundamenteel: het
houdt op een autokratie te zijn en wordt in het demokratisch

66
§ 15. DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW.

regime ingeschakeld. Ministers worden sindsdien benoemd


overeenkomstig den wil der burgers, zooals die bij den stern:
bus gebleken is.
Tusschen de jaren 1830 en 1848 accentueert de differentiatie
van den derden stand in burgerklasse en arbeidersklasse zich
in steeds sterker mate. In Engeland neemt de vakbeweging,
na de mislukking van den revolutionairen aanloop in de 30er
jaren, in het begin der 40er jaren reeds haar definitieven vorm
aan, in dezelfde periode betreedt de arbeidersklasse, te zamen
met andere „kleine luiden" voor het eerst het politiek terrein
(Chartistenbeweging). Ook in Frankrijk vertoonen zich de
eerste sporen eener zelfstandige arbeidersbeweging. Meer dan
een eerste aanloop tot de demokratie was dit alles niet. Over
eenkomstig haar materieel en geestelijk peil verwachtte de
arbeidersklasse, en voor een niet onbelangrijk deel ook hare
toenmalige leiders, meer van een revolutie dan van de demo,
kratie. Eerst na de 70er jaren zouden zich ook op dit gebied
belangrijke veranderingen voltrekken.
De revolutie van 1848 in Frankrijk was het werk van de
burger, en de arbeidersklasse, wier beider belangen in strijd
waren met het heerschende regime. Beider politieke eischen
o.a. het algemeen kiesrecht — werden gerealiseerd, over de
sociale politiek kwamen zij spoedig in hevige botsing. In dien
strijd werd door de arbeidersklasse, wier macht en kunnen
geheel te kort schoten, de complete nederlaag geleden. Het,
zelfde geschiedde in Duitschland, waar ook het algemeen kies,
recht voor een kort oogenblik veroverd werd.
In de na het midden der eeuw heerschende reactie maakte
zich in Frankrijk de „kleine" Napoleon als alleenheerscher
meester van de macht. Evenals zijn groote naamgenoot liet hij
zijn positie bevestigen door een plebisciet — zooals zijn
Duitsche imitator Hitler dit ook eens zou doen. Naar den vorm
is het plebisciet een demokratisch instituut, doch alleen naar
den vorm; het wordt alleen door demagogen ter versterking

1
) Vergelijk hierover het interessante artikel van Bernstein „Demokratie"
(Neue Zeit XXXIV 2 1916 p. 289 v.v.).

67
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.

van een reeds bestaanden toestand gebruikt. Mocht de uitslag


der volksstemming tegen hen uitvallen, dan zijn zij niet van
plan zich daaraan te houden — hetgeen in een werkelijke
demokratie toch het geval zou moeten zijn. De casus is te
vergelijken met iemand, die een arbitrage aanvaardt, doch al,
leen onder voorwaarde dat deze in zijn voordeel beslist! Daar
de despoten uit den aard der zaak niet zeker zijn van het
resultaat, zorgen zij voor een beinvloeden van het kiezerscorps
met alle hun ten dienste staande middelen, zoodat er van een
werkelijk vrije stemming geen sprake is. Het plebisciet is een
karikatuur van de demokratie. 1)
In 1871 moest deze charlatan der keizers het veld ruimen,
Frankrijk werd eenige jaren later, en nu definitief, een demo,
kratische republiek. De nieuwe, groote demokratische aera
begon. Reeds daarvoOr was in Europa de reactionaire vloed in
een eb verkeerd. Daartoe kan niet gerekend worden de invoe,
ring van het algemeen kiesrecht door Bismarck in 1866, welke
meer het karakter droeg van een politieke manoeuvre dan uit
demokratische overwegingen te stammen — van deze „smetten"
was hij geheel vrij. Doch reeds in 1867 werd in Engeland het
kiesrecht sterk uitgebreid, waardoor een groot deel der stads,
arbeiders in den vervolge volwaardige burgers zouden worden.
Sindsdien is de demokratische beweging overal groeiende
geweest, zoodat bij den aanvang van den wereldoorlog de
meeste staten of geheel of in belangrijke mate demokratisch
georganiseerd waren.. Voorzoover zij dit niet waren, geschiedde
de demokratiseering gedurende en kort na den oorlog in snel
tempo. Het vrouwenkiesrecht werd in vele landen (vooral de
Noordelijke van Europa) ingevoerd. Op de details dezer ge,
schiedenis behoeft hier niet nader ingegaan te worden. De
feiten staan onweerlegbaar vast en mogen als bekend ver,
ondersteld worden.
Blijkbaar onweerstaanbare maatschappelijke krachten heb,
ben tot dit resultaat gevoerd. In laatste instantie zijn zij in de

1 ) Op het ongeselectioneerde karakter van de volksstemming wordt later


teruggekomen.

68
§ 15. DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW.

ontwikkeling van het kapitalisme in zijn hoogsten vorm


gelegen. ') In den aanvang van zijn loopbaan zag het zijn
voordeel in een arbeidersklasse op het laagste materieele
en geestelijke niveau, afhankelijk en onderdrukt, politieke
zeloten. In den loop der tijden is dit standpunt gewijzigd. Een
verhooging van het algemeen levenspeil der voortdurend aan:
groeiende massa — bijna steeds niet zonder strijd verkregen
is een voorwaarde geworden voor een krachtige ontplooiing
van het industrialisme. De Vereenigde Staten en Engeland
hebben het eerst het bewijs van de juistheid hiervan geleverd.
In dit beeld hoort ook de groeiende belangstelling van het pro,
letariaat voor het politieke leven — het is zijn rechten ook op
dit gebied gaan opeischen. Ook zij zijn vaak niet zonder strijd
veroverd, maar men moet erkennen dat het verzet ertegen
meestal niet sterk is geweest overeenkomstig het feit dat in
principe het liberalisme de mogelijkheid van verleening van
politieke rechten aan alien in zich sloot. Het is de avant:garde
van het intellectueele deel van het liberalisme, sinds de 70er
jaren der vorige eeuw naar voren komend op het politieke
schouwtooneel, die te zamen met het beste deel der arbeiders,
klasse, hier den weg heeft gewezen.

Deze demokratie, burgerlijk van oorsprong, begon in het


laatste deel der 19e eeuw gemengd burgerlijk,proletarisch te
worden. Het dogmatische deel der arbeidersbeweging heeft in
zijn verblindheid van deze diepgaande verandering niets be
speurd. De demokratie van burgerlijke huize, ergo weg met de
demokratie, leve de diktatuur!
Heeft deze verandering ook invloed gehad op hetgeen de
demokratie inhield? M.a.w. heeft er een machtsverschuiving
plaats gehad tusschen twee begrippen, vrijheid en gelijkheid,
waaruit zij is opgebouwd? De vraag kan slechts bevestigend
beantwoord worden. De burgerlijke demokratie is eerder op
het vrijheidsbeginsel, op de ontplooiing van de krachten van
1
) Vergelijk hierover Hermens reeds genoemd interessant werk „Demo
kratie and Kapitalismus" en Kautsky's „Materialistische Geschichtsauffas
sung" II Abschnitt VII.

69
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.

het individu gegrondvest, de proletarische eerder op het ge,


lijkheidsbeginsel. Het accent ligt anders, meer is men niet
gerechtigd te zeggen. Men heeft wel verdedigd dat de demo,
kratie der arbeiders zuiver egalitair is, ') doch dit is een ver,
wrongen historisch beeld. Toen de arbeidersklasse zich met
haar demokratische rechten is gaan bezig houden, bestond
reeds de burgerlijke vrijheid, waarvan ook zij profiteerde. Wat
men heeft, waardeert men niet, dit geldt in het bijzonder van
de vrijheid, die als de lucht is, die wij inademen en waarvan wij
de onmisbaarheid alleen beseffen op het oogenblik waarop zij
ons onthouden wordt. Ook de arbeidersklasse heeft de vrij,
heid lief en zij zou haar niet willen missen voor welke vermeer,
dering van welstand — tenzij zij nimmer de waarachtige vrij:
heid heeft gekend. Toch valt het niet te ontkennen, dat daar,
waar zich geen krachtige, zelfstandige burgerklasse als poll:
tieke macht gevestigd heeft (Duitschland, Rusland) de demo,
kratie niet sterk staat.
De ontwikkeling der maatschappij sinds het laatste deel der
19e eeuw heeft in een belangrijk deel der aarde de politieke
gelijkheid der individuen gebracht, doch tegelijkertijd de
hoogst mogelijke ongelijkheid in welstand: milliardairs als in
Amerika voorkomen heeft de menschheid nimmer gekend.
Onnoozele politici uit het arbeiderskamp hebben daaruit tot
de verwerpelijkheid der demokratie geconcludeerd. Alsof de
demokratie en niet het kapitalisme daarvan de oorzaak is!
Het tegendeel is waar, zonder de demokratie zou de econo,
mische ongelijkheid nog veel grooter zijn. 2) Een der middelen,
en wel een der krachtigste, waardoor de arbeidersklasse er in
geslaagd is, die ongelijkheid, gevolg o.a. der economische vrij:
heid, te temperen, is juist de demokratie. Te temperen, niet op
te heffen, daar dit, gegeven de natuurlijke ongelijkheid, een
utopie zou zijn. Goethe heeft eens gezegd: „Gesetzgeber oder
Revolutionars, die Gleichkeit and Freiheit zugleich versprechen,

1) Bijv. de Man in zijn „Psychologie des Sozialismus" p. 205 v.v.


:) Over demokratie als nivelleeringstendens zie v. d. Wijk „Wetmatigheid
in natuur en maatschappij" (Socialistische Gids VI 1921 p. 809).

70
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.

sind Phantasten oder Sharlatans". Hetgeen niet verhindert dat


de menschheid nog pas aan het begin dezer tempering staat,
want de maatschappelijke ongelijkheid van nu gaat torenhoog
boven de natuurlijke uit.

§ 16. De organisatie der moderne de,mokratie.


De wijze waarop de lokale demokratie der oudheid en der
middeleeuwen gefunctioneerd hebben is niet moeielijk te be
grijpen: ieder lid eener huidige vereeniging van beperkten om,
yang kan haar zelfs reconstrueeren. De niet zeer talrijke bur,
gers, gewoonlijk over veel vrije tijd beschikkend, leefden te
zamen op een beperkt grondgebied, kenden elkaar derhalve
meestal en wisten hun qualiteiten op hun waarde te schatten,
een publieke opinie vormde zich als vanzelf in persoonlijk
contact. De problemen, voor welker oplossing men kwam te
staan, waren overzichtelijk en eenvoudig — ten minste verge,
leken bij die van onze moderne maatschappij.
Onder de omstandigheden, zooals deze zich in de 19e en
20e eeuw ontwikkeld hebben, is van een dergelijke situatie geen
sprake meer. Vele millioenen burgers leven op een uitgebreid
territorium en kennen daarvan persoonlijk hoogstens enkele
honderdtallen, van name hoogstens eenige duizendtallen
meestal veel minder. De vorming eener openbare meening is
op die wijze uitgesloten, het doen eener keuze van leiders on
mogelijk. De intensieve beroepsarbeid van den modernen
mensch en het daaruit voortvloeiende gemis aan vrijen tijd, en
de uiterst verdeelde belangstelling, maken bovendien dat hij
zich weinig met de publieke zaak kan bezighouden. De op te
lossen vraagstukken zijn door de samengesteldheid der maat,
schappij en het snelle tempo harer ontwikkeling oneindig veel
moeielijker geworden dan zij ooit waren.
Op welke wijze zijn deze bezwaren uit den weg geruimd en
is de moderne demokratie toch bestaanbaar gebleken?
In de eerste plaats heeft de sterke ontwikkeling van•het ver,
keer het mogelijk gemaakt dat het persoonlijk contact tusschen
de menschen, ondanks hun ver uit elkaar gelegen woonplaatsen,
weer eenigszins hersteld is. Dit is echter maar zeer bijkomstig.

71
DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.

Het middel om ondanks de praktische bezwaren toch een gees,


telijk contact op politick gebied tusschen de menschen tot
stand te brengen, is de drukpers: het boek, dat echter slechts
door enkele procenten der menschheid gebruikt wordt, het tijch
schrift, dat een grooter, maar toch ook beperkt publiek trekt,
en ten slotte de krant, die onder de huidige omstandigheden de
massa bereikt. Het is de krant, waarop de publieke opinie
berust.
De krant brengt allereerst de politieke feiten, die zich heb,
ben afgespeeld, onder de oogen van het lezend publiek. Zijn
deze feiten elementair en eenvoudig dan kan ook de „general
reader", d.i. de gemiddelde mensch, door de natuur toegerust
met een bescheiden quantum verstand, maar toch gezond ver,
stand, ze beoordeelen. Ook al zouden de kranten zich van
iederen commentaar op deze feiten onthouden, dan zou er
zich toch spontaan een openbare meening over vormen.
Zoodra de feiten gecompliceerd worden, en er voor hun beoor,
deeling speciale kennis noodig is, heeft de gemiddelde mensch
zelf geen oordeel. In die gevallen neemt hij het oordeel van zijn
krant over — de aldus gevormde publieke opinie is dus feitelijk
de meening der betrokken journalisten — zonder zich natuur,
lijk bewust te zijn dat zijn meening eigenlijk de meening van
een. ander is. ') Een spel dat zich op een ander niveau nog eens
herhaalt. De journalisten zijn natuurlijk ook overtuigd dat hun
wijsheid werkelijk van hen is — hetgeen meestal ook een
vergissing is, daar zij gewoonlijk hun kennis weer van elders
(tijdschriften, boeken etc.) hebben. Zelfs hun foutieve oordee,
len zijn soms niet origineel! De openbare meening — hetzij
juist of on juist — wordt gewoonlijk door zeer weinigen
gemaakt!
Tot nu toe spraken wij over de publieke opinie. Is het juist
daarvan te spreken? Aileen onder zekere reserves, afgescheiden
zelfs van het feit dat er steeds een aantal menschen zijn, die
ook bij -de meest eclatante gebeurtenis geen meening hebben.

1 Vergelijk de interessante studie van L. Benario „Zur Soziologie der


)

Zeitung" (Zeitschrift f. Volkerpsychologie u. Soziologie II 1926 p. 125 v.v.).

72
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.

Wanneer een bepaald feit van elementaire kracht en beteekenis


is en een geheel yolk, onafhankelijk van de verschillende maat,
schappelijke toestanden waaronder het leeft, treft — bijv. een
oorlog — is er den openbare meening. In andere gevallen zijn
er meerdere publieke opinies, die zeer verschillend kunnen zijn
of elkander kunnen naderen, al naar gelang de sociale positie,
waarin men leeft. Men denke bijv. aan de beoordeeling van een
werkstaking.
Aangenomen dat in een bepaalden tijd in een bepaald land
in rebus politicis gevestigde publieke opinies bestaan — zonder
deze is de demokratie, die immers niet alleen in de instituten,
maar ook, en vooral in den geest der menschen leeft, ondenk,
baar, — is dit dan voldoende om de demokratie te doen functio,
neeren? In het geheel niet. Het overgroote deel der kiezers zou
absoluut niet weten op wie zij hun stem bij verkiezingen moes,-
ten uitbrengen. Het apparaat, dat in deze leemte voorziet is de
politieke partij, die zich belast met het stellen van candidaten,
zonder welke iedere verkiezing of in een chaos zou verloopen
of tot de keuze van hoogst ongeschikte afgevaardigden zou
voeren. Een politieke partij is dus o.m. een selecteerings,
apparaat — of zij steeds goed functioneerend is, vormt een
kwestie, die naderhand zal besproken worden.
Met het stellen van candidaten zonder meer, is de groote
massa der kiesgerechtigde burgers nog maar zeer onvoldoende
geholpen, daar de meeste der candidaten hun geheel onbekend
zijn. Zij kunnen een indruk van de persoon krijgen — afgezien
van de gewoonlijk eenigszins geflatteerde portretten in de pers
— door naar een verkiezingsvergadering te gaan. Het meeren,
deel der kiezers zeker ruim 80 % — gaat echter nimmer naar
een verkiezingsvergadering! Op het platteland is het bezoek
1) Zie over politieke partijen behalve het reeds genoemde bock van
Michels „Zur Soziologie des Parteiwesens" nog W. Sulzbach „Die Grund,
lagen der politischen Parteibildung", M. Weber, „Grundriss der Sozial,
okonomik" III Abteilung „Wirtschaft und Gesellschaft" Erster Teil, Kapitel
III, § 18 „Begriff und Wesen der Parteien", M. Jaffe „Demokratie und
Partei" (met literatuur) (Archiv 1. Sozialwissenschaft B. 65 (1931) p. 101 v.v.
Ook Roffenstein's „Zur Psychologie der politischen Meinung" (Zeitschrift f.
Volkerpsychologie und Soziologie III 1927) bevat interessante opmerkingen.
DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.

gewoonlijk vrij goed — volstrekt niet altijd alleen uit politieke


belangstelling der kiezers — maar in de steden zeer beperkt.
Wie anders denkt, kent de getallen niet, waarover het gaat.
Leiders van verkiezingsaktie zijn verrukt wanneer de door hen
uitgeschreven vergaderingen overvol zijn en maken zich dan
wel eens illusies dat zij het kiezerscorps aldus bereiken, doch
vergeten dat dit maar hoogstens eenige tienduizenden — in
meerendeel bovendien eigen leden — betreft, terwijl de hon,
derdduizenden buiten de deur blijven.
M.a.w. een politieke partij is natuurlijk veel meer dan een
middel om candidaten te stellen. Juister gezegd: zij is veel
meer geworden, want er zijn in den aanvang van de geschiede,
nis der demokratie perioden geweest waarin zij niet veel meer
waren. Naleve zielen, die van de werkelijkheid geen begrip
hebben, willen weer naar die tijden terug, waarin het alleen
ging om de vraag: wien zal men candidaat stellen?
Een politieke partij is ook en vooral een lichaam, dat uit
de vage wenschen en verlangens der burgers de geheel
onvervulbare elimineert, de overige concretiseert en formu,
leert, en de wijze aangeeft waarop deze gerealiseerd kunnen
worden. Zij draagt zorg voor het opstellen van een politiek
program, dat de candidaten onderschrijven en dat zij zullen
trachten te verwezenlijken in de eerstvolgende legislatieve
periode. De groote massa der kiezers brengen hun stem
uit op een program, echter niet zonder dat de politieke partijen
met veel moeite, veel geld en vooral met behulp van haar pers
het indifferente deel der kiezers heeft trachten over te halen
op haar candidaten te stetmmen. Sinds de evenredige vertegen,
woordiging in vele landen is ingevoerd, heeft dit beeld nog
scherper trekken aangenomen. Wie zich de werkelijkheid voor
oogen stelt, moet het absurde van Rousseau c.s.' standpunt op,
vallen, volgens welke de kiezers niet alleen de macht maar ook
de wijsheid hebben, en volgens welke de gekozenen slechts
hun dienaars behooren te zijn!
Over de geschiedenis der politieke partijen in de 19e eeuw —
zij hebben hun voorgeschiedenis gehad, doch deze is zoo af,
wijkend dat zij geheel buiten beschouwing kan blijven — zal

74
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.

hier niet uitgeweid worden. Voor Amerika en Engeland heeft


de Rus Ostrogorski in zijn beroemd bock „La democratic et
l'organisation des partis politiques" haar beschreven. In het
eerste land dateeren zij reeds van de eerste helft der 19e eeuw,
in het tweede hebben zij zich vooral na de kiesrechtuitbreiding
van 1867 gevormd. In dezelfde periode neemt de sociaal,demo,
kratie als politieke partij in Duitschland onder Lassalle een
aanvang en wordt een voorbeeld voor de arbeidersklasse van
vele landen. Zij heeft ook hare tegenstanders aldus gedwongen
zich straffer te organiseeren dan voorheen het geval was.
Het karakter der politieke partijen in de Angelsaksische
landen nl. het tweepartijensysteem — is zeer lang geheel
afwijkend van die der continentale geweest — en is dit voor
een groot deel nog. In Amerika is dit karakter van zeer oppor,
tunistischen aard — van diepgaande verschillen in opvatting
omtrent het maatschappelijk gebeuren is bij de partijen niet
of nauwelijks sprake. Tegen de verkiezingen wordt door de
partijen een zoo pakkend mogelijk program opgesteld om zoo,
veel mogelijk kiezers en aldus de meerderheid achter zich en de
macht in handen te krijgen. Een derde partij — een „Labour
Party" — heeft zich nog nauwelijks gevormd; zoodra hierin
verandering komt, zullen de bestaande partijen ook gedwongen
worden een meer principieel karakter aan te nemen. Op het
oogenblik kan men alleen zeggen dat de republikeinsche partij
meer „big,business,men" en conservatieven omvat en de
demokraten meer „kleine luiden" van allerlei slag en vooruit,
strevenden. Sterker spreekt dit laatste bij de Engelsche partijen,
waarbij de tories vooral het conservatieve en de whigs het
vooruitstrevende deel der natie omvatten — later zijn zij zich
conservatives en liberals of progressives gaan noemen, maar
toch liep de scheidingslijn ook daar niet op dezelfde wijze als op
het continent. Sinds den aanvang der 20e eeuw, toen de Labour,
Party werd gesticht, is hierin groote verandering opgetreden
en gaan de politieke partijen een ander karakter dragen.
Op het vasteland hebben de partijen van den aanvang of een
meer principieel karakter gedragen: de socialistische partijen
zijn daarin vooral voorgegaan. Zij representeeren in groote

75
DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.

trekken individuen, die zich losmaken van hun onmiddelijk


milieu zijn er altijd geweest en zullen er altijd blijven — de
maatschappelijke groepen, waartoe haar leden behooren. In
het groot gezien zijn de drie groote politieke partijen — bun
benamingen zijn niet overal hetzelfde, doch dit maakt in dit
verband niets uit —: de conservatieve, de liberale en de socia,
listische. De eerste representeerend de groot,grondbezitters,
de tweede de burgerklasse, de derde de arbeidersklasse. Om,
streeks 1870 begint dan de splitsing der burgerklasse in een
meer conservatief en een meer vooruitstrevend deel (radicalen)
— het laatste vooral gevormd door de intellectueele groepen.
Deze partijformatie naar de maatschappelijke positie is
echter geen zuivere belangenvertegenwoordiging, maar is even ,
ensvaidolgchr,wektlopzijnbur
afhankelijk is van deze plaats in de maatschappij: conserva,
tieven, liberalen en socialisten hebben niet alleen tegenstrijdige
belangen maar ook afwijkende meeningen over geestelijke aan,
gelegenheden. Het is dan ook onjuist om deze partijen als op
een geheel anderen basis staande dan de z.g. clericale, waarvan
de belangrijkste de Roomsch,Katholieke is, te beschouwen.
leder dezer partijen heeft een eigen opvatting van het gebeu,
ren, het bijzondere der R.K. partij is echter dat zij niet uiteen
maatschappelijke laag bestaat, maar van gemengde samen,
stelling is. De oorsprong van dergelijke partijen is gewoonlijk
gelegen in de onderdrukkingsmethoden barer tegenstanders.
Hebben zij zich hun vrijheid veroverd, dan blijft de vroegere
geesteshouding volgens de wet der traagheid lang, meestal zelfs
zeer lang bestaan. Dit klemt te meer, daar de politieke strijd
in hoofdzaak over materieele belangen loopt en een partij, die
verschillende maatschappelijke lagen steunt, daardoor telkens
in moeielijke situaties komt. Dergelijke partijen zijn uit hun
wezen midden,partijen.
De huidige politieke athmospheer is vervuld met den strijd,
kreet: weg met het individualistische, atomistische kiesrecht,
leve de organische samenstelling der parlementen! Degenen, die
hierbij op den voorgrond treden, zijn vooral de Roomsch:
Katholieken. Het is alsof zij bij hun sympathien voor de mid,

76
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.

deleeuwen met blindheid geslagen zijn. Zij vergeten geheel bij


hun disqualificatie van het individualistische kiesrecht, dat dit
van formeelen aard is, waarin verschillende inhouden kunnen
gegoten worden. Het bestaande kiesrecht laat den individuen
voile vrijheid zich te groepeeren, zooals zij willen, om zoo te
zeggen een organischen inhoud te gieten in een neutrale vorm.
Zij kunnen zich naar hun materieel belang, momenteel (Arne,
rika!) of blijvend, groepeeren, doch ook naar hun geestelijke
belangen. Dank zij dit zoo verwenschte idividualistische kies,
recht hebben de Roomsch,Katholieke staatspartijen zich kun,
nen vormen, en zij zouden daarin nooit geslaagd zijn, indien
in de plaats daarvan een kiesrecht op corporatieven grondslag
indertijd was ingevoerd. Zij ondervinden nu reeds in Italie en
vooral in Duitschland wat het zeggen wil, als het anorganische
kiesrecht hun ontbreekt!

De politieke partijen zijn een selecteerings,apparaat, vormen


de leden tegelijk een selectie? Het is tegenwoordig mode, vooral
in de intellektueele kringen, waar men zelfs te apathisch is om
zich de kleine opoffering te getroosten slechts betalend lid
eener politieke partij te worden — men denke zich dat zij zich
persoonlijk ook moesten inspannen! om smalend over de
aangeslotenen zich uit te laten. Er moge soms nog zooveel op
aan te merken zijn — in een volgend hoofdstuk heeft de schrij,
ver dezer regelen er ook nog het een en ander over te zeggen —
toch vormen in het algemeen de ledenf der politieke partijen
een selectie. De uitzonderingen vormen zij, die uit traditie of
door geestelijke dwang er toegekomen zijn — uit den aard der
zaak waardelooze elementen voor een partij. Zij die uit vrije
verkiezing lid worden, hebben in ieder geval meer belangstel,
ling voor de publieke zaak dan de overigen, en zij hebben er
minstens een financieel offer voor over.
Vergeleken bij het aantal kiezers, dat zij achter zich vereeni,
gen, vormen de politieke partijen een vrij scherpe selectie — ik
schat het betreffende percentage op 10 a 15, veel hooger zal deze
wel nauwelijks worden — alleen de R.K. Staatspartij vormt een
uitzondering, doch deze is door den invloed van de kerk met

77
DE ORGA.NISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.

andere niet te vergelijken. ') Wie meent dat echter alle leden
eener politieke partij actief deelnemen aan het partijleven,
zelfs in verkiezingstijden, vergist zich ten zeerste: het over
groote deel vergenoegt zich met het formeele lidmaatschap. 2 )
Men moet daar onmiddellijk aan toe voegen dat er in groote
politieke partijen voor alle leden geen voldoende werk te ver,
richten zou zijn — tenzij men zich ook op andere gebieden
als de politiek gaat bewegen. Een groote politieke partij mag
zich gelukkig prijzen wanneer een 20 % harer leden geregeld
aan het partijleven deelneemt. Slechts een deel hiervan vormt
het kader (bestuurders van afdeelingen e.d.), en een nog veel
kleiner deel het hoogere kader (bestuurders van federaties e.d.).
Het organisme eener partij berust in nog veel sterker mate dan
bijv. in een leger of in een bedrijf het geval is, op den arbeid
van weinigen.
En dit alles heeft nog maar alleen betrekking op het organi,
satorische deel van den voor een partij noodigen arbeid! Zoo,
dra men komt op het veel moeielijker terrein van de taktiek en
de strategie (maken van programs e.d.), wordt de selectie nog
veel scherper. 1k veroorloof mij bier mij zelf te citeeren: „Wiens
werk is een politick program? Eener partij in Naar geheel? In
geenen deele. Staatkundige pogramma's worden op congressen
aangenomen — een scherpe selectie. Heeft een dergelijk
congres dat program gemaakt? Wel neen, daartoe was een
speciale commissie van voorbereiding benoemd, wier werk
door het congres gewoonlijk zonder veel discussie wordt aan,
1) Bij de S.D.A.P., zeker een der best georganiseerde politieke partijen
is de verhouding van het aantal partijleden tot het aantal harer kiezers steeds
ongeveer een tot tien geweest. Vermoedelijk zal deze afstand wel niet vaak
kleiner zijn bij politieke partijen met het individueele lidmaatschap — de
Engelsche Labour,Party wordt vooral gevormd door organisaties (groote vak,
vereenigingen) en staat hier dus buiten. Mocht zulks toch voorkomen
zooals ik meen dat in de Oostenrijksche sociaal,demokratie het geval is —
dan is dit van twijfelachtig nut voor een partij. Het zou mij hier te ver voeren
de gronden mijner meening -uitvoerig uiteen te zetten. Zij liggen in de zg.
wet der individueele variaties (WebQuetelet) volgens de welke de boven,
middelmatige individuen steeds 10 a 15 % bedragen.
2) Zie hierover de interessante studie van Sultan „Zur Sociologie des
modernen Parteiensystems" (Archiv f. Sozialwissenschaft etc. B. 55 (1926)
p. 91 v.v.).

78
§ 17. DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME).

genomen — wederom een selectie. Maar het werk van een


dergelijke commissie is dan toch zeker door den arbeid van
alle leden gelijkelijk en gezamenlijk tot stand gekomen? Vol,
strekt niet. Gewoonlijk wordt het werk weer over diverse
sub,commissies verdeeld, waarin dan meestal een man de zaak
voor zijn rekening neemt! Zoo ziet de praktijk der demokratie
er uit. Niemand kan mij daarin tegenspreken — je suis nourri
dans le serail. 1)
Wat van het wetenschappelijke werk in engeren zin (maken
van programs e.d.) geldt, is in nog sterker mate waar voor het
hoogste leidingswerk. Degenen, die daarvoor de geschiktheid
hebben, zijn zeer zeldzaam. Ook op het terrein der politiek is
het waar, dat de moeielijke arbeid alleen door weinigen kan
geschieden. Van deze enkelen is steeds de vooruitgang der
menschheid afhankelijk geweest. 2)
§ 17. De sociologie der demokratie. (Resume).
Reeds verscheidene auteurs der oudheid, o.a. Plato, Aristoteles
en Polybius waren overtuigd dat de staatsvormen in een zekere
wetmatigheid elkaar opvolgden — wij wezen er reeds op. De
drie hoofdvormen: monarchie, aristokratie en demokratie
zouden in zich de neiging dm te ontaarden hebben. De monar,
chie wordt tyrannis, de aristokratie oligarchie en de demokratie
ochlokratie. Zijn zij eenmaal ontaard, dan zijn zij rijp om door
een anderen regeeringsvorm verdrongen te worden. De tyran,
nis wordt door de aristokratie verjaagd, de heerschappij der
rijken wordt door het yolk beeindigd, de heerschappij van de
massa wordt door den alleenheerscher vernietigd, waarna het
politieke spel opnieuw begint. Van dit schema komen varian,
ten voor, maar de hoofdzaak is hiermede weergegeven. Het
beeld der ontwikkeling was de oudheid vreemd, men geloofde
aan den kringloop der dingen.
Het ligt buiten het bestek van deze studie, alsook buiten

1) „Over demokratie" (De Socialistische Gids XVII 1932 p. 482).


2) Hierover heeft de auteur eenige opmerkingen gemaakt in „Over de
rol der groote mannen in de geschiedenis" (Socialistische Gids XIV 1929
p. 810 v.v.).

79
DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME). § 17.

de competentie van den auteur op deze in de oudheid gecon,


stateerde regelmaat in te gaan; wij zouden daardoor te zeer
in details komen. Slechts een der door deze auteurs gecon,
stateerde overgangen, nl. die van ochlokratie op autokratie
heeft voor de moderne tijden nog beteekenis en daarop zal
later teruggekomen worden. Ook zal in den loop der verdere
studie blijken dat de schrijver in hooge mate betwijfelt of de
loop der regeeringsvormen in de oudheid als het ware van zelf
ontstond, d.i. uit de karakterfouten der menschen. Vermoe,
delijk hebben er in hoofdzaak maatschappelijke machtsver,
schuivingen aan ten grondslag gelegen. Doch wij zullen deze
vraag, als gezegd, laten rusten. De aandacht werd slechts op
de oudheid in dit verband gevestigd om te doen zien hoe vroeg
reeds het wetmatige ook op dit gebied werd opgemerkt.

