You are on page 1of 226

\

Prijs f 1.50.

ACHTER DE SCHERMEN!
ONTHULLINGEN

onze deftige kringen


DOOR
r'

U IT

no.t B .; $eb..
(Amsterdam, Haarlem en omstreken, Insulinde in den H aag, onze kamerleden.)

J. A. F O R T U I J N , 1891.

A m sterdam ,

Bij den uitgever verscheen vroeger:

ACHTER DE SCHERMEN!

ZPz?js f 1_-

ACHTER DE SCHERMEN!
ONTHULLINGEN
U IT

onze

,*d e f t i g e
DOOR

kringen.

A m sterdam ,

J. A. F O R T U I J N , 1890.

v i s !

Het buitengewoon succes waarvan de verschijning van ,,Achter de Schermen! vergezeld is geweest , is de reden, dat reeds binnen de eerste 14 dagen een tweede druk noodig is geworden . Eenige fouten} die in den eersten druk binnengeslopen waren, zijn, na een hernieuwde correctie , verbeterd. D E SCH RIJVER.

S c h e v e n in g e n , 12

December

1890

V O O B R E D E .

Toen jaren geleden plotseling te Parijs het werk la socit de Berlin het licht zag, ging er in de groote wereld n kreet van verontwaardiging op over de zooals men geliefde te zeggen ongehoorde toestan den, die dit werk ontsluierde en dit in een land, dat tot hier toe den naam had gehad bijzondere strenge beginselen op moreel gebied te hebben en waar de aanzienlijke maatschappij heette uit te munten door nauw gezette plichtsbetrachting en door verachting der geraffineerde genoegens en amusementen des tijds. Spoedig echter kwam men tot de overtuiging, dat de schrijver van dat boek, die zich Vasili noemde en achter wiens pseudoniem men algemeen een attach der Russische ambassade te Berlijn vermoedde, een armzalige stumper was. zooals de Duitschers zeggen, dat zijne onthullingen nog geen honderdste gedeelte behelsden, van hetgeen in de hooge kringen dagelijks de dankbaarste stof voor eene chronique scandaleuse kon geven, met n woord, dat hij maar de klok had hooren luiden, maar niet wist, waar de klepel hangt. Op de fcsocit de Berlin volgden spoedig: la socit de Vienne, la socit de Petersbourg; en als ik mij niet vergis ook la socit de Rome. Misschien

6
hebben zich nog wel andere residentin de luxe van zulk eene: chronique scandaleuse gepermitteerd. Zoo veel is zeker, dat het laatste der boeken van dit genre la socit de Londres een even groot succes behaalde, als de socite de Berlin en dit hoofdzakelijk, omdat de groote Engelsche kringen, zooals men weet, uitmun ten door de zucht der huichelarij, zoodat men Engeland met recht het land aller huichelaars bij uitnemendheid genoemd heeft Alle deze werken echter waren slechts een tamelijk doffe spiegel der maatschappelijke toestanden in de respectieve plaatsen en landen, want zij toonden maar meer of min reeds bekende verhoudingen, natuurlijk min of meer bekend in de hooge kringen zelven. Daaren tegen bewees de kolossale sensatie, die het verschijnen dier werken te weeg bracht, dat die toestanden in de midden- en lagere kringen der maatschappij maar heel weinig bekend waren, kringen die werkelijk naf genoeg geweest waren de heerschende klassen te beschouwen omgeven door een zekeren heiligen krans, dien deze kringen zich maar al te gaarne laten welgevallen. Hier in Holland is dit laatste nu in dubbele mate het geval; er heerschen in de laagste klassen aangaande de haute vole nog zulke aartsvaderlijke meeningen. dat daaruit grootendeels de gedweeheid des volks kan ver klaard worden, dat in de vaste meening verkeert door menschen geregeerd te worden, wien in moreel opzicht gerust een patent kon worden gegeven. Deze omstandigheid en de gedeeltelijk daaruit voort spruitende moreele afhankelijkheid, die de materieele altijd ten gevolge heeft, zijn de redenen dat men hier te lande zelfs nog niet eens getracht heeft, den sluiter over de merkwaardige toestanden in dezen kring van heiligen op te lichten.

Er is werkelijk dan ook geen land in Europa, waar de totale afhankelijkheid der geringere klassen van de hooggeplaatsten op elk gebied dadelijk zoo in t oog valt als hier. De geschiedenis van dit werk levert daar van het beste bewijs, want het was niet gemakkelijk voor den schrijver een uitgever te vinden, die den moed bezat aan de ongenade der grooten het hoofd te bieden. En toch maakt dit boek evenmin aanspraak op vol komenheid, als de boven aangehaalde werken en er zul len zeker om zoo te zeggen dagelijks en als onder onze oogen dingen in de hooge maatschappij gebeuren, wier plaats in dit boek moest wezen, maar die wij echter niet te weten zijn gekomen, omdat men niet alles zien en hooren kan. Zooals men zal bemerken is echter hetgeen hier den lezer getoond zal worden nog wonderlijk genoeg, om menige illusie aangaande onze heeren te doen verzwijgen en ons te doen zien, dat, wanneer hier te lande eenige *kliekjes en groepjes allen invloed en bijna alle kapitaal aan zich hebben weten te trekken, dit zeker niet zijne verklaring in het hooge moreele gehalte dier luidjes vindt, maar alleen daarin, dat men het in die sfeeren meesterlijk verstaat zich met een wolk van reinheid te omgeven en zijne petits affaires en petit comit af te maken. Dit meesterschap is het dan ook, dat onze ((hooge kringen, wat huichelarij betreft, gerust met de beruchte Engelsche socit in concurrentie kan doen treden; een edele wedstrijd, die zeker niet ten nadeele der eerstgenoemden uit zal vallen. Ter zakel

De Amsterdamsche wereld, datgene wat de Franschman monde noemt, bestaat uit twee deelen die zich nog weder van elkander laten onderscheiden, welke echter ook al in vele opzichten den tol aan onzen tijd betalen, doordien ze zich beginnen te vermengen, op deze wijze opnieuw bevestigende, dat de basis onzer dagen de demokratische is, die langzaam maar zeker alle standsonderscheidingen opruimt. De oude Amsterdamsche familin, zooals v. Eeghens, v. d. Vliet, den Tex, Labouchre, Hartsen, Six, Bakker, Bikker, v. Lennep, Oudermeulen en hoe ze allen heeten mogen, zijn reeds veelvuldig geparenteerd of bevriend met parvenus als de Heinekens, de Borskis, de Wstes, Bunges, Insingers, enz., enz. Onder deze laatsten munt het oorspronkelijk Duitsche element uit. De werkelijk oude Nederlander is natuurlijk te Am sterdam minder vertegenwoordigd, hij leeft in Den Haag, te Arnhem, in de omstreken van Haarlem en buiten in alle overige deelen des lands. Friesland] en Gelderland, ook wel Brabant, hebben in Nederland nog de meeste oude adellijke familin aan te wijzen. De speciaal Amsterdamsche maatschappij, ofschoon er familin zijn, die daar sedert eeuwen hun woonplaats en even lang invloed op de aangelegenheden der stad uitgeoefend hebben, bestaat meestal uit geldmenschen, die materieelen rijkdom uitsluitend beschouwen als dat gene, wat macht en invloed geeft. Zij zijn dan ook

10
bijna allen nog in den handel of in de een of andere '.aak en de leuze is en blijft: geldverdienen. Meer dan in andere groote steden hebben deze familin de (.(geldmarkt in handen weten te houden, omdat alle hunne leden, hoe onbeduidend ze anders mogen zijn, een zeker aangeboren handelstalent bezitten. Er zijn weliswaar uitzonderingen, doch slechts weinigen en deze bevestigen den regel. In deze Amsterdamsche maatschappij doet de minder met materieele goederen voorziene mensch altijd voor den rijke onder; het omgekeerde geval is zoo onge hoord, dat, gelijk het zich kort geleden voordeed, de man, die trouwens een vreemdeling was, en zulks durfde te wagen, als iemand beschouwd werd, die niet goed bij zijn verstand was. Dat er iemand in die kringen op zijn recht durft staan, als hij te doen heeft met een millionair, dat is zoo weinig fin de sicle, dat is met n woord zoo naf, dat zich alles schouderophalend van hem afwendt. Het ieder menschelijk wezen min of meer aangeboren gevoel voor ((recht is dan ook in deze kringen zoo totaal verdwenen, dat niemand meer op zijn recht staat, maar alles op schikkingen en arrangementen uitloopt, waar de zwakke gewoonlijk door den sterke, wordt verkracht. Amsterdam is in dat opzicht het paradijs van den manchesterstaat, het beloofde land der compromissen en transacties! Het maatschappelijke leven in de zoogenaamde hooge kringen mag met; recht het meest vervelende genoemd worden dat men denken kan. Daar Amsterdam voor eene stad van 400,000 zielen bizonder weinig publieke vermaken aanbiedt, die maar den allergeringsten smaak bevredigen, zoo amuseert zich de ((socit onder elkander

11
en wie die lui z onder elkander gezien heeft, die is niet belust op eene nadere kennismaking. Dat wat de Franschman esprit noemt, is in Am sterdam een onbekend artikel, men zou het dus door het Engelsche humour ot de Duitsche gemthlichkeit moeten vervangen, om het verkeer niet al te saai en vervelend te doen worden. Maar ook deze eigenschap pen zijn hoogst zeldzame gasten en zoo kan men met recht zeggen, dat eene Amsterdamsche soire in de wereld het meest doodende tijdverdrijf is, dat be staat. Daarbij maken wij de merkwaardige opmerking, dat de Amsterdamsche haute vole, al kan ze zich ten dezen opzichte in de verste verte niet met die uit den Haag m eten, eenen grooten krans van vrouwelijke schoonheden telt, die iederen kring tot versiering zouden strekken. De moraliteit der vrouwen van de Amsterdamsche samenleving houdt nu weliswaar niet gelijken tred met hare schoonheid en elegantie (want men kleedt zich niet slecht te Amsterdam) en niemand en ik het allerminst zou haar dit kwalijk nemen, als maar niet ingekankerde hypokrisie de charme van deze, ik zou haast zeggen gerechtvaardigde lichtzinnigheid, wegnam. Niets is gevaarlijker voor een jongman te Amsterdam, dan wanneer het hem in de hersens opkomt zijn ware gevoelens aan het object daarvan te doen kennen. Een Fransche of Engelsche vrouw zal in zulk geval, als de geuite gevoelens niet wederzijdsch zijn, dit beleefd en waardig zeggen, of ze zal, als dat meer met haar ka rakter en temperament overeen komt, met den vurigen aanbidder den draak steken; de Amsterdamsche schoone wordt grof of ze loopt naar haar moeder, om deze het gevalletje te vertellen.

12
Vreemdelingen zullen het dus te Amsterdam nooit eenigen tijd uithouden, wij zien dit bij de heeren, die in Den Haag bij de verschillende ambassades geatta cheerd zijn; het komt haast nooit voor dat deze of gene in Amsterdam uitgaat, omdat er de heilige schrik in zit, onaangename bejegeningen te ondervinden, die meestal met de haren er bij getrokken worden. Er gaat dan ook geen partij, geen bal, geen diner voorbij in die Amsterdamsche kringen, waarop niet een schandaal plaats heeft; ik bedoel niet van die amusante, pikante en galante schandaaltjes, die nu eens het kruit onzer samenleving uitmaken, neen, ik meen standjes, waar vooral de heeren onderling in presentie der dames elkander met grove scheldwoorden overladen en op eene wijze apostroplieeren, die hunne afkomst van de Beurs niet verloochent, maar niet in een salon thuis behoort. Hoe het in het algemeen met de zoo hoog geroemde fijne manieren dier luidjes gesteld is, moge hieruit blijken, dat de heeren op heete avonden, als het ruime wijnverbruik zich doet gevoelen, de jassen uit trekken en dan overeenkomstig hun uiterlijk in een toon vervallen, die daarmee het meest in overeen stemming is. Men geloove toch in s hemelsnaam niet, dat het onder arbiders ruwer toegaat dan in die zoogenaamde ((goede kringen: in geen fabriek, in geen atelier kan de arbeider die vuile taal leeren-, die op de Amster damsche Beurs gewoonte is en fzich van daar in de salons den weg baant. Daarbij mag men niet vergeten, dat de hoogere graad van beschaving dier lieden het tot hun plicht zou moeten maken, eene fatsoenlijke taal te voeren. Op een diner hoorde ik eens den nu overleden heer

13
Willem Borski, over wiens testamentverandering op het sterfbed wij later zullen hooren, tegen zijne vrouw, de tegenwoordige mevrouw Henri Tindal zeg gen: Dat lieg je! en niemand van het geheele gezelschap nam daarvan de allerminste notitie, omdat het niets buitengewoons was. En de ruwe beleedigingen, die zich de heer Maurice Luden tegen zijne vrouw, geb. Kraayvanger liet ont glippen, als zij niet wilde toestemmen met de be kende maitresse van haren man onder n dak te leven, zijn maar al te bekend. En dit is een rechterlijk ambtenaar, wiens plicht het is met goed voorbeeld voor te gaan! Een ander zeer bekend Amsterdamsch heer Alexander von Hemert, permitteerde zich op partijen tegen jonge dames de meest grove en beleedigende woorden; ja, hij ging niet zelden tot feitelijke indelicatessen over, zonder dat t ooit iemand in de gedachte was gekomen, dien sinjeur binnen de perken van het fatsoen terug te brengen. Het natuurlijke gevoel van ridderlijkheid, hetgeen den man zijne vrouw, den vader zijne dochter, den broeder zijne zuster laat verdedigen, als ze op onkiesche wijze aangevallen worden, bestaat eenvoudig niet te midden der Amsterdamsche heerenwereld. Dit gezelschap kent niets en heeft in niets belang dan in het zich verrijken op kosten van anderen: nie mand vraagt in die kringen op welke wijze de rijkdom verkregen is. De eenige vraag die belangstelling inboe zemt en dan ook altijd met het oog op den nieuweling of onbekende in de eerste plaats gesteld wordt, is ; Heeft hij geld? Hoeveel heeft hij? Hoe de meeste grootste Amsterdamsche fortuinen

14
verworven zijn, daarover liet zich verder op zich zelf een lijvig boekdeel schrijven. Laat ons nu hier eenige der eclatantste gevallen nader beschouwen: wij geven de feiten met naam en toenaam der handelende persanen, om een ieder in de gelegen heid te stellen, zich van de waarheid ervan te over tuigen. Wij grijpen uit den rijken schat, dien wij op dat ge bied bezitten, eenige van de meest drastische gevallen terwijl wij volstrekt niet beweren, dat er niet nog andere en veel ergere feiten gebeurd zijn en vermoedelijk nog dagelijks plaats grijpen. Daarbij zien wij dat dit soort zich zelfs onder elk ander niet ontziet; het staat in dit opzicht nog onder den rover der Boheemsche bosschen of den lazzaroni der Abruzzen, want deze is tenminste tegen zijns ge lijken streng eerlijk, zijn point dhonneur gebiedt hem dit. De Amsterdamsche *deftige heer Steelt w a a r llij kan! Hij stelt zich desnoods tevreden met het penningske der arme weduwe, die met opoffering harer laatste krachten door naaiwerk hare kleinen tracht te voeden door den gedeponeerden spaarpenning in zijne diepe zakken te doen verdwijnen en met behulp der justitie een ((fatsoenlijk failliet met aanneembaar accoord te slaan. Maar hij ontziet ook den eigen broeder of bloedverwant niet, als er kans bestaat dezen van het zijne te berooven met een glimlach op de lippen en op de meest fatsoenlijke wijze. Wie te Amsterdam de Weteringschans langs loopt, die ziet daar niet verre van het Frederiksplein groote uitgestrektheden onbebouwden grond, waarop vroeger de gasfabriek van den heer De Bruijn stond. Deze eerenman was in der tijd in het failliet slaan

15
een specialiteit geworden; ik zeg niet in fatsoenlijke faillieten, och, volstrekt niet, op deze eigenschap kwam het den heer De Bruijn minder aan. Hem was het te doen om grondig werk te leveren en de uitkomsten bewijzen dat hij daarin slaagde. A f en toe werden de rooftoch ten van dezen gentleman zelfs den beurshyenas van Am sterdam te erg; daar kwam nu wel broodnijd med in \ spel. Zooveel is zeker, dat De Bruijn door anderen aan geraden werd een weinig meer matiging bij zijne aan vallen op het eigendom zijner medemenschen in acht te nemen. Dit schijnt echter niet veel geholpen te heb ben, want het ongehoorde feit deed zich voor dat deze chevalier dindustrie met zijne twee zonen de doos in moest, als ware hij een arme en eerlijke arbeider ge weest. Men kan zich voorstellen tot welken graad van bru taliteit deze heer gekomen was, dat zelfs de Nederlandsche justitie, die anders werkelijk niet bang voor een beetje is, er aanstoot aan nam. De twee zonen van den heer De Bruijn, die met hun vader dit onvrijwillig verblijf op staatskosten moesten ondergaan, waren niet ontaard en waardige opvolgers van een waardigen vader. 0 Van Janus de Bruijn, den oudere, meer bekend onder den naam van de ploert zegt de geschiedenis slechts weinig meer, dan dat hij op een prachtig kasteel in de omgeving van Zevenbergen zijn levensdagen sleet en op de behaalde lauweren rustte. Hij ging door voor een der leelijkste mannen in Nederland en moet dan ook van een gemeen-gevaarlijk uiterlijk zijn ge weest. Voor zijne karakter-eigenschappen pleit de naam van ploert, die iedere kommentaar overbodig maakt. Tines de Bruijn, de vader van drie nog in leven zijnde

16
zonen, waarvan niets anders te zeggen is, dan dat zij het buskruit niet hebben uitgevonden en van hun vader de geroofde schatten hebben gerfd, is echter in de dos siers der rechtbanken een meer bekend geworden personaadje. Hij had van zijn vader het talent voor werkstakingen in het betalen zijner verplichtingen gerfd en naar men zegt, dezen zelfs op dat terrein nog overtroffen, wat nog al wat zeggen wil. Hij sloeg een schitterend failliet, dat ieder zoon Israls hem kan benijden en kwam als roemrijk overwinnaar uit den slag te voorschijn. Onder de talrijke slachtoffers van dezen ((massacre bevinden zich ook twee hoogstgeachte mannen uit Am sterdam, de heeren Goll van Frankenstein en hunne zuster* Mevrouw Kees (Kornelis) van der Vliet, op Overveen, een e algemeen en met recht geachte dame. Men verwachtte dag in, dag uit, dat onze Tines voor de tweede keer met de justitie in aanraking zou komen; alles bleef echter stil en deze omstandigheid liet den gauwdief alle schaamte verliezen. Nog hadden zich de talrijke offers niet in hun lot geschikt, daar gebleken was, dat het schoone landgoed Warnsborn bij Arnhem niet aan den heer De Bruijn behoorde, maar bij tijds op naam zijner zusters gezet was, zoo hadden zij ook reeds de stupende tijding, dat de heer De Bruijn van hun geld twee groote huizen op de Heerengracht had gekocht, deze twee tot n paleis liet verbouwen, dat hij er opnieuw prachtige equipage op na hield en dat hij tot zijn zomerverblijf de ((villa Costa te Scheveningen had gekocht, die aan alle bezoekers van ons voornaamst zeebad wel bekend is. Buiten de bovengenoemde 3 zonen had Tines de Bruijn 2 dochters, de dames Jeanne Blankenhagen en

17
Laure de Casembroot; de eerste indertijd eene bekende schoonheid, de laatste een eigenaardig gezichtje bekend wegens haar slecht humeur. De echtgenoot van deze laatste, zoon van onzen laatsten zeeman, den bekenden vice-admiraal, jonker Leonard Casembroot schijnt voor goed ons nevelig klimaat met de zonrijke riviera verruild te hebben, want men ziet en hoort niets meer van dezen wildzang. Al is deze geen ekonomische specialiteit en heeft hij niettegen staande zijne betrekkelijk jonge jaren een veelbewogen leven achter zich, zoo is hij toch van die geheele de Bruijnsche kliek in mijn oog de meest fatsoenlijke die uit aangeboren instinkt van een oprecht karakter zijnen langvingeren schoonvader diep verachte en zich volstrekt niet geneerde, die bij iedere mogelijke gelegenheid te uiten. Leonard Casembroot was 10 jaren geleden voor eene geldelijke Schweninger-kuur naar Indie gezonden en op bals en soires zagen de Javaansche raden met be wondering den kamerheer-sleutel van een werkelijken Nederlandschen edelman, weliswaar op eene voor hen niet goed begrijpelijke plaats van zijn ego schit teren. Zooveel is zeker, dat iedereen, misschien met uitzon dering zijner leveranciers, dit aardig ventje sympathie toedroeg. Een tegenhanger van Tines de Bruijn is Hugo Cruijs; beiden zijn zalig ontslapen, maar beiden blijven voort leven in de gedachten, al is het dan ook niet in de har ten hunner tijdgenooten. De voornaamste eigenschap van Hugo Cruijs waren zijne dochters, waarvan de eene madame la comtesse Anna Bylandt onze planeet nog al in beweging heeft gebracht. Van Berlijn tot Parijs en van Nice tot Brussel wordt

18
de deugd van dies Kind, kein Engel is so rein* met geestdrift door dozijnen stervelingen bezongen. Zij heeft eene razzia gehouden in de best gevulde beurzen van onzen tijd, evenals haar Ernst de groene tafels van alle beschaafde landen onveilig maakte. Deze Ernst Bylandt is zonder twijfel een der meest interressante avonturiers van Europa. Van ritmeester bij de Pruisische garde-du corps tot bad-kommissaris te Scheveningen en van arbiter op het schoonheidskongres te Spa tot beedigden bankhouder te Baden-Baden heeft Ernst alle rangen van den maatschappelijken ladder doorloopen en overal, dit eischt de waarheid te bekennen, heeft hij goed figuur, bonne mine, gemaakt. Hij is een van die lui die zich overal thuis gevoelen, hetzij op een pur sang voor zijn eskadron, hetzij in het boudoir van schoone vrouwen; op den presidenten zetel van een feestkomit of als bankier bij het baccara; overal staat Ernst Bylandt zijn man en toont dat hij potent is in den waren zin des woords. Aan de baccaratafel steekt hij echter allen naar de kroon en niemand gooit met zulke elegantie de 8 en 9 uit het spel, zonder dat men hem ook maar ooit het minste verwijt heeft kunnen maken, niet volkomen gentlemanlike te spelen. Of de inkomsten bij de familie Bylandt nog altijd zoo geregeld toestroomen als vroeger, weten wij niet wij zagen hem eenige maanden geleden in gedachten verzonken voor het hotel Mengelle te Brussel staan zonder dat wij konden doorgronden, wat dezen veelomvattenden geest bezig hield. Was het soms een nieuw gevonden systeem voor Monte-Carlo of een martin .gal voor Auteuil? Wij weten het niet, maar wij wenschen hem van

19
harte, une bonne chance, na het spreekwoord: Wie waagt die wint. Aan de aanbidders van Anna echter, aan de Altens ^n Marbotters, aan de Bischoffsheims en Lignes richten wij een hartelijk woord tot troost als zij dat soms noodig mochten hebben, wanneer zij op een schoonen mor gen Anna met een onwaardigen opvolger van door zien gaan. De heer Hugo Cruys was een van die gelukkige naturen, die bij iedere gelegenheid met de innigste overtuiging kon uitroepen: Ik weet er niets van. Voorwaar, toen hij als mede-directeur in een nogal twijfelachtige zaak gemengd was, die hem eenige dagen preventieve hechtenis verschafte, droeg deze karaktertrek zijn vruchten. Aangeklaagd en voor den rechter gedaagd, werd hij vrijgesproken na het pleidooi van zijn advocaat, die beweerde dat zijn clint zoo dom was, dat hij het nog niet tot een streng begrensd begrip van het mijn en dijn had gebracht. Gewoonlijk wordt zulk een ongepermitteerde bekrom penheid door goede eigenschappen van het gemoed opgewogen. Ook dit was echter bij Hugo Cruys niet het geval, want zijne oudste dochter, mevrouw Beatrice de Tombe, echtgenoote van een onbemiddeld, maar algemeen geacht officier, liet hij zoodanig gebrek lijden dat ze de hulp van vreemden moest inroepen, om niet in verlegenheid te geraken. Een ander geval, waar een lid eener algemeen te Amsterdam bekende familie zijn broeders en zusters met voorbedachten rade er in liet loopen en van hun rijkdommen verloste, is dat van den heer Philipp von Hemert, die op een mooien dag van Indie.in Holland arriveerde, om zijn familie over te halen voor eene door

20
hem op touw gezette onderneming hem het noodige kapitaal ter beschikking te stellen. De coup gelukte; broertjes- en zusjeslief lieten zich bedotten en Philipp von Hemert verdween, om nooit weer terug te komen. Onder de slachtoffers was ook de zuster van den be drieger, mevrouw Louise van der Vliet, eene vrouw die wegens haar goed karakter en groote liefdadigheid met recht de algemeene achting geniet. Deze respectabele vrouw heeft waarlijk geen geluk met hare famlie. Een andere broeder uit deze niet erg door fortuna gezegende familie, was Henri, die op Java een slecht befaamd huis hield; diens zoon John sloeg uit den aard; hij ging naar Australi, liet anderen voor zich goud zoeken en vinden, is kort geleden getrouwd en slaat volstrekt geen mal figuur meer zooals vroeger. Een feit, dat opmerking verdient en de Amsterdamsche deftige kringen schetst, was, dat de onbemiddelde, overal bespotte John von Hemert, die haast niet lezen en schrijven kon, van af het oogenblik, dat zijne makkers op een goudaar waren gestooten, een der meest gezochtste artikelen op de Amsterdamsche huwelijksmarkt werd. In de galerij dier hoopvolle broeders mag Jan von Hemert, directeur en table dhte-majoor van het Amstelhtel niet vergeten worden. Ieder Amsterdammer kent hem en hij kent alle Amsterdammers. Hij heeft een klassiek hoteliersgezicht rnet een paar onberispelijke coteletten, die in elk geval grooter zijn, dan die, welke zijn ((chef de cuisine den gasten presenteert. Hij is een good-natured, maakt goede en slechte witze, maar bepaald meer slechte en is, ofschoon hij zich niet doodwerkt, voor zijn kroeghouderspost als geboren. Ten slotte komt August von Hemert, misschien de

21
meest onsympathieke van allen, die zijn lang lichaam aan eene Amerikaansche van het allergevaarlijkst soort heeft verschacherd en nog wel onder de conditie, dat zijne kinderen niet bij hem mochten wonen. Zijn oudste zoon Henri stierf jaren geleden aan de typhus in eene zieken-inrichting te Amsterdam, zonder dat deze raven vader het daar noodig achtte hem de oogen toe te drukken. Sluiten wij deze verzameling van min of meer intesante schilderijen, om eens een kijkje te nemen op eene andere Amsterdamsche specialiteit.

II.
In eene stad als Amsterdam, waar betrekkelijk meer dan in andere plaatsen van vader op zoon, van geslacht op geslacht gerfde fortuinen bestaan en waar het erven de hoofdbezigheid van velen in hun ledige uren is, mag het geen wonder heeten, dat er een geheele species van Erbschleichern existeest, die een voorname bron van inkomsten in het omstooten van testamenten of in het onterven van de daartoe gerechtigden vinden. De heer van Marken, gereformeerd domin werd in deze als specialiteit beschouwd. Zijne eigenschap als dienaar des Heeren en gepatenteerde zielverzorger verschafte hem voor dezen tak van nijverheid vele prachtige gelegenheden en men kan hem het verwijt niet maken, dat hij ze niet altijd gretig aangegrepen heeft en als goede herder zijne schaapjes niet afdoende heeft geschoren. Bij deze gelegenheid mag ik niet nalaten de Protestantsche geestelijken te Amsterdam en in geheel Ne derland eens goed te bekijken. Terwijl de Katholieke priesters in Holland en elders onderling op elkander lijken, als het eene ei op het andere, wat voortspruit uit de strenge tucht en bijna militaire discipline, die de alleenzaligmakende kerk daar heeft weten intevoeren, bestaan onder de pro-

23
testantsche geestelijken in Nederland de meest verscheiden schakeeringen, van den hofprediker a la Laurillard, den heiligen man a la mode, die zijn klinten slechts lste klasse en slaapwagen in zijn deftigen hemel expedieert en tegen geen prijs zich er toe verlagen zou aan een gewoon arbeider een toegangskaartje tot het paradijs te verstrekken tot den boerenpredikant die in taal en gewoonten niet veel van zijne dorpelingen verschilt en dan ook van plan is gemeenschappelijk met hen, als het tijd wordt, de reis naar het beloofde land te aanvaarden. Van deze laatste soort is die domin te Elburg, die zijne dikwijls dronken en vloekende gemeente de pro fetische woorden toeriep: Al kwamen jullie honderdmaal in den hemel, het zou je niets baten, want jelui zullen je daar gevoelen als een haring op een donzen bedje. Men vindt hier zoowel den orthodoxen predikant, die zich zelven kastijdt en van alle aardsche genoegens af scheid heeft genomen, alsook den gemoedelijken drinke broer, die na een vroolijk doorleefden nacht bij wijn en kaartspel s morgens op den preekstoel nog slaapdron ken de gemeente toespreekt: De gemeente gelieve te zingen van gezang 34, vers 7, 8, 9, 10, boer, vrouw, heer en aas, omdat hij zich nog onder zijne makkers aan de speeltafel waande. De verhalen van vervalschte testamenten, van ontfut selde erfenissen, van onderschepte papieren, van inge slikte fortuinen, waarover men het beheer in handen had, zijn in de deftige kringen hier te lande zoo me nigvuldig, dat men niet weet, waar men beginnen en waar eindigen moet. Lessing vertelt van een raaf, die alles stal wat onder zijn bereik kwam, en die, toen de huishaan hem vroeg:

24
Vriend, zeg me eens, waarvoor dient u dit alles? ant woordde : ((Dat weet ik zelf niet ik neem het maar, om het te hebben. Evenzoo is het met onze ((voorname klassen, daar neemt men wat men krijgen kan; men versmaadt niets, ofschoon men er zelf haast geen gebruik van kan maken, omdat men reeds meer dan genoeg heeft, terwijl die gene, aan wien men het ontfutselt, daardoor dikwijls tot den bedelstaf gebracht wordt. Een voorbeeld hoe bij ons de allerrijksten nooit ge noeg hebben, maar altijd opnieuw trachten zich te ver rijken op eerlooze en onwettige wijze, blijkt uit het volgende: In Juli 1887 stierf t 9 Nice in een hotel de heer Willem Borski, een der rijkste lieden uit Nederland, een fortuin van circa 16 millioen gulden nalatende. Reeds dadelijk na den dood werden de allervreemdste geruchten omtrent het testament van den heer Borski bekend, die echter door middel van geld, zooals gewoonlijk in ons land, in den doofpot werden gestopt en die vooral daarom geen verdere uitbreiding verkregen, omdat de meest belang hebbenden zich een schikking lieten welgevallen. Wat was er nu gebeurd? In het najaar van 1883 ging de toen reeds lijdende heer Willem Borski met zijne nicht, de toenmalige juffrouw Emma van der Vliet, tegen woordig mevrouw Egidius, naar Aix-le-Bains, om daar eene kuur te ondergaan. Tot aller verwondering verge zelde hem zijne echtgenoote, Jacqueline, geb. van HooiSmit-van Erkel, uit Wiesbaden, tegenwoordig mevrouw Henry Tindal, op deze reis niet. Men vertelde toen reeds dat er van de zijde der belanghebbenden alles gedaan werd, om de verhouding tusschen de echtelieden Borski tot een volkomen breuk te maken.

25
Na eenigen tijd verergerde de toestand van den heer W. Borski en deze moest op raad zijner doctoren het zuidelijke klimaat van Nice gaan opzoeken. Algemeen verwonderde men zich, dat mevrouw Borski nog altijd niet haren zieken man in zijn ziekte ging vergezellen en er werden in de huichelachtige Amsterdamsche. kringen nog al harde uitdrukkingen over dit gedrag der genoemde madame geuit. Eindelijk werden de stemmen zoo luid, en mevrouw Borski werd van bevriende zijde op haren plicht als ega energiek attent gemaakt en zij betoonde zich dan ook bereid, de reis naar de zonrijke riviera te aanvaarden. Langen tijd kon de zieke heer Borski zich over de opofferende zorg zijner vrouw niet verheugen. De gezondheids toestand zijner echtgenoote vergde gebiedend het verblijf in het zoo gezonde, als kuurplaats zoo ge waardeerde Amsterdam. Kwaadsprekers schudden nu wel is waar het hoofd en wilden maar niet gelooven, dat er ziekten zijn, die in den winter Amsterdam boven Nice voor hare genezing doen kiezen, maar het feit dat mevrouw Borski te Amsterdam teruggekeerd, ofschoon de toestand van haar dagelijks verergerde, dadelijk op den weg van beterschap kwam, deed aan zulke be lachelijke vermoedens het zwijgen opleggen. Intusschen nam de ziekte van den heer Borski zulk een kwaadaar dig karakter aan, dat zijne echtgenoote goedschiks of kwaadschiks wel genoodzaakt was haar idyllisch leven te Amsterdam opnieuw te onderbreken, om haren man te gaan opzoeken. Merkwaardige geruchten omtrent de gevolgen op materieel gebied zullen wel deze keer den hoofdzakelijken aandrang tot de reis gegeven hebben. Mevrouw Borski dus arriveerde te Nice en begaf zich onrniddellijk naar het dpor haren zieken man bewoonde hotel; maar hoe groot was hare verbazing, toen haar

26
door den waard werd medegedeeld, dat voor haar in zijn hotel geen plaats was. Maar ik ben mevrouw Borski en wil mijnen man zien. cct Spijt mij, madame, mais il ny a pas de place pour vous dans mon hotel, antwoordde met stocynsche on beschaamdheid de hospes. Wat was er gebeurd? Dat het mogelijk is, dat op het einde der 19e eeuw dingen als dezen bij klaarlichten dag kunnen gebeuren, is een bewijs, dat eigenlijk nergens in Europa wetten geerbiedigd worden, en dat het klaarste recht de een voudigste billijkheid verkracht worden, als geld en andere invloeden er tusschen komen. D e zusters van den heer W. Borski, de in Amsterdam hooggeachte)) dames H. van Loon en D. van der Vliet hadden het raadzaam geacht hunnen zieken broe der in zijne ziekte ter zijde te staan en vonden dat de wettelijke echtgenoote hierbij totaal overbodig was. Zij hadden met den waard eene schikking gemaakt, dat deze in geen geval mevrouw Borski in zijn hotel zou opnemen. De zieke heer Borski, wien in zijnen toestand niets van de komst zijner vrouw medegedeeld werd, en toch tot iedere energieke handeling ten eenenmale onmachtig was, werd op deze wijze eenvoudig gesequestreerd. Door een telegram dat mevrouw Borski aan de Hollandsche spoor in Amsterdam had verzonden, en welks inhoud aan den heer David van der Vliet, den toenmaligen kommissaris dier spoorwegmaatschappij overgeleverd werd, was de echtgenoote van dezen heer, de bovenge noemde zuster van den stervenden van de reis harer schoonzuster verwittigd, ofschoon deze het doel harer reis streng geheim had gehouden.

