You are on page 1of 93

Development

Through the Lifespan

• Chapter 1
• History, Theory, and
• Research Strategies

• This multimedia product and its contents are protected under


copyright law. The following are prohibited by law:
– Any public performance or display, including
transmission of any image over a network;
– Preparation of any derivative work, including the
extraction, in whole or in part, of any images;
– Any rental, lease, or lending of the program.
Ontwikkelingspsychologie
(‘human development’)

Bestuderen van
• Verandering en
• Stabiliteit
over de levensloop

FamilyLife
Domein van de
Ontwikkelingspsychologie

• Wetenschappelijk
• Toegepast
• Interdisciplinair

Photodisc
Ontwikkelingspsychologie
(in woorden)
• (‘human development’) een wetenschap
die stabiliteit en verandering wil begrijpen
over de levensloop
• is ook toegepast (= heeft belang voor
praktijk)
• is interdisciplinair (= ontwikkelt zich door
gecombineerde inspanningen uit vele
wetenschappen)
Theorie over ontwikkeling

• Een geordend en
samenhangend geheel van
uitspraken dat gedrag
– beschrijft
– verklaart
– voorspelt

Meetings and Presentations


Theorie

• Begrijpen (geeft richting en betekenis aan


wat we zien)
• Basis voor praktijk (weten wat te doen)
• Behoefte aan wetenschappelijke
bevestiging
3 Basisvragen

1. Is ontwikkeling continu of
discontinu?
2. Is er één verloop van de
ontwikkeling of meerdere?
3. Is erfelijkheid of milieu
belangrijkst?
Basisvragen:
Continu of Discontinu ?

Figure 1.1
Continu-Discontinu
• Continue ontwikkeling = geleidelijk
uitbreiden van zelfde soort vaardigheden
die er in begin al waren
• Discontinue ontwikkeling = nieuwe
manieren van reageren in specifieke
periodes
• Stadia (discontinu) = kwalitatieve
veranderingen in denken en doen,
kenmerkend voor bepaalde perioden
1 verloop of meerdere ?
• Vroeger: Aanhangers van stadia-
theorieën: iedereen doorloopt zelfde
sequentie van ontwikkeling
• Nu: meerdere vormen van ontwikkeling
mogelijk door contexten
(zie later: ecologische theorie)
Contexten van Ontwikkeling

• Unieke combinaties van


– persoonskenmerken
– omgevingskenmerken

Kunnen leiden tot


verschillende trajecten
van ontwikkeling Urban Youth
Basisvragen:
Erfelijkheid of omgeving
Erfelijkheid Omgeving
• Aangeboren, • Fysische en
biologische sociale wereld
eigenschappen • Beïnvloedt
• Gebaseerd op biologische en
genetische psychologische
overerving ontwikkeling
Erfelijkheid - Omgeving
• Alle theorieën vinden beide belangrijk,
maar klemtoon verschilt

• Sommige auteurs beklemtonen stabiliteit


(= kinderen behouden hun relatieve
positie) (erfelijkheid – vroege ervaring)

• Andere auteurs beklemtonen plasticiteit (=


verandering is mogelijk) (omgeving)
Nogmaals:
Stabiliteit en Plasticiteit
Stabiliteit Plasticiteit
• Individuen die hoog • Verandering is
of laag scoren voor mogelijk, gebaseerd
een kenmerk blijven op ervaringen
dat doen op latere
leeftijd
• Vroege ervaringen
kunnen levenslang
impact hebben
Dynamische Systeembenadering
• Dynamische systeembenadering (Eng.:
‘dynamic systems approach’) ontwikkeling
wordt gezien als een dynamisch systeem
• Belangrijke vertegenwoordiger hiervan is
het levensloopperspectief
• Definitie: zie volgende slide
Ontwikkeling als
Dynamisch Systeem
• Proces dat altijd verder gaat
• Van bevruchting tot dood
• Invloeden op ontwikkeling
– biologisch
– psychologisch
– sociaal