Beziet men den gang der demokratie, zooals deze hierboven


in de paragrafen 3 tot 7 schetsmatig is aangegeven, in het groot,
dan komt het mij voor dat er zich wel enkele hoofdlijnen
afteekenen — op sommige ervan is vroeger reeds terloops ge,
wezen. Daarover hier enkele opmerkingen — een afzonderlijke
behandeling van dit probleem alleen zou een boek van omvang
vereischen.
De eerste groote lijn, welke opvalt, is de volgende. In een
homogeen milieu van beperkten omvang met een beperkt aan:
tal bewoners ontstaat met onweerstaanbare kracht de demo,
kratie en geen andere bestuursvorm. De duizendvoudige erva.
ring der ethnologie leert zulks onweerlegbaar. Ook de historie
bevestigt deze regel: onder kleine, eigenerfde boeren is de
demokratie inheemsch en evenals bij de natuurvolken in de
geesten der menschen krachtig vastgelegd. Voor hen, die geen
vertrouwen in ethnologie en in geschiedenis hebben, is er nog
een bewijs van overweldigende kracht voor de juistheid der
stelling, nl. het vrije vereenigingsleven, zooals zich dit in de
19e en 20e eeuw ontwikkeld heeft. Ook daar is de demokratie
vanzelfsprekend, d.w.z. is in de situatie en daarbij behoorende
mentaliteit der menschen zelf gelegen.
Het tweede onweerlegbare feit is, dat in een dergelijke demo,

80
§ 17. DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME).

kratie van den aanvang af, steeds rekening is gehouden met de


verschillen in aanleg tusschen de menschen. De beperktheid
van het aantal menschen en de eenvoudigheid der problemen
maakten de vertegenwoordiging overbodig — ieder normaal
mensch kon er mede over oordeelen. Doch voor de uitvoering
heeft men op de qualiteiten der leden gelet: de besten werden
voor de leiding der groep uitgezocht. En zoo is het eveneens in
het vrije vereenigingsleven.
De derde sociologische conclusie, welke te trekken valt, is
dat de primitieve demokratie nergens in staat is geweest groote
rijken te vormen. De primitieve groepen zijn bij stijgende pro,
ductiviteit van den arbeid wel gegroeid, hebben zich ook tot
grootere verbanden aaneengesloten, — men vindt daarvan o.a.
in de werken van den Amerikaanschen ethnoloog Morgan een
fraaie beschrijving — doch deze hebben nergens een meer dan
lokalen omvang gekregen. Zonder dwang is de primitieve
menschheid met haar sterke onafhankelijkheidsgevoelens en
beperkten gezichtskring daartoe niet overgegaan. In sommige
gevallen heeft zij zich niet laten bedwingen en heeft er den
voorkeur aan gegeven onder te gaan. In de meeste gevallen, nl.
waar zij door haar arbeid de militaire qualiteiten verloren had,
heeft zij zich door vreemde heerschers moeten laten overwel,
digen. De autokratie vernietigde de demokratie en stichtte de
groote rijken. Volgens mijn weten is op dezen sociologischen
regel maar een uitzondering: de Vereenigde Staten. Daar is uit
kleine boeren,demokratieen, gesticht door vrijheidslievende
Europeesche emigranten, een federatieve grootstaat van den
eersten rang ontstaan. De autochthone bevolking heeft zich
niet onderworpen en is door de nieuwe heerschers uitgeroeid.
Ook hier was de stichting van een groot rijk geen idylle! China,
het laatste groote gebied op aarde, dat een moderne gecentra,
liseerde staat moet worden, is geen uitzondering op den regel.
Naar den vorm is het een republiek, naar den inhoud een
autokratie.
Het vierde feit, en hiermede zijn wij aan een der belangrijkste
punten gekomen, is dat de demokratie, zooals deze in de histo,
rische phase, hier en daar begint te ontstaan, van een anderen

6 81
DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME). § 17.

aard is als de primitieve en die van het vrije vereenigingsleven.


Vanaf het begin der beschaving tot op den huidigen dag toe
is de samenstelling der bevolking heterogeen, daarvoor (ook
in de vrije vereenigingen) homogeen. D.w.z. in de oorspronke,
lijke maatschappij (en ook in de vrije vereenigingen) zijn er
geen, of geen belangrijke belangentegenstellingen, in de latere
phasen is de bevolking in groepen verdeeld, die economisch
tegengesteld georienteerd zijn en elkaar vaak bitter bekampen.
In een dergelijke maatschappij streeft een onderliggende groep
naar demokratie, zij wil vrijheid van beweging, zij wil haar aan,
deel in de staatsmacht. Slaagt zij er in haar doeleinden te
bereiken niet zelden met geweld — dan blijft de groep die
haar macht geheel of gedeeltelijk heeft moeten of staan aan
de demokratie, zooals deze nu ontstaan is, vijandig gezind en
zal niet nalaten haar ongedaan te maken, indien zij daartoe
de gelegenheid krijgt, d.i. indien de demokratie zich zwak en
onbekwaam betoont. Vanaf dit oogenblik krijgt de demokratie
een labiel karakter. Een groep welke haar demokratie ver,
overd heeft, weigert deze op haar beurt aan een daaronder
liggende groep. Het spel herhaalt zich op een ander niveau.
De demokratie der oudheid is hiervan het eerste voorbeeld —
zij zou door talrijke latere gevolgd worden.
Een vijfde te vermelden punt, eveneens in de oudheid zich
het eerst manifesteerende, doch ook van blijvende beteekenis,
is het volgende — de antieke auteurs wezen zooals wij zagen,
reeds op deze wetmatigheid. In een gecompliceerde maatschap,
pij — en dit was de oudheid in vergelijking met de voOrgeschie,
denis, al was zij dan ook eenvoudig, vergeleken bij de onze —
steekt in een zwak geselectioneerde demokratie (de ochlokratie
noemden Polybius e.a. haar) een groot gevaar voor haar voortbe,
staan — de wetgevende macht werd immers in de volksvergade,
ring direct uitgeoefend. De massa (der gemiddelde menschen) is
nu eenmaal niet in staat moeilijke problemen op te lossen, en
dit geldt in het bijzonder, wanneer de massa te zamen is en
dus gemakkelijk geemotioneerd wordt. Een der redenen `war,
om de antieke demokratie zich niet gehandhaafd heeft, doch
door een autokratie vervangen is, was hierin gelegen.
§ 17. DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME).

Voor zeer langen tijd verdween de demokratie uit Europa.


Het Romeinsche imperium maakte er een einde aan. Na zijn
val komt zij nog geruimen tijd niet terug. Na het verdwijnen
van zijn eersten grooten vijand, den gecentraliseerden,
luten staat, zou een nieuwe, minstens even gevaarlijke tegen,
stander ontstaan, de feodale wereld, met een zwakke staat,
maar tot in het merg anti,demokratisch in haar maatschappe,
lijke constructie. Nergens treedt de demokratie zoo terug als
waar de feodaliteit en haar gedachtenwereld, met de heersch:
zucht en de gewelddadigheid als psychische exponenten, nog
haar invloed doen gelden.
De zesde conclusie betreft het verband tusschen handel
en stadsleven eener, en demokratie anderzijds. Zoowel in de
oudheid als in de late middeleeuwen ontwikkelde zich de
handel, ontstond de stad of kwamen reeds bestaande steden
tot grootere ontwikkeling. Bij den handel en het stadsleven be
hoort het individualisme als karaktertrek, het streven naar
vrijheid op allerlei gebied — stadslucht maakt vrij ! Handel doet
onder bepaalde gunstige omstandigheden (ligging der Griek:
sche steden in de oudheid en der Italiaansche steden in de
middeleeuwen) — een lokale, beperkte demokratie ontstaan
van niet zeer stabiel karakter.
De stadsdemokratieen der middeleeuwen hebben zich niet
kunnen handhaven. De vroeger geconstateerde regel dat de
lokale demokratieen te zamen geen groote rijken kunnen
men, bevestigt zich. De economische ontwikkeling eischte
echter het ontstaan dezer rijken en zij zijn ontstaan — Frank,
rijk ging reeds vroeg vooraan. De autokratie zegevierde over
de geheele linie en volvoerde haar historische taak. De groote
rijken door haar gevormd zijn blijven bestaan, voorzoover zij
een werkelijke eenheid vormden; de overige, de anorganische
zou men ze kunnen noemen — waarvan het belangrijkste voor,
beeld de Oostenrijkschaiongaarsche monarchie is — die er
niet in geslaagd zijn een natie te worden, zijn in hun compo,
nenten uiteengevallen. Niet overal zijn toen de groote
eenheidsstaten gevormd, (Italie bijv.) tot groote schade der
betrokkenen. Eerst -in de 19e eeuw is deze schade ingehaald.

83
DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME). § 17.

De zevende conclusie, waartoe wij komen, is dat de moderne


burgerklasse, omhooggekomen met en door de ontwikkeling
van het kapitalisme, evenals hare voorvaderen in de latere
middeleeuwen, maar nu niet op lokale, maar op nationale
basis, overeenkomstig de ontwikkeling van den zwakken
gedecentraliseerden tot den sterken gecentraliseerden staat,
de demokratie heeft gevestigd, theoretisch en praktisch.
Haar demokratie was voor alles op het vrijheidsbeginsel
gebaseerd, de arbeidersklasse, die eerst later het kiesrecht
en daarmede invloed in den staat heeft verkregen, heeft
er het egalitaire element in gebracht. Ideologisch heeft de
burgerklasse steeds de mogelijkheid van algemeene politieke
rechten van den aanvang af erkend, praktisch heeft zij er zich
tegen verzet, maar zeer sterk is dat verzet niet geweest, en
het heeft niet overal plaats gehad. De grootste demokratie,
welke de wereld ooit gekend heeft, de machtigste staat van
den huidigen tijd, de Vereenigde Staten is dit van den aan:
yang af geweest. Nergens heeft het kapitalisme zich zoo
krachtig ontwikkeld als in het land, waar ieder vrij en voor
de wet gelijk is. Kapitalisme in zijn hoogsten vorm en demo:
kratie behooren bij elkaar.

84
§ 18. INLEIDING.

HOOFDSTUK V.
De kritiek op de demokratie.

§ 18. Inleiding.
De kritiek op de demokratie! Bibliotheken vol boeken zijn
er over geschreven! Al het menschelijk vernuft is er bij te
pas gekomen om aan te toonen dat de demokratie voor de
kritiek geen stand houdt. Ook over de autokratie is geoor,
deeld, maar in veel geringer mate. Dan moet de demokratie
toch wel een veel zwakker instituut zijn dan de autokratie,
zoo luidt de conclusie van velen!
Mijn eerste opmerking geldt deze stelling. Zij is m.i. onjuist,
zij berust op een gezichtsbedrog. De demokratie is inderdaad
zeer veel gekritiseerd, echter niet omdat zij zwakker is dan
de autokratie, maar omdat in haar wezen de mogelijkheid der
kritiek ligt, en de autokratie haar uitsluit! Wat een land, dat
Frankrijk, zeggen bijv. de anti,demokraten, waar iederen dag
dingen aan den dag komen, waar men in autokratisch be
stuurde landen toch maar niet van hoort! Inderdaad, ce qu'on
voit et ce qu'on ne voit pas! In demokratieen komen de fouten
aan den dag, in autokratieen niet — het geeft blijk van groote
onnoozelheid te meenen dat zij daarom niet voorkomen.
Dezelfde dwaasheden van rechts herhalen zich links. Rusland
is op den weg om een paradijs te worden, maar het is de
bevolking niet geoorloofd te zeggen dat het meer van een hel
heeft. Het omgekeerde geldt van de loftuitingen. Wat een op,
schepperij als er in Rusland een krachtwerk wordt gemaakt
is het eigenlijk al in functie? — of als in Italie een moeras wordt
drooggelegd, en wat weinig ophef maakt men in een demo,
kratisch land als Nederland bijv. wanneer men de Zuiderzee
drooglegt, waarschijnlijk een veel - grooter prestatie!

85
INLEIDING. § 18.

M.a.w. wie bang voor de kritiek is sluit haar uit en wie haar
niet vreest, laat haar toe. Voor beide verschijnselen bestaan
gewoonlijk goede gronden! De kritiek op de autokratie mogen
zij, die eronder leven niet uiten, men vindt haar in de geschie,
deniswerken — als de vrijheid van gedachtenuiting eenmaal
heroverd is.
Een andere opmerking over de kritiek op de demokratie moge
eveneens voorafgaan aan onze bespreking. Toen iemand
Clemenceau al zijn bezwaren tegen de demokratie had uiteen:
gezet, antwoordde de oude scepticus: „weet gij wat beters?"
De spraakzaamheid van den bezoeker zal toen wel een oogen,
blik gestokt hebben. Cavour zei eens dat een (vertegenwoor,
digende) Kamer slecht kon zijn, maar een anti,chambre toch
altijd veel slechter is. M.a.w. het heeft geen zin al zijn kritiek
op een bepaald instituut te richten, maar zich niet af te vragen
of een ander beter zou voldoen. Wie zulks toch doet, kritiseert
feitelijk niet een instituut, maar de menschelijke onvolkomen,
heid — waarvan ieder wezen met gezond verstand overtuigd
is. Alleen dwazen of demagogen beloven een complete heil,
staat, die dan bovendien a la minute zal verwezenlijkt worden!
Dergelijke eenzijdige critici hebben natuurlijk nooit ontbroken,
maar zijn in den tegenwoordigen tijd, waarin jongelieden zon,
der ervaring de grootste mond hebben, buitengewoon talrijk.
Feiteliik critiseeren deze absolutisten niet de mogelijke ont,
wikkeling der werkelijkheid, maar zijn in hun onwetendheid
boos dat hun wensch,droomen niet gerealiseerd worden. De
Volkenbond heeft nog niet den wereldvrede gebracht, weg
ermede! Een stek, gisteren geplant, brengt vandaag nog geen
vruchten op, ruk uit dat ding!
Ten slotte nog de volgende opmerking, waarmede tegelijk
de indeeling van dit hoofdstuk verklaard wordt. Talloozen
hebben zich tegen de demokratie gericht, en zij doen dit nog,
zonder zich af te vragen of er misschien ook verschillende
soorten van demokratie zijn. Bij goed bezien blijkt echter dat
de tegenstanders der demokratie in twee soorten uiteenvallen:
1 0 . tegenstanders van elke demokratie (dus ook van die in
een homogeen milieu), 2°. tegenstanders van de huidige poli,

86
§ 18. INLEIDING.

tieke demokratie (dus in een heterogeen milieu). De laatste


zijn geen principieele tegenstanders, daar zij in eigen kring,
in het vrije vereenigingsleven, de demokratie de meest van
zelf sprekende organisatievorm vinden, zij haten echter de
sociale gevolgen der tegenwoordige demokratie, en zij zouden
een autokratie die dezelfde gevolgen heeft evenzeer haten.
Hooge belastingen, sociale politiek, achturendag, hooge loonen
etc. etc. verwekken hun diepe afschuw, die zoover gaat dat
sommigen zich in de armen van den een of anderen despoot
werpen, in de hoop dat deze hen van die vreeselijke dingen
zal verlossen. Niet alleen Duitsche, maar zelfs Amerikaansche,
ook Hollandsche grootondernemers moeten Hitler met hun
geld gesteund hebben hoewel zij natuurlijk steen en been
kiagen over den slechten gang hunner zaken. Geheel zeker
zijn zij niet wat zoo'n nieuw regiem hun zal brengen —
vandaar soms hun aarzeling — daar de macht van de groote
massa in den huidigen tijd in ieder geval toch zoo groot is,
dat een despoot zich alleen kan handhaven wanneer hij tege:
lijkertijd een demagoog is, en er dus steeds gevaar bestaat
dat hij niet zoo reactionair zal handelen als zij hopen. In
den grond van zijn hart vinden zij dat despotische gedoe wel
wat belachelijk — in eigen kringen gevoelen zij er niets voor —
maar enfin daar moet men maar overheenstappen, waar het
doe' zoo verheven is. En wat de resultaten betreft, men moet
het maar wagen: in ieder geval komt men van die gehate yak:
vereenigingen af!
Het aantal pricipieele tegenstanders der demokratie is veel
geringer dan de opportunistische, maar zij bestaan. Daarover
allereerst eenige opmerkingen.

• § 19. De kritiek op de demokratie in een homogeen milieu.')


Deze kritiek komt van de zijde der extreemste
dualisten, zooals men die wel aantreft onder kunstenaars, ook,

1 ) Malcolm M. Willey in zijn „Some recent critics and exponents of the

theory of democracy" geeft een zeer nuttige samenvatting van de moderne


kritiek, met uitgebreide literatuur.

87
DE KRITIEK IN EEN HOMOGEEN MILIEU. § 19.

maar minder onder mannen van wetenschap, — dan gewoonlijk


philosophen en andere deductief ,aangelegden — en van de
zijde der heerschzuchtig aangelegden. Over een en ander is
reeds in hoofdstuk III § 4 en 5 gesproken..
Men zou pagina's met citaten kunnen vullen van degenen
onder de bovengenoemden, die er zich over geuit hebben. Wij
zullen volstaan met een uitlating van een der meest bekende
anti,demokraten. Nietzsche zegt in zijn „Der Wille zur Macht".
„Die Demokratie reprasentirt den Unglauben an grosse Men,
schen und an Elite,Gesellschaft: „Jeder ist Jedem „Im
Grunde sind wir allesamt eigenniitziges Vieh und 1)
Derhalve de heerschappij der dommen over de knappen! „De
waarheid laat zich niet vaststellen bij meerderheid van stem,
men" hoort ook nog bij deze uitspraken, en wanneer men er
dan nog bijvoegt de bewering van den Franschen psycholoog
Le Bon, dat het verstand per se achteruitgaat, wanneer de
menschen zich in een vergadering bevinden, dan is het beeld,
dat deze tegenstanders der demokratie ons voorhouden, vrijwel
compleet.
Al deze uitspraken stammen van menschen, die van het ver,
eenigingsleven geen begrip hebben, daar hun extreem indivi,
dualisme en hun menschenhaat hen daar verre van gehouden
hebben. Ware deze personen consequent, dan gingen zij natuur,
lijk geheel alleen ergens in een wildernis leven, maar . . . . dan
zouden zij verstoken zijn van de voordeelen der maatschappij,
die door hun zoo gehate medemenschen in stand wordt ge,
houden. Zoover gaat bij hen de consequentie echter niet.
De waarheid wordt natuurlijk nooit bij meerderheid van
stemmen vastgesteld. Dit is echter niets bijzonders, — een
akelige zaak voor propheten en een zeker soort philosophen
daar de waarheid in het geheel nooit vastgesteld wordt, ook
niet door een mensch, hij mag zich nog zoo boven zijn mede,
menschen verheven gevoelen. „In geen zaak is ons weten vol,
strekt zeker, in alles slechts waarschijnlijk" heeft de groote
Christiaan Huijgens al voor eeuwen gezegd. Men tracht ook

1 ) Boek III 1 No. 752.

88
§ 19. DE KRITIEK IN EEN HOMOGEEN MILIEU.

nimmer waarheden in vergaderingen, zelfs niet in de hoogst


gequalificeerde vast te stellen. Wel tracht men daar door toet,
sing der meeningen de waarheid wat verder te benaderen
hoewel wetenschapsbeoefening een zeer individualistische
aangelegenheid is. Twee weten meer dan een, n'en deplaise
Le Bon. Het is een groote dwaasheid te meenen dat het intel,
lectueel niveau van eene vergadering per se lager staat dan
dat van iedere bezoeker. Dit is alleen het geval, wanneer de
vergadering geemotioneerd wordt — hetgeen in groote ver:
gaderingen gemakkelijk geschiedt, waarom zij gewoonlijk dan
ook slechts een demonstratief karakter dragen. Discussies in
een rustige spheer kunnen zeer veel bijdragen tot verheldering
van denkbeelden. Als Nietzsche en Le Bon en dergelijke figuren
hun denkbeelden aan die van competenten hadden moeten
toetsen, zouden hun vele blunders gespaard gebleven zijn.
Juister gezegd: kunnen gespaard gebleven zijn, want hun eigen,
gereidheid zou hen wel verhinderd hebben ooit van ongelijk
overtuigd te worden.
Zelfs in vereenigingen van mannen van wetenschap wordt
dus niet getracht de waarheid bij meerderheid van stemmen
vast te stellen, zoomin in een vereeniging van artisten of kunst,
minnenden bij stembriefjes of een kunstwerk schoon is. Zoo
dwaas is men niet — zelfs niet in een vereeniging. Meestal
hebben ook deze soort van vereenigingen — die bovendien
maar een zeer klein deel van het geheele vereenigingswezen
vormen — slechts een praktisch doel, evenals dat de overige,
groote massa vereenigingen hebben. In deze vereenigingen
overstemt niet „das Pobel", zooals de edele Nietzsche zijn
medemenschen van gemiddelde qualiteit wenscht te betitelen
— had hij maar wat van het gezonde verstand van den nor,
malen mensch gehad! — maar heeft een elite de leiding, in
welker keuze zich de leden maar zelden vergissen of spoedig
een gemaakte vergissing weten te herstellen. Na hetgeen ik
hierover vroeger (Hoofdstuk IV § 2) gezegd heb, behoef ik dit
hier niet te herhalen.
Dat de meerderheid niet altijd juiste beslissingen neemt,
valt natuurlijk niet te ontkennen. Is het soms zeker dat de

89
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

minderheid — hoe klein zou die moeten zijn? — altijd gelijk


beef t? Een dwaze veronderstelling. Of dan een alleenheerscher
gesteld dat zoo iemand zou geduld worden in een vrije ver:
eeniging? Een nog dwazer veronderstelling. Men kan de zaak
keeren of wenden hoe men wil, het beste, of wil men sceptisch
zijn: het minst slechte systeem is steeds in een vrije vereeniging
het nemen van besluiten bij meerderheid van stemmen. Is de
beslissing foutief, dan begint de kritiek het hoofd op to steken
en komt men ten slotte op het besluit terug. De leden hebben
dan door eigen ervaring de nadeelen van een besluit onder,
vonden, waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn. Van de fouten
van een despoot, die geen kritiek aanvaardt, zouden zij nooit
iets leeren.
De kritiek op de demokratie in een homogeen milieu mist
iederen grondslag. Geen andere organisatievorm is haar
meerdere.

§ 20. De kritiek op de demokratie in een heterogeen milieu


(negatief).
De kritiek op de demokratie in een homogeen milieu moge
ongegrond zijn, daarmede is niet gezegd dat ditzelfde geldt
voor een heterogeen milieu, d.i. in casu in den staat, waar de
verhoudingen gewoonlijk van veel grooter omvang zijn en
steeds veel samengestelder. De kritiek op deze laatste soort
van demokratie is bovendien veel gevaarlijker, wijl zij niet
komt van eenige alleenstaande philosophen en psychologen,
maar van de representanten van machtige sociale groepen.
Talrijk zijn de vijanden der demokratie in den huidigen tijd.
De meest principieele vindt men uit den aard der zaak in het
kamp der nog bestaande feodale groepen en van hen, die
geestelijk daardoor beinvloed worden. Ook onder de groep
der groot,kapitalisten, vooral in de landen met feodale resten,
wier mentaliteit trouwens vaak niet zeer verschilt van dien
van den adel, komen zeer hardnekkige bestrijders der demo,
kratie voor. De derde groep, van minder principieelen aard,
wordt gevormd door het gedeelte van de middenstand, dat
door de ontwikkeling van het economische leven in moeielijk,

90
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

heden is geraakt en verder door alien, die afgunstig zijn op


de arbeiders voor hetgeen deze door hun organisatie hebben
verworven — veelal intellektueelen. Ten slotte de vijanden
van links, de extremisten der arbeidersbeweging.
De haat geeft, zooals Schopenhauer eens gezegd heeft, aan
het kritisch vermogen de scherpte van blik van den lynx en
verhindert de goede zijden van het object te zien. Hij is, even,
als de honger, een slechte raadgever. Dit Bemis aan objecti,
viteit tegenover de demokratie mag echter nimmer er toe
voeren dat de kritiek der haters met een hooghartig gebaar
wordt gepasseerd. Ook zij moet met argumenten weerlegd
of indien dit niet mogelijk blijkt aanvaard worden.
In het volgende zullen de hoofdargumenten tegen de poll,
tieke demokratie aan een korte beschouwing onderworpen
worden.
1°. Demokratisch ingerichte groote staten waren voor het
einde der 18e eeuw onbekend. Toen de jeugdige Amerikaansche
republiek haar loopbaan begon, waren de vertegenwoordigers
van het ancien regime dan ook rotsvast overtuigd dat zij
spoedig weer zou verdwijnen. Uit haar wezen was deze
demokratie niet in staat de orde en het gezag te handhaven, de
anarchie zou volgen. Joseph de Maistre, de chef d' ecole van
de Fransche romantische politiek voorspelde dan ook dat de
Amerikaansche constitutie spoedig door een andere zou ver,
vangen worden en dat de bondshoofdstad Washington nooit
gebouwd zou worden!
N'en deplaise de Maistre is Washington gebouwd, bleven
de Vereenigde Staten als demokratie bestaan en zijn de mach:
tigste staat ter wereld geworden. Andere groote demokratieen,
Frankrijk, Engeland, dat zijn koloniaal gebied grootendeels tot
een federatie van demokratieen zou omvormen, die in groote
en beteekenis slechts door het Romeinsche imperium evenaard
is, zijn gevolgd. Weer andere demokratieen van middelbaren
en kleinen omvang — doch groot in vergelijking met vroegere
voegden zich in de rij en staan eveneens onwrikbaar op hun
grondvesten. Wie zich de huidige kaart van Europa voorstelt
en de despotieen en de demokratieen met elkander vergelijkt,

91
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

kan slechts concludeeren dat de laatste stabieler zijn en minder


bedreigd worden dan de eerste.
De geschiedenis heeft ten deze gesproken en iedere weer,
legging dezer reactionaire praat overbodig gemaakt.
2°. Demokratie en corruptie. Demokratie zou onafwendbaar,
zoo beweren de anti,demokraten, tot corruptie voeren en
steevast worden dan als bewijs de Vereenigde Staten aange,
voerd. Het is op zich zelf reeds een merkwaardigheid, dat
Europeesche auteurs zich juist op dat land beroepen. Waarom
wordt in dit verband niet de oudste Europeesche demokratie,
Zwitserland, of Engeland, of Nederland of welk ander land
met volksregeering als bewijs aangehaald? De reden is een,
voudig, omdat men deze demokratieen niet zou kunnen aan,
halen als bewijs van de stelling dat demokratie per se tot cor,
ruptie voert. Natuurlijk komt er ook in die landen omkooperij
e.d. in het politieke leven voor, maar van eenige speciale
tekortkoming is geen sprake. Met al de verwatenheid, die den
bewonderaar van het Wilhelminische regime in Duitschland
kenmerkt, durft Hasbach de Duitsche ambtenaarsstand in
onkreukbaarheid boven iedere andere stellen! Alsof de Engel,
sche of bijv. de Hollandsche ook maar een Naar minder zijn!
Vergelijkt men in het algemeen de autokratie en de demo,
kratie in puncto corruptie dan valt de vergelijking zeker in
het voordeel van de laatste uit. Geen ernstig historicus kan dit
op goede gronden tegenspreken en in de huidige tijden is het
niet anders. Het oude Rusland bijv. was door en door corrupt,
en bij de nieuwe heerschers schijnt het niet veel beter te zijn.
Barbaarsche straffen zijn er op corruptie gesteld en toch leest
men voortdurend van schandaal,processen, waarvan toch maar
een klein deel, bij Bemis aan persvrijheid, in het buitenland
kan doordringen.
Maar de Vereenigde Staten dan? Inderdaad is daar veel
corruptie voorgekomen en komt nog voor hoewel veel min,
der dan vroeger. Ligt dit alleen aan de demokratie? Is er
iemand zoo naïf te meenen dat de corruptie er minder zou zijn
wanneer het een autokratie was? Heeft dan geen dezer critici
ooit gehoord, welk een rol het geld speelt in „het land van den

92
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

almachtigen dollar"? Dat het geld er zich ook heeft meester


gemaakt van de politiek, zooals het dat ook gedaan heeft van
de kunst en zoovele andere verschijnselen? Dit pleit tegen het
geld, maar niet tegen de kunst of tegen de demokratie.
In het algemeen onthoud ik mij in deze studie van uitvoerige
citaten, maar ik kan nu niet nalaten aan Bryce den grootsten
kenner der demokratie, tegelijk een der beste deskundigen over
Amerika een enkele passage te ontleenen: „Democracy has no
more persistent of insidious foe than the money power, to
which it may say, as Dante said when he reached in his jour,
ney through hell the dwelling of the God of Riches. „Here we
found wealth, the great enemy". That enemy is formidable
because he works secretly, by persuasion or by deceit, rather
than by force, and so takes men unawares. He is a danger
to good government everywhere, no more active, no more
mischievous in popular than he is in other governments". 1)
Nergens is de mogelijkheid juist zoo groot om corruptie te
achterhalen en daardoor te voorkomen als onder de demo,
kratie. „The truth seems to be, zegt Bryce, that democracy
has only one marked advantage over other governments in
defending itself against the submarine warfare which wealth
can wage, viz. Publicity and the force of Public Opinion. So
long as ministers can be interrogated in an assembly, so long
as the press is free to call attention to alleged scandals and
require explanations from persons suspected of an improper
use of money or an improper submission to its influences, so
long will the people be at least warned of the dangers that
threaten them." 2)
3°. Demokratie kan niet snel handelen. Van rechts en van
links is zulks herhaaldelijk beweerd. Voor een groot deel ten
onrechte. Demokratieen hebben herhaaldelijk getoond snel te
kunnen handelen als het noodig was, getuige de wereldoorlog.
Gedachtig aan Napoleon's „Deliberer c'est la chose de plusi,
eurs, agir c'est le fait d'un seul" heeft zij in zeer dringende

1 ) „Modern democracies" II p. 533.


") 0. c. p. 534.

93
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

omstandigheden er niet tegen op gezien voor een bepaald


doel voor een bepaalden termijn een dictator aan te stellen.
Toch valt het niet te ontkennen dat de demokratie in dit op,
zicht altijd zal achterstaan bij de autokratie: „sic volo sic jubeo"
gaat vlug. Wie niet door den snelheidsduivel bezeten is, ziet
hierin voor de demokratie niet per se een nadeel. In het dage,
lijksch leven brengen de menschen, die aan al hun invallen
onmiddelijk gevolg geven, en naar geen kritiek willen luisteren,
het ook niet het verst. De primair,functioneerenden leggen
het op den duur gewoonlijk of van de secundair,functionee,
renden; wie het niet gelooft raadplege de psychologische
enquete van Heymans en Wiersma.
Hoe dit echter ook zij, men kan de waarheid niet ontkennen,
dat hierin een zwakke plek in de demokratie kan gelegen zijn,
vooral in de huidige periode. Bij de labberkoelte van een eeuw
geleden vergeleken is het tempo nu dat van een orkaan ge,
worden. Men kan dit al of niet betreuren, past men zich niet
aan, dan raakt men zeker achter. De demokratie moet zich
dan ook aanpassen. Zij moet allereerst erkennen dat in de
politiek het accent is komen te liggen bij de regeeringen en
niet bij de parlementen. Meer dan ooit ligt de taak der laatsten
in de kritiek en controle op de eerste. En bij deze kritiek en
controle hebben de vertegenwoordigende lichamen zich die
beperking op te leggen, die noodig is om de wetgevende
machinerie snel te doen functioneeren. Al mag er belachelijk
overdreven worden, wanneer de conservatieve mijnheer X. of
de extremistische arbeider Y. beweren dat „die kerels in het
parlement" „den nationalen tijd" ') verdoen — gewoonlijk zijn
degenen, die zulks zeggen, zelf de grootste zwetsers, die in een
parlement weggelachen zouden worden — toch komt bijv. een
matige rantsoeneering van den spreektijd een ieder ten goede.
Men kan gewoonlijk in weinig tijd, die van te voren gefixeerd
is, even veel zeggen als wanneer men ongelimiteerd gelegenheid
heeft te spreken.
1 ) Wat „nationale tijd" eigenlijk is, heeft niemand nog ooit kunnen ver,
klaren. In ieder geval is het steeds de tijd der afgevaardigden en van niemand
antlers.

