Professional Documents
Culture Documents
Willem Bonger - Problemen Der Demokratie
Willem Bonger - Problemen Der Demokratie
BONGER
PROBLEMEN
DER
DEMOKRATI E
PROBLEMEN
DER DEMOKRATIE
EEN SOCIOLOGISCHE EN
PSYCHOLOGISCHE STUDIE
DOOR
VOORWOORD.
III
VOORWOORD.
IV
INHOUD.
INHOUD.
Blz.
Voorwoord . rii
Algemeen deel . . 1
HOOFDSTUK I. Inleiding . 1
INHOUD.
Blz.
HOOFDSTUK V. De kritiek op de demokratie 85
§ 18. Inleiding . 85
§ 19. De kritiek op de demokratie in een homogeen
milieu . ... , 87
§ 20. De kritiek op de demokratie in een heterogeen
milieu (negatief) 90
§ 21. De kritiek op de demokratie in een heterogeen
milieu (positief) .. 106
§ 22. De kritiek op de autokratie 109
Bijzonder deel . 115
VI
ALGEMEEN DEEL.
INLEIDING.
HOOFDSTUK I.
Inleiding.
2
INLEIDING.
3
INLEIDING.
4
INLEIDING.
5
1NLEIDING.
6
INLF,IDING.
pelijk leven dan de meening dat alles als het ware van zelf zich
ten goede wendt. Op het terrein der staatsinrichting is deze
meening zelfs bijzonder gevaarlijk. De demokratie is niet een
instituut dat zich langzamerhand en vanzelfsprekend, als het
ware gestuwd door onweerstaanbare natuurkrachten, ontwik,
keld heeft. De feiten toonen een geheel ander verloop wij
komen er in den loop dezer studie nader op terug. Zij, die
aanhangers zijn van de demokratie, hebben .zich helder voor
oogen te houden, dat dit systeem algemeen is geweest, geheel
verdwenen is, bier en daar weer opgekomen, weer verdrongen
is, en weer zich - naar boven geworsteld heeft, om ten slotte
weer ernstige tegenslagen te ontmoeten. Het is dus zaak voor
hare adepten haar eigen systeem steeds kritisch te blijven
bezien, en de tegenslagen niet a priori geheel aan omstandig,
heden, die niemand beheerschen kan, te wijten. Deze studie is
o.a. als een kleine bijdrage tot deze zelf,kritiek bedoeld, met
name zal het meest fundamenteele van de problemen der
demokratie, nl. van qualiteit en quantiteit nader onder het
oog worden gezien.
De tijd waarin wij leven heeft Goethe in zijn beroemde ballade
„Der Zauberlehrling" voorvoeld. De technische machten die
het vernuft der menschheid opgeroepen heeft, zijn haar boven
het hoofd gegroeid. De nadeelen van den oorlog zijn steeds
groot geweest, maar de vernietigingstechniek heeft nu een
hoogte bereikt, waardoor de menschheid in letterlijken zin met
ondergang bedreigd wordt. De ontwikkeling van het produc,
tieve vermogen is tot een graad en omvang opgevoerd dat de
koopkracht ontbreekt de eindproducten of te nemen:
oenen moeten gebrek lijden omdat er te veel is! De techno,
kratie moet overwonnen worden, wil zij de menschheid niet
overwinnen. De brallende despoten, die zich opgeworpen help,
ben, zullen dit zeker niet doen, eerder een nieuwen oorlog
ontketenen. De demokratie zal ten slotte toch deze geweldige
taak te volvoeren hebben, en het zal dus zaak zijn dat zij zoo
sterk mogelijk en niet bevreesd is zich zelf kritisch te be
schouwen.
7
INLEIDING. § 1.
HOOFDSTUK II.
§ 1. Inleiding.
Bijna alle definities van demokratie hebben uitsluitend
betrekking op de demokratie als staatsvorm. M.i. ten onrechte,
daar er ook buiten het terrein van den staat demokratie be
staan heeft — chronologisch er zelfs aan vooraf is gegaan —
en nog bestaat, nl. in het vrije vereenigingsleven. Van de
staatsphilosofen der oudheid is zulks te begrijpen, daar zij
van geen voorgeschiedenis wisten en het vrije vereenigingsleven
op de wijze en in den omvang van heden hun onbekend was.
Van auteurs der 19e en 20e eeuw is zulks niet te verontschul:
digen, immers in hun tijd zijn ethnologie en prehistorie tot
ontwikkeling gekomen en heeft het vrije vereenigingsleven een
ontzaggelijken omvang genomen. Wij zullen naderhand zien dat
de beperking der demokratie tot het staatsleven voor de kennis
van het vraagstuk hoogst nadeelig is geweest.
Demokratie is een bestuursvorm eener collectiviteit, onver:
schillig of deze een dwang:gemeenschap is als de staat of een
vrije vereeniging. Iedere collectiviteit, van welken aard ook,
1
) Definieeren d.i. het bepalen, afgrenzen van hetgeen gedefinieerd moet
worden, heeft uitsluitend betrekking op hetgeen bestaat en hetgeen bestaan
heeft (realia) en dient om misverstanden te voorkomen. Zonder definieeren heeft
discussieeren geen zin, anders praat men langs elkaar been. Onder een
gripsbepaling iets wat niet bestaat, maar wat men gaarne zou wenschen dat
bestond („Wensch":clefinitie), te verstaan heeft .geen zin en sticht slechts vet.:
warring. Zoo bijv. Rousseau's definitie van demokratie, waarvan hij zelf zegt
dat zij nooit is voorgekomen en waarschijnlijk ook nooit zal voorkomen, of
Max Adler, die zegt dat er eigenlijk nog nooit demokratie is geweest, omdat
zij niet beantwoordt aan hetgeen hij als ideaal heeft gesteld! (Zie p. 34 „Poli:
tische oder soziale Demokratie").
§. INLEIDING.
9
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.
10
§ 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE.
11
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.
12
§ 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE.
13
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.
14
§. 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE.
15
HET BEGRIP DEMOKRATIE. § 2.
1) „De Politiek" Boek VII Hoofdstuk I § 6. Zie over deze materie vooral
het eerste hoofdstuk van Nitti's juist verschenen „La democratie".