Urban Youth
Levensloopperspectief

• Ontwikkeling als
– levenslang
– multidimensioneel en
veelvormig
– Heel plastisch
– Beïnvloed door vele krachten,
in interactie met elkaar

Photodisc
Levenslang
• 3 brede domeinen van ontwikkeling:

- Fysiek
- Cognitief
- Emotioneel en sociaal

• Verschillende fasen in ontwikkeling


Belangrijke Domeinen
van Ontwikkeling

Figure 1.2
Fasen in de Ontwikkeling
Prenataal Bevruchting tot geboorte
Baby en peuter Geboorte tot 2 jaar
Vroege kindertijd 2 tot 6 jaar
Midden-kindertijd 6 tot 11 jaar
Adolescentie 11 tot 18 jaar
Vroege volwassenheid 18 tot 40 jaar
Midden-volwassenheid 40 tot 65 jaar
Late volwassenheid 65 jaar tot overlijden
Multidimensioneel - Veelvormig
• Multidimensioneel = bepaald door
complex samenspel van biologische,
psychologische en sociale factoren
• Veelvormig 1 = niet altijd vooruitgang in
alle domeinen
• Veelvormig 2 = vooruitgang en
achteruitgang binnen zelfde domein
Plasticiteit
• Kneedbaarheid, veranderbaarheid

• Grote verschillen tussen individuen


Invloeden op Ontwikkeling

• Leeftijdsgebonden
• Gebonden aan
geschiedenis
• Niet-normatief

Photodisc
Invloeden
• Leeftijdsgebonden = gebeurtenissen
sterk gebonden aan leeftijd en daardoor
voorspelbaar (normatief)
• Gebonden aan geschiedenis = ervaren
door mensen geboren rond zelfde tijdstip
(cohort) (normatief)
• Niet-normatief
Veerkracht (‘Resilience’) Box
• Vermogen zich goed aan te passen als
ontwikkeling bedreigd wordt
Factoren bij veerkracht
 Persoonlijke eigen-schappen
eigen-schappen
 Warme relaties met
met ouders
ouders
 Sociale steun buiten
buiten gezin
 Steun bredere
bredere gemeen-
Sports and Recreation
schap
schap en aangeboden
mogelijkheden
mogelijkheden
Levensloopvisie
op Ontwikkeling

Figure 1.3
Kernprincipes van
Evolutietheorie van Darwin
Natuurlijke Overleven van
Selectie sterkste
• Soorten hebben (‘Survival of the Fittest’)
kenmerken die • De individuen die best
aangepast zijn aan — aangepast zijn aan hun
of passen bij — hun omgeving overleven en
omgeving. planten zich voort.
• Hun genen worden
doorgegeven aan latere
generaties.
Vroege Wetenschappelijke Studie
van Ontwikkeling

 Hall en Gesell
 Onderzochten grote aantallen
Normatieve
mensen
benadering
 Leeftijdsgemiddelden

 Binet en Simon
Test-  Intelligentietests
Beweging
Psycho-analytische visie
• Visie = kinderen gaan door reeks stadia waarin
conflicten tussen biologische driften (agressief,
seksueel) en sociale verwachtingen. Oplossing
bepaalt psychisch functioneren.
• Psychoseksuele theorie = hoe ouders omgaan
met impulsen (driften) van kinderen in eerste
levensjaren bepaalt ontwikkeling
persoonlijkheid.
• Relaties tussen 3 aspecten (id, ego, superego)
bepalen basispersoonlijkheid individu.
Nogmaals:
Psychoanalytische visie

• Conflicten tussen
– biologische driften en
– sociale verwachtingen
• Freud en Erikson
• Klemtoon op unieke levensgeschiedenis
3 Aspecten van Persoonlijkheid
(Freud)
 Ruimste aspect
 Onbewust, aanwezig bij geboorte
Id
 Biologische behoeften/verlangens