94
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

Het is echter niets dan blinde haat tegen de demokratie te


beweren dat zij tot deze zelfbeperking niet in staat is. In het
Fransche parlement — in het eloquente Frankrijk! — mag
niemand ooit meer dan een uur spreken en het Nederlandsche
parlement heeft, op het oogenblik dat deze regels geschreven
worden (December 1933) een der belangrijkste begrootingen,
welke het ooit te behandelen had, in recordtijd afgehandeld!
4°. De demokratie is machteloos door den fellen partijstrijd.
In de Angelsaksische landen, waar het tweepartijensysteem
heerschte, was van dit bezwaar geen sprake — in Engeland
wordt het nu anders. Het is een kunstmatig systeem, daar de
maatschappij veel samengestelder is dan zoo zou schijnen. In
de overige landen treden meer partijen in de politieke
arena, vooral sinds de invoering der Evenredige Vertegenwoor,
diging — die op een zeer ongelukkig moment ten tooneele ver,
scheen, daar de maatschappij nog nooit zoo verbrokkeld was
als in den huidigen tijd — hen dit met kans op succes mogelijk
maakte. De moeielijkheid om een krachtige regeering te vole:
men, wordt daardoor grooter. Als de partijen, door hun strijd,
niet meer het systeem in zijn geheel zien, dat hen samenbindt,
verzwakken zij het en versterken de autokratische gedachte,
die bij een nog verdere verzwakking realiteit zou worden. Dit
is ook nog op een andere wijze waar.
Wanneer nl. een partij, van grooten omvang en beteekenis,
zich principieel onthoudt van deelname aan de regeering en
verder ook tot geen enkel ander compromis bereid is — alles
of niets,systeem — doch alleen bereid is het heft in handen
te nemen als zij de meerderheid in het parlement heeft \Ter:
worven, ontstaat hieruit gevaar voor het demokratisch
systeem, daar er dan geen regeering te - vormen is overeen,
komstig den wil van de meerderheid. In parenthese opgemerkt:
een dergelijke partij zal wel nooit de meerderheid van een yolk
achter zich krijgen, omdat deze zich weinig om principes maar
wel om resultaten bekommert; mocht zij toch een meerderheid
achter zich krijgen, dan zal zij deze wel weer gauw verliezen,
daar zij door gemis aan ervaring het moeielijke ambt van
regeeren niet heeft geleerd.

95
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

Verschillende partijen, die zich hierdoor feitelijk buiten de


demokratie stelden, hebben zich hieraan schuldig gemaakt, en
onder hen waren de socialistische wel de belangrijkste. Op het
oogenblik zijn bijna alle van deze dwaling teruggekomen.
Alleen de Fransche socialistische partij volhardt nog bij dit
standpunt — reden waarom zich zoo juist een deel ervan heeft
afgescheiden.
Vooral de Duitsche sociaandemokratie heeft zich vroeger
op dit standpunt gesteld en dit door haar invloed ook bij
haar zusterpartijen weten door te zetten. Voor haar had dit
standpunt geen praktische beteekenis, daar in haar land de
regeerende klassen er niet aan dachten de demokratie en haar
consequenties te aanvaarden. Gelukkig heeft men zich elders
aan dit standpunt niet lang gestoord en behoort deze periode dus
tot het verleden. Geen landen met zoo'n sterke sociaal,demo,
kratie als waar men zich steeds aan de demokratie gehouden
heeft, getuige Denemarken, Zweden en Tsecho,Slowakije.
5°. De onbekwaamheid der demokratie. De demokratie zou
onbekwaam zijn haar taak te vervullen, „la culte de l'incom:
petence" heeft Faguet, een van haar bitterste vijanden, haar
eens genoemd! Men kan daartegenover er wel op wijzen dat de
demokratieen het verder gebracht hebben dan de autokratieen
en stabieler zijn, maar met een dergelijk algemeen argument
is de kwestie niet uit, men moet haar ook meer en detail dur,
ven behandelen. Het probleem valt in twee deelen uiteen:
1°. in hoeverre zijn de burgers in het algemeen onbekwaam
om over politieke vraagstukken te oordeelen? 2°. in hoeverre
geldt dit voor de door hen gekozen afgevaardigden?
In een niet te groote collectiviteit, waar slechts eenvoudige
problemen aan de orde komen, is de gemiddelde mensch ') met
1 ) Over de beteekenis van het begrip „gemiddelde mensch" circuleeren de
zonderlingste opvattingen. Het mooiste is dat men het als een beleediging
opvat! Zij die zoo redeneeren, vergeten dat ieder mensch, zelfs het grootste
genie, in vele opzichten toch een gemiddeld mensch is. Een mensch, die in alle
opzichten gemiddeld is, zal wel niet bestaan; in dien zin is „l'homme moyen"
een begrip. Wij hebben hier alleen te doen met den gemiddelden mensch
in politiek opzicht, hij moge overigens misschien een groot athleet, een groot
kunstenaar, een groot man van wetenschap zijn of waar dan ook in excelleeren.

96
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

zijn gezond verstand en zijn gezond moreel oordeel 1 ) volko,


men competent om mede te oordeelen — onder de voorwaarde
natuurlijk dat de besluiten behoorlijk voorbereid worden door
een goed bestuur, d.i. door personen met meer dan middel:
matige gaven, dat de besluiten ook heeft uit te voeren.
In groote collectiviteiten, waar de problemen meestal samen:
gesteld zijn en moeielijk op te lossen, is de gemiddelde mensch
gewoonlijk geheel ongeschikt om zelf te oordeelen. En daar
sinds het bestaan der moderne demokratie de maatschappij zeer
samengesteld is en nog steeds meer wordt, zoodat de oiler:
knapste koppen, die aan de studie ervan hun leven gewijd
hebben, er niet of nauwelijks raad op weten, kan men gedu,
rende dit geheele bestaan in zekeren zin van een incompetentie
van den gemiddelden burger spreken.
Deze ongeschiktheid vindt in twee groepen van oorzaken
haar grond, een van socialen en een van biologischen aard.
De arbeidsverdeeling heeft in de huidige maatschappij een
ongekenden omvang aangenomen, men telt de beroepen bij
vele duizenden. Door zijn beroep wordt de gespecialiseerde
„gemiddelde mensch" grootendeels geestelijk ingenomen, het
publieke leven staat hem gewoonlijk ver. Deelname aan dat

1 ) De gemiddelde mensch is moreel in zijn oordeel te noemen — in mijn

„Inleiding tot de criminologie" § 22 heb ik daarover, en over de wetmatig:


heid in de invidueele variaties eenige opmerkingen gemaakt — en in collec
tiviteit wordt dit verhoogd, zoodat de massa pertinent wil dat bijv. in een
tooneelstuk of in de film de deugd overwint. In zijn daden is hij eveneens
moreel, mits hem niet al te zware eischen gesteld worden; wel wordt zijn
moreel gedrag in collectiviteit gemakkelijk omlaag gebracht. Bryce maakt
de volgende uitnemende opmerkingen over „the average man": „He may
have limited knowledge and no initiative, yet be able to form, especially if
he has a chance of seeing them at close quarters, a shrewd judgment of men.
His instincts are generally sound, nor is he insensible to high ideals when
presented to him in a form which makes them plain to him. What he lacks
in knowledge he often makes up for by a sympathic comprehension of the
attitude of his fellowmen. Thus there is a sense in which the People are
wiser than the wisest person or group. Abraham Lincoln, whom no one
ever surpassed in knowing how to deal with them, summarized the results
of his observation in the famous sentence, „You can fool all the people
some of the time and some of the people all the time, but you can 't fool
all the people all the time" " (o. c. I p. 169).

7 97
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

leven veronderstelt kennis en ervaring — is dus feitelijk een


beroep geworden — die hem ontbreken. Van ieder mensch
een oordeel over de tallooze lastige politieke vragen te ver,
langen is even dwaas als van hem te vragen een juridisch of
een medisch of welk ander zwaar probleem op te lossen. De
specialiseering heeft nu eenmaal gemaakt dat alle menschen
op de meeste gebieden volslagen leeken zijn.
Er zijn tijden geweest dat het onderwijs voor de groote
massa zoo slecht was, dat het haar daarom alleen reeds onmo,
gelijk zou zijn geweest mede te oordeelen over de politieke
problemen — zij had echter toen gewoonlijk nog niet het
kiesrecht. Daarin is alom (hoewel niet overal in dezelfde mate)
groote verbetering gekomen; toch is de kennis van de publieke
zaak in het algemeen nog gering (dit geldt ook voor de meer
welgestelde klassen!). Ten deele heeft de moderne arbeiders,
beweging in dit manko voorzien.
Perioden zijn er geweest waarin de beroepsarbeid den ge,
heelen dag van den mensch — vooral den arbeider — in
beslag nam. Ook daarin is groote verandering gekomen, de
huidige menschheid heeft vrijen tijd, dien zij naar eigen neiging
kan gebruiken — en hiermede zijn wij op het terrein der
biologie, van den aanleg gekomen. Nu ontstaat er een nieuwe
vijand van het politieke leven. Zoodra men den menschen de
vrijheid laat, blijkt hoe groot de differentiatie in den aanleg
is: sport trekt de meeste menschen, geestelijk amusement volgt
dan, kunst veel minder, wetenschap nog veel minder. Men
vergelijke de aantallen van hen, die sportwedstrijden bezoeken
met hen, die bijv. de Volksuniversiteiten volgen (in Amster,
dam nog niet 1 % der bevolking!). En dit alles betreft dan nog
alleen de passieve zijde dezer verschijnselen — het aantal, dat
actief deelneemt is nog veel geringer.
Het percentage der menschen, die een krachtige en continue
belangstelling voor het politieke leven hebben, in dien zin dat
zij de moeite er voor over hebben zich door eenige studie een
oordeel over de aanhangige problemen te vormen, is gering.
De gemiddelde burger doet zulks niet; hij krijgt alleen bij
intervallen belangstelling voor de publieke zaak, wanneer er

98
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

zeer bijzondere en dan nog sterk emotioneerende gebeurte,


nissen zich voordoen.
Interesse voor politiek is natuurlijk niet voldoende om er
een bezonken oordeel over te hebben, er moet kennis en intel,
lect bij komen. Politieke problemen behooren tot de moeie ,
lijkste,wdmachpijzersngtldi
ingrijpen hier ook Binds gevolgen kan hebben. Wie er ruw mee
omspringt is als een stier in een porceleinkast. Om er een ge,
fundeerd oordeel over te hebben is zeker niet gemakkelijker
dan bijv. over een juridische of een medische kwestie. Niemand
denkt er dan ook over op deze laatste gebieden het oordeel
aan leeken over te laten. Het is een even groote utopie te
meenen dat in rebus politicis de gemiddelde burger over vol,
doende gaven beschikt om over moeielijke vragen een goed
zelfstandig oordeel te vormen.
De groote denkers van alle tijden, voorzoover zij ni. door
de ervaring geleid werden, hebben het zelfstandige oordeel
van den gewonen mensch — eerst toen men in het begin der
19e eeuw objectieve maatstaven is gaan aanleggen (Quetelet)
kan men spreken van den gemiddelden mensch — niet hoop
aangeslagen, maar zij waren niet in staat te preciseeren. De
moderne psychotechniek heeft daartoe in staat gesteld. Het
percentage dat in staat is meer dan lager onderwijs met succes
te volgen haalt de 15 niet, slechts enkele percenten zijn in staat
hooger onderwijs te volgen. 1)
De waarheid omtrent den gemiddelden burger ligt even ver
of van de ophemelarij door de massabewonderaars als van het
Duitsche rijmpje „Das Publikum das ist ein Mann, der alles
will and gar nichts kann." Hij oordeelt niet zelfstandig, maar
is verstandig genoeg zich te laten leiden door hen, die er meer
van weten, en waarin hij vertrouwen heeft. Op deze gedachte
is de geheele moderne demokratie gebouwd, de resten van
vroegere methoden, die op onze huidige maatschappij niet
meer passen, zijn waard te verdwijnen — ik kom daarop in

1) Vergelijk bijv. Luning Prak „School, beroep en aanleg" (1932).

99
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

het tweede gedeelte dezer studie nog nader terug. De demo,


kratie zal selectionistisch zijn, of niet zijn!')
Bij de stembus beoordeelen de kiezers allereerst op welke
wijze de afgevaardigden hun taak hebben vervuld, de resul ,
van hun arbeid worden beoordeeld. 2) Daartoe azijn zij taen
bij uitstek bevoegd. Het is niet de kok, maar de gasten, die over
het eten hebben te oordeelen, heeft Aristoteles al gezegd.
Daarvoor is het niet noodig de kookkunst te verstaan. Om de
resultaten der medische of juridische kennis te beoordeelen,
behoeft men geen kennis van die vakken te hebben. Een arts,
die nooit genezing of verlichting brengt, een advocaat die alleen
maar processen verliest, wordt ten slotte door een ander ver,
vangen, en natuurlijk terecht. Zoo ook in de politiek. De
demokratie is derhalve in de eerste plaats retrospectief. Zij
kritiseert en controleert. Prospectief is de huidige demokratie
in dien zin, dat de kiezer nagaat, welke partij zijn gewoonlijk
vage wenschen en verlangens formuleert en een oplossing aan
de hand doet van de aan de orde zijnde problemen. Bij de
keuze daarvan weegt wederom de ervaring met partij en haar
vertegenwoordigers in de publiekrechtelijke lichamen bij den
kiezer zwaar. 3) Hiermede zijn wij aan de tweede kwestie, door
1) De auteurs, die op dit standpunt staan, zijn talrijk. De rij opent reeds
met Aristoteles; volgens mijn weten is Ferguson (tijdgenoot van Rousseau!)
in zijn „Essay on the history of civil society" (1767) (Deel I ch. 10) de eerste
in de moderne tijden. In Willey's reeds genoemde studie (hoofdstuk V) vindt
men een aantal vermeld, waarvan Bryce de belangrijkste is. Van de niet
door hem genoemden is de Zweedsche auteur G. F. Steffen „Das Problem
der Demokratie" volgens mijn weten de interessantste.
2) Grosso modo kan men zeggen dat in landen met goed onderwijs en
ruime politieke ervaring de groote massa der kiezers naar de stembus gaat
(70 a 85 %). (Vergelijk de cijfers bij Wallis An introduction to sociology"
p. 297/8). Dit geschiedt echter alleen als de politieke partijen sterke actie
ontwikkelen en er belangrijke problemen aan de orde zijn; anders daalt het
percentage belangrijk. De laatste 15 %, d.i. de beneden:middelmatigen, zijn
met geen middelen naar de stembus te krijgen. Een analoge ervaring doet
men in het vrije vereenigingsleven op: functioneert alles goed, dan worden
de vergaderingen hoe langer hoe slechter bezocht. Als de zaak verkeerd loopt,
of er sensationeele dingen aan de orde komen, worden de vergaderingen weer
sterk bezocht.
3) Vergelijk de interessante studie van Norman C. Meier „Motives in
voting: a study in public opinion" (American Journal of Sociology XXXI
1925/6 p. 199 v.v.).

100
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

de critici der demokratie gesteld, gekomen. Functioneeren de


selectieapparaten goed?

De teruggang van het parlement! Vroeger bestond het ten;


minste uit eersterangsfiguren, tegenwoordig uit middelmatig;
heden (of minder dan dat), die onbekwaam zijn voor hun
taak, die maar staan te zwetsen enz. enz., zijn uitingen, die
men in de literatuur over het onderwerp in alle landen kan
vinden. „Le culte de l'imcompetence!"
Naar aanleiding hiervan zij het geoorloofd eenige opmer,
kingen te maken. Vooraf zij bemerkt dat deze kritiek voor een
groot deel komt van hen, die onder alle omstandigheden tegen;
standers zijn der demokratie en het dus nuttig achten demo;
kratische instituten te kleineeren. Zij stamt ook wel van hen,
die de demokratie gaarne beperkt zagen tot hun eigen kring
en dus a priori iederen vertegenwoordiger van andere groepen
minderwaardig vinden. Dit mag geen reden zijn de geheele
kwestie hier onbesproken te laten, wel om deze kritiek op
haar beurt zeer kritisch te bezien.
In de eerste plaats zijn m.i. zij, die meenen dat in het verleden
de parlementen vooral door eerste;klasse figuren bezet waren,
voor een deel het slachtoffer van een gezichtsbedrog. „Le passé
et l'avenir ont le don commun d'idealiser les choses" zegt een
Fransch spreekwoord. Het geldt ook voor personen. Er worden
door het nageslacht vaak personen geglorificeerd, die door
hun tijdgenooten volstrekt niet zoo vereerd werden. In het
midden kan gelaten worden wie er in het algemeen gelijk
heeft, maar het is niet uitgesloten dat latere geslachten zoo
slecht niet denken zullen over wat de huidige parlementariers
praesteeren.
In de tweede plaats vergeet men dat de maatschappij ont;
zaggelijk veel moeielijker te begrijpen en te leiden valt dan
vroeger en dat haar tempo veel sneller is geworden. De figuren
van vroeger mogen schitterender dan de huidige zijn geweest,
maar de onderwerpen gaven daartoe ook meer aanleiding. De
plaats, die heden ten dage de nuchtere economische vraag;
stukken in het parlementaire leven innemen, verbiedt reeds het

101
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

houden van brillante speeches, zooals men vroeger over alge,


meen kiesrecht, de schoolstrijd en dergelijke onderwerpen hield.
Het terugtreden der z.g. all,round,mannen, een verschijnsel
dat zich niet beperkt tot het politieke leven, hangt samen met
de volstrekt noodzakelijke specialiseering, op haar ,beurt een
gevolg der overweldigende vermeerdering der te beheerschen
kennis, en van den omvang en veelzijdigheid der op te lossen
problemen. Gesamt,Genien zullen wel niet meer voorkomen,
hoewel het op biologische gronden aan te nemen is, dat per
sonen met een dergelijken aanleg toch wel zullen geboren
worden. Opgeblazen staatslieden van tegenwoordig mogen
meenen van alles verstand te hebben, zich o.a. uitende in het
op zich nemen van ongeveer alle ministeries tegelijk — tot nu
toe was dit alleen voorgekomen in Sullivan's operette „The
Mikado", waarin een „minister van alles" optreedt, die blijkt
„een man van niets" te zijn — maar de werkelijkheid stoort
zich daar niet aan. Zelfs Napoleon, waarvan de huidige Ita
aansche imitator toch maar een editie in zakformaat is, zou
zoo'n taak niet hebben kunnen volvoeren. De maatschappe,
lijke verhoudingen zijn de menschheid, zelfs haar grootste
representanten boven het hoofd gegroeid.
In de derde plaats: zelfs al is aldus de kritiek op de huidige
vertegenwoordigende lichamen eenigszins tot haar ware pro,
porties teruggebracht, toch valt m.i. door den objectieven
waarnemer niet te ontkennen dat het gemiddelde niveau ge,
daald is. Uitdrukkelijk gezegd: gemiddeld niveau. Deze licha,
men tellen nog steeds een voldoend aantal bekwame en toege,
wijde leden om hun taak naar behooren te vervullen, zoodat
de parlementen nog altijd in het algemeen naar den eisch
functioneeren — of het niveau der gemeenteraden steeds vol.,
doende hoog staat, is een andere vraag. Jan Publiek, alsook de
vijanden der demokratie, letten op dit werk, dat vaak in stilte
(nl. in de Commissies) geschiedt, niet, maar wel op de schan,
dalen, die maar al te vaak zijn voorgekomen. In dit opzicht is
er achteruitgang te constateeren, zoo iets kwam vroeger niet
voor — behalve dan in het Oostenrijksche parlement met zijn
felle nationaliteitenstrijd.

102
§ 20. DE KRIT1EK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

Een der Duitsche parlementariers, die reeds jaren geleden


het gevaar voor zijn land zag aankomen, geeft er de volgende
drastische beschrijving van: „Die Dauerreden, die den Zweck
verfolgen, die Zuhorer zu ermiiden und die Zeit zu vertrodeln
werden begleitet von den lieblichen Tonen der Pultdeckel,
der Zinnteller, der Kuhglocken, der Signalpfeifen und anderen
zweifelhaften Musikinstrumenten. Die gegenseitigen Beschimp:
fungen werden gesteigert bis zu gegenseitigen Priigeleien. So
wird denn das Parlement zu einem Tummelplatz wilder, unge:
ziigelter Leidenschaften, zu einer Arena, in der nicht mit den
Waffen des Rechts und des Geistes gekampft wird, sondern
mit den Mitteln brutaler Gewalt, mit dem „Riistzeug der
Barbaren." ')
Dit optreden stamt van anti,demokraten (communisten,
later ook fascisten), die op deze wijze de demokratie discredit
teeren. Waren deze extremisten consequent en moedig, dan
namen zij geen plaats in een corporatie, die zij verachten en
onnut achten, doch maakten een revolutie of iets dergelijks,
maar van zoo groot kaliber zijn zij nu eenmaal gewoonlijk niet.
Dat is hun zaak, maar het is de zaak van de demokratie om
hieraan een einde te maken. De demokratie is verdraagzaam
en stelt alle richtingen in de gelegenheid zich openbaar te uiten,
maar men kan ook te verdraagzaam zijn. „Wees verdraagzaam
jegens iedereen, behalve tegenover de onverdraagzamen" heeft
Jan Veth eens gezegd en hij gaf daardoor blijk de extremisten
beter te kennen dan vele demokraten. Zij zijn toch onbeleer,
baar. In het Fransche parlement heeft een der reactionaire
leden de linkerzijde eens toegevoegd: „Gij moet ons alle vrij:
heden op grond uwer principes toestaan, die wij U op grond
der onze zouden weigeren." Een even groote denkfout als
onbeschaamdheid. Als men zelf iets niet als regel erkent, kan
men er zich nimmer bij een ander op beroepen. Een dief, die
zich beklaagt dat iemand hem het gestolene ontrooft, maakt
zich belachelijk.

1 ) F. Laufkotter „Der Niedergang des Parlementarismus" (Neue Zeit


Jahrgang 41 Band II 1923 p. 230).

103
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

In landen, waar de demokratie nog maar jong was, zooals


bijv. in Duitschland, heeft men de anti,demokraten veel te zeer
in de gelegenheid gelaten het parlement in de oogen der burgers
omlaag te drukken. In de oudere demokratische landen heeft
men het gevaar beter en eerder begrepen en daardoor afge,
wend. Toch zijn er bijv. in Nederland wel gemeenteraden te
noemen, zelfs van zeer groote steden, waar de te groote ver:
draagzaamheid jegens anti,demokraten de zaak der demokratie
ernstig benadeeld heeft.
In de vierde plaats: het gemiddelde niveau der vertegen:
woordigende lichamen is echter ook nog op een andere wijze
gedaald, tenminste in Europa; in Amerika ziet men juist een
ontwikkeling in omgekeerde richting. Ik bedoel de geringere
deelname van de beste en het algemeen belang meest toege,
wijde leden van alle klassen doch vooral van het intellekt, aan
het politieke leven. Wanneer men een enquete hield onder het
Nederlandsche intellekt, of bijv. onder een deel daarvan, de
professoren, wie er lid zijn eener politieke partij, zou men
versteld staan van het geringe percentage. Verscheidene van
hen zijn er zelfs trotsch op buiten iedere politiek te staan, die
„smerige besogne" laten zij liever aan anderen over! De
hemel vergeve hen deze onnoozelheid; zij zijn een der belang,
rijkste redenen waarom het niveau van het publieke leven ge,
daald is. De nooit uitblijvende wisselwerking doet dan de rest.
Dit verschijnsel zou een afzonderlijke, uitvoerige behande,
ling vereischen, die ons bier te ver zou voeren — in het tweede
gedeelte dezer studie wordt op een der zijden van het vraag,
stuk nog nader teruggekomen. Zooals gezegd in Amerika is
de zaak omgekeerd. Daar heeft het economische leven van den
aanvang of de beste krachten naar zich toe gehaald, en het
politieke leven vaak aan middelmatigheden — of erger nog:
moreel minderwaardigen — overgelaten. Doch daar komt juist
in de latere tijden in dit opzicht verbetering. Wat Europa be
treft zij alleen opgemerkt, dat het politieke leven, met zijn
steeds grootere moeielijkheden, met zijn hoogere eischen, die
het aan het arbeidsvermogen stelt, met de geringere waardee,
ring, die men er voor ondervindt, en de slechte betaling voor

104
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

de bewezen diensten — de politiek betaalt schandelijk slecht,


wanneer men deze vergelijkt met het economische leven —
minder aantrekkelijker is dan vroeger.
Stellen de figuren van rang zich voor de openbare lichamen
niet beschikbaar, dan moeten toch de plaatsen vervuld en het
werk gedaan worden. De middelmatigheden komen dan op
een plaats, die niet voor hen bestemd is. Soms minder dan
middelmatigen: er zitten in vertegenwoordigende lichamen in
Nederland — niet alleen in de raden van miniatuur,gemeente,
raden, maar zelfs van zeer groote gemeenten, figuren, waarvan
niemand weet waaraan zij het moreele recht ontleenen hun
medeburgers te besturen. Banale, domme, onwetende indivi,
duen, terwijl er wel duizenden zijn die het er veel beter zouden
afbrengen, en wel honderden, welke het uitstekend zouden
doen — die zich echter niet met politick inlaten!
Stelien zich de goede krachten niet beschikbaar, dan krijgt
ook een bijzondere kategorie van personen een kans, die zij
anders nooit zou gekregen hebben: de demagogen. Men vertaalt
dit woord met volksmenners of volksmisleiders, doch het be
grip dient meer gepreciseerd te worden. Demagogen zijn die
anti,demokraten,welke wegens gemis aan kracht, geen autokraat
kunnen zijn en nu via een omweg eenzelfde doel trachten te
bereiken. Er zijn er onder, van zeer klein formaat, die niet in
staat zijn zelf eenige leiding te geven, hun leuze is: „ik dwaal
liever met de massa dan dat ik tegen haar gelijk krijg", zij die
van grooter gaven meestal van rhetorischen aard — zijn,
trachten den loop der dingen naar hun inzicht te doen geschie,
den, maar altijd onder den schijn, dat zij slechts de dienaar
der anderen zijn. Zij zijn de corruptors der demokratie, wij1
zij de massa in den waan brengen politiek alwetend te zijn en
dat regeeren een eenvoudige zaak is — vandaar hun matelooze
kritiek op hen, die de teugels in handen hebben — en wijl zij
haar nimmer op de plichten doch slechts op de rechten der
demokraten wijzen. Zij zijn het die de leugen verspreiden
dat de demokratie onselectionistisch kan zijn.
In tijden, toen de demokratie alleen van lokalen aard was,
konden de demagogen de massa direct bereiken. Dit is in de

105
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.

moderne verhoudingen niet meer mogelijk. Dit geschiedt nu


via de partijen en haar pers. In de partijen ligt de kern van dit
probleem verscholen. Als de partijen niet voldoende geselec,
tioneerd zijn, dringen demagogen er in door en weten hun
buit te veroveren. Dan gaat het met de demokratie bergaf. De
laatste woorden van Croiset's meesterwerk „Les democraties
antiques" zijn: „La democratic n'a pas d'ennemi plus redou,
table que la demagogie." Ook de democratie kan zeggen: „met
mijn vijanden zal ik het zelf wel klaarspelen, maar de hemel
beware mij voor mijn (valsche) vrienden."
Wie meent dat democratie en demagogie onafscheidelijk met
elkaar verbonden zijn, kent noch haar geschiedenis noch haar
praktijk. Tegenover de demagogen staat een oneindig veel
grooter getal oprechte demokraten, die hun zaak met groote
toewijding en bekwaamheid hebben gediend. Tegenover hen
hebben de demagogen op den duur weinig kans. Voor het v.er,
schil tusschen onzelfzuchtigen en zelfzuchtigen heeft zelfs de
gemiddelde mensch onderscheidingsvermogen. „You can 't fool
all the people all the time" zei Lincoln en van St. Simon zijn de
woorden: „Les hommes les plus courageux et les plus des,
interesses ont toujours etc et seront toujours ceux, qui diri,
gent le societe". 1) Er schuilt veel waarheid in dit gezegde,
echter onder de voorwaarde dat deze mannen zich dan ook
beschikbaar stellen. Hetgeen niet steeds in voldoende mate
het geval is.
§ 21. De kritiek op de demokratie in een heterogeen milieu
(positief).
In de voorafgaande paragraaf is het debet van de demokratie
besproken, haar zwakheden, waartegen zich de aanvallen harer
vijanden richten. Het is gepast nu ook haar credit op te maken,
d.i. haar kracht, waarmede zij zich verdedigt. De meeste dezer
punten zijn in den loop van deze studie reeds ter sprake
gekomen, maar het is niet overbodig ze hier, wat de hoofdzaak
betreft, te completeeren en eenigszins te systematiseeren.

1 ) „Du systeme industriel" (Oeuvres XVII, p. 128 ed. 1869).

106
§ 21. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

Wij hebben het daarbij over de demokratie als worm, niet


over haar inhoud, welke wisselend is naar de maatschappij,
waarin zij voorkomt. De inhoud bijv. van de demokratie der
Vereenigde Staten, het land, waar het kapitalisme het zuiverst
en het verst ontwikkeld is, is natuurlijk anders dan bijv. een
in hoofdzaak agrarische republiek als Zwitserland. Over den
inhoud der demokratie is het oordeel der burgers natuurlijk
afhankelijk van de plaats, waarop zij staan in de maatschappij,
Een arbeider zal bijv. de sociale wetgeving eener demokratie
hoog stellen, terwijl een ondernemer daar nu eenmaal anders
over denkt.
Ook wanneer men alleen spreekt over de demokratie als be
stuursvorm, dan sluit dit natuurlijk evenmin in, dat alle groe,
pen daarover hetzelfde denken. Wat de burgerlijke en arbei,
dersklasse gewoonlijk als haar credit beschouwen, ziet een
representant der feodale groepen als haar debet, en omgekeerd.
Objectiviteit als in natuurwetenschappen bestaat, is in maat,
schappelijke wetenschappen onbereikbaar.
1°. Demokratie als bestuursvorm eener collectiviteit heeft
op de autokratische dit voor, dat zij door en voor hare leden
geschiedt, welke zelf verantwoordelijk zijn voor hunne gestie.
Van een afwenteling der verantwoordelijkheid op een ander, is
in dit systeem geen sprake. Men komt voor eigen fouten op —
nl. als de leden zelf een besluit hebben genomen — of voor de
fouten van hen, die men gekozen heeft, en dus terzijnertijd door
andere afgevaardigden kunnen vervangen worden.
2°. De demokratie is een systeem, waarin kritiek en con,
trole openlijk geschieden kan, zoowel op de demokratische
instanties in engeren zin als op de bureaukratie, welke in
iederen staatsvorm noodzakelijk is, doch die zonder deze
kritiek en controle een macht op zich zelf in den staat wordt.
Tegen corruptie e.d. is op grond van lange ervaring maar een
deugdelijk middel gebleken: openbare kritiek.
3°. Vrijheid van uiting der gedachten is een der kenmerken
der demokratie, waardoor ruime ontplooiing van kunst, doch
vooral van wetenschap eerst mogelijk wordt. Vrijheid van gods,
dienst heeft de menschheid op verschillende wijzen gediend,

107
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 21.

doch vooral door haar te bevrijden van godsdienstoorlogen e.d.