27
Door omgekochte dienstboden werden de belangheb benden overigens van al hare bewegingen in kennis gesteld. Alle stappen die mevrouw Borski nu deed, om haar onbestrijdbaar recht, om bij haren man toegelaten te worden, bleven zonder eenig gevolg. Het was alsof er eene geweldige samenzweering tegen de arme vrouw bestond en het einde was dat zij onverrichterzake Nice moest verlaten. Wat was nu de reden geweest, die de beide zusters van den heer Borski, twee der meest geachte dames mit de hooge Amsterdamsche maatschappij tot zulk eene handelwijze hadden gedreven, die hun onder alle omstandigheden bij eenigermate normale toestanden in de handen van den strafrechter moesten gebracht hebben? In Frankrijk pleegt men, als er over de motieven van misdaden twijfel bestaat te vragen: Ou estlafem m e Bij ons heet het daarentegen: Waar zijn de duitjes? en men kan verzekerd zijn, alsdan op den goeden weg te zijn. Een erfenis van 16 millioen is een buitenkansje dat zelfs een Croesus doet watertanden en de dames van Loon en van der Vliet waren niet ontaard.
Op liet sterfbed yan den heer Borski is diens testament, dat ten gunste zijner Trouw luidde, veranderd.

Eene algemeene verbazing ging te Amsterdam in de geldkringen op, toen dit testament bekend werd. Ma dame Borski, de latere mevrouw Henry Tindal en echtge;noote van den tegenwoordig veel genoemden landver-

28
dedigingsman was geheel en al onterfd en ontving alleen, hetgeen haar per huwelijksvoorwaarde wettelijk toegezegd was. Dat dit altijd nog eenige millioenen waren, doet niets ter zake. Mevrouw Jaqueline Borski had een merkwaardige wraak! na haar avontuur te Nice een afscheidingsplainte tegen haren man ingediend, ofschoon zij wist, dat niet deze, maar zijne zusters de aanleggers harer afwijzing geweest waren. Men mompelde dan ook, dat, zooals haar gedrag toonde, zij reeds lang met de gedachte eener schei ding omging, om haren lateren man te kunnen trouweu en dat zij de eerste gelegenheid, al was ft niet de beste, aangreep, om dit plan ten uitvoer te brengen. Jonkheer Henry Tindal had zich tot nog toe als echte slimmert achter de schermen gehouden; na den dood van zijn voorganger kwam ook hij aanzetten en dank zij zijne interventie schijnt dan ook een schik king getroffen te zijn, welke aan beide partijen de noodige voldoening schonk. Mevrouw Borski *had haren staatsman en de dames van Loon en van der Vliet hadden hare millioenen. Einde goed, alles goed, pleegt men te zeggen en vol daan met de bereikte schoone resultaten traden de acteurs van het stuk van het tooneel af. De meeste lezers zullen vermoedelijk de geschiedenis van het testament van Prins Hendrik kennen. Men ver telt dat de casette van den prins, die het grootste ge deelte van zijn 21 millioen bedragend fortuin aan zijne gemalin prinses Marie, dochter van wijlen prins Friedrich Carl van Pruissen, had [achtergelaten door den mi nister van Blochhausen onmiddellijk na den dood van den prins op hooger last in zekerheid werd gebracht

29
<n zoodoende de weduwe tegen den wil des erflaters "van het hare bestolen werd. De heer von Blochhausen zou voor dezen dienst 1 millioen gulden ontvangen hebben. Waar in de allerhoogste kringen zulke dingen moge lijk zijn, daar is het niet verwonderlijk, dat ze spoedig navolgers vinden. In Nederland zijn nog groote deelen van het volk royalistisch gezind en met weemoed zien zij den laatsten telg uit het oranje-geslacht ten grave dalen. Men moet echter niet aan de ongehoorde dingen denken, die tijdens de regeering van den nu overleden koning gebeurd zijn. Wij zwijgen hier van de akelige tooneelen, die tijdens het leven van koningin Sophie plaats gehad hebben en die deze edele, hoogbegaafde vorstin maar al te vroeg ons deden ontvallen. De wanverhouding tusschen Willem III en zijn oudsten zoon, den hoopvollen kroonprins, is nog in aller ge dachtenis, en zij is het hoofdzakelijk geweest, die dezen ridderlijken oranjetelg eenen verkeerden weg deed be wandelen. Het laatste schandaal was de publieke verkoop der nalatenschap van wijlen Prins Alexander. Uit gierigheid werden alle voorwerpen van waarde uit het huis aan den Kneuterdijk in t openbaar verkocht, tot den wijn kelder toe en dagen lang werden de bewoners der residentie op het schouwspel vergast van ellenlange .aanplakbiljetten, die deze publieke verkooping aankondigden. En dan verwondert men zich, dat de monarchale gevoelens dagelijks verminderen, zoodat kort geleden in de hoofdstad des lands eene anti-royalistische motie miet overweldigende meerderheid werd aangenomen, en

30
wel in eene door eene monarchale partij opgeroepera vergadering. Ook dit maar terloops, daar wij over ons hof in een later kapittel meer zullen hooren. In eene maatschappij waar geld alles is en alles altijd op geld neerkomt, wordt iedere stap, iedere handeling ook verklaard door baatzuchtige redenen. Dat iemand onbaatzuchtig iets doet, schijnt zoo onnatuurlijk dat die gedachte haast in t geheel niet opkomt. Er leeft in Amsterdam eene dame, mevrouw Olga Wste, over wie nog al gesproken wordt, daar men vertelde dat le beau Ramard, die tegenwoordig in Indie als vonnissprekende macht de inboorlingen mores leert en een Engelsch ingenieur, H udges, in hare gunst deelden. In de zonrijke riviera was het een pikzwarte Hongaar, monsieur Geiger, die dan ook uitnemend goed geigte, die als huisvriend bij de familie Wste gepa renteerd was. Genoemde Olga Wste, die eigenlijk een gezellige dikkert was en in elk geval niet slechter dan de meeste harer Amsterdamsche kwaadspreeksters, is de dochter van een vroeger Pruissisch officier, den Heer von Gotsch. Toen deze de moeder van onze dikkert trouwde, werd zij in Amsterdam haast gesteenigd door de ver ontwaardigde fatsoenlijke maatschappij, die vreesde dat eenige tonnen het land zouden verlaten. De man stierf echter spoedig en de tonnen zijn rustig in Nederland gebleven 1 Er heeft geen huwelijk van een vreemdelidg met eene Amsterdamsche dame plaats, of alles breekt in jeremiaden uit over den indringer, die slechts om zich te verrijken om de hand eener dochter der stad komt vragen. Gerust mag men zeggen, dat in dit opzicht nergens z weinig delicate gewoonten heerschen als te Amsterdam.

31
Toen jaren geleden zekere heer von Barnekow, een Duitscher, eene dame uit Amsterdam, freule Tindal, huwde, werd niet alleen deze oude gewoonte toegepast, men vond ook in de ((deftige kringen zoodanig lage verdachtmakingen uit en de eigen zwager der bovenge noemde dame, de bierbrouwer G. A. Heineken gedroeg zich zoo lomp tegen den bij hem logeerenden vreem deling, dat deze zich genoodzaakt zag, dit ongastvrije huis te verlaten en alle relaties in het gezelschap af te breken. In Amsterdam wraakt men het niet, zooals elders in de voorname maatschappij, doordat men zijn vijand uit daagt, neen, men oefent zijne wraak uit, door zijnen tegenstander te bestelen. De heer Heineken volgde deze gewoonte op, door te weigeren aan zijn schoon zuster de verplichte rekening en verantwoording over te leggen en haar het door hem g e i iministreerde for tuin uitbetalen. Vijf jaren trachtte de heer von Barne kow tevergeefs die rekeninglegging te verkrijgen, stel selmatig werd hem dit door de Amsterdamsche recht bank onmogelijk gemaakt, waarbij zijn advokaat, de heer Kappeyne v. d. Copello, die zich met zijnen kollega van de tegenpartij, den heer J. C. de Vries, in het geheim verstaan had, de hulprijke hand bood. De toestanden en verhoudingen, die dit proces aan het licht deden komen, geven een treurig beeld van de Hollandsche rechtspleging in t algemeen en van het moreele gehalte der Amsterdamsche bourgeoisie in 5t bizonder. Het is een haast ongelooflijk, maar daarom niet minder waar feit, dat niet ne stem in geheel Amster dam opging tegen dezen eerloozen rowdy voor eene dame, die in die maatschappij algemeen bekend en men kan met recht zeggen geacht was.

32
Dit laatste zou men minder kunnen beweren van de zuster van mevrouw von Barnekow, wij meenen van de echtgenoote van den heer G. A. Heineken. Deze dame, welke jaren geleden nog te Amsterdam de reputatie had, met recht of onrecht willen wij hier niet onderzoeken, eene wat men zoo zegt beauty te zijn, op wier gelaatstrekken een uitspattend leven echter zijne teekens achtergelaten heeft, werd langzamer hand de rise der geheele stad en wel door haren huisvriend, den heer Petersen. Ik geloof niet dat ooit en waar dan ook eene ver houding tusschen mannetje en vrouwtje zoodanig stof tot lachen heeft gegeven dan dit vei Tmss van mevrouw Mary Heineken en den heer Julius Petersen. Deze laatste is een algemeen bekende Amsterdamsche grootheid en tegelijkertijd dat figuur in deze stad, dat voortdurend de lachspieren der ingezetenen in beweging brengt. In Clingendaal of Bussum op de renbaan, bij Riche aan de rijk bezette tafel, op bals en diners, in de Heinekensche loge naast zijne Mary of waar dan ook, geeft de verschijning van Piet het sein tot algemeene oprecht gemeende hilariteit. Maar men kan dan ook geen meer potsierlijke figuur zien dan dezen Drei-Kase-hoch, dezen modegek, die als geschapen schijnt, iedere nieuw opkomende heerendracht door den vloek der belachelijkheid onredbaar fiasko te doen maken. Men verbeelde zich een 5 voet hoog kereltje met een kolossalen kaalgeschoren waterkop a la brebis, een paar geweldige kogelronde oogjes, die met eene zekere boerenslimheid de wereld inkijken, een mongoolschen diep ingedrukten neus, die bij wind en regen onmiddelijk tot aan den rand met water gevuld is, een paar enorme verre afstaande ooren, dit geheel op een

33
klein, altijd bewegelijk lichaam, steunende op een paar kromme sabelbeenen, alles gestoken in een pakje, direct van Mozes uit Londen gearriveerd, en men heeft onge veer een getrouw beeld van dezen sportsman.* Want door zijne eigenschap als sportsman heeft hij het hart der ondernemende madame Heineken veroverd. Hij is dan ook een der celebriteiten van den Nederlandschen sport, ja men mompelt, dat zijne roem tot Belgie en de renbanen van het westelijk Duitschland doorgedron gen is. Niets is dan ook vermakelijker dan onzen Piet kort voor eene gewichtige race in den weight-room gade te slaan. Op het dikke hoofd een kolossalen cilinder, om den hals een reusachtig boord, versierd door een das van indrukwekkende kleur, het lichaam gestoken in een goudgelen over-coat; de voeten in machtige gelakte schoenen, die te voorschijn komen uit een geruite pan talon, schittrend in alle kleuren van den regenboog. Met kennersblik monstert hij de startenden paarden af en toe een tevreden blik van goedkeuring of een ironischen glimlach op zijn ernstig gelaat vertoonende. Hij voelt dat hij zich in dezen kring als kenner kan voordoen, zonder dat hij gevaar loopt tegengesproken te worden. Hij weet dat hij de voorzienigheid is van den Nederlandschen turf; onder blinden is een-oog fconing. Eenige jaren geleden was Piet het voorwerp der hartelijkste filicitaties zijner vrienden. Na ljarigen echt beviel zijne vriendin Mary van een gezonden knaap; de vreugde en de trots van onzen vriend kenden geene grenzen; menschen, die gezien hebben, hoe hij met vaderlijke ontroering, dikke tranen in de oogen, het wichtje beschouwde, verklaren, dat nooit zijn splinter nieuw ratelier zoo in het zonlicht schitterde, het

34
beste bewijs, dat zich zijn omvangrijken mond tot een breeden glimlach gevormd heeft, Booze tongen daarentegen beweren, dat zij denzelfden dag den heer Heineken gezien, maar niet herkend hebben. Deze zelfs, zoo mompelt men, had, toen hij zichzelf in den spiegel zag, een paar enorme horens op zijn voorhoofd ontdekt, eene verschijning, die hem nog al tot ernstig nadenken gestemd moet hebben. De benamingen onder welken Julius Petersen in Am sterdam bekend is, zijn legio. Een der meest gebruikelijke is salonvloo die dan ook een tamelijk juist portret van uiterlijk en karakter van onzen held geeft. De naam Heineken werd in de laatste jaren meer dan eenmaal, en niet altijd juist op sympathieke wijze genoemd. Zoo bij gelegenheid van een schandaal in het Oranjehtel, waar hij de hoofdakteur van was. Deze taak toont ons ook weder de ongeloofelijke perfidie en valschheid in de deftige kringen. De directeur van het hotel, de heer Jacob, werd door den voornaamsten actionaris van deze onderneming opgehitst, Heineken het leven in zijn hotel zoo lastig te maken, dat hij van zelf het hotel zou moeten verlaten, en zulks omdat Heineken zijne diners meest in het Kurhaus gaf, waar hij bier leverde. De lezer kent misschien voor zijn welzijn hopen we slechts bij naam dezen gelen, waterachtigen drankr die door de meeste apothekers tegen zekere bezwaren in de digestie als geneesmiddel geadopteerd is en dien men in het groote publiek kortweg Heineken-bier noemt. De heer Jacob kweet zich van die taak en wel met zoo uitstekend gevolg, dat Heineken met vrouw en huis-

35
vriend onmiddellijk het huis verlieten en hun intrek in het Kurhaus namen. De omstandigheid, dat Jacob in een aan hem ge adresseerd schrijven gezegd had, zijn hotel was een fat soenlijk hotel, waarin zekere dingen niet gepermitteerd waren, had hem alle consideratien doen vergeten. De heer Heineken echter had dien zomer geen geluk in Scheveningen. Hij had in het Kurhaus met zijn onvermij delijk gevolg nog geen maand gelogeerd, toen door de on handigheid der bonne brand uitbrak, een brand die in korten tijd het geheele Kurhaus in asch legde. De meeste gasten verloren bij die gelegenheid alles,, wat ze aan kleeren en kostbaarheden bezaten, de Mansstedtische kapel verloor hare gezamenlijke echt-zilveren instrumenten. De heer Heineken gedroeg zich bij die gelegenheid zijner waardig; ofschoon veelvuldig millionair, deed hij haast niets voor deze ongelukkigen en de som, die hij voor de slachtoffers inteekende, was zoo armzalig, dat algemeen een kreet van verontwaardiging opging. Heineken en echtgenoote hebben zich dan ook sedert dien tijd nooit meer te Scheveningen vertoond en Petersen heeft dit kloeke voorbeeld gevolgd. Alvorens hij voor goed echter Scheveningen verliet, liet hij den heer Jacob zijn invloed als een der grootste apothekers in Nederland gevoelen. Men hoore! Op zekeren morgen wordt Jacob naar de villa van Dr. Mess, den bekenden badarts geroe pen, waar hem door de aandeelhouders medegedeeld wordt, dat hij van zijn plaats ontzet was, omdat h ij zich verregaand ongepast tegen den heer Heineken gedragen had . Een maand later had Jacob het hotel verlaten, dat hij tot zijn tegenwoordigen bloei gebracht heeft. Maar ook nu liet hem de wraak van Heineken geen rust en.

36
vervolgde hem tot in Duitschland, waar hij nu, geheel geruneerd, met vrouw en kinderen een dakkamertje be woont. De rijken actionairs, de ware aanleggers der desaventures van den heer Heineken, kon diens arm niet treffen, de loonslaaf moest het dus, zooals altijd, ontgelden.

In de Amsterdamsche kringen, waar, zooals ik zeide, geld-verdienen en wel op de meest gemakkelijke wijze de leuze is, heeft het beursspel tallooze offers geischt. De familie Den Tex, wier hoofd-vertegenwoordiger de Amsterdamsche burgemeester was, levert hiervan een voorbeeld. De dochter van den burgemeester, Julie, werd er een offer van. Zij had den heer Fock, zoon van den commissaris des konings in Zuid-Holland, getrouwd en deze, door de algemeene geldzucht-epidemie bevangen, wilde het groote fortuin zijner vrouw a tout prix nog vergrooten. Hij begon te speculeeren, en om dit beter te kunnen verbergen, deed hij dit aan de Parijsche beurs. De onnoozelheid van dien man, die dacht op dat terrein met de grootste galeiboeven van onzen tijd te kunnen concurreeren, werd slechts overtroffen door de treurige begeerte om zich met geld van anderen te verrijken. Hij deed zijne operatin met het oog op den aanstaan den dood van zijn schoonvader, die stervende was en hem dan ook schatten naliet. Over den eersten krach werd de mantel der christelijke liefde gespreid en Fock beloofde voortaan zich met zijne millioenen tevreden te stellen. Maar de speelwoede liet hem geen rust; hij begon opnieuw en men verteld, dat hij om zijne ver plichtingen te kunnen nakomen, tot het treurige middel greep, om valsche wissels op den naam zijner vrouw

38
te maken. De brave vrouw echter, om haren man te redden en niet in de handen der justitie te doen raken, nam alles op zich en verklaarde de wissels werkelijk geteekend te hebben. De heer Fock heeft echter voor zijn lichtzinnigheid moeten boeten en hij heeft niet geaarzeld met wilskracht aan t werk te gaan. Hij verliet korten tijd na de katastrophe Holland en ging naar Algiers, waar hij zich als ingenieur vestigde. Zijne vrouw, die men volgens Amsterdamsch gebruik tegen haren man ophitste, om niet met hem mee te gaan, volgde dien raad echter niet op en aanvaarde eenige maanden later de reis met hare kinderen, om bij haar man te zijn. Als dank voor alle opoffering werd zij nu, weder volgens oud-Amsterdamsch gebruik, van alle kanten belasterd en op hatelijke wijze verdacht van eenige betrekking tot zekeren Amsterdamschen heer, over wien wij later zullen hooren en wiens naam wij hier niet noemen, omdat wij niet koren op den molen der laster aars willen brengen. Een ander lid der familie Den Tex, de heer I. C. den Tex-Bond is in latere jaren de held van een zoodanige geld-tragedie geweest. Ook deze millionair had geen rust noch vrede tot hij zijn boeltje kwijt was. De zucht om op koste zijner medemenschen eenige guldens te winnen, liet hem ook alles verliezen. De eerste keer werd hij door familieleden en vrienden geholpen; moest beloven zijne speculatin op te te geven en zijn associ dreigde met liquidatie der gemeenschap pelijke zaak, als hij niet beterschap beloofde. Maar het hielp niet veel, de goudduivel had hem in zijne klauwen en liet hem niet los. Ook hij verliet Europa, om op het eiland Martinique over geld-speculatin in t algemeen

39
en over zijne geringe kansen op dat gebied in t bij zonder na te denken. Op de Sarphatikade juist tegenover het Amstel-hotel zijn op de twee kanten twee huizen gelegen, die beiden door heeren, met name Tindal, bewoond worden. De een daarvan is de reeds genoemde landsverdedigingsman, de koning der reklame in Holland, de Barnum van Amsterdam; de andere is Baron August Tindal, en goede vijftiger, bekend wegens zijn nijdig en ve nijnig karakter, maar uitgerust met een helder verstand, degelijke kennis en de noodige brutaliteit en vrijpostig heid; welke eigenschappen hij in uitgebreide mate in toepassing brengt en exploiteert. Hij friseert zich gaarne als hoveling, waartoe hem zijn kamerheertitel de gele genheid schenkt, ofschoon hij eigenlijk een echte bour geois en handelsman is. Als direkteur van den West-Indischen maildienst weet hij het praktische met het schoone te verbinden. Hij is in Amsterdam bekend door zijne voorliefde voor kleine Duitsche doodecimo-vorstjes, die een lintje uittedeelen hebben. Zoolang het patriotische hart van den grooten Metzger nog in het Amstel-hotel sloeg en hij nog niet zijne knijptent in Wiesbaden had opgesla gen, ging de zaak van den heer Tindal goed. Tal van lintjes, die zijne mannenborst versieren, bewijzen dat zijne dinertjes in den smaak der lilliputters gevallen zijn. Zoodra zoon ongelukkig potentaatje den Amsterdamschen bodem betreden had, had hij van den heer A. Tindal geen rust meer en dat eindigde pas op het oogenblik, dat het arme offer de opgedrongen gast vriendschap van den kamerheer geaccepteerd had. Er zijn echter ook voorbeelden dat zulks niet hielp. In het jaar 1887 kwam prinses Marie van SaksenMeiningen voor de Metzgersche kuur naar Amsterdam;

40
zij werd gevolgd door prins Franz van Hatzfeld-Wildenburg, die met het oog op hare 25 millioen haren bult op den koop toe wilde nemen. De heer ((Baron wilde in die zaak gaarne als eerlijk makelaar optreden; hij verdubbelde dus zijne zorgen, om de prinses als gast aan zijne tafel te zien; alles echter tevergeefs! De prinses verliet Amsterdam, zonder aan de tafel van den heer Tindal gezeten te hebben; helaas echter ook, zonder den roodharigen prins de hand voor het leven gereikt te hebben. Er waren in de laatste uren berichten over den Duitschen vorstenzoon ontvangen, die een heiligen schrik in hare deugdzame ziel hadden geworpen; zij hield hare millioenen en liet den prins varen. Deze laatste ((au bout de ressources, hield toen een grondige show der Amsterdamsche schoonheden en vooral harer fondsen. Zijne keuze richtte zich op freule Ada van Loon, de aanvallige erfgename van den heer Henri van Loon, de man van veel omvang en weinig inhoud. Dit laatste niet in finantieel opzicht. De 6 millioen gul den echter, die Hatzfeldvoor zijn arrangement noodig had, schijnen ook den directeur van Hope en Comp. stutzig gemaakt te hebben of beter gezegd de roodharige heeft den beslissenden slag niet gevoerd, kortom, na een bezoek van zijn vader, den vorst van Hatzveld-Wildenburg, die den hoopvollen zoon in het Amstel-hotel verrastte, verdween de prins uit Atnsterdam. Het grappigste van het geheele geval was, dat Hatzfeld, ten einde zijne plannen op de bultige princes beter te kunnen verbergen, ook eene Metzger-kuur ondernam. Deze heeft den totaal gezonden prins echter met zijne slagersvuisten zoolang gemaltraiteerd, dat hij als invalide Holland moest verlaten. De vrouw van den bovengenoemden heer Tindal* madame la baronne Suzanne Tindal ne Assemberg, is

41
een eenvoudig, maar ietwat bekrompen vrouwtje. Haar ((zwak voor spiritueuze dranken van den krachtigen borrel, tot den fijnen chartreuse (verte) geeft aanleiding tot menige spotternij van menschen, die niet willen begrijpen, dat het vochtige Amsterdamsch klimaat zulke middelen absoluut noodzakelijk maakt. De baron A. Tindal heeft den naam een man te zijn die in de keuze zijner middelen voor het bereiken van een doel niet zeer kieskeurig is; velen houden hem voor een gevaarlijk vijand, in ieder geval voor een lastigen vriend. Zooveel is zeker dat hij bij verscheidene gelegen heden reeds op het punt stond nader kennis te maken met den officier van justitie. Zulk een geval deed zich verleden jaar voor, toen hij zijn nicht, de reeds genoemde mevrouw von BarnekowTindal, in een krankzinnigengesticht wilde doen opsluiten. Hij maakte van de omstandigheid dat de heer von Barnekow te Berlijn eene 4maandelijksche gevan genisstraf onderging, gebruik om diens vrouw, die hul peloos in Duitschland zat onder bedreiging, dat zij het zelfde lot als haar man zoude ondergaan, naar Holland te lokken, om haar daar in Laag-Soeren te doen op sluiten, nadat de directeur van het gesticht te Godesberg geweigerd had aan deze ((schurkenstreek de behulp zame hand te bieden. De redenen hiervoor waren, dat de heer Tindal het eenige dochtertje van den heer von Barnekow, dat bij hem vertoefde, wilde houden, daar hij zelf kinderloos is. De aanslag mislukte en werd ter kennis der autori teiten gebracht, die echter met het oog op het feit dat de heer Tindal heden een rijk man is, natuurlijk geen verdere gevolgen had. De bewoner van het andere hoekhuis op de Sarphatikade is Henry Tindal, bekend door zijne plannen aan

42
de meeste Nederlanders die couranten lezen. Als man der reclame stelt hij alles, wat in deze eeuw door Engelschen, Franschen of Amerikanen op dat gebied ge daan is, verre in de schaduw. De Mathematikus, die berekenen wilde, wat deze man aan papier in de laatste 4 jaren heeft geconsumeerd, zou tot een waarlijk phantasiek cijfer geraken. De heer Henry Tindal ging als jong luitenant der artillerie in 1873 naar Indie, muntte daar vermoedelijk door bijzondere wapenfeiten uit, want hij draagt de militaire Willems-orde, kwam na 5 jaren terug, werd bij de rijdende artillerie in Amersfoort ingedeeld en was, zooals men zegt een flink ventje en zeker ook een goed en braaf officier. Men mompelt, dat hij niet tot de hei ligen behoorde en zijn nog al aanzienlijk fortuin in betrekkelijk korten tijd klein wist te maken. Daarmee bewees hij meer van nationale en internationale ekonomie te begrijpen, dan alle geleerden en schrijvers, die over dit onderwerp de pen hebben opgevat, want hij deed wer kelijk iets om ook anderen van zijn geld te doen profiteeren. Hij was een algemeen bemind, geacht en hoogst sympathiek man en een officier, zooals men dien maar wenschen kan. Dat zijne zusters hem af en toe uit kleine verlegenheden hielpen, was niet meer dan billijk en dat hij wel eens de kast indraaide, was een bewijs, dat hij als goed kameraad en oprecht karakter voor zijne gekke streken opkwam, als er anders kans bestond, dat anderen er onschuldig voor moesten lijden. Door een ongeluk met zijn paard gedwongen zijn ont slag te nemen, keek hij naar eene rijke vrouw uit en slaagde er in hand en beurs van de weduwe Borski, geb. van Hooi-Smit, machtig te worden. Ook dit kan hem niemand kwalijk nemen, want: waar niets is, daar heeft de keizer zijn recht verloren.

43
Van het oogenblik af echter, dat onze Henry Tindal zich in het bezit van millioenen gevoelde, had er eene totale omwenteling bij hem plaats. Uit den vroolijken geestigen edelman, werd een nijdige, gierige en verve lende bourgeois, de millioenen hadden hem dit aan gedaan, zooals men het dikwijls bij zwakke naturen of parvenus ziet geschieden. Hij wilde a tour prix eene po litieke rol in zijn land spelen en greep daarom de eerste gelegenheid aan, al was zij ook waarlijk niet de beste. Wij spreken hier niet over politiek, laten dus zijn succes of fiasko, zooals de partijen naarmate hunne overtuigingen het mogen noemen achterwege; zooveel is zeker, dat, wie de gelegenheid heeft gehad het politieke ontwikkelingsproces van Henry Tindal goed gade te slaan de allerzotste dingen gezien heeft en met goede resultaten een boek zou kunnen schrijven, luidende: Hoe men politiek man wordt. In particulier opzicht en dat interresseert ons hier alleen, had men van ieder ander mensch zulk een treu rige omwenteling in karakter, gewoonten en inzichten, verwacht, als van hem. De manier hoe hij zich tegen over oude vrienden en vooral tegenover een zijner zus ters, de bovengenoemde mevrouw von Barnekow ge dragen, is een officier en gentleman onwaardig. Toen deze namelijk in 1888 in den zomer hem een bezoek op zijn buitenverblijf te Schoonenberg bij Velzen bracht, om de vereffening der sommen te vergen, die zij voor hem als officier te Amersfoort betaald had, liet de kerel het is bijna ongeloofelijk de politie halen teneinde zijn eigen zuster, aan wie hij de grootste dank baarheid verplicht was, van zijn erf te doen verwijderen; hij zelf verstopte zich in het binnenste van zijn mooi fcuiten, geen moed hebbende, om een enkele vrouw te woord te staan. Nooit heeft een Nederlandsch officier zulk

44

een jammerlijke figuur gemaakt. Zijne echtgenoote, die tijdens haar scheidingsproces en tengevolge van haar gedrag tegenover haren zieken man haast door niemand meer werd gegroet en in dezen tijd een trouwe vriendin in mevrouw von Barnekow bezat, deed hetzelfde. Eine feine familie. Daarbij komt, dat Tindal. de vrolijke bon-vivant, een huichelaar der eerste soort werd ; hij die vroeger juist niet tot de heiligen had behoord. Wie zijn avontuur met mevrouw de Pesters, nog wel de echtgenoote van een kameraad van hem: het gezamenlijk met mevrouw de Pesters ondernomen huwelijksreisje, de prettige lune de miel in het htel dAscan te Namen kent en wie het gemeenschappelijk portret van het verliefde paar heeft gezien, dat bij zijn neef, den straks genoemden kamer heer terecht kwam, die zal slechts eene verklaring voor dit feit kunnen vinden; n.1. : de millioenen hebben zijn arm hoofdje op hol gebracht. Op een oogenblik echter, dat zijne politieke ster aan het ,dalen is, die momenten heeft gehad, wie wil zulks ontkennen? dat de deftige Indpendance Belge en het een of ander Fransch of Duitsch blaadje van hem gewaagden, heeft de bitterheid geen recht van spreken meer en moet zij plaats maken voor een op recht medelijden met dit oorspronkelijk goed karakter, dat volstrekt een parvenu heeft willen worden. Wij eindigen met het onderwerp Amsterdam, om ons tot een andere meer sympathieke plaats te wenden. W el konden wij nog boekdeelen vol schrijven over de elegante mevrouw van Loon Borski en hare galante avonturen in het htel Ermenkeil te Bonn met een Oostenrijksch officiertje, een avontuur, dat haar zoon, den pikzwarten Louis van Loon, den naam van mtallique heeft verschaft; wel konden wij nog het een en ander

45
vertellen van de ijdele madame Lise Waller en haren vadsigen amant Justus Wste, den ridder zonder vrees of blaam; wel konden wij ook van Amsterdams krijgslustigen burgervader, den heer van Tienhoven en het zonderlinge, aan zijne persoon vastgeknoopt verhaal gewagen van de Engelsche mad. Johnson, die met een kind op den arm hem een visite wilde gaan brengen om erkenning en geld van haar kind te eischen, en die nauwelijks met het Centraal-spoor te Amsterdam gearriveerd, niettegenstaande haren ver twijfelden tegenstand door zijne zbirren tegen alle wetten over de Belgische grens werd gezet; wel konden wij nog boeken schrijven over de in ontbinding zijnde def tige)) maatschappij van die plaats, wij willen echter het geduld van onze lezers niet op eene al te harde proef stellen en hiermede een einde maken. De deftige kringen van Amsterdam zijn een uitstervende klasse, die door niets tot haar voortbestaan gerechtigd is. Brutale geldtrots, gemis aan alle eigenschappen, die een samenleving waardig en belangwekkend maken en bovendien gemis aan ieder zelfstandig oordeel en smaak; noch liefde voor de kunst, noch voor geleerdheid, maar slechts zucht naar materieele genoegens en uitspattingen, veel eten en drinken bovenaan, ziedaar het verheffend tableau, dat de hedendaagsche Amsterdamsche maat schappij te aanschouwen geeft! Eene maatschappij, waar millionairs als de heer van Loon. zijne wereldberoemde schilderijen-verzameling, een sieraad der oud-Nederlandsche school, zonder het ook maar in de verste verte noodig te hebben, aan Rothschild te Parijs verschachert, omdat deze eenige duiten meer biedt dan de Nederlandsche staat en die op die wijze een kunstschat uit geldzucht het land doet uit gaan, een maatschappij, waar geleerden als Prof.

46
Quack als hongerige wolven naar een rijk bezoldigde post van geldwisselaar en bankjesteller hunkeren, zijne wetenschap en zijn beroemden, geleerden naam voor een beter materieel leven verruilen, zonder dat een algemeene kreet van verontwaardiging opgaat, zulk een maatschappij draagt, zooals gezegd is, de kiem van bederf in zich en zal langzaam maar zeker in een vol komen toestand van ontbinding overgaan.

TY.