 Bewuste, rationele aspect


 Ontstaat in vroege kindertijd
Ego  Impulsen (van id) in aanvaardbare
richtingen gestuurd
 Het geweten
Superego  Ontwikkelt tussen 3 en 6 jaar door
interacties met verzorgers
Freud - Psychoseksuele Stadia

• Oraal
• Anaal
• Fallisch
• Latentie
• Genitaal

Family Life
Stadia
• Oraal Geboorte – 1 jaar
• Anaal 1-3 jaar
• Fallisch 3-6 jaar
• Latentie 6-11 jaar
• Genitaal Adolescentie

Aandacht verschillende lichaamszones


Correcte hoeveelheid bevrediging
Kritiek op Freud
• Te grote klemtoon op rol seksuele
gevoelens in ontwikkeling

• Theorie is cultuur-specifiek (19de eeuw,


Victoriaanse maatschappij)

• Geen onderzoek bij kinderen


Erikson
• Breidt theorie van Freud uit
- 5 eerste stadia: zie Freud
- 3 volgende stadia: nieuw
• Psychosociale theorie
- Ego bemiddelt niet alleen (id - superego)
- Is ook positieve kracht in ontwikkeling
• Basisconflict in ieder stadium
• Invloed van culturele context
Erikson - Psychosociale Stadia

Vertrouwen vs. Wantrouwen Geboorte tot 1 jaar


Autonomie vs. Schaamte/twijfel 1–3 jaar
Initiatief vs. Schuld 3–6 jaar
Vlijt vs. Minderwaardigheid 6–11 jaar
Identiteit vs. Verwarring Adolescentie
Intimiteit vs. Isolement Vroege volwassenheid
Generativiteit vs. Stagnatie Midden-volwassenheid
Integriteit vs. Wanhoop Late volwassenheid
Table 1.3
Voor- en Nadelen
• (Voor) klinische methode
• (Voor) inspireerde onderzoek over vele
aspecten emotionele/sociale ontwikkeling
• (Tegen) weinig aandacht andere
methodes, daardoor geïsoleerd
• (Tegen) vele ideeën zijn moeilijk te
onderzoeken
Behaviorisme en
Sociaal Leren

Klassieke
Stimulus – Respons
Conditionering

Operante Bekrachtigen en
Conditionering straffen

Sociale Leertheorie Model-leren


Sociaal leren

• Rol van cognitie (denken)


• Sociaal-cognitief
• Zien hoe anderen zichzelf prijzen en
verwijten maken
• Persoonlijke normen (‘standards’) en zelf-
effectiviteit (‘self-efficacy’)
Voor- en Nadelen
• (Voor) Toegepast in gedragstherapie
(‘behavior modification’) ( = combinatie
van conditionering en model-leren)
• (Tegen) Visie op omgevingsinvloeden te
beperkt
• (Tegen) Onderschatten van eigen bijdrage
tot ontwikkeling
Theorie - Piaget
• Cognitieve ontwikkelingstheorie =
kinderen bouwen actief kennis op door
omgaan met en verkennen van wereld
• Biologisch concept adaptatie
• Structuren van denken passen zich aan
om externe wereld te begrijpen en een
evenwicht (‘equilibrium’) te bereiken
(tussen structuren en informatie)
Piaget - Stadia

• Sensori-motorisch
• Pre-operationeel
• Concreet-operationeel
• Formeel-operationeel

Sports & Recreation


Piaget - stadia
STAGES Period Description
Sensorimotor 0-1 yrs An infant uses his senses to
explore the world.
Preoperational 2-7 yrs The preschooler uses symbolic
thought and play.

Concrete operational 7-11 yrs School-age children use more


organized reasoning.

