You are on page 1of 9

INSTITUUT

VOOR PSYCHOLOGIE, FACULTEIT DER SOCIALE WETENSCHAPPEN ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM

Hoogbegaafd en toch een slecht rapport?


Het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen.

Denise Schneider
11-1-2012

In deze literatuurstudie wordt onderzocht welke factoren van invloed kunnen zijn op het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen. Het gaat hierbij om hoogbegaafde leerlingen binnen het primair en secundair onderwijs.

Hoogbegaafd en toch een slecht rapport?


Het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen. Samenvatting In deze literatuurstudie wordt onderzocht welke factoren van invloed kunnen zijn op het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen. Het gaat hierbij om hoogbegaafde leerlingen binnen het primair en secundair onderwijs. De mate van het leveren van prestaties van deze leerlingen hangt af van verschillende factoren. Need for cognition wordt hierbij genoemd als belangrijke persoonlijkheidsfactor. Daarnaast blijkt dat externe factoren als een inconsistente opvoeding en de invloed van rolmodellen, leeftijdsgenoten en leerkrachten ook een bijdrage kunnen leveren aan het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen. Er is echter nog veel onbekend over onderpresteren, waardoor er niet met zekerheid kan worden gezegd dat n van de beschreven factoren kan worden aangewezen als de specifieke oorzaak van onderpresteren. Inleiding Met de kennis dat een hoogbegaafde leerling snel en goed kan leren, wordt er van de leerling verwacht dat hij zijn schoolcarrire zonder problemen zal doorlopen. In de praktijk blijkt deze verwachting niet altijd realistisch. Uit onderzoek is gebleken dat 15% tot 40% van de hoogbegaafde leerlingen risico loopt te gaan onderpresteren (Secley, 1993). Om deze risicos in kaart te brengen zal deze literatuurstudie antwoord geven op de volgende centrale vraag; Welke factoren spelen een rol bij het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen? Om deze vraag te kunnen beantwoord zullen eerst de termen hoogbegaafdheid en onderpresteren worden toegelicht. Vervolgens worden drie factoren die van invloed kunnen zijn op het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen beschreven. Daarna volgt de discussie en conclusie waarin tevens, de kritiekpunten van de bevindingen beschreven zullen worden. Het verkrijgen van inzicht in de factoren die een rol spelen bij het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen is van maatschappelijk belang. Het inzicht in deze factoren kan ertoe leiden dat er interventiemethodes worden ontwikkeld waardoor hoogbegaafde leerlingen minder risico lopen op onderpresteren (Baker, Bridger, & Evans, 1998). Deze interventiemethodes zullen de kansen van hoogbegaafde kinderen op een goede plaats in de maatschappij vergroten.

Onderpresteren Hoogbegaafdheid blijkt in de wetenschappelijke wereld een complex begrip, hierdoor zijn er vele definities van hoogbegaafdheid ontstaan. In deze literatuurstudie wordt de definitie van Renzulli (1977) gehanteerd, omdat over deze definitie de meeste consensus bestaat. Renzulli (1977) stelt dat de basis voor hoogbegaafdheid wordt gevormd door drie factoren: hoge intelligentie, creativiteit en motivatie/doorzettingsvermogen. Voor een hoge intelligentie wordt een IQ score van minimaal 130 punten op een officile IQ test aangehouden. De WAIS (Wechsler Adult Intelligence Scale) of WISC (Wechsler Intelligence Scale for children) van David Wechsler (1949), zijn voorbeelden van veel gehanteerde IQ testen. Door de vele definities van hoogbegaafdheid, is het eveneens lastig een precieze definitie van onderpresteren te formuleren. In deze literatuurstudie wordt met onderpresteren de grote discrepantie bedoelt tussen de gemeten potentie van de hoogbegaafde leerling en zijn schoolprestaties (Dowdall, & Colangelo, 1982). Voor deze definitie is gekozen omdat deze beschrijving van onderpresteren de mogelijkheid biedt twee kwantitatieve variabelen, namelijk IQ score en resultaten op school, met elkaar te vergelijken. Er zijn twee vormen van onderpresteren: situationeel onderpresteren en chronisch onderpresteren. Situationeel onderpresteren houdt in dat de hoogbegaafde leerling maar tijdelijk, sporadisch of naar aanleiding van een bepaalde situatie onder zijn niveau presteert (French, 1973). Deze vorm van onderpresteren is een tijdelijke reactie op onprettige omstandigheden, die zich uit in de prestaties van de leerling. Oorzaken van situationeel onderpresteren zijn vaak duidelijk herkenbaar voor de sociale omgeving van de leerling. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ziekte of het overlijden van een dierbare. Vroegtijdige herkenning van de oorzaak van situationeel onderpresteren is van groot belang om te voorkomen dat situationeel onderpresteren aanhoudt en overgaat in chronisch onderpresteren. Chronisch onderpresteren houdt, in tegenstelling tot situationeel onderpresteren, in dat de hoogbegaafde leerling voor een langere periode onder zijn niveau presteert (French, 1973). Er zijn verschillende factoren die invloed kunnen hebben op deze vorm van onderpresteren. Deze factoren kunnen worden onderverdeeld in persoonlijkheidsfactoren, familiefactoren en schoolomgevingsfactoren.