Kijken wij nu eens om naar *t Haagje, zoo zien wij ook daar een bont gezelschap, dat volstrekt niet pluis* is! Maar er is een ander leven, er heerschen andere opvattingen en afgezien van eenige straten waar men voor de ramen niets anders ontmoet dan maleische en mongoolsche gezichten met gesplitste chineesche oogjes en een onbeteekenende uitdrukking der trekken ; ont waren wij het levenslustige gezicht van een luitenant of een schalkschen lach eener Haagsche schoonheid. Den Haag heeft zonder tegenspraak den roem, die wraarlijk niet te laag geschat moet worden, de mooiste vrouwen te bezitten. Wie eens bij een mooien voor jaarsdag in die heerlijke onvergelijkelijke oude alle naar Scheveningen gewandeld heeft, die zal daar zulk een heerlijk bouquet van meisjes- en vrouwenkoppen van de edele schoonheid met grieksche trekken tot het aardige gezichtje met het vroolijk stompneusje ontdekt hebben, dat hij in een moeielijk parquet zou geraken, als hij te kiezen had. Het gezellig leven in de deftige kringen in Den Haag heeft in de laatste jaren, sedert er geen hofleven meer is, veel verloren. De gezanten en hunne attachs ziet men haast niet meer en schitterende bals en par tijen behooren tot de zeldzaamheden. Hebben ze echter plaats, dan kan men nog wel eens goeden smaak en

48

werkelijke gratie te zien krijgen. Maar ook Den Haag met zijn oude paleizen, met zijn voorname en stille straten, met zijne gedistingeerde oude heeren en dames, begint langzamerhand het tribuut aan onzen tijd af te betalen. Hoogst zelden ontmoet men daar nog eene werkelijk goed geatteleerde equipage of een met chic)) te paard zittend ruiter. Als er de heer van Brienen niet was, die heen en weder met een racingliken)) volbloed komt opdagen, of de een of andere Oudermeulen, Pallandt of Schimmelpenninck, die, hoe eenvoudig dan ook, ten minste met een span voor den dag komt, dat draven kan, dan zou de oude roem van Den Haag, naast schoone vrouwen ook schoone paarden te hebben, iets wat dikwijls samengaat, geheel en al ver dwenen zijn. Sic transit gloria mundi l maar wat wil men verlan gen van een residentie, waar het hof zelfs het signaal voor den terugtocht heeft gegeven, door eene dcadence te toonen, die alle prestige doet verliezen. Een hof, waar een Schimmelpenninck van Nijenhuijs de grootmeester is, moet meer lijken op een uitdragers winkel dan op eene koninklijke residentie! Deze man heeft al het mogelijke gedaan om de waardigheid van het hof te doen dalen. Het begrip van een vorstelijk hof is onafscheidelijk van eene ge distingeerd uiterlijk zijner insassen.)) Graaf Schimmelpenninck van Nijenhuijs, die door de koninklijke genade tot dien rang verheven werd, is een volbloed-parvenu. Hij heeft zoo weinig van zijn tegen woordige waardigheid, dat hij, toen eens aan de grens zijne koffers per abuis door de douane geopend werden, de douane-ambtenaren hem voor een commis voyajeur in orde-linten aanzagen en zijne rijke verzameling van decorarie-lintjes voor een monsterfactuur in dat artikel 1

49

Toen de verontwaardigde Excellentie te kennen gaf, dat hij grootmeester des konings en gerechtigd was al die lintjes op zijn borst te dragen, voegde hem de ambtenaar hoofdschuddend toe : Kom, kom, daar hebt gij juist een bakkes na. In finantieele zaken geniet deze hoveling een aller treurigste reputatie. Hij heeft het zoover weten te brengen, dat hij zijne belasting in Diepenheim in Over ijs el betaalde, waar zijn goed Nijenhuis gelegen is, omdat daar de aanslag goedkooper is dan in Den Haag, waar hij tengevolge zijner positie aan het hof zijn domicilie heeft. In Nijenhuis heeft de man sedert vele jaren niet meer gewoond. Tegenover zijne kinderen heeft hij meer als een jood, dan als een vader gehandeld. Hij liet ze allen een stuk teeltenen, waardoor hij gerechtigd werd hun moederlijk erfdeel, dat hun op den dag hunner meer derjarigheid toekwam, te mogen houden. Men zegt dat finantieele verliezen aan de beurs hem met in staat stelden aan zijne kinderen het hunne uittebetalen. Een zijner zoons, Rutger, de flinkste, die m Atjeh vocht en gewond terugkwam, was met die schikking niet tevreden, van meening zijnde, dat ook hij wel met zijn duiten weg zou weten. De rollen, die Schimmelpenninck ter wille van den koning aan het hof vervulde en die nu juist niet dikwijls die van een grootmeester van het koninklijk huis waren, zijn dikwijls gecommentarieerd en juist niet op sympa thieke wijze. Het persoonlijke respekt voor dezen man, die zich ter wille der hoogste gunst tot diensten ver laagde, een man van karakter onwaardig, was dan ook gelijk nul. Anders handelde in dit opzicht Jonker van de Pol, die, toen hem werd verzocht mademoiselle Ambre

50
van het station af te halen, met een tamelijk uitgebreid ceremonieel, dit weigerde en zulks slechts deed, toen het hem gelast werd, maar onmiddellijk daarna zijn ontslag vroeg. Een zoon'van le petit Roger Jean, zooals koningin Sophie hem meestal noemde, Louis Schimmelpennink, is bekend door zijn huwelijk met een rijk Frankforter meisje, een huwelijk dat nog al van zich deed spreken. Louis S. die een mooie stem had en een aardig ventje was, was er van door gegaan en opgetreden te Frankfort. Een rijk Frankforter meisje verliefde zich in hem en wilde hem volstrekt hebben. De vader in zijn Frank forter parvenutrots wou niet toegeven. Maar toen hij hoorde, dat hij een echten graaf voor zich had, wiens vader de grootmeester van zijn Hollandsche majesteit was, stemde hij er in toe. Een ander niet minder bekende persoonlijkheid aan het hof die niets is, persoonlijke verdiensten betref fende, maar alles door de voorspraak des konings, is de generaal Durnonceau, de man, wiens benoeming tot dezen rang nog al opzien baarde. De minister werd angstig, weigerde de benoeming tot generaal van dezen hoveling te contrasigneeren en graaf Durnonceau moest wachten tot een ander minister werd, voordat hij de breede galons kon voor den dag halen. Men kan zeggen de dagelijks wisselende sympathien en antipathien des konings zijn maar al te zeer bekend. Er was een tijd, dat de tegenwoordige mevrouw van Wassenaar, geb. Marie Sypestyn, zijne bijzondere protege was. Men kon toen dingen zien, die deze aanval lige en respectable dame tot de rise van het geheele hof maakte; de koning noemde haar la reine du bal en ma souvereine, danste opzichtig de cotillons met haar en liet haar in met bloemen versierde grotten naast zich

51
plaats nemen. Deze hulde op de meest groteske wijze en zoo opzichtig mogelijk ten toon gespreid, amuseerde iedereen, behalve freule Sypestein, die dan ook deze ge voelens volstrekt niet scheen te beantwoorden. Toen zij later hofdame bij wijlen prins Hendrik werd, had de toegenegenheid des konings op onverklaarbare wijze plot seling plaats gemaakt voor het tegendeel, die elk oogen. blik op de meest komieke wijze aan het licht kwam. Een figuur, die eigenlijk in Amsterdam thuis behoort, maar nu als minister des affaires qui lui sont trangres zijn officieelen tent in den Haag heeft opgeslagen, is jonkheer Hartsen, bijgenaamd de koloniale Kees. Jaren geleden maakten de avonturen der dochter van dezen staatsman de ronde in alle ingewijde kringen. Freule Henriette Hartsen, die tijdens de afwezigheid harer ouders alleen een huis te Hilversum met een kamenier bewoonde, was gengageerd met zekeren jonkheer Dedel. Dit verhinderde haar echter niet plotseling Hol land te verlaten en een buitenlander naar Wurtemberg te volgen* De ouders kwamen er achter, spoorden hun dochter op, maar brachten haar niet mede naar huis. Wat er in dien tusschentijd in het kleine Zwitsersche dorpje gebeurd is, heeft geen mensch gezien, zooveel is zeker, toen mademoiselle na 1 1/2 jaar in Holland terugkwam, was ze vroom() geworden en men zag ze in de deftige kringen niet meer. Een zoon van den tegenwoordigen leider der lotge vallen var. den Nederlandschen staat, Willem, is meer bekend door de hindernissen, waarmede hij te kampen had, alvorens hij zijne tegenwoordige vrouw geb. Marie s Jacob voor altijd zijn eigen noemde. Hij was met deze dame gengaeeerd, toen hij plot seling eene reis naar Indi aanvaardde. De menschen vertelden dat een onheelbare breuk was ontstaan en

52
de ergerlijkste tooneelen plaats hadden gehad; het en gagement was afgeraakt. Hoe groot was dus aller verbazing, toen de heer Hartzen, uit Indie teruggekeerd weemoedig tot zijne verstootelinge terugkeerde: on revient toujours a ses premiers amours. Een machtig groot schandaal gebeurde jaren geleden in Den Haag en de akteurs behoorden tot de eerste en oudste Hollandsche families. De schatrijke heer van der Oudermeulen had eene vrouw, geb. gravin Rand wijk ; deze had eenen intiemen huisvriend, een kavallerieofficier, graaf Bentink. Alles ging zijnen in zulke gevallen ((normalen gang, toen plotseling de bom barstte en wel op eene manier, zooals ze van de medespelers niet pijniijker gedacht kon worden. Eenige leveranciers presenteerden hunne notas aan den heer Oudermeulen; het waren rekeningen van j a ren ; toen dit bekend werd sloten zich anderen aan en t duurde niet lang, of de gezamenlijke Haagsche fournisseurs vroegen de familie Oudermeulen, die daar ((grand trein voerde, ongeduldig om betaling. Wat waren nu de redenen hiervan? Madame Ouder meulen had haren amant, den minder met aardsche goederen gezegenden officier, alle die sommen geofferd, die zij voor huishoudelijke uitgaven en ze waren waar lijk niet gering van haren man ontving! Het schan daal, door de menigte naar alle hoeken der stad gedra gen, werd zoo groot, dat de familie Oudermeulen het voor geraden achtte, voor eenigen tijd den Haag te ver laten. Of de heer graaf Bentink zich de zaak zeer erg ter harte heeft genomen, vertelt de faam niet. Over de diplomatie hoort men in den Haag weinig. De gepretendeerde demles van den vroegeren Duitschen

53
gezant, Herbert Bismarck met de schoone en levenslustige mevrouw Nepveu worden meest tegengesproken, ofschoon anderen na het spreekwoord: Waar rook is, daar is ook vuur stokstijf aan eene teedere verhouding gelooven. De tegenwoordige Duitsche gezant, Baron SaurmaJeltsch is een groote nimrod voor den heere, laat overi gens den lieven God een goeden man zijn en maakt zich over de schandalige rechtsverkrachtingen, waarvan de onder zijne bescherming staande landslieden van tijd tot tijd hier het slachtoffer zijn, niet buitengewoon warm. Het feit, dat niet lang geleden, twee zijner dashonden, bekend schoone dieren, door een jachtopzichter van den heer van Brienen aangeschoten werden, heeft in hem het plan doen rijpen, het ondankbare Nederland den rug toe te keeren. De armzalige jachttoestanden hier te lande zullen het overige er toe doen hem den prchti gen wildstand van Silezie te doen opzoeken. Als Oostenrijksch gezant vertoefde hier eenige jaren geleden de graaf Mhlinen. Hij leefde met eene gravin Hutten-Chapska, die echter meestal te Wiesbaden verblijf hield. Uit deze menage was een zoon ontsproten, die later van den keizer van Oostenrijk gelegimiteerd werd en onder den naam van hippopotamus bekend stond. Dit monster woog op zijn 19jarigen leeftijd bijna 300 E. P. Een veelbelovend exemplaar! Vele jaren geleden baarde de vlucht van een anderen Oostenrijkschen diplomaat de Graaf Spaur met de eenige dochter van den algemeen bekenden Baron Verschuer het grootste opzien. Graaf Spaur, die men algemeen voor een natuurlijken zoon van den vroegeren paus Pius IX hield, werd bij zijne werving om de hand van Mathilde Verschuer door de ouders afgewezen. Kort aange. bonden greep hij naar het eenvoudigste middel, dat be stond en nam hetgeen men hem niet wilde geven. Hij

54
vluchtte met zijn schat naar het buitenland en schreef toen een brief aan den ouden Verschuer, dezen aankondigende, dat hij zijne dochter per keerende post terug zou krijgen, als hij hem niet het noodige kleine geld ter dispositie stelde. De handelwijze was niet erg gentlemanlike en vooral had de vader Verschuer zulk een smerige streek niet verdiend. Maar in de deftige krin gen van het hedendaagsche Nederland is kieschheid niet op haar plaats, terwijl een brutaal gedrag, moge het nog zoo onkiesch en verachtelijk zijn, nooit zijn doel mist. Een treurig teeken des tijds! De Haagsche deftige kringen staan, zooals men ziet, hoog boven de Amsterdamsche! 1 Terwijl men zich hier den tijd met galante avonturen verdrijft, die wel is waar niet altijd de toets eener moraliteit kunnen door staan, loert men in A m sterdam op de beurs van zijnen medemensch. De meeste schandalen die in den Haag op de verschijning van een jongen wereldburger, op een duel of het verdwijnen van dit of dat paartje uitloopen, vinden in Amsterdam hun oplossing in eene klacht wegens oplichterij of in een civiel-proces. Ta bourse ou ta vie, zegt de deftige Amsterdammer, en iedere rechtbank en iedere advokaat is onmiddellijk be reid de chevalier dindustrie de noodige hulp in zijn werk te verleenen. Wij hebben slechts een klein gedeelte onzer onthullin gen kunnen publiceeren en zullen de overigen, waarbij zich dagelijks nieuwe scharen in een nieuw boekje uitgeven, zoodra ze voltooid zijn en het succes van dit boekje zal getoond hebben, dat ze in den smaak van het publiek vallen. Wij zullen dan, behalve Amsterdam en den Haag, de deftige lui in Haarlem en omstreken, de Utrechtsche maatschappij en vooral ook eens onze parlementslieden de beurt geven!

ACHTER DEII.SCHERMEN!
ONTHULLINGEN

onze deftige kringen


DOOR

U IT

(Amsterdam, Haarlem en omstreken, Insulinde in den H aag, onze kamerleden,)

E5 ^

J. A. FORTUIJN,
1891.

A m sterdam ,

VOOBRBDB.

Het buitengewone, alle grenzen der verwachting over treffende succes van het wrerkje: Achter de Schermen, onthullingen uit onze deftige kringen, door mevr. von B., geb. T., heeft de schrijfster 'doen besluiten, zooals dit aan het einde van het boekje beloofd werd, een tweede deel uit te geven. W e zullen nu verder kennis maken met Haarlem en omstreken, met den een of ander onzer volksverte genwoordigers, maar daarom niet Amsterdam en den Haag vergeten, die twee plaatsen, waar de mier in het vet zit, d. w. z. waar onze heeren zich zoo recht naar hartelust kunnen laten gaan, waar ] mannetjes en vrouwtjes, zooveel ze maar willen, kunnen uitspatten. Het is vooral de eerste plaats, waar voor een zekere ldasse van menschen geen rechters existeeren, waar de standaard der moraliteit de beurs is en waar het menschenkind in t algemeen en de deftige lui in *t bizonder worden gewogen naar de dikte der portefeuille en het gewicht dat ze hebben in de contoboeken van Wertheim en Gompertz, Lippmann, Rosenthal & Co. en hoe de ban ken en bankjes allen mogen heeten, die] hun existentie vinden in de schoone roeping van den armenjjduivel dat gene te nemen wat hij heeft en den rijke eene, al is het dan ook niet altijd geheel en al, zekere rente te verzekeren.

4
Laat ons dus opnieuw intreden in dien kring van edelen en reinen, in deze trotsche gemeenschap van harmonieuse wezens, die er toe geschapen schijnen te zijn, aan dit land, het Nederland der 19e eeuw, den stempel op te drukken. Er behoort voor den gewonen alledaagschen mensch eene zekere zelfoverwinning toe in de nog al penetrante atmosfeer van dit gezelschap in te dringen, maar een weinig persoonlijke moed, ondersteund door een fleschje oppoponax, zal ook dit aangeboren gevoel van oog en neus tot zwijgen brengen. D u s! Entrez messieurs et dam es!

Het zou een crimen laesae majestatis zijn, wilden wij ook ditmaal niet Amsterdam de voorkeur geven. Deze plaats doch biedt ons eene zoo buitengewone auslese van types, karakters en portretten voor onze gallerij, dat reeds het elementairste gevoel der dankbaar heid ons zoude noodzaken, aan de Amstelstad de eereplaats in dit werkje aan te wijzen. Maar waar beeinnen? dat is de vraag. Met den handel, de ambtenaarswereld, de pers f Waar zit in Amsterdam de impuls, van welken kring gaat de kracht uit, die dezen menschelijken reuzen-apparaat in beweging brengt en hem zijne [richting geeft. Dat is zonder twijfel de handel. De handel is alles, neemt alles en onderdrukt alles in deze stad met het ouderwetsche gezicht en het moderne hart. De vertegenwoordigster van den Amsterdamschen handel tegenover het publiek is het aloude Handels blad, deze oude journalistische koffiezuster, wier nijdige karakter reeds door de twijfelachtige geele kleur van haar uiterlijk uitgedrukt wordt. De redakteur van dit blad, hetgeen, als ik mij niet vergis, in t algemeen onder de liberale pers gerang schikt wordt, heet Charles Boissevain en hij is het, aan wien het eerste deel van dit werkje zijne buitengewone verspreiding te danken heeft. De weigering van het Handelsblad , om : Achter de schermen te adverteeren, bevestigde het succes van dit boek.

6
Een hartelijk woord van dank is dus wel hier op zijn plaats. De drie graden hebben niet aan de wieg van Charles Boissevain gestaan en nog veel minder ge zweefd. De vrouw, die eens voor altijd van God amor wil bevrijd worden, die eens een grondig en af doend remde contre Tamour wil nemen, die begeve zich eens op een mooien morgen naar de redaktie van het Handelsblad . Wanneer de aanblik van den redakteur ze niet voor altijd van haar kwaal geneest, dan is zij niet te helpen, dan is haar lijden kronisch, ja, onge neeslijk. En dit laatste is het geval met cene vrouw, die eens toen hare zon in het zenith stond, tot de schoonheden van Amsterdam behoorde, wij meenen met Suzette Bunge, geb. Cruys, de oudere zuster van de in ons vorig werkje besproken Anna Bylandt. Een blinde hen vindt ook eens een korrel en dit woord mag op dezen vadsigen revolverjournalist par excellence, die zich den geheelen dag met zijnen ellen langen tong den ongewasschen mond belikt, wel toe gepast worden, want betere schotels dan de boven genoemde zullen hem vermoedelijk in dit leven en op dat gebied niet gepresenteerd worden. Ook eene vrouw heeft deze perspirat en ze is ook daarna. Op eene reis in Ierland viel hij, zoo verteld de faam, van een rots en moest gewond in het naaste huis ge bracht worden. Hier werd hij door het meisje verpleegd, die later het twijfelachtige genoegen had, zijne ega te worden. Of zij in haar nieuw heim home rule heeft weten in te voeren, hebben wij nooit kunnen te weten komen. Maar het is reeds wonderlijk genoeg, dat zich aan zulk een droog en alledaagsch paar een zoo roman tisch verhaal kon vastknoopen.

7
De pers ia Nederland bezit niet genoeg interressante leden, om haar een eigen kapittel te wijden, wij zullen dus slechts hier en daar "op onze journalisten terug komen. Het zou waarlijk niet gerechtvaardigd zijn, de pers zoo minachtend te behandelen, de pers, deze modernste van alle machten, deze leidster en voorlichtster der menschheid. Helaas, deze eigenschappen kan de Nederlandsche pers zich niet toekennen. In Neder land zijn de dagbladen gewoonlijk niets dan finantieele ondernemingen, afhankelijk en aan de leiband van den geldman, ((die er in zit. Daaruit volgt, dat de meeste redakteurs nullen zijn, die blind de hun voorgeschreven richting moeten volgen en waar van eigen meening of zelfs politieke overtuiging geen sprake kan zijn. Ik zeide reeds in het eerste deel van Achter de Schermen, dat in Amsterdam alles handelt en schachert, dat een ieder in een zaak zit en geld verdienen wil; hoe meer des te beter. Het voornaamste en meest interessante soort van die genen die tot het groote leger der geld-exploiteurs te Amsterdam behooren, zijn ontegenzeggelijk de bankiers. Wij willen onder dezen hier en daar er eenige uit pikken en verder bekijken. Daar is bijvoorbeeld Fritz Insinger, die met de meeste zijner vakgenooten de eigenschap gemeen heeft, dat hij van tijd tot tijd eens een weinig begint te wakkelen en te wankelen. Tot nog toe schijnt echter alles goed te zijn gegaan; enfin, wat men dan goed noemt in die kringen. Jaren geleden schoot zich zijn neef, Jan Insinger, dood en wel zooals men zegt, omdat grootmoeder Hyena in het kritieke oogenblik hem niet met de noodige kon tanten bijsprong, iets waaraan zijn bovengenoemde oom niet geheel vreemd schijnt geweest te zijn.

8
Zijne vrouw, geb. Gleichmann, genaamd Jansje met de biggen, eene mooie, brave, goede vrouw zal nu wel langzaam tot de overtuiging zijn gekomen, dat voor zicht beter dan nazicht is en men ook wel eens onder de plak van een 8 jaar jongeren man kan zijn. In t overige is deze Fritz Insinger een vervelende nare kerel, die met zijn isegrims-humeur, zooals zijn uiterlijk aan toont, voor zijne omgeving eene ware plaag moet ge noemd worden. Indertijd maakte eene anecdote over dezen geldwolf de rondte, waarover veel gelachen werd. De heer Insin ger hoorde op een goeden nacht op zijn buiten in het Haarlemmer hout een geluid. Dapper als zulke lieden meest zijn, riep hij zijn koetsier en beval hem naar den dief te zoeken. De man deed, zooals hem gelast werd, maar kon niets vinden en verzekerde zijnen heer, dat zijne vrees ongegrond was. Wat! riep deze uit, er is geen dief in huis en ik hoor, duidelijk zijn horloge tikken I Nog jaren later was het tikkende horloge van den inbreker de standing Joke op de Haarlemmer buitens. Een ander parvenu van het reinste wrater is Simon Rijnbende. Deze man lijkt meer op een nijlpaard dan op een menschelijk wezen en weegt te zamen met zijn wijf het aardige gewichtje van 400 kilo. Amsterdamsche rijtuigverhuurders weigeren sedert lang deze twee kolos sen als passagiers op te nemen en de Nederlandsche spoorwegmaatschappijen vergen voor hunne verplaatsing dubbel reisgeld. Eene statistiek heeft bewezen, dat van de hoeveelheden voedingmiddelen, welke jaarlijks door deze twee hippo potamussen verslonden worden, 20 letterzetters-familien a 5 personen een gemakkelijk materieel bestaan kunnen hebben.

9
Bij gelegendheid der beschouwing van dit edele paar moet op eene gewoonte in de zoogenaamde deftige Amsterdamsche familien gewezen worden, die aan laag heid het veroorloofde verre overschreid. Fatsoenlijke dames, welke, niet rijk zijnde, genoodzaakt zijn zich hun sort zelf te maken en om die redenen eene plaats als gouvernante of dame van gezelschap in zulk eene familie aan te nemen, ondervinden daar gewoonlijk eene behandeling, die aan het dierlijke grenst. Een voorbeeld levert het geval van freule Jaqueline de Salis, welke, na jaren lang in de familie van den over leden burgemeester den Tex het volste vertrouwen van alle familieleden genoten te hebben, eene gelijke plaats bij de familie Rijnbende accepteerde, ter opvoe ding van het jonge Nijlpaard, meer bekend onder den naam Dora. Afgezien nu er van, dat het eene sysiphus arbeid was, dezen idioot ook maar de eerste regelen van beschaving en opvoeding bij te brengen en dus elk ver wijt, dat dit kind uit eene rinocerosfamilie bleef wat het was, niet aan de fijn beschaafde freule Salis, maar aan de dierlijke instinkten van het ras toe te schrijven was, zoo was ook in andere opzichten de behandeling dezer edele dame in dat huis zoo scandaleus, dat wij waarlijk niet be grijpen, dat er geen vriend, geen bloedverwant op kwam dagen, die daar een einde aan maakte. Daar de justitie hier te lande slechts volgens een zekeren census, toepasselijk op de jaarlijksche rente der ingezetenen, haren bijstand verleend, zoo moesten welwillende personen, en die zijn ook in Nederland genoeg te vinden, weten, dat de arme freule de Salis niet onder deze bevoorrechten viel. Zij hadden dus aan de misdadige behandeling van dat arme slachtoffer hulp moeten verleenen. Maar niemand deed zich o p ; niet een edelman, niet een officier, niet een der oude makkers des vaders van

10
het offer kwam hulp brengen aan deze ongelukkige. Zij dragen de verantwoordelijkheid voor de verschrik kelijke gevolgen. Freule Jaqueline de Salis, het offer van dit Rijnbendesche canaille, zit opgesloten in het krankzinnigenge sticht te Utrecht, terwijl de verrotte vleeschmassa harer pijnigers overal brutaal optreedt. Wij vragen zijn zulke gevallen niet eene schande voor eene moderne samenleving. Maar, zal men vragen, was er dan ook niemand, die eer gevoel genoeg bezat zijne beschermende hand boven het hoofd van dit slachtoffer des modernen loonslaven systeem te houden? Wij antwoorden neen en dat verwondert ons niets. Juist zulke personen als de genoemde dame zijn in onze maatschappij eenvoudig hulpeloos; zij zijn nog hulpeloozer als de arme half verhongerde arbeider! En waarom? Wij zullen het antwoord geven. Freule de]J Salis is van adel en deze stand bestaat heden niet meer. De adel van heden heeft zich geheel en al opgelost in de bourgeoisie; hij is uitgemergeld tot op den grond, elk gevoel van ridderlijkheid in hem is verdwenen; hij heeft niet meer het gevoel eener hoogere roeping, noch heeft hij de kracht aan de ver leiding van een aangenaam materieel leven te weerstaan. Dit toont hij eiken dag, doordien zijne leden hunne kroontjes verschachelen voor semitische en maleysche fortuinen. De lust tot den strijd, tot gevaren en avonturen is uitgedoofd, de hand die niets anders kan dan bankjes tellen, is niet meer in staat het zwaard te voeren. De jonge graaf of baron van heden kruipt liever onder de vergulde vleugelen van een Levy of Fould,

11
dan dat hij aan die maatschappij, die hem zijne voor rechten heeft ontnomen den handschoen toewerpt en ze bestrijdt met al den haat, met al de verachting, welke aan dat Cloaken-geslacht toekomt. De tijden zijn veranderd en de man, die denkt, komt tot de overtuiging dat de bestaande, uit de midden eeuwen afkomstige toestanden reddeloos verloren zijn. Wie doorzicht en energie bezit mag dus niet halver wege blijven staan. De leuze van onzen tijd is kleur bekennen! De afstammeling dus uit geslachten, die vroeger eene bevoorrechte positie in de maatschappij innamen en die nu, nadat de bourgeoisie hunne kasteelen geslecht, hun goederen gestolen en hun wapens verbroken heeft, zich aan de voeten van diezelfde bourgeoisie wentelt, die is niet alleen de roem zijner voorouders onwaardig, maar hij begaat ook een vreeselijk zelfbedrog. Hij is niets anders dan de hansworst, die zich door den vetgemesten bourgeois, die hem onttroont heeft, laat onderhouden voor den naam, waarmede deze zijnen kroost wil sieren. Die edelman, die zich niet tot zulke marionetten-rol wil verlagen, moet tabula rasa maken. Hij mag niet den schijn van iets dragen, waarvan het wezen niet meer bestaat. Hij moge dus afzien van de treurige rol van maintene van het kapitalisme, waarvan hij toch slechts de getitelde slaaf is. Hij wende zich tot die partij, welke met al dien firlefanz van bedrog en leugen wil opruimen, om op de puinhoopen daarvan den staat der toekomst op te bouwen, die allen recht en allen geluk zal brengen, met een woord tot die partij, die als devies de schoone woorden voert: Suum cuique. In dezen staat kan hij zijne talenten en gaven, zijne

12
krachten en kennis aanwenden tot welzijn van allen, daar kan hij weder zijn wat zijne voorvaderen waren: een vrij en onafhankelijk man, terwijl hij heden niets anders is dan de geniformeerde en betitelde kostganger bij de gratie der bourgeoisie en aan de krip van het kapitalisme. Maar halt, wij schrijven hier eene cronique onzer deftige standen, maar geene politieke leading-artikels. De arme freule de Salis dus was het offer onzer maatschappelijke toestanden; tegelijkertijd echter ook het offer der degeneratie van haren stand, die niet de kracht meer heeft de zijnen voor de dierlijke gruw zaamheid eener bende parvenus te beschermen. In geene plaats der wereld is de wellust van dit rijkgeworden rioolen-geslacht om zich te wreken op moreel en geestelijk hooger staande personen, zoo groot als te Amsterdam. Maar wij komen later wel nog eens op deze toe standen terug; laat ons nu terugkeeren tot Amsterdams financie. Een speculantenras van hoogst gevaarlijk en kwaadaardig karakter is het Bunge-ras. Het is afkom stig uit Noord-Duitschland; de leden dezer beursfamilie schijnen er echter geen bijzonder belang bij te hebben het geheim te ontsluieren, dat over hun afkomst zweeft. Zij zitten er eenmaal en ze zitten er goed. Eugen en Julius Bunge zijn associs, hebben goed hun tijd besteed en zoolang aan de Amsterdamsche beurs ge grabbeld, tot ze zich de zakken flink vol gegrabbeld hebben. Zij zijn buiten deze voor hun medemenschen dikwijls stoorende eigenschap een paar goede kerels en daar ze nog veel erger konden wezen, zoo zullen we ze maar in godsnaam met vrede laten.

13
Gevaarlijker is Fdor Bunge, een quasi-elegant, die zich gaarne als krijgsman friseert, ten minste uiterlijk,, een roodblonden Henri IV draagt en aan de zooge naamde schutterij-epidemie leidt en zulks in hooge mate. De handigheid van dezen schutters-luitenant in koffiespeculatin heeft langzamerhand de attentie der overi gen koffiewolven wakker gemaakt, die slechts op eene gunstige gelegenheid wachten, om hem eens flink erin te laten loopen. Dus, Fdor, pas op ! Wat zal Koba zeggen, als de boel eens scheef ging en gij niet aan alle hare luimen in toilet en bijoux zoudt kunnen voldoen. Het is jammer, dat de geestelijke volkomenheid bij de menschen en vooral bij de vrouwen gewoonlijk niet gelijken tred houdt met de lichamelijke, wat zou je vrouwtje een prachtexemplaar zijn. Juno en Venus in een persoon 1 Een aardig ventje is mijnheertje Wallertje! Hij heeft een minimaal figuurtje, maar een maximaalbrandkast. Iedereen houdt van hem en hij verdient die sympathie ook wel. Hij is een weinig wat de Duitschers een streber noemen, die al te gaarne iets beteekenen wil, overigens echter een goed kereltje. Men vertelt dat zijn miniatuur-slaapkamertje, beter boudoirtje genoemd, overdekt is met spiegeltjes en dat Wallertje zoo ijdel op zijn persoontje is, dat hij niet naar zijn poppen-bedje gaat, zonder nog eens zijn snorretje het noodige fatsoentje gegeven te hebben. Van zijne ega hoorden wij reeds in ons vorig deel; zij hangt een weinig de vrouwelijke maecenas uit, geldt gaarne als beschermster van kunst en wetenschap, en laat haar geest aanbidden en haar roodharige jongens opvoeden door haar ideaal Julius Wuste. Dit ijdele vrouwtje, dat, wat elegantie aangaat, zich gerust met ieder parisienne kan meten, heeft zoo hare

14
kleine aanwendsels! In de menschlievendheid van hare schoone ziel noemt ze elkeen ((mijn lieve dot. Dit speelde haar eens een leelijke part en bezorgde tevens aan hare omgeving een gezonden lach. Op eene speelpartij wendde zij zich tot haren partner met bovenge noemd apostropheering en toen ze opkeek had ze den heer Alexander Sillem voor zich. Tableau en home rische hilariteit. Duizend excuses van mevrouw Wallertje aan den heer Sillem, die rood werd als een gekookte kreeft van woede en ergernis. Een ((lieve dot en Alexander Sillem zijn nu wel is waar twee, maar de les was voor dezen pretensieusen muziek-fex, die zich ook al in zijne Brahms-dolheid voor een van god bege nadigde kunstbeschermer beschouwt, maar niets anders is dan een luie en arbeidschuwe nietsdoener, uitstekend. Een broeder van Alexander Sillem is de repektabele John Sillem, de respektabele medechef, maar in werke lijkheid eenige leider van het respektabele bankhuis Hope & Comp. Deze Sillems zijn eene oude, goede, Hamburgsche burgerfamilie van dat soort, dat meer en meer begint uit te sterven. Een Sillem zou tot den dood toe ongeluk kig zijn als hij niet van top tot teen hchst *respektable ware. Ieder Sillem goes in for moralitiy ; daarbij zijn ze echter allen goede, brave menschen, geen hoogvlie gers, maar ook geen hypokrieten, met uitzondering van den bovengenoemden muziekgraaf van Krakau, pardon van Amsterdam, die aan een soort grootheidswaanzin begint te lijden. Dit gedrochtje is tot nog toe ongehuwd, wat licht verklaarbaar is, terwijl zijne zusters [en broers door een buitengewoon voortplantingstalent uitmunten. Een echte Sillem doet het niet onder een vol dozijn en daar heeft-i gelijk aan. John Sillems ega, de vrome Henriette, is een van die

15
wezens, die men zich beter onder de puriteinen ten tijde van Olivier Cromwell, dan als de vrouw van een bankier uit de 19de eeuw kan voorstellen. Maar bij haar is de vroomheid geen farge, maar waarheid en menig arme uit de Amstelstad zegent deze strenge, maar kloeke vrouw, die niet alleen met open handen, maar ook prak tisch en doelmatig helpt. Het bankiershuis Hope is een van die oude huizen, die nog nooit een schaduw van twijfel omtrent hare soliditeit hebben doen opkomen. Dit huis, en dit is daarvan min of meer eene konsekwentie, doet haast in t geheel geene zaken meer. Van spekulatin in den gewonen zin is daar nooit sprake geweest, maar tegen woordig bepaalt zich het verkeer van Hope tot eenige staatsleeningen zonder risico, en de administratie van de meeste groote Amsterdamsche en overige Nederlandsche fortuinen. Menigeen keek bij den laatsten grooten krach van Baring-Brothers bezorgd naar Hope, want het is geen geheim, dat deze twee huizen steeds goede maatjes waren, maar de vrees was ongegrond en Hope staat, zooals altijd, als eene rots der soliditeit in den chaos die heden ten dage door den dans om het gouden kalf gevormd wordt. W el is waar werd er in de laatste weken op de beurs gemompeld van een familieraad, bijgewoond door de meest genteresseerden dezer reuzenfirma, o. a. John Sillem, Henri van Loon, JanBorski en mr. Willem van der Vliet en dit gerucht had natuurlijk weder een massa andere praatjes tot gevolg! Het is niet moeielijk te raden van welken kant en met welk doel, deze ge ruchten tegen de oude en voorname christelijke firma uitgestrooid werden. Twee zusters van den direkteur van Hope en Comp.

16
zijn getrouwd met een anderen Amsterdamschen ban kier Baltbazar Heldring, een allerakeligsten sinjeur, kwaadspreker eerste soort, heiratsspeculant par excellence en numismatiker comme il faut. De laatste der Amsterdamsche bankiers, die wij hier willen noemen de Joden komen in een apart ar tikel is de heer Henri Luden-Bloemen, een klein, dik ventje, dat door een organische fout, die hem moeder natuur hoogst meedogenloos mede op den levensweg heeft gegeven, op soires en diners dikwijls in niet geringe verlegenheid geraakt. Doet zich dit onaangename geval voor, zoo verschijnt ook onmiddellijk, door een afgesproken teeken er bij geroepen, een knecht met een telegram, hetgeen den heer Luden noodzaakt het lokaal te verlaten en Henri is gered! Van Amsterdam naar Haarlem is maar een klein uit stapje en ik verzoek den lezer me even naar die plaats te volgen.