Formal operational 11 yrs Adolescents and adults use


& over complex, abstract reasoning.
Piaget- Methoden onderzoek
• In begin: observeert eigen kinderen,
alledaagse problemen en reacties daarop
(kinderen 0 – 2 jaar)

• Later: klinische interviews (open vragen)


antwoord kind is basis voor volgende
vraag (oudere kinderen)
Voor- en Nadelen
• (Voor) Kinderen leren actief en hebben
een rijke, gestructureerde intelligentie
• (Voor) Stimuleerde veel onderzoek over
kinderen
• (Tegen) Piaget onderschatte de
competentie van baby’s en kleuters
• (Tegen) Prestatie kan verbeterd worden
door training
Informatieverwerking
• (metafoor van de computer) menselijke geest is
systeem dat symbolen manipuleert en waar
informatie doorstroomt
– Input = ervaring
– Output = gedrag (‘respons’)
• Ontwikkeling gezien als continu, dus geen stadia
• Gebruik van diagrammen (‘flowcharts’) van
stappen in oplossen problemen
Informationverwerking
Flowchart

Figure 1.4
Voor- en Nadelen
• (Voor) kind als actieve denker (zie Piaget),
maar geen stadia
• (Voor) zorgvuldige, rigoureuze
onderzoeksmethoden
• (Tegen) geen omvattende theorie van
ontwikkeling
• (Tegen) geen verbeelding, creativiteit
• (Tegen) labo-situaties (geen ‘real life’)
Cognitieve ontwikkelings-
neurowetenschap
• Bestuderen van relaties tussen
– Veranderingen in hersenen
– Ontwikkeling van denken en gedrag
• Brengt onderzoekers samen uit
– Psychologie
– Biologie
– Neurowetenschappen
– Geneeskunde

Business Operations
Cognitieve ontwikkelings-
neurowetenschap

• Cognitieve ontwikkelings-neurowetenschap
(Eng.: ‘developmental cognitive neuroscience’)
• Nieuwe methoden van beeldvorming (‘brain-
imaging’)
• Hersenen vooral plastisch tijdens eerste 5 jaar,
maar ook later
• Invloed van ervaring, neurale basis van vele
leer- en gedragsstoornissen, interventie-
onderzoek
3 Contextuele theorieën
• Ethologie en evolutionaire
ontwikkelingspsychologie

• Socioculturele theorie (Vygotsky)

• Ecologische systeem theorie


(Bronfenbrenner)
Ethologie en
Evolutionaire Psychologie

• Ethologie
Kritische periodes en gevoelige periodes

• Evolutionaire Ontwikkelingspsychologie
Adaptieve waarde voor de soort

Copyright © Allyn & Bacon 2004


Ethologie
• Bestudeert aanpassingswaarde (of
overlevingswaarde) van gedrag en
geschiedenis ervan in evolutie
• ‘Imprinting’ (inprenten) gedrag
aangeleerd in vroege, korte periode
(vb. ganzen)
– Kritische periode
– Gevoelige periode
Kritische periode

• Individu is
– Biologisch voorbereid om adaptieve
gedragingen aan te leren gedurende
kort tijdsinterval
– Heeft steun nodig van omgeving die
op gepaste manier stimuleert
Gevoelige periode

• Optimale periode
• Individu reageert zeer goed op omgeving
• Latere ontwikkeling moeilijk te induceren
• Grenzen minder duidelijk omschreven

Family Life
Evolutionaire
Ontwikkelingspsychologie

• Probeert aanpassingswaarde te begrijpen van


menselijke competenties
• Bestudeert cognitieve, emotionele en sociale
competenties die veranderen met de leeftijd
- vb. voorkeur voor ’face-like’ stimuli
- vb. spelen met kinderen eigen geslacht

• Bouwt verder op ethologie


Socioculturele - Vygotsky

Overdracht cultuur op volgende generatie


 Waarden,overtuigingen,
Waarden,overtuigingen, gewoonten,
gewoonten,
vaardigheden

• Sociale interactie
noodzakelijk
– Samenwerken en dialogeren met
leden van maatschappij die meer
weten