4°. Vrijheid van het individu om zijn gaven te ontplooien
is eveneens een karakteristicum der demokratie. Begaafde
individuen worden in alle klassen geboren en wanneer men
hen de mogelijkheid onthoudt hun aanleg te ontwikkelen wordt
de maatschappij ten ernstigste benadeeld. Van niets is de
vooruitgang der menschheid zoozeer afhankelijk als van deze
individuen („la circulation des hommes d'elite"). De formeele
gelijkheid van allen heeft aldus de menschheid in hooge mate
gediend, hoeveel er ook aan de materieele gelijkheid in de demo ,
kratiemognb.Brdaeginsvorm
heeft de demokratie voor goed onderwijs der massa gezorgd,
en daardoor de gelijkheid der kansen vergroot. Benoembaar,
heid voor alle staatsambten voltooit dit beeld.
5°. Vrijheid van vereeniging heeft de mogelijkheid gegeven
dat de individuen zich naar hun belangen en neigingen tot col,
lectiviteiten groepeerden, waardoor eenerzijds het individu,
alisme getemperd, anderzijds hoogst belangrijke vermeerdering
van maatschappelijke krachten verkregen is.
6°. Tegenover het absolutistische denken in de autokratie
is de demokratie in overeenstemming met haar vrijheidsprin,
cipe meer relativistisch gericht, d.i. de betrekkelijkheid van
eigen meening erkennend, in dit opzicht derhalve geheel in
overeenstemming met de moderne wetenschap. Tolerant voor
anderen, geneigd naar anderer argumenten te willen luisteren,
afkeerig eigen meening anderen op te dringen, begeerig door
argumenteering anderen te overtuigen, zijn principes der
demokratie, niet der autokratie.
7°. De demokratie heeft in haar credit staan — en hiermede
zijn wij aan een buitengewoon belangrijk punt gekomen — dat
zij het eenige middel is om maatschappelijke machtsverschui,
vingen op vreedzame wijze te registreeren; machtsverschuivin,
gen vooral beperking der economische vrijheid ten behoeve
van meer economische gelijkheid betreffende. De geschiedenis
is vol van gewelddadigen klassenstrijd en met de 19e en
20e eeuw zou het evenzoo gesteld zijn geweest, als de demo,
kratie niet was gekomen. Wie afkeerig is van geweld, vie ook

108
§ 21. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.

begrijpt dat het moderne industrialisme minder dan eenig ander


economisch systeem dergelijke schokken kan verdragen, moet
daarom alleen reeds de demokratie hooghouden.
8°. De demokratieen zijn ook in de buitenlandsche politiek
vreedzamer dan de autokratieen, en meer geneigd internatio:
nale geschillen door rechtspraak en niet door geweld te doen
beslechten.
9°. Hoe groot de materieele verschillen tusschen de groepen
der menschen ook in demokratieen mogen zijn, toch maakt de
formeele gelijkheid dat de algemeen menschelijke gevoelens
(soortgevoelens) er veel sterker zijn dan in autokratieen (bijv.
Vereenigde Staten tegenover Duitschland). Het kwetsende voor
de massa van een yolk, dat een deel door uitwendige middelen
(adelijke titels, ridderorden e.d.) die over werkelijke vet.:
diensten of niets of weinig zeggen, zich tracht te differentieeren
komt in demokratieen minder voor dan elders — Zwitserland
en de Vereenigde Staten kennen ze niet. De menschelijke
heid is echter groot en maakt dat zij ook in demokratieen soms
niet ontbreken.
10°. Al mocht de demokratie ook alle fouten hebben, die
haar vijanden haar toedichten, dan zou zij toch boven iederen
anderen bestuursvorm voor hebben, dat zij volgens haar wezen
de mogelijkheid heeft, deze fouten te verbeteren.

§ 20. De kritiek op de autokratie.


Vatten wij nog eens samen, wat in haar credit staat. Zij heeft
op die momenten, waarop de maatschappelijke ontwikkeling
dit vereischte, de groote rijken gesticht. Behalve in het verre
Oosten is dezen taak reeds lang ten einde. Zij heeft in de
tweede plaats de anarchie, op het oogenblik dat deze dreigde
te ontstaan, voorkomen of aan haar bestaan een einde gemaakt.
De dienst, die zij daarmede bewezen heeft, is groot, daar niets
gevaarlijker is voor een geheel yolk dan de anarchie. Aan dit

1 ) Daar de adel geen maatschappelijke functie meer vervult, is zij in


de huidige wereld niets dan gestolde groepsijdelheid.

109
DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE. §

felt dankt Mussolini zijn positie; zijn collega Hitler heeft eerst
het Duitsche yolk wijs gemaakt dat er anarchie zou komen en
onder dit pretext zich van de macht meester gemaakt. In de
derde plaats is het voorgekomen dat uitzonderlijk begaafde
autokraten, die nauwkeurig wisten wat hun tijd behoefde, be
giftigd met groote menschenkennis en daardoor omringd door
een geestelijke elite, voor hun yolk eveneens groote merites
hebben. Een der meest sprekende voorbeelden hiervan zal wel
steeds Napoleon blijven, die het facit der Fransche revolutie
heeft getrokken (codes!), toen deze dreigde in anarchie onder
te gaan. Tot het credit der autokratie kan dit laatste punt niet
zonder meer gerekend worden, daar het toeval is, indien de
autokraat een dergelijke begaafdheid heeft.

En nu het debet der autokratie.


1°. Het eerste en verreweg het belangrijkste punt, is dat de
autokratie niet de belangen van het yolk beoogt, doch die van
zijn drager. Voor eeuwen werd reeds geleerd dat de pyramide
de sterkste regeeringsvorm is, zooals deze ook in de physica de
stevigste figuur is. 1) De autokratie is de op zijn kop staande
pyramide en dus de zwakste. Volken zijn, en dit is de regel ge e
weest, gekneveld, uitgebuit, mishandeld, in tallooze oorlogen
gevoerd, en met geen ander doel dan het voordeel van den
heerscher. Wat heeft er niet op tronen gezeten! Schurken, vele,
kwisters, wreedaards, ellendelingen van alle soort en alle nuan,
ceering! De geschiedenisboeken staan er vol van en het behoeft
bier niet herhaald te worden. Men legge er de lijst naast van de
presidenten der republieken, die op de hoogste uitzonderingen
na hun yolk trouw gediend hebben! Natuurlijk zijn er onder
autokraten figuren geweest die het Neil van het yolk op het oog
hadden (Marcus Aurelius, Josef II e.d.), maar het was toeval als
zij aan de macht kwamen. Onder de usurpators zijn er maar zeer
weinigen geweest — het geldt ook van de huidige. Ook figuren

1 ) Vergelijk by. Temple „An essay upon the original and nature of
government" (1672).

110
§ 22. DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE.

van gemengd karakter komen er natuurlijk onder voor. De


schoone woorden, die boven het graf van Napoleon gebeiteld
staan, zullen wel niet geheel gelogen zijn. Hij zal het Fransche
yolk bijwijlen wel lief gehad hebben, en heeft het groote diem
sten bewezen, maar hij heeft het ook, zonder eenig mededoogen,
door zeeen van bloed en ellende gevoerd, om zijn ijdelheid en
heerschzucht te bevredigen.
2°. Er zijn geniale heerschers geweest, maar tegenover een
dergelijke staan minstens tien menschen van heel gewonen.
zelfs niet zelden minderwaardigen aanleg. Weer mag men vra:
gcn: wat heeft er niet op tronen gezeten! Zwakkelingen, dom:
koppen, onnoozelen, zelfs gekken in optima forma! Wat heeft
men zich uitgeput om te bewijzen dat de demokratie wel ver:
keerde keuzen heeft gedaan — kan men onder presidenten
zulke figuren aanwijzen? — maar is er soms eenige garantie
dat iemand, die zich zelf aanstelt, grooter gaven heeft? Wat
een minderwaardige intrigant was Napoleon „de kleine", wat
een banale, inhoudslooze redevoeringen houdt Hitler — hij
heeft het in zijn vierjarigen diensttijd in den wereldoorlog
tot korporaal gebracht! — van den huidigen heerscher van
Rusland, voorspelde Lenin, dat hij, als hij aan het bewind kwam,
de revolutie zou te gronde richten, en zelfs van Mussolini, die
toch eenige hoof den boven de huidige autokraten uitsteekt
weet nog niemand of hij een werkelijk groot man is. In zijn
credit staat alleen dat hij Italie van de anarchie gered heeft,
of hij meer kan zal afgewacht dienen te worden. Voorloopig
heeft hij zich vooral er op toegelegd den oorlog te verheer:
lijken en heeft hij zijn land diep in de schulden gestoken. Nooit
zijn autokraten zoo gevaarlijk geweest als in de huidige uiterst
gecompliceerde maatschappij, waar zij door hun gewaagde
experimenten en eenzijdigheden de vreeselijkste rampen kun:
nen aanrichten.
Van de aspirant:heerschers in andere landen, zooals bijv.
Nederland is het maar beter te zwijgen.
De hoofdreden waarom er zooveel minderwaardige auto:
kraten in de historie zijn geweest — waarvan het praktische
gevolg is dat feitelijk een geheel onverantwoordelijke bureau=

111
DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE. § 22.

kratie regeert, — ligt in de erfelijkheid der waardigheid. Want


daarna streven • zij alle, zoowel uit belang voor hun familie,
als om der wille der stabiliteit, die steeds als een der voor,
deelen der autokratie wordt geroemd. Zonder erfelijkheid der
waardigheid ontstaat bij den dood van den heerscher een ver,
woede strijd om de opvolging. Napoleon, die zich zeer afwij,
tend over het erfelijkheidsprincipe had uitgelaten, stelde toch
het keizerdom in.
Door alle eeuwen heen hebben de onafhankelijke kritici op
deze uiterst zwakke plek der autokratie gewezen. Om slechts
een enkele te noemen: Aristoteles noemt deze erfelijkheid
„funest" '), de Sismondi zegt ongeveer een eeuw geleden: „Une
enumeration des monarques fous ou imbecilles qu'a vus l'Eu,
rope dans les cent dernieres annees, ne prouverait que trop que
les chances de l'heredite sont plus defavorables a la royaute
qu'un tirage au sort sur toute la foule" 2). En Bryce zegt een
eeuw later: „History, .... if it credits some kings with con,
spicuous services to progress, tells us that since the end of the
fiftheenth century, when the principle of hereditary succession
had become well settled, the number of capable sovereigns
who honestly laboured for the good of their subjects has been
extremely small." 3)
Door dit uit te spreken waren zij geheel in overeenstemming
met de resultaten der moderne menschelijke erfelijkheidsleer,
zooals deze door Galton in zijn „Hereditary Genius" is gegrond,
vest. Afstammelingen van begaafden staan in het algemeen
wel boven het gemiddelde, maar na eenige generaties is ook
deze voorsprong gewoonlijk verloren gegaan. Families met niets
dan begaafde leden komen in het geheel niet voor, families

1) „De Politiek" Bock III Hoofdstuk X § 9. De natuur wil wel, zegt hij,
de kinderen gelijk maken aan de ouders, maar zij slaagt er niet altijd in!
2) „Etudes sur les constitutions des peuples libres" p. 198.
3) „Modern democracies" II p. 587/8. In de „New Statesman and Nation"
(27:84932) vat een diplomaat als volgt zijn oordeel over de vorsten, die hij
ontmoette samen: „.... the highest position in ordinary life that any king
or prince he knew could possibly have attained to, if he had not been born
in the purple was that of a cavalry officer, but in most cases it would be
that of an insurance clerk."

112
§ 22. DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE.

met vele talenten maar zelden — in het muzikale is er een


voorbeeld van de Bach's, in de politiek de Oranje's. Uit,
zonderlijke begaafdheid is nimmer erfelijk, de groote genieen
waren meteoren aan den hemel der menschelijke vele,
schijnselen.
De best geleide autokratie, die dan ook, hoewel niet onbe,
schadigd, de stormen der eeuwen heeft getrotseerd, de
Roomsch,Katholieke kerk, weet dit alles zeer goed. Zij kiest
haar leiders overal vandaan, kent geen standsvooroordeelen
zeer demokratisch — en zij laat haar hoogste leider uit de
besten door de besten kiezen eveneens demokratisch.
— ')

Een andere autokratisch geleide wereldorganisatie het „Leger


des Heils", welke wel het erfelijkheidsprincipe huldigde en
waarvan de leiding daardoor in ongeschikte handen was ge,
raakt, heeft er zwaar nadeel van ondervonden, zou er mis ,
schienatgrodzj n,ietsorvan
paleis,revolutie er een einde aan had gemaakt, en de „right
man in the right place" gesteld had.
3°. Het gemis aan mogelijkheid van kritiek en controle
onder een autokratisch systeem is een evengroot nadeel voor
dit systeem als de mogelijkheid daartoe een voordeel is voor
de demokratie. De werkelijke reden, waarom de autokratie de
kritiek verbiedt, wordt door haar met allerlei middelen ge,
tracht verborgen te houden, hetgeen natuurlijk nimmer gelukt.
Zij vreest de kritiek en daarom verbiedt zij haar. Men denke
zich het jammerlijke figuur dat de veelprater Hitler in een
parlement van den rang als bijv. het Engelsche zou slaan!
De overige debet,posten der autokratie zullen wij niet nader
bespreken, zij zijn het spiegelbeeld van de vroeger genoemde
credit,posten der demokratie, d.i. gemis aan gedachtenvrijheid,
vrijheid van vereeniging e. d., absolutistisch denken, intole,
rantie, gemis aan plasticiteit bij veranderde machtsverschui,

1 ) Het celibaat benadeelt echter aan de andere zijde de R.K. wereld in


dien zin dat daardoor deze in erfelijke samenstelling de mindere is van die
groepen, die dit instituut niet kennen. Vergelijk Feber „De criminaliteit der
Katholieken in Nederland" p. 67 v.v. en G. Kalff Sr. „De collectief:cultureele
gevolgen van het clericale celibaat" (Mensch en Maatschappij X 1934 p. 9 v.v.).

8 113
6‘,1111a GlClll 11.1AJS%,11.)11.11k.A.U. 1V U Lk., 11 LG 11‘.,1 LL.011%,11

Ten slotte een enkele opmerking over de speciale vor


autokratie: de oligarchie 1), die als regeeringsvorm
geschiedenis een rol gespeeld heeft, maar in de tegenwo ,
matschpijvngebks.Gwonlijheb
oligarchen zich aristokraten genoemd — maar dat is i
algemeenheid een ongepast euphemisme geweest.
Mutatis mutandis geldt het bovengenoemde ook vc
oligarchie, doch voor een deel daarvan, nl. de hande
geldoligarchie als zij aan de macht was, is in sommige o
ten iets afwijkends to constateeren. De vrijheid van ge(
is bij Naar meer gerespecteerd dan bij de alleenheerschc
in bekwaamheid stond zij er eveneens vaak boven
de Venetiaansche republiek, de Vereenigde Republie
Nederlanden): het toeval speelde er een geringer rol, er
meer voor hun taak berekenden beschikbaar. Op den dui
ook zij tot verval gekomen, vooral omdat geen groep,
binnen erfelijkheid als opvolgingsprincipe heerscht, zic
handhaven.

)1 Vergelijk over oligarchie o.a. Hobhouse sub voce „Aristocrac


literatuur (Encyclopaedia of the Social Sciences II p. 183), Schgfl
and Leben des socialen Korpers" II p. 487 v.v., Bryce o. c. II p. 588
ook nog de eerst onlangs gepubliceerde redevoeringen van J. St. Mill „
influence of the aristocracy" en „On the british constitution" (A
Sozialwissenschaft etc. B. 62, 1929).

114
BIJZONDER DEEL.
INLEIDING. § 23.

HOOFDSTUK VI.
Over de demokratie in het staatsleven 1 ) .
§ 23. Inleiding.
Zooals in het Voorwoord reeds werd vermeld zullen in dit
bijzondere deel eenige praktische toepassingen van de in het
algemeene deel ontvouwde denkbeelden kort worden aange,
geven. De grondige behandeling van alle daarbij zich voor,
doende vraagstukken zou een afzonderlijk boek vereischen.
Over de zg. corporatieve systemen zal bier niet gesproken
worden. Het fascisme heeft er den mond vol van, maar in de
praktijk is er nog niets van gekomen. In Italie lijkt het, na
een meer dan tienjarig bewind, dat er eindelijk iets op dit
terrein geprobeerd wordt. Met demokratie heeft dit echter
niets to maken, het is nauwelijks gecamoufleerde autokratie. Van
boven of worden corporaties verordineerd, en worden natuurlijk
even willekeurig weer opgeheven. Praktische resultaten kun,
nen er niet van verwacht worden, behalve dat de vakbeweging
wordt opgeheven en de arbeiders - geheel overgeleverd zijn Of
aan de macht der ondernemers of aan de staatsmacht, zooals
dat ook in Rusland geschied is.
Een demokratisch corporatief systeem is natuurlijk denk,
baar — de middeleeuwen hebben iets dergelijks gekend. Dit
is echter alleen mogelijk in een maatschappij, die berust op
klein,bedrijf, en brengt dan reeds zeer groote moeilijkheden
met zich mede. Met het groot,bedrijf is een dergelijk systeem
geheel onvereenigbaar. Vandaar dan ook dat er over deze
1 ) Over dit onderwerp heb ik reeds eenige opmerkingen in mijn „Techni
sche gebreken der demokratie" (Socialistische Gids XVIII 1933 p .842) ge:
maakt.

116
§ 24. DIRECTE WETGEVING DOOR HET VOLK.

systemen zooveel geschreven wordt en er niets van in praktijk


wordt gebracht. Mocht men het gaan probeeren, dan is er
slechts verwarring van te verwachten, de chaos staat vOor
de deur, en de despoot er achter. En mocht het onverwachte
geschieden en dergelijke corporaties zich handhaven dan zou
er een strijd ontstaan tusschen de bedrijfsgroepen, waarbij de
klassenstrijd nog een idylle is.
§ 24. Directe wetgeving door het yolk.
In kleine gemeenschappen is de directe wetgeving door het
yolk voorgekomen, maar nu bijna geheel — de laatste resten
bestaan in een enkel agrarisch kanton in Zwitserland — ver:
dwenen. In groote collectiviteiten is zij, alleen reeds om prak:
tische redenen, bijna ondenkbaar. Bijna ondenkbaar, daar er
omstreeks het midden der 19e eeuw vurige verdedigers van
de directe volkswetgeving o.a. in de persoon van Rittinghausen
zijn ontstaan. 1)
Om der wille van de curiositeit zij vermeld, op welke wijze
deze auteur de praktische moeielijkheden aan een dergelijke
wijze van wetgeving verbonden, tracht op te lossen. De bur:
gers worden in groepen van ongeveer 1000 ingedeeld, welke
in bepaalde lokalen vergaderen. Wanneer het ministerie een
wetsontwerp heeft uitgewerkt — daartoe verplicht door een
volksinitiatief — zendt zij dit aan alle secties toe, die het op
eenzelfde dag in behandeling nemen. Na er over beraadslaagd
te hebben, wordt door de aanwezigen gestemd, het resultaat
der stemming wordt aan de regeering gezonden, die de voor,
en tegenstemmers van alle secties bijeentelt en vaststelt of
het wetsontwerp aangenomen of verworpen is.
Deze denkbeelden zijn van den aanvang of sterk bestreden,
o.a. door Louis Blanc in zijn „Plus de Girondins" (1851) en
zijn „La republique une et indivisible" (1851) en in de praktijk
is er natuurlijk niets van gekomen. Toen Karl Kautsky in zijn
„Das Erfurter Program" (1892) er ook stelling tegen koos, nam

1 ) Zijn eerste geschrift is in 1850 verschenen, door mij werd gebruikt „Die
direkte Gesetzgebung durch das Volk" Köln 1877.

117
REFERENDUM. § 25.

men van Zwitsersche sociaal,demokratische zijde de verdedi,


ging van dergelijke opvattingen op zich, hetgeen Kautsky tot
de principieele afwijzing in zijn „Parlementarismus and Demo,
kratie" (1893) voerde.
Afgezien van alle praktische bezwaren tegen een dergelijk
systeem — geen mogelijkheid van amendeering! — zou het
moeten mislukken op de omslachtigheid en verder en in hoof d;
zaak op het onselectorische karakter.
§ 25. Referendum. Volksinitiatief. Imperatief mandaat.
„Recall". Stemplicht.
Referendum'). Directe volkswetgeving bestaat nergens,
directe invloed van de massa der burgers op de wetgeving in
enkele landen, in hoofdzaak beperkt tot Zwitserland en de
Vereenigde Staten. De beteekenis is alleen van negatieven
aard: met behulp van het referendum kan slechts invoering
van een door het vertegenwoordigende lichaam aangenomen
wet verhinderd worden. Dit referendum kan imperatief zijn,
zooals bijv. in Zwitserland bij grondwetsherziening, of facul,
tatief, wanneer een bepaald aantal burgers dit verlangt, of een
president het uitschrijft.
Door de voorstanders van de directe demokratie is vaak
beweerd, dat als men de groote massa der burgers maar
in de gelegenheid stelt zich uit to spreken over wetten, de
belangstelling voor de staatszaken groot zal blijken. De wer,
kelijkheid is anders. In Zwitserland bijv. — in Amerika is het
niet anders d.w.z. het land met de oudste demokratie en
met relatief krachtige belangstelling in de publieke zaak leeren
de feiten het volgende. Bij verplichte volkstemmingen over
grondwetsherzieningen bleef het percentage stemmenden een
maal beneden de 30 %, 7 maal beneden 40 %, 8 maal beneden
50 %, 8 maal beneden 60 %, 4 maal boven 60 % en eenmaal

1 ) Vergelijk A. W. IJzerman, „Referendum en volksinitiatief" (Socialist


tische Gids IV 1919), volgens mijn weten het beste, dat over het onderwerp
is geschreven, F. A. Bijvoet, „Directe volkswetgeving" (1925) en W. B.
Munro „Initiative and referendum" (Encyclopaedia of the Social Sciences VIII
p. 50 52), alle drie met veel literatuur.

118
§ 25. REFERENDUM.

heeft het 76.5 % bedragen! Dit waren stemmingen over grond,


wetsherzieningen, niet het gevolg van een volksinitiatief. In de
gevallen, waarin dit wel het gevolg was van een volksinitiatief
waren de resultaten iets beter. Vijfmaal bleef de percentage
beneden 50 %, 7 maal beneden 60 %, 5 maal beneden 70 %, een
maal 71.9 %, een maal 85.3 %!
Bij het facultatieve referendum zijn de cijfers nog iets gun,
stiger. Tweemaal beneden 50 %, 12 maal beneden 60 %, 10 maal
beneden 70 %, vijfmaal boven 70 %, doch 80 % werd nooit
bereikt!
Deze cijfers betreffen Zwitserland in zijn geheel. Gaat men
de resultaten na in de verschillende kantons, dan blijkt dat dit
gemiddelde uit zeer uiteenloopende cijfers is ontstaan. Tus ,
schen193-2ad5volkstemingarld
plaats, in de 25 kantons dus in totaal 625 stemmingen. In 7
gevallen kwamen geen 10 % der stemgerechtigden aan de stem:
bus, in 40 gevallen beneden 20 %, in 58 gevallen beneden 30 %,
in 109 gevallen beneden 40 %, in 95 gevallen beneden 50 %, in
91 gevallen beneden 80 %, in 25 gevallen beneden 90 % ! 1)
Het is den schrijver dezer regelen niet onbekend dat er argu,
menten voor het referendum kunnen aangevoerd worden. Hier,
van is wel het krachtigste dat het bij de burgers de belang,
stelling voor de publieke zaak wakker roept of houdt. De
deelname aan het referendum toont dat zulks niet zeer belang,
rijk is. De ervaringen in het vrije vereenigingsleven wijzen in
dezelfde richting. Ook is het referendum — vooral in Amerika
een middel tegen corruptie. Hetzelfde resultaat zou beter
bereikt zijn, wanneer de burgers zoo verstandig waren geweest
eerlijke afgevaardigden te kiezen. Tot de voordeelen van het
referendum is m.i. niet te rekenen dat het gewoonlijk wetten
heeft verworpen, die tegen „revolutionaire" bewegingen
juister: relletjes — ingingen. Van relletjes in een demokratisch
land is voor de menschheid geen goed te verwachten: zij zijn
slechts een lafenis voor het gemoedsleven van hen, die het
om het spel, maar niet om de knikkers te doen is.

1 ) Alle cijfers ontleend aan het genoemde werk van Bijvoet p. 151/3.

119
REFERENDUM. § 25.

De argumenten tegen het referendum ontbreken echter niet


en wegen m.i. zwaarder dan die, welke er voor pleiten. Hiervan
zullen er maar twee hier besproken worden, welke verband
houden met de grondgedachte dezer studie. In de eerste plaats
heeft het referendum een vertragenden invloed op de wetge,
ving. 1 ) Dit is natuurlijk steeds een groot nadeel geweest, in
de huidige phase der maatschappij met haar stormachtig tempo,
is dit bepaald noodlottig geweest.
Decisief tegen het referendum is m.i. het argument, dat het
referendum onselectionistisch is. Liep het alleen over element
taire vragen bijv. over oorlog of vrede — aangenomen dat er
dan nog tijd zou zijn voor het houden van een referendum —
of bijv. vrijheid van onderwijs, dan zou er geen overwegend
bezwaar tegen bestaan. Dit zijn echter hooge uitzonderingen,
meestal is de beoordeeling van wetten een moeielijke zaak,
waarover de groote massa incompetent is te oordeelen. Wel is
de massa competent te oordeelen over de resultaten der wet,
ten, welke zij aan den lijve ondervindt, en zij doet zulks ook
bij verkiezingen. Het oordeelen over een wet, die nog niet in
gevoerd is, doet denken aan het geval dat een patient niet het
resultaat van de doktersbehandeling afwacht en beoordeelt,
maar het genezingsplan, of dat een client, niet den afloop van
een proces kritiseert, maar de wijze waarop de advocaat de
zaak zich voorstelt te behandelen, en zich derhalve boven de
deskundigen stellen.
Gaat men de lijst van onderwerpen na, waarop de wetten,
die aan een referendum in Zwitserland onderworpen zijn ge,
weest — in IJzerman's studie treft men haar voor de periode
1848-1919 aan — betrekking hebben, dan blijkt de onvereenig,
baarheid van dit instituut met de huidige phase der maatschappij.
Hoe kan de gemiddelde kiezer nu oordeelen over het nut van
een wet op de besmettelijke ziekten (met een ontzaggelijke
meerderheid verworpen!), of over de uitgifte van bankbiljetten?
1 ) Vergelijk bijv. Giovaneli „Zur Soziologie des Parteiwesens und Be,
trachtungen zur schweizerischen Demokratie" p. 59 („Partei und Klasse im
Lebensprozess der Gesellschaft" Band II Forschungen zur Volkerpsychologie
und Soziologie" 1926).

120
§ 25. REFERENDUM.

Een der allerbelangrijkste wetten, die ooit aan de orde kunnen


komen, nl. die der verplichte ziekte, en ongevallenverzekering,
.is in 1900 met zeer groote meerderheid verworpen, en heeft het
demokratische Zwitserland op dit gebied achteraan doen
komen. Het referendum werkt vertragend, is ondeskundig en
conservatief. Hetgeen de extremisten beweren, dat de massa
zoo vooruitstrevend is, mist den grondslag der feiten.
Men kan natuurlijk zeggen, dat moet een yolk maar zelf
weten. Ongetwijfeld is een dergelijk • standpunt denkbaar en
bijv. het Zwitsersche yolk denkt er ook zoo over, doch dan
dient men zich goed voor oogen te stellen hoe duur dit alles
betaald wordt. Als men de selectie niet principieel in de demo,
kratie toepast, berooft men de menschheid van een van haar
grootste voordeelen, waarvan haar vooruitgang afhankelijk is,
nl. dat een deel van haar bekwamer is en verder vooruit kan
zien dan de gemiddelde menschen. Iemand kan ook loopen,
wanneer men hem een been tegen den rug bindt, maar hinkende
komt men langzaam vooruit en niet ver. Het is een hinkende
demokratie, die de selectie niet aanvaardt.
Het volksinitiatief, dat gewoonlijk in een adem met het
referendum genoemd wordt, kan op tweeerlei wijze in praktijk
worden gebracht, nl. in dien zin dat het wetsontwerp in het
parlement aan de orde wordt gesteld of dat het onmiddelijk
aan een volksstemming onderworpen wordt. In het eerste geval
is het een even onschuldig als overbodig genoegen. Onschuldig,
wijl het parlement het ontwerp op zijn eigen merites kan onder,
zoeken, overbodig, wijl het niet aan te nemen is dat, als wer,
kelijk in een yolk een zeer bepaalde wensch leeft — de formu,
leering daarvan is natuurlijk steeds van een politieke partij
afkomstig — deze ook niet onder de afgevaardigden zou leven.
Wanneer het initiatiefvoorstel direct aan een volksstemming
onderworpen wordt, heeft het niets dan nadeelen — geen
kritiek, geen mogelijkheid van amendeering etc. —, waarover
bier boven (§ 24) reeds gesproken is.
Imperatief mandaat. 1) Afgevaardigden worden gekozen op
1 ) Vegelijk het uitnemende hoofdstuk IV deel II, getiteld „Demokratie and
Regierung" uit Steffen's ,Das Problem der Demokratie."

121
REFERENDUM. § 25.

een program, opgesteld door een politieke partij, waaraan zij


moreel gebonden zijn. Binnen de grenzen van dat program zijn
zij vrij, zij hebben zelf uit te maken op welke wijze het tot
werkelijkheid gebracht moet worden. Zij hebben van niemand
eenige instructie te aanvaarden op welke wijze zij hun stem
in de vertegenwoordigende lichamen uit te brengen hebben. In
de artikelen 87 en 131 Grondwet en artikel 45 Gemeentewet
wordt dit als volgt geformuleerd: „De leden stemmen zonder
last van of ruggespraak met hen, die benoemen."
Hierin verandering te willen brengen en het imperatief man,
daat te willen invoeren, is een stap terug naar de directe
demokratie en brengt een onselectionistisch element in de wet,
geving — daargelaten dat de praktische uitvoering van dit
denkbeeld in het staatsrecht nauwelijks denkbaar is. De be
voegdheid aan een politieke partij te geven de afgevaardigden
te instrueeren is half werk in den gedachtengang der directe
demokratie. Bovendien zijn de gekozenen afgevaardigden
van het yolk en niet eener partij, die hen slechts candidaat
heeft gesteld.
Het belangrijkste argument tegen het imperatieve mandaat
ligt op karaktergebied. Een persoonlijkheid, iemand die in het
leven getoond heeft iets te kunnen, laat zich niet door anderen,
die noch in kennis noch in bekwaamheid zijn meerderen zijn,
voorschrijven wat hij in een situatie doen moet, die hij kept,
maar de anderen niet. „His Master's Voice" is goed voor het
bekende hondje op de gramofoonplaat, maar voor karakter,
voile personen is dit Been levensmotto.
Afgevaardigden moeten juist personen zijn met sterk vele,
antwoordelijkheidsgevoel, in tegenstelling met de gewone bur,
gers, die zich aan niemand verantwoordelijk gevoelen. De
praktijk van het vrije vereenigingsleven leert bovendien, dat
iemand, die aan anderen verantwoordelijk is, veel meer
waard is, dan dat hij op eigen gelegenheid handelt. De
opkomst in bestuursvergaderingen is steeds veel beter dan in
de gewone ledenvergaderingen, waarvan men kan wegblijven,
zonder door iemand tot verantwoording te kunnen worden
geroepen.