II.
Haarlem, de bloemenstad en hare liefelijke omstreken zijn *s zomers het vereenigingspunt van een groot ge deelte der Amsterdamsche geldaristokratie, die daar te zamen stroomt om uit te rusten van de inspanningen der wintermaanden. Daarnaast wijst deze stad zelve en de omgeving echter ook een grooten stam van familin aan, die daar altijd geregeld zijn en die niet onaangenaam afsteken bij de ingedrongen Amsterdamsche bluf hazen. Den hoogsten toon voeren in die streken de Van der Vlieten en hiervan weder hoofdzakelijk de heer Mr. Willem Van der Vliet, een grijs geworden zondaar, en de type van een Hollandschen Floquet, een oude cynicus, maar met dat al begaafd met een salonnelit zonder gelijken, een personnage dun toupet, vraiment stupfiant, een man, die alles weet en in alle commissin der beide hemispharen zit, zich overal inmengend, slim en geslepen, zooals dat den ouden advokaat en rechtsverdraaiar past, daarbij met den breeden lach en het biedermanns gelaat van iemand, die weet, hoe t gemaakt wordt. Hij is een oude klant van Papa Blanc en MonteCarlo, verliest volgens statistieke gegevens jaarlijks tusschen 20 en 30.000 guldens en speelt het niettegen staande deze omstandigheid toch nog klaar om zijne

18
vrouw van zijne uitstapjes na het trente et quarante ieder keer een armband of ander cadeau van zijne spelwinst mede te brengen. ((Daar Loest, zegt hij dan, ((dat heb ik nu gewonnen en de goede dikke matrone doet dan ook zoo, alsof ze 't werkelijk gelooft. De heer v. d. Vliet speelt en speelt grof, maar hij heeft daarbij doch eene uitstekende, niet te onder schatten eigenschap. Hij verspeelt namelijk zijne eigen duitjes en niet die van anderen en men zal mij toe geven, dat zulks naast en tusschen het overige Amsterdamsch gespuis eene zoo rare uitzondering is, dat men ze niet genoeg kan op den voorgrond plaatsen. Eere, wien eere toekomt! Ofschoon mij Willem v. d. Vliet iedere keer, als ik hem zie, aan den president der fransche kamer herin nert en dit vooral, omdat beiden deze kostelijke en ver makelijke plechtigheid in taal, geste en bewegingen verbinden, waaronder de bon-vivant maar al te dikwijls te voorschijn komt en slechts met moeite verstopt wordt, zoo heeft hij zich toch nooit op het parlementaire glad-ijs begeven. Dit pleit voor zijn verstand en voor zijn juiste op vatting onzer toestanden. In Nederland zitten in de Kamers, met geringe uitzonderingen, slechts capaciteiten van den IIen en IIIen rang; de lui die het land regeeren, niet in form, maar de facto, houden zich achter de schermen. Dr. Kuyper, ontegenzeggelijk de slimste en handigste partijleider in Nederland, is hier een voor beeld van ! Doch hierover later, wanneer onze Staten-Generaal en hun inhoud hun beurt krijgen. De villa Casanova, het buitenverblijf van Willem van der Vliet, bevat, behalve zijne respektabele en brave ega, over wie wij reeds in ons vorig deel spraken, nog

19
een ander wezen, en om dit voortdurend verkeer be nijden wij den ouden Vos niet. Wij meenen Helene Tindal, de jongste zuster van Boulanger-Tindal, van wien men zegt, dat hij de amer picon, de Geraudel-pillen en van Houtens Cacao had uit gevonden, als ze nog niet uitgevonden waren, alleen om de machtige reclames, waarvoor ze gelegenheid geven. Deze kuische jonkvrouw, die nu langzaam maar zeker op de dertig toestevent en die tot nog toe te vergeefs met hare groengrijze kattenpupillen op den uitkijk na een mannelijk offer gezeten heeft, is nu juist niet mijn ideaal van een prettige log 1 Venijnig, haatdragend en kwaadsprekend tracht ze altijd den boel in de war te schoppen, om dan in troebel water te visschen. Waarna weet de lezer reeds. De ongelukkige die door deze haai opgevangen wordt, mag wel zijn testa ment maken en zich met christelijke lijdzaamheid in zijn lot schikken, want die schonen Tage von Aranjuez sind fr ihn vorber. Mijn God en hemel I als ik met dat spook mijne levensdagen moest slijten, ja dan liever in de lucht! zooals Van Speyk zei. De oude van der Vliet heeft daar een slechte ruil gedaan. Voorheen leefde in zijn huis, tot ze den domsten man uit Nederland trouwde en dat wil wat zeggen de oudere zuster van Helene Tindal, Louise! En wat voor eene Louise! Waar is de dichter, die eens deze heerlijke vrouw waardig zal bezingen ? Nederland heeft misschien mooiere vrouwen voortgebracht dan Louise Tindal, maar liefe lijker, beter en edeler nooit. Quelle femme, quelle femme! En dit kostbare wezen wordt aan een idioot verschacherd, die alleen door eene onverschoonbare negligence der autoriteiten nog op vrije voeten rondloopt. En dat geeft de oude renard van Casa-Nova toe, een

20
menschenkenner primae qualitatis, die het, men mag het gerust zeggen, hartelijk goed met zijne beschermelinge meende. En zoo is door eene vervloekte marotte van het noodlot, door wederzijdsche en heillooze zelfverblinding, een engel voor het geheele leven aan een ezel geketend. Het is om wanhopend te worden! Kees v. d. Vliet is de oudere broeder van Willem.. Over hem is niets bijzonders te zeggen dan dat hij er mooie paarden op na houdt, wat eene uitstekende zaak is, en dat hij in den omtrek een beetje als Mnchhausen bekend staat, wat minder aangenaam is. Zijn zoon Grard is een goede jongen en flinke jager en algemeen bemind; evenals Krikie zijn vrouwtje,, die met hare zomersproeten en roode haren minder op aanvalligheid, maar des te meer op algemeene liefde en achting kan aanspraak maken, en dat met recht. Krieki van der Vliet is de dochter van Hendrik Crommelin van Heemstede, een der weinige edellieden van echtem Schrot und Korn in Nederland, over wien wij nog meer zullen hooren. Maar wij mogen bij de Van der Vlieten, Tom Wilson niet vergeten, Tom Wilson, ((the old and joly good fellovv)), wiens verschijning geregeld gepaard gaat met een niet onbelangrijk stijgen in de cognacprijzen. Hij is een schoonzoon van Kees en echtgenoot van Bertha van der Vliet, waarmede hij door redelijken arbeid en moeite zijn kroost net op een half dozijn gebracht heeft. Tom Wilson is de zoon van John Waterloo Wilson,. die zooals ieder echte zoon Albions een flinke spleen had. Hij was een echte manchesterman, die zijne antien sympathien hier op aarde naar de dikte van iemands portemonnaie regelde. Zoo was zijn principe den duivel

21
na te doen, die zooals men weet, altijd het zijne op een grooten hoop doet. Hij gaf diegene zijner twee dochters, die een arm officier, den heer Wilbrenning trouwde, en het dus best kon gebruiken, heel weinig mede, terwijl de andere, echtgenoote van een rijken Engelschen looyer zich over eene rijke gift mocht verheugen. Eene redeneering van het jaar 0! Die oude Engelschman was een koppig personnage en heeft den raad der gemeente Haarlem menig onpleizierig uur verschaft. De derde, nu overleden broeder van Willem en Kees van der Vliet, is de reeds in het eerste deel genoemde David van der Vliet. Hij was een totale zero en heeft het land tusschen Rijn en Schelde nooit in opschud ding gebracht. Zijne vrouw is een der beide testament-verbeteraarsters van haren broeder. Madame Anna v. d. Vliet-Borski is anders over t algemeen niet zoo gevaarlijk als dat na haar debuut te Nice wel het aanschijn zou kunnen hebben. Zij had een zwak voor adelijke huwelijken harer dochters en had al te gaarne een aristocraat als schoon zoon begroet, maar deze wensch bleef trots de rijke <(dots harer dochters onvervuld. Drie deftige bourgeois, de een minder beteekenend dan de andere, deelen in de gunst van deze modelSchwiegermama. Niet ver van Casa-Nova, op het einde der Beks-laan op de Vogelenzang ligt de aloude huize Vogelenzang, het eeuwenoude eigendom der heeren Barnaart. Dat zijn me nog eens heeren, maar werkelijke, geen talmi-heeren, als die te Amsterdam en gedeeltelijk ook in den Haag, neen, oude Rut Barnaart is een heer zoo als er maar een in heel het oude Nederland bestaat. Het kan nu wel waar zijn, dat hij met de orthografie

22
en alles wat er op lijkt op een meer of minder vijandigen voet leeft, maar dat doet er niet toe en er is op mijlen in den omtrek in het hedendaagsche democra tische Nederland geen sterveling, die zijn muts niet met werkelijk respekt voor dien man afneemt en dieniet voelt en weet, dat die, aan wien hij die eer geeft, ook werkelijk boven hem staat, werkelijk een ((heer is, al draagt hij. een blauwen kiel en jagerspetje. Het kon nu wel eens voorkomen, dat een verloopen reiziger in versneden Bordeaux-merken of een Amsterof Rotterdamsche beurslooper, die door het consekwente voelen in andersmans zakken, zooveel bij elkander gegraaid heeft, dat hij zich de zomermaanden de luxe van een buiten kan permitteeren, zijn neus optrekt voor Jonker Rut en zijn uiterlijk. Zulke opgelapte schooiers, die een wanklank vormen in die heerlijke streken, worden jaarlijks talrijker, zij verpesten de liefe lijke natuur en alles ademt op, als ze met begin van den herfst onzichtbaar wrorden. Jonker Rut is met n woord een gentleman, een werkelijke, niet een, die gemeten wordt naar het gewicht zijner horlogeketting of naar den stof zijner kleeding, hij is een goed en braaf man, en als men hem ziet, dan verheugt men zich, dat in onze verrotte en vervallen maatschappij toch nog plaats is voor een ja wat dan nu enfin voor een man uit een stuk. Bijna had ik zooeven aan onze samenleving eene con cessie gedaan, die mij spoedig berouwen zou, want er is juist geene plaats voor jonker Rut. Hij leeft geheel en al afgesloten tot korten tijd geleden met freule Maire, zijne zuster, even braaf en goed als hij en met eene nicht, Anna Barnaart, die iets meer van de moderne ((cultuur belikt is en ook daarom een groot gedeelte van het jaar op reis en bij bekenden doorbrengt.

23
Een tegenstuk van Rut Barnaart, even sympathiek, maar meer man van wereld, meer in verkeer met de buitenwereld, is jonkheer Hendrik Crommelin. Ik geloof niet dat er veel mannen in Nederland g e vonden worden, die zoo algemeen gezien zijn, als deze voortreffelijke edelman. Eenvoudig in zeden en gewoonten, op de hoogte van hetgeen het land en zijne belangen aangaat, alles wel is waar in een meer of min beperkten kring, maar daaren tegen ook alles degelijk en waar; daarbij is Hendrik Crommelin een van de weinigen mannen hier te lande, die een geitenbok van een paard kunnen onderscheiden, een werkelijke horse man, wiens kromme sabelbeenen men kan aanzien, dat ze flink wat paardjes tusschen zich gehad hebben. Zijne vrouw, zuster van Maan Crommelin, is een beste ziel, zoo sympathiek als haar man, met een woord dit paar is wel het voornaamste in Nederland, dat ik ken. De kinderen zijn Krieki v. d. Vliet, waarmede wij reeds kennis hebben gemaakt en Moppie Storm, de niet heel makkelijke ega van een pop in huzaren-uniform. Deze Moppie storm is me er dan ook eentje n a! Ik ge loof ze zou met een heele compagnie pommersche grena diers den strijd opnemen en binnen de 24 uur zouden die kerels meer op uitgeperste citroenen, dan op sol daten gelijken. De avonturen van dit schepsel zijn legio en men weet niet, wat meer bewonderen, de kollossale naviteit, want ze blijft met al dat bon enfant of die alles overtreffende liefde voor het mannelijk geslacht. Moppie, gaat je gang, jij bent nog de kwaadste niet, wat je doet, doe je uit liefde voor de zaak, al doe je t een beetje vierkant. Je man zal niet voor je gaan duelleeren, voor zoon beetje maakt men zich in Holland

24
niet warm en je mozaiki zult je opvoeden in pieteit en achting voor zijne vaderen. Moppie Storm, ofschoon nog geen matrone, heeft niet alleen menig pleizierlijk uitstapje met diners en soupers et le reste achter den rug, zij heeft het leven ook van verschillende kanten bezien. Ze achtte het voor hare opvoeding absoluut noodig, het Parijsche leven bij nacht te leeren kennen en moet daar aardige souvenirs van mede naar huis hebben gebracht. De een wil haar als caissire in een Parijsch caf, de ander als pensionaire in een van die tablis sements herkend hebben, welke uit medelijden voor dat soort mannelijke wezens opgericht zijn, die op andere wijze niet aan den kost kunnen komen en die om de week eene aderlating voor volstrekt noodzakelijk voor hunne gezondheid houden. Arnoudje Crommelin, de eenige zoon, is in vele op zichten het evenbeeld van zijn vader, wel een beetje minder, maar evenals hij een goed ruiter en flinke sport man. Niet lang geleden is zijn boeltje afgebrand en ik zou niet met zekerheid kuunen zeggen, of zich bij die gelegenheid zijn vrouwtje, geb. Van Lennep, dien leelijken maagkatarrh gehaald heeft, waaraan ze zoo lang leed. Een broeder van Hendrik Crommelin is Maan, een veelbereisde man, wien de dood van zijn oudsten zoon geheel en al gebroken heeft. Maar het was dan ook te veel! Waarom moest dan ook het schrikkelijkste noodlot dezen lieveling van allen zoo vroeg reeds ver pletteren? Maan Crommelin, de ((witte zoeloe viel zijne lievelings-sport ten offer. Op een der gevaarlijkste berg toeren in Tyrol, bij het bestijgen van den Gross-Glockner, een waagstuk, dat slechts weinigen voor hem volbracht hebben, stortte hij met zijn makker, den bekenden

25
markgraaf Pallavacini, den president van den Oostenrijkschen Alpenclub in den afgrond. Zelden hebben wij zulk een algemeene deelneming in onze deftige kringen bij een doodsgeval onder vonden dan bij dat van dezen prettigen en aangenamen jongen diplomaat. Maar de wreede dood neemt altijd de besten eerst w eg ! Aapie Grommelin, de jongere broeder daarentegen, leeft nog en zal ook wel ziin kostbaar leven nooit zoo lichtvaardig in gevaar brengen. De eenige dochter van Maan Crommelins vader is Anna Prins, die vroeger dapper met haren vader Egypte heeft bereisd, maar nu de voorkeur geeft aan een luxetrein Paris Lyon Metiteranne, aan de roulette in Monte-Carlo en aan elegante toiletten, die dit charmant vrouwtje dan ook allerverrukkelijkst staan. In een landje, waar in die paar zomermaanden zulk een massa van leegloopers van allerlei kleur bij elkander komen, als in de omgeving van Haarlem, kan men zich voorstellen dat het wemelt van potins van den grappigsten aard. Daar werd verteld dat de schoone mevrouw Marianne Visser zich in de armen van den vervelenden Willem Borski troost over haren boekenwurm van man, iets wat ik nooit heb kunnen gelooven, om de eenvoudige redenen dat ik eene zoo voorname vrouw een beteren smaak toevertrouw; hier werd van eene intieme verhouding tusschen den heer Jan van Merle met Jacqueline Tindal, ci-devant Borski, gemompeld, its, wat nog onwaar schijnlijker is, en wat, als t waar was, mij alle sj^mpathie voor dezen schlagfertigen krijgsman zou ontnemen, daar hij met dit mager gestel zijn plezier wel op zou kunnen.

26

De schlagfertigheit van Jan van Merle was indertijd spreekwoordelijk en had hare goede redenen. Een oude philister, Weyerman, of hoe die kerel heet, die toen ter tijd de wegen in die streek daar met zijn reusachtige char a banc onveilig maakte en langzamer hand door zijn onbedrevenheid in de kunst des Authimedon een publiek gevaar werd, komt op een smallen weg eens van Merle tegen, die een botsing vreesende en met het oog op een half dozijn vrouvvelijke passagiers die het reuzen-vhicle bevolkte, galant plaats maakt. Een Hollandsche parvenu vindt het al te vermakelijk, dat hem iemand, in plaats hem omver te rijden, beleefd uit den weg gaat, en onze bourgeois drukte dan ook zijne verachting voor zoo iemand uit, met het gevolg, dat de zes keukenmeiden in den wagen hun lachspieren in be weging zetten. Dat was dan doch te veel voor onzen oud-cavallerist. Fluks wendt hij om, rijdt naar huis en haalt de mooiste zweep uit den stal die hij vinden kan. Met dit troostmiddel gewapend keert hij in lange draf terug en nog tijds genoeg om den brutalen spotter in te halen en hem eene racle toe te dienen, waaraan deze nog heden denkt. Bravo! Maar hij had de rekening zonder onze rechters ge maakt die er in groeiden een gentleman eens flink aan te pakken. Jonker van Merle moest de doos in, opdat de misdaad aan den bovengenoemden kruide nier gewroken worde. Dat is onze bourgeoisie. Waar ze iemand treffen kan, die zich nog niet geheel en al aan haar onderworpen heeft, dre nog een greintje aangeboren trots overge houden heeft, daar komt ze met hare versleten strafwetparagrafen opdagen en stempelt een heel eenvoudige en moreel gewettigde straftoepassing die hier niets

27
anders dan een juist antwoord op eene lompe beleediging was, tot eene misdaad. Sedert dien tijd schijnen echter de Nederlandsche rechters meer verstandige iden op dat punt verkregen te hebben, want kort geleden, is de reeds genoemde heer von Barnekow, die zich blijkens zijne opgedane ervaringen niet in al te groote toegenegenheid van de zijde der rechterlijke macht verheugen kan, slechts tot 15 gulden boete veroordeeld, omdat hij den kastelein Kamps ten gevolge van een dom gezegde een muilpeer appliceerde. Men kan in Haarlem en omstreken geen kijkje nemen, zonder een bezoek te brengen aan het prachtige buiten Velserbeek tusschen Zandpoort en Wijk aan Zee, aan den baron Frits van Tuyll behoorende. Het is naast Elswoud wel de mooiste bezitting in de omgeving der bloemenstad. Jaar in, jaar uit heet het, dat deze twee buitenverblijven in ander bezit zullen overgaan. Vorste lijke personen, zooals de hertog van Aumale en groot heden der finantie, als Rothschild en Baron Hirsch te Parijs, worden als koopers genoemd. Vooral deze laatste heeft het lot, overal genoemd te w orden als er een bui tengewoon dure en oude bezitting te koop staat. Deze beyersche smous, die den sultan van Turkije, den Paus en eigenlijk door zijne Rumeensch-Turksche spoor wegen de geheele wereld bestolen heeft, schijnt de manie te hebben, den menschen, over wie hij zich heeft moeten ergeren, hun huizen onder de voeten weg te koopen. De man had onlangs de echt semitische brutaliteit zich in den aristocratischen club der rue royale te Parijs, die in dat opzicht nog boven den Jockey-Club staat, waar gewoonlijk heden alleen het geld den doorslag geeft, te laten voordragen. De duc de Chartres, broeder van den graaf van Parijs, stemde tegen eene

28
zekere commissie die nog al hoog moet geweest zijn, er in toe, als parrain te fungeeren. Het resultaat was, dat le baron met overweldigende meerderheid gedeballoteerd werd. Uit wraak kocht hij eenige dagen later het hotel, aan den hoek van de Place de la Concorde, dat de club in huur had. De leden der Rue Royale zullen dezen vreeselijken slag met waardigheid weten te dragen. Ook de hertog van Chartres zal er zich niet buitengewoon warm om maken, de dienst is betaald en Hirsch zal zijne duitjes evenmin terugkrijgen als Rothschild te Londen, die kortelings met den Prins of Wales door bemiddeling van colonel Forester eene overeenkomst sloot, waarbij de prins de aardige som van een half millioen francs zoude uitbe taald krijgen, als hij zijne moeder, koningin Victoria, daartoe zou weten te bewegen, dat deze de gastvrijheid van den Londensch-Frankforter jood op zijn prachtig buitenslot accepteerde. De koningin willigde in, maar in stede van een nacht onder het dak van den rijken semiet te blijven, vertrok ze, na de thea gebruikt te hebben. The first gentleman of England echter gaf niets van de bedongen premie terug, volgens het woord. In geldzaken houdt de gemthlichheit op. De eigenaar van Velserbeek is Frits van Tuijl, die eenige jaren geleden met de Engelsche bonne zijner kinderen naar Amerika van door ging, iets waarover vrouw Marie niet erg gesticht moet geweest zijn, want ze vervoegde zich met hare kinderen bij hare ouders, D e Boreel van Hogelanden, met het vaste voornemen, niet bij haar man terug te komen. Later heeft ze zich nog eens goed bedacht en bonne mine a mauvais jeu gemaakt, want Frits is een aardige kerel, waar men wel eens een oogje bij dicht mag doen. Frits van Tuijl is een goed ruiter en jager en met

29
den heer van Brienen samen een der hoofdprotecteuren van den renplaats Clingendaal. Hij behoort dan ook tot de vaste bezoekers van alle onze races-meetings. Een ander broeder is Jan van Tuijl, die, zooals menig Hollander, de gewoonte heeft, mooie equipage er op na te houden en zelf in een aapie te rijden. Hij heeft een koetsier van 121500 gulden s jaars, die zijn tractement er mede verdient, onder de oogen van zijn ge schilderden en geverfden meester diens jonge paarden in het Kenaupark te Haarlem af te rijden. Jan van Tuijl is een swell en de lezer kan zijn portret in alle betere kleermakerswinkels zien op de uitgestalde modeplaten. Hij deelt dit lot met den prins van Wales, ex-koning Milaan van Servi en den nu faillieten Engelschen turfman Benzon! Toen diens garderobe door den deurwaarder in t openbaar ver kocht werd, kwamen er 22 roode fracs te voorschijn Jan van Tuijl moet er 23 op na houden, ofschoon hem tot nog toe niemand bij een parforcejacht verrast heeft. De derde der broeders is Ernst, eigenaar van Schoonenberg, een buiten, eenige minuten van Velserbtek ge legen. Schoonenberg is heden een historisch oord en wel door het verblijf aldaar van Boulanger Tindal, ook ge naamd Napoleon. Hier in den schaduw der oude eiken en beuken, t kunnen ook populieren zijn de historigraaf heeft de onvergeeflijke slordigheid gehad dit niet te vermelden zijn de geniale denkbeelden van den grooten Henri Pierre geboren, hier hebben die reusachtige plannen, die bestemd waren de geheele Sarphatikade van het eene einde tot het andere in opschudding te brengen, vasten vorm verkregen, met een woord, hier heeft de Nederlandsche Geraudel zijne gedenkwaardige manifesten aan het Nederlandsche volk geredigeerd. Hier in dit eenvoudige landhuis is het, dat onze

30
Tindal deze stupende volkomenheid verkregen heeft, die hem later in staat stelde, deze kollossale hoeveel heden bedrukt papier in de wereld te zenden, die als afdoend slaapmiddel in zoo hooge mate door het Nederlandsche publiek geapprecieerd worden. In hygienische opzichten staat Tindal dan ook hemelhoog boven zijn Franschen collega Geraudel, niet te spreken van zijne landslieden van Houten en Blooker, want Tindals middelen zijn de beste en goedkoopste in gebruik. De eigenaar van Schoonenberg heeft zijnen huurder niet naar waarde weten te schatten; hij dreef dit zelfs zoover, dat hij de huur opsloeg, wat onmiddellijk de behoorlijke uitwerking had. De landsdefensieman ver liet Haarlems omgeving, teneinde bij Hilversum over de beste en meest afdoende manier na te denken, hoe men de Duitschers en andere aanvallers van Neder lands onafhankelijkheid met den meesten spoed en op de grondigste wijze in de gebreken en leemten in s lands verdedigingssysteem kon inwijden. Wij zullen het capittel Haarlem sluiten met de ver melding van een geval, dat, zooals zoo velen, aantoont, dat de justitie hier te lande een heel eigenaardig doel heeft. Het is zoo goed als uitgemaakt, dat de magistra tuur in Nederland een -vast tarief, een nauwkeurig schema heeft, waarna zij bij toepassing van wetsparagrafen handelt. Zekere personen die zich met positieve zekerheid laten identificeeren met de hoogst aangeslagenen des lands, staan geheel en al boven de wetten des lands. Deze beiden kunnen feitelijk doen en laten,* w at zij willen , ik herhaal zonder onderscheid, wat ze willen de justitie mengt er zich niet in of maakt de zaak dood! De tweede kathegorie behooren eveneens tot de previligeerden, maar slechts tot eene zekere graad. De

31

rechterlijke ambtenaar of officier van justitie die met deze klasse te doen heeft, handelt van val tot val, hij richt zich hoofdzakelijk naar opportuniteitsredenen of wint voordat hij gewichtige maatregelen neemt, eerst advies in. De derde kathegorie is eigenlijk diegene, die het best vaart, want ze wordt het meest rechtvaardig of beter gezegd het minst onrechtvaardig behandeld. Dit zijn kleine bourgeois, kleine ambtenaren, gepensioneerden ze worden ongeveer volgens hun daden gemeten, daar er geen redenen bestaan naar den een of anderen kant over te hellen. De laatste klasse is het proletariaat en dat is de on uitputtelijke bron, waaruit de justitie hare dossiers vult en altijd weder hare slachtoffers zoekt. De justitie hier te lande is een publieke schandplek, die eerst dan geheel en al kan verdwijnen wanneer de basis der inrichtingen op dat gebied geheel en al ge wijzigd is ! Op den duur laten zich gerechtvaardigde eischen niet in den doofpot stoppen, evenmin als misdaden, die thans op schandelijke wijze ten bate van enkelen en ten koste van velen ongewroken worden gelaten. Een treffend voorbeeld voor deze mijne bewering is een geval, dat zich op het buiten Schoonenbeek aan den grooten weg van Haarlem naar IJmuiden toege dragen heeft. Daar woonde zekere Jonkheer van der Poll, een dronkaard en deugniet, die met zijne echtgenoote, een wezen van het allerlaagst allooi, reeds lang maar te vergeefs op den dood zijner moeder zat te wachten. De ergste tooneelen waren in dit huisgezin aan de rde van den dag. De familie en verdere aanhang van

32
mevrouw hadden zich in de mooie villa gezellig in gericht en de heer des huizes placht in gezelschap van zijn koetsier god Bachus en Spiritus te huldigen en steeds zoo afdoende, dat hij gewoonlijk bij het vallen van den avond meer op een lijk, dan op een levend wezen leek. De ware baas in huis was mevrouw en uit den tijd dezer heerschappij moet dan ook wel het blauw- en goudgekleurde hek dateeren, hetgeen Schoonenbeek omringt en genoegzaam den smaak dezer dame karak teriseert. Genoeg! Op een mooien dag mijnheer v. d. Poll is misschien ter uitvoering van deze schurkenstreek eens bij uitzondering nuchteren geweest arriveert deze met zijne vrouw te Amsterdam aan het huis zijner oude moeder op de Heerengracht. De oude vrouw, reeds zwaar lijdende, maar ook geestelijk reeds totaal ver zwakt, werd in een open rijtuig gezet, en dit op een kouden winterdag en zoo onbeschermd tegen wind en weder naar Schoonenbeek vervoerd. Men kan zich den toestand der arme matrone bij aankomst in het gastvrije huis haars zoons voorstellen. Om zijne moeder van dezen vreeselijken rit te herstellen, werd haar door haar eigen zoon de pen weigert het neder te schrijven en door de megare van een schoondochter zulk eene kwantiteit van allerlei spiritu alin toegediend, dat de ongelukkige vrouw kort daarna overleed. Wij hebben hier eenvoudig met een matricide te doen en wel met een moord met voorbedachten rade, gepleegd door den eigen zoon op zijne moeder uit baatzuchtige redenen. Dit laatste wordt genoegzaam door het feit bewezen, dat reeds voor dien tijd alle voorwerpen van waarde uit het huis der dame door

33
het genoemde misdadigerspaar ontvreemd waren. De justitie deed niets, in elk geval zoo goed als niets. Er werd wel is waar pro forma een onderzoek in gesteld men weet wat dat in Nederland in zulke gevallen te beteekenen heeft dat natuurlijk, zooals een ieder in t begin wist, geen andere uitwerking had dan den moordenaar en zijne helpster te waarschuwen en in staat te stellen alle schuldbewijzen uit den weg te ruimen. De hoofdaanlegger dezer misdaad, maar misschien niet eens de hoofdschuldige, stierf spoedig daarna aan delirium tremens. Deze ellendeling is slechts de type der meeste zijner standgenooten, niet alleen in Nederland, maar overal heden ten dage. Te min en te laf om zich de genoegens die de schoone sekse biedt, te veroveren, laat zich dat soort door de eerste de beste canaille op sleeptouw nemen en het duurt niet lang, of de ridder is het willoos werktuig van zulk een schepsel. En de armzalige stakkers renommeeren dan nog met conquetes, die ze op dat gebied maken. Men moet onze jeunesse dore eens aan de kletstafel van de societeit bij elkander zien zitten en hooren, wat ze zoo onder elkander vertellen. Met een akelige indiscretie worden daar de reputatien der respectabelste en aanvalligste dames uit het gezelschap vernietigd en de eene dier krombeenige ellenruiters bluft nog harder dan de ander over de ontvangen gunst van deze of gene schoone en bij slot van rekening komt het uit dat de stumpert zijn mager deel aan hymens genoegens door zwaar geld en de een of andere dier gastvrije in stellingen verworven heeft, zonder welke onze jongelui nog langen tijd konden rondloopen, zonder hunne kentnisse zu vermerthen !

34
Treurig, misselijk nageslacht! Dan prefereer ik toch altijd nog onzen GeraudelTindal, hoewel ook die een rare manier heeft om zijne sympathien voor zijne vrouwelijke idealen uit te druk ken en zijne dikke bourgeoisvingers niet thuis kan houden, hetgeen hem reeds menigmaal een liefelijken stomp van de een of andere keuken-prinses heeft doen oploopen. Maar dit beteekent zooveel niet, als t maar niemand ziet! Trouwens er zijn wel meer dingen, die de man met den Turkschen trom liever in t vergeetboek dan op de Amsterdamsche daken zou willen zien. Enfin, wij zijn charitable en indulgent. Maar als hij ooit weder, zooals op dien kouden Decemberdag van het jaar 1884 met een goeden vriend en neef, die nu dood is en dien wij daarom niet zullen noemen onder de klanken van den Pariser Einzugsmarsch het groote huis met de groene ramen op het Rokin binnentreedt, dan zij hij zoo voor zichtig te zorgen, dat tusschen de jubelkreten, die de komst van den ouden stamgast vergezellen en zich meest in mastroquet en polisson vertolken, niet weder zijn ware naam drklinkt! De Amsterdamsche socit in t bijzonder en de def tige Hollanders in t algemeen zijn zulke onverbeterlijke hypokrieten, dat de kans op den vurig gehoopten zetel in de Tweede Kamer voor onzen held zou verdwijnen als deze uitstapjes in het rijk der getariefieerde liefde eens meer bekend werden 1 Eens echter, en wij willen dit geval ter wille der ge rechtigheid niet verzwijgen, heeft onze justitie, met haar laisser aller met het oog op de hoogst aangeslagenen, het juiste getroffen. En met dit gevalletje willen wij dan te gelijk Haarlem en omstreken afsluiten.

35
Op Elswoudshoek, niet ver van Overveen, woonden eendrachtig bij elkander Anneko en Jan v. d. Vliet, zuster en broeder van het reedsgenoemde triomphiraat. Dit waren zonder twijfel de prettigste menschen uit Haarlems omgeving en niet licht mist de goede sociteit in die streken zooals in Amsterdam dit gezellige en amusante paar. Anneko v. d. Vliet was zoo echt de type van eene voorname, Hollandsche vrouw van den ouden stempel, weldadig en lief zonder een zweem van huichelarij, de genoegens dezer aarde genietende en ze een ieder van harte gunnende, liefdadig en braaf, was ze een sieraad van iederen kring, waar ze zich vertoonde. En ze hield evenveel van uitgaan als van ontvangen en hare gast vrijheid was beroemd. Zij is als oude juffrouw gestorven en haar hart heeft nooit aan een enkele behoord; maar destemeer aan al hare kennissen en vrienden zonder uitzondering, vooral aan de armen en verdrukten en wat ze deed, deed ze niet opzichtig zoodat het pijnlijk aandeed, maar prettig en diskreet. Met n woord Anneko van der Vliet was eene volkomene vrouw, in zooverre zulks onder ons arme schep sels van menschen mogelijk isl Haar broeder Jan was een vroolijke kumpaan, een man, die alles kon, een echte dolle Jan Pret, maar een brave kerel en flinke vent! Het geval, dat ik hier vertellen wil, is maar kort. Op een mooien dag brengt hij zijne maitresse in Amsterdam een bezoek en vindt daar een gelukkigen concurrent. Jan v. d. Vliet was niet van papier en ook niet van glas; waar hij toegreep daar groeide geen gras meer! Kort aangebonden pakt hij den indringer op en gooit hem met de meeste elegantie de trap af. En de

36
schop was wel zoo goed gemeend, dat de sukkel kort daarna den geest gaf. Jan werd de bodem onder de voeten nu toch een weinig warm, hij verliet Amsterdam, de politie liet hem trekken en spoedig hoorde men dat hij zich bij de expeditie van freule Tinne in Centraal-Azi had gevoegd en ook zelfs op eigen hand daar zijne tochten deed. Toen de zaak in den doofpot was, verscheen Jan weder en alles scheen in orde. Alleen op zekeren Sinterklaas-avond ontvangt Jan van der Vliet een pakket; hij opent t en wat vindt hij? Een strop!! Of hij dien nacht heel prettig geslapen heeft, weten wij niet, maar wij nemen het aan, met het oog op de goede constitutie en de scheepstouwen van zenuwen* waarvoor Jan van der Vliet bekend stond!