2) Vergelijk hoofdstuk I van Mill's „On liberty",
16
§ 2. HET BEGRIP DEMOKRATIE
uitgesloten is, staat een orde van zaken, waarbij voor ieder
de mogelijkheid bestaat deze wel te vervullen, en waarbij niet
iemand door zijn geboorte voor bepaalde functies voorbe,
stemd is.
Samenvattend kan men zeggen dat vrijheid in den grond
der zaak beteekent, dat de gemeenschap het individu als zoo,
danig respecteert en hem rechten Beef t, zoodat zijn persoon,
lijkheid zich kan ontplooien en willekeur ten opzichte van hem
uitgesloten is, en dat gelijkheid wil zeggen: geen privilegieering
van bepaalde kategorieen van personen.
De op p. 12 gegeven omschrijving kan dus als volgt worden
uitgebreid: de demokratie is een bestuursvorm eener
tiviteit met zelfbestuur, waaraan een groot deel harer leden,
hetzij direkt, hetzij indirekt deelneemt, en waarbij geestelijke
vrijheid en gelijkheid voor de wet gewaarborgd zijn.
2 17
AUTOKRATIE. § 3.
1) 0. c. p. 172.
18
§ 3- AUTOKRATIE.
19
AUTOKRATIE. § 3.
20
§ 3. AUTOKRATIE.
21
INLEIDING. § 4.
HOOFDSTUK III.
Over de psychologie der demokratie.
§ 4. Inleiding.
De bestuursvormen hebben elkander in den loop der tijden
herhaaldelijk afgewisseld, nu eens heeft demokratie dan weer
autokratie geheerscht, om weer door demokratie gevolgd te
worden, etc. etc. — wij komen er in het volgende hoofdstuk
op terug.
Heeft men een periode waarin een nieuw maatschappelijk
verschijnsel bezig is een bestaand te verdringen, dan blijkt
overduidelijk hoe zeer de aanleg der menschen verschillend is.
Begint de maatschappij op een bepaald punt te veranderen,
dan worden in den aanvang alleen de sterk gepredisponeerde
individuen door het nieuwe geraakt en aangetrokken; zet zich
de verandering door, dan worden in steeds omvangrijker mate
o.a. via de imitatie — de overigen meegevoerd, tot eindelijk
de groote massa (der gemiddelde menschen) bereikt is: het
nieuwe verschijnsel is algemeen geworden. De wet der indivi:
dueele variaties, zonder begrip waarvan men geen maatschap:
pelijke verandering kan verstaan, zet zich door. ')
Wie meent dat wanneer een sociaal verschijnsel algemeen is
geworden, nu oak alle dragers in dezelfde mate het ondergaan,
vergist zich. Immers zijn de gepredisponeerden enthousiaster,
krachtiger in hun overtuiging dan de groote massa, doch wat
22
§ 4. INLEIDING.
23
rNLEIDING. § 4.
len tusschen de individuen van een soort, wel wat al te zeer uit
het oog is verloren. Aristoteles wist het meer dan tweeduizend
jaar geleden reeds beter: de menschen zijn in sommige opzich,
ten ongelijk, maar in andere gelijk. Hoe groot de quantitatieve
verschillen van anatomischen, physiologischen en psychologi ,
schenardtu ivenagushompien
ook mogen wezen, zij zijn geringer dan die tusschen zijn soort
en welke andere ook. Hoe groot het verschil in leefwijze, in
den ruimsten zin des woords genomen, tusschen de menschen
ook moge wezen, bijv. op het oogenblik van levensgevaar vallen
al deze verschillen weg en spreekt de stem van het bloed, d.i.
van de soort. Een zekere mate van gelijkheidsgevoel ligt aan
den wortel der demokratie.
Ontleedt men het soortgevoel, dan blijkt het twee zijden te
hebben, een passieve en een actieve. Het soortgevoel omvat de
vatbaarheid van het individu voor de sympathie van zijn soort,
genooten, en de sympathie van het individu voor zijn soortge,
nooten. Deze onderscheiding is fundamenteel voor het probleem
van de zedelijkheid, maar ook van de demokratie. Maakt men
Naar niet, dan is de zoo herhaaldelijk voorkomende kwestie.
nl. of iemand zich te recht of ten onrechte demokraat noemt,
onoplosbaar.
Aanknoopende aan deze onderscheiding van passieve en
aktieve demokratische gevoelens, dient nog op een andere zijde
van de psychologie der demokratie de aandacht gevestigd te
worden zij is eenigszins gecompliceerd. De mensch behoort
tot de sociale wezens, maar de soorten in de natuur, welke
daartoe behooren, verschillen onderling weer sterk. 1) In de
eerste plaats in intensiteit van sociale gevoelens — soms zijn
deze z$56 sterk, en de agressiviteit zoo zwak, dat de individuen
1 )Hoewel van demokratie en autokratie bij een diersoort uit den aard
der zaak niet gesproken kan worden, daar geen enkele de hoogere geestes
qualiteiten bezit, welke daarvoor noodig zijn, kan men toch van een analogon
spreken. De dieren,sociologen leeren dat er soorten zijn, waarbij men van
leiden - zonder zekere leiding kan geen enkele collectiviteit functionnee:
ren andere waarbij men van heerschen kan spreken. Vergelijk bijv.
F. Alverdes „Tiersoziologie" (1925) hoofdstuk VI.
24
§ 5. DE PASSIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE.
25
DE PASSIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE. § 5-
26
§ 6. DE ACTIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE.
27
DE ACTIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE. § 6.
onder het begrip „vertu", het kenmerk volgens hem der demokratie. (Zie
„L'esprit des Lois" Boek III, Hoofdstuk III). H. de Man heeft er in zijn „Zur
Psychologie des Sozialismus" (Hoofdstuk X) een aantal uitstekende opener,
kingen over gemaakt. Zie hierover ook Starosolskyj „Das Majoritatsprinzip"
p. 19 v.v.
28
§ 6. DE ACTIEVE PSYCHOLOGISCHE ZIJDE.
29
DE INTELLECTUEELE ZIJDE. § 7.
30
§ 7. DE INTELLECTUEELE ZIJDE.
31
DE INTELLECTUEELE ZIJDE. § 7.
32
§ 7. DE INTELLECTUEELE ZIJDE
3 33
DE PSYCHOLOGIE DER AUTOKRATIE. § 8.
34
§ 9. INLEIDING.
HOOFDSTUK IV.
Over de sociologie der demokratie.