Onderpresteren en persoonlijkheidsfactoren En van de factoren die invloed zou kunnen hebben op de prestaties van een hoogbegaafde leerling zijn persoonlijkheidsfactoren (Belcastro, 1985; Bruns, 1992; Cacioppo, & Petty, 1982; Diaz, 1998; Feinstein, & Jarvis, 1996; Rimm, 1995; Reis, & McCoach, 2000). Zo is er een bepaalde mate waarin mensen opzoek gaan naar, of gemotiveerd zijn om, nieuwe kennis te vergaren. Dit wordt ook wel need for cognition (NFC) genoemd (Cacioppo, & Petty, 1982). De neiging om actief opzoek te gaan naar nieuwe informatie en het prettig te vinden deze kennis te vergaren, oftewel hoge NFC, kan ervoor zorgen dat de resultaten op school overeenkomen met het vermogen van de leerling (Cacioppo, Petty, Feinstein, & Jarvis, 1996). Bij hoogbegaafde leerlingen met een lage NFC werkt dit anders. Zij bezitten het vermogen om nieuwe kennis op te nemen, maar doen dit door een gebrek aan plezier, motivatie of interesse minder. Deze leerlingen zijn meer ingesteld op het versimpelen van complexe informatie en het leren van feiten (Cacioppo, & Petty, 1982). Een lage NFC kan ervoor zorgen dat de leerling niet genteresseerd is in bepaalde vakken of onderwerpen op school, wat kan resulteren in lage scores. Om de precieze invloed van de NFC op het presteren van hoogbegaafde leerlingen in kaart te brengen is meer onderzoek nodig. Naast NFC zijn er andere persoonlijkheidsfactoren die het presteren van de leerling mogelijk zouden kunnen benvloeden. Zo worden er in een groot aantal onderzoeken verschillende karaktereigenschappen genoemd, die kenmerkend zouden zijn voor onderpresteerders. Een aantal voorbeelden van deze karaktereigenschappen zijn: impulsiviteit, faalangst, perfectionisme, agressie enzovoorts (Belcastro et al.,1985). Wanneer deze onderzoeken met elkaar worden vergeleken, wordt zichtbaar dat wetenschappers elkaar tegenspreken. Daarnaast blijkt dat de correlatie tussen de benoemde karaktereigenschappen en het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen in de hierboven beschreven onderzoeken erg laag is. Een verklaring voor de onderzoeksverschillen en de lage correlatie kan worden toegeschreven aan de grote verscheidenheid binnen de groep onderpresteerders (Reis, & McCoach, 2000).