Senior Lifestyles
Socio-culturele (vervolg)
• Cognitieve ontwikkeling is sociaal gemedieerd
proces (steun van anderen)
• Verschillende culturen selecteren andere taken
die kinderen moeten leren
vb. leren lezen, leren weven, leren verkopen
• (Voor) kinderen ontwikkelen unieke
vaardigheden in elke cultuur
• (Tegen) verwaarloost biologische invloeden en
eigen bijdrage tot ontwikkeling
Ecologische theorie
• Bronfenbrenner (1917-2005): mens
ontwikkelt binnen complex systeem van
relaties en is beïnvloed door verschillende
niveaus van omgeving
• Bio-ecologisch model
• Niveaus = reeks concentrische cirkels
(figuur) (van binnen naar buiten)
Ecologische Systeem-Theorie
• Omvat de hele omgeving
– microsysteem
– mesosysteem
– exosysteem
– macrosysteem
– chronosysteem
• Is dynamisch

Photodisc
Ecologische Systeem-Theorie

Figure 1.5
Niveaus
• Microsysteem
activiteiten en interacties in onmiddellijke omgeving
(gezin, leeftijdgenoten, school) (in twee richtingen =
bidirectioneel)
• Mesosysteem
verbindingen tussen microsystemen (ouders – school)
• Exosysteem
sociale contexten die kind niet omvatten, maar toch
invloed op onmiddellijke omgeving (werk, buren)
Niveaus (vervolg)
• Macrosysteem
(geen specifieke context) culturele waarden, wetten,
gebruiken, en hulpbronnen (goede kinderopvang)
• Chronosysteem
(chrono = tijd) tijdsdimensie van model (niet in figuur)
omgeving verandert altijd (door omgeving of individu)
• (Voor) (Geen nadelen)
ontwikkeling samenspel omgeving en individu
mens is product en producent eigen omgeving
Vergelijken theorieën

• Theorieën richten zich op verschillende


domeinen van ontwikkeling (vb. cognitief
vs. emotioneel en sociaal)
• Iedere theorie heeft opvatting over 3
basisvragen (zie tabel in boek)
• Alle theorieën hebben voor- en nadelen
Ontwikkeling Bestuderen
• Hypothese (voorspelling vanuit theorie)
• Onderzoeksmethode
specifieke activiteiten van deelnemers (tests,
vragenlijsten, interviews)
• Onderzoeksopzet (‘design’)
Algemeen plan van onderzoek dat beste toets van
hypothese mogelijk maakt
• Ethische aspecten onderzoek
Nogmaals:
Kiezen Onderzoekstrategie
Onderzoeks- Onderzoeks-
methoden opzet (‘design’)
• Basisbenadering voor • Algemeen plan van
verzamelen van onderzoek
informatie – Maakt beste toets van
– Systematische observatie
de onderzoeksvraag
– Self-rapportering
(hypothese) mogelijk
– Klinische methode of
gevalsstudie
– Etnografie
Onderzoeksmethoden

• Systematische Observatie
– Naturalistisch
– Gestructureerd
• Zelf-Rapportering
– Klinisch interview
– Gestructureerde interviews,
vragenlijsten, tests
• Gevalsstudies
• Ethnografie

Copyright © Allyn & Bacon 2004


Systematische observatie
Naturalistische observatie
– Observatie in veld, natuurlijke omgeving
– Nadeel: weinig controle
– Voordeel: alledaags gedrag zien

Gestructureerde observatie
- Observatie in labo (opgezet gedrag)
- Voordeel: meer controle (iedere deelnemer gelijke
kans om bestudeerde gedrag te vertonen)
- Nadeel: labo-gedrag is niet alledaags gedrag
Interviews

Klinisch Gestructureerd
interview interview
• Flexiebele stijl, • Aan iedere deelnemer
zoals in gesprek worden dezelfde
• Vraagt naar vragen op dezelfde
invalshoek (visie) manier gesteld
van deelnemer • Soms vragenlijsten
gebruikt, zo
antwoorden van
(grote) groepen
Klinische methode/Gevalsstudie