§ 9. Inleiding.
Reeds in de oudheid zijn de auteurs, die zich met de regee,
ringsvormen hebben beziggehouden, tot de meening gekomen
dat er in hunne opeenvolging een zekere regelmaat gelegen
was. Plato wijst er in zijn „Republiek" 1 ) op dat uit de aristo,
kratie (in letterlijken zin: heerschappij der besten) de timo,
kratie (een tusschenvorm), en uit deze de oligarchic (heerschap,
pij der rijken) ontstaat, deze wordt nu op haar beurt vervangen
door de demokratie, waarna de tyrannis volgt. Aristoteles zegt
in zijn „Politiek" 2) dat de volken eerst het koningschap hadden,
waaruit zich de aristokratische regeeringsvorm (in letterlijken
zin) ontwikkelde, daarop volgde de oligarchic, dan de tyrannis
en ten slotte de demokratie„ welke echter evenmin een blij,
vende vorm was. Polybius 3) meent dat er in den aanvang
alleenheerschappij was, waarvan het koningschap een vorm
was. Het koningschap ontaardt in de tyrannis, en uit deze
komt de aristokratie voort, en de oligarchic volgt. Dan maakt
zich het yolk, over het ondergane onrecht in woede geraakt,
van de macht meester, waarop de demokratie in de ochlokratie
(heerschappij van het gepeupel) ontaardt, waarna een tyran
de orde herstelt. „Dit is de kringloop der staatsvormen" be
sluit Polybius.
Uit het feit reeds dat de volgorde bij deze auteurs niet geheel
dezelfde is, kan men opmaken dat deze regelmatigheid niet
strikt is. Hun snelle opeenvolging — Aristoteles heeft een,
1) Boek VIII.
2) Bock III. Hoofdstuk X § 7 v.v.
3) Geschiedenis. Bock VI § 4 v.v.
35
INLEIDING. § 9.
1 ) Hoofdstuk I in fine.
36
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.
37
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.
38
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.
1
) Een aantal vereenigingen hebben zg. „buiten"leden (nl. kunstlievende
e.d.) die tegen betaling van een bedrag mogen profiteeren van de prestaties
der „werkende" leden. Dit doet aan het demokratisch karakter eener vet.%
eeniging niets af. Evenmin het feit, dat zich personen verbinden, regelmatig
schenkingen te doen (zg. donateurs).
39
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.
40
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.
aanvoelen, dat de leden als leden alien hetzelfde belang bij het
bestaan en de bloei der vereeniging kunnen hebben en cat hun
verschillende capaciteiten — voor een oogenblik aangenomen
dat ook titel en vermogen van N. N. iets met capaciteiten te
doen hebben — daartoe niets af, of toedoen. De verhoudingen
kunnen zelfs ook omgekeerd liggen: degenen, die over boven:
middelmatige bekwaamheden beschikken, kunnen zelfs minder
belang bij de vereeniging hebben dan de gewone leden, of bij
gelijk belang minder lust hebben er zich voor in te spannen.
Afgescheiden van de onmogelijkheid om ooit een „juiste"
schaal te ontwerpen zou het dus in strijd zijn met het belang
der vereeniging het stemrecht te differentieeren en zou dit
ook door de leden als onrecht worden gevoeld — hetgeen het:
zelfde is, van den anderen kant bezien.
Het verschil in capaciteiten komt op geheel andere momenten
als de algemeene vergadering e.d. aan de orde, nl. wanneer de
vereeniging bijv. tegenover andere vereenigingen of tegenover
het publiek moet toonen wat zij op haar gebied presteert.
Prompt worden dan ook de besten door de leden afgevaardigd
— de athleet van de 200 Kg. en de Nobelprijswinner etc. Het is
het belang van alle leden zoo te doen; als hun beste man den
wedstrijd maar wint, wiens roem op de collectiviteit afstraalt,
en van daar op ieder lid.
Dit geldt ook voor de keuze van bestuursleden• . . . . „die
Masse sucht Manner, die ihr gleichen" zegt Hasbach, een der
felste anti:demokraten. 1) Deze uitspraak getuigt van slechte
menschenkennis, van weinig ervaring in het vereenigingsleven
en van gering sociologisch inzicht. Als dit waar was, zou er
reeds lang geen enkele demokratische staat meer bestaan, of
om ons te beperken tot het onderwerp wat ons nu bezig houdt,
ook geen enkele vereeniging. Het feit dat het vereenigingsleven
een ontzaggelijken omvang en beteekenis heeft gekregen, be
wijst het omgekeerde•
Al degenen, die het vereenigingsleven kennen, weten dat de
leden gewoonlijk een goede neus hebben bij het kiezen van het
41
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.
1 ) Reeds Montesquieu in zijn „Esprit des lois" Boek II Hoofdstuk II, wijst
hierop.
42
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.
redes e.d. maar voor president kiest men hen niet. Maar ook
„stifle" krachten, de aangewezenen voor het secretariaat en het
zeer ondankbare werk van het beheeren der penningen, weet
men spoedig te onderkennen en op de plaats te brengen, waar
zij volgens hun capaciteiten hooren. Doen er zich in een ver:
eeniging speciale moeielijkheden voor, waartegen een bestuur
niet opgewassen is, dan weet men gewoonlijk wel spoedig hen
in een commissie te benoemen, die ze wel meester kunnen
worden. Kortom, dat de massa steeds de slechtste kiest is een
praatje van hen, die van de demokratie niets weten. In het
oude woord „vox populi vox dei", of zooals de groote componist
C. M. v. Weber het minder vriendelijk heeft gezegd: „Der ein:
zelne ist ein Esel and das Ganze ist doch Gottes Stimme", zit
een zekere kern van waarheid — er is ook veel onwaarheid in,
doch daarover later.