122
§ 25. REFERENDUM.

„Recall" is het terugroepen van afgevaardigden voor het


einde van den termijn, waarvoor zij gekozen zijn. Het instituut
stamt uit de Vereenigde Staten, waar het ingevoerd is om cor,
rupte ambtenaren te verwijderen en hangt derhalve samen met
het absurde . systeem om deze te laten benoemen door de
kiezers. Een systeem, waarvan het gevolg is dat de partij, die
aan het bewind komt, ook nieuwe verkiezingen voor ambten
uitschrijft. Men kan zich geen betere methode denken om onbe,
kwame en corrupte ambtenaren te krijgen, waartegen dan weer
de „recall" moet helpen. Een en ander heeft voor Europa geen
beteekenis.
De mogelijkheid van het terrugroepen van afgevaardigden
bestaat bijna nergens een enkel kanton in Zwitserland vormt
de uitzondering. De argumenten hiertegen zijn dezelfde als
tegen het imperatief mandaat. Men zou het instituut een
kweekplaats van demagogen kunnen noemen.
Min of meer verwant aan de „recall" zijn moties van poli,
tieke partijen waarbij van afgevaardigden, welke door haar
candideerd zijn, wordt geeischt hun mandaat ter beschikking
te stellen. Het komt den schrijver dezer studie voor, dat hierbij
een scherp onderscheid dient gemaakt te worden. Indien een
afgevaardigde het niet meer eens is met het program, waarop
hij gekozen is, bestaat er voor hem een moreele plicht te abdi,
ceeren en heeft een politieke partij ook het moreele recht dit
te eischen. Wanneer een partij het niet eens is met een con,
crete daad, die niet met het program in strijd is van een afge,
vaardigde, die haar candidaat was, heeft zij zich van iets
dergelijks te onthouden. De nadeelen van een dergelijk optre,
den zijn van denzelfden aard als boven is vermeld. Staat een
dergelijke daad niet op zich zelf, maar is zij de uitdrukking
van een algemeene verandering van inzicht, dan wordt de
rekening bij een volgende verkiezing vereffend en de betref,
fende afgevaardigde niet meer candidaat gesteld.
Stemplicht. Nederland mag zich gelukkig prijzen boven,
genoemde instituten niet te kennen. Men kan er bijvoegen dat
er weinig kans bestaat dat het ze zal kennen. Evenmin kent
ons land het stemrecht op jeugdigen leeftijd, dat eveneens

123
SAMENSTELLING DER PARLEMENTEN. § 26.

anti,selectionistisch is. Duitschland o.a. heeft ondervonden


wat dit voor onheilen in zich bergt.
Wij kennen echter iets anders, dat maar zeer zelden voor,
komt, de stemplicht! Dit is een middel om de onverschilligste,
achterlijkste kiezers met dwang naar de stembus te jagen,
waarvan nooit ook maar eenig goeds kan verwacht worden.
Men kan immers niemand met dwang tot belangstelling bren,
gen. Het is een testimonium paupertatis voor de partijen, die
iets dergelijks voorstaan. Uit de grondwet is het dwingend
karakter reeds verdwenen, moge de bepaling ook uit de wet
spoedig geschrapt worden.
§ 26. Samenstelling, omvang en werkwifze der parlementen. 1)
Samenstelling. De meeste parlementen zijn samengesteld
uit twee deelen. Huis van afgevaardigden en Hoogerhuis,
Kamer van afgevaardigden en Senaat, 2e en le Kamer etc.
Historisch, ten deele ook actueel, is het tweede als een rem
op het eerste deel bedoeld, en dus van uitgesproken conser,
vatief karakter. Het sterkste voorbeeld hiervan is het Engel,
sche Hoogerhuis, dat in hoofdzaak gevormd wordt door de
hooge adel. Conservatief en anti,selectionisch is hiervan het
karakter, daar er geen enkele garantie is dat rijke grondeige ,
,nareuitm gsaven.Dmtdzrlhep
benglastivordezfunc shijweng
of nooit in het Hoogerhuis, hen occupeert meer de jacht en
dergelijke genoegens.
De Fransche senaat wordt op demokratische wijze gekozen,
doch is door de bepaling dat ieder departement een gelijk
aantal leden kiest, conservatief getint. Zijn praktische samen,
stelling is in tegenstelling met het Engelsche Hoogerhuis selec,
tionistisch. Men is in Frankrijk gewoon in den Senaat ervaren
politici en vroegere hooge ambtenaren te kiezen.
Weer andere senaten missen zoowel ieder conservatief als
anti,selectionisch ka.rakter, bijv. de Tsecho,Slowaaksche Senaat

1 ) Vergelijk hierover het voortreffelijke werk van J. Barthelemy ..La crise


de la democratic contemporaine."

124
§ 26. SAMENSTELL1NG DER PARLEMENTEN.

en de Nederlandsche le Kamer. Bij de eerste is alleen de


leeftijdsgrens wat hooger gesteld dan bij het Huis van Afge,
vaardigden, bij den Nederlandschen Senaat is het eenige ver,
schil de indirecte wijze van verkiezing. Men heeft derhalve met
doublures der andere kamers te doen.
Het nut eener splitsing van het Parlement in twee deelen
wordt op deze wijze problematisch. De ministers zijn gedwon:
gen steeds dubbel werk te doen en de geheele wetgeving,
in tijden waarin spoed zoozeer geboden is, wordt \Ter,
traagd. Dit is een ernstig bezwaar, dat zich in de toekomst
steeds zwaarder zal doen gevoelen. De jongste grondwet van
Europa, die van Spanje, kent dan ook geen senaat meer.
Vermoedelijk zal de demokratie dan ook uit dien grond, zelfs
in Staten waar de Senaat geen conservatief en geen anti,selec,
tionistisch karakter draagt, op afschaffing aandringen — dit
zal echter alleen in gecentraliseerde staten mogelijk zijn, daar
bondsstaten een uit vertegenwoordigers der staten samenge,
steld lichaam wel nooit zullen kunnen missen. Schaft men den
Senaat af, dan dient aan het Staatshoofd een suspensief veto
toe te komen, daar men steeds tegen overijling over een rem
dient te beschikken. In monarchien stelt deze laatste kwestie
de republikeinen voor een moeielijkheid, daar deze er niet
spoedig toe zullen overgaan de monarchale macht te vergroo,
ten en dus vermoedelijk dan maar den voorkeur aan het behoud
van den Senaat zullen geven.
Omvang der parlementen. Uit een selectionistisch oogpunt
kan een parlement te groot, maar ook te klein zijn. Het Engel,
sche Lagerhuis en de Fransche Kamer bijv. tellen ruim 600
leden! Een bijeenkomst van 600 personen is nauwelijks e en
vergadering om te beraadslagen meer, doch vormt een menigte,
die maar al te gemakkelijk geemotioneerd kan worden. Het
groote aantal maakt bovendien dat er vele leden zijn, die eigen:
lijk niets te doen hebben, daar zij en voor het spreken in pleno
en voor het commissiewerk niet in aanmerking komen.
Een parlement van 100 leden als de Nederlandsche 2e Kamer
— volgens mijn weten het minimum — is zeker te klein, daar
dit getal geen voldoende gelegenheid geeft tot differentiatie.

125
SAMENSTELLING DER PARLEMENTEN. § 26.

Het optimum voor groote staten zal wel ongeveer bij 300 lig,
gen, voor kleine staten ongeveer bij 200 leden liggen.
De werkwij ze der parlementen. In de ontwikkeling hiervan
toont zich ook de doordringing der selectionistische gedachte.
Zelfs in een ondergeschikte aangelegenheid als het tijdelijk
voorzitterschap in de Nederlandsche Tweede Kamer blijkt dit.
Vroeger werd dit ambt aan het oudste lid toevertrouwd. Tegen,
woordig bepaalt art. 1 van het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer dat een oud,voorzitter deze functie vervult.
Steeds meer wordt in de parlementen de voorbereiding voor
de openbare behandeling van een wetsontwerp opgedragen aan
commissies, waarin de meest deskundige leden der groote
partijen zitting nemen. In parlementen als bijv. het Fransche
en Engelsche is dit regel geworden. In Nederland is zulks ook
mogelijk — het R. v. 0. kent niet minder dan vier soorten van
commissies — en geschiedt ook herhaaldelijk. Dit instituut zou
echter nog veel meer uitgebreid dienen te worden en het z.g.
afdeelingsonderzoek zou op den achtergrond kunnen komen.
Het eigenlijke werk van een Parlement behoort te geschieden in
de z.g. vaste commissies, waar gelegenheid bestaat overleg te
plegen met den betreffenden minister om aldus, gegeven de
politieke verhoudingen, zooveel mogelijk goeds van een wets,
ontwerp te maken. Art. 50 lid 3 R. v. 0. van de Tweede Kamer
geeft een minister de bevoegdheid zijn deskundige ambtenaren
ter vergadering mede te brengen. Het zou gewenscht zijn in
dien den leden der commissie dezelfde bevoegdheid toekwam,
waardoor een tegenwicht tegenover de regeeringsdeskundigen
zou gevormd worden. Het is nu eenmaal onmogelijk dat in een
Parlement steeds zooveel specialisten aanwezig zijn, dat ieder
wetsontwerp deskundig kan beoordeeld worden. Het is ook
zeer dubieus of het gewenscht is dat een vertegenwoordigend
lichaam in hoofdzaak uit specialisten bestaat. „Allround,
men" zijn vermoedelijk veel nuttiger — hun kritiek wordt ge,
woonlijk door de deskundigen zeer gevreesd — doch dan moet
hun de bevoegdheid toekomen voor bijzondere gevallen hun
zegsmannen mede te brengen.
Verplaatst zich het zwaartepunt van den wetgevenden arbeid

126
§2. VERKIEZING VAN MINISTERS.

naar z.g. vaste commissies dan krijgt daardoor de openbare


zitting veel meer het eigenlijke karakter van wat zij is: de
verantwoording aan het geheele yolk van wat het parlement
doet. De fracties kunnen dan van de motieven van hun goed:
of afkeuring van het ontwerp doen blijken.
§ 27. Verkiezing van ministers door een parlement. Politieke
ministers en vakministers. De keuze van wethouders.
eering en promotie van hoogere ambtenaren.
Na November 1918 is in sommige landen — o.a. Saksen —
een staatsrechtelijke nieuwigheid ingevoerd, nl. de verkiezing
van ministers door het parlement. Dit heeft, zooals te begrijpen
valt, tot groote praktische moeielijkheden aanleiding gegeven
— in genoemd land kon men door de sterke politieke tegenstel:
lingen er gedurende geruimen tijd niet in slagen ministers te
kiezen! Doch ook afgezien van deze bezwaren, is er niets voor,
maar wel veel tegen een dergelijke regeling aan te voeren. Voor
het kiezen van „the right man in the right place" is een verga:
dering als een parlement weinig geschikt. Men kan dit veel
beter overlaten aan het staatshoofd, wiens taak zich gewoonlijk
beperkt tot de keuze van den minister:president, die op zijn
beurt de overige ministers kiest, welke keuze dan door het
staatshoofd bevestigd wordt. Bezwaren uit demokratisch ge:
zichtspunt zijn bier niet tegen in te voeren, daar het staats:
hoofd bij zijn benoeming zich naar den wil van het parlement
heeft te richten. Deze staatsrechtelijke nieuwigheid kan beter
ad acta gedeponeerd worden.
Wil men over de beste krachten voor het ambt van minister
beschikken dan zal men in de toekomst een onderscheid moe:
ten maken tusschen politieke ministers en vakministers. Wan:
neer men voor een departement met weinig of geen politiek
karakter als leider iemand weet te vinden van groote bekwaam:
heden, doch zonder uitgesproken politieke overtuiging, zou
men het belang der gemeenschap ernstig schaden door hem
daarom niet te benoemen, of hem van zijn functie te ontheffen
bij een politieke crisis, waar hij buiten staat. De wenschelijk:
heid hiervan zal zich steeds sterker doen gevoelen daar 1°. er

127
VERKIEZING VAN MINISTERS. § 27.

meer bekwame personen buiten de politiek staan dan vroeger,


2°. omdat het accent zich van het parlement naar de regeering
verlegt. Men kan dit goedvinden of betreuren, men moet het
aanvaarden, daar dit in de ontwikkeling van de maatschappij
ligt. Steeds minder zal men ook in de toekomst van ministers,
burgemeesters, wethouders e.d. kunnen eischen dat zij bij iedere
mogelijke of onmogelijke gelegenheid speeches afsteken, hand,
jes geven etc. etc. President Roosevelt heeft zoo juist de onzin,
nige gewoonte zijner voorgangers afgeschaft, dagenlang hem
onbekende personen de hand te drukken!
Met iets analoogs heeft men bij benoeming van wethouders
te doen. Deze kunnen nu alleen uit de leden van den Gemeen,
teraad benoemd worden, waarvan het gevolg kan zijn dat
wanneer er zich geen voor het ambt bekwame leden beschik,
baar stellen, of deze in het geheel ontbreken, men tot onbe,
kwame zijn toevlucht moet nemen. Het zou een vooruitgang
zijn wanneer de mogelijkheid geschapen werd, dat ook niet,
leden van den Raad tot Wethouders benoembaar waren. Men
zou zeker van deze mogelijkheid alleen bij noodzaak gebruik
maken. In demokratische kringen heeft men vroeger ook wel
de gedachte voorgestaan, dat de burgemeesters uit en door
den Raad gekozen dienen te worden — welke keuze dan later
door de Regeering bevestigd diende te worden — maar tegen,
woordig hoort men daarvan, en terecht niet meer. Het is
immers in hooge mate onwaarschijnlijk dat er steeds onder de
leden van den Raad iemand aanwezig is, die de vereischte
kwaliteiten voor het ambt heeft. Bezwaar dat aan den Raad
een recht van voordracht — niet bindend — zou gegeven
worden, bestaat er m.i. niet.
Salarieering en promotie van hoogere ambtenaren. Onder de
schijnclemokratische leuzen heeft gegolden, en men hoort haar
nog wel eens aanheffen, dat de salarieering van hoogere en
lagere ambtenaren niet sterk uiteen moet loopen. Voor wie
op het standpunt staat dat ook de staat voor haar belangrijkste
functies over de allerbeste krachten moet beschikken, is dit
een verderfelijke leuze. Het bedrijfsleven weet dit zeer goed,
en heeft dan ook de hand op de besten gelegd. De staat zal

128
§ 28. MAATREGELEN TEGEN ANThDEMOKRATEN.

daartegen nimmer kunnen opbieden, doch dient toch hen, op


wier schouders de zwaarste taak rust, behoorlijk te betalen.
Bevordering bij ancienniteit — het beruchte omhoog vallen
bij Bemis aan zwaarte — is natuurlijk geheel uit den booze.
Eerst als men deze verouderde principes aan kant heeft gezet,
geeft men de demokratie de kansen waarop zij recht heeft.
§ 28. Maatregelen tegen anti:demokraten.
Boven wezen wij er reeds op dat in de laatste tijden in de
parlementen anti,demokraten (communisten en fascisten) zijn
gedrongen, die aan het prestige dezer instellingen zeer veel
nadeel hebben toegebracht.
Tegen een dergelijk optreden dient zich de demokratie te
wapenen. Zij zal hiertoe in haar verdraagzaamheid en in haar
wil in de openbare lichamen de verschillende meeningen tot
uiting te doen komen, niet spoedig overgaan. Maar niemand
kan van haar eischen dat zij in zulke gevallen zelfmoord dient
te plegen. Had men in Duitschland maar niet de communisten
hun vernielend werk zoo lang laten verrichten, dan was het
misschien zoover met de demokratie niet gekomen. In Neder,
land is hun optreden nog niet zoo geweest, dat maatregelen —
die trouwens niet gemakkelijk formuleerbaar zijn — behoeven
genomen te worden. Communisten in Holland zijn geen Duit,
sche communisten, en de paar schreeuwers van deze soort die
het parlement telt, zijn nogal mak en gedragen zich in den
laatsten tijd opvallend gematigd; ook zij verstaan de teekenen
des tijds. De Tweede Kamer, in tegenstelling met enkele andere
publiekrechtelijke lichamen, is trouwens zoo wijs geweest deze
heeren niet au serieux te nemen.

9 129
DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING. § 29.

HOOFDSTUK VII.

Over de demokratie in de arbeidersbeweging.


De arbeidersbeweging is in al hare branches van den aanvang
of demokratisch georganiseerd geweest — zooals trouwens
bijna het geheele vrije vereenigingsleven. Deze demokratie is
echter niet steeds dezelfde gebleven, en dit proces van veran,
dering is nog niet afgesloten. Hierover zullen in dit hoofdstuk
eenige opmerkingen gemaakt worden. Zij geven een der
sterkste bewijzen voor de in deze studie verdedigde stelling
dat onafwendbaar zeker de demokratie steeds meer een selec,
tionistisch karakter krijgt.
Achtereenvolgens zullen in het leort de drie deelen der
arbeidersbeweging, nl. de vakbeweging, de cooperatie en de
politieke partij besproken worden.
§ 29. De demokratie in de vakbeweging.
Het echtpaar Webb heeft in twee magistrale werken het
Engelsche vakvereenigingswezen, het eerste der wereld, be
schreven. In „The history of trade unionism" (1894) is de ge,
schiedenis ervan behandeld, in „Industrial democracy" (1897)
is er de theoretische zijde van gegeven. 1)
In het eerste hoofdstuk van het tweede werk, getiteld
„Oorspronkelijke demokratie" wordt geschilderd hoe de eerste
vakvereenigingen georganiseerd waren en functioneerden. De
leden van een vak, lokaal georganiseerd, bedisselden alles

1 ) Beide zijn door Henri Polak in het Nederlansch vertaald, het eerste
onder den titel „Geschiedenis van het Britsche vakvereenigingswezen" (1899),
het tweede als „Theorie en practijk van het Britsche vakvereenigingswezen -
(1901). In de text worth deze vertaling van het tweede werk geciteerd.

130
§ 29. DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING.

zelf, de voorzitter, vaak slechts voor een vergadering gekozen,


diende alleen voor het handhaven der orde. „In deze oudste
typen van vakvereenigingsdemokratie vinden wij het kinder,
lijkste geloof, niet alleen dat „alle menschen gelijk zijn" doch
ook dat „wat alien aangaat door alien moet worden beslist". 1 )
In zware tijden werd men reeds genoodzaakt de leiding aan
een verantwoordelijk bestuur toe te vertrouwen. De omvang
en de moeielijkheid der werkzaamheden drongen er toe bezol,
digde bestuurders aan te stellen, wier bekwaamheid en deskun,
digheid hun positie versterkte en de rol der gewone leden op
den achtergrond drong. In plaats van belangrijke beslissingen
in handen der leden zelf te leggen, werden deze steeds meer
toevertrouwd aan bestuurders, gekozen uit en door de Bede;
legeerden. Uit lokale bonden groeiden via meerdere etappes
nationale bonden, kortom de oorspronkelijke demokratie be
gon hoe langer hoe meer te verdwijnen. De wijze waarop in
oneindige moeite en inspanning het moderne vakvereenigings,
wezen is gegroeid, vindt men op boeiende en klare wijze in het
werk der Webb's geschilderd. Aan demokraten, voor zoover
zij niet reeds uit andere hoof de van dit boek hebben kennis
genomen, zij de lektuur ervan aanbevolen. Demokratie wil hier
zeggen bestuur door de besten uit en door een collectiviteit
gekozen, ten behoeve dier collectiviteit en door Naar gecon,
troleerd.
De wijze, waarop dit alles is geschied, behoeft hier niet
weergegeven te worden. Wij volstaan met de conclusie der
Webb's, uit een overstelpend materiaal getrokken, hier in ex,
tenso te citeeren: „Als demokratie beteekent, dat alles
wat „alien betreft door alien moet worden beslist" en dat alle
burgers een gelijk en gelijksoortig aandeel in het bestuur
moeten bezitten, dan wijst de geschiedenis der vakvereenigin,
gen duidelijk op het onvermijdelijk gevolg. Regeering door
middel van afwisselende bestuurders, de algemeene vergade,
ring, het referendum en initiatief, of de aan zijn gebiedend
mandaat gebonden gedelegeerde, voert rechtstreeks hetzij tot

1 ) I p. 30.

131
§ 29. DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING.

ondeugdelijkheid of verlies van samenhang, of tot de onge,


breidelde overheersching van een dictatoriale persoonlijkheid
of van een uiterst vaardige bureaucratie. Na meer dan een
geheele eeuw van proefnemingen, heeft deze conclusie zich
vaag en bijna onbewust opgedrongen aan de meer vooruit,
strevende vakvereenigingen. De oude theorie van demokratie
is nog een geloofsartikel en treedt nog voortdurend op den
voorgrond wanneer een organisatie met splinternieuwe doel,
einden moet gevormd worden; maar de constituties der vak,
vereenigingen hebben stilaan een omwenteling ondergaan. Het
oude ideaal van het achtereenvolgens vervullen der bestuurs,
functies door alle leden, is feitelijk verlaten. Het gebruik maken
van de algemeene vergadering neemt gestadig in veelvuldigheid
en gewichtigheid af. Het aanwenden van het initiatief en het
referendum is, in alle ingewikkelde quaesties, stilzwijgend op,
geheven en geleidelijk beperkt tot enkele speciale aangelegen:
heden in bijzondere gevallen. De gedelegeerde behandelt elk
jaar talrijker en ingewikkelder vraagstukken en komt er dam.,
door onvermijdelijk toe de grootere bevoegdheid van een
afgevaardigde uit to oefenen. Ten slotte hebben wij de vet.,
schijning in de vakvereenigingswereld van den typischen
modernen vorm van democratie: de gekozen vertegenwoordi,
gende vergadering, die een hoofdbestuur benoemt en contro,
leert, onder welks leiding de permanente staf van beambten
zijn werk verricht." 1)
De wetmatigheid van dit gebeuren blijkt uit het feit dat de
de ontwikkeling elders dezelfde is geweest. Overeenkomstig
de latere ontwikkeling van het industrieele kapitalisme is in
Duitschland de sterke groei der vakbeweging eerst in het
laatste kwart der 19e eeuw begonnen. De allerergste kinder,
ziekten der Engelsche vakbeweging heeft men er niet gekend,
maar ook daar heeft men denzelfden ontwikkelingsgang, echter
in versneld tempo doorloopen. Wat de Webb's constateeren
van Engeland, is ook letterlijk waar voor Duitschland.

1 ) I p. 54/5.

132
§ 29. DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING.

Wij mogen hier niet te uitvoerig zijn. Een enkel citaat uit de
omvangrijke literatuur 1) volstaat.
In de speciale studie die Koller van het ons bezig houdende
probleem gemaakt beef t, treffen wij de volgende passages aan:
„Ueberall hat sich die Tendenz zur Grosse durchgesetzt und
es mit sich gebracht, dass heute aus diesem Grunde und dem
der territorialen Ausdehnung der Typus der reinen, der un,
mittelbaren Demokratie ein Absurdum ware. 2) So finden wir
heute in alien Verbanden die Form der reprasentativen Demo,
kratie mit mehr oder weniger ausgebildeten unmittelbaren
Einrichtungen. Ueberall hat die erforderliche Zentralisation
es begiinstigt (denn das entspricht ihrem Charakter als Mittel
der Organisierung) die Tragerschaft der wichtigsten Rechte
von den Massen auf eine Representative zu iibertragen. In
alien Verbanden finden wir daher als Trager der obersten
Gewalt die Reprasentativversammlung, die Generalversamm,
lung, den Verbandstag, eingeschrankt hochstens durch gewisse
Rechte, die den Massen selbst im Referendum, der Urabstim,
mung vorbehalten bleiben. Diese Tatsachen der obersten
Gewalt spricht sich in den Verfassungen darin aus, wie die
Kompetenz der Generalversammlung oder des Verbandstages
umschrieben wird. Fast iiberall finden wir den Satz, ihre
Tatigkeit habe sich auf alle den Verband angehenden Ange,
legenkeiten zu erstrecken."
,. Die esamtheit iibertragt . . . . mit der Wahl, . . . . den
G

1) In Jaargang XII (1909) van het „Zeitschrift fur Sozialwissenschaft" vindt


men een uitnemende studie van B. Schildbach, getiteld „Verfassung und
Verwaltung der freien Gewerkschaften in Deutschland." In de jaren 1908 v.v.
treft men in de tijdschriften „Sozialistische Monatshefte", „Neue Zeit" en
„Kampf" vele artikels over de materie aan, vooral dat van den vakvereenigings:
leider v. Elm „Massen und Fuhrer" (Neue Zeit XXIX 1 1911) en van R. Woldt
„Verfassungsfragen in der deutschen Gewerkschaftsbewegung" („Kampf" X
1917) zijn opmerkingswaardig. A. Braun behandelt in zijn „Die Gewerk
schaften, ihre Entwicklung und Kampfe" (1914) de kwestie onder den titel
„Deutsche Organisationsprobleme" en R. Seidel in „Verfassungsfragen der
Gewerkschaften" „Der Lebendige Marxismus" Festgabe zum 70 Geburtstage
von Karl Kautsky" (1924).
2) De auteur verzuimt hierbij het nog belangrijker argument der nood:
zakelijke selecteering te vermelden.

133
DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING. § 29.

vollen Inbegriff ihrer Rechte auf die Representative, nur in


gewissen Fallen sehen manche Verbande die unmittelbare
Ausiibung von Rechte durch die Gesamtheit vor, mittels der
Urabstimmung, .... Das sind Rudimente des rein demokrati,
schen Gedankens, wie wir sie heute noch well verbreitet finden,
gepflegt von den Kreisen in den Gewerkschaften, die den
Selbstbestimmungsrecht der Masse zu moglichst reinem
Ausdruck verhelfen wollen."
,,Es ergibt sich . . . . im allgemeinen eine nur subsidiare Rolle
der Urabstimmung, wahrend im Prinzip die voile Gewalt der
Representative gewahrt bleibt."
Wat Nederland aangaat, zoo is er in de literatuur over de
vakbeweging voorzoover mij bekend, aan het probleem, dat
ons bezig houdt, weinig aandacht geschonken. 2) De ontwikke,
lingslijn is echter dezelf de als in andere landen wordt waarge,
nomen. De Nederlandsche vakvereenigingen worden geleid
door een zorgvuldig uit en door de leden gekozen bestuur, dat
aan een gewoonlijk om de twee jaar gehouden congres verant,
woording schuldig is. Tusschen het congres en het bestuur
staat meestal een Raad, welke door het bestuur in belangrijke
aangelegenheden wordt geraadpleegd. Het referendum staat
gewoonlijk in de statuten vermeld, doch wordt alleen gehouden
indien een bepaald deel der congresafgevaardigden (meestal
1 /3 deel) dit verlangt. In 18 bonden, waaromtrent mij de ge,

gevens bekend zijn, wordt echter nimmer meer een referendum


gehouden! Men kan in het algemeen zeggen dat de demo,
kratie in de Nederlandsche vakbeweging reeds scherp geselec,
tioneerd is. Men behoeft geen groot profeet te zijn, om te voor ,
,spelndativrchj eokmstngrace
tuerdzalwon.Dpbemzijtgronelk
om op te lossen, de verantwoordelijkheid te zwaar, om aan de
gewone leden ter beslissing over te laten. „Wat de demokratie

1) „Das Massen and Fiihrer:Problem in den freien Gewerkschaften" (1920)


p. 37/9.
2) In hoofdstuk V, getiteld „Centralisatie, demokratie en medezeggenschap
der leden" van F. v. Meurs, „Wezen en doel v. d. Ned. Bond van personeel in
Overheidsdienst" (1931) wordt aandacht aan het probleem geschonken.

134
§ 30. DE DEMOKRATIE IN DE COOPERATIE.

eischt, is bewilliging in resultaten; wat het referendum geeft,


is bewilliging op plannen." ')
§ 30. De demokratie in de cooperatie.
De verbruikerscooperatie, zooals deze voor ongeveer een
eeuw geleden in Engeland is ontstaan, 2) en vandaar zich over
de geheele beschaafde wereld heeft verbreid, is van den aanvang
of op demokratischen grondslag gevestigd geweest, en zij is dit
nog. Er zijn echter in de organisatie dezer demokratieen belang,
rijke veranderingen opgetreden, analoog aan die in andere
demokratische collectiviteiten.
De eerste verbruikerscooperaties hadden een lokaal en zeer
beperkt karakter. Men exploiteerde een kleine winkel voor
levensbenoodigdheden en het bestuur deed alle werkzaam,
heden. Zoodra de zaak eenigen omvang aannam, werd het
noodig een bezoldigde kracht, een winkelhouder in dienst te
nemen, doch het bestuur droeg de verantwoordelijkheid jegens
de leden, die geregeld in vergadering bijeenkwamen. Neemt
het ledenaantal en het debiet nog belangrijk toe, dan ontstaat
de noodzaak een bedrijfsleider in optima forma aan te stellen,
welke echter aan het bestuur ondergeschikt blijft. De hoogste
instantie in de vereeniging is de algemeene ledenvergadering.
Zoodra het ledenaantal groot werd — in het bijzonder, wan,
neer de cooperatie zich over verscheidene plaatsen uitstrekt
krijgt men de gewone verschijnselen der direkte demokratie:
slecht bezoek der vergaderingen, ondeskundigheid der bezoe,
kers etc. Bij de cooperatie ontstaat dan nog de speciale moeie,
lijkheid dat het personeel de vergaderingen trouw bezoekt en
daar zijn belangen boven die der overige leden wil laten beer;
schen. Een der leiders van den bond der verbruikerscooperaties
in Nederland K. de Boer geeft als volgt zijn algemeen oordeel
hierover weer: „Die algemeene vergadering was uit een oog,

1) Webb's o. c. I p. 76.
2) Zie Holyoake „The history of co,operation" 1908. (le ed. 1875). Zie
ook J. J. d. Velde „De verbruikerscodperatie" (Socialistische Gids V 1920)
over Engeland, Belgie en Duitschland. Over Nederland zie G. J. Otten „De
ontwikkeling der verbruikscooperatie in Nederland" (1924).

135
DE DEMOKRATIE IN DE COOPERATIE. § 30.

punt van demokratische vertegenwoordiging, uit een oogpunt


tevens van vergaderingstechniek nu niet bepaald het beste
orgaan dat men zich denken kon. Als het tot een bepaalde
wilsuitdrukking kwam, kon er allerminst worden gezegd dat in
de besluiten de meening der leden — a's collectiviteit — over
heerschte." ')
Aan deze bezwaren is tegemoet gekomen door de instelling
van den Ledenraad, welke in de plaats van de algemeene leden,
vergadering komt volgens de cooperatieve wet van 1876 was
dit niet mogelijk, maar sinds de laatste wijziging wel. De in
schakeling der selectionistische gedachte heeft als steeds den
uitweg uit de moeielijkheden moeten wijzen. Hoe de uitwer,
king dezer gedachte in de verschillende landen is geschied,
op welke wijze het contact tusschen leiding en leden is
gewaarborgd, en het toezicht op het bestuur geregeld is (ge,
woonlijk door een Raad van Commissarissen) interesseert ons
bier niet. 2) Voor ons doel is het voldoende te constateeren, dat
ook op dit terrein de directe voor de indirecte demokratie
bezig is te wijken. Vermoedelijk zal op dezen weg nog wel niet
de laatste stap gezet zijn. Wil men de verbruikerscooperatie op
een even efficienten basis stellen als het particuliere groot,
bedrijf, dan zal men er ten slotte wel toe moeten overgaan
de leiding (niet alleen de dagelijksche) aan een of meer
directeuren van hooge qualiteit op te dragen, die even vrij
in hun initiatief zijn als hun particuliere collega's. Het bestuur
zal dan de functie dienen in te nemen van den Raad van
Commissarissen in een naamlooze vennootschap, d.i. het toe,
zicht uitoefenen op de directie.
§ 31. De demokratie in de politieke arbeidersbeweging. 3 )
De meeste politieke arbeidersorganisaties van de geheele
1) In een artikelenserie getiteld „De organisatie van de gxootere cooper
raties" (De Cooperatieve Gids X 1929 nummers 5 v.v.).
2) Zie de genoemde artikelen van K. de Boer.
3) Vergelijk E. Bernstein „Die Demokratie in der Sozialdemokratie -
(Sozialistische Monatshefte X11 3 (1908) p. 1106 v.v., R. Michels „Einige Rand:
bemerkungen zum Problem der Demokratie" (ibidem p. 1615 v.v.) en A.
Schifrin „Parteiapparat and Parteidemokratie" (Gesellschaft VIP 1930
p. 505 v.v.).