III.
On revient toujours enz. enz. 1 Niets is meer waar dan dit woord. De vreemdeling, die van tijd tot tijd Holland bezoekt, zal zich onwillekeurig altijd weder naar dit heerlijke plaatsje en zijne schoone omstreken heengetrokken ge voelen. Als ik zeg plaatsje, zoo doelt dit niet op grootte en aantal inwoners, want den Haag is in dit opzicht geheel en al een plaats van gewicht, een grootstad zelfs. Maar alles is daar sierlijk, de huizen zijn betrekkelijk klein, de snoesige tuintjes met hun miniatuur-bouquetten alles maakt een indruk dat men onwillekeurig tot het gebruiken van het diminatif geraakt. Er zijn wijken in den Haag die, natuurlijk altijd relatief, met de meest elegante kwartieren in Parijs, Londen en Brussel zijn te vergelijken. Wat is het gedeelte mooi, dat vroeger het Willemspark uitmaakte; het plein 1813; wat ziet men voor elegante huizen in de Javastraat, Laan Kopus v. Cattenburgh ende aangrenzende straten. Hoe pittoresk is dan ook weder het gezicht op het Binnenhof van uit den Vijverberg gezien met zijne middeneeuwschen torens, poorten en ramen. Den Haag kan wat bouwstijl en uitvoering betreft, niet weinig prachtige gebouwen aanwijzen, naast halve

38
gothike en renaissange, den meest modernen bouwvorm van huizen met allen comfort onzes tijds inge richt. De eigenaren van dit laatste soort zijn meest oud-Indische gasten, die binnen zijn en het is vooral Arnhem en het Haagje, waar de koffie- en suiker-lords uit Java zich huiselijk neergelaten hebben en hun rijk dom op nog al opzichtige wijze ten toon stellen. Het is in Nederland gewoonte alles, wat uit de kolonin komt over den schouder aan te zien en dit is eene onver geeflijke ondankbaarheid tegen het grootmoedige Insulinde! Wat zou van alle Hollandsche millionairs bij elkan der gerekend en hun schatten overblijven, als de bruine broeder, de vertrapte, bestolene en verachte bruine broeder, er niet geweest ware. Hij, dat kleine, sierlijke, aardige ventje is het, waaraan ge uw uwen rijkdom en comfort te danken hebt; maar niet alleen goud en weelde heeft hij u gegeven. Zeker kunt ge ook menige andere dingen van hem leeren. Goede manieren in de eerste plaats. Hoe dikwijls heb ik op mijne reizen over Java menig ploert van resident gezien, die in dat opzicht van den minsten kettinggan ger een lesje kon nemen. De Javaan, ook de geringste dessah-man, altijd hoffelijk, altijd beleefd, altijd bereid zijn medemensch te helpen of zich hem dienstbaar te toonen; de Europeaan daarentegen, als hij niet dronken is, schreeuwerig, brutaal en lui! En dan komt dat hier naar Europa terug met den gestolen mammon en ver teld hoe het gewerkt heeft in het zweet zijns aangezichts. 5 t Is zoo jammer, dat de zoogenaamde sinjos, de Javaansche half-gasten, meestal met de fouten en gebreken beider vereenigde rassen bedeeld zijn en niet met de goede kwaliteiten. Men zoude meenen, dat dat anders een model-ras moest opleveren. Het koele verstand en het

39
doorzicht van den blanke gepaard met de aangeboren goedheid en beleefdheid van den Javaan! Men zal mij misschien met het een en ander voor beeld trachten te weerleggen. Maar eerstens zijn er niet veel en die er zijn, zou men beter doen te huis te laten. De voorstanders van halfbloed wijzen altijd op den Indischen hros, op Insulindes grooten zoon, op den held van Samalangen, op Kareltje van der H eyden! Ik ben langen tijd een groote vereerder en voor stander van dezen generaal geweest, ik herinner mij hem nog heel goed in 1876 of 1877 als overste en militaire kommandant te Padang en was op een feest in de Concordia)) te Batavia aanwezig, dat te zijner eere bij zijne overhaaste terugroeping van Atjeh in het jaar 1881 daar plaats vond. Altijd heeft mij de forschheid en de militaire conceptie van dezen officier ge troffen. Voor een veldheer heb ik hem nooit aangezien, en om zijne karakter-eigenschappen geef ik niet veel. Hij is onnoodig wreed en een klein beetje meer bildung zou men van eene Excellentie in onze 19e eeuw wel mogen verwachten. Met dat al en zelfs na aftrek van den geusurpeerden roem van Samalangan, die, zooals bewezen is, den majoor Kellerman toekomt, welke die paar disposities, die tijdens dien dag noodig waren, zoo goed en zoo kwaad gegeven heeft als t de omstandigheden per mitteerden blijft altijd nog genoeg over, vooral met het oog op zijn lange en eervolle Indische loop baan, om den heer Karel van der Heyden als een sieraad van het Nederlandsch-Indische leger te be schouwen. Kort na zijne terugkomst in het vaderland, pardon, het moet hier wel heeten moederland, was van der Heyden ook te Berlijn en toen moet een hoog perso

40
nage, ik geloof de overleden Prins Frederik Karel, van hem gezegd hebben: Was sieht der Mann wild aus! Aan het hof, ofschoon toch waarlijk hier in den laatsten tijd geene hooge eischen gesteld werden, schijnt het met Kareltje niet zoo recht gegaan te zijn. Ligt dat ook soms aan zijne betere helft? In elk geval is madame la gnrale nu juist niet het ideaal, dat men zich in den regel maakt van de gemalin van een hoogen dignitaris in de persoonlijke omgeving van een monarch. In Indi wordt van mevr. v. d. Heyden een nog al grappig verhaal gedaan, dat de dame teekent. Toen zij aan de moare te Padang op de komman* dobrug van het stoomscheepje stond, dat haar naar den mail-steamer moest overbrengen, en een aantal officieren cn andere heeren van den wal naar boven stonden te kijken en haar goede reis toeriepen, liet ze zich plotse ling de gedenkwaardige woorden ontglippen: Jelui hoeft niet zoo naar boven te kijken, je kunt immers toch niets zien! Tableau! Men zal met mij toestemmen dat, hoe goed gemeend de raad ook geweest moge zijn, deze woorden nu juist niet in eene allerhoogste om geving passen. Of Kareltje in den Haag . een weinig gnant begon te worden, of hij zelfs op zijne tegenwoordige post aan spraak heeft gemaakt met het oog op deze of gene daaraan verbonden materieele voordeelen, weet ik niet, maar zooveel weet ik, dat voor een man als Van der Heyden wel een andere en betere post gevonden kon worden als zulks rechtstreeks noodig ware dan regent van een oude-mannenhuis, al is liet dan ook van Bronbeek! Dat een Van der Heyden de opvolger van een Smits moest wezen, is al te gek. Een andere Indische militaire celebriteit in Den Haag

41
is generaal Romswinkel, de vecht-majoor. Ook hij is eigenlijk veel te vroeg van het veld zijner werkzaam heid afgeroepen en ik begrijp niet, dat in een tijd, waarin men te vergeefs naar een aanvoerder omziet, die aan den onzaligen Atjeh-oorlog eindelijk een einde zou maken, men zulke mannen in den kracht des levens heen laat gaan. Nu zitten de besten hier bij dozijnen in de witte, kosten den belastingschuldige schatten van geld en konden nog de gewichtigste diensten bewijzen. De eenige man, die doorzicht, beleid en talent genoeg bezat, om den Atjeh-oorlog tot een gelukkig einde }e brengen, was Pel! Ik heb mij altijd gelukkig geschat dezen man per soonlijk gekend te hebben. De id en helaas maar gedeeltelijke uitvoering van zijnen korten, maar gewichtigen veldtocht in de 23 moekims in 1875 zijn nog in aller geheugen en beloofden veel. Midden in de uitvoering zijner werkelijk kloeke plan nen werd hij plotseling ziek en was 24 uren later een lijk! Waaraan stierf de man zoo plotseling? Eene be roerte ! ah, zoo, pardon, ik dacht zoo, dat ook eene indische beroerte in het tropen-klimaat wel eens zijne verklaring kan vinden. Enfin, het raadselachtige lot, dat tot nog toe alle beduidende aanvoerders onzer expeditionaire troepen macht op de noordkust van Sumatra heeft getroffen, doet wel eens denken en in Wiesbaden, waar de indi sche heeren vrijer en onafhankelijker schijnen te spre ken, dan binnen de rood-wit-blauwe grenspalen, heb ik wel eens de meening hooren opperen, dat het menig een van onze regeerders hier te lande en in Indi met de verovering van Atjeh niet zoo bizonder ernst is!

42
Maar, daar heb ik een id! Wij hebben eene man in Nederland, die de Duitschers en alle overigen aan vallers der toekomst op onze onafhankelijkheid reeds zulk een schrik op het lijf heeft gejaagd, dat hij ook wel met den Atjehers weg zal weten. Wachten wij dus geduldig de volgende verkiezin gen af! Zij zullen zonder twijfel den Nederlandschen Boulanger eene zoo verrassende meerderheid bezorgen, dat aan zijn optreden als leider onzer militaire strijdkrach ten niet te twijfelen valt. Na den verraderlijken Pruis dan eens flink afgeran seld te hebben, zal ook de onbeschaamde Atjeher, die zijn land en nog wel met succes waagt te verdedigen, zijne beurt krijgen. Dus, lieb Vaderland magst ruhig sein. Herr Henri Tindal bezorgt das alles allein! Den Haag met zijne vele indische physionomien doet mij altijd opnieuw aan den tijd denken, dien ik in Insulinde doorleefd heb. Dat Indi verbruikt doch hetacomben, niet alleen aan geld, maar ook aan menschen. Zij, die ik nu hier speciaal op het oog heb, liggen nu wel-is-waar niet, zooals zoo menig arme duivel onder den graad in alle de gewesten, waarheen de koloniale schachergeest drijft, den blanken paria in soldaten tenue, ah neen, zij zitten hoog en droog in Nederland, of in Duitsche of Zwitsersche Kuurplaatsen, in Parijs of Brussel, Dresden of Wiesbaden, aan den Littoral of in Itali ! Maar allen, die in Indi eene rol hebben gespeeld, zijn in het moederland meer of minder verdacht en heb ben den eersten tijd na hun terugkeer allen den min of meer geprononceerden wensch, eens een weinig rust in

43
het buitenland te nemen. Men denke aan de gouverneur-generaals Loudon en van Landsbergen, aan s Jacob en van Rees. Allen hebben een luchtje aan zich, dat ze eerst elders door eene vuur- of waterkuur kwijt moeten raken. De meesten brengen dan ook een aardig zondenre gister mede. Ofschoon men op het plein een klaar en helder Verstandniss voor zulke kleine zwakken heeft, zoo moet men zich toch goed houden. Onder 4 oogen mag men elkander dan wel eens zoo recht vol sympathie de vijf drukken en zich van harte geluk wenschen met den gelukten vischvangst, maar voor de menschen, toujours de la tenue, hoogstens een fijnen glimlach, zooals de romeinsche auguren, die lachten ook, als ze elkander aankeeken, en ze wisten ook, waarom! Als van daag herinner ik mij nog de komst te Bata via van den nieuwbenoemden landvoogd *s Jacob in April 1881; ik klouterde met den Duitschen Consul op den Prins Hendrik en verwonderde mij niet weinig over de ongelooflijke wanorde, die aan boord heerschte en dat nog wel bij de eerste begroeting van den toewanbesar. Dan de officieele intocht met alle die honderden van gamelangs, de bontkleurigen tribunes en de Chineesche waayangs; een gebrul, gegons en gefluit, dat hooren en zien verging. Daarop de bejegening der twee Gouverneurs in het paleis te Rijswijk, de overgave van het bestuur vergezeld van tamelijk lange maar des te waardeloozer speeches. Het vertrek van Mr. van Landsbergen en zijne Spaansche gemalin, die op de tafel van hun salon eene even aangename, als gepaste verrassing van de zijde des heeren Haakman, den blufferigen redacteur

44
van het Bataviaasch Handelsblad vonden, n l een exem plaar van genoemd blad met een leader aan t hoofd met den vleienden titel Nun danket alle Gott, was echt Indisch! De heer Haakman heeft zich toen met deze fijn gevoelige attentie op zulk oogenblik zelfs overtroffen! Kort daarna gaf de heer s Jacob zijn eerste bal, waartoe ik genoodigd werd zonder den gastheer te kennen; ik werd hem daarna voorgesteld en hij sprak me als correspondent der Klnische Zeitw ig aan, eene eer waarop ik met den besten wil geen aanspraak kon maken. De man was zichtbaar in de war en de majoor Reekers, zijn adjudant, die hem omtrent namen en personen voorlichten moest, niet minder. Een Atjeneesch hoofd, dat daar verzeild was geraakt, werd als MajoorChinees versleten en een Saksisch Huzarenofficiertje, zeker heer von Othoff-Groote, een echte sinjo trouwens, die eens een kijkje in zijn moederland kwam nemen, en dien avond, bij uitzondering in politiek verschenen was, werd tot zoutpakhuismeester gepromoveerd, waar over de Sacks niet weinig verontwaardigd was. Deze Duitsche kavalerie-luitenant was toen een be langrijk personnage op Batavia en Buitenzorg; hij maakte met volle stoom het hof aan eene Bataviaansche schoonheid, juffrouw van Oven, tot deze hem op een mooien dag den looppas gaf. Gauw klaar maakte de Duitscher rechts-om keert en attaqueerde de oudste dochter van den toenmaligen inspecteur van den waterstaat, Jonkheer Teding van Berkhout. Dat lukte beter en freule Berkhout, eene der mooiste meisjes die ik ooit gekend heb, werd mevrouw von Othoff Groote. De ster van onzen sinjo begon toen te dalen en de man heeft zijn alleraardigst vrouwtje veel verdriet aan gedaan.

45
Met den scheefbeenigen Graaf Stolberg-Roszla, eene alombekenden Berlijner dandy, richtte hij onder den naam Capt. George een renstal op, die ellendig fiasco maakte. Ik geloof niet, dat deze ren-association ooit het geluk gesmaakt heeft, hare kleuren, als eerste den winningpost te zien passeeren en als te Hoppe garten of Charlottenburg een paard der genoemde heeren geafficheerd werd, dan kon men ook reeds uit den mond der bookmakers een luid 20 tegen 1 vernemen* Ook was deze universeele lip-lap een blauwe Maandag adjudant bij een Duitsch vorstje, ik geloof bij de van Reuss-Greitz-Schleitz-jongere lijn, het kan ook de oudere geweest zijn. Waar hij gebleven is, dat mogen de gden weten; maar als hem een accident overkomen zou zijn, zoo zou dat wegens zijn allerliefst wijfje niemand meer betreuren, dan ik! De Berkhouts behooren nu tot de Hagenaars; alle drie de dochters, de een mooier dan de andere, zijn ge trouwd; de tweede met een kameraad van den sinjo, ook een Pruisischen officier, een heer von Ltitz, en dit huwelijk moet gelukkiger zijn dan het ander! Een veelkleurig gezelschap menschen van allerlei soort vereenigde zich in dien tijd op Batavia en Buitenzorg. Daar was o. a. Zijne Hoogheid Prins Wilhelm van Saksen-Weimar-Eisenach, tweede zoon van den zoogenaamden internationalen prins, die zijn dadenrijk leven als log bij vorstelijke neven en ooms en in clubs en speelzalen gesleten heeft en kleinzoon van onzen hertog Bernhard, wiens monument in het Voor hout van zijne Indische wapenfeiten verteld. De Saksen-Weimarianen van heden en speciaal deze lijn zijn geen hoogvliegers. De chef van dit aloude huis, die nog kort geleden in Den Haag zijn licht liet schijnen, is daar een voor.

46
beeld van. Toen hij eens te Weimar met eenen adjudant eene promenade door de stad maakte en voorbij een nieuw en mooi huis kwam, dat hij nog niet gezien had, vroeg hij zijnen begeleider verwonderd: He, wat een mooi huis; is dat hier gebouwd? Prins Wilhelm van Saksen-Weimar noemde zich op Java Baron Rooda. De man maakte een allertreurigst figuur. Nadat men het in het leger met hem geprobeerd had, waaruit men hem op zijn dringend verzoek spoedig weder moest verwijderen, daar hij voorgaf, dat leven niet te kunnen verdragen, ofschoon hij eigenlijk niets uitvoerde, werd hij op een groote plantage geplaatst, als wat weet ik heden nog niet waarvan de gepensioneerde Majoor von Ballusek de administrateur was. Daar haalde hij de domste dingen uit. Ik heb hem eens een halven dag op eene race bij Buitenzorg genoten, waar hij dan ook het noodige tot de algemeene vroolijkheid bijdroeg. Op zijne gewone plompe manier, in tegenwoordigheid van de dames Kerkhoven op eene leuning der tribune rustende, gebeurde hem het kleine malheur, dat de stellage, het vorstelijk gewicht niet meer kunnende dragen, plotseling in elkander zakte en zijne Weimarsche Hoogheid met de beenen in de lucht voor de oogen der verraste toeschouwers een onvrijwillig saltomortale sloeg. Een daverend applaus vergezelde dit meesterstuk. Na zijne Rarenztijd in Indi naar Duitschland teruggekeerd, werd de heer von Rooda, die nu weder zijnen ware titel mocht voeren, door den Duitschen Keizer opnieuw in het leger als officier geplaatst. Hij trouwde ook spoedig een prinses van Isenburg-Bdingen en scheen zijne storm en drangperiode achter den rug te hebben. Maar het mocht niets baten.

47
Niet lang geleden kwam de *krach en daar zich onder alle die hooge en hoogste familieleden niemand bereid verklaarde de wissels van een edelen Saksentelg te betalen, moest hij het leger verlaten en rust nu in een klein nest op zijn lauweren! Zulke staaltjes uit vorstelijke huizen zijn niet er voor geschikt, de monarchale gevoelens bij het volk, die reeds zoo op een harde proef worden gesteld, te be vestigen en te versterken.

IY .

Wie van het Buitenhof komende, het Binnenhof in treedt, bevind zich na den nauwen ingang doorgescho ven te zijn, recht voor den ouden zuiver gothischen loterijzaal met zijne heerlijke spitsbogen en prachtigen strebefeilerl. Wend hij zich dan rechts, dan loopt hij in een klein glazen portaal, waarvoor gedurende eenige maanden in het jaar een schildwacht staat, om aan te duiden, dat het Nederlandsche parlement bij elkander is, om s lands zaken te behandelen. De Nederlandsche volksvertegenwoordiging, als ik dat lichaam eens zoo noemen mag, heeft zich van de zijde der bevolking juist niet in eene al te groote be langstelling te verheugen. Of dit zijne redenen heeft in het feit, dat de Staten-Generaal, zooals dit kort gele den door den kloeken woordvoerder der socialistische partij in de Tweede Kamer aangetoond werd, niets anders is dan de vertegenwoordiging der voldane bur gerij, of dat hetgeen er in dien kring den toeschouwer geboden wordt, niet aan de eischen voldoet, welke men heden aan een modern parlement mag stellen, zal ik in t midden laten. Zooveel is zeker, dat ook ik een weinig gedesillu sioneerd de tribune der Tweede Kamer verlaten heb,

49
met weemoed terugdenkende aan de grootsche en mooie tooneelen, maar cok aan de amusante en interessante scnes, die ik in het palais Bourbon te Parijs, den Duitschen Rijksdag en het House of commons te Londen aanschouwd heb. Scnes als die, waartoe de gedwongen verwijdering van een Bradlaugh of de eepeperde persi flages van een lord Randolf Churchill op den grand old man aanleiding gaven, tooneelen als de bespotte lijke vlucht van Jules Ferry in 1885 uit de chambre des deputs bij het ontvangen der jobstijdingen uit Tonkin of de verschijning van Boulanger na zijne schitterende overwinning op 27 Januari 1889, uitbarstingen van gloeiend enthousiasme of wilde toorn en woede bij gelegenheid der septenaats-rede van den grijzen Von Moltke of als gevolg der verpletterende philippica tegen de Bismarcksche bloedwetten van Wilhelm Liebknecht, zulke scenes, zeg ik, schijnen voor het Hollandsche klimaat niet gepast te zijn en zullen nooit een aantrekkingsmiddel van ons parlement zijn! Of zulks een voordeel of nadeel is, laat ik daar. Een ding is zeker, dat eene zitting der Tweede Kamer een knapjes vervelend ding is. De troonzaal, d. i. de ruimte, waarin de Tweede Kamer hare vergaderingen houdt, is een vierhoek in den vorm van een parallelogram, geheel en al wit ge schilderd, waarmede het donkere groen der portires, der estrades en zetels in goede harmonie treedt. De baldakijn met de koninklijke troon, tegenover de tribune van den voorzitter, is hoog-rood, maar alles te zamen maakt niettegenstaande deze nog al tegenstrijdige kleuren een harmonieusen, men kan zelfs zeggen voor namen indruk. Als men hetzelfde maar van de menschen zeggen kon, die zich in die mooie zaal bevinden!

50
Onwillekeurig richt zich het eerst de blik naar den president dezer vergadering en men zou zijne oogen niet vertrouwen als men niet wist, dat de man met den bruinen ringbaard, die meer op een Amerikaanschen kapitein van een zeilschip dan op den representant van het modern parlementarisme lijkt, Jonkheer Beelaarts van Blokland, voorzitter der Tweede Kamer en tevens Nederlandsch gezant of kommissaris voor de Zuid-Afrikaansche Transvaal-republiek is. Dat deze twee baantjes door een en denzelfden per soon zoo eendrachtig vereenigd worden, pleit niet zoo zeer voor het universaal-genie van den dignitaris als voor de overbodigheid van de laatstgenoemde positie! De heer Beelaarts van Blokland is algemeen populair en er is maar n stem over, dat hij met veel takt zijn wel is waar niet erg lastige post uitvoert. De leden maken het hem niet moeielijk en de eenige werkelijk srieuse oppositie-man in dezen kring, de heer Domela Nieuwenhuis, weet, trots de meest energieke en harts tochtelijke protesten, welke hij regeering en parlement naar het hoofd slingert, in den vorm zoo korrekt, zoo gematigd te blijven, dat, voor zoover ik weet, deze voorzitter nog nooit gelegenheid heeft gevonden van zijne machtsbevoegdheid gebruik te maken. Links en rechts van den voorzitter bevinden zich de kwestoren en griffiers der Kamer. Voor hen liggen dikke massas paperassen opgestapeld, vermoedelijk al de open brieven, rekwesten en verzoekschriften, waarmede Geraudel-Tindal de rustige rust onzer parlementairen heeft willen verstoren, wat hem echter met al het lawaai der wereld niet gelukt schijnt te zijn. Vreedzaam liggen de papieren protesten van den grooten Henri Pierre op elkander gestapeld en ik maak een weddenschap, dat, als men ze eens uit hun slaap

51
wakker zou schudden, ze allen zich nog in de inge komen volgorde zullen bevinden, onopengesneden en maagdelijk, als eene onschuld van den lande! In de kunst der zwaarhoorigheid, en ik verzeker dat dit dikwijls eerder eene kunst dan een gebrek is, is deze Kamer meester. Met een cynisme en eene stosche kalmte die ver bazing wekt, gaat die eerwaarde vergadering over alle dingen heen, die haar ongemthlich zijn en er bestaat werkelijk geen kring van menschen, waar in dat opzicht zulk een stilzwijgende overeenkomst, een zoodanige conspiration de silence te huis is, dan daar! Ik zeide reeds in een vorig kapittel, dat onze Tweede Kamer met weinig uitzonderingen slechts capaciteiten van den 2den en 3den rang bezit. Mannen in dien kring, die ook maar eenigermate op beteekenis aanspraak kunnen maken, zijn dun gezaaid. In de eerste plaats moet daartoe Dr. Schaepman gerekend worden, de leider der katholieke partij in Ne derland en dus op t oogenbhk de baas van t honden en apenspel, zooals men pleegt te zeggen. Hij was in frac en maakte den indruk van een goed diner gekomen te zijn. Dr. Schaepman, heeft geheel en al het uiterlijk van een ecclesiastique en wel een behoorende bij de ecclesias militans! Zijn karakteristiek groot hoofd, ge heel en al van haar ontbloot, wijst meer op den krijgslustigen strijder dan op den deemoedigen lijder in den Heere! Hij stond in schijnbaar gewichtig gesprek met den minister Godin de Beaufort, daarbij de leuning van den zetel des afwezigen ((prime-minister Mackay heen en weder schuddende. Hopen wij, dat dit schudden geen slecht voorteeken is en dat de almachtige slechts zijne kracht aan den

52
onschuldigen stoel, maar niet aan den schuldigen minister wilde beproeven. De landsdefensie en de legerwet hebben ons al zoo veel zonderlinge verschijnselen doen zien, waarom zou den zij ook niet uit de twee bondgenooten Mackay en Schaepman eens doodvijanden kunnen maken. Maar den uitslag in dezen strijd zou twijfelachtig zijn, want baron Mackay is een oude, parlementaire en politieke routinier, die ook wel eens met een Schaepman en alle zijne jezuitenstreeken weg zou weten. De ministertafel is eene zulke aaneenschakeling van nullen, dat het niet de moeite loont, er van gewag te maken. In geen parlement der wereld zal men een zulk phlegma, zulk een geringe attentie bij het spreken van ministers opmerken dan bij de reden des kolonel Bergansius en du nomm Havelaar! Ook geen atoom van prestige! Den minister Savornin Lohman heb ik niet hooren spreken, kan dus niet beoordeelen, of hij van het ge vleugelde woord een even handig gebruik weet te maken als van de snijdende zaag. De chef der gezamenlijke Nederlandsche draaibanken Mr. Ruijs van Beerenbroek schitterde eveneens door zijne afwezigheid; men zegt mij, dat hij een knap man is. Mij goed ; maar daar ik weet, dat onder zijn bestuur de rechts-verkrachtingen hier te lande eene schrik barende hoogte hebben bereikt, dat volgens opgedane ervaringen de gewone sterveling iedere rechtbank, die hij om hulp komt inroepen, spoedig als zijn geboren vijand leert beschouwen, aan wien hij geene bewijsstuk ken of brieven mag toevertrouwen, omdat hij ze een voudig nooit terugkrijgt en ze ten bate van den eersten, besten schurk, als hij maar geld heeft, weggemoffeld

53
worden; met het oog op deze treurige omstandigheden vraag ik mij af, waartoe al die knapheid van deze juristische specialiteit dient? Ik begrijp zeer goed, ofschoon ik het volstrekt niet billijk, dat uit hooge staatsbelangen eens den een of anderen armen duivel zijn recht onthouden wordt, maar ik kan de aardigheid niet vatten, die daarin moet leggen, menschen van de kracht van een Heineken of de Bruijn aan den aardschen rechter te onttrekken. Als dat mannen waren, die het gezag sparen moest ten gevolge van werkelijke of ingebeelde diensten den lande en den volke bewezen, men zou daarover zijne eigen meening kunnen hebben, maar numismatiker van het laagst allooi als de beiden genoemde speculanten, vrij en on gestoord hun gemeen-gevaarlijk bedrijf te laten uitoefenen, is eenvoudig onverklaarbaar on onverantwoordelijk! Een man, die het lot heeft ten allen tijde op de meest brutale en hatelijke wijze aangevallen te worden zonder dat daartoe redenen bestaan, is de ex-minister en ex-raad van Indi Mr. Keuchenius! Deze man is zonder twijfel een der sympathiekste leden der Tweede Kamer! In elk geval een der eerlijksten! Maar ik zie in Keuchenius ook een der weinigen, werkelijken staatsmannen die het hedendaagsche Neder land telt. Hij is misschien minder slim en geslepen als parlementair, maar des te rijker aan denkbeelden, en des te vaster in beginselen en karakter. Als ik in zijn plaats geweest was, dan had ik mij den drommel wat bekommerd om het belachelijke besluit der 20 in de Eerste Kamer en was gebleven wat ik was. Dat een man met een zoo merkwaardig uiterlijk als hij de hoogste sporten der maatschappelijken en statelijken ladder beklommen heeft, is een bewijs voor zijn kennis en voor zijn verstand.

54
Een ander anti-revolutionair, die langzamerhand de attentie op zich begint te trekken is Theodoor Heems kerk, zoon van den grooten Heemskerk. Ik heb hem eenige woorden ter verdediging van den minister hooren zeggen, die mij niet onhandig toe schenen. Ook de opmerkzaamheid en houding der Kamer bewezen, dat men hem aanhoort en niet onder de on verbeterlijke kletsers rangschikt. Theodoor Heemskerk was vroeger een vroolijke gezel, gaarne in gezelschap gezien, om zijn goed humeur en aangename conversatie. Hij heette algemeen de vroolijke Jan, en woonde eendrachtig met zijne, thans overleden zuster Marie, die het huishouden bezorgde. Daar plotseling kwam de heilige geest over hem ; onder welke vermomming deze visite plaats heeft gehad, als Sinterklaas of als papa Boeman, ben ik niet te weten gekomen; zeker is, dat Theodoor Heemskerk vroom werd, alle aardsche genoegens, als zijnde des duivels, vervloekte, maar .tegelijker tijd zich kandidaat stelde voor den gemeenteraad en de Tweede Kamer. De slechte menschen zeggen nu dat er een causa nexus bestaat tusschen de plotselinge purificatie van zijn levensgedrag en zijne candidaturen voor de gemeente en wetgevende lichamen. Als dit het geval is, dan spijt ons de moeite en de zorg, die Jan voor dit doel aangewend heeft, want in eene vergadering, waar een Cremer en een van Houten zitting hebben behoeft men waarlijk niet kies keurig te zijn. De afschuw voor alle vuile en zondige schijnt echter ook van eene onoverwinlijke afkeer tegen schoon water bij den heer Heemskerk vergezeld geweest te zijn! Men laat zich op dat gebied van geniale menschen nog al wat wel gevallen, maar de heer Heemskerk maakt mis bruik van de permissie.

55
De leden zijner fraktie zouden dan ook een goed werk doen, met hem voor zijn eerstvolgenden verjaardag een wasch-necessaire te vereeren, maar daarbij vooral nagel- en tandborstel niet vergeten. De zindelijkheid aan de eigen body is trouwens eene tamelijk weinig uitgeoefende kunst, in Nederland zelfs in de meeste deftige kringen. Op menig mevrouw, freule of juffrouw, die met een onberispelijk zijden japon, hoed en handschoen komt opdagen, is met het oog op de lingerie en overige intiemste kleedingstukken het woord van den dichter van toepassing: Aber da unten, da ists frchterlich Und der mensch versuche die Gtter nicht. Ook een bidet met het devies Jattends zou voor vele Amsterdamsche schoonen een gepast Sinterklaas cadeau zijn, in elk geval zou dit voorwerp als bruiloftspresent, met het oog op de verstandhouding in den echt, aan de meeste Hollandsche dames uit den deftigen stand op zijn plaats zijn en getuigen van een klaren blik in de behoeften onzes tijds van den kant des schenkers of der schenkster. Theodoor Heemskerk is eenigen tijd geleden aan een groot gevaar ontsnapt. Hij had op zich genomen voor een vriend voor diens kinderen een Engelsche bonne te zoeken. Hij slaagde daarin en wrel met zoo uitstekend gevolg, dat hij op het schepsel verliefd werd en van plan was, met haar er van door te gaan. Door goede vrienden werd hij bijtijds gewaarschuwd, dat in dit geval zijn politieke loopbaan gevaar liep en zooals Hercules am Scheidewege moest hij kiezen. Als echte ridder gaf hij zooals zijn geweldige voor ganger, de voorkeur aan den strijd en wendde Venus, in gestalte der Engelsche bonne den rug toe; vermoedelijk na de zeer verstandige redeneering, dat er

56
meer Engelsche bonnes op de wereld zijn en er zich wel weder eens de gelengenheid tot zulk uitstapje zal voordoen. Na deze Scylla gelukkig ontloopen te zijn, bestaat er voor Jan de kans, dat hij ook eene komende Carybdis gelukkig zal passeeren en onder deze omstandigheden kan nog wat van hem groeien. Hij bezit, zooals de meeste Nederlanders, die in een deftigen omgeving groot geworden zijn, deze onuitstaanbare pedanterie, die nu eenmaal een onafscheidelijk attribuut van eene zekere klasse menschen tusschen Rhijn en Schelde schijnt te zijn. Onder normale omstandigheden kan Theodoor Heemskerk een ministerzetel niet misloopen ; dit zou een kunststuk zijn, vooral voor den zoon van den universaal-Heemskerk, in een land, waar eigenlijk voor ieder bewoner op een zekere leeftijd dit baantje weggelegd is en voor iedereen eens de beurt komt. Ik zeg dit bijwijze van lof op de Hollandsche poli tieke gebruiken, en niet als blaam! Theodoor Heemskerk verloor na meerjarigen gelukki gen echt met den dochter van den kolonialen Kees zijne echtgenoote en ik hoor, dat hij langzamerhand weder op de registers van den Hollandschen deftigen huwelijksmarkt geplaatst is. Daar echter tot den band des levens altijd twee noodig zijn, zoo moeten zich de Amsterdamsche en Haagsche balmoeders maar troosten op het moment, waar Theodoor voor dat bedrijf opnieuw lust en liefde aan den dag legt*). Wanneer wij na eens het voorbeeld van vader Came*) Intusschen is deze vraag opgelost door het heuchelijke bericht* volgens hetwelk de heer Heemskerk zich te St. Petersburg met een Russische dame gengageerd heeft. All right!

57
leon-Heemskerk opvolgen en met een zacht chassezcroissez ons van de rechter naar de linkerzijde der Kamer begeven, zoo bevinden wij ons plotseling voor eene physionomie, die ons met n slag alle onze illu sies ontneemt en ons onwillekeurig in den geest uit den vergaderzaal der Nederlanden naar eene Berlijnsche Bierbrouwerij verplaatst. Daar zit me nu in levendigen lijve Fritz vom Bock de roode Fritz, kellner en factotum van dit wereldetablissement, bekend aan iedere Berlijner, die Bock bier drinkt, en daar dit alle Berlijners doen, dus stadtbekannt. Aannemen! Een potje bier! had ik haast in de vreugde van mijn hart uitgeroepen, want wie bij het enkele zien van dit gezicht niet reeds een onoverwin nelijke bierdorst gevoelt, die is een onverbeterlijke afschaffer. Maar slechts een oogenblik bevinden wij ons in deze waan, dan vragen wij Fritz nederig pardon, dat wij hem z miskend hebben, om hem ook maar een oogen blik met dat monster te vergelijken. Vr ons namelijk zien wij eene visage, die den ongelukkigen slachters- of bakkersknecht, die het zijn eigen zou noemen, ontegenzeggelijk broodeloos zou maken door hem de gezamelijke clientele van zijn baas te doen verliezen. Het is een schoon bewijs voor de duldzaamheid der Tweede Kamer der Staten-Generaal en speciaal der linkerzijde van dit eerwaarde huis, dat ze niet dadelijk bij het intreden van dit type energiek tegen zijne toelating geprotesteerd heeft. Want de heer Cremer, dit is de man, waarvan wij spreken, schijnt er toe geschapen te zijn den vloek der belachelijkheid op dit eerwaarde consortium te werpen.

58
De heer Cremer heeft een uiterlijk, waarop de dagelijksche benamingen, van ((gemeen en ((ploertig niet meer voldoende zijn; ook hetFransche ((ordinaire drukt nog lang niet uit, wat men denkt; beter is reeds het Engelsche vulgar en met het Berlijnsche rauhbein zijn wij reeds een heel eind op weg, ofschoon zooals ik zeg, de taal van beschaafde volkeren geen woorden heeft om den waren indruk terug te geven. Wij zouden om een type te vinden, waarmee zich dat lid der Tweede Kamer vergelijken laat, onder de stokers en tremmers in Londen en Liverpool of onder de tramps in Texas eene nauwkeurige monstering moeten houden. Wie zich den slavenhandelaar Legree uit uncle Toms Hut herinnert, die kan zich ten minste onge veer een vaag beeld van den heer Cremer maken. De heer Cremer is een perfect self-made-man ; de aartstype van den geldparvenu, die nooit zelf iets ge daan heeft, den andere altijd voor zich heeft laten werken, maar die deze kunst dan ook tot volkomenheid heeft gebracht. Voor menschen als den rooden Cremer schijnt onze hedendaagsche productiewijze en het kapitalistisch stelsel als geschapen ; dit soort exploiteurs is daarom zoo gevaarlijk, omdat nog veelvoudig de groote leugen verspreid is, dat ze door eigen zwaren arbeid hun groote fortuinen verworven zouden hebben. Niets is on zinniger dan die bewering. Zulke voorbeelden van lieden, die zich uitfde cloake tot in s lands raadzalen doorgezwen deld hebben, heeft het kapitalisme natuurlijk noodig, om zijn stelsel te verdedigen. Dat zijn dan de mannen van ijzeren energie en ingespannen arbeid, die van de piek af gediend hebben en eindelijk het redelijk verdiende loon oogsten.