Het selectieprincipe is der demokratie inhaerent, zoo luidt de
conclusie, 'die men op grond van de ervaring van het vereeni:
gingsleven moet trekken. Wanneer men het principe niet toe:
past, en bijv. het voorzitterschap laat rouleeren, heeft men ge:
woonlijk met een door zijn wezen reeds scherp geselecteerde
collectiviteit te doen (bijv. Academische Senaten) — het uit:
oefenen van het ambt van president e.d. is dan een verplichting,
die een ieder op zijn beurt op zich heeft te nemen. Ook waar
een vereeniging bestaat uit vereenigingen (z.g. Bond) treft men
dit rouleeren nog al eens aan — het prestige der aangeslotenen
verzet zich dan tegen verkiezingen. Ook dit is nauwelijks een
uitzondering op den regel der selectie, daar de vereenigingen
zelf hun afgevaardigden naar den bond scherp kiezen•
Gaat men de geschiedenis van de demokratie in het vrije
vereenigingsleven na — voor sommige terreinen hiervan is de
geschiedenis geschreven — dan blijkt dat in die vereenigingen,
waar van den aanvang of het streven naar vermindering van
maatschappelijke ongelijkheid op den voorgrond storid en de
differentieering der leden minder groot was dan elders, in den
beginne het selectieprincipe nog niet sterk was. Leest men het
eerste hoofdstuk van „Theorie en practijk van het Britsche
vakvereenigingsleven" door S. en B. Webb, getiteld „Oorspron:
43
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.
44
§ 10. HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN.
45
HET VRIJE VEREENIGINGSLEVEN. § 10.
46
§ 11. DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN.
47
DE DEMOKRATIE BIJ NATUURVOLKEN. § 11.
48
§ 11. DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN
4 49
DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN. § 11.
Leider is derhalve niet degeen, die door het lot wordt aange,
wezen, natuurlijk alle tegelijk noch minder, maar degeen, die
de qualiteiten heeft, welke voor dit ambt in het bijzonder
geschikt maken.
50
§ 11. DE DEMOKRATIE BIJ DE NATUURVOLKEN.
51
DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID. § 12.
52
§ 12. DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID.
53
DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID. § 12.
54
§ 12. DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID.
55
DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID. § 12.
56
§ 12. DE DEMOKRATIE IN DE OUDHEID.
57
DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN. § 13.
58
§ 13. DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN.
59
DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN. § 13.
60
§ 13. DE DEMOKRATIE IN DE MIDDELEEUWEN.
61
DE DEMOKRATIE VAN 16e TOT EINDE 18de EEUW. § 14.
62
§ 14. DE DEMOKRATIE VAN 16e TOT EINDE 18de EEUW.
1 ) Zie o.a. Gooch „The history of English democratic ideas in the seven,
teenth century", Bernstein „Kommunistische und demokratisch,sozialistische
Stromungen wahrend der englischen Revolution des 17 Jahrhunderts" („Die
Geschichte des Sozialismus in Einzeldarstellungen" 1 2), later afzonderlijk en
gewijzigd verschenen onder den titel „Sozialismus und Demokratie in der
grossen englischen Revolution", over de 18e eeuw Beer „Geschichte des
63
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.
§ 15. De demokratie van het einde der 18e eeuw tot het
begin der 20e eeuw.
Tot aan het einde der 18e eeuw waren alle demokratieen be
perkt van aard geweest. Beperkt wat het grondgebied betreft,
waarop zij gold, beperkt wat de individuen aangaat, waarover
zij zich uitstrekte. Groote groepen der bevolking (vrouwen,
slaven, hoorigen, arbeiders) waren van elken politieken invloed
verstoken. De demokratie der oudheid was direct, die der
middeleeuwen indirect, doch van specialen aard, d.i. via
economische organisaties.
Met de onafhankelijkheidsverklaring van Engeland door
Noord:Amerika werd dit anders. Een groot land met een in
vergelijking der vroegere demokratieen groote bevolking vestigde
een republiek, bij welker regeering zoo goed als alle volwassen
mannen betrokken waren. De Vereenigde Staten waren in den
aanvang een boeren:republiek, van eigenerfde, onafhankelijke
boeren, die hun afgevaardigden kozen — eenige, trouwens bij,
komstige karaktertrekken der demokratie zijn eerst later bier
en daar er bijgekomen. Hierin ligt de kern van het vraagstuk
— het gemis aan feodale overleveringen, de tradities van gees:
64
§ 15. DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUVV.
65
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.
66
§ 15. DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW.
1
) Vergelijk hierover het interessante artikel van Bernstein „Demokratie"
(Neue Zeit XXXIV 2 1916 p. 289 v.v.).
67
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.
68
§ 15. DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW.
69
DE DEMOKRATIE EINDE 18e TOT BEGIN 20e EEUW. § 15.
70
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.
71
DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.
72
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.
74
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.
75
DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.
76
§ 16. DE ORGANISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE.
77
DE ORGA.NISATIE DER MODERNE DEMOKRATIE. § 16.
andere niet te vergelijken. ') Wie meent dat echter alle leden
eener politieke partij actief deelnemen aan het partijleven,
zelfs in verkiezingstijden, vergist zich ten zeerste: het over
groote deel vergenoegt zich met het formeele lidmaatschap. 2 )
Men moet daar onmiddellijk aan toe voegen dat er in groote
politieke partijen voor alle leden geen voldoende werk te ver,
richten zou zijn — tenzij men zich ook op andere gebieden
als de politiek gaat bewegen. Een groote politieke partij mag
zich gelukkig prijzen wanneer een 20 % harer leden geregeld
aan het partijleven deelneemt. Slechts een deel hiervan vormt
het kader (bestuurders van afdeelingen e.d.), en een nog veel
kleiner deel het hoogere kader (bestuurders van federaties e.d.).
Het organisme eener partij berust in nog veel sterker mate dan
bijv. in een leger of in een bedrijf het geval is, op den arbeid
van weinigen.
En dit alles heeft nog maar alleen betrekking op het organi,
satorische deel van den voor een partij noodigen arbeid! Zoo,
dra men komt op het veel moeielijker terrein van de taktiek en
de strategie (maken van programs e.d.), wordt de selectie nog
veel scherper. 1k veroorloof mij bier mij zelf te citeeren: „Wiens
werk is een politick program? Eener partij in Naar geheel? In
geenen deele. Staatkundige pogramma's worden op congressen
aangenomen — een scherpe selectie. Heeft een dergelijk
congres dat program gemaakt? Wel neen, daartoe was een
speciale commissie van voorbereiding benoemd, wier werk
door het congres gewoonlijk zonder veel discussie wordt aan,
1) Bij de S.D.A.P., zeker een der best georganiseerde politieke partijen
is de verhouding van het aantal partijleden tot het aantal harer kiezers steeds
ongeveer een tot tien geweest. Vermoedelijk zal deze afstand wel niet vaak
kleiner zijn bij politieke partijen met het individueele lidmaatschap — de
Engelsche Labour,Party wordt vooral gevormd door organisaties (groote vak,
vereenigingen) en staat hier dus buiten. Mocht zulks toch voorkomen
zooals ik meen dat in de Oostenrijksche sociaal,demokratie het geval is —
dan is dit van twijfelachtig nut voor een partij. Het zou mij hier te ver voeren
de gronden mijner meening -uitvoerig uiteen te zetten. Zij liggen in de zg.
wet der individueele variaties (WebQuetelet) volgens de welke de boven,
middelmatige individuen steeds 10 a 15 % bedragen.