136
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

wereld zijn eveneens van den aanvang af op strict demokra,


tische gedachten gebaseerd geweest. ') Maar ook bier hebben
zich in den loop der tijden veranderingen voorgedaan.
Politieke organisaties hebben betrekking op een staat in zijn
geheel, vandaar dat zij van den beginne af nationaal waren, de
leden deel uitmakende van een het geheele land omspannende
collectiviteit, doch tegelijk lokaal een afzonderlijke groep vor,
mende. 2) De representatie,gedachte vormde er direct een
grondslag van. De hoogste macht was steeds een congres,
gevormd door de afgevaardigden der lokale organisaties. Het
referendum heeft er nooit een belangrijken rol gespeeld. In art.
30 der Statuten der S. D. A. P. wordt het referendum mogelijk
gemaakt, indien nl. een kwart der op een congres uitgebrachte
stemmen zich ervoor verklaart! Het referendum is in de laatste
20 jaar nooit toegepast, daarvoor maar hoogst zelden.
Gaat men de statutaire geschiedenis der S. D. A. P. na, dan
blijkt dat de selectionistische gedachte, zij het dan ook mis,
schien onbewust, er ook steeds meer plaats heeft gewonnen.
Het belangrijkste dat op dit gebied te vermelden valt is de
instelling van den z.g. Partijraad, een instituut tusschen Partij,
bestuur en Congres instaand, dat per se eenige malen per jaar,
zoo noodig meer, bijeenkomt. Dit lichaam heeft een belangrijke
taak in het partijleven, behandelt o.a. de congresvoorstellen
welke aan hem verwezen worden, stelt de groslijst voor de
verkiezingen van de 2e Kamer vast e.d. meer. Het bestaat uit
ongeveer 80 leden, die volgens de wijze van verkiezing een
scherpere selectie vormen dan de congresafgevaardigden. De
schrijver dezer studie heeft de meeste congressen en bijna
alle vergaderingen van den Partijraad bijgewoond en het
komt hem voor niet betwistbaar te zijn dat het niveau van
dit laatste lichaam boven dat der congressen ligt. De leden

1) De eenige mij bekende uitzondering was de eerste Duitsche socialisti:


sche partij onder leiding van Lassalle, naderhand van v. Schweitzer, die een
sterk autokratisch karakter droeg (de zg. Lassalleaner). In den huidigen tijd
zijn de communisten eveneens autokratisch georganiseerd.
2) Aileen de Engelsche Labour:Party is op een andere wijze ontstaan en
ten deele nog anders als de politieke arbeiderspartijen elders.

137
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

ervan zijn doorkneed in de materie, die hun wordt voorgelegd,


terwijl op congressen herhaaldelijk het woord gevoerd wordt
door afgevaardigden van miniatuurafdeelingen, die zelf mis,
schien een blauwen Maandag lid der Partij zijn en den kostbaren
tijd door het debiteeren van pietluttigheden — soms nog erger —
misbruiken. Er zijn meer veranderingen ten goede te bespeu,
ren. De leden van het Partijbestuur worden nu benoemd door
het Congres en niet meer door de individueele leden der Partij,
die onmogelijk alle geschikte candidaten kunnen weten. Het
Partijbestuur, waarvan een deel functionaris is, heeft meer
invloed dan vroeger. Zoo zouden er meer van dergelijke ver,
anderingen te noemen zijn.
Naar te vermoeden valt, zal de zooeven aangeduide lijn in
de toekomst verder doorgetrokken dienen te worden, wil een
zoo groot organisme als de S. D. A. P. is, geen schade onder:
vinden. Op enkele punten zij bier de aandacht gevestigd —
van een willen uitputten van het onderwerp is geen sprake.
1°. De leeftijd, waarop men lid der Partij kan worden is
achttien jaar. Dit is uit een selectionistisch oogpunt onverde,
digbaar. Jongelieden, die nauwelijks droog achter de ooren
zijn, behooren geen invloed op belangrijke politieke kwesties
te hebben. De grens moet minstens die der meerderjarigheid
(21 jaar) zijn, de grens voor het vervullen van functies, moet
daar nog boven liggen. Een andere oplossing zou zijn, wanneer
men vanaf 18 jaar tot 21 resp. 23 jaar slechts aspirant,leden
toeliet, die geen stemrecht en geen discussierecht moesten
hebben. Een uitnemend middel om de jeugd eens wat beschei:
denheid te leeren en de Partij op een hooger niveau te brengen.
2°. De congressen dienen meer dan tot nu toe het geval
was, zaken van technisch:organisatorischen e.d. aard naar den
Partijraad te verwijzen, waardoor zij hun eigenlijk politick
karakter zouden herkrijgen. Op congressen dienen de groote

1
) Voor voorstanders van directe en absolute demokratie, zooals bijv.
Michels ten tijde van zijn „Zur Soziologie des Parteiwesens" een verandering
ten kwade. Nu is doze auteur dan ook fascist geworden en verwerpt elke
demokratie.

138
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

lijnen vastgesteld te worden, zij behooren een politieke demon,


stratie ten aanschouwe van het geheele Nederlandsche yolk
te zijn.
3°. Het aantal deelnemers aan de Congressen dient beperkt
te worden. Vergaderingen, waar een 500 a 600 afgevaardigden
aanwezig zijn, dragen te weinig een beraadslagend karakter.
Men kan dit bereiken — iets dergelijks is vroeger mogelijk ge,
weest — door de zeer kleine afdeelingen te dwingen zich door
een gemeenschappelijke delegatie te laten vertegenwoordigen,
hetgeen de qualiteit ten goede zou komen. Tegelijkertijd zou
men de zeer groote afdeelingen (stel boven de duizend leden)
in onderafdeelingen of zelfstandige kleine afdeelingen dienen
te splitsen. Men zou daarmede twee vliegen in een klap kunnen
vangen. In zeer groote afdeelingen komt het gewone doorsnee,
lid praktisch niet aan het woord — het is nu eenmaal niet
ieders werk voor een vergadering van meerdere honderden
leden te spreken — waardoor de mogelijkheid van kritiek te
gering is. Daar deze kleine afdeelingen dan weer door middel
van afgevaardigden tot een hoogere eenheid vereenigd moeten
worden, zou deze regeling ook uit een selectionistisch oogpunt
een voordeel zijn.
4°. De Partij,statuten spreken zich over het bindend man,
daat voor congresafgevaardigden niet uit, het is dan ook ge,
oorloofd en enkele malen is er gebruik van gemaakt. Op vroe,
ger ontwikkelde gronden meent schrijver dezes dat in de
statuten een verbod van het bindend mandaat, dat een afge,
vaardigde tot een intellektueele kruier verlaagt, opgenomen te
worden.
Op analoge gronden heeft de Partij zich naar mijne meening
uit te spreken tegen imperatief mandaat en „recall" ten opzichte
van afgevaardigden in de publiekrechtelijke lichamen. De z.g.
„Herzienings,Commissie" der S. D. A. P., die onlangs haar
rapport heeft uitgebracht doet zulks formeel ook, doch
materieel niet. De formeele afwijzing heeft weinig beteekenis,

1 ) Rapport van de „Herzieningseommissie" der S.D.A.P. N.V. De Arbei,


derspers" Amsterdam 1933.

139
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

daar de Nederlandsche wetten de ruggespraak verbieden en


niemand zoo dwaas is te veronderstellen dat hierin verandering
zal gebracht worden. De materieele goedkeuring van beide
instituten ligt in de volgende passage van het rapport. Na het
onbetwistbare recht der kiezers, en dus ook van de in een
politieke partij georganiseerden, in een land met vrije mee,
ningsuiting te hebben vastgesteld, zich over aanhangige vragen
uit te spreken, en na de even van zelf sprekende wenschelijk,
heid te hebben vastgesteld dat de gekozenen ook hiervan
kennis dienen te nemen en ermede rekening dienen te houden,
constateert de Commissie dat dit alles slechts de beteekenis
van een advies heeft. Tot zoover accoord. Doch dan volgt:
„Hebben de gekozenen eenmaal, na al het voOr en tegen, alle
omstandigheden en kansen, alle argumenten en tegenargumen,
ten en niet het minst ook het advies der partijorganisatie,
ernstig te hebben overwogen, bij de beslissing hun stem uit,
gebracht, dan heeft de partijorganisatie het recht, daarover
haar oordeel uit te spreken. Zelfs kan zij, als zij meent, dat
een of meer der gekozenen in een gewichtige aangelegenheid
verkeerd hebben gehandeld, dezen uitnoodigen hun mandaat
neer te leggen." ') Hiermede heeft de commissie het imperatief
mandaat, en zelfs de „recall" zoo dan wel niet formeel, dan
toch feitelijk binnengehaald. Er worden dan nog eenige wijze
raadgevingen aan toegevoegd om deze schoone instituten „niet
dan bij uitzondering en slechts ten aanzien van zeer gewichtige
aangelegenheden" te gebruiken, maar dat zijn slagen in de lucht,
daar blijkens ervaring naar wijze raadgevingen vaak niet ge,
luisterd wordt. Met woorden keurt de commissie hetgeen in
Amsterdam gebeurd is goed noch af, de facto wordt het
geapprouveerd.
Het eerste dat in het rapport der commissie treft, is de door,
eenhaspeling van kiezers en partijleden — het is raadselachtig
dat een der onderteekenaars, die tot de beste staatsrechtken,
ners behoort, geen bezwaar heeft gemaakt deze verwarring
te onderschrijven. Wie voorstander is van imperatief mandaat

1) p. 21/2.

140
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

en „recall", zij het dan ook in verzwakten vorm, dient zich


goed voor te stellen dat de afgevaardigden toch door de kiezers
en niet door de leden eener politieke partij, die slechts een
fractie van het kiezerscorps vormen, gekozen zijn. Deze insti,
tuten zouden dus den kiezers ten dienste moeten staan en niet
dengenen, die slechts de candidaten hebben gesteld. Niemand
kan weten of de kiezers in een dergelijk geval dezelfde mee,
ning hebben als de leden der politieke partij.
Toen de gebeurtenissen in de Amsterdamsche Federatie,
die zooveel stof hebben doen opwaaien en de S. D. A. P. onzeg,
bare schade hebben toegebracht, heeft de schrijver dezer studie
er in de Socialistische Gids zijn meening over te kennen ge,
geven. Daar hij nog steeds van dezelfde opinie is, veroorlooft
hij zich eenige passages van zich zelf te citeeren.
„In (het) systeem der demokratie . . . . is de plaats van een
afgevaardigde duidelijk geteekend. Hij is lid eener politieke
partij geworden en heeft daarmede zijn instemming met het
algemeene program te kennen gegeven — natuurlijk alleen in
hoofdlijnen. Hij heeft door de aanvaarding eener candidatuur
openlijk blijk gegeven accoord te gaan met het z.g. verkiezings,
program — natuurlijk evenzeer in hoofdlijnen. Zegt hij zijn
partijlidmaatschap op, houdt hij op het met het program eens
te zijn, dan stelt hij uit den aard der zaak zijn mandaat ter
beschikking, als hij tenminste politiek fatsoen heeft. Is echter
van deze situatie geen sprake, dan heeft de afgevaardigde de
vrijheid, neen den plicht, naar zijn beste weten en krachten te
handelen. Een program is maar een dood stuk papier, het is
de taak van een afgevaardigde het tot leven te brengen. Hij, en
niemand anders moet weten, hoe dit geschiedt, daarvoor draagt
hij de verantwoordelijkheid." 1)
Na het Amsterdamsche conflict vermeld te hebben en dat de
massa der kiezers niet in staat is moeielijke problemen op te
lossen, gaat de text als volgt verder: „Mij zal tegemoetgevoerd
worden: gij moogt de federatie Amsterdam niet gelijk stellen
met den gemiddelden kiezer: het zijn mannen (en vrouwen)

1 ) „Over demokratie" (Socialistische Gids XVII 1932 p. 482/3.

141
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

in de politiek van zessen klaar. Ik stel ze natuurlijk niet gelijk,


de leden der S. D. A. P. staan in het algemeen boven het gros
der kiezers en haar bestuursfunctiOnarissen nog een graad
daarboven. Wat ik echter wel ontken is, dat de bestuursleden
der afdeelingen — immers deze vormen de Federatie — op
grond van hun politieke bekwaamheden gekozen zijn. Zij zijn
dit op grond van hun bestuursqualiteiten: leiden eener afdee,
ling, organiseeren van verkiezingen e.d. Dit sluit natuurlijk
politieke bekwaamheid niet uit, en mochten deze grooter zijn
dan die der gekozenen, dan moeten de rollen omgekeerd wor,
den, maar dan moet men deze functionarissen hun verantwoor,
delijkheid laten dragen en niet dwingen tegen hun meening
te handelen.
„Maar zal men zeggen, de Federatie handelde weer in op,
dracht van de leden der afdeelingen — die waren vrijwel
unaniem in deze aangelegenheid. Over deze eenstemmigheid
zou nog heel wat te zeggen zijn: de leden die tijd en gelegen,
heid hebben deze vergaderingen bij te wonen, zijn nog niet
gelijk te stellen met de leden. Maar deze kwestie wil ik laten
rusten. De leden der S. D. A. P. wilden in concreto dus niet
dat het salaris van het gemeentepersoneel verlaagd werd. Wie,
behalve een betrekkelijk kleine groep van aarts,reactionnairen,
wilde dit eigenlijk wel? De beteekenis van een dergelijke wils,
verklaring is voor mij ongeveer even groot als wanneer in een
vergadering eenstemmig wordt uitgemaakt, dat er geen aard,
bevingen e.d. zullen plaats grijpen! De vraag liep hierover:
gegeven de allerellendigste algemeene economische situatie in
de wereld, gegeven de finantieele toestand van Amsterdam,
gegeven de zeer belangrijke uitgaven voor sociale zorg, die
noodig zijn, gegeven ook de vermoedelijke perspectieven van
dit alles, is het dan verantwoord de salarissen, vastgesteld in
een hausse,periode, te handhaven? Om dit alles te kunnen
beoordeelen is de kennis van den gemiddelden S. D. A. P.,er
geheel onvoldoende — ik neem nu maar aan dat zij voor alle
vooraanstaanden voldoende is. De schrijver dezer regelen is
competent om over deze vraag te oordeelen, hij behoort tot de
oudste leden der Partij en heeft vanaf 1898 tot een 20 jaar

142
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

daarna maar weinig afdeelingsvergaderingen verzuimd. Later


heeft hij ze nog maar sporadisch bezocht, daar hij te zeer over
laden was door ander werk. Die vergaderingen heeft hij meestal
met genoegen bijgewoond, en hem heeft daarbij vaak getroffen
hoevele belangstellende, flinke en pientere leden de Partij ook
onder haar „rank and file" telt; maar dat deze leden voldoende
kennis van zaken hadden om over moeielijke problemen, als
bijv. gemeentefinantien, te oordeelen, is geen sprake van. De
ervaring leerde spoedig dat een afdeeling in alle belangrijke
en ernstige aangelegenheden de meening van enkele krachtige
en terzake kundigen volgde, hun meening was haar meening.
De vergaderingen, die ik later heb bijgewoond deden aan deze
meening niets veranderen, eerder het tegendeel. Het peil was
sinds dien zeker niet gestegen.
„M.a.w. federaties en afdeelingen zijn geheel incompetent
om over lastige problemen te oordeelen, men moet zulks over
laten aan hen, die daartoe meer bevoegd zijn. Dat is natuurlijk
in sommige gevallen niet naar den zin van hen, die gaarne
iets anders willen. Maar het dokters advies is vaak ook niet
naar den zin van den patient. En wee den patient, die gaat
meedokteren. Neemt men lid voor lid der S. D. A. P. en vraagt
men: zijt gij in staat om over zulke lastige vraagstukken te
oordeelen, dan zal men meestal — de uitzonderingen zijn de
jongelingen, wien men aan de kleur van hun overhemd al ziet
dat zij alles weten — tot antwoord krijgen: wel neen, dat moe,
ten anderen maar uitzoeken. 5ommigen zullen zeggen: het zou
toch wel beter geweest zijn als de pers ons op de dubia gewezen
had. In de collectiviteit van een groote vergadering, waar de
emotie stijgt, het intellektueele peil daalt en het verantwoor,
delijkheidsgevoel vermindert, waagt men dan toch mee te
oordeelen." ')
Hieraan heb ik niets toe te voegen.
5°. Ten slotte het belangrijkste punt: de aanwijzing der
candidaten voor de verkiezingen der vertegenwoordigende
lichamen. De tegenwoordige regeling zooals deze voorkomt

1 ) 0. c. p. 485/6.

143
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

in art. 15 v.v. van het Huishoudelijk Reglement der S. D. A. P.


voldoet m.i. niet aan den voornaamsten eisch, welke ten deze te
stellen valt, nl. het beste beschikbare lid candidaat te stellen.
De praktijk heeft overvloedig duidelijk bewezen dat niet steeds
het beste, maar bijv. het meest bekende lid als nummer een op
de lijst kwam. Nomina sunt odiosa. De laatste 2e Kamer,ver,
kiezing deed een der beste jurist,partijgenooten en de eenige
arts,partijgenoot uit de Kamer verdwijnen!
De nog al ingewikkelde regeling van de candidaatstelling
komt hierop neer dat in eerste en in laatste instantie de indi:
vidueele leden van een kieskring de candidaten stellen. Daar,
tusschen is de Partijraad ingeschakeld, die den groslijst voor
iederen kieskring vaststelt. Aan deze wijze van doen ontbreekt
en centralisatie en deskundigheid bij het doen der keuze. De
individueele leden weten niet aan welke deskundigen de kamer,
fractie juist behoefte heeft, zij weten evenmin wie de beste
zijn waarover de Partij in haar geheel beschikt, zij kiezen
degenen, die hun toevallig bekend zijn. „Die Auslese durch die
Mitglieder ist im Grunde eine Beliebtheitauslese, eingeschrankt
durch schlechte Erfahrung mit Menschen, die Beliebtheid und
Unfahigkeit zu kombinieren wussten." zegt Dr. Cassau in zijn
zeer lezenswaardige studie „Arbeiterschaft und Intellektu,
elle." ')
Het Iigt niet op den weg van den schrijver van deze studie
gedetailleerd aan te geven op welke wijze de candidaatsstelling
dan wel dient te geschieden. Alleen zij opgemerkt, dat z.i. de
geheele voorbereiding van de candidaatsstelling diende opge,
dragen te worden aan een kleine commissie van hoogstaande,
onafhankelijke en deskundige leden der Partij, zelf natuurlijk
op geen enkele wijze bij de verkiezing betrokken. Deze corn,
missie, zeer tijdig aangewezen bijv. door den Partijraad, zou
zich moeten laten voorlichten en door Kamerfractie en door
Partijleiding, en door de organen der kieskringen. De door
haar ontworpen lijst zou dan door den Partijraad, waarin alle

1 ) p. 193 ,.Der lebendige Marxismus" (Festgabe zum 70 Geburtstage von


Karl Kautsky).

144
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

deelen des lands vertegenwoordigd zijn, goedgekeurd dienen


te worden.

De S. D. A. P. dient haar allerbeste krachten op de belang,


rijkste plaatsen, waar het groote werk geschiedt, te brengen
om haar zware taak in de allermoeielijkste omstandigheden
van den huidigen tijd te volvoeren. Beschikt zij echter over
een voldoend aantal eerste rangs krachten, is de vraag die ik
ten slotte mij veroorloof aan de orde te stellen. 1) Jaren geleden
deed ik zulks ook in een rede getiteld „Intellectueelen en socia,
lisme". 2) De redenen die mij er toen toe brachten deze vraag
ontkennend te beantwoorden, zijn onderwijl nog klemmender
geworden. Geen belangrijke vacature ontstaat er in de hoogste
rangen der Partij (politici, journalisten, partijfunctionarissen,
etc.) of men zit met de handen in het haar een opvolger te
vinden. Quantitatief is de Partij sterk gegroeid, doch de quali,
teit heeft daarmede geen gelijken tred gehouden. De S.D.A.P.
is als een leger waar de hoogste rangen veel te zwak bezet zijn,
en men dus gedwongen is functies te laten vervullen door hen,
die er den voldoenden aanleg en kennis niet voor bezitten.
Sergeants vervullen de plaats van de lagere officieren, luite,
nants die van ma joors of kolonels, en in den rang van generaal
treft men personen aan, die de strategie niet verstaan. De
moeielijkheden, waarin de Partij in de laatste tijden verkeert,
vinden ten deele haar oorzaak in omstandigheden, die niemand
in de hand heeft, ten deele echter in dit manko. Zoodra men
personen op posten brengt, waarvoor zij niet geschikt zijn,
ontstaan wrijvingen van allerlei aard: „niets is gevaarlijker dan
een groote gedachte in een klein brein" zei Taine, en nergens
treft men zooveel demagogen aan als onder subalterne geesten.
Die wrijvingen worden dan natuurlijk aan de omstandigheden
geweten — de mensch is nu eenmaal geneigd zijn successen aan
zich zelf toe te schrijven en zijn tekortkomingen aan anderen
1) Onder „eerste rangs",krachten worden niet geniale leiders verstaan.
Of een partij daarover beschikt of niet, is een toeval. Op het oogenblik is
het aantal heroen in de geheele Nederlandsche politiek dun gezaaid.
2) Opgenomen in de „Socialistische Gids" van 1925 (X). Ook afzonderlijk
verschenen bij N.V. „Ontwikkeling" Amsterdam.

10 145
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

te wijten — maar in den grond der zaak is het anders. Zeilen


vlak voor den wind is niet lastig, maar goede zeilers brengen
het schip ook nog binnen de haven, wanneer het anders blaast.
Hoewel de omstandigheden overal ongunstig waren, zijn toch
maar een aantal sociaal,demokratische autoriteiten er zonder
kleerscheuren of gekomen.
Nu de arbeidersbeweging van alle zijden belaagd en belas,
terd wordt en men de voorstelling tracht te wekken — de
wensch is nog steeds de vader der gedachte — alsof de S.D.A.P.
op haar laatste beenen stel ik er prijs op van deze plaats
te zeggen dat ik als insider kan verklaren dat zij kerngezond
is, dat haar leden nog steeds toegewijd en idealistisch zijn, en
dat men zelfs groot respect moet hebben voor de wijze waarop
een aantal functionarissen een taak vervullen, waarvoor zij
eigenlijk niet geschikt zijn. Doch dit alles neemt niet weg dat
men „short of men" zit. Komt hierin geen verandering binnen
afzienbaren tijd, dan wordt de S. D. A. P. een kolossus op
leemen voeten.
In het kort zullen hier eenige der factoren besproken worden,
die er toe geleid hebben dat men over te weinig intellektueele
krachten beschikt, waarom er van „het verbond tusschen
arbeiders en wetenschap", dat Marx voor het slagen der
socialistische beweging noodzakelijk achtte, in de praktijk te
weinig gekomen is.
Het intellekt stamt ten deele uit het intellekt zelf, ten deele
uit de volksklasse. 1) Wie de Nederlandsche arbeidersbeweging
kent, weet welke uitnemende intellektueele krachten de yolks,
klasse heeft voortgebracht, „self:made men", waarvoor men den
diepsten eerbied moet hebben. Hun aantal onder de jongere
generatie is echter of gekomen en het niveau niet hetzelfde ge,
1
) Wie onderscheidt maakt tusschen beide groepen op grond van de
afstamming is even dom en verachtelijk als iemand van adel, die zich daar:
om boven ieder ander verheven acht. De Communistische Partij van Rusland,
die kans heeft gezien zich op ieder denkbaar gebied te blameeren, is ook
hierin niet achtergebleven. Het intellekt is door haar ten deele vermoord,
ten deele verjaagd, ten deele onderdrukt, zijn afstammelingen, als minder:
waardigen beschouwd en het proletariaat als een nieuwe adels,klasse gepro:
klameerd!

146
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

bleven. De belangrijkste reden hiervan moet ongetwijfeld ge,


legen zijn in de mogelijkheid, die de huidige regeling van het
onderwijs aan begaafde kinderen uit de arbeidersklasse biedt
het Middelbaar Onderwijs, eventueel ook het Hooger Onder,
wijs te volgen. Slechts een deel van hen blijft zich solidair met
de klasse gevoelen, waaruit zij stamt. In de tweede plaats
behoeft de vakbeweging, die zich in stormachtig tempo ont,
wikkeld heeft, alle beschikbare intellektueele krachten, die de
arbeidersklasse voortbrengt. Het laat zich niet aanzien dat in
deze situatie spoedig verandering zal komen. Meer dan ooit zal
de politieke arbeidersbeweging aangewezen zijn op het idealist
tische deel der intellektueele klasse. Waarom keert zich dit
minder dan vroeger tot de socialistische beweging ondanks
het feit dat het kapitalisme met onduldbare tegenstelling van
onoverzienbaar productief vermogen en ellende steeds minder
aanhangers telt?
In de eerste plaats de veranderde materieele omstandigheden
der arbeiders en der intellektueelen. De eersten zijn ten deele
belangrijk vergeleken bij vOoroorlogsche toestanden, vooruit,
gegaan. De groote,stadsarbeiders leven nu in omstandigheden,
waardoor het medegevoel van hen, die daarvoor gevoelig zijn,
niet meer in die mate wordt opgewekt als vroeger — de land,
arbeiders leven echter nog steeds in armoedeland en de hon,
derdduizenden werkloozen zijn eveneens weer op het niveau
van vroeger gezakt. De intellektueelen zijn er daarentegen sinds
den oorlog zeker niet op vooruitgegaan en worden door de
crisiswerkloosheid misschien wel zwaarder dan eenige andere
groep getroffen. Er is aan de zijde van het intellekt ongetwijfeld
een zeker gevoel van afgunst jegens de arbeidersklasse ont,
staan. Zeer belangrijk voor de vraag, die ons bezighoudt is dit
m.i. niet, daar de socialistische beweging het toch van de sterk
idealistisch,aangelegde intellektueelen moet hebben. Materieele
redenen zullen hen daarheen niet voeren, al zal de arbeiders,
beweging er streng voor moeten waken ooit tegen de belangen
van de intellektueelen in het algemeen in te gaan. Maakt men
het intellect tot vijand der arbeidersbeweging, dan is de ver,
wezenlijking van het socialisme uitgesloten. Hiermede zijn wij

147
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

aan de tweede factor, belangrijker dan de eerste, gekomen.


In de arbeidersbeweging wordt de beteekenis van het intel,
lect minder hoog aangeslagen dan vroeger, toen het misschien
wat al te zeer op den voorgrond stond; op het oogenblik wordt
het zeker te laag gewaardeerd. Er is een zekere cultus van de
massa ontstaan, die noodlottig voor haar dreigt te worden,
vooral in de tegenwoordige tijden. Zoolang de beweging klein
was, schaadde een dergelijke romantiek niet zoo zeer, zoodra
zij groot en machtig is geworden, in hooge mate. Wanneer een
politieke beweging eenmaal groot is, moet zij toonen wat zij
in de praktijk kan, anders wordt zij niet meer ernstig genomen.
Optochten houden, vlagvertoon, beleggen van meetings e.d.
dienen op den achtergrond te komen, en alleen plaats te help,
ben, als er bijzondere aanleidingen voor bestaan. Men leeft in
den waan dat de massa (der gemiddelde menschen) het socia,
lisme zal brengen, terwijl het in werkelijkheid een vraagstuk is
van maatschappelijke organisatie, dat door de knapste koppen
onder de ingenieurs, economen, juristen en sociologen verwe,
zenlijkt zal moeten worden ten behoeve van de massa. De
massa zal de stuwkracht zijn, meer niet, en zij zal in laatste
instantie met behulp van verschillende instanties de controle
hebben op wat gebeurt. Hoe meer ijver en toewijding de massa
der arbeiders bij de uitvoering van socialistische gedachten
toont des te beter. De ervaringen daarmede in arbeiders,
cooperaties en gemeenschapsbedrijven zijn echter niet van dien
aard, dat men onder de huidige omstandigheden — misschien
wordt dit eens nog anders — daarvan veel verwachten kan.
Dit is geen reden om pessimistisch te zijn daar er genoeg ge,
meenschapsbedrijven zijn, waar uitnemend gewerkt wordt. Dit
ligt dan echter niet aan de moreele kwaliteiten der arbeiders
— de vakvereenigingen van het personeel dezer bedrijven heb,
ben, hoewel tegenwoordig nauw verbonden met de socia,
listische partij, nog nooit eenige moreele verplichting in dezen
op zich genomen — doch aan de leiding, die zorg draagt dat
er flink gewerkt wordt.
Deze cultus is gevaarlijk geworden. Zooals de Man in zijn
„Psychologie des Sozialismus" terecht zegt is er een deel van

148
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

de socialisten die het woord „proletariaat" met evenveel wijding


uitspreken als de geloovigen den naam van hun heiland.') De
verachting waarmede vroeger — en nog, maar veel minder
op de arbeiders werd neergezien heeft bij sommigen plaats
gemaakt door een even groote vergoddelijking. Beide staan
even ver van de werkelijkheid af. „Ni cette indignite ni cet
exces d'honneur." Om concreet te zijn: de S.D.A.P. kan bij
haar bijna honderdduizend leden nog best een tweede hon,
derdduizendtal gebruiken, maar het zou toch nog veel nuttiger
voor haar zijn wanneer eenige honderdtallen le klasse juristen,
economen, ingenieurs, bedrijfsleiders e.d. zich onder hare ge,
lederen schaarden, en deze dan ook op de plaatsen gebracht
werden, waar zij op grond hunner bekwaamheden hooren. Het
gevaar — het is in werkelijkheid meer dan een gevaar —
dat zich bij de socialistische beweging, nu zij machtig is ge,
worden, quasi,intellektueele elementen gaan aansluiten, die er
een toevlucht zoeken, als zij elders niet goed geslaagd zijn, zou
er des te geringer door worden. De socialistische beweging is
tot nu toe een gezond lichaam gebleken, waaruit de schadelijke
elementen van deze soort als het ware door een biologische
zelfreiniging weer verwijderd werden, maar dit gevaar blijft
steeds bestaan, en wordt grooter naar mate zij invloedrijker
wordt.
Aan een feit zal de schrijver demonstreeren hoe weinig de
theorie, het werk der intellektueelen, bij een groot deel der
practici, leden van gemeenteraden, wethouders e.d. tegenwoor,
dig in tel is. Weinig kwesties hebben in den laatsten tijd zoo,
veel stof opgeworpen en de S. D. A. P. ook zooveel benadeeld
als de loonpolitiek voor het gemeentepersoneel. Men heeft
daarbij meestal het geheel onsocialistische standpunt ingeno,
men dat aan de loonen e.d. niet getornd mocht worden, hoe
ver zij ook van die der overige arbeiders, die mede via belas,
tingen en tarieven van gemeentebedrijven daaraan moesten
bijdragen, verwijderd geraakt waren. Vele jaren voordat deze
kwestie aan de orde kwam, was zij echter reeds in het „Sociali,

1) p. 138/9

149
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

satieprogram" als volgt geregeld. „De arbeidsvoorwaarden van


hen, die in het (gemeenschaps)bedrijf werkzaam zijn, dienen
aan alle redelijke eischen te voldoen, doch mogen niet of niet
belangrijk boven die, welke gelden voor soortgelijken arbeid
in andere bedrijven, uitgaan." 1)
Met de aansnijding van deze laatste kwestie zijn wij op een
derde punt gekomen, dat gemaakt heeft dat het intellekt zich
van de S.D.A.P. afwendt, nl. haar zeer nauw verband met de
vakbeweging. Wat jaren geleden voorspeld is, nl. dat samen:
werking uit den aard der zaak geboden en wenschelijk was,
maar dat een innig verbond voor beide contractanten nadeelig
zou worden, is letterlijk uitgekomen. 2) Men beschouwt, en er
is veel waarheid in deze beschouwing, de S.D.A.P. als politieke
agent van het N.V.V. Zoolang men leeft in oploopende con,
junctuur heeft dit Been groote nadeelen, maar bij dalende
conjunctuur wordt het groepsegoisme aan idealistisch,aange:
legden in hooge mate antipathiek. De vakbeweging haar houding
te verwijten is belachelijk, dit is nu eenmaal haar rol in het
economische leven — of zij die rol altijd verstandig gespeeld
heeft, is een andere zaak — maar het is de politieke partij te
verwijten dat zij naast de overeenkomst niet het verschil met
de vakbeweging begrepen heeft.
Het vierde punt, waarop wij de aandacht vestigen, is het
volgende. Het extremisme, waarvan zoo nu en dan iets te
bespeuren valt in de S. D. A. P., is eveneens een reden waarom
het intellekt zich van haar afwendt — de werkelijk revolutio,
naire elementen onder het intellekt, meestal het kunstzinnige
deel daarvan, willen uit den aard der zaak van haar niets
weten. De extremistische elementen in de S. D. A. P., weinig
talrijk, maar uit hun wezen nogal rumoerig, hebben haar reeds
in hooge mate benadeeld — er ligt onmiskenbaar een element
van tragiek in deze verhouding. De S. D. A. P. is opgericht
in oppositie tegen het extremisme, zij zelf is nimmer extre,
1) p. 49. Cursiveering van 13,
2) Zie de artikelen „loch naar een Labour:Party?" en „Het bondgenoot,
schap tusschen N.V.V. en S.D.A.P." in de „Socialistische Gids" van 1928
(XIII) van de hand van den schrijver dezer studie.