59
*t Is jammer, dat het altijd maar enkelen zijn en dan nog wel altijd die t is merkwaardig waar een luchtje aan zitl De heer Cremer nu heeft niet een luchtje, maar eene doordringende en penetrante lucht als onafscheidelijke begeleidster van zijn verleidelijk persoon. Wie den heer Cremer als hoofdadministrateur der Deli-Maatschappij gekend heeft, die zal dat met mij instemmen. Twee eigenschappeu zijn het, welke zoowel in Europa, als in de Kolonin het succes van den streber in onze maatschappij verzekeren; lage, kruipende onder danigheid tegen den meerdere, rijkere en machtigere en grenzelooze brutaliteit tegen den minderen onderge schikte. De heer Cremer was in beiden altijd meester! Wat deze man van den vroegeren hoofd-administrateur der Deli-Maatschappij, den heer Straatmann heeft inge slikt, zonder blikken of bloozen overschrijdt eigenlijk het menschen-mogelijke. Maar met den slinkschen en nadragendenden haat van den parvenu, die na ontel bare vernederingen er gekomen is, heelt hij de ont vangen muilpeeren, moreele en physieke, later terug betaald, niet aan hen, waarvan hij ze ontving, o neen,, maar aan menig armen duivel van tabaks-assistent en vooral aan zijne Chineesche koelis. Dat gelukte altijd niet! Als menager eener tabaksestate, alvorens hij zich tot den administrateurspost doorge werkt had, hebben hem zijne tot wanhoop ge dreven Koelis eens eene racle toegediend, die den rooden ploert zoo heette hij toen op Deli algemeen, haast zijne zwarte ziel had uitgeblazen en hij zal ook niet den kleinen Duitschen assistent op Medan vergeten hebben, dien hij bij diens ontslag om zijn bitter ver

60

diend loon wou bemogelen, die echter de deur achter zich dicht deed en hem het alternatief tusschen een blauwe boon en betaling stelde, waarop de roode vol gens echte manchester-theorie de brandkast opende en den lastigen kerel betaalde. Ja, ja, mijnheer Cremer, het is heel lastig, dat onze aardbol zoo klein is, dat de menschen elkander altijd weder ontmoeten, wat zoudt u over eene plotselinge bejegening met iemand denken, die u vast en zeker zoo dood als een pier waant en die, ik kan *t u verzekeren op geen 300 meter van de zetel woont, waarop u voor s lands welzijn uw gedistingueerde lichaam laat rusten. Fortune faite, en naar Europa teruggekeerd was het de eerste zorg van den heer Cremer zich de manieren van de groote lui waar hij nu ook toe behoorde toe te eigenen en niet alleen hij, maar ook zijne liefe lijke ega had zulks bitter noodig. In een klingaleeschen Kampong op Poeloe Pinang leert men die dingen gewoonlijk niet. Om niet al te zeer tegen te vallen ging de familie Cremer op reis. Wie de gelegenheid heeft gehad het paar in hotels en res taurants te Parijs en Berlijn gade te slaan, die moet erkennen, dat ze een zwaren worstelstrijd hebben moe ten doorstaan tegen de ((ellendige en flauwe ab- en depententies, welke wij kinderachtige Europeanen in den omgang vergen. Het gebruik van mes en vork, ofschoon het vooral ((mevrouw Cremer erg moeite veroorzaakte, daar men in Indi den nassi met de vingeren eet, leerden beiden betrekkelijk snel; een groote drawback van het tegenwoordig liberale kamer lid was echter het Europeaansche schoeisel. Den vrijen zoon der wildernis was onze enge voetbekleeding al te benauwd. In Berlijn op eene soire bij de weduwe van

61
zijnen ouden protector Straatmami, waar nu juist niet een gezelschap verkeerde, dat het al te nauwkeurig met de fijne omgangsvormen nam, speelde hem deze antipathie een leelijke part. Tout a coup door de dame des hui zes verzocht, hem aan tafel te geleiden, springt Cremer op maar, o wee, hij had volgens oude gewoonte stil letjes zijn laars uitgetrokken en het geheele gezelschap krijgt den reusachtigen nakenden voet van den Deliman te aanschouwen aan sokken doet men natuur lijk niet op Sumatra een voet nog dikker en rooder, als zijn gezicht en zijne perruque! De huisheer, de in Berlijnsche koloniale kringen wel bekende Dr. Schroeder, moet toen onzen tabakker aan geraden hebben eens den feinen Wilhelm of de wijze zich in de wereld te gedragen aan te schaffen en eerst na een grondig studium van dit boekje hem weder met een bezoek te vereeren. Ook als reisgenoot moet de heer Cremer te wenschen overlaten en ik heb hem meer dan eens van menschen die dat konden weten als nassauer hooren betitelen, iets, waartegen de parvenu-trots van den ex-administrateur eigenlijk moest opkomen. Zooals ik hoor heeft Cremer alle kans, bij het wederoptreden der liberalen hier te lande als regeeringspartij, den post als Gouverneur-generaal van Indi, ja zelfs als minister van kolonin te aanvaarden. Is het eerste het geval, dan voorspel ik bij deze het totale verval van ons prestige in Indie, want al heeft de fijne en welopgevoede Javaan reeds een menigte zonderlinge dingen van Europeesche ambtenaren gezien eenen toewanbesar met de manieren en het uiterlijk van een Cremer zou hij zich niet laten welgevallen en zelfs de laatste koloniaal, die vr hij naar Harderwijk ging, om zich te laten aanwerven, niet anders dan in krotten en holen heeft geleefd, zou zich niet goed

62
kunnen houden, als Zijne Excellentie Cremer de parade op het Waterlooplein inspecteerde I Wordt Cremer echter hier minister, dan zal ik zor gen, dat ik de eerste officieele receptie bijwoon, die hij geeft, om aan hem de type van den gebildeten hausknecht te studeeren, waartoe zich eene meer gegepaste gelegenheid niet zal vinden. Gelukkig zijn de liberalen nog niet zoo ver en ze zullen wel nog een weinig geduld moeten hebben, evenals de brutale roodharige tabaks- en tinspeculant, die zijnen spitsen elleboog maar vooralsnog er toe moet gebruiken, om zich in andere zetels en plaatsen in te dringen, dan in die van ministers en Indische ViceKoningen. Als iemand in Indi geld gemaakt heeft, op welke wijze doet niet ter zake, zoo geldt hij van zelfs in het Nederlandsch parlement voor eene specialiteit in kolo niale vragen en niemand kon dit beter schetsen dan de afgetreden minister Keuchenius, toen hij met het oog op dat feit, den heer Cremer eene koloniale autoriteit noem de! De Flores-expeditie heelt deze tin- en tabakschacheraar nu gelukkig fiasco doen maken; wat een kerel, be deeld met eene vrijpostigheid en ambitieuze brutaliteit van een Cremer nog voor ongeluk kan aanrichten, is niet te overzien. Als ik aan die honderden en duizenden van arme chineesche koelies denk, die deze liberale parlementair op het geweten heeft en daarbij zijn vuurroode nek aanschouw, dan denk ik aan de woorden van den dichter: dat is een Fressen fr den Henker. Naast eenen zulken vreeselijken man kan zelfs een LevysohnNorman voor een oogenblik symphatiek schijnen. Deze ex-raad van Indie is de epicurer en

63
sybariet par exellence. De man heeft zijne tijd in Indi daarmee doorgebracht het hoogst mogelijke getal ingredienten voor de rijsttafel uit te vinden en heeft in dat opzicht verrassende resultaten verkregen. De Levysohnschen diners in Batavia waren gunstig bekend en wat in het huis van dezen gastrosophischen smous niet al in de kunst des vreetens gepresteerd is, overtreft de sterkste phantasie. Voor t overige heeft hij na echt israelitisch model zich meer vrienden, dan vijanden weten te maken en zijne totale af keer van alles, wat op degelijke kennis of ar beid lijkt, zeer slim weten te bedekken, door handigheid in den persoonlijken omgang en verkeer met die menschen, die hij noodig had. In Batavia curseerden indertijd over hem en zijne vrouw, geb. Soetelief, een veel beloovende naam, nog al zonderlinge geruchten; daar hij het echter nooit, zoo wel in hel goede als in het kwade, boven een alledaagsche middelmatigheid heeft weten te brengen, die hem, naar zijn zelfvoldane tronie en zijnen bourgeois-spitsbuik te oordeelen, uitstekend bekomt, zoo zullen we die praatjes maar laten rusten. De heer Levysohn-Norman heeft zijn leven lang eene zekere gewichtige geschaftigheid aan den dag gelegd, zonder ooit iets uit te voeren, en ik geloof met deze laatste onthouding heeft hij het juiste getroffen en zich den dank zijner medemenschen verworven. Voor zulke lui is in onze maatschappij, waar dagelijks duizenden ter nauwernood den hongerdood ontsnappen altijd plaats en nog wel eene groote en breede plaats, die deze lieden met het oog op de massas van getruffeerde kalkoenen, chauteaubriants en entrectes, die ze ver slinden, ook hoog noodig hebben. Ik neem afscheid van den heer Levysohn met de hoop

64
dat, wanneer hij eens weder eene nieuwe salade of sauge uitgevonden heeft, die tot nog toe niet in de Davidis vermeld is, hij ook zijne medemenschen aan zijne uitvinding deel zal laten nemen. Deze hebben zooveel voor hem gedaan ik meen hier niet alleen de Rotterdamsche kiezers dat hij hun dit blijk van sympathie wel schuldig is ! Met dezen eigenlijk niet onsympathiekeu lekkerbek zullen wij de zitting der Tweede Kamer voor heden sluiten en in het volgend deel den rest behandelen. Ik zei reeds, dat ons parlement volstrekt niet uit de eerste capaciteiten der natie bestaat, wat met het oog op het hier te lande heerschend antidiluviaansch kies stelsel ook trouwens onmogelijk is. In een opzicht echter lijkt de Hollandsche afgevaar digde op zijne collegas in de andere Europeesche landen en dat is de groteske gewichtigheid, de potsier lijke drukte en de stupende ijdelheid, die ze haast allen, zelfs de schrandersten en kloeksten, gemeen hebben, van af het oogenblik, dat ze hun mandaat gelukkig veroverd hebben! Er mogen ook hier wel eens uitzonderingen zijn, maar ze zijn heel raar en ze bevestigen den regel.

ACHTER DE SCHERMEN!
III.
ONTHULLINGEN
U IT

onze d e f t i g e k r i n g e n
DOOR

M fc tt r . tr tm

I k, g eb . T*

(Nog' eens Amsterdam. A. C. W ertlieim en het volk Isral. Allerlei moois.)

J. A. F O R T U I J N ,
1891.

A m sterdam ,

VOORREDE.

Na het verschijnen der eerste twee deelen van < Achter de Schermen, heeft de schrijver van ver schillende kanten bijdragen voor zijne onthullingen ont vangen. Grootendeels waren deze mededeelingen juist; maar er waren er ook onder, die geheel en al ongegrond waren en duidelijk het doel lieten blijken, om den schrijver een guet apens te leggen, op goed Hollandsch: om hem er in te doen loopen. Terwijl ik aan deze welwillende luidjes de ontvangst hunner letteren bij deze kwiteer en in t bizonder den scribifax uit Leiden zeker een studentje over zijne phantazin mijne bewondering uitspreek, zal ik voor ernstige berichten altijd erkentelijk wezen en er zoo mogelijk gebruik van maken. Daarbij moet ik echter nog ne opmerking voegen: Eene dame, op t oogenblik hier te lande wonende en Hollandsche van geboorte, wier naam toevallig dezelfde beginletters heeft, als mevrouw von B., geb. T., heeft -eveneens tal van brieven ontvangen, waarin zij als de

schrijfster van Achter de Schermen gedoodverfd wordt, en dat geheel en al ten onrechte. Wie den schrijver iets mede te deelen heeft, late zich door het pseudonym op het titelblad niet irriteeren, maar adresseere, zooals de meesten dan ook zeer juist gedaan hebben, aan: Mevrouw von B.; geb. T.; per adres: den heer Fortuijn, boekhandelaar, Nieuwe Leliestraat 69. Amsterdam, 24/2 81.
D e S c h r ij v e r .

I.
(Nog eens Amsterdam).

A l weer Amsterdam, hoor ik den lezer uitroepen en vooral den Amsterdammer, die maar niet begrijpen kan, dat niet ook andere plaatsen evenveel stof voor onze kronieken leveren, als de Amstelstad. Maar waarde lezer, gij vergist u, Amsterdam is voor onze onthullingen eene goudmijn, een eeuwig vloeiende bron, die schier onuitputtelijk genoemd moet worden. Zoo ((kleinstdtisch Amsterdam ookin[vele opzichten genoemd moet worden, op het punt van schandaal is het een ((wereldstad. Weliswaar zal men dit niet zeggen, als men de straten langs drentelt en om een haverklap een troepje menschen bij elkander ziet staan, een troepje, dat spoedig tot een veelhoofdige massa aangroeit en zulks om de nietigste redenen van de wereld. Iemand bijvoorbeeld, die te Amsterdamj den ouden <(witz wil maken, om de politie eens wat te doen te geven, die blijve eens eenige sekonden op den

6
Dam staan en stare onbewegelijk naar den toren der Nieuwe Kerk. Niets meer dan dit onschuldige pleiziertje is voldoende om binnen een tijdstip van 5 minuten een e machtige volks massa te doen samenvloeien, die in de vaste overtuiging verkeert, dat f de groote toren dadelijk zal instorten f dat er brand in de kerk is f dat er misschien een levensmoede van de spits naar beneden zal springen om dit aardsche tranendal voor altijd vaarwel te zeggen. Draagt iemand den hoed niet gansch zoo scheef op het hoofd als de geboren Amsterdammer, is het fatsoen van zijn paletot niet even onhebbelijk, als die van den Amsterdammer dandy, spreekt iemand op straat eene vreemde taal iets harder dan op fluisterenden toon, dadelijk heeft hij een heel gevolg van straatjongens en leegloopers achter zich, waarvan hij zich slechts met moeite bevrijden kan. Vooral dames, die het ongeluk hebben door het een of ander de aandacht van de straatjeugd tot zich te trekken, staan aan de grootste lompheid bloot. Voortdurende klachten bij de autoriteiten van de zijde der vreemdelingen, speciaal der Metzger-klanten inder tijd, hebben dit inconvenient van het Amsterdamsche straatleven natuurlijk niet kunnen wegnemen en de keizerin van Oostenrijk, die anders niet den naam heeft, voor een beetje vervaard te zijn, verklaarde op eenen goeden dag, dat ze den haar zoo dierbaren knijpdokter en daarmede de Amstel-stad niet meer zou komen be zoeken, als ze er nog verder aan bloot stond om op straat door den eerste den den beste haar parasol weg gerukt te zien, om door zulk een lompert beter bekeken te kunnen worden. Nu ben ik vast overtuigd, dat keizerin Elisabeth au fo n d volstrekt niet boos was, door den roesigen arbeider

7
eens flink in de oogen te worden gezien, ze zoude anders nog al heel veel van hare mede-zusters verschillen, die zich allen eigenlijk heel gaarne laten bekijken en goed ook bizonder als ze den toets kunnen doorstaan, die men redelijkerwijze aan het uiterlijk eener Eva-dochter stellen kan maar zooveel is zeker, dat Amsterdam het niet voor het kleinste deel aan zijne straatjeugd te danken heeft, dat aan de stad eene beduidende bron van inkomsten ontgaan is, want de patriotische Metzger greep de gelegenheid gretig aan, om, toen hem eenige Wiesbadener Spekulanten meer klinkende voordeelen voor zijne knijperij beloofden, te verklaren, dat hij met het oog op de straatschandalen hier ter stede, zijne aristokratische klanten een bezoek van Amsterdam niet meer kon aanraden. De groote man is niet meer hier; de Taunusstad heeft hem voor goed veroverd, maar of hij na zijne eerste ontmoeting met een Pruisischen deurwaarder alias Gerichts-vollzieher niet met weemoed aan zijne heerscherrol in het Amstelhotel en aan het onderdanige personeel terug denkt, dat eerder sans faon de gasten wegjoeg, dan den ex-slagersknecht te mishagen, dat staat in een ander hoofdstuk ! Het Amstelhotel is dan ook eerst na het vertrek van Metzger aan zijne ware bestemming teruggegeven. Tot dien tijd was het niets anders dan een soort hos pitaal of minstens een sanatorium, waar de dirigeerende geneesheer het zoover gebracht had, bals voor de ge zonden te verbieden, omdat zulks op de zenuwen der zieken nadeelig zou werken. Van het Amstelhotel tot de vreemdelingen is geen al te groote stap en onder de vreemden in Amsterdam mag men de consuls der vreemde mogendheden vooral niet vergeten.

8
Ik begin met hen, die er niet meer zijn, om dan op de tegenwoordigen te komen. Onder de eerstgenoemden verdient Graaf Serjpontowsky, oud-consul-generaal van Rusland te Amsterdam en nu als ik mij niet vergis gezant van den witten czaar bij den Shah van Perzi, de eereplaats. Serjpontowsky was de type van den modernen Rus, die niets geleerd heeft, maar terende op zijne afkomst, zoo makkelijk mogelijk door het leven tracht te komen. Om de meening zijner medemenschen over zijn persoon en ook die zijner ega gaf de edele graaf niet zoo bizonder veel, anders zou hij wel eens ongeduldig zijn geworden over de kritieken, waaraan hij en zij bloot stonden van de zijde der geplukte jonge lui uit de deftige Amsterdamsche kringen, die in dat gastvrije huis, avond op avond, hun bankjes moesten laten liggen. Graaf Serjp. maakte weinig omslag met de Amster dammers ; hij inviteerde ze op een mager souper, wat de meesten met het oog op zijn diplomatiek karakter niet konden of wilden weigeren en liet ze dan op het roulette, dat volgens de regelen der kunst bij hem functioneerde, hun couvert duur betalen. Menigeen kwam dan ook langzamerhand tot de conclusie, dat deze invitaties van den vertegenwoordiger des beheerschers aller Russen hem een weinig te duur kwa men te staan. Zijne betere helft stond hem daarbij getrouw ter zijde en 't valt moeilijk te zeggen, wie van beiden tot den bloei der zaak meer heeft bijgedragen! Louise van der Goes van Dirxsland wras eenige decennien geleden een niet onbekend persoon in den Haag. Zij is de dochter van dien beroemden Nederlandschen minister van financin, wien eens een geestig Engelsch diplomaat, ik meen dat het Lord Napier was,

9
the goose of Dirxland (de gans van Dirxland) beti telde. Z:j had haar leven lang gezorgd, dat men van haar sprak en haar niet vergat in welken zin kwam er minder op aan en ze heeft haar doel altijd be reikt. Zij, zoowel als hij, hielden van sterk gekruide ver halen, die hun huis vooral voor de jeunesse dore nog aantrekkelijker maakte. Het Serjpantovskysche huis was in n woord een fatsoenlijk tripot, dat door de vlag, waaronder het zeilde, geheel en al gedekt was. De huiselijke vrede aldaar liet echter te wenschen over, en twisten zeker voortspruitende uit de verdeeling van den roof, na het vertrek der slachtoffers waren aan de orde van den dag. In Amsterdam heet het paar dan ook: de heer Slaer-opsky en mevrouw Sla-weer-omskal Serjpontowsky had lang in Teheran, de hoofdstad van Perzik door gebracht en daar schijnen zijne diplomatieke kwaliteiten op bijzonder vruchtbaren bodem te zijn gevallen, waaraan dan ook zijne plaatsing als gezant en gevolmachtigd minister aldaar te danken is. In Perzi kan hij zijne kansen in het spel alleen bij Nasz-Eddin beproeven, den koning der koningen, want, zooals ik hoor, heeft deze de gewoonte, alles, wat er van waarde bestaat voor zich te houden, zoodat voor de overigen niet erg veel over blijft. En met de schatten van den shah-in-shah moet het ook niet meer beroemd staan, want op zijn laatste Europeesche reis is hij menigmaal met een zoo genaamd I?ngelsch afscheid vertrokken, velen treurend en met weemoed achterlatende. In elk geval twijfel ik niet, dat twee zoo verwante naturen als Nasz-Eddin en Serjpontovsky elkander spoedig begrijpen en waardeeren zullen. Heeft de shah

10
dan voor een nieuwen Europeeschen tocht naar wij hopen weder een vreedzamen het noodige kleine geld noodig, dan zal Serjp. niet mankeeren, door zijn roulette, ook de allerlaatste bij toeval overgeblevenen duiten der getrouwe Perzische onderdanen er uit te kloppen! Uit erkentelijkheid mag Serjp. dan de reis mede maken en wij krijgen hem dan misschien nog eens te zien. Indertijd behoorden de dames H. Tindal alias Willem Borsky en Marianne Visser van Hazerswoude tot de intimen van Louise Serjp.; zij werden echter spoedig vervangen door Charlotte van Heekeren, de vrouw van den beruchten van Heekeren, die het thema der liefde nooit goed begrepen heeft en de zaken altijd van den verkeerden kant aanpakte . Ja, ja, er zijn rare snuiters op de wereld ! Madame Charlotte van Heekeren schijnt: overigens ook geene vertu faroucche geweest te zijn, want dames werden bij haar vooral wanneer Louise Serpj. er was, hoogst zelden toegelaten, maar destemeer heeren, waarbij dan de gewoonte bestond, de deuren op slot te doen, iets wat ik volkomen begrijp, want wie behoeft bij zulk jeu innocent in kleinen kring zijn indiscreten neus er in te steken. Waarlijk toch niet die pedante Fransche kamerdienaar, die, toen hij een anderen dienst zocht en men hem vroeg, waarom hij niet bij madame de Heekeren gebleven was, antwoordde: Cest, que je ne suis pas accoutum de servir dans une maison ou les dames ferment les portes clef pendant quils reoivent des messieurs. Een voorganger van Serjpontowsky was graaf Sievers, die zijne langdurige gewichtige diensten bij de Rnssische ambassade in den Haag ten laatste met den gewichtigen post van consul te Amsterdam beloond zag. Het Rus sische consulaat werd in dezen tijd bestuurd door zijnen

11
knecht Jean, monjean, zooals de consul-generaal placht te zeggen. Wij hebben nooit gehoord, dat tijdens het beheer van Jean, de Russische belanghebbenden te Am sterdam en allen die met het consulaat te doen hadden, minder goed bediend zijn geworden, eene omstandigheid, die bewijst, dat het veel gebruikte spreekwoord: Wie God een ambt geeft, dien geeft hij ook het noodige verstand daarvoor op ijdel bedrog berust. Er zijn misschien meer kamerdienaars op de wereld, die heel goede consuls zouden zijn, dan consuls, en beslist russische ditos die maar even een bruikbaar kamerdienaar zouden voorstellen. Raaf Sievers is ook nog door andere dingen bekend en leeft voort in menig hart, misschien het meest in dat der weduwe Bentink, wier liaison met den Rus een tijdlang the topic of the day te Amsterdam was. Ik ken de dochter van mevrouw Bentink, Anna, volstrekt niet, kan dus niet zeggen, of die liaison handgrijpelijke gevolgen op de afstammelingen van het oude geslacht der Bentinks gehad heeft. Het duitsche rijk was tot voor eenige jaren geleden in Amsterdam vertegenwoordigd door den heer Hoyack. Ware ik Duitscher, zoo zoude ik niet bijzonder gesticht zijn over de representatie van mijn vaderland hier te lande. Het schijnt, dat al wat op de bureaux te Berlijn of op andere plaatsen niet te gebruiken is, eenvoudig naar Nederland gezonden wordt. Dit is echter op den heer Hoyack niet toepasselijk, want de man was nooit ambtenaar in het duitsche rijk en nooit iets anders, dan een zoogenaamde Wahl-consul. In elk geval behoeft Germania op dezen vertegen woordiger niet trotsch te zijn. The high-life van Amsterdam heeft dezen duitschen consul eigenlijk nooit

12
tot zijns gelijke gerekend en daar was reden voor. Hij zelf is een onbeduidend, opgeblazen, slecht opgevoed man en zijne vrouw een mal mensch, die de promeneurs op het terras te Scheveningen verveelde met haar kinder achtig toilet a la bb, witte neteldoeksche japon en loshangende haren, terwijl ze de vijftig al aardig ge passeerd was, waarvoor een volwassen zoon de zoogenaamde Ajacces de beste illustratie was. De regeering in Berlijn moet dan ook geene bijzon dere teedere gevoelens voor haren gewezen representant te Amsterdam koesteren, want deze heeft haar op het einde zijner loopbaan bij gelegenheid van eene trans actie leelijk er in laten loopen, waarop hem dan ook de looppas voor goed gegeven werd. Tegenwoordig verheugen zich de Duitsche onderdanen in Nederland over een consul-generaal, een echt Bismarksch cratuur, Dr. Ghring noemt zich de man, die ontroostbaar is, dat het woordje von nog niet zijnen potische naam siert. Dit verklaart dan ook de voortdurende zenuwachtig heid van dezen diplomaat. Duitsche gezanten en consuls in het buitenland, wor den, zooals de groote man in Friedrichsruhe, eens heel cynisch verklaard heeft, er niet voor betaald, om Duitsche onderdanen te steunen en hunne belangen te behartigen; zij hebben geen ander doel dan om de marotten van den almachtigen minister op te volgen en privaat |belangen na te jagen. Daartoe behooren het behartigen der geldelijke be langen van dit of dat consortium van Duitsche grootindustrieelen; arrangementen bij de staats-leeningen etc. etc. maar beileibe niet het steunen en voorthelpen der duizenden Duitsche onderdanen, die in den vreemde hun bestaan zoeken, weggedreven van den vaderlandschen

13
grond om deze of gene politieke reden of door de luimen van een vetgemesten landrath of polizeipraesident. De herr Dr. Ghring, wij hopen het voor hem, zal de intentien der Wilhelmstrasse goed begrepen hebben, zoodat de lang en hartstochtelijk nagejaagde nobilitirung niet lang meer op zich zal laten wachten. Men heeft in Duitschland en dit is zonder twijfel een der resultaten der Bismarck-periode de merk waardige gewoonte met de grootmogelijkste scherp zinnigheid uit trouwe en loijale onderdanen, de fanatiekste vijanden der regeering en der bestaande toestanden te maken. De ijzeren rijkskanselier bezat in dat opzicht eene handigheid, die bewondering w ekt; wat heeft deze man er niet toe bijgedragen honderduizenden tevreden en rustige Duitsche burgers tot wilde revolutionairen te maken, die slechts op het oogenblik wachten, om het vermolmde staatsgebouw in elkander te trappen! *t Is waarlijk eene rare opvatting der taak en plichten van een leidenden staatsman! De gemoedelijke Duitsche gezant gaat, zooals ik reeds in het eerste deel van Achter* de schermen voorspelde ons nu werkelijk verlaten en over zijnen opvolger zullen wij in het volgende deel hooren. Deze zal ons meer stof voor onze kroniek geven, dan de heer von Saurma, want Graaf Rantzau, zoo heet hij,, is eigenlijk een te beklagen man. In de hoop op eene schitterende carrire, als schoonzoon van den almach tige, beet hij in den zuren appel en trouwde Marie Bismarckl En nu komt de keerzijde der medaille e$ het struikelen van zijne hoogte begint reeds. Van Mnchen, naar den Haag is hij reeds afgedaald en ik zie hem nog te Weimar of Oldenburg, of zelfs bij schoon

14
papa in Friedrichsruhe te land komen; aan den anderen kant is de ruil van Nederland met Wrthemberg ook geen verbetering voor den heer von Saurma. De gewezen vrouw van dezen laatste de schoone gravin Hatzfeld waarvan hij sedert tal van jaren gescheiden leeft, heeft men in den Haag nooit genoten, wat eigenlijk jammer is, want zij behoort tot dat hoopevolle drietal van zusters prinses Carolath-Beuthen, gravin Kanitz en haar dat overal, waar het optreedt, er voor zorgt, dat er leven in de brouwerij komt. De eerstgenoemde is de bekende maitresse van een ouden Haagschen bekende Graaf Herbert Bismarck, met wien zij er, toen deze een jong kereltje was, naar Itali van door ging, tot de oude Otto de zaak begon te vervelen en hij zijne spitsels het verliefde paar najoeg, zoodat het pleizierreisje reeds in Florence een treurig einde nam. Herbert Bismarck behoort nu ook tot de gevallen grootheden en verdrijft zich de tijd faute de mieux met de ondernemende mevrouw von Lang, de echtgenoote van den jongsten zoon van den overleden dui velstoejager van den alom bekenden baron Hirsch. De dynastie Bismarck levert waarlijk na haren val geen opbeurend schouwspel op. De ex-rijkskanselier gisteren nog het orakel der wereld en heden keffende en schel dende en zijnen opvolger met vuil bewerpende en zijn oudste zoon, die eens zijn vervanger niet alleen als drager der vorstenkroon, maar ook als leider der Duitsche politiek moest worden, verlaagd tot de rol van schar relaar met vrouwen van slecht allooi, die zich van het eene hotel naar het andere drukt, de treurige rol van een faut-rien spelende, die na den val van zijnen vader en beschermer, niets anders te doen weet, dan alle bor-

15
deelen, caf-chantants en dansiocalen van half Europa onveilig te maken. Waardig schouwspel! Het is een geluk, dat papa Bismarck indertijd de gelegenheid waargenomen heeft, om met den bedelzak langs het arme Duitschland te snorren, om zijne schaap jes op het drooge te brengen, anders zou le beau Herbert zijne smakelijke neigingen een weinig moeten temperen. Een type onder de in Amsterdam vertoevende con suls, dat wij niet mogen vergeten, is de heer Egidius, die zijne talenten in den dienst van zijne Scandinavische Maje steit gesteld heeft en zeker door de ruime consumptie van de alom bekende Zweedsche lucifers hier te lande zich welverdiend voor zijn aangenomen vaderland ge maakt heeft. De faam wil weten, dat de heer Egidius zijnen post hoofdzakelijk dankt aan de protectie van eene dame, die na de maitresse van den Zweedschen Koning ge weest te zijn, een zijner neven trouwde. De waardigheid van consul heeft den heer Egidius ook een aardig hoopje orde-lintjes verschaft; in hoe verre daarbij de bekende Dr. Duparc van de Wetering schans medegewerkt heeft, kunnen wij niet zeggen. Maar deze laatstgenoemde weldoener der menschheid, over wien wij straks meer zullen hooren, heeft in den handel met consul-postjes en decoratin een zoo uitge breide clientle, dat het mij niet zou verwonderen, als ook de Zweedsche dito tot zijne klanten behoorde. Het uiterlijk van den heer Egidius sparen wij den lezer; als hij een houten pop in een magazijn van ge maakte kleeren ziet, daarbij een kaal hoofd wat naar allen schijn ook tamelijk leeg schijnt te zijn en een beschilderde tronie, zoo heeft hij den Zweedschen con sul in levenden lijve voor zich.

16
Ik moet den lezer wel om verschooning vragen, als ik bij gelegenheid dezer beschouwing weder eens een ouden bekende in het debat breng, maar ik mag eene episode niet verzwijgen, die de heer Egidius met den Nederlandschen Graudel, met onzen gepatenteerden landsverdediger gehad heeft I Tengevolge van een gekibbel daagde Henry Tindal den heer Egidius uit, vermoedelijk in de zekere verwachting, dat deze zich met zulke lichaamsoefeningen niet in zou laten. De heer Tindal had juist gespeculeerd en nu presenteerde hij den Zweedschen consul een papier ter teekening, waarin deze zich als een groote ploert verklaarde. Dit was weder eens een echte streek a la Graudel. Een pendant daarvoor is de ontmoeting van dezen met den stok-ouden, dooven, blinden en lammen Jan Borski van de Heerengracht. Deze grijze stakkert had, tengevolge van de schan dalige verhouding van Geraudel met de echtgenoote van zijnen stervenden neef, Willem Borski, aan den eerst genoemde te kennen gegeven, dat hij hem ten zijnen huize niet meer wenschte te zien, dat is op goed Hollandsch, de deur uitgebL . . . . . I Daarop ontstak het moedig hart van den krijgsman in razende woede en met doodsverachting werpt hij zich op den witharigen stumpert 1 hij schreef hem een brief waarin hij hem toevoegde, dat hij over de .mededeeling volstrekt niet verwonderd was, want, dat bij zulken hoogen ouderdom, een ramolissement de cerveau hersenverweeking geene zeldzaamheid was en dat hij hem spoedig beterschap uit zijn treurigen toestand toewenschte. Deze even gepaste, als smaakvolle geestig heid van den dikken lompert tegen een grijsaard moet dezen laatste eenige slapelooze nachten bezorgd hebben*

17
'hetgeen zijne trouwe oude ega, madame Olga Borski Sillem zoo in t harnas joeg, dat ze eenige niet erg vrouwelijke epitetta in haar gebroken Duitsch aan het adres van den landsverdedigingsman slingerde. GraudelTindal de waarheid eischt het te ver melden is overigens niet altijd en tegenover iedereen zoo strijdlustig als tegenover deze twee oudjes het geval was. Indertijd, toen zijne zuster Wilhelmina, den reeds ge noemden heer Von Barnekow trouwde, was ook diens broeder Axel, luitenant in een Pruisisch Garde-Regiment te Amsterdam aanwezig. Ofschoon deze hem reeds vroe ger te Berlijn met alle mogelijke courteoisie bejegend en zelfs in den kring van zijn officier-corps had gen troduceerd, greep hij met zijn typische lompheid in gemeenschap met zijnen zwager en geldschieter, den bier brouwer Heineken de eerste de beste gelegenheid aan, om dezen vreemdeling en gast op lage wijze te beleedigen. De heer Von Barnekow, in de nave onder stelling, met een paar gentlemen te doen te hebben, zond eenen kameraad, den luitenant Von Schack van zijn regiment, om satisfactie te vragen. De twee nette en deftige heeren gedroegen zich als echte ruffians. Nadat men den heer Von Schack driemalen had afge wezen, ofschoon men van het doel zijner komst door dezen verwittigd was, werd hij eindelijk ontvangen, maar zoodanig ploertig bejegend, dat hij verklaarde zich zeker in het adres vereist te hebben, waarop hij Am sterdam verliet, en zijnen vriend, over zijne tegenstan ders ophelderde. Tijdens het onderhoud met den heer van Schack, luisterden de dames Heineken en Tindal achter de portire, om de ridderlijkheid hunner respektievelijken echtgenooten te kunnen bewonderen; dit feit werd

18
eenigen tijd later door den kranigen ex-luitenant der rijders aan zijne zuster Wilhelmine trimfantelijk verteld. De kolonel van het keizer Alexander-Garde-GrenadiersRegiment, waartoe de twee heeren behoorden, werd van den uitslag verwittigden en nam de gelegenheid waar aan het geheele corps officieren zulks mede te deelen, met de uitdrukkelijke bijvoeging, dat mocht iemand van de aan wezigen ooit eens met een der twee gentlemen in aan raking komen, van eene behandeling, zooals men dien zijnsgelijke schuldig is, geen sprake kon zijn. De twee rowdis lachten in de vuist, toen ze deze qualiflcatie hoorden, want ze reskeerden in de toekomst immers niets meer, dan een goed pak slaag bij zulke gelegenheden, iets, waaraan ze beiden vooral de brave land verdediger, reeds lang gewend waren. Dat een triste sire van de kracht van een H. P. Tindal zulk een opgang kon maken, als het met zijnen onmogeiijken humbug van landsverdediging enz, enz. werkelijk tijdelijk het geval is geweest, is en blijft mij altijd een raadsel en het is waarlijk een beschamend bewijs voor het ge ringe oordeelsvermogen van een zeker publiek. Een verblijdend verschijnsel daarbij is, dat de kern van het Nederlandschs volk, de arbeidersklasse, bij de Tindal-zwendelarij geheel en al op een afstand gebleven is. De volgelingen van den Nederlandschen Barnum want den snoeshaan met een Boulanger te vergelijken, is werkelijk te vernederend voor den laatste beston den meest uit langhalzige advocaten, verloopen beurs en persroovers [en ontevreden officieren, in n woord uit menschen die overal zijn waar wat te halen is. De politieke rooftocht is nu mislukt en de muizen verlaten het brandende schip. De dagbladen, die den reclame man vroeger wierook toestrooiden, hebben voor hem hoogstens nog een medelijdend schouderophalen over

19
en klaploopers die de vette diners en goede wijnen van Sarphatikade 12 zich indertijd onderling betwisten, laten zich niet meer zien, want Tindal is afgeloopen. Zoo hoorde ik nog eenige dagen geleden een armzalige snuiter, die, ofschoon de zoon van een onlangs overleden viceadmiraal niets anders weet te doen, dan op een leeftijd van 34 jaar op een kantoor met 700 gld. s jaars rond te bummelen, zeggen: Je kunt waarachtig met fatsoen niet meer bij dien Tindal komen. Graudel heeft dan ook zooals men zegt gloeiend het land en als men hem op zijnen bokbeenigen schimmel uit het Vondelspark ziet komen of bij Carr zich met eene ingestudeerde theater-pose quasi non chalant aan het publiek vertoonen en zijnen rijken pels doen uittrekken door een gereedstaanden larbin, dan maakt de stakert den indruk van een speculant, wiens effecten 50 /0 gedaald zijn. Nu, adieu, Henri, ik zal je nu maar in Gods naam met rust laten, maar je bent en blijft een van de treurigste verschijnselen van onzen tijd! Wij keeren, alvorens dit kapittel te sluiten nog even tot de familie Egidius terug. In zijne zware taak wordt vader Egidius met gloeienden ijver bijgestaan door zijnen zoon, die zich daarom ook den naam van: vice-consul heeft toegeigend. De drenkeling grijpt naar den strooihalm en iemand die totaal niets is, laat zich ook wel eens een vice-consul welgevallen. Egidius jun. is getrouwd met Emma van der Vliet, eene der onbevalligste vrouwen uit Amsterdam. Wie het toppunt van slechten smaak wil genieten, die moet deze millioenen-juffrouw eens in haar loge in den schouwburg gaan bekijken. Bezaaid met edelgesteente, diamanten en ringen (tot op den wijsvinger toe), ge kleed in alle kleuren van den regenboog lijkt ze meer

20
op een uitgedoschten en opgestoken kerstboom, dan op de dochter uit eene der deftigste Amsterdamsche families. Het vrouwelijke kroost van den zweedschen consul bestaat uit eenige dochters, waarvan er een een wild vreemd officier, de andere den heer Willem van Loon getrouwd heeft. Men vertelt, dat in den Egidiusschen familieraad uitgemaakt was, dat een der dochters een van Loon moest trouwen, maar men wist tot kort te voren niet met zekerheid, of dat Willem of Ernst van Loon moest zijn. Ten slotte is dan Willem gekozen en men mag gerust zeggen, dat de tegenwoordige vrouw van dezen in strijd met de van Loonsche familie-traditie intellligenten en beschaafden man, nogal geboft heeft. Het trouwen heeft Papa Egidius zijnen kinderen goed geleerd. Eigenlijk moest nu hier de beurt aan een ander consul een universaal-consul komen; ik meen den portugeeschen baron Georges Rosenthal; ook de dito van Paraguay H. Gomperts had er eigenlijk recht op. Maar daar ze beiden zich diep ongelukkig zouden gevoelen, volgens oud semitische gewoonte, als men ze uit de gemeenschap van hunne rasgenooten zoude scheuren, zoo zullen wij ze maar in het ghetto laten en daar met de anderen bekijken.