2) Zie hierover de interessante studie van Sultan „Zur Sociologie des
modernen Parteiensystems" (Archiv f. Sozialwissenschaft etc. B. 55 (1926)
p. 91 v.v.).
78
§ 17. DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME).
79
DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME). § 17.
80
§ 17. DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME).
6 81
DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME). § 17.
83
DE SOCIOLOGIE DER DEMOKRATIE. (RESUME). § 17.
84
§ 18. INLEIDING.
HOOFDSTUK V.
De kritiek op de demokratie.
§ 18. Inleiding.
De kritiek op de demokratie! Bibliotheken vol boeken zijn
er over geschreven! Al het menschelijk vernuft is er bij te
pas gekomen om aan te toonen dat de demokratie voor de
kritiek geen stand houdt. Ook over de autokratie is geoor,
deeld, maar in veel geringer mate. Dan moet de demokratie
toch wel een veel zwakker instituut zijn dan de autokratie,
zoo luidt de conclusie van velen!
Mijn eerste opmerking geldt deze stelling. Zij is m.i. onjuist,
zij berust op een gezichtsbedrog. De demokratie is inderdaad
zeer veel gekritiseerd, echter niet omdat zij zwakker is dan
de autokratie, maar omdat in haar wezen de mogelijkheid der
kritiek ligt, en de autokratie haar uitsluit! Wat een land, dat
Frankrijk, zeggen bijv. de anti,demokraten, waar iederen dag
dingen aan den dag komen, waar men in autokratisch be
stuurde landen toch maar niet van hoort! Inderdaad, ce qu'on
voit et ce qu'on ne voit pas! In demokratieen komen de fouten
aan den dag, in autokratieen niet — het geeft blijk van groote
onnoozelheid te meenen dat zij daarom niet voorkomen.
Dezelfde dwaasheden van rechts herhalen zich links. Rusland
is op den weg om een paradijs te worden, maar het is de
bevolking niet geoorloofd te zeggen dat het meer van een hel
heeft. Het omgekeerde geldt van de loftuitingen. Wat een op,
schepperij als er in Rusland een krachtwerk wordt gemaakt
is het eigenlijk al in functie? — of als in Italie een moeras wordt
drooggelegd, en wat weinig ophef maakt men in een demo,
kratisch land als Nederland bijv. wanneer men de Zuiderzee
drooglegt, waarschijnlijk een veel - grooter prestatie!
85
INLEIDING. § 18.
M.a.w. wie bang voor de kritiek is sluit haar uit en wie haar
niet vreest, laat haar toe. Voor beide verschijnselen bestaan
gewoonlijk goede gronden! De kritiek op de autokratie mogen
zij, die eronder leven niet uiten, men vindt haar in de geschie,
deniswerken — als de vrijheid van gedachtenuiting eenmaal
heroverd is.
Een andere opmerking over de kritiek op de demokratie moge
eveneens voorafgaan aan onze bespreking. Toen iemand
Clemenceau al zijn bezwaren tegen de demokratie had uiteen:
gezet, antwoordde de oude scepticus: „weet gij wat beters?"
De spraakzaamheid van den bezoeker zal toen wel een oogen,
blik gestokt hebben. Cavour zei eens dat een (vertegenwoor,
digende) Kamer slecht kon zijn, maar een anti,chambre toch
altijd veel slechter is. M.a.w. het heeft geen zin al zijn kritiek
op een bepaald instituut te richten, maar zich niet af te vragen
of een ander beter zou voldoen. Wie zulks toch doet, kritiseert
feitelijk niet een instituut, maar de menschelijke onvolkomen,
heid — waarvan ieder wezen met gezond verstand overtuigd
is. Alleen dwazen of demagogen beloven een complete heil,
staat, die dan bovendien a la minute zal verwezenlijkt worden!
Dergelijke eenzijdige critici hebben natuurlijk nooit ontbroken,
maar zijn in den tegenwoordigen tijd, waarin jongelieden zon,
der ervaring de grootste mond hebben, buitengewoon talrijk.
Feiteliik critiseeren deze absolutisten niet de mogelijke ont,
wikkeling der werkelijkheid, maar zijn in hun onwetendheid
boos dat hun wensch,droomen niet gerealiseerd worden. De
Volkenbond heeft nog niet den wereldvrede gebracht, weg
ermede! Een stek, gisteren geplant, brengt vandaag nog geen
vruchten op, ruk uit dat ding!
Ten slotte nog de volgende opmerking, waarmede tegelijk
de indeeling van dit hoofdstuk verklaard wordt. Talloozen
hebben zich tegen de demokratie gericht, en zij doen dit nog,
zonder zich af te vragen of er misschien ook verschillende
soorten van demokratie zijn. Bij goed bezien blijkt echter dat
de tegenstanders der demokratie in twee soorten uiteenvallen:
1 0 . tegenstanders van elke demokratie (dus ook van die in
een homogeen milieu), 2°. tegenstanders van de huidige poli,
86
§ 18. INLEIDING.
87
DE KRITIEK IN EEN HOMOGEEN MILIEU. § 19.
88
§ 19. DE KRITIEK IN EEN HOMOGEEN MILIEU.
89
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
90
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
91
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
92
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
93
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
94
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
95
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
96
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
7 97
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
98
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
99
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
100
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
101
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
102
§ 20. DE KRIT1EK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
103
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
104
§ 20. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
105
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 20.
106
§ 21. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
107
DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU. § 21.
108
§ 21. DE KRITIEK IN EEN HETEROGEEN MILIEU.