• Brengt veel (en uiteenlopende)


informatie samen over één
persoon
– Interviews
– Observaties
– Test scores

Image Source
Onderzoeksmethoden (vervolg)
Zelf-rapportering
• Klinisch interview
Flexiebele stijl, zoals in gesprek

• Gestructureerd interview
Altijd zelfde vragen op zelfde manier

Klinische methode (= Gevalsstudie)


brengt veel informatie over 1 persoon samen
Onderzoeksmethoden(vervolg)
Methoden om cultuur te bestuderen

• Cross-cultureel onderzoek:
veralgemeenbaarheid
• Etnografische methode:
culturele betekenis van gedrag
Etnografie
• Beschrijvende, kwalitatieve techniek
(zie klinische methode)
• Bedoeling is een cultuur of sociale groep te
begrijpen (niet een individu)

Participerende observatie
 Onderzoeker verblijft
maanden- of jarenlang in
gemeenschap
DigitalVision
Tabel 1.6
• Tabel geeft overzicht van verschillende
onderzoeksmethoden
• Bijzondere aandacht voor voor- en
nadelen (of beperkingen)
• Zoek actief naar gelijkenissen en
verschillen tussen de methoden
• De examenvragen over deze tabel gaan
over deze gelijkenissen en verschillen
Algemene Onderzoeksdesigns
Correlationeel Experimenteel
• Duidt op een • Laat oorzaak-en-
samenhang tussen gevolg uitspraken toe
variabelen • Laboratorium-
• Toont GEEN oorzaak- experimenten
en-gevolg effect aan mogelijk niet
toepasbaar in realiteit

Copyright © Allyn & Bacon 2004


Correlatiecoëfficient

Grootte Teken (‘Richting’)


(‘sterkte’) • Aangegeven door + of -
• Grootte van getal teken
tussen 0 en 1 • Positief (+): als de ene
• Dichter bij 1 (positief variabele toeneemt, dan
of negatief) is een doet de andere dat ook
meer uitgesproken • Negatief (-): als de ene
samenhang variabele toeneemt, dan
neemt de andere af
Correlaties

Figure 1.6
Voorbeelden van
correlatiecoëfficienten
Experimenteel onderzoek
• Experimenteel proefopzet (‘design’)
Inferentie oorzaak-gevolg mogelijk door toevallige toewijzing

• Onafhankelijke variabele
Veroorzaakt veranderingen in andere variabele
(“Behandeling” of manipulatie) (Oorzaak onder controle)

• Afhankelijke variabele
Wordt beïnvloed door onafhankelijke variabele

• Toevallige toewijzing (Labo)


Nogmaals de variabelen:
Onafhankelijke - afhankelijke

Onafhankelijke Afhankelijke
• Onderzoeker • Onderzoeker meet,
verandert of maar manipuleert
manipuleert niet.
• Wordt verwacht • Wordt verwacht
veranderingen te beïnvloed te worden
veroorzaken in een door onafhankelijke
andere variabele. variabele
Nogmaals:
Toevallige toewijzing
• Onderzoekers gebruiken een
onbevooroordeelde (‘unbiased ‘)
procedure om de deelnemers toe
te wijzen aan de verschillende
condities
• Verhoogt kans dat kenmerken
gelijk verdeeld zullen zijn over
condities
Varianten Experiment
• Veldexperiment
In natuurlijke omgeving, maar met toevallige toewijzing
(manipuleren van condities)
(bv. verzorgende omgeving en controle-omgeving)
(controle = geen “behandeling”’)

• Natuurlijk experiment
Bestaande “behandelingen” vergeleken (bv. 2 scholen), groepen zo
vergelijkbaar mogelijk
Nogmaals:
Varianten Experiment