150
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

mistisch geweest, maar deze elementen hebben haar soms den


schijn gegeven, wel zoo te zijn. Meer dan schijn is het nooit
geweest en dat zal ook niet veranderen — wie anders beweert
kent de S.D.A.P. niet of kent haar wel, maar geeft om politieke
redenen den schijn voor het wezen. Staken de extremistische
elementen het hoofd wat te zeer op, dan heeft men hen de deur
gewezen, waarvan het gevolg altijd een gevoel van bevrijding
en een flinke toevloed van leden is geweest. Men zou verstandig
doen met ook steeds te schijnen wat men is en de voor enkelen
dierbare, maar versleten frasen over revoluties e.d. voor goed
uit te bannen. Het woord revolutionair heeft nu eenmaal een
dubbelen zin: 1°. de maatschappij fundamenteel veranderen,
in dien zin is de S. D. A. P. ongetwijfeld revolutionair, 2°. met
geweld en illegale, anti:demokratische middelen de staat
willen veroveren, in dien zin is zij zeker niet revolutionair
— natuurlijk onder voorwaarde dat de demokratie gehand,
haafd blijft. 1) Zoolang men dit dubbelslachtige woord zal
blijven gebruiken zal men er niets dan nadeelen van onder,
vinden, daar de tegenstanders steeds van dit politieke for
tuintje gebruik zullen blijven maken.
In dit verband zij nog een enkele opmerking over den klas,
senstrijd geoorloofd, die in het huidige tijdsgewricht weer als
boeman tegen de politieke arbeidersbeweging fungeert. Op het
oogenblik dat er geen historicus en geen socioloog, „qui se
respectent", meer zijn of zij erkennen dat de groepsstrijd —
meestal klassenstrijd -- het belangrijkste deel der politieke
geschiedenis vormt, komen de onwetenden of de politieke
slimmelingen weer met het praatje aan dat de klassenstrijd een
boosaardige uitvinding is van Marx en zijn volgelingen! Een
dergelijke bewering staat op het niveau van denken der wilden
die meenen dat alle rampen, die de menschen kunnen treffen,
ook door menschen bedacht zijn! De klassenstrijd bestaat
eenmaal en hij wordt gestreden, of men hem erkent of niet.
Wie hem niet erkent heeft diep in zijn onderbewustzijn het
besef dat de openlijke erkenning ervan hem en de zijnen ge:

1 ) Vergelijk mijn studie „Evolutie en revolutie" (1919).

151
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.

vaarlijk zou zijn. Had Marx de arbeiders niet op de beteekenis


van dit verschijnsel gewezen en hun geraden zich als arbeiders
te organiseeren, dan zouden zij, gegeven de overmacht, die
bezit en kennis nu eenmaal geeft, altijd de onderworpenen zijn
gebleven. Pogingen om het socialisme als een zuiver technische
aangelegenheid te beschouwen (Planwirtschaft e.d.) gaan uit
van de naïve veronderstelling dat de beati possidentes hun
bevoorrechte positie zouden opgeven omdat men hun zou kun:
nen aantoonen dat een andere orde van zaken gewenscht is.
Het socialisme is een technisch,organisatorische kwestie, maar
waarvan in de praktijk zeker nooit iets zal komen als er geen
maatschappelijke drijfkracht van de eerste grootte achter staat.
Zoo zijn er ook naivelingen die meenen dat de steun der wer,
keloozen in den huidigen crisis geen machtsvraag is. Zip ver,
gissen zich grondig. Men heeft ze in vroegere crisissen aan hun
lot overgelaten en zou dit nog zoo doen — als de machtsver:
houdingen niet anders dwongen.
De klassenstrijd bestaat en hij wordt gestreden of men hem
erkent of niet, maar de wijzen waarop men hem beschouwt en
opvat kunnen hemelsbreed verschillen. De extremistische ele=
menten der arbeidersbeweging beschouwen hem als iets schoons
en begeerenswaardigs op zich zelf, hun is het meer om het spel
dan om de knikkers te doen. Anderen, waartoe de schrijver
dezer studie behoort, zien in den klassenstrijd een noodzake:
lijk kwaad, dat alleen geheiligd wordt indien hij als middel
dient om eens tot sociale vrede en tot meerdere welvaart voor
de massa te komen en aldus de geheele maatschappij op een
hooger niveau te brengen.
Wie op dit standpunt staat is iedere voering van den klassen,
strijd met geweld een gruwel ook indien het van de zijde der
arbeidersklasse geschiedt. Voert men hem aldus tegen haar,
dan is zij natuurlijk volkomen gerechtigd ook geweld te ge,
bruiken. Hadden de Duitsche arbeiders de Nazi's maar neer:
geslagen, toen deze naar de macht grepen! Zoolang de vreed,
zame weg openstaat is zij de eenige, die mag gegaan worden
en ook de eenige die op den duur effect zal sorteeren — hie's=
mede zijn wij weder op het uitgangspunt, de demokratie

152
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.

teruggekomen. Gedurende de periode, dat een politieke partij


minderheid is — en de sociaal:demokratische partijen zullen
dit nog geruimen tijd zijn — is zij op het sluiten van compro:
missen aangewezen. Relativisme en gematigdheid zijn kenmer,
ken der demokratie. De belangen van andere groepen en van
het geheel mogen nooit uit het oog verloren worden. Bij het
behartigen van de belangen der huidige generaties zal zij steeds
ook die der toekomstige in het oog moeten houden, en bij die
van de toekomst niet die der levenden mogen verwaarloozen.
Te zamen met de middenpartijen kan er nog zooveel tot stand
gebracht worden — niemand, ook geen partij heeft de wijsheid
in pacht — en naarmate het succes daarvan blijkt zullen er
steeds grooter massa's, niet alleen de arbeiders, aan de zijde
van het socialisme komen staan. Het afzijdig blijven staan,
zoolang men alleen niet de meerderheid heeft — onder de
demokratie heeft een minderheid ook macht! — is slechts een
bewijs van onmacht en impotentie. Niet naar de Blum's en de
Bauer's, maar naar de Stauning's en de Hanson's zal men zich
dienen te richten! Het socialisme zal praktisch zijn of het zal
niet zijn. Zoo alleen zal men er ook in kunnen slagen het
idealistische deel van het intellekt voor zich te winnen.

153
DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN. § 32.

HOOFDSTUK VIII.
Over de demokratie en het bedrijfsleven.

§ 32. De demokratie in het bedrijfsleven.


Het kapitalistisch bedrijf is van den aanvang autokratisch
georganiseerd geweest, iedere demokratische gedachte was het
vreemd. In den beginne strekte deze autokratie zich ook ver:
der dan het bedrijf zelf uit. De overmacht van hem, die de
produktiemiddelen in zijn bezit heeft, over hen, die ervan
verstoken zijn, is z(56 groot, dat hij niet alleen in het bedrijf
den scepter zwaaide, maar ook zijn wil dicteerde in de arbeids,
voorwaarden (loon, arbeidsduur e.d.). De arbeiders in het
kapitalistische grootbedrijf zijn eens heloten geweest, die niet
alleen volkomen aan hun meesters in den fabriek hadden to
gehoorzamen, maar ook hun levensniveau voorgeschreven
vonden.
De antipoden van den particulieren eigendom aan productie,
middelen, de socialisten, door alle tijden heen, van de oudheid
of voorgekomen, maar nimmer in zoo sterke mate als onder
het industrialisme, stelden tegenover den kapitalistisch geor,
ganiseerden bedrijfsvorm hun leuze: de eigendom der produc,
tiemiddelen aan de gemeenschap. Dit is op twee wijzen
denkbaar: 1°. de productiemiddelen aan de gemeenschap der
producenten, d.i. alle, die in het bedrijf werkzaam zijn, 2°. de
productiemiddelen aan alle leden der gemeenschap, d.i. aan de
consumenten.
De eerste gedachte, de meest voor de hand liggende, is
oorspronkelijk de leuze der socialisten geweest: de mijn aan de
mijnarbeiders, de textielfabriek aan de daarin werkende arbei,
ders etc. etc. De idee der productieve associatie in allerlei
vormen, met of zonder staatshulp, heeft tot diep in de 19e eeuw

154
§ 32. DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN.

de socialistische wereld beheerscht, haar groote voorgangers


(Blanc, Lassalle, gedurende het eerste deel van zijn leven ook
Marx, en talrijke anderen) waren er aanhangers van. Lang voOr
hen, waren de z.g. utopisten reeds voorstanders geweest van
self :supporting, in hoofdzaak agrarische, gemeenschappen.
Tallooze malen is in de praktijk getracht dit denkbeeld te
verwezenlijken: phalansteres a la Fourier, fabrieken van allerlei
aard zijn verrezen. Zij zijn alle mislukt, de laatste nog spoediger
en grondiger dan de eerste. Een enkele maal vermeldt de ge,
schiedenis een succes van een dergelijk grootbedrijf, doch dan
heeft men slechts met een schijnbaar socialistisch succes te
doen, daar het bedrijf spoedig als een gewone onderneming
werd geexploiteerd en alleen de eigendom een tijdlang in
handen bleef van de oorspronkelijke stichters.
De redenen, waarom deze wijze van een grootbedrijf te be
heeren mislukt zijn, kunnen uit den aard der zaak hier niet
nagegaan worden. De hoofdreden, waarmede de overige
wens samenhangen, is gelegen in het feit dat een grootbedrijf
in zijn wezen autokratisch, niet demokratisch is. Het heeft dit
gemeen met het schip, met het leger, met het orkest, met het
tooneel. 1 )
Niet beter kan dit feit geadstrueerd worden dan door het
oordeel van den ingenieur professor Goudriaan, zelf bedrijf s,
leider, theoretisch onderlegd econoom met socialistische sym,
pathien, een onverdachte getuige derhalve.
Na geconstateerd te hebben dat de productieve associaties
op het gebied van het grootbedrijf in de praktijk mislukt zijn,
gaat hij als volgt verder: ,......zoodra de arbeidsverdeeling in
het spel komt, zoodra een fijner bewerktuigde bedrijfsorgani:
satie naast parallel,schakeling ook serieschakeling noodzakelijk
maakt en dus ook een centraal gezag vereischt dat dit geheel
organiseert en leidt dat wil dus zeggen in de overgroote
meerderheid van alle bedrijfstakken — heeft deze bedrijfsvorm

1 ) Men zou er ook nog bij kunnen voegen: de krant. Jaren geleden heeft

men bij het sociaal,demokratisch dagblad „Het Volk" een proef met een
collectieve redactie genomen, welke allerminst een succes was.

155
DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN. § 32.

een volledig echec geleden. Hoe is deze mislukking te verklaren?


„Volstrekt niet uit het feit, dat er onder de arbeiders geen
personen zouden zijn met de noodige leiderseigenschappen.
Deze zijn er ongetwijfeld, men vindt ze omhoog geklommen op
leidersplaatsen in groote ondernemingen, in de vakbeweging
en in politieke lichamen.
„De mislukking vindt verkiaring hierin, dat deze personen,
eenmaal met de leiding belast, niet het noodige gezag over hun
kiezers kunnen verkrijgen en behouden om de snelle en door:
tastende maatregelen te kunnen nemen, die in de bedrijf s;
voering noodzakelijk zijn.
„Voor het handhaven van deze slagvaardigheid is het noodig
dat de centrale leiding besluiten kan nemen, welke door alle
lagere organen met begrip en toewijding worden uitgevoerd.
Het is tevens noodig, dat zij met onbeperkte macht besluiten
kan nemen, die tegen de belangen der lagere organen ingaan,
indien dit op een bepaald oogenblik in het belang is van het
grootere geheel.
„De centrale leiding moet ook de bevoegdheid hebben om
uit het organisme al die personen of groepeeringen te verwii:
deren, welke op een bepaald oogenblik voor het bedrijf als
geheel niet meer noodzakelijk zijn; de centrale leiding moet
dus met volkomen onafhankelijkheid tegenover lagere organen
kunnen besluiten en handelen.
„De bedrijfsvoering moet dus in beginsel autocratisch zijn
en kan bier niet van afwijken dan op straffe van slechtere be
hartiging der aan Naar toevertrouwde belangen." ')
De argumentatie van professor Goudriaan is overtuigend,
doch niet volledig. 0.a. ontbreekt erin de aanwijzing dat in een
productieve associatie, ook indien er voldoende gezag zou
kunnen uitgeoefend worden, de zaak zou stranden op de onmo,
lijkheid om de juiste leiders door verkiezing te doen plaats
vinden. Zij, die in een grootbedrijf werkzaam zijn, kunnen
onmogelijk weten wie de beste leiders zijn — daargelaten
of zij het ook steeds zouden willen — o.a. op grond van het

1 ) „Soeialisme zonder dogma's" p. 71/3.

156
§ 32. DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN.

feit dat deze buiten het bedrijf moeten gezocht worden. Hun
ontbreken de organen, welke in het politieke leven bestaan,
om deze keuze voor to bereiden — vakvereenigingen zouden
daarvoor in het geheel niet deugen, daar deze geheel andere
doeleinden hebben. Wij laten echter een nadere bespreking,
die hier overbodig zou zijn, achterwege. Een grootbedriff is
principieel een autokratie. Naderhand komen wij op de vraag
terug, van welken aard deze autokratie is.
Beziet men in het groot de mislukking der productieve asso,
ciatie, dan kan men niet anders concludeeren dan dat dit voor
de demokratie in den staat en de geheele overige maatschappij
een groot geluk is geweest juist de omgekeerde conclusie
als waartoe een oppervlakkige beschouwing van deze problemen
der demokratie leidt. Hoevelen redeneeren niet met louter
formeele logica: de demokratie in den staat voert noodzake,
lijker wijze tot demokratie in het bedrijf, of omgekeerd: als de
demokratie in het bedrijf verwezenlijkt is, moet zij noodzakelijk
elders volgen! 1)
Indien de proefnemingen met de productieve associaties ge,
slaagd waren, zouden zij zich met groote snelheid over het ge,
heele bedrijfsleven hebben uitgebreid. Met wiskundige zeker,
heid zou hieruit een verbitterde groepsstrijd (via de prijzen
der productie) ontstaan zijn — individuen handelen soms tegen
hun directe belangen in, groepen nimmer. De productieve
associaties, die over de fundamenteele bedrijven beschikten,
zouden alle overige uitgebuit hebben, de staat zou machteloos
geworden, de politieke demokratie vernietigd zijn: de chaos
zou voor de deur staan. Een autokraat zou als steeds zich van
de macht hebben meester gemaakt.

De socialisten uit vroeger tijden stonden zooals gezegd, op


genoemd standpunt, de huidige socialistische partijen staan alle
een andere regeling van het bedrijfsleven voor — nu en dan
1
) Een der schitterendste voorbeelden is de philosoof Max Adler in
zijn „Politische oder soziale Demokratie" (Hoofdstuk XV „Ueber wirtschaft,
liche Demokratie"), die van het bedrijfsleven blijkbaar niets weet. Philosoof
houd je bij je philosofie!

157
DE DEMOKRATIE EN HET BEDRUFSLEVEN. § 33.

vindt men weer bij sommige theoretici rechutes in oude dwalin,


gen (gilden,socialisme e.d.). Het „Socialisatierapport" der
S. D. A. P. bevat hierover den volgenden passus: „ .. de pro,
ductiemiddelen (moeten) in handen van de gemeenschap . . . .
komen en blijven en niet van hen, die in een bepaald bedrijf
werkzaam zijn (Dus niet: de mijn aan de mijnwerkers, maar
de mijn aan de gemeenschap). Anders zou de socialisatie in
den grond der zaak niets anders zijn dan een verandering in
het privaatbezit en in de praktijk geen ander resultaat hebben
dan dat een hevige groepenstrijd met noodlottige gevolgen
N oor de productie zou ontstaan.
„Het doel der exploitatie der gesocialiseerde bedrijven is zoo
goed en zoo goedkoop mogelijk in de behoeften der gemeen,
schap te voorzien, doch niet hen, die er in werkzaam zijn, te
bevoordeelen op kosten der gemeenschap." 1)

§ 33. De demokratie en het bedrijfsleven.


Met het laatste citaat zijn wij reeds gekomen aan de tweede
wijze, waarop de socialistische gedachte uitvoerbaar is: de
productiemiddelen niet aan de producenten, doch aan de
consumenten. De consumptieve cooperatie, d.i. dus de
productiemiddelen aan de zich vrijwillig aaneengesloten
hebbende consumenten en de gemeenschapsbedrijven (staats,,
provinciale, en gemeente:), d.i. dus de productiemiddelen aan
de consumenten als burgers, zijn er de twee vormen van.
De figuur is dus nu geheel anders als bij de productieve
associaties. Het bedrijf is nu niet een zich zelf besturende
gemeenschap (een demokratie), doch staat onder de leiding
van een of meer personen, die door buitenstaanders daar
geplaatst zijn (een autokratie). Deze autokratie is natuurlijk
van een bijzondere soort en verschilt hemelsbreed van de
politieke autokratie. Bij deze laatste maakt iemand zich, meestal
ten eigen bate meester van de macht, aanvaardt van niemand
kritiek en blijft aan de macht, zoolang hij daar kans toe ziet.
In een gemeenschapsbedrijf wordt de leider — geen

1 ) p. 45.

158
§ 33. DE DEMOKRATIE EN HET BEDRIJFSLEVEN.

scher! — door de gemeenschap — niet dus door zijn onderge,


schikten aangewezen, is aan haar kritiek onderworpen en
blijft alleen zoolang de functie uitoefenen, als zij dit wil. Bij
het doen van haar keuze zal zij zich o.a. ook laten leiden door
haar demokratische gevoelens, en niet wenschen dat het
personeel onder iemand van despotischen aanleg komt, doch
onder iemand die begrip van arbeidsverhoudingen heeft en
voor zijn ondergeschikten hart heeft. Men heeft trouwens ook
reeds lang in het particuliere bedrijf opgemerkt dat het met
onwillige honden slecht hazen vangen is — er heeft geen
slechter arbeidssysteem dan de slavernij bestaan. Wie wel eens
een moderne fabriek in werking heeft gezien krijgt — gelukkig
niet den indruk van een despotie. Prof. Goudriaan zegt over
deze zijde van het vraagstuk in zijn reeds geciteerd boek: „De
autokratie in het bedrijf blijft trouwens in wezen beperkt
tot de keuze der medewerkers, hun aanstelling en hun ontslag;
zij zal in haar dagelijksch beleid zich wel wachten voor auto,
kratische allures. Integendeel: elk goed bedrijfsman weet, dat
hij zijn eigen ideeen alleen tot werkelijkheid kan maken door
de vrijwillige overtuiging, door de bezieling van zijn onder,
geschikten; als hij al zijn medewerkers niet enthousiast kan
maken voor de doelen en voor de werkwijzen, voor de pro,
blemen en voor de oplossingen, waarvoor hij zelf enthousiast
is, zal hij niet veel goeds tot stand brengen.
„Het autokratisch tot stand gekomen gezag moet dus op zeer
demokratische wijze worden uitgeoefend." ')
Terwijl de productieve associaties in de praktijk mislukt
zijn, is men bij de op den anderen grondslag staande bedrijven
gerechtigd to spreken van een succes. Reeds meer dan een
eeuw geleden is men in Engeland met de consumptieve coope,
ratie begonnen en zij is tot een machtig instituut uitgegroeid. 2)
De andere landen, Belgie en Zweden vooraan, zijn gevolgd;
Nederland met zijn sterk individualistisch volkskarakter staat
daarbij niet in het voorste gelid, toch telt het ruim 400 ver:

1) p. 74.
2) Zie G. J. Holyoake „The history of corporation".

159
DE DEMOKRATIE EN HET BEDRIJFSLEVEN. § 33.

bruikscooperaties met meer dan 300.000 leden, en talrijke


bloeiende bedrijven worden door haar geexploiteerd.
Naast de vrije aaneensluiting der consumenten op het gebied
van het bedrijfsleven staat die der burgers. Sommige bedrijven
zijn van den aanvang of door den staat geexploiteerd (post,
telegraaf e.d.), wijl dit min of meer in hun wezen lag, andere
zijn later daarbij gekomen onder den invloed van andere
denkbeelden omtrent het doel der produktie (om winst of ter
voorziening in behoeften). Gemeente: en provinciale bedrijven
op allerlei terrein zijn in alle moderne landen tot stand ge,
komen ook op dit gebied is Engeland de pionier geweest.
Voor alle onbevooroordeelden is het afdoende bewezen dat
deze soort van gemeenschapsbedrijven zeer goed kunnen slagen
en ook meestal in de praktijk slagen. leder Nederlander bijv.
weet — juister gezegd: moest weten — dat er uitnemende
grootbedrijven zijn van overheidswege geexploiteerd (b.v. de
posterijen, het staatsmijnbedrijf), iedere Amsterdammer b.v.
weet dit ook (bijv. het electriciteitsbedrijf, het telefoonbedrijf).
Er zijn natuurlijk ook minder geslaagde, zelfs slechte, evenals
dat het geval is bij particuliere bedrijven. In beide gevallen ligt
dit gewoonlijk aan verkeerde leiding. Bij het particuliere bedrijf
heeft dit tengevolge dat het in den concurrentiestrijd het onder,
spit delft en verdwijnt jaarlijks worden talrijke bedrijven
opgeheven en weer even talrijke opgericht, waarvan het maat,
schappelijk gevolg een ongehoord kapitaalverlies is. Bij het
gemeenschapsbedrijf lokt den slechten gang van zaken de
openbare kritiek wakker welke dan tot uiting komt in een der
vertegenwoordigende lichamen en gewoonlijk eindigt met de
vervanging der directie.
De loop dezer ontwikkeling is derhalve een zeer merkwaar,
dige geweest, geheel anders als velen gedacht hebben, die
meenden dat het bedrijfsleven eenerzijds en de staat en het
vereenigingsleven anderzijds op denzelfden grondslag staan.
De Webb's hebben dit op uitnemende wijze in hun „Theorie
en practijk van het britsche vakvereenigingswezen" als volgt
uitgedrukt: „In den demokratischen staat is elk individu
tegelijk beer en dienaar. In het werk dat hij voor de gemeen,

160
§ 33. DE DEMOKRATIE EN HET BEDRIJFSLEVEN.

schap in ruil voor zijn eigen onderhoud dot is hij dienaar, en


moet hij dienaar blijven, onderworpen aan de voorschriften en
lastgevingen van hen, wier begeerten hij medehelpt te bevre,
digen. Als Burger,kiezer tezamen met zijn kameraden, en als
verbruiker naar mate van zijn vraag, is hij meester, die zonder
meerdere beslist, wat hij zal doen. Zoodat het de hoogste
paradox der demokratie is, dat iedereen dienaar is ten aanzien
van de dingen, waarvan hij de intiemste kennis heeft, en
waarin hij zoover mogelijk technisch gevorderd is, namelijk
de beroepsbezigheid, waaraan hij zijn werkuren wijdt; en
meester is hij over datgene waaromtrent hij niets meer dan
ieder ander weet, namelijk de algemeene belangen van de ge,
meenschap in haar geheel. In deze paradox ligt naar onze
meening tegelijk de rechtvaardiging en de kracht der demo,
kratie." 1)

In den aanvang dezer paragraaf herinnerden wij aan de


volslagen afhankelijkheid in zake arbeidsvoorwaarden, waarin
zich de arbeiders in het begin van het industrialisme bevonden.
Op twee wijzen is hierin belangrijke verandering gekomen:
door de organisatie der arbeiders en door de staatsmacht.
De vakbeweging, klein begonnen, is alom tot een machtig
maatschappelijk instituut gegroeid — vooral na den wereld,
oorlog in een stormachtig tempo — en is er in geslaagd
theoretisch,economisch gesproken door beperking van het
aanbod van arbeidskracht en door prijsafspraak — de arbeids,
voorwaarden belangrijk te verbeteren. Het ligt geheel buiten
het bestek hierop nader in te gaan. Slechts een opmerking zij
hierover gemaakt. Men heeft de actie van de vakbeweging
herhaaldelijk als bedrijfs,demokratie gequalificeerd; m.i. ge,
heel ten onrechte. Met demokratie in het bedrijf heeft dit niets
te maken, wel met de voorwaarden, waaronder de arbeiders
aan het werk gaan. Deze voorwaarden worden vastgelegd in
een collectief contract, doch de gestie van de leiding in het
bedrijf betreffen deze niet of nauwelijks. Het feit dat vakver,

1 ) II p. 779.
DE MEDEZEGGENSCHAP. § 34.

eenigingen zelf demokratieen zijn, verandert hieraan natuurlijk


niets.
De tweede wijze waarop de arbeidsvoorwaarden in gunstigen
zin voor de arbeiders beinvloed zijn, is door middel van de
staatsmacht. Van of 1847 toen de eerste ingrijpende arbeidswet
in Engeland — de 10 urendag voor vrouwen en jeugdige per
sonen ingevoerd en ook doorgevoerd werd, heeft zich deze
beweging met elementaire kracht overal doorgezet. Zij staat
in het teeken der politieke demokratie, waarin zich de macht
der zich organiseerende arbeidersklasse doorzette — hoewel
het ook denkbaar is en ook wet een enkele maal in de praktijk
is voorgekomen dat een autokratie dergelijke wetten afkon,
digt — met demokratie in het bedrijf heeft ook dit niets te
doen, wijl het slechts de arbeidsvoorwaarden betreft. Nog
meer geldt dit van de z.g. verzekeringswetten.
§ 34. De medezeggenschap.')
De medezeggenschap der arbeiders in zake de arbeidsvoor:
waarden, reeds voor den oorlog een goed eind „en marche",
zette zich na den oorlog door de belangrijke machtsvermeerde,
ring der arbeidersklassen in die perioden verkregen, met
elementairen kracht door. Het streven richtte zich op verdere
doeleinden. Het collectief arbeidscontract regelt de arbeids,
voorwaarden gewoonlijk voor een bedrijfstak, in de concrete
onderneming blijft binnen dat raam nog een aantal detailvragen
te regelen (z.g. secundaire arbeidsvoorwaarden) en is steeds
de vraag aan de orde of de bepalingen van het algemeene
1 ) De literatuur over de medezeggenschap is zeer uitgebreid. Voor Neder:

land zij gewezen op het „Socialisatierapport" (1920), het „Rapport in zake


Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap (1923), het „Rapport der Commissie,
benoemd door B. en W. van Amsterdam tot het instellen van een onderzoek
naar de vraag of het wenschelijk en mogelijk is aan het personeel in dienst
der Gemeentebedrijven en :diensten medezeggenschap te verleenen" (1931),
J. v. d. Tempel „Democratie in het bedrijf" (1921), Mr. Dr. G. v. d. Bergh
„De medezeggenschap der arbeiders in de particuliere onderneming" (1924),
en de volgende geschriften van F. v. Meurs, „Bedrijfsorganisatie en mede:
zeggenschap" (1924), „Medezeggenschap bij de overheidsbedrijven enalien:
sten" (1927) en „Medezeggenschap en haar toepassing bij de overheidsdiensten
en :bedrijven" (1932).