Onderpresteren en familie-invloeden Naast de invloed van persoonlijkheidsfactoren op het prestatievermogen van een hoogbegaafde leerling, spelen ook familie-invloeden een rol bij het onderpresteren van een hoogbegaafde leerling. Rimm (1995) benadrukte in haar onderzoek dat ouders mogelijk een grote invloed zouden kunnen hebben op de prestaties van hoogbegaafde kinderen. Rimm (1995) ontdekte dat een inconsistente manier van opvoeden veel voorkomt in gezinnen met onderpresterende kinderen. Inconsistentie in opvoeden ziet er in 95% van de onderzochte gezinnen als volgt uit; n van de ouders hanteert de strenge en gedisciplineerde opvoedingsstijl, de andere ouder neemt hierbij de rol van beschermende ouder op zich. De ouders hanteren hiermee twee recht tegenover elkaar staande opvoedingsstijlen. Daarnaast onderzocht Rimm (1995) gezinnen waarbij n consistente opvoedingsstijl werd gehanteerd. Rimm (1995) concludeerde met dit onderzoek dat de mate van consistentie tussen de beide ouders meer invloed heeft op de prestaties van een hoogbegaafde leerling dan de gehanteerde opvoedstijl. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een inconsistente opvoedingsstijl gepaard gaat met het ontbreken van grenzen en richtlijnen. Daarnaast zou de inconsistentie van de ouders ertoe kunnen leiden dat de hoogbegaafde kinderen makkelijker n of beide ouders kunnen manipuleren (Rimm, 1995). Naast de opvoedstijl zijn er nog andere familiefactoren die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op prestaties van zowel hoog- als niet hoogbegaafde leerlingen. De invloed van de ouders, fungerend als rolmodel, blijkt hierbij van essentieel belang. Incorrect gedrag van een rolmodel, een rolmodel met een negatieve houding ten opzichte van school of het gebrek aan een goed rolmodel binnen de familie zorgt ervoor dat het kind een verkeerd voorbeeld krijgt (Rimm, & Lowe, 1988). Het kind zou deze negatieve gedragingen van het rolmodel over kunnen nemen, wat ertoe kan leiden dat het kind gaat onderpresteren. Ook andere problemen binnen het gezin kunnen een rol spelen bij het onderpresteren van een kind. Hierbij valt te denken aan werkeloosheid, scheiding van de ouders of middelenmisbruik (Dyrdra, 2009). Deze problemen kunnen ervoor zorgen dat het kind zich niet langer veilig voelt in zijn eigen leefomgeving, met als gevolg dat er een gebrek aan motivatie en mogelijkheden om te leren en te presteren ontstaat (Dyrdra, 2009).

Onderpresteren en invloed van schoolomgeving Uit het onderzoek van Al-Sahel (2005) waaraan 520 basisschoolleerkrachten deelnamen kwam een opvallend resultaat. Een groot aantal leerkrachten verklaarde de oorzaak van onderpresteren vanuit persoonlijkheidsfactoren en familie-invloeden van de hoogbegaafde leerling. Het onderzoek van Al-Sahel toonde aan dat ook de rol van de leerkracht van invloed kan zijn op het prestatievermogen van de leerling. Met name het aantal jaar werkervaring van de leerkracht bleek hierin een essentile rol te spelen (Mulholland, & Berliner, 1992; Zhang, & Sternberg, 2002). Leerkrachten met meer dan 15 jaar werkervaring bleken een negatievere kijk te hebben op onderpresteren. Door de vele jaren voor de klas, zouden zij minder gemotiveerd zijn hun didactische aanpak en houding tegenover hoogbegaafde leerlingen te veranderen of te verbeteren (Mulholland, & Berliner, 1992; Zhang, & Sternberg, 2002). Naast de werkervaring bleek ook onwetendheid of onkunde van de leerkracht een belangrijke factor te zijn bij het ontstaan van onderpresteren (Whitmore, 1980). Veelgeziene fouten van de leerkracht zijn: onrealistische en (te) hoge verwachtingen hebben, zich focussen op fouten van de leerling of onvoldoende rekening houden met de individuele leerstijl van de leerling. Deze houding van de leerkracht is schadelijk voor de leerling en kan leiden tot onderpresteren (Martin, & Jackson, 2002). Niet alleen de leerkracht behoort tot de invloed van de schoolomgeving, ook de relatie met leeftijdsgenoten is een mogelijke factor. Brendt (1999) deed onderzoek naar de invloed van leeftijdsgenoten op de prestaties van een hoogbegaafde leerling. Hij kwam tot de conclusie dat de vriendschap tussen de hoogbegaafde leerling en zijn medeleerlingen hechter werd gedurende het schooljaar. Deze hechter wordende vriendschap bleek in verband te staan met de resultaten van de hoogbegaafde leerling. In de metingen was te zien dat wanneer de medeleerlingen in het begin van het schooljaar laag scoorden, de hoogbegaafde leerling gedurende het jaar ook steeds lager ging scoren. Deze bevindingen wijzen uit dat er een correlatie bestaat tussen de prestaties van de hoogbegaafde leerling en de prestaties van medeleerlingen. Het is echter niet duidelijk welk causaal verband ten grondslag ligt aan dit geobserveerde effect.