Veld- Natuurlijke of
experiment Quasi-
• Maakt gebruik van
experiment
• Vergelijkt verschillen
mogelijkheden
in behandeling die al
voor toevallige bestaan
toewijzing in
• Groepen zo
natuurlijke vergelijkbaar
omgevingen mogelijk (‘matching’)
(‘settings’)
Ontwikkelingspsychologische
Onderzoeksdesigns

Zelfde groep bestudeerd op


Longitudinaal
verschillende momenen in de tijd

Verschillende (leeftijds)groepen
Cross-
bestudeerd op zelfde moment in
Sectioneel
de tijd
Verschillende gelijkaardige
studies (cross-sectioneel of
Sequentieel
longitudinaal) op verschillende
momenten
Longitudinaal
• (Voor): algemene patronen & individuele
verschillen
• (Voor): relaties tussen vroegere en latere
gebeurtenissen
• (Tegen): 3 problemen: praktisch (uitval),
praktijkeffecten, gebaseerd op 1 cohort
(Cohort = mensen geboren in zelfde
periode, zelfde historische invloeden)
Nogmaals:
3 Problemen Longitudinaal
• Deelnemers vallen weg (uitval of
‘drop out’) of verhuizen
• Practijk-effecten
• Cohort-effecten

DigitalVision
Cross-sectioneel
• (Voor) meer efficiënt (minder lang)
• (Voor) geen uitval of praktijkeffecten
• (Tegen) alleen algemene trends, geen
individuele verschillen in ontwikkeling
• (Tegen) cohort-effecten: iedere
leeftijdsgroep behoort tot ander cohort
(leeftijdsverschillen vertekend)
Sequentieel
• (Longitudinale sequens) Een opeenvolging (= sequentie)
van (twee of meer) longitudinale studies, dus: meerdere
groepen die een aantal jaren gevolgd worden (bv. 3
steekproeven elk 3 keer gemeten: op 20, 30, en 40 jaar)
(blauw– roze – groen in Figuur 1.7) (links – rechts)
• (Cross-sectionele sequens) Een opeenvolging (=
sequentie) van (twee of meer) cross-sectionele studies,
dus: meerdere keren verschillende groepen vergelijken
die van leeftijd verschillen op een zelfde moment in de
tijd (bv. een steekproef van 20-jarigen en 30- jarigen
vergelijken in 1975 en dat nog eens doen in 1985)
(in Figuur 1.7) (onder – boven)
Sequentieel (slot)

• (Voor) zowel longitudinale als cross-


sectionele vergelijkingen
• (Voor) cohort-effecten analyseren
• (Tegen) zelfde problemen als longitudinaal
& cross-sectioneel, maar wel bewust van
problemen
Sequentieel Design

Figure 1.7
Combinatie Experimenteel en
Ontwikkelingsopzet
• Alle onderzoek in de ontwikkelingspsychologie
(cross-sectioneel, longitudinaal en sequentieel)
laat alleen correlationele conclusies toe, geen
causale inferenties
• Causale informatie toch wenselijk
• Vandaar: experimenteel manipuleren van
ervaringen (bv. muzieklessen beïnvloeden IQ)
• Als ontwikkeling dan beter verloopt, dan sterke
evidentie voor causae samenhang
• Combinatie experiment en (vooral) longitudinale
benadering komt steeds vaker voor
Experimentele en Longitudinale
Onderzoeksstrategieën Box

Figure 1.8
Rechten van Deelnemers aan
Onderzoek

Ethische commissie (advies) (Eng.: ‘insitutional


review board’; IRB)
• 1) Bescherming tegen nadelen
• 2) Geïnformeerde toestemming (7 jaar)
(omvat recht om deelname te beëindigen)
• 3) Privacy
• 4) Kennis van resultaten
• 5) Voordelige behandelingen
Indien misleiding of iets achterhouden, dan
‘debriefing’ (= uitleg als onderzoek afgerond is)
Copyright © Allyn & Bacon 2004

You might also like