109
DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE. §
felt dankt Mussolini zijn positie; zijn collega Hitler heeft eerst
het Duitsche yolk wijs gemaakt dat er anarchie zou komen en
onder dit pretext zich van de macht meester gemaakt. In de
derde plaats is het voorgekomen dat uitzonderlijk begaafde
autokraten, die nauwkeurig wisten wat hun tijd behoefde, be
giftigd met groote menschenkennis en daardoor omringd door
een geestelijke elite, voor hun yolk eveneens groote merites
hebben. Een der meest sprekende voorbeelden hiervan zal wel
steeds Napoleon blijven, die het facit der Fransche revolutie
heeft getrokken (codes!), toen deze dreigde in anarchie onder
te gaan. Tot het credit der autokratie kan dit laatste punt niet
zonder meer gerekend worden, daar het toeval is, indien de
autokraat een dergelijke begaafdheid heeft.
1 ) Vergelijk by. Temple „An essay upon the original and nature of
government" (1672).
110
§ 22. DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE.
111
DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE. § 22.
1) „De Politiek" Bock III Hoofdstuk X § 9. De natuur wil wel, zegt hij,
de kinderen gelijk maken aan de ouders, maar zij slaagt er niet altijd in!
2) „Etudes sur les constitutions des peuples libres" p. 198.
3) „Modern democracies" II p. 587/8. In de „New Statesman and Nation"
(27:84932) vat een diplomaat als volgt zijn oordeel over de vorsten, die hij
ontmoette samen: „.... the highest position in ordinary life that any king
or prince he knew could possibly have attained to, if he had not been born
in the purple was that of a cavalry officer, but in most cases it would be
that of an insurance clerk."
112
§ 22. DE KRITIEK OP DE AUTOKRATIE.
8 113
6‘,1111a GlClll 11.1AJS%,11.)11.11k.A.U. 1V U Lk., 11 LG 11‘.,1 LL.011%,11
114
BIJZONDER DEEL.
INLEIDING. § 23.
HOOFDSTUK VI.
Over de demokratie in het staatsleven 1 ) .
§ 23. Inleiding.
Zooals in het Voorwoord reeds werd vermeld zullen in dit
bijzondere deel eenige praktische toepassingen van de in het
algemeene deel ontvouwde denkbeelden kort worden aange,
geven. De grondige behandeling van alle daarbij zich voor,
doende vraagstukken zou een afzonderlijk boek vereischen.
Over de zg. corporatieve systemen zal bier niet gesproken
worden. Het fascisme heeft er den mond vol van, maar in de
praktijk is er nog niets van gekomen. In Italie lijkt het, na
een meer dan tienjarig bewind, dat er eindelijk iets op dit
terrein geprobeerd wordt. Met demokratie heeft dit echter
niets to maken, het is nauwelijks gecamoufleerde autokratie. Van
boven of worden corporaties verordineerd, en worden natuurlijk
even willekeurig weer opgeheven. Praktische resultaten kun,
nen er niet van verwacht worden, behalve dat de vakbeweging
wordt opgeheven en de arbeiders - geheel overgeleverd zijn Of
aan de macht der ondernemers of aan de staatsmacht, zooals
dat ook in Rusland geschied is.
Een demokratisch corporatief systeem is natuurlijk denk,
baar — de middeleeuwen hebben iets dergelijks gekend. Dit
is echter alleen mogelijk in een maatschappij, die berust op
klein,bedrijf, en brengt dan reeds zeer groote moeilijkheden
met zich mede. Met het groot,bedrijf is een dergelijk systeem
geheel onvereenigbaar. Vandaar dan ook dat er over deze
1 ) Over dit onderwerp heb ik reeds eenige opmerkingen in mijn „Techni
sche gebreken der demokratie" (Socialistische Gids XVIII 1933 p .842) ge:
maakt.
116
§ 24. DIRECTE WETGEVING DOOR HET VOLK.
1 ) Zijn eerste geschrift is in 1850 verschenen, door mij werd gebruikt „Die
direkte Gesetzgebung durch das Volk" Köln 1877.
117
REFERENDUM. § 25.
118
§ 25. REFERENDUM.
1 ) Alle cijfers ontleend aan het genoemde werk van Bijvoet p. 151/3.
119
REFERENDUM. § 25.
120
§ 25. REFERENDUM.
121
REFERENDUM. § 25.
122
§ 25. REFERENDUM.
123
SAMENSTELLING DER PARLEMENTEN. § 26.
124
§ 26. SAMENSTELL1NG DER PARLEMENTEN.
125
SAMENSTELLING DER PARLEMENTEN. § 26.
Het optimum voor groote staten zal wel ongeveer bij 300 lig,
gen, voor kleine staten ongeveer bij 200 leden liggen.
De werkwij ze der parlementen. In de ontwikkeling hiervan
toont zich ook de doordringing der selectionistische gedachte.
Zelfs in een ondergeschikte aangelegenheid als het tijdelijk
voorzitterschap in de Nederlandsche Tweede Kamer blijkt dit.
Vroeger werd dit ambt aan het oudste lid toevertrouwd. Tegen,
woordig bepaalt art. 1 van het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer dat een oud,voorzitter deze functie vervult.
Steeds meer wordt in de parlementen de voorbereiding voor
de openbare behandeling van een wetsontwerp opgedragen aan
commissies, waarin de meest deskundige leden der groote
partijen zitting nemen. In parlementen als bijv. het Fransche
en Engelsche is dit regel geworden. In Nederland is zulks ook
mogelijk — het R. v. 0. kent niet minder dan vier soorten van
commissies — en geschiedt ook herhaaldelijk. Dit instituut zou
echter nog veel meer uitgebreid dienen te worden en het z.g.
afdeelingsonderzoek zou op den achtergrond kunnen komen.
Het eigenlijke werk van een Parlement behoort te geschieden in
de z.g. vaste commissies, waar gelegenheid bestaat overleg te
plegen met den betreffenden minister om aldus, gegeven de
politieke verhoudingen, zooveel mogelijk goeds van een wets,
ontwerp te maken. Art. 50 lid 3 R. v. 0. van de Tweede Kamer
geeft een minister de bevoegdheid zijn deskundige ambtenaren
ter vergadering mede te brengen. Het zou gewenscht zijn in
dien den leden der commissie dezelfde bevoegdheid toekwam,
waardoor een tegenwicht tegenover de regeeringsdeskundigen
zou gevormd worden. Het is nu eenmaal onmogelijk dat in een
Parlement steeds zooveel specialisten aanwezig zijn, dat ieder
wetsontwerp deskundig kan beoordeeld worden. Het is ook
zeer dubieus of het gewenscht is dat een vertegenwoordigend
lichaam in hoofdzaak uit specialisten bestaat. „Allround,
men" zijn vermoedelijk veel nuttiger — hun kritiek wordt ge,
woonlijk door de deskundigen zeer gevreesd — doch dan moet
hun de bevoegdheid toekomen voor bijzondere gevallen hun
zegsmannen mede te brengen.