II.
(A. C. W ertheim . Het volk Isral.)

Daar zijn ze nu de dragers der moderne cultuur, de edelsten der natie, de uitverkorenen, die rijkhalzend uitkeken naar de komst van den Messias, maar die in afwachting van die visite, zich volstrekt niet vervelen. Och neen, want ze doen alles, ze kunnen alles, ze weten alles en ze verstaan alles, alleen n ding niet, n l.: de menschen met rust laten. Waar een jood verschijnt, is er stank, niet alleen physieke, maar ook moreele. Overal moeten ze indringen, altijd lastig vallen, alles beter wetende, dan andere stervelingen, maar au fo n d nooit iets degelijks tot stand brengende. De jood is altijd persoonlijk, nooit zakelijk, zijne ziekelijke ijdelheid laat hem geen rust; hij moet wat voorstellen, iets zijn of iets worden, en daarom is hij altijd geinteresseerd, nieuwsgierig als een keuken meid, heeft het altijd druk en maakt het anderen druk, stookt en maakt verdacht, om in troebel water te vis-

22
schen, in n woord de joodsche type, zooals men het recht heeft ze heden ten dage te beschouwen, is het onaangenaamste, ja, walgelijkste, wat men denken kan. Terwijl de adel ontaardt, en moreel vervallen is, na dat hij eeuwen lang de heerlijkste en grootste eigen schappen bezeten heeft, is de jood uit den toestand van barbaarschheid, die hem altijd gekenmerkt heeft, tot op den dag van heden niet ontsnapt. Vuilheid, onzindelijkheid en slechte manieren zijn daarvan de uiterlijke verschijnselen; valschheid, trouwe loosheid en barbaarsche ondankbaarheid de moreele kenmerken. Een jood, die zich van deze kwaliteiten eindelijk vrij heeft weten te maken, wil dan ook meest van zijne semitische broeders niets meer weten en niets is vermakelijker, dan een jood, die de joden uitscheldt. Het totale gemis van gemeenschapsgevoel heeft tot nog toe den jood altijd een hinderpaal der beschaving en cultuur doen zijn in die landen, waar hij bij voor keur zich ingenesteld heeft. En daarbij maken wij de glundere opmerking, dat de iraliet de meeste waarde hecht aan een oordeel, dat hem als een voorlichter der menschheid en verspreider van beschaving en cultuur stempelt. Ik zal nu hier eenige pracht-exemplaren uit den Amsterdamschen jodenkring vertoonen en men zal haast bij allen de bovengenoemde eigenschappen be merken. Daar is in de eerste plaats de jood van Amsterdam, beter gezegd, de eeuwige jood; de aarts-type van den slinkschen, ijdelen, slimmen, geslepen, maar daarbij geesteloozen, vervelenden kletzerigen, indringerigen semiet, de jood van binnen en van buiten asjebelieft de jood bij dag en bij nacht, de jood overal

23
-en nergens in n woord nog eens < 2 ^ jood de heer A . C. W e r t h e i m . O, mijn god, reeds de gedachte ean dezen universaal-jood doet mij duizelen. Wie, in s hemelsnaam kent dezen man niet? Ik geef onmiddellijk een geel bankje aan hem, die mij eene maatschappij, een e commissie, een comit, eene vereeniging, een club enfin eene onderneming, eene zaak noemt, waarbij eenige stervelingen ex*officio bij elkander zitten te kletsen en waar A. C. Wertheim niet zijn neus tusschen steekt. Daar dat niet bestaat, niet bestaan kan, zoo steek ]1k mijn bankje weder in mijn zak. Maar ik ga verder en loof dat bankje uit aan hem die mij een dagblad in Nederland aan wijst, waar de heer A. C. Wertheim niet dagelijks in genoemd wordt. Hoe kan het ook anders, de man zou sterven, als dat niet het geval was. Mij maakt reeds de naam van den man zenuwachtig maar er is geen helpen aan, hij is overal. Zodra er in het brein van een Amsterdamsch sterveling eene idee geboren wordt en de ongelukkige heeft de onvoor zichtigheid het niet als een schat te behoeden en voor zich te houden onmiddellijk heeft A. C. Wertheim de zaak in handen; hij vormt een comit, exploiteert het id en de geestelijke vader en uitvinder der zaak mag toezien. Aan een ontloopen is niet te denken; gij moet een commissaris der Nederlandsche Handelsmaatschappij hebben, om die en die redenen ; men wijst u naar A. C. Wertheim; je hebt iets te bespreken met den raad van toezicht der maatschappij van gemeente-crediet: Ja dan moet u bij den heer A. C. Wertheim wezen. Je hebt zaken met de stoomvaart-maatschappij Neder-

24
land en je bedankt voor het lastige humeur van den baron ; dus natuurlijk naar den onder-voorzitter der der commissarissen. Wie is dat? A. G Wertheim. Nu spoedig naar de bureaux der maatschappij tot exploitatie van spoorwegen. De voorzitter is er niet,, dus naar zijn vervanger wie ? den heer A. G Wertheim. Het zweet staat je op het voorhoofd; ge ziet niets meer dan het verleidelijke gezicht van den eeuwigen jood, die je aangrijnst de man is reeds een cauchemar voor je. Maar je hebt nog veel te doen en nog veel te bezoeken heden, dus geef niet toe aan de vreeselijke gedachte! Je werpt je in een apie: Naar de vereeniging van den effectenhandel. Ik moet onmiddellijk den voorzitter hebben, roep je den eersten employ toe, die je tegenkomt. Oh, luidt het ant woord, dat is de heer A . C. Wertheim, ik zal u aan dienen. Je toestand wordt bedenkelijk, alles draait voor je oogen, je voelt je ellendig en miserabel, in n woord je bent ziek, je moet geneeskundige hulp hebben, voor het te laat is : Naar het burgerziekenhuis, roep je den koetsier toe en in vollen draf gaat het rijtuig naar de Keizersgracht 187. U bent een bekend persoon en alles haast zich, om je te helpen. Doctor Berns zelf ver schijnt om u zijn hulp te verleenen; maar met hem een ander persoon, de voorzitter van het bestuur der inrichting de heer A. C. Wertheim. De maat is vol! Je bent het slachtoffer van een vreeselijk noodlot. Met een zware zucht wendt je het hoofd, om in een gezonden slaap de noodige berusting te vinden maar te vergeefs, de troostende slaap ontvlucht je, je ziet niets dan het diaboliek semieten gezicht van A. C. Wertheim. Bij gemis van een Tindalsche brochure grijpt je naar een nummer van het Handelsblad, in de hoop, dat dan spoedig morpheus

25
armen je zullen omvangen. Maar wat is dat? Je leest: Een lOOtal telegrafisten hebben hunnen dank voor de in hun belang uitgesproken rede uitgedrukt aan den heer A. C. Wertheim. Dat is te veel. Wilde wanhoop pakt je. Genoeg, roept je uit, gratie genoeg, assez assez assez Wertheim, en met een dof geluid val je achterover. Dit is de eenvoudige, maar ware geschiedenis van een slachtoffer van den heer A. C. Wertheim. En toch heeft de man geboft. Deze kleine episode illustreert slechts een klein deel der baantjes van den heer A. C. Wertheim. Als deze allerwerelds jood eens op het idee komt, om op zijn visitekaart alle die baantjes op te noemen, die hem zijne talenten en het vertrouwen zijner medeburgers hebben opgedragen, het zou een lijst worden, waarbij de spijskaart van Krasnapolski slechts een mager effect zou te weeg brengen. Prins-Hendrikstichting voor behoeftige zeelieden, vereeniging tot verbetering voor het lot van blinden, maat schappij: Apollo, Tooneelschool, inrichting: toevlucht voor behoeftigen, Maatschappij Tot Nut van t A lge meen, Kindervoeding, maar ik hou op, want er zijn dingen, waar geen einde aan komt en daartoe behooren de baantjes van A. C. Wertheim. Al deze stichtingen, instituten en maatschappijen tellen den heer A. C. Wertheim tot de hunne. En opdat het tableau volkomen worde, komt last-not-least de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De heer A. C Wetheim heeft ook aan de wetgevende lichamen zijnen steun niet kunnen en willen onttrekken: Hij is Nederlandsch senator! Laat ons dezen veel omvattenden geest nu nader beschouwen. Waar komt de vent van daan ? Het antwoord is niet

26
al te moeilijk. Als iemand Wertheim heet, zoo kan zijne oorspronkelijke wieg niet ver van Frankfort a/M. hebben gestaan, dit "beloofde land aller Poolsche en Galizische semieten, die als een tweede Hunnen- en Tartarenstroom van het verre Oosten over het oude Europa vloeit, alles inslikkende, alles begeerende, nooit tevreden, tot er niets meer in te slikken valt en de uitgeplunderde volkeren eindelijk tot het inzicht komen, dat het misschien geen kwaad kan, na zoo langen tijd de peerenboom te zijn geweest, nu ook de rol van den tuinier te aanvaarden, d. w. z. ook eens te plukken, na zoo intersif te zijn geplukt. In Duitschland deelt men de joden in: zologische, mineralogische, botanische, geographische en clandestiene joden. Tot de eerste catagorie behooren o. a. de Wolff, Hirsch, Beer, Haas, Calcoen, (Gans), Lion, (Leeuw). Tot de tweede Silberstein, Goldberg, Goldschmidt, Diamant. Tot de derde Rosenthal, Rosenstein> Veilchenfeld, Lilien thal, Paradies, Roos. Tot de vierde: Leipziger, Bres lauer, Berliner, Praag. Tot de clandestiene Cohen, Gomperts, Fould en misschien ook wel Wertheim. De voorvaderen van onzen A. C. die eerst in het einde van het vorige of begin van deze eeuw namen mochten kiezen, hebben het zoo handig aangelegd dat men ze eigenlijk onder geen van alle klassen rangschikken kan. De ijdelheid en phantasie der semieten treedt ook bij het kiezen hunner namen op den voorgrond. De arir noemt zich naar zijn bedrijf: Molenaar, Jager, Muller, Smit, Boer, Schipper en dat is eenvoudig en natuurlijk; de jood, die liever zelf niet werkt, maar aan anderen overlaat, heeft zijne zucht naar roof en naar rijkdom willen duidelijk maken, door zich naar roofdie ren als Leeuw, Wolff en Beer, of naar edele metalen als Silberstein, Goldberg, Goldschmidt, etc. etc. te noemen.

27
Mais revenons a nos moutons! Vele jaren geleden zat de jeugdige en hoopvolle A. C. Wertheim als een klein klerkje op een kantoor; het antichambre van alle hedendaagsche Isralieten, die gaarne in den salon willen en dat willen ze allen. Ik kan mij den Oosterschen jongeling voorstellen hoe hij daar zat en op de nagels kouwde eene eigen schap die alle joden gemeen hebben op alles let tende, met een levendig en vif oog, dejlange ooren altijd open, opdat hem niets ontgaat wat hem voordeel kan brengen, altijd onderdanig tegen den chef de bureau en van zaligheid rillende als de directeur hem eens eenen genadigen blik schonk! Reeds toen droomde hij van de schattenj die hij eens zou bezitten, van den invloed, die hem ten deel zou vallen en met echt semitisch geduld en ambitie trachtte hij eerst den nervus rerum, den mammon te veroveren, om dan als een mier verder te arbeiden. In dien tijd was de doctor Duparc van Leeuwarden naar Amsterdam gekomen, om eveneens spoedig een bekend personnage te worden. Duparc leidde een finantieel blad, waaruit later de hedendaagsche finantir, een sieraad der Amsterdamsche effectenpers is geworden. A. C. Wertheim had een id, Duparc en zijn orgaan moest hij zich dienstbaar maken. Maar hoe? Met echt oostersche slimheid ging hij aan t werk. Week aan week ontving Duparc van nu af de mededeeling, dat A. C. Wertheim voor hem dit of dat papier had gekocht in de vaste overtuiging, zooals hij bijvoegde zijne intentin gevolgd te hebben. De coup was dan ook altijd gelukt en iedere keer

28
ontving de gelukkige doctor*finantier de winst van de geslaagde manupulatie. Duparc was in den zevende hemel en hij voldeed met te meer bereidwilligheid aan de aan het einde der missiven geplaatste beleefde verzoeken, om dit of dat in zijn blad te plaatsen ---- als hij met goed geweten eenen man aan het groote publiek dorst te recommandeeren, die zulk een goeden en juisten blik in beurs zaken bleek te hebben, als A. C. Wertheim. Ja,, bij de inwijding van den speeltempel in de Am* stelstraat versteeg zich de dankbare Duparc zoo ver, dat hij een hartstochtelijk gedicht ter verheerlijking der stichting van den nieuwen dobbel-winkel, der heeren Wertheim en Gomperts in zijne kolommen plaatste. Nu kwam het physiologisch moment, dat is het oogenblik, dat de jood kiest, om f een trouwen helper den rug tcetekeeren of een slachtoffer den hals om te draaien. Duparc had uitgediend en als een uitgeperste citroen werd hij weggeworpen. Niemand zal op t einde der 19 eeuw zoo naf zijn, om zich ook maar een moment over zulke moderne ondankbaarheid te verwonderen; maar in dit geval was de zaak dan toch wat kras! De heer A. C. Wertheim zooals die heden voor ons staat, is niets meer en niets minder dan het product van zijnen geloofsgenoot Duparc. Deze heeft hem, zooals men zegt, tot mensch ge maakt. Hij was het, die hem eerst met een minister in kennis bracht, want toen wist A. C. nog niet, hoe zoon ding er uitziet? ik geloof het was Heemskerk o f Schimmelpenninck. Zooveel is zeker, dat bij gelegenheid der schenking van de eikenkroon aan A. C., tusschen

29
Schimmelpenninck en Duparc telegrammen zijn ge wisseld. Duparc was indertijd in Amsterdam, wat vele jaren later Wilson in Parijs was, de commissionair en chef in decoratin en ordelintjes. Toen de Wilsoniaansche krach begon, maakten onze deftige lui een kruis over zooveel onzedelijkheid en omkooperij en toch was het in dat opzicht hier nooit beter, alleen, dat hier te lande eene slaafsche en onafhankelijke pers alles verstopt, dat de heeren niet ruchtbaar willen hebben. De haast ongelooflijke overval anders kan men het niet noemen dien de jood Calisch kort geleden op eene actrice, fraulein R., uitgevoerd heeft, is daar een bewijs van. Geen bourgeoisblad neemt er notitie van en de boef is 7iog op vrije voeten. De kerel is een lve van het Handelsblad en dat verklaart de daad. A. C. Wertheim is in de eerste plaats, zooals dat van zelf spreekt, een man van zaken. Hij is chef van de bankiersfirma: Wertheim en Gomperts, die in den laatsten tijd nogal klappen moet ontvangen hebben in elk geval wordt van A. C. gezegd, dat hij finantieel zwak ker staat, den vroeger. Er moet eens weder een schouwburg afbranden, een senatorium opgericht worden of eene maatschappij tot exploitatie van markthallen gesticht worden, dan zal t wel weder beter worden. Dit laatste gevalletje is echter van zoon kracht, dat wij het even moeten bekijken. A. C. Wertheim, zijn vriend Gomperts, de ridderlijke J. Wuste en anderen hadden eens niets te doen, wat nog al meer moet voor komen en uit tijdverdrijf en onbevredigde gelddorst stichten zij de bovengenoemde maatschappij, die uit honderden aandeelen van kleine luitjes bestond. De boel

30
ging mis en in stede het kleine tekort van eenige dui zenden guldens zelf te dekken, lieten de stichters de zaak failliet gaan en de arme duivels hnnne met moeite verdiende centen verliezen. Smeerpoezen 1 En daarbij komt dat de edele Wuste die gelegenheid waargenomen had, om eenige flinke facturen van eenen ongenietbaren wijn daar van de hand te doen. Hij zette dus zijnen wijn en tegelijkertijd het publiek af. Twee vliegen in n klap 1 Maar wij nemen afscheid van A. C. Wertheim, anders loopen wij kans hem nooit kwijt te raken. Nog eens, er gebeurt in Nederland niets of A. C zit er in. Wordt voor een overleden dichter een blijk van hulde ge sticht met een mooi devies, zoo roept men A. C. Wert heim ; is de beurs te klein, zoodat zich de effektenmannen hunne kromme teenen aftrappen, A. C. Wert heim moet voor een nieuwe zorgen, wil Louis Bouw meester een Nederlandsch tooneel oprichten wat zooals bekend is in Nederland niet bestaat en wil men het plan niet doen mislukken, wie wordt er voorge spannen: A. C. Wertheim, dus A. C. f o r ever\ A. C. Wertheim is niet onpopulair in Amster dam, ofschoon hij eigenlijk maar geduld wordt, zoo als hem mr. Keuchenius dat niet lang geleden in zijne memorie heeft geroepen, maar zijne hoofdkracht wortelt in de jodenbuurt. Als hij de Jodenbreestraat doorwantelt, dan ontblooten zich honderden kale en wollige jodenhoofden en kijken met trotsch op hunnen beckhoved het gebentschte poonem. De Amsterdamsche Israelieten zijn ook bijna uitslui tend de kiezers van A. C. Wertheim en toen hij bij ge legenheid van zijnen ongepasten brief aan Keuchenius de echt semitische vrijpostigheid had, te beweren, dat hij in de Eerste Kamer het Nederlandsche volk ver

31
tegen woordigde, verwonderde het mij, dat niemand hem er op wees, wiens mandatair hij eigenlijk in de Kamer is. Een andere Amsterdamsche jood, die nog al veel praats heeft, als is hij in dat opzicht vergeleken met A. C. maar een zuigeling, is de baron Georges Rosenthal. Hij is een nare, nijdige jood en zelfs onder zijn geloofsgenooten zeer weinig gezien. Zijn avonturen in het hotel des Pays-bas, met alle mogelijke vertegenwoordigsters der schoone sekse zijn overbekend; maar minder misschien dat hij zijne renumeraties voor de ontvangen gunstbe wijzen uitkeerde in twijfelachtig zilvergeld, dat toen 68 stond, een feit, dat ons toont, dat een jood altijd han delsman blijft tot het suprme moment toe. Een ge woon sterveling, die zich in een teeder tte a tte bevindt geeft zich geheel en gansch aan het genot van het oogenblik over, de jood verliest ook in zulk een oogenblik zijne koelbloedigheid niet en in de seconden der hoogte extase berekent hij nog even, hoe bij het ge valletje wat te verdienen is. Cest atroce ! Baron Georges Rosenthal is natuurlijk ook consul en hij moet een heel respectabel aantal rijkjes hier te Amsterdam vertegen woordigen. De joden in Nederland hebben op regeering en be stuur weinig invloed, terwijl ze in Frankrijk alles be zitten ; volksvertegenwoordiging, regeering, een groot gedeelte van den grond en het meeste geld, terwijl ze in Duitschland en Oostenrijk reeds een geweldig deel van het roerend kapitaal in handen hebben, terwijl ze, zelfs in Itali dagelijks meer terrein winnen, vooral ook op politiek gebied hebben ze in Nederland niet erg veel te vertellen. Dat is een bewijs, dat de oude bour geoisie zich zoo vast genesteld heeft, dat zelfs de streken van den jood ze niet uit hunne positin kunnen ver drijven.

32
Jaren geleden werd Karel Wertheim, die nog lang niet de ergste was, toen hij zich voor het casino liet voorhangen, eenvoudig weg, gedeballoteerd, niettegen staande de heer Alexander van Hemert, die nu ook al tot de versleten grootheden behoort, als zijn parrain optrad. Men verteld dan ook nog heden, dat deze sin jeur in gemeenschap met zijnen zwager Willem v. d. Vliet, den jood, die nog wel een aangetrouwde neef van lien was, die poets gebakken hebben. Niet zeer christe lijk Karel Wertheim was intertijd de voorzienigheid der familie van Heukelom, oude ingezetene Hollanders die door ongelukkige speculatiiin hun groot fortuin verloren hebben en waarvan hij een dochter, Henriette had ge trouwd. Op de vier getrouwde zusters van Heukelom past met eene kleine variatie het bon mot} dat men op eene bekende Europeesche vorsten-familie heeft gemaakt. De een is mooi en edel. De ander is mooi, maar niet edel. De derde is edel, maar niet mooi, en de vierde is noch mooi, noch edel. De vier, waarover wij spreken, zijn de dames Ines Roll, Therese uak, Henriette Wertheim en Koba Bunge. Het is een ieder overgelaten de genoemde eigen schappen op de vier toe te passen. Professor Quak, de man, die zoo uitstekend, het nut tige met het aangename weet te verbinden, die het probleem opgelost heeft, om de ideale roeping van den man der wetenschap met het meest krasse egoisme, van den geldman te verbinden, zal vermoedelijk ver bazend opkijken, dat men zijne Threes zoo durft te prefaneeren en met zijne donderende basstem zal hij de schrijfster van dit boekje vervloeken; maar hij moge zich niet verwonderen, dat ook voor hem het grootste gedeelte der achting verdwenen is, waarop de

33
vlijtige sympathieke professor in het klein huisje te Utrecht aansprak had nu, nadat hij zich onder het Amsterdamsche deftig en nette gespuis weelderig rekelt en aan den dans om het gouden kalf deel heeft genomen. Karel Wertheim, de zwager van onze bas-buffo was in zijne jeugd, wat men zoo zegt, een mooi joodje. Hetzelfde zou men niet beweerd kunnen hebben van zijn neef Jacques Wertheim, een monster van een kerel^ een man met de ondragelijkste hebbelijkheden, in wiens bezit twee vrouwen hier op aarde gedeeld hebben. De eene was dik, de andere dun; de eene is dood, de andere leeft, maar dood of levend, ik veronderstel, dat beiden een zucht van verlichting hebben geslaakt, toen ze van hem verlost werden. Dat het voor een freule Bikker nog al een beet in een zuren appel beteekent om een semitischen geluk zoeker met het uiterlijk en de manieren van een Jacques Wertheim te trouwen begrijp ik, te meer bewonder ik, den moed van deze afstammelinge eener voorname Nederlandsche familie, om zich aan zulk een scheusal over te leveren ! Een waardig lid der Amsterdamsche jodengemeen schap is Gomperts, de aapmensch. Toen Jehovah den heer Gomperts in den maak had, moet hij zich f in het model vergist hebben en bij de apen terecht gekomen zijn f vreeselijk het land hebben gehad. Eene nauwkeurige teekening der pnysionomie van den aapmensch zal ik den lezer sparen, het zou voor den een of ander mijner lezers met zwakke zenuwen slechte gevolgen kunnen hebben. Moeders kort vr hunne bevalling echter worden op de meest dringende wijze voor eene bejegening met 3

34
den heer Gomperts gewaarschuwd. Ik zal echter nooit de onbeschrijfelijke vreugde, het leven en de be weging vergeten, die opgaat onder de bewoners van een zeker huisje in Artis bij het binnentreden van den heer Gomperts. Wij hebben hier weder een nieuw bewijs van het natuurlijk instinkt aller dieren, die zich tot huns gelijke aangetrokken gevoelen. De aapmensch is overigens een groote patzer, die wel nog eens slechte ervaringen kon maken. Hij zocht voor zijne lompheden met voorliefde zulk een terrein op, waar de fatsoenlijke man met het oog op het overige publiek en de aanwezige dames een schandaal zocht te vermijden. Dit zal dan ook wel de reden zijn, dat hij slechts eenige malen de welverdiende kastijding, heeft ondergaan. Schouwburgen, concerten, soirees enz. enz. zijn de geliefkoosde plaatsen, die de heer Gomperts, a Tabri van een flinken muilpeer, zich voor zijne toeren uit kiest. Als er een school uitgaat en drommen kwajongens er uitstormen, dan ziet men wel, dat de eene jongen den ander een klap geeft en dan hard weg loopt, schaterend van t lachen over de goed gelukte aardig heid. Nu, dat is de specialiteit van den aapmensch. Aan de Berlijnsche beurs noemen de joden dat het zoo genaamde tippen en in een zoodanige omgeving zal hij het wel geleerd hebben. Gomperts-aapmensch heeft eene fabriek articles de paris als ik mij niet vergis die hij, vakman in die branche, met veel inzicht en kennis tot een bedui denden bloei heeft gebracht! Joden zijn gaarne en masse als ze zulke streken uit voeren en ze zoeken dan als mikpunt een paar arme drommels van christenen uit, om den ongekenden haat;

35
die hen bezield, bot te vieren. De eerste vereischte van den jood, om op te treden is, dat hij in de overmacht moet zijn. Der Jud allein Ach Gott, wie fein! Der jud, en gros Ach Gott, wie roh! Dat dachten ook de joden toen ze in gemeenschap met de politie het restaurant van den socialist Penning op het Waterlooplein verwoestten. Dat was een goede gelegenheid, om eens een paar eerlijke arbeiders de kleeren van het lijf te scheuren, hun geld af te stelen en mede te nemen, al wat zich meedragen liet, maar tevens, om een pluimpje van de politie te ver dienen, opdat deze bij voorkomende gelegenheden een oog dicht knijpt! En dat is wel eens noodig I Ik hoop maar, dat op een ander maal de arbeiders beter voorbereid zullen zijn, bij zulk een slinkschen overval en de door de politie gesteunde semieten anders zullen ontvangen en in elk geval zoo, dat ze het terug komen zullen vergeten. Het nijdige in het semietisch karakter is ook de reden, dat de jood altijd denoncert, de een op den ander moet ophitsen. Het is de aangeboren schadenfreude* met het ongeluk van een medemensch, vooral als t een christen is. De Vries van Buren, lid van den gemeenteraad en manufacturen-jood, en gros , behoort ook hier. Men weet, dat bij geen ras de seksueele kwaliteiten zoo gepro nonceerd zijn, dan bij de Israelieten. Daar van daan dan ook die kolossale vermeerdering onder de joden, die meer op een konijnen-fokkerij doet lijken. Ook dit

36
is een gevaar, dat voor de cultuur onzer nakomelingen niet onderschat mag worden. Ook onze manufacturier schijnt deze eigenschap van zijn ras te deelen. Komt eene mooie vrouw in zijn magazijn, om inkoopen te doen, ze wordt in de zooge naamde knijpkamer geleid, die dan hermetisch ge sloten wordt. De meeste komen dan met een weinig gederangeerde kleeren te voorschijn, maar ze doen kolossale inkoopen, waarvan ze de kwitantie reeds in den zak hebben. Eigenlijk moest Ben Pallones hier ook zijn plaats vinden. Hij beweert nu wel geen jood te zijn, maar ik geloof het niet. Zijne eigenschap als notaris, die men zal het mij toegeven hem reeds zeer verdacht laat schij nen, verzekert hem echter eene plaats in een later hoofdstuk over onze rechtspleging en rechtstoestanden. Daar zullen we dan den kleinen smeerpoes en zijne ega (belle et bete) nader beschouwenDe man heeft veel op zijn kerfstok, maar tot nog toe zijn hem de maatschappelijke constellaties niet ongunstig geweest, aan de algemeene verrotheid dankt hij zijne existentie, zij is het, die den kleinen' onzindelijken smeerpoets tot ng toe boven water heeft gegehouden. Onze beperkte ruimte verbiedt ons heden meer over het volk Isral te Amsterdam te zeggen. De portugeesche joden hebben we geheel nog niet bezien en men kan ze dan ook niet in n adem met de anderen noemen. De portugeesche joden hier ter stede, ofschoon in den laatsten tijd nog al met de duitsche geparen teerd blikken met een diepe verachting op deze neder. En dat met recht, want ze staan moreel hoog boven dezen.

37
Als ik ten onderscheid van duitsche joden spreek, zoo is dat weliswaar eene contradictie, want een jood kan m. i. even weinig een duitsche als een hollandsche zijn en ware ik het een of het andere en niet geheel en al kosmopoliet, die alle die nationaliteitskwestien beschouwd als middeltjes om de volkeren nog meer in afhankelijkheid te brengen, ik zou namens mijne natio naliteit tegen zulke benaming protest aanteekenen. Maar daar ontegenzeggelijk de meeste der Amsterdamsche joden, uit het verre oosten gekomen zijn en ze bij hun doortocht door Duitschland daar gewoonlijk eene kortere of langere pauze in hun reis naar het rijke westen maken, om zich een weinig in de kleeren te steken en een flink bad te nemen, zoo worden ze in het geheel Europeesche westen als duitsche joden versleten. De rijkste joden in heel Europa dragen dan ook Duitsche namen, in elk geval een bewijs, dat ze in den tijd, toen in dat land de Israliten namen mochten kie zen, zich daar hebben opgehouden: Rothschild, Hirsch, Bischoffsheim, Goldschmidt, Sulzbach, Dreyfuss, Reinach, Meyer, Oppenheim representeeren reeds een zeer enorm deel van het mobile Fransche of beter gezegd in Fran krijk aanwezige mobile kapitaal. Ze komen allen uit Duitschland en Wertheim, Lippmann en Rosenthal niet minder. Maar komen ze ook uit Duitschland, uit Rusland, Polen of Galitie, ze zijn een volk, het uitverkorene, wat zich als een veelarmige polyp over de geheele wereld verspreidt. Het is de gouden internationale, die in de alliance Israelite hare duidelijkste incarnatie vindt. Ze zijn allen gelijk, ze hebben allen n doel en d. i. den medemensch tot op het hemd uit te kleeden.

38
Of deftig lid der eerste Kamer a la A. C. Wertheim of duivelstoejager a la Sequra, of man der weten schap zooals Rosenstein of leeglooper type Gompertsaapmensch, allen hebben ze deze gemeenschappelijke gedachte, en die heet? M o n e y . Er is geen jood te Amsterdam, die over den Dam loopt en die niet met een heilig respekt en met een diep gevoel van vereering langs het vuile grijze gebouw loopt, waar die droom bewaarheid wordt. Dat is de tabernakel, waar het allerheiligste verborgen lig t; dat is de ware synagoge, waar ze zich allen tehuis gevoe len, de orthodoxe en de hervormingsgezinde jood; de Poolsche dito met den langen Kaftan en de moderne dandy. En als nu over eenige jaren de nieuwe beurs op het Damrak zal verreizen en de dag der opening verschijnt dan zullen ze allen een : Hallelujah aanheffen, allen, zooals ze er zijn, want die dag zal voor Amsterdams joden een gewichtig tijdstip zijn in de geschiedenis der verovering der wereld door Isral: Wij echter de onderdrukten en uitgeplunderden, die bij gemis aan talent en intelligentie niets anders kun nen doen dan onzen semitischen broeder, die de trap pen van het kapitool des mammon opstijgt, met bewon dering na te staren, wij stemmen weemoedig in met het vers van den dichter: Und der Jud mit krummer Verse, Krummer Nas und Krummer Hos* Wandert hin zur hohen Berse. Dief verderbt und spelenlos.