Discussie en conclusie Uit onderzoek is gebleken dat 15% tot 40% van de hoogbegaafde leerlingen risico loopt te gaan onderpresteren (Secley, 1993). Uit deze cijfers is gebleken dat het van groot belang is de oorzaak van onderpresteren in kaart te brengen. De centrale vraag hierbij was; Welke factoren spelen een rol bij het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden hebben we ons gefocust op persoonlijkheidsfactoren, familiefactoren en schoolomgevingsfactoren. De need for congnition (NFC) bleek als genoemde persoonlijkheidsfactor een belangrijke invloed te hebben op de schoolprestaties van een leerling (Cacioppo, Petty, Feinstein, & Jarvis, 1996). Behalve NFC werd ook de relatie tussen karaktereigenschappen en onderpresteren onderzocht. Deze onderzoeken hadden uiteenlopende resultaten. Een verklaring voor deze uiteenlopende resultaten en de lage correlatie tussen karaktereigenschappen en onderpresteren kan worden toegeschreven aan de grote diversiteit binnen de groep onderpresteerders (Reis, & McCoach, 2000). Naast de persoonlijkheidsfactoren, kunnen ook familie-invloeden bijdragen aan het ontstaan van onderpresteren. Zo blijkt inconsistentie in opvoedingstijl vaker voor te komen in gezinnen met onderpresterende kinderen (Rimm, 1995). Daarnaast blijkt de rol van de ouders, fungerend als rolmodel, van essentieel belang. Onjuist gedrag van het rolmodel, het totaal ontbreken van een rolmodel of diens negatieve houding ten opzichte van school kan ertoe lijden dat een kind deze houding overneemt en gaat onderpresteren (Rimm, & Lowe, 1988). Daarnaast is gebleken dat andere familieproblemen ook van invloed kunnen zijn op de prestaties van hoogbegaafde leerlingen (Dyrdra, 2009). Evenals persoonlijkheidsfactoren en familiefactoren kan ook de schoolomgeving van invloed zijn op de prestaties van een hoogbegaafde leerling. Zo blijkt uit het onderzoek van Al-Sahel (2005) dat de werkervaring van een leerkracht nadelig kan zijn voor hoogbegaafde onderpresteerders (Mulholland, & Berliner, 1992; Zhang, & Sternberg, 2002). Naast werkervaring zijn er ook leerkrachten die door onwetendheid op een verkeerde manier omgaan met een hoogbegaafde leerling (Whitmore, 1980). Tot de schoolomgevingsinvloeden behoren, naast de leerkracht, ook de leeftijdgenoten van de hoogbegaafde leerling. Brendt (1999) vond een correlatie tussen de prestaties van een hoogbegaafde leerling en de prestaties van bevriende medeleerlingen. Het is echter niet duidelijk welke conclusie aan deze bevinding kan worden verbonden omdat er geen causaal verband bestaat tussen de vriendschappelijke relatie met leeftijdsgenoten en het leveren van prestaties.
7

Tot slot de conclusie. Uit deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat een aantal van de bovengenoemde factoren van invloed zouden kunnen zijn op het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen. Echter is voor een aantal factoren vervolgonderzoek aanbevolen, dit om een direct verband aan te kunnen tonen tussen bepaalde factoren en het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen. Zo kan uitgebreider onderzoek meer helderheid bieden over de sterkte van de relatie tussen NFC en het onderpresteren. Daarnaast zou een uitgebreider onderzoek naar de invloed van de sociale omgeving op onderpresteren meer duidelijkheid kunnen verschaffen over het bestaan van een causaal verband tussen deze factor en het onderpresteren van hoogbegaafde leerlingen.

Referentielijst Al-Sahel, R.A.(2005). Teachers Perceptions of Underachievement in Elementary Schools in Kuweit [Elektronische versie]. School psychology international, 26 (4), 478 491. Baker, J.A., Bridger, R.,& Evans, K.(1998). Models of Underachievement Among Gifted Preadoloscents: The Role of Personal, Family, and School Factors [Elektronische versie]. The Gifted child quartely, 42 (1), 5 15. Dydra, B. (2009). The Process of Diagnosing the Underachievement Syndrome in Gifted an Creative Children [Elektronische versie]. The new educational review, 18, 126 137. Koijman - van Thiel, M.(2008). Hoogbegaafd Dat zie je zo!: Over zelfbeeld en imago van hoogbegaafden. Ede, Nederland: OYA Productions. Preckel, F., Hollinger, H., & Vock, M.(2006). Academic underachievement: Relationschip with cognitive motivation, achievement motivation, and conscientiousness. Psychology in the Schools, 43 (3), 401 411. Verkregen op 16 oktober, 2011, van www.interscience.wiley.com. Reis, S.M.,&McCoach, B.(2000). The Underachievement of Gifted Students: What Do We Know and Where Do We Go? [Elektronische versie]. The Gifted child quartely, 44 (3), 152-169. Rimm, S., & Lowe, B.(1988). Family Environments of Underachieving Gifted Students [Elektronische versie]. The Gifted child quartely, 32 (4), 353 359.

You might also like