Verplaatst zich het zwaartepunt van den wetgevenden arbeid
126
§2. VERKIEZING VAN MINISTERS.
127
VERKIEZING VAN MINISTERS. § 27.
128
§ 28. MAATREGELEN TEGEN ANThDEMOKRATEN.
9 129
DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING. § 29.
HOOFDSTUK VII.
1 ) Beide zijn door Henri Polak in het Nederlansch vertaald, het eerste
onder den titel „Geschiedenis van het Britsche vakvereenigingswezen" (1899),
het tweede als „Theorie en practijk van het Britsche vakvereenigingswezen -
(1901). In de text worth deze vertaling van het tweede werk geciteerd.
130
§ 29. DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING.
1 ) I p. 30.
131
§ 29. DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING.
1 ) I p. 54/5.
132
§ 29. DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING.
Wij mogen hier niet te uitvoerig zijn. Een enkel citaat uit de
omvangrijke literatuur 1) volstaat.
In de speciale studie die Koller van het ons bezig houdende
probleem gemaakt beef t, treffen wij de volgende passages aan:
„Ueberall hat sich die Tendenz zur Grosse durchgesetzt und
es mit sich gebracht, dass heute aus diesem Grunde und dem
der territorialen Ausdehnung der Typus der reinen, der un,
mittelbaren Demokratie ein Absurdum ware. 2) So finden wir
heute in alien Verbanden die Form der reprasentativen Demo,
kratie mit mehr oder weniger ausgebildeten unmittelbaren
Einrichtungen. Ueberall hat die erforderliche Zentralisation
es begiinstigt (denn das entspricht ihrem Charakter als Mittel
der Organisierung) die Tragerschaft der wichtigsten Rechte
von den Massen auf eine Representative zu iibertragen. In
alien Verbanden finden wir daher als Trager der obersten
Gewalt die Reprasentativversammlung, die Generalversamm,
lung, den Verbandstag, eingeschrankt hochstens durch gewisse
Rechte, die den Massen selbst im Referendum, der Urabstim,
mung vorbehalten bleiben. Diese Tatsachen der obersten
Gewalt spricht sich in den Verfassungen darin aus, wie die
Kompetenz der Generalversammlung oder des Verbandstages
umschrieben wird. Fast iiberall finden wir den Satz, ihre
Tatigkeit habe sich auf alle den Verband angehenden Ange,
legenkeiten zu erstrecken."
,. Die esamtheit iibertragt . . . . mit der Wahl, . . . . den
G
133
DE DEMOKRATIE IN DE VAKBEWEGING. § 29.
134
§ 30. DE DEMOKRATIE IN DE COOPERATIE.
1) Webb's o. c. I p. 76.
2) Zie Holyoake „The history of co,operation" 1908. (le ed. 1875). Zie
ook J. J. d. Velde „De verbruikerscodperatie" (Socialistische Gids V 1920)
over Engeland, Belgie en Duitschland. Over Nederland zie G. J. Otten „De
ontwikkeling der verbruikscooperatie in Nederland" (1924).
135
DE DEMOKRATIE IN DE COOPERATIE. § 30.
136
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
137
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
1
) Voor voorstanders van directe en absolute demokratie, zooals bijv.
Michels ten tijde van zijn „Zur Soziologie des Parteiwesens" een verandering
ten kwade. Nu is doze auteur dan ook fascist geworden en verwerpt elke
demokratie.
138
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
139
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
1) p. 21/2.
140
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
141
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
142
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
1 ) 0. c. p. 485/6.
143
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
144
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
10 145
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
146
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
147
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
148
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
1) p. 138/9
149
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
150
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
151
DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING. § 31.
152
§ 31. DE POLITIEKE ARBEIDERSBEWEGING.
153
DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN. § 32.
HOOFDSTUK VIII.
Over de demokratie en het bedrijfsleven.
154
§ 32. DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN.
1 ) Men zou er ook nog bij kunnen voegen: de krant. Jaren geleden heeft
men bij het sociaal,demokratisch dagblad „Het Volk" een proef met een
collectieve redactie genomen, welke allerminst een succes was.
155
DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN. § 32.
156
§ 32. DE DEMOKRATIE IN HET BEDRIJFSLEVEN.
feit dat deze buiten het bedrijf moeten gezocht worden. Hun
ontbreken de organen, welke in het politieke leven bestaan,
om deze keuze voor to bereiden — vakvereenigingen zouden
daarvoor in het geheel niet deugen, daar deze geheel andere
doeleinden hebben. Wij laten echter een nadere bespreking,
die hier overbodig zou zijn, achterwege. Een grootbedriff is
principieel een autokratie. Naderhand komen wij op de vraag
terug, van welken aard deze autokratie is.
Beziet men in het groot de mislukking der productieve asso,
ciatie, dan kan men niet anders concludeeren dan dat dit voor
de demokratie in den staat en de geheele overige maatschappij
een groot geluk is geweest juist de omgekeerde conclusie
als waartoe een oppervlakkige beschouwing van deze problemen
der demokratie leidt. Hoevelen redeneeren niet met louter
formeele logica: de demokratie in den staat voert noodzake,
lijker wijze tot demokratie in het bedrijf, of omgekeerd: als de
demokratie in het bedrijf verwezenlijkt is, moet zij noodzakelijk
elders volgen! 1)
Indien de proefnemingen met de productieve associaties ge,
slaagd waren, zouden zij zich met groote snelheid over het ge,
heele bedrijfsleven hebben uitgebreid. Met wiskundige zeker,
heid zou hieruit een verbitterde groepsstrijd (via de prijzen
der productie) ontstaan zijn — individuen handelen soms tegen
hun directe belangen in, groepen nimmer. De productieve
associaties, die over de fundamenteele bedrijven beschikten,
zouden alle overige uitgebuit hebben, de staat zou machteloos
geworden, de politieke demokratie vernietigd zijn: de chaos
zou voor de deur staan. Een autokraat zou als steeds zich van
de macht hebben meester gemaakt.