III.
(A llerlei moois.)

D e meeste menschen laten zich klassificeeren, want er zijn goeden en slechten, wijzen en dommen, grooten ven kleinen, rijken en armen, schoone en vuile, oude en jonge, amusante en vervelende, dikken en dunnen. Waartoe behoort P. W. Jansen uit de Keizers gracht, directeur der Deli-maatschappii ? Tot de rijken ronder twijfel, zal men mij antwoorden! Men heeft gelijk, want de oude jongen wordt op 40 millioen gulden geschat; ik heb ze weliswaar niet gezien, maar de naam van directeur van de Deli-maatschappij is voldoende, om in dat opzicht ook de stoutste phantasie te bevredigen. Alles wat in eenige betrekking met den rooden Cremer, dien wij in deel II bekeken hebben, staat, al is het in eene nog zoo verre, moest eigenlijk zeer verdacht zijn. Dit mocht dus ook met P. W. Jansen het geval zijn; maar ik geloof de man is beter, dan men zou denken. Hij doet veel voor de armen, wat

40
met het oog op zijnen rijkdom niet al te veel beteekent en overigens beperkt zich zijne werkzaamheid nauw keurig de mathematisch zekere vermeerdering van zijn reusachtig vermogen gade te slaan. De hoofd-aandeelhouder eener maatschappij die bijna geregeld de laatste 20 jaren over de 100 /0 dividend uitkeert, moet langzamerhand een fortuin zijn eigen noemen, dat eenvoudig niet te schatten is en wanneer ik straks eene som noemde, zoo kon die even goed dubbel of drievoudig zijn, met het oog op de kolossale winsten die de roof-tabakbouw op de oostkust van Sumatra oplevert. Of het echter verstandig en voor zichtig van de regeering is ter wille van eenige rijkaards deze manier van cultuur te laten aanhouden, is eene vraag, die diezelfde regeering zich vermoedelijk niet zal voorleggen, omdat haar het antwoord ongemakkelijk zal zijn. Wie de geschiedenis van Deli-Langkat, den oorsprong en het begin der tabakcultuur en den verderdn loop der dingen in dat liefelijk landje, de intieme gebeur tenissen van roof, diefstal en andere misdaden onder de daar gezeten Europeanen kent en tijd en lust had die te schetsen, die zou zijne medemenschen een zonder ling schouwspel ten aanschouwen geven en bij den ouden P. W. Jansen een onwillig hoofdschudden veroorzaken dat zich echter spoedig in een : Wat kant mij scheelen in geradbraakt Hollandsch-Duitsch zoude oplossen. De oude P. W. Jansen is de type van den duitschen aarts-parvenu, maar van het goede soort, of liever van het minder slechte soort. Hij is wijs genoeg, in te zien, dat zijn geld hem eenige verplichtingen oplegt en dat de spelende manier, waarmede hij de schatten inslikt, die duizenden arme duivels verdienen en meestal met den dood betalen, al te licht de algemeene ver-

41
ontwaardiging kon opwekken. Hij treed dus weinig op den voorgrond. Wanneer hij het echter doet, eindigt het gewoonlijk met een klein fiasco en dat heeft dan de goede uitwerking, dat hij zich verder voor een poosje in zijn nogal vrij confortabel hoekje op de Keizers gracht terugtrekt. Eene reeks jaren geleden, toen eene zijner dochters zich engageerde met een duitschen officier, den heer Bullrich (een veelbelovende naam) te Frankfort a/d. Main, reisde P. W. Jansen daarheen, om informatie over zijnen schoonzoon in spe in te winnen. Hij laat zich aandienen bij den kolonel van het regiment, waarin Bullrich toen nog als luitenant diende het was de nogal bekende heer von Oetinger en een oogenblik later staat de tyran van Deli voor den tyran van het 81ste pruisische infanterie-regiment. Kolonel, begint de millioenen-man, mijne dochter is van plan, om met den luitenant Bullrich van uw regi ment een huwelijk aan te gaan; wat is dat voor een man, kan ik met goed geweten dien man aan mijne dochter geven? Ik verzoek u de noodige inlichtingen omtrent den heer Bullrich. Mein Herr, antwoordde beleefd de regimentsgod, de luitenant Bullrich is een flink officier en een braaf m an; hij heeft geene schulden, een eigen aardig for tuintje en ik kan hem slechts de beste getuigenis geven; ik wensch u geluk met de keuze uwer dochter. Ik dank u, kolonel, repliceert de tabakscroesus en wil met een genadigen groet de kamer verlaten. Halt, roept de heer von Oetinger ; ik heb u nu ge zegd, wie de heer Bullrich is, maar nu een andere vraag: Wie is u? Kan ik wel met goed geweten mijnen luitenant aan uwe dochter geven? Tableau en consternatie van de zijde van den delimanl

42
Maar, mijnheer, ik ben P. W. Jansen van Amsterdam verstaat u goed, kolonel, P. W. Jansen van Amsterdam. Dat is me nog al wat, roept kort de krijgsman ik moet u verzoeken, mijnheer, u nader te legitimeeren, als u de toestemming voor uwen aanstaanden schoonzoon wilt hebben. P. W. Jansen was perplex, dat was hem, den grooten Jansen nog niet gebeurd. Maar daar hij een slim man is en in dit opzicht nog al aangenaam afsteekt, bij den grooten hoop zijner mede-millionairs, zoo begreep hij, dat op t oogenblik een domme geldbluf niet op zijn plaats was en ver telde netjes en zooals dat hoort aan den officier, wie hij dan eigenlijk was. De kolonel schijnt die inlichtingen voldoende te heb ben gevonden en het huwelijk kwam tot stand, waarvan zooveel ik weet, niemand der deelgenooten ooit berouw heeft gevoelt. Maar de les was uitstekend voor al die avonturiers, die zich verbeelden, dat hun geroofde schatten overal ter wereld een voldoende legitimatie zijn. W. P. Jansen, niettegenstaande zijn kolossaal fortuin, behoort volstrekt niet tot de Amsterdamsche high-life; hij staat in dat opzicht zelfs nog verre achter de Bungekliek, die tengevolge van verschillende huwelijken zich al meer en meer tot de oude Amsterdammers begint te rekenen. De oude Jansen is een Oldenburger en zelfs pas naar Nederland gekomen, om er duiten te maken; zijn kin deren en kleinkinderen echter zullen a force de l'arg-ent zich spoedig in de patricirkringen vastnestelen. Ik zeide reeds in een vorig deel, dat hier in Neder land de meeste invloeden: Achter de Schermen blijven n zich slechts als eene onzichtbare wil doen gevoelen.

43
Zoo staat het ook met het stedelijk bestuur van Amsterdam. De burgemeester van Tienhoven, ofschoon al te gaarne een miniatuur-tirannetje willende spelen, is volstrekt niet zoo almachtig, als dit wel den schijn heeft. Verre van d at! Zijn hoofdcommissaris van politie de edele Steen kamp, een personage, dat het alleen aan de afschaffing der doodstraf in Nederland te wijten heeft, dat hij niet bij acclamatie tot wettelijken beul van Amsterdam ge kozen is, schijnt eenen merkwaardigen en onverklaarbaren invloed op hem uit te oefenen. Die is trouwens niet zoo onverklaarbaar, als men zekere episode kent, waarbij een vermoord jong meisje en een bij haar gevonden brief, te pas komenHet is merkwaardig met welke discretie zulke ge vallen, waar toch in elk geval de officier van instructie bij te pas moest komn, in Nederland behandeld wor den; in Nederland, waar anders de klets epedemie eene algemeene plaag is geworden! De doofpot is eene nederlandsch-nationale uitvin ding en hij neemt in dit land eene zulke breede plaats in, dat zonder zijn bestaan de allergrootste verwarring zou ontstaan en zijne verdwijning tegelijkertijd den val der tegenwoordig heerschende klassen zoude beteekenen. De eigenlijke leiders der marionetten in den Amsterdamschen gemeenteraad zijn in de fijne doops gezinde klieken te zoeken. Daar nemen bijvoorbeeld de van Eeghens eene voorname plaats in. Als er van Amsterdamsche patrioiers nog heden sprake kan zijn, dan behooren zonder twijfel in de eerste plaats de van Eeghens er toe. Maar de tegenwoordige dragers van dien naam zijn geene menschen, die bijzonder in t oog vallen; in elk geval meer op sympathieke, dan op andere wijze.

44
Sam van Eeghen, de oudste broeder en quasi hoofd der familie is een aardige man, die in zijne jeugd zullen we maar zeggen met een der chicste vrouw tjes van Nederland eene voor hem minder aardige episode heeft doorleefd, waar hij echter niet als over winnaar uit te voorschijn is gekomen. Hij had de hand van Anna Crommelin gevraagd maar Papa Maan wrou er zoo gauw niet aan. Er werd eerst een reis naar Itali ondernomen en de oude practicus beloofde zich van die reis een omme keer in den gemoedstoestand van zijne dochter. Hij had goed gerekend en het duurde ook niet lang of Sam kreeg zijnen looppas. Het is moeilijk te zeggen of de tegenwoordige mevrouw Prins later een goeden of slechten ruil heeft gedaan. Het zal den lezer misschien zijn opgevallen, dat wij bij het bespreken van deze of gene deftige personnage te Amsterdam, dikwijls op reeds genoemde per sonen moeten terugkomen; maar ten eerste vindt dat zijn redenen in het feit, dat die personen altijd weder voor nieuwen stof voor onze chronique zorgen, zoodat wij ook ditmaal eene massa pikante nieuwtjes tot een volgend deel moeten laten liggen en dan in de om standigheid dat juist de haute vole van Amsterdam zoo over en weer met elkander geparenteerd is, dat dezelfde personen altijd weder verschijnen moeten bij het noemen van anderen. Deze voortdurende en reeds lang hehandhaafde ver menging van hetzelfde bloed zonder dat er nieuwe en versche bestanddeelen bij komen, heeft dan ook tenge volge, dat de nakomelingen van een groot deel onzer Heeren- en Keizersgrachters niet meer en niet minder

45
dan idioten zijn, cretins, die voor elke bezigheid voor elke werkzaamheid totaal ongeschikt zijnl Haast iedere familie dezer klasse van menschen heeft zulk betreurenswaardig lid, offer der schadelijke, onder linge vermenging en tevens natuurlijk der ellendige maatschappelijke verhoudingen, die zulke geheel onnoodige en onnuttige existentien toelaten, ja, beschermen en zelfs aanmoedigen. De ziekelijke zwakte juist der rijkste Amsterdammers tegenover hunne kinderen is een kwaad, dat de volledige ontbinding en degeneratie dier klasse zeer zal bespoe digen. Men geloove echter niet, dat alleen de fine fleur der high-life ik gebruik deze uitdrukkingen, die op des lezers gelaat met het oog op den vergelijk met onze deftige lui een ironisch glimlach te weg brengen zijne voornaamste roeping er in ziet, om de wetten der moraliteit, waarmede men zoo gaarne het goede, domme volk in bedwang houdt, in het gezicht te slaan. De van die klasse uitgaande infectie heeft langza merhand ook andere kringen bereikt en doortrokken en zooveel is zeker, dat alles, wat tot de opperste tien duizend behoort, in dat opzicht zich onderling geen verwijten behoeft te maken. Rijke winkeliers en luidjes van een dergelijk genre, die met de aangroeiende materieele weelde, ook deel willen hebben aan de geraffineerde genoegens des levens, toonen zich hunne voorbeelden waardig en er laat zich te Amsterdam van dat slag menschen een aardig lijstje opmaken. De schoone sekse marcheert natuurlijk in dat opzicht aan t hoofd en ze heeft gelijk, want hoe spoedig is voor haar de tijd voorbij, waarin de aanbidders in massa toestroomen, hoe snel nadert de tijd, waar Evas

46
dochter tot de kategorie der gepensioneerden uit het leger van god amor behoort. Goddank is dat gevreesde tijdstip voor mevrouw Dubourcq-Rochussen nog niet ingetreden; zij zoude ook ontroostbaar zijn want de ondernemende vriend Schmitz van Wijnand-Focking, die ieder japon moet nalooopen die hem in zijn schot-bereik komt, zou spoedig na een plaatsvervanger van zijn ideaal omkijken en in elk geval de vacature niet lang open laten. De reisjes naar Schwalbach en daarmede het ongebonden genieten zou dan voor madame ook een einde nemen. Een eigenaardig verschijnsel van diezelfde soort op komende luitjes is de heer Vorstius, zwager der ge noemde dame, In aller geheugen is nog zijne reis per as naar W esel in gezelschap van eene actrice. Bij ge legenheid van dat uitstapje moet de huisdoctor dezen wonderlijken snuiter den raad hebben gegeven, de practische liefde slechts eenmaal per week uit te oefenen. Welke redenen den volgeling van aesculapius tot deze barbaarsche wet hebben geleid, ben ik nooit te weten gekomen. In elk geval schijnt mij het feit als zoodanig voldoende, om al de horentjes te verklaren, waarmede zijne ega, mevrouw Vorstius-Dubourcq zijn voorhoofd siert I Een veel belovend zusterpaar zijn ook de dames van Lier, dochters van een alom bekenden oud-Indisch gast, Mevrouw Hoogerdijk, geb. van Lier is dan ook kort geleden in den Haag met den luitenant Lucasse ge snapt geworden en heeft ten gevolge van dit onschuldig accident den huiselijken haard verlaten: haar man moet dezen slag nog al met mannnelijke vastberadenheid doorstaan hebben. De andere zuster is mevrouw ten Have te Amsterdam, die ook wel eens van de gelegen heid gebruik maakt, om in den verboden appel te bijten,

47
omdat i zoo lekker is, omdat i zoo lekker is, zooals de kolonialen zingen. Er bestond tot eenige jaren toe te Amsterdam eene vereeniging voor de vrije liefde, die zich in een hoogst talrijk ledental, mannetjes en vrouwtjes mocht verheugen, zooals dit bij eene maatschappij met zulk een sym pathiek doel niet anders verwacht kan worden. Wij zullen later meer over de gemthlichen samen komsten en de hoofdacteurs en actrices van die ver eeniging spreken. Verschillende lezers hebben hunne verwondering te kennen gegeven, dat de Rotterdamsche deftige krin gen in onze onthullingen nog geene plaats hebben ver kregen. Een weinig geduld, in een volgend deel zal aan dien zeer gerechtvaardigden wensch voldaan worden. De Amsterdamsche maatschappij staat met de Rot terdamsche haast geheel niet in betrekking of verkeer. De Amsterdamsche Heerengrachters achten zich daar voor te h oog; zij beschouwen de Rotterdamsche deftige klasse als verre beneden zich, ofschoon het nog al moeilijk te zeggen valt, welke der beide steden den prijs zoude winnen, wanneer het handelt, om de meest pikante schandaal te leveren. De stad die de onsterfelijke Pincoffs tot het terrein zijner philantropische kuren had hekozen, zal zeker niet ten achteren willen staan en wij hopen dat spoedig te bewijzen. Rotterdams burgervader, die zooeven zijn 10-jarig jubileum als zoodanig heeft gevierd zullen wij echter even bekijken en een aardig gevalletje vertellen, dat hem onlangs in de residentie is overkomen. De heer Vening Meinecs, wiens naam tot de bekende

48
woordparodie aanleiding geeft, die echter z flauw is> dat ik met de vertaling er van den lezer niet wil straffen, had op een diner bij Hare Majesteit de koningin-regentes dapper aan God Bacchus geofferd en dat offer bij eenen vriend later vlijtig voortgezet. Bedwelmd door de zon der koninklijke genade, die eenige uren lang op zijn deftig hoofd geschenen had en niet minder door de respectabele quantiteiten vloeibaar nat, dat zijn keel was gepasseerd, begeeft hij zich op weg naar het hotel Paulez. Maar Den Haag is niet Rotterdam en de heer Vening Meinecs kan zijn zwaantje maar niet vinden. Het toeval voert hem in de handen van een bekend Leidsch student, die als hypnotiseur reeds eene geduchte reputatie heeft verkregen. Deze stemt in om den Rctterdamschen burgervader met zijnen roes naar huis te brengen, maar toen ze aan de Molenstraat komen roept deze uit: ja, maar dat doe ik niet, die straat wil ik nu juist niet gaan. Eindelijk na vreeselijk moeite slaagt de hypnotiseur er in het R otterdam sche bestuurs hoofd naar Paulez te brengen. De heer Vening Meinecs bedankte, maar weet vermoe delijk heden nog niet, aan welk vreeselijk lot hij op dien avond is ontgaan. Want had de Leidenaar het in t hoofd gekregen, op hem volgens oude gewoonte zijne kunst toe te passen, iets, wat met het oog op den toestand des heeren Vening Meinecs niet moeilijk zou zijn ge weest, dan had een Haagsche nachtwachter waarschijn lijk anderen morgens den dood gevroren burgemeester van Rotterdam op straat gevonden. De Rotterdammers kunnen van geluk spreken! De echtgenoote van den heer Vening Meinecs is de dochter van diens overleden Amsterdamschen collega, den heer den Tex. Tot deze reuzenfamilie behoort ook mevrouw Metelerkamp, de echtgenoote van den sym-

49
pathiekeu gentleman-rider,de eigenaar van den eeuwigen Bambin, dien ik reeds 7 jaren geleden als oude steep lechaser onder f zijnen] bezitter een Jrace zag winnen en die nog heden een inventaar-stuk van/len Metelerkampschen stal moet uitmaken. Het kan ook zijn, dat hij reeds den paarden-hemel is in gegaloppeerd I Dus, Rotterdam, tot weerziens. Daar we Rotterdams burgervader nog al verlatenin den Haag verlaten hebben en er dus toch eens zijn, mogen we een naam niet vergeten, die onafscheidelijk tot die stad behoort. Ik m een: Limburg-Stirum. Ik geloof, als men al de Limburg-Stirums, die in den Haag geboren zijn, daar geleefd hebben of daar eene laatste rustplaats gevonden hebben, bij elkander telt, zou men een aardig troepje bij elkander kunnen scharrelen. Maar een representant dezer grafelijke familie mogen wij vooral niet vergeten. Dit is de heer K. van Limburg-Stirum, die na een veel bewogen en avon tuurlijk leven, nu reeds lang in den haven der echtelijke rust is binnengeloopen, met de leelijke en malle, maar goedige en nave Lize Herzeele. Deugniet en geldverkwister in zijn vaderland, werd hij franc-tireur tijdens den Fransch-Duitschen oorlog, om later naar Amerika te gaan, waar hij de roeping in zich gevoelde, het New-Yorksche publiek, het doode en het levendige, door de drukke straten der metropoole te rijden. Van tramway-koetsier avanceerde hij op den bok van een lijkwagen, en daar pakte hem de nemesis. Op een goeden dag moest hij een| ouden {Yankee naar de 4

50

laatste rustplaats brengen, maar het treurig geval had hem zeker het noodlottig id ingegeven ook zijnen smart niet een behoorlijk aantal glazen wisky te dooden en daarin was hij zoo uitstekend geslaagd, dat hij in de vreugde van zijn hart de zweep op de paarden legde, die, aan zulke behandeling niet gewoon, er van door gingen, met het gevolg, dat de doode Yankee de lijk koets uitvloog en eerst namenig tegenspoed in zijne onderaardsche slaapkamer kon plaats nemen, nadat de dronken koetsier del teugels aan een zachter collega had overgegeven. Dit geval liet den heer van Limburg-Stirum elk ver trouwen van zijne patroons verliezen, wat zijn geluk was, want anders zat hij misschien nog op den bok van een lijkwagen, in stede van een fauteuil in een confortabel huis in t Haagje. Uit den vroolijken doordraaier echter is een saaie philister geworden, die voor goed de rol van kinder meid bij zijne spruiten aanvaard heeft. Een andere telg dezer familie maar een vrouwelijke, wier naam jaren geleden op ^aller lippen was, is Mathilde van Stirum, tegenwoordige mevrouw Reginard van Tuyll! Men vertelt, dat zij; de reden was, dat^ Prins Willem van Oranje nooit er toe besluiten Ikon, in den echt te treden. De Prins moet L alle mogelijke ] passen, zoowel bij zijnen vader, alsook bij de ministers en de kamers ge daan hebben, teneinde* Mathilde Stirum tot zijne ge malin te mogen verheffen. Alles vergeefs. Mathilde Stirum deed niets, om al die praatjes over hare verhouding tot den prins tot zwijgen te brengen. Integendeel, haar salon was eene galerij van portretten van den prins en ze scheen vast er op te rekenen, dat

51
de geruchten omtrent een huwelijk bewaarheid zouden worden. Algemeen werd zij dan ook een offer der etiquette en der hooge positie van haren minnaar beschouwd en bij den dood van den prins diep beklaagd. Maar, o wee, de oude Haagsche tantes en weekhar tige zielen hadden verkeerd gerekend. Mathilde Stirum toonde spoedig, dat het twee heel verscheidene dingen zijn een levende prins trouwen of een dooden dito te betreuren en kort besloten reikte zij onmiddellijk na den dood va.n den kroonprins de hand aan Reginard van Tuyll! Kleine oorzaken, groote ^uitkomsten 1 Wie weet, hoe de loop der dingen in Nederland ge weest was, als de toenmalige kroonprins Mathilde fStirum had kunnen trouwen of haar nooit gezien jjhad. In t eerste geval was hij vermoedelijk een e solied pater familias geworden, die in den^ rol van gewoon particulier, waartoe hem de afstand van de kroon bepaald had, heel goed gepast had. In het andere geval had hij waarschijnlijk een prin ses getrouwd/[en niet j het wilde leven in Parijs g e leid, dat ten slotte de oorzaak direkt of indirect van zijn vroegen dood was. Zou daardoor de loop der geschiedenis zijn opge houden ? zou de monarchie hier te lande, welke nadat ze zich geheel en al met de bourgeoisie vereenzelvigd van welke ze hare macht ontvangt, den na tuurlijken gezonden steun bij het volk verloren heeft, daarom een oogenblik langer leven? Ik geloof het niet, maar wat ik wel geloof en wel weet, is, dat de machtige ^stroom, diefde ontwikkeling der wereld draagt, vast en zeker op n doel toeste vent, en dat is de vrijmaking der volkeren van het

52
maatschappelijk juk, dat op hen rust en daaraan zou ook het feit niets veranderd hebben, dat----------------------------------- Mathilde van LimburgStirum de vrouw van prins Willem van Oranje-Nassau geworden w a s!

Prijs f 1 .

ACHTER DE SCHERMEN!
IV.
ONTHULLINGEN

onze deftige kringen


DOOR

UIT

trtm B,,

T*

(Utreclit. De Stichtsclie adel. V a n overal wat. Amsterdamsche schandalen.)

(jedzwfit voot tcfien in y

t'au

?en

^cfVtij

vet.)

J. A. F O R T U I J N ,

A m sterdam ,

1891.

VOORBEDE.
De volgende regelen zijn gewijd aan Utrecht en den Stichtschen adel\ aan Amsterdam en den Haag; onze goede oude vrienden, en de lezer zal ofschoon hij reeds aan nog al sterke staaltjes gewend geraakt is verwonderd opkijken over den vloed van schandalen, die vooral de Amstelstad dag in, dag uit voortbrengt. Na het verschijnen van het derde deel, ontving de schrijver tal van anonieme brieven, die aan vermake lijkheid alles overtreffen, wat men maar op dat gebied verlangen kan. Haast allen hebben hun oorsprong in de jodenbuurt en zijn verontwaardigde protesten tegen het hoofdstuk over het volk Isral en A. C. Wertheim. De schrijver neemt zich voor, al deze epistelen, die aangaande tal van uitdrukkingen en stijl der moderne litteratuur een nieuwe richting openen, in een later deel te publi ceeren; hij zal daarmede de Nederlandsche letterkunde op eene wijze verrijken, die hem den dank van hen zal doen inoogsten, die in de eerste plaats waarde hechten aan het onbekende!

Aan mijne semitische medeburgers uit de JodenBreestraat, kwiteer ik bij deze de ontvangst hunner missiven en verzoek hun zoo beleefd als dringend mij ook verder niet te vergeten, maar door te gaan mei hun correspondentie, waaraan ik reeds zoo gewoon geraakt ben} dat het ontbreken er van voor mij eene harde straf zoude zijn . Ten slotte twee recti/catin; de eerste betreft, mevrouw VorstiuS'Dubourqt welke door een onverklaarbaar abuis met hare levenslustige schoonzuster, la bonne amice du <ibeau Schmitz verwisseld is geworden, waartoe niet de minste aanleiding bestaat. Het abuis want niets anders is het kan slechts zijne redenen hebben in den gemeenschappelijken naam. De tweede rectificatie betreft Graaf Limburg- Stirum, die zooals ik hoor, volstrekt geen saaije en vervelende philister is geworden na zijn huwelijk, maar altijd nog de vr oolijk e scharrelaar van vroeger moet zijnl De Schrijver. Amsterdam, i j April i8pi.

(TTtreclit. De Sticlitsclie adel.)

Iemand, die, ofschoon de Hollandsche taal machtig, toch niet op de hoogte is met tal van uitdrukkingen, die nu juist niet in een woordenboek hun plaats vin den ten minste niet in de bedoelde beteekenis zal bij het woordje fijn al spoedig opmerken dat het velerlei zin heeft, al weet hij daarom ook nog niet het ware van t geval. Zoo iemand zal al spoedig weten, dat men van fijn papier en fijn linnen kan spreken; als hij Duitscher is, zal hij ook weten, wat men daar onder Ein feiner Kerb of ein feiner Junge verstaat, maar als hij van een fijnen domin, of een fijnen roomsche hoort spreken, zal hij zich te vergeefsj afvragen, wat dat dan eigenlijk te beteekenen heeft. Welnu, die stad in Nederland, wier deftige kringen op het praedicaat fijn in de eerste plaats aanspraak kunnen maken, is Utrecht. Wanneer men goed de Utrechtsche toestanden en verhoudingen gadeslaat, dan komt het voor, alsof men zich nog in de 18de eeuw bevindt, waar zekere kliekjes den boel aan den leiband hielden en naar welgevallen daarover regeerden en disponeerden. Het woordje fijn heeft zijn oorsprong in Utrecht.

6
Het wordt toegepast op iemand, die zich aanstelt, alsof hij van den prins geen kwaad weet en die reeds hier op aarde eene loge in den hemel besproken heeft. Over het algemeen is het attribuut fijn nog geen blaam, en toch heeft zich de volkszin reeds er aan gewend, een fijne als een hal ven huichelaar te be schouwen, en daar zal dan ook wel reden voor zijn. Maar als de deftige Utrechtenaars voor t grootste gedeelte uit fijnen bestaan, dan hebben ze nog eene andere eigenschap, die minder smakelijk is en die aan de eerzame en aloude stad Utrecht den naam heeft bezorgd, alsof men daar op het gebied der practische liefde heel zonderlinge aanschouwingen er op na hield. Dit gaat zelfs zoo ver, dat men den vreemdeling en zelfs den Hollander, die onbedreven in de zeden der hem onbekende streken zijns vaderlands is, welwillend waar schuwt en hem attent maakt op alle mogelijke gevallen, die hem in de Stichtsche stad zouden kunnen over komen. Daar nu niemand op zijn rug oogen heeft en het gevaar in deze van achteren komt, kan men zich dikwijls er in verkneukelen, den onschuldigen aankomeling gade te slaan, hoe hij het spoorwegstation verlaat, schuw om zich heen blikkende, of het dreigend gevaar niet reeds in aantocht is. Daar vandaan ook dat vermakelijke, maar historische geval van den armen Duitscher, die zijn geluk in Holland dacht te maken en over Emmerik en Arnhem zich naar Utrecht op reis begaf, waar hij het eerst zou trachten werk te vinden. Een welmeenende philantroop, die zich met hem in een gesprek mengde en daarbij vernam, dat des Duitschers reisdoel Utrecht was, hield het voor geraden zijnen onbekenden medemensch op het gevaar opmerkzaam te maken en hem. de noodige voorzichtigheid

7
aan te bevelen. De Duitscher beloofde stipte opvolging der gegeven zekerheids-maatregelen en in vliegende haast naderde men de gevaarlijke stad. Daar gelukkig houdt de trein stil het was een boemeltrein, en met donderende stem doet zich de stem van den conducteur hooren: M aarsbergen , 2 minuten op onthoudt. Maar wat was dat? Als van de tarantel gestoken, vliegt de Duitscher van zijn plaats, met beide handen een zeker lichaamsdeel beschermende en met klagende stem uitroepende: Was, geht die Geschichte hier schon los? Algemeene stupefactie en verwarring volgde op dezen uitroep, angstige passagiers werden doodsbleek en mon sterden met schuwen blik hun instappende medereizigers, terwijl de meer moedige naburen vastberaden naar hun stokken en parapluies grepen, om voor alle eventuali teiten gewapend te zijn. Die scne had tot de ernstigste tooneelen aanleiding kunnen geven, omdat de angst en spanning het toppunt had bereikt, als onze philantroop niet tusschenbeide was gekomen en den Duitscher er op attent had ge maakt, dat het zich alleen om de naam van een klein spoor-station handelde en er nog geen gevaar was. Een algemeene zucht van verlichting ging op, de al gemeene bezorgdheid veranderde in eene dito vrolijk heid en de arme Duitscher moest de kosten van het gelag betalen, toen het uitkwam, wat de oorzaak zijner vrees geweest was. Dit kleine staaltje toont ons, welke uitwerking eene reputatie, als die der stad Utrecht op zenuwachtige karakters kan hebben. Zeer fijn is deze reputatie nu wel is waar niet, maar dat geeft minder, Utrecht is en blijft de fijne stad par excellence.

8
In elk geval regeeren in Utrecht de fijnen, zooals de gemeenteraad toont. Zooals in Amsterdam het geld-patriciaat zich op Heerengracht en Keizersgracht heeft weten vast: te nestelen, zoo is dat met den stichtschen adel in Utrecht het geval. Op de Plompetorengracht, Maliebaan, St. Janskerkhof en Nieuwegracht zit gedeeltelijk heden nog hetzelfde stelletje namen als 100 jaren geleden, alleen zijn de represen tanten dier oude namen reeds meer en meer door den spekulatiegeest geinfluenceerd en ik zag laatst bij een be zoek in Utrecht tot mijne verwondering achter het raam van een heerenhuis een wit bordje met het veelbe lovende opschrift: Jonkh. Asch van Wijck in effecten; eet smakelijk! De geslachten der van Weedes, Ittersum, Ram, Muralt, Huidekooper, van Boetzelaar, Asch van Wijk, en de Geer bloeien nog heden in het Sticht en in zooverre zij, den geest des tijds volgend, het niet geheel versmaad hebben iets te leeren, volgen zij meest de juridische carrire, zoodat bij vele dezer namen het Jonkheer of Baron en het titeltje: Mr. vereenigd zijn. Ik zeg: in zooverre zij iets geleerd hebben, maar wensch in Godsnaam daarmede niet misverstaan te worden, nl., alsof ieder Mr. in de rechten iets degelijks geleerd moet hebben. Dat zij verre van mij. Het is echter merkwaardig, met welken ijver zich in Nederland de zonen der bevoorrechte kringen, adel en bourgeoisie naar de rechterlijke loopbaan heengetrokken gevoelen. In Duitschland zoekt de jonge edelman of rijkaard zijnen trots er in, zich als officier te ruineeren of als admi nistratief ambtenaar het volk er onder te houden, in Oostenrijk deelen leger en geestelijkheid zich in de

9
talenten der jongen gentry, in Rusland doet deze, oud of jong niets anders, als den armen landman het laatste af te nemen, wat hij bezit, in Engeland, waar de oudste zoon van een lord of baronet alles erft en de jongere broeders van diens genade en vrijgevigheid afhankelijk zijn en dus wat verdienen moeten, kijken ze uit na de rijkbedeelde livings van referend der Anglikaansche kerk, een wensch, die meest daarom niet lang op zijne vervulling laat wachten, omdat de vader of oudste broer de uitdeeling er van zelf bezorgen. Het geheim, waarom ieder die het doen kan in Neder land tracht Mr. in de rechten te worden, is spoedig opgelost, als men weet, dat dit praedikaat de meeste kans op de exploitatie zijner medeburgers geeft, zij het als advokaat, als rechtskundig adviseur, als rechter of alleen voor den indrukwekkende klank dezer titulatie. Een Mr. in de rechten hier te lande is altijd een kleine piet, al moge hij met de paragraphen des Nederlandschen wetboek-labyrinth nooit zijn hoofdje gebroken hebben. De rechterlijke macht hier te lande en de verschil lende balies met hunne ongeloofelijke rechtsverkrach tingen, met hunne onophoudelijke inbreuken op rechtsen eergevoel, met hunne dagelijksche justitiemoorden, bieden ons echter een zoo rijk veld voor onze onthul lingen, dat wij aan dat thema een geheel boekdeel moeten wijden en dat zal in een der volgende deelen gebeuren. Maar evenals de stof in de materie zich zoo te zeggen dagelijks ophoopt en vermeerdert, zoo willen wij nog een poosje afwachten om den lezer het puikste van den schotel te kunnen presenteeren. De vele Mr. onder den stichtschen adel zullen ook wel een gevolg van de Utrechtsche universiteit zijn, die jaarlijks een aardig sommetje van dat goed fabri ceert.

10
De aloude hooge school drukt Utrecht niet in die mate zijnen stempel op, als men dit zoude aannemen. Haast schijnt het, dat de akademische jeugd hare spreek woordelijke opgeruimdheid verloren heeft en dat de zoon der beroemde alma mater ook al tot de fijnen wil behooren, zoodra hij de kinderschoenen versleten heeft. Men kan dagen in Utrecht vertoeven zonder van de studenten iets te zien of te hooren, ten minste niet als een geheel, als een corps, als eene vereeniging, waarvan de enkele slechts een onafscheidelijk deel is. Dat is te Heidelberg, Bonn en Gttingen en ook te Leiden heel iets anders. Alles wat men van de muzenzonen te Utrecht gewaar wordt, is af en toe een keurig uitgedoschte melkbaard, met een lichtgeel overjas, die naar het station stormt, om den trein naar Am sterdam te pakken, waar hem verscheidene genoegens wachten, die zich schijnbaar met het geweten der fijnen Utrechtsche raadslieden niet verdragen. Ten minste, heeft de wijsheid van dien raad met een tak van nijverheid opgeruimd, die zijn hoofdbestaan aan den krachtigen steun der studenten te danken had. Weliswaar worden de zaken in denzelfden geest, al is het niet geheel op denzelfden voet voortgezet, maar er schijnen grootere gevaren aan het bezoek dier etablissementen vastgeknoopt te zijn, zoodat de Am* sterdamsche Nes de Utrechtsche industrie op dat gebied overvleugeld heeft. Maar al moge het vrije en vrolijke studentenwezen in den dampkring der stichtsche fijnheid bijna geheel en al onder de Utrechtsche studentenwereld uitgedoofd zijn, brutale en laffe overmoed is daarvoor in de plaats getreden, Dat leert de treurige gebeurtenis, die onlangs plaats had en wier helden allemaal studenten waren.

11
Op een goeden avond verliet een hoopje studenten hun societeit, allen met een flink stuk in de kfraag behebt zooals de jargon luidt een feit trouwens, dat volstrekt geen blaam op die luidjes werpt, want het spreekwoord: Wer niemats einen Rausch gehabt, das ist kein braver mann, is nergens meer van toe passing dan op den volgeling der wetenschap! Maar nu kwam het ware karakter onzer hedendaagsche bourgeoiszonen te voorschijn. De vrouw van den concierge eener naast de societeit gelegen school, stond juist aan de deur, door het lawaai der dronkaards in den slaap gestoord, toen de bende verscheen. Onmiddelijk vielen de studenten de arme vrouw aan; men denke eene enkele, hulpelooze vrouw, drongen in de woning en mishandelden het arme schepsel, zoodat deze na eenige weken tengevolge der ondergane mishan delingen overleed. Ofschoon van boven alles gedaan werd, om ook dit schandaal weder in de nationale doofpot te stoppen, zoo liet zich de publieke meening toch te sterk hooren en er moest dus eene kleine rechtbankkomedie geinsceneerd worden. De misdadigers, want anders kan men dat gespuis niet noemen, kwamen er met zulke belachelijk geringe straffen van af, dat er een algemeene kreet van ver ontwaardiging opging. De hoofdaanlegger dezer helden daad eene ((hoopvolle spruit van de stichtsche stad, boette dezen vrouwenmoord met 6 weken gevangenis. De toenmalige griffier der rechtbank moet door zijne partijdigheid ten gunste der aanvallers eene bizondere vermaardheid verkregen hebben. Het papier is geduldig. Deze waardige vertegenwoordiger van Themis is de heer van Ittersum, die zeker met het oog op zijne te vergeefsch naar een man uitkijkende dochter de ver

12
standhouding met al die rijke erfgenamen door een al te strenge straf niet wilde storen. Het is hem dan ook gelukt de verbloeiende jonkvrouw onder dak te brengen; en wel was de heer Amershoff, een Utrechtsch oud-student het slachtoffer van de on ophoudelijke aanvallen der schoone, die nu eenmaal eene onoverwinnelijke afkeer had, om oude juffer te blijven. Niet lang geleden schoot zich de heer Posthumus Meyjes ook een vroeger student uit de fijne stad die men eveneens indertijd met de huwbare dochteirs van den Utrechtschen gerechtsman in verband bracht, in de Transvaal dood, als slachtoffer van den onder nemingsgeest des edelen Schimmel ook al weder een Msr die bij uitzondering tot zijne slachtoffers eens de rijken dezer aarde had gekozen. Het gevolg was dan ook, dat hij spoedig achter slot en grendel is gebracht. Had hij maar gewone arbeiders bestolen, hij zou nog heden vrij rondloