You are on page 1of 3

SMT1112: college 4

TENTAMENOPGAVE
T ENTAMEN 29 JUNI 2006, VRAAG 1

Vraag 1: Overnight services TPG Post


(a) (6 pnt)

(i) Het risico dat voor TPG Post aan deze toetsprocedure is verbonden, is dat de nulhypothese wordt verworpen (er wordt een steekproefproportie tijdig bestelde brieven lager dan de grenswaarde van de toets gevonden), terwijl de echte, maar onbekende proportie tijdig bestelde poststukken voldoet aan de wettelijke regeling (groter is dan 95%); fout van de eerste soort. (3 pnt) (ii) Dit risico is onvermijdelijk omdat de beslissing over handhaven of verwerpen wordt genomen op basis van steekproeven die onderworpen zijn aan steekproefvariatie, waardoor soms wordt verworpen of blijft gehandhaafd, terwijl dit niet had moeten gebeuren. De mate waarin deze beslissingsfout voorkomt, wordt de kans op een fout van de 1ste soort genoemd, . (3 pnt)

(b)

(6 pnt)

Een algemene uitdrukking voor de grenswaarde g L van het kritieke gebied behorend bij H0 : p 0.95 en H1 : p < 0.95 is: g L = p0 z p0 (1 p0 )/n = 0.95 z 0.95(1 0.95)/n

Dit volgt na: oplossen van de kritieke waarde, stap 6 stappenschema; invullen eigenschap toetsgrootheid Z = ( pS p0 )/ p0 (1 p0 )/n n(0, 1), stappen 2 en 3 stappenschema; en het feit dat linkseenzijdig wordt getoetst, stap 4 stappenschema. (3 pnt) Uitgaande van =0.05 en de eis dat g L 0.94 = p volgt: g L p

p0 z

p0 (1 p0 )/n p

p0 p z p0 (1 p0 )/n n z p0 (1 p0 ) / ( p0 p ) z p0 (1 p0 ) / ( p0 p ) p0 =0.95 en
2 2

n
Invullen van

z0.05 =1.645,

p =0.94

geeft

als

oplossing:

n 1.645 0.95(1 0.95)/(0.95 0.94) = (1.645 0.218/0.01)2 = 35.8522 =1285.362, zodat de minimaal benodigde steekproefomvang gelijk is aan 1286. (3 pnt)

(c)

(6 pnt)

De moeilijke manier om deze vraag te beantwoorden is opnieuw uitvoeren van de berekeningen in onderdeel (b), maar nu voor p =0.945; dit getuigt niet van bijster veel inzicht Meer voor de hand ligt het om gebruik te maken van het feit dat de verscherping van p =0.94 tot p =0.945 betekent dat het verschil p0 p wordt gehalveerd van 0.01 tot 0.005. Deze halvering heeft tot gevolg dat het gedeelte z p0 (1 p0 )/( p0 p ) 2 zo groot wordt en dat de gewenste steekproef (na kwadrateren) 4 zo groot wordt. Kortom, de gewenste steekproefomvang in de nieuwe situatie is minimaal 41285.362 = 5141.448, dus 5142. (6 pnt)

(d)

(6 pnt)

De logische consequentie van deze aanvullende eis is dat de echte, maar onbekende proportie tijdig bestelde poststukken p strikt groter (>) is dan 95%, p > 0.95. Immers, als de echte p precies voldoet aan de wettelijke regeling, p = 0.95, dan is P( pS < 0.95| p = 0.95) = 0.5 (50%); alleen als p ruim voldoet aan de wettelijke eis, p > 0.95, is deze kans kleiner dan 50%. Er is dus een bereik van kwaliteit van dienstverlening, 0.95 tot p, dat wel voldoet aan de wettelijke eis, maar dat door de aanvullende eis van de toezichthouder niet toelaatbaar zou zijn. (2 pnt) Gevraagd: minimale benodigde steekproefomvang om te kunnen voldoen aan de eis dat P( pS < p0 = 0.95| p = 0.955) = = 0.01: P ( p S < p0 | p ) <

P ( p S p0 | p ) = P ( Z ( p0 p ) /

p(1 p)/n) 1

( p0 p)/ p(1 p)/n z1 n z 1 p (1 p ) / ( p 0 p )


2

z 1

p (1 p ) / ( p0 p )
2

Invullen van z10.01 = z0.99 = -2.326, p0 = 0.95 en p = 0.955 geeft: n

2.326 0.955(1 0.955)/(0.95 0.955) = (2.326 0.207/0.005)2 = 96.4382 = 9300.264, zodat de minimaal benodigde steekproefomvang gelijk is aan 9301. (4 pnt)

You might also like