157
DE DEMOKRATIE EN HET BEDRUFSLEVEN. § 33.
1 ) p. 45.
158
§ 33. DE DEMOKRATIE EN HET BEDRIJFSLEVEN.
1) p. 74.
2) Zie G. J. Holyoake „The history of corporation".
159
DE DEMOKRATIE EN HET BEDRIJFSLEVEN. § 33.
160
§ 33. DE DEMOKRATIE EN HET BEDRIJFSLEVEN.
1 ) II p. 779.
DE MEDEZEGGENSCHAP. § 34.
162
§ 34. DE MEDEZEGGENSCHAP.
163
DE MEDEZEGGENSCHAP. § 34.
vervuld kunnen worden. Op denzelf den grond wordt in het rapport der
Amsterdamsche Medezeggenschaps,Commissie (1931) voorgesteld dat de
overige taak aan deze aldus samengestelde Veiligheids:Commissies — doch
dan anders te noemen — wordt opgedragen.
164
§ 34. DE MEDEZEGGENSCHAP.
het eerst het kind van de rekening en zelf niet in staat het
bedrijf over te nemen en met succes te voeren. Eischt men
dergelijke regelingen van de particuliere ondernemingen, dan
zal men ze toch minstens in dezelfde mate bij gemeenschaps,
bedrijven moeten invoeren. Dan komen de belangen der ge,
meenschap (de demokratie) in gedrang doordat haar bedrijf,
gesticht om haar leden te dienen, minder slaagt dan mogelijk
is. En dit wel om twee redenen: 1°. omdat het personeel zijn
belangen boven die der gemeenschap gaat stellen, 2°. omdat
een dergelijke regeling maakt, dat men wel beambten maar geen
le klasse leiders bereid kan vinden aan het hoofd van de
bedrijven te staan.
Sinds de koortsstemming van November 1918 voorbij is —
op het oogenblik heeft het blad zich geheel gewend, doch die
tijden blijven ook niet — beoordeelt men deze dingen in de
arbeidersbeweging weer veel nuchterder. Men zal goed doen
bij die nieuwe stemming te blijven — de niet bijster gunstige
resultaten met de medezeggenschap in eigen kring moeten toch
ook wel iets zeggen. Laat men zich bij de eisch der medezeg,
genschap geheel beperken tot het eigenlijke terrein: de arbeids,
voorwaarden in ruimen zin, en laat men zich niet willen
bemoeien met de leiding der bedrijven. Het is de groote massa
der arbeiders toch te doen om gunstige arbeidsvoorwaarden
— zij willen natuurlijk ook behoorlijk behandeld worden (c'est
le ton qui fait la musique!), doch dit behoort feitelijk tot de
arbeidsvoorwaarden. De overgroote meerderheid heeft voor
zich zelf reeds of stand gedaan van de neiging om een rol in
de leiding van een grootbedrijf te willen spelen, het zijn meer
de vakvereenigingsleiders die deze leuze aanheffen. De rol
van het grootbedrijf in de geschiedenis der menschheid is een
smartelijke. In den grond der zaak ligt het grootbedrijf de
meerderheid der menschen niet. Liet men haar de vrije keuze
dan ploeterde zij liever voor een karig inkomen in een eigen
bedrijfje dan arbeider onder gunstige arbeidsvoorwaarden in
een groote onderneming te zijn. Maar de vrije keuze bestaat
nu eenmaal niet en met ijzeren gang schrijdt het grootbedrijf
steeds verder. Nu geldt het „to make the best of it." Het groot,
165
DE MEDEZEGGENSCHAP. § 34.
1 ) p. 46.
166
BESLUIT.
HOOFDSTUK IX.
Besluit.
De geschiedenis der demokratie is bewogen geweest, nu eens
machtig dan weer tot machteloosheid gedoemd, soms vergood
en soms verafschuwd. Hoe groot haar nederlagen ook geweest
zijn, toch heeft zij zich steeds weer weten te verheffen. Zij is
onuitroeibaar, wijl zij diep in den menschelijken aanleg, in zijn
soortgevoel verankerd ligt. Waar geen maatschappelijke tegen,
stellingen de menschheid verdeeld houden, zet zij zich met
elementaire kracht door. De natuurvolken en de vrije vereeni,
gingen bewijzen de juistheid van deze stelling met overtuigende
kracht. Indien de maatschappij van heterogene samenstelling
is, staat de demokratie minder vast, wordt zij herhaaldelijk
belaagd door die groepen, wier belang medebrengt dat een
autokratisch regime gevestigd wordt. Slagen deze vijanden
erin haar te verdrijven, toch komt zij telkens terug. „On revient
toujours a ses premiers amours" geldt ook voor haar. Haar
voordeelen zijn ontzaggelijk: geen kostbaarder goed is er voor
de menschheid dan de vrijheid, die voor den vooruitgang een
onmisbare voorwaarde is, zij is het eenige vreedzame middel
om de maatschappelijke tegenstellingen te verminderen tot
het niveau dat de natuurlijke ongelijkheid veroorlooft, zij is
minder oorlogszuchtig dan eenig ander regeeringssysteem.
Haar vijanden, d.z. zij die de vrijheid — voor anderen —
verachten, die den maatschappelijken strijd met geweld willen
beslechten, die den oorlog als een zegen prijzen, liggen steeds
op de loer de demokratie in haar zwakte te treffen. Als zij
zwak is, ligt dit gewoonlijk aan het feit dat zij niet „the right
man in the right place" heeft gebracht. De anti,demokraten
beweren dat dit in het systeem zelf ligt, dat het een heerschappij
der minderwaardigen over de meerwaardigen zou vormen. De
feiten zijn met deze bewering in strijd. De demokratie is altijd
ook „Fiihrer,Auslese" en „Fiihrer,Kontrolle" geweest — de
167
BESLUIT.
168
BIBLIOGRAPHIE.
BIBLIOGRAPHIE 1 ).
169
BIBLIOGRAPHIE.
170
BIBLIOGRAPHIE.
171
BIBLIOGRAPHIE.
173
BIBLIOGRAPHIE.
174
BIBLIOGRAPHIE.
175