162
§ 34. DE MEDEZEGGENSCHAP.

contract wel nagekomen worden. Ter uitvoering van deze


beide taken is door de arbeidersbeweging geeischt dat in iedere
onderneming — soms ook in ieder min of meer zelfstandig
onderdeel een afzonderlijk orgaan van medezeggenschap zou
geschapen worden, en in sommige landen (o.a. Duitschland en
Tsecho,Slowakije) is dit ook in de wet vastgelegd (z.g. Bedrijfs,
radenwet). De aanwijzing van de leden dezer raden geschiedt
uit en door het personeel en een complete — zeer ingewikkelde
wijze van verkiezing werd ingesteld. In de praktijk bleek
spoedig dat uit deze regeling alleen dan iets goeds kan voort,
komen indien de vakvereenigingen er hun schouders onder,
zetten en haar afgevaardigden in deze raden plaatsen. De
geheele rompslomp van verkiezingen kan gevoegelijk gemist
worden — werkt herhaaldelijk nadeelig zoowel voor bedrijf
als voor arbeiders daar de vakvereeniging-als selectie,orgaan
der arbeiders deze taak beter uitvoert. 1) Goed bezien ligt
deze taak dan ook geheel in de lijn der vakbeweging, zij is als
het ware een verlengstuk van haar gewone taak, d.i. de merle,
regeling der arbeidsvoorwaarden, doch nu meer uitgewerkt
voor een bepaalde onderneming. Aan het karakter van het
bedrijfsleven, dat in den grond der zaak een autokratisch, geen
demokratisch karakter draagt, wiji een bedrijf geen zich zelf
besturend organisme is, verandert een dergelijke regeling niet.
Dit is ook het geval met het bestaan van commissies ter ver,
hooging van de veiligheid voor het personeel en ter bespreking
van de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de
arbeid verricht wordt, een materie, welke wel niet in den
engeren zin van het woord arbeidsvoorwaarden betreft, doch
er zeer nauw aan verwant is. Deze commissies zijn soms
afzonderlijk georganiseerd, soms vormen zij met de eerstge,
noemde een geheel — doch dit doet in dit verband weinig ter
zake.
1) Zie bijv. F. v. Meurs „Medezeggenschap en haar toepassing bij de
overheidsdiensten en :bedrijven" (1932) p. 49 v.v.
2) Bijv. in de gemeente Amsterdam bestaan naast de Commissies, welke
zich met de arbeidsvoorwaarden in engeren zin occupeeren, afzonderlijke z.g.
Veiligheidscommissies. Deze splitsing berust op het selectieprincipe: de func
ties loopen to zeer uiteen dan dat zij goed door eenzelfde soort van personen

163
DE MEDEZEGGENSCHAP. § 34.

Deze commissies bestaan in verscheidene gemeenschaps:


ook wel in particuliere bedrijven, en voldoen herhaaldelijk
zeer goed, zijn zoowel in het belang van het bedrijf als van
hen, die er in werkzaam zijn. Geen bedrijfsleider, die het
belang van zijn onderneming in het oog houdt, en tevens
de belangen van het personeel wil behartigen, kan zich op
goede gronden tegen de instelling van dergelijke organen ver:
zetten. Indien de toestand van het bedrijf het ook maar
eenigszins veroorlooft, zal een dergelijke bedrijfsleiding zich
tegen de inwilliging van redelijke wenschen niet verzetten.
In het stormachtige tempo van machtsvermeerdering der
arbeidersklasse gedurende en kort na den oorlog is men echter
verder gegaan. In de Duitsche bedrijfsradenwet (§ 75) staat bijv.
dat als de ondernemer de door den ondernemingsraad aange:
nomen dienstvoorschriften niet accepteert, een scheidsgerecht
over dit geschil oordeelt. Dit is een overbrenging van leidings:
macht op een orgaan, dat Been enkele verantwoordelijkheid
voor de onderneming draagt en daardoor tot zeer nadeelige
gevolgen kan leiden. Een ander, nog ernstiger punt is dat de
ondernemingsraad kan vergaderen zonder aanwezigheid van
den bedrijfsleider, een regelrechte nevenregeering derhalve.
Het voorzitterschap wordt dan ook niet door hem, doch door
een gekozen lid van den bedrijfsraad uitgeoefend. Aan den
ondernemingsraad moet ieder jaar de winst: en verliesrekening
en de balans worden overgelegd enz. enz.
Dit alles is het enten van een demokratischen loot op een
autokratischen stam, waaruit op den duur niets goeds kan
voortkomen. Wanneer men met een particuliere onderneming
te doen heeft, kunnen de arbeiders zich op het standpunt
stellen: wat gaat het ons aan, wanneer de zaak niet goed gaat?
Echter een bekrompen standpunt, daar de bloei van de onder:
neming een voorwaarde is voor het verkrijgen van gunstige
arbeidsvoorwaarden. Gaat zij te gronde, dan zijn de arbeiders

vervuld kunnen worden. Op denzelf den grond wordt in het rapport der
Amsterdamsche Medezeggenschaps,Commissie (1931) voorgesteld dat de
overige taak aan deze aldus samengestelde Veiligheids:Commissies — doch
dan anders te noemen — wordt opgedragen.

164
§ 34. DE MEDEZEGGENSCHAP.

het eerst het kind van de rekening en zelf niet in staat het
bedrijf over te nemen en met succes te voeren. Eischt men
dergelijke regelingen van de particuliere ondernemingen, dan
zal men ze toch minstens in dezelfde mate bij gemeenschaps,
bedrijven moeten invoeren. Dan komen de belangen der ge,
meenschap (de demokratie) in gedrang doordat haar bedrijf,
gesticht om haar leden te dienen, minder slaagt dan mogelijk
is. En dit wel om twee redenen: 1°. omdat het personeel zijn
belangen boven die der gemeenschap gaat stellen, 2°. omdat
een dergelijke regeling maakt, dat men wel beambten maar geen
le klasse leiders bereid kan vinden aan het hoofd van de
bedrijven te staan.
Sinds de koortsstemming van November 1918 voorbij is —
op het oogenblik heeft het blad zich geheel gewend, doch die
tijden blijven ook niet — beoordeelt men deze dingen in de
arbeidersbeweging weer veel nuchterder. Men zal goed doen
bij die nieuwe stemming te blijven — de niet bijster gunstige
resultaten met de medezeggenschap in eigen kring moeten toch
ook wel iets zeggen. Laat men zich bij de eisch der medezeg,
genschap geheel beperken tot het eigenlijke terrein: de arbeids,
voorwaarden in ruimen zin, en laat men zich niet willen
bemoeien met de leiding der bedrijven. Het is de groote massa
der arbeiders toch te doen om gunstige arbeidsvoorwaarden
— zij willen natuurlijk ook behoorlijk behandeld worden (c'est
le ton qui fait la musique!), doch dit behoort feitelijk tot de
arbeidsvoorwaarden. De overgroote meerderheid heeft voor
zich zelf reeds of stand gedaan van de neiging om een rol in
de leiding van een grootbedrijf te willen spelen, het zijn meer
de vakvereenigingsleiders die deze leuze aanheffen. De rol
van het grootbedrijf in de geschiedenis der menschheid is een
smartelijke. In den grond der zaak ligt het grootbedrijf de
meerderheid der menschen niet. Liet men haar de vrije keuze
dan ploeterde zij liever voor een karig inkomen in een eigen
bedrijfje dan arbeider onder gunstige arbeidsvoorwaarden in
een groote onderneming te zijn. Maar de vrije keuze bestaat
nu eenmaal niet en met ijzeren gang schrijdt het grootbedrijf
steeds verder. Nu geldt het „to make the best of it." Het groot,

165
DE MEDEZEGGENSCHAP. § 34.

bedrijf heeft een belangrijke vermeerdering van welstand ge,


bracht en belooft, bij een betere maatschappelijke organisatie,
nog ongekende mogelijkheden. Het zwaartepunt van het leven,
de ontplooiing van den veelsoortigen aanleg der menschen
zullen steeds meer buiten het bedrijfsleven komen te liggen.
Rebellie tegen het autokratisch karakter van het grootbedrijf
is zonder kansen en zou het groote voordeel ervan, de ver,
hoogde productiviteit van den arbeid in gevaar brengen.
Het voorafgaande gold alleen de z.g. medezeggenschap aan
den voet van het bedrijf. Wat die aan den top — de leiding
van het bedrijf — aangaat, zij het vergund nog een enkele
opmerking te maken. De Duitsche bedrijfsradenwet (§ 70)
bepaalt dat de ondernemingsraad recht heeft op vertegen,
woordiging in den Raad van Commissarissen. Deze bepaling
is op een geheel verkeerde basis gegrondvest. In een particu,
liere onderneming heeft deze vertegenwoordiger niets te doen
— men kan geen vijgen van distelen lezen — en de praktijk
heeft zich van de geheele bepaling niets aangetrokken (voor:
vergaderingen e.d.). In een gemeenschapsbedrijf past deze
bepaling evenmin een bedrijf is nu eenmaal geen zich zelf
beheerend organisme. Bovendien staat een dergelijke vertegen,
woordiger, die per se tot het personeel behoort, niet vrij tegen,
over de leiding.
Geheel anders wordt de figuur, wanneer, zooals in het
Socialisatierapport 1 ) geeischt wordt, onder de leden van den
Raad van Toezicht (Raad van Commissarissen in een N.V.)
zich ook een of meer leden bevinden, die gecenseerd kun,
nen worden de belangen van hen, die in het bedrijf werkzaam
zijn, te kennen, zoodat daarmede ook rekening wordt gehouden.
Voorwaarde voor hun benoeming dient dan echter te zijn, dat
zij niet in de onderneming zelf werkzaam, en dat zij des,
kundig in bedrijfsleiding zijn. Niet van iedereen, die met het
bedrijfsleven in aanraking komt, kan zulks gezegd worden.

1 ) p. 46.

166
BESLUIT.

HOOFDSTUK IX.
Besluit.
De geschiedenis der demokratie is bewogen geweest, nu eens
machtig dan weer tot machteloosheid gedoemd, soms vergood
en soms verafschuwd. Hoe groot haar nederlagen ook geweest
zijn, toch heeft zij zich steeds weer weten te verheffen. Zij is
onuitroeibaar, wijl zij diep in den menschelijken aanleg, in zijn
soortgevoel verankerd ligt. Waar geen maatschappelijke tegen,
stellingen de menschheid verdeeld houden, zet zij zich met
elementaire kracht door. De natuurvolken en de vrije vereeni,
gingen bewijzen de juistheid van deze stelling met overtuigende
kracht. Indien de maatschappij van heterogene samenstelling
is, staat de demokratie minder vast, wordt zij herhaaldelijk
belaagd door die groepen, wier belang medebrengt dat een
autokratisch regime gevestigd wordt. Slagen deze vijanden
erin haar te verdrijven, toch komt zij telkens terug. „On revient
toujours a ses premiers amours" geldt ook voor haar. Haar
voordeelen zijn ontzaggelijk: geen kostbaarder goed is er voor
de menschheid dan de vrijheid, die voor den vooruitgang een
onmisbare voorwaarde is, zij is het eenige vreedzame middel
om de maatschappelijke tegenstellingen te verminderen tot
het niveau dat de natuurlijke ongelijkheid veroorlooft, zij is
minder oorlogszuchtig dan eenig ander regeeringssysteem.
Haar vijanden, d.z. zij die de vrijheid — voor anderen —
verachten, die den maatschappelijken strijd met geweld willen
beslechten, die den oorlog als een zegen prijzen, liggen steeds
op de loer de demokratie in haar zwakte te treffen. Als zij
zwak is, ligt dit gewoonlijk aan het feit dat zij niet „the right
man in the right place" heeft gebracht. De anti,demokraten
beweren dat dit in het systeem zelf ligt, dat het een heerschappij
der minderwaardigen over de meerwaardigen zou vormen. De
feiten zijn met deze bewering in strijd. De demokratie is altijd
ook „Fiihrer,Auslese" en „Fiihrer,Kontrolle" geweest — de

167
BESLUIT.

autokratie daarentegen zeer vaak ongecontroleerde contra,


selectie. De vraag is echter of de demokratie de selectie wei
steeds in voldoende mate toepast. Deze vraag moet, voor het
heden in ieder geval, ontkennend beantwoord worden.
Geen enkel instituut kan buiten het verband van het maat,
schappelijk milieu juist beoordeeld worden. De demokratie van
nu kan de demokratie van eertijds niet meer zijn. Nooit is de
maatschappij zoo ingewikkeld geweest als de huidige, nooit
haar tempo zoo snel, nooit is de staat en zijn organen zoo
moeielijk te beheeren geweest. Alleen de besten zijn daartoe
in staat — en hoe vaak zullen deze nog te kort schieten.
Die besten te kiezen is de taak der demokratie, niet om de
menschheid te beheerschen maar om haar te leiden onder
controle van hen, ten behoeve van wie dat geschiedt. En
het is de onafwijsbare plicht dezer besten zich voor die
taak beschikbaar te stellen, wil de beschaving niet door geweld
ten onder gaan. De besten vOor! zij de leuze der demokratie,
niet schuchter en aarzelend, maar openlijk en bewust, zooals
zij ook geldt voor kunst, voor wetenschap en voor alle ge,
bieden van menschelijke werkzaamheid, waarvoor speciale
begaafdheden noodig zijn.
Een Fransche optimist heeft eens gezegd: „les sots et les
mechants sont toujours dans la minorite; tot ou tard ils seront
vaincus par le bon sens". In den tegenwoordigen tijd heeft
men moeite te gelooven dat de zotten en de slechten in de
minderheid zijn. Ondanks een anderen schijn geldt de diepe
waarheid van dit gezegde ook voor nu. De overgroote meerder,
heid der menschen zijn noch dwaas noch slecht, soms laat zij
zich echter door dergelijken op sleeptouw nemen. Doch nooit
voor altijd, gewoonlijk zelfs niet lang. Het gezond verstand
wint het op den duur steeds. De geschiedenis is vol van de
bewijzen hiervan; ware het anders, dan zou de menschheid
reeds lang te gronde gegaan zijn. Als „le bon sens" weer aan de
winnende hand is, komt ook de demokratie weer in de stijgende
lijn. Als zij dan blijkt van haar fouten geleerd te hebben, gaat
zij een beteren en schoonen toekomst tegemoet.

168
BIBLIOGRAPHIE.

BIBLIOGRAPHIE 1 ).

H. Adams, The degradation of the democratic dogma. New York 1919.


J. Addams, F. W. Blackmar a. o., The problem of democracy. (Publications
of the American Sociological Society XIV. Chicago 1920).
F. Adler, Zum Streit fiber die Definition der Demokratie (Kampf XIX 1926).
M. Adler, Die Staatsauffassung des Marxismus. Wien 1922.
, Politische oder sociale Demokratie. Berlin 1926.
Aristoteles, De Politick ± 330 v. Chr.
W. Bagehot, The English constitution. 1867.
H. E. Barnes, Sociology and political theory. New York 1924,
J. Barthelemy, Les problemes de la competence dans la democratic. Paris 1918.
, La conduite de la politique exterieure dans les democraties. Paris 1930.
, La crise de la dernocratie contemporaine. Paris 1931.
Dr. A. H. Becker, Demokratie en Staatsmacht als fictie. (Socialistische Gids
XVI 1931.)
Ch. Benoist, La crise de l'etat moderne. (De Forganisation du suffrage uni,
versel.) Paris, zonder jaar.
, Sophismes politiques de ce temps. Paris 1893.
, L'organisation de la democratic. Paris 1900,
, Les maladies de la democratic. Paris 1929.
J. Bentham, Tactique des assemblees politiques deliberantes. 1801.
, Traites des sophismes politiques. 1801.
Ed. Bernstein, Kommunistische und demokratisch:sozialistische Stromungen
wahrend der englischen Revolution des 17 Jahrhunderts. (Die Geschichte
des Sozialismus in Einzeldarstellungen 1 2). Stuttgart 1895. Tweede editie
onder den titel van „Sozialismus und Demokratie in der grossen englischen
Revolution." Stuttgart 1908.
, Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgaben der Sozial,
demokratie. Kap. IVc. Demokratie und Sozialismus. Stuttgart 1899.
, Die Demokratie in der Sozialdemokratie. (Sozialistische Monats,
hefte XII 3 1908).
, Gewerkschaftsdemokratie (Sozialistische Monatshefte XIII' 1909).
, Demokratie (Neue Zeit XXXIV 2 1916).

1 ) De literatuur over democratic is z66 uitgebreid, dat naar volledigheid


zelfs niet gestreefd is. De genoemde publicaties van Barnes, Hattersley, Jaffe,
Laski, Willey en Zurcher bevatten bibliographieen over het onderwerp. Zie
verder de Engelsche bibliographic van sociale wetenschappen „A London
bibliography of the social sciences" I p. 667 v.v. en de Fransche „Bibliographie
generale des sciences juridiques, politiques, economiques et sociales de 1800
a 1925/6" I p. 703 v.v.

169
BIBLIOGRAPHIE.

L. Blanc, Plus de Girondins. Paris 1851.


, La republique une et indivisible. Paris 1851.
H. Bolkestein, Uit de geschiedenis der demokratie. (Socialistische Gids V
1920).
G. Le Bon, Psychologie des foules. Livre III ch. IV, V. 1895.
, Psychologie du Socialisme. Livre V. Le conflit entre les lois de l'evo:
lution, les idees democratiques et les aspirations socialistes. Paris 1898.
, La revolution francaise et la psychologie des revolutions. 3e Partie.
Paris 1912.
M. J. Bonn, Die Krisis der europaischen Demokratie. Munchen 1925.
Ch. Borgeaud, The rise of modern democracy in Old and New England.
London 1894.
C. Bougie, Les idees egalitaires. Paris 1899.
, La democratie devant la science. Paris 1904.
W. J. Brown, The new democracy. London 1899.
J. Bryce, The American commonwealth. London 1889.
, Modern democracies. Londen 1921.
L. Bucher, Der Parlementarismus wie er ist. 1854.
A. Buriks, Demokratisch gemeentebeheer. 1918.
J. T. Buys, Aan gene zijde van het algemeen stemrecht (Gids 1892. Herdrukt
in „Studien over Staatkunde en Staatsrecht" II 1895).
F. A. Bijvoet, Directe volkswetgeving. Referendum en volksinitiatiefrecht.
Amsterdam 1925.
F. Cambo, Les dictatures. Paris 1930.
H. Chardon, L'organisation d'une demokratie. Paris 1921.
V. Considerant, La solution ou le gouvernement direct du peuple, Paris 1850.
P. W. A. Cort v. d. Linden, Richting en beleid der liberale Partij. Hoofd:
stuk II. De democratie. Groningen 1886.
Stafford Cripps a. o., Problems of a socialist government. London 1933.
A. Croiset, Les democraties antiques. Paris 1927.
H. Delbriick, Regierung und Volkswille. Berlin 1914.
J. Dewey, Democracy and education. New York 1920.
A. V. Dicey, Lectures on the relation between law and public opinion in
England during the nineteenth 'century. London 1914.
E. Faguet, Le culte de l'incompetence. Paris 1910.
A. Ferguson, Essay on the history of civil society. 1767.
H. Fernau, Die franzosische Demokratie. Munchen u. Leipzig 1914.
, Durch!.... zur Demokratie. Bern-Biimpliz 1917.
A. Flegner, Geschichte der Demokratie. Nurnberg 1880.
S. Gargas, Die Minderheit. Eine sociologische Studie. Haag 1926.
C. Geyer, Fiihrer und Masse in der Demokratie. Berlin. Zonder jaar.
F. Giovanoli, Zur Soziologie des Parteiwesens und Betrachtungen zur Schwei,
zerischen Demokratie. („Partei und Klasse im Lebensprozess der Gesell,
schaft." Band II. Forschungen zur Volkerpsychologie und Soziologie).
Leipzig 1926.
E. Giraud, La crise de la democratic et les reformes necessaires du pouvoir
legislatif. Paris 1925.
T. R. Glover, Democracy in the ancient world. Cambridge 1927.
E. L. Godkin, Problems of modern democracy. New York 1896.
, Unforeseen tendencies of democracy. Westminster 1898.

170
BIBLIOGRAPHIE.

G. P. Googh, The history of english democratic ideas in the seventeenth


century. Cambridge 1898.
J. Goudriaan, Socialisme zonder dogma's. Hoofdstukken IV-VI. Haarlem 1933.
M. Grant, Le declin de la grande race, ch. I. La race et la democratic.
Paris 1926.
R. de la Grasserie, L'evolution de ridee d'aristocratie. (Annales de FInstitut
de Sociologic II 1896).
, De revolution de ridee de democratic. (Annales de 1'Institut de
Sociologic III 1897).
G. Guizot, De la democratic en France. Paris 1849.
G. Guy,Grand, L'avenir de la democratie. Paris 1928.
A. T. Hadley, Economic problems of democracy. Cambridge 1923.
, Probleme der Demokratie. Stuttgart 1926.
F. Hartung, Moderne Demokratie. (Zeitschrift f. d. gesammte Staatswissen,
schaft B. 84. 1928).
Hasbach, Die moderne Demokratie. Jena 1912.
, Die parlementarische Kabinetsregierung. Stuttgart u. Berlin 1919.
A. T. Hattersley, A short history of democracy. Cambridge 1930.
A. Headlam-Morley, The new democratic constitutions of Europe. London
1928.
F. J. C. Hearnshaw, Democracy at the crossways. London 1918.
IF. Hellpach, Politische Prognose fur Deutschland. Berlin 1928.
F. A. Hermens, Demokratie und Kapitalismus. Munchen u. Leipzig. 1931.
Herodutus, De Musen. ± 450 v. Chr.
L. T. Hobhouse, Democracy and reaction. London 1904.
, The elements of social justice, ch. XI. Democracy. London 1922.
B. Horneffer. Die Lehre von der Demokratie bei Hans Kelsen. Erfurt 1926.
R. Hubert, Le principe d'autorite dans l'organisation democratique. Paris 1926.
D. Hume, Essays, moral, political and literary. 1741.
J. Huizinga, Mensch en menigte in Amerika. Hoofdstuk III. Staatszin en
Zakengeest. Haarlem 1918.
H. M. Hyndman, The future of democracy. London 1915.
M. Jaffe', Demokratie und Partei. (Archiv f. Sozialwissenschaft etc. B. 65, 1931).
D. G. Jelgersma, Het recht der meerdcrheid op de regeering. (Tijdschrift voor
Zedekunde I 1920).
K. Kalbfleisch, Die Demokratie im Urteil griechischer Denker. Giessen 1920.
K. Kautsky, Parlementarismus und Demokratie. 1893.
Demokratie oder Diktatur. Berlin 1918.
, Demokratie und Demokratie (Kampf XIII 1920).
, Von der Demokratie zur Staats,Sklaverei. Berlin 1921.
, Die materialistische Geschichtsauffassung II Buch IV. Berlin 1927.
, Krieg und Demokratie. Berlin 1932.
H. Kelsen, Sozialismus und Staat. (Archiv f. d. Geschichte d. Sozialismus u. d.
Arbeiterbewegung IX 1921).
, Demokratie. (Verhandlungen des fiinften deutschen Soziologentages in
Wien. Tubingen 1927).
, Vom Wesen und Wert der Demokratie. Tubingen 1929.
, Staatsform und Weltanschauung. Tiibirigen 1933.

171
BIBLIOGRAPHIE.

H. Kelsen, Das Problem des Parlementarismus. W. Baumiiller. Wien, Leipzig


Zonder jaar.
F. Klein, Das Organisationswesen der Gegenwart. Berlin 1913.
A. Knabenhans, Die politische Organisation bei den australischen Eingebore,
nen. Berlin u. Leipzig 1919.
D. Koigen, Die Kultur der Demokratie. Jena 1912.
N. Kolff, Over den invloed van politieke partijen op den Nederlandschen
regeeringsvorm. Leiden 1931.
Ph. A. Koller, Das Massen, und Fiihrer Problem in den freien Gewerkschaften.
(Erganzungsheft XVII. Archiv fiir Sozialwissenschaft und Sozialpolitik).
Tubingen 1920.
H. Kranold, Demokratische Selbstzucht. (Neue Zeit B. 41 2 1923).
K. Landauer, Die Wege zur Eroberung des demokraitschen Staates durch die
Wirtschaftsleiter. (Hauptprobleme der Soziologie. Erinnerungsgabe fur
Max Weber II. Miinchen u. Leipzig 1923).
H. J. Laski, A grammar of politics. London 1925.
, Democracy (Encyclopaedia of the social sciences V).
, Democracy in crisis. London 1933.
H. Laufenberg u. F. Wolffheim, Demokratie und Organisation, Hamburg 1915.
R. Latin, La dernocratie. Paris 1933.
E. de Laveleye, Le gouvernement dans la democratie. Paris 1892.
B. Lavergne, Le gouvernement des dernocraties modernes. Paris 1933.
G. de Leener, La primaute de l'individu. (Revue de l'Institut de Sociologic II
1921/2).
W. E. H. Lecky, Democracy and liberty. London 1896.
G. Leibholz, Das Wesen der Representation. Berlin u. Leipzig 1929.
-, Fichte und der demokratische Gedanke. Freiburg i/B. Zonder jaar.
J. Locke, Two treatises on civil government. 1690.
D. Loenen, Vrijheid en gelijkheid in Athene. Amsterdam 1930.
S. Low, The governance of England. 1904.
A. L. Lowell, Public opinion and popular government. London 1918.
K. Lowenstein, Zur Soziologie der parlementarischen Representation in Eng,
land vor den ersten Reformbill (Hauptprobleme der Sociologic. Erinne,
rungsgabe fiir Max Weber II Munchen u. Leipzig 1923).
,

J. Luchaire, Les democraties italiennes. Paris 1915.


J. R. Mac Donald, Sozialismus und Regierung. Jena 1912.
N. Machiavelli, I tre libri de discorsi sopra la prima decade di Tito Livio. 1531.
H. Sumner Maine, Popular government. London 1885.
W. H. Matlock, The limits of pure democracy. London 1917.
H. de Man, Zur Psychologie des Sozialismus. Zweiter Teil. Jena 1926.
, Massen und Fiihrer. Potsdam 1932.
K. E. v. d. Mandele, Het liberalisme in Nederland. Hoofdstuk XV. De liberalen
en de demokratie. Arnhem 1933.
Th. G. Masaryk, Les problemes de la democratic. Paris 1924.
P. v. Mathies, Katholizismus und Demokratie. Bern 1919.
Th. E. May, Democi acy in Europe. London 1877.
A. Menzel, Demokratie und Weltanschauung (Zeitschrift fur offentliches
Recht II 1921).
A. Meusel, Zur Problematik der politischen und sozialen Demokratie (Kolner
Vierteljahrshefte fur Soziologie VII 1928).
172
BIBLIOGRAPHIE.

B. Michels, Einige Randbemerkungen zum Problem der Demokratie (Sozialis,


tische Monatshefte XII 3 1908).
, Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie. Leipzig
1911. 2e editie 1925.
J, St. Mill, On liberty. 1859.
, Representative government. 1861.
J. Millar, The origin of the distinction of ranks. 1771.
Montesquieu, L'esprit des lois. 1748.
L. H. Morgan, Ancient Society. 1877 [in de vertaling van W. Eichhoff onder
den titel „Die Urgesellschaft" (1891)].
Ir. B. Munro, Initiative and referendum (Encvclopaedie of the social sciences
VIII).
Fr. Naumann, Demokratie und Kaisertum. Berlin,Schoneberg 1900.
L. Nelson, Demokratie und Fiihrerschaft. Stuttgart 1927.
F. Nitti, La democratic. Paris 1933.
F. Oppenheimer, System der Soziologie II. Der Staat. Jena 1926.
Ostrogorski, La democratic et l'organisation des partis politiques. Paris 1903.
C. G. Picavet, Une democratie historique. La Suisse. Paris 1920.
H. Pirenne, Les anciennes democraties des Pays,Bas. Paris 1910.
A. Plate, Herziening der democratic of fascisme? Arnhem 1933.
Plato, De Republiek. ± 400 v. Chr.
, De Wetten. ± 350 v. Chr,
Polybius, Geschiedenis. ± 150 v. C.
A. Prins, La democratic et le regime parlementaire. Bruxelles 1884.
, De l'esprit du gouvernement democratique. Bruxelles 1906.
W. Rathenau, Demokratische Entwicklung. Berlin 1920.
R. Redslob, Le regime parlementaire. Paris 1924,
K. Renner, Der Streit um die Demokratie (Gesellschaft IV 1 1927).
Rittinghausen, La legislation directe par le peuple ou la veritable demo,
cratie. Paris 1850.
Tr. Roscher, Politik : Geschichtliche Naturlehre der Monarchic, Aristokratie
und Demokratie. Stuttgart 1892,
J. J. Rousseau, Le contrat social. 1762.
A. Schaffle, Bau und Leben des socialen Korpers II Buch XIV. Tubingen 1875/8.
E. Scherer, La democratic et la France, Paris 1883.
P. Schiemann, Das Fiasco der russischen Demokratie. Berlin 1918,
Schifrin, Parteiapparat und Parteidemokratie. (Gesellschaft VIII 1930).
G. Schmitt, Die geistesgeschichtliche Lage des heutigen Parlementarismus.
Munchen u. Leipzig 1926.
, Die Diktatur. 2e Auflage. Munchen u. Leipzig 1928.
, Verfassungslehre III Abschnitt. Munchen u. Leipzig 1928.
G. v. Schulze-Gaevernitz, Die geistesgeschichtlichen Grundlagen der anglo,
amerikanischen Weltsuprematie. II. Die Wurzel der Demokratie, (Archiv
f. Sozialwissenschaft etc. B. 58. 1927).
J. Schwarcz, Die Demokratie. 1889/91.
A. Siegfried, Tableau des partis en France. Paris 1930.
J. C. L. Sismonde de Sismondi, Etudes sur les constitutions des peuples libres.
Bruxelles 1836.

173
BIBLIOGRAPHIE.

J. L. Snethlage, Demokratie en dictatuur. Arnhem 1933.


P. Sorokin, Social mobility. New York 1927.
H. Spencer, The principles of sociology II. Part V. Political Institutions.
London 1902.
Spinoza, Tractatus politicus. 1677.
W. Starosolskyj, Das Majoritatsprinzip. (Wiener Staatswissenschaftliche Stu,
dien XIII 2). Wien u. Leipzig 1916.
W. Steed, C. Bougie e.A., Les dernocraties modernes. Paris 1921.
J. L. Stocks, The voice of the people. An essay on representative democracy.
London. Zonder jaar.
H. Sultan, Zur Soziologie des modernen Parteiensystems. (Archiv f.
wissenschaft etc. B. 55 1926).
G. F. Steffen, Die Demokratie in England. Jena 1911.
, Das Problem der Demokratie. Jena 1917.
Sulzbach, Die Grundlagen der politischen Parteibildung. Tubingen 1921.
R. H. Tawney, Equality. London 1931.
B. v. d. Tempel Jzn., Demokratische vrijheid en socialistisch recht. Haarlem
1933.
W. Temple, An essay upon the original and nature of government. 1672.
R. Thoma, Der Begriff der modernen Demokratie in seinem Verhaltnis zum
Staatsbegriff. (Hauptprobleme der Soziologie. Erinnerungsgabe fur Max
Weber II. Munchen u. Leipzig 1923).
R. Thurnwald, Demokratie. (Reallexikon der Vorgeschichte II).
A. de Tocqueville, De la democratie en Amerique. 1835.
F. Tonnies, Zur Soziologie des demokratischen Staates. (Soziologische Studien
und Kritiken II. Jena 1926).
, Demokratie. (Verhandlungen der funften deutschen Soziologentages in
Wien. Tubingen 1927).
, Demokratie und Parlementarismus. (Soziologische Studien und Kriti,
ken III. Jena 1929).
0. Trebitsch, Von direkten Demokratie. (Kampf XIX 1926).
H. Triepel, Die Staatsverfassung und die politische Parteien. Berlin 1927.
P. J. Troelstra, De Revolutie en de S.D.A.P. Amsterdam 1919.
A. Vierkandt, Die politische Verhaltnisse der Naturvolker. (Zeitschrift fiir
Socialwissenschaft IV. 1901).
, Fiihrende Individuen bei den Naturvolkern. (Zeitschrift fur Social:
wissenschaft XI 1908).
E. M. Walker, The Periclean democracy. (The Cambridge ancient History V.
Cambridge 1927).
Graham Wallas, Human nature in politics. 1909.
S. en B. Webb, Theorie en practijk van het Britsche vakvereenigingsleven. (e'er:
taling van „Industrial democracy"). Amsterdam 1901/2.
, A constitution for the socialist commonwealth of Great,Britain.
London 1920.
A. Weber, Die Krisis des modernen Staatsgedankens in Europa. Berlin u.
Leipig 1925.
L. v. Wiese, Liberalismus und Demokratismus in ihren Zusammenhangen und
Gegensatzen. (Zeitschr. f. Politik IX 1916).

174
BIBLIOGRAPHIE.

M. M. Wiley, Some recent critics and exponents of the theory of democracy.


(A. history of political theories. Recent times. Ed. by Edw. Merriam
A. H. E. Barnes). New York 1924.
W. Wilson, The new freedom. London 1916.
W. Woytinsky, Der Vormarsch der Demokratie. (Gesellschaft IV 1 1927).
A. W. IJzerman, Referendum en volksinitiatief. (Socialistische Gids IV 1919).
H. 0. Ziegler, Bedeutung des geltenden Wahlverfahrens fiir die politische
Struktur Deutschlands. (Staatslichkeit der Demokratie and Wahlverfah:
ren). (Archiv f. Sozialwissenschaft etc. B. 55. 1926).
A. Zimmern, The Greek Commonwealth, Oxford 1924.
, The prospects of democracy. London 1929.
A. J. Zurcher, The experiment with democracy in Central Europe. New
York 1933.

175

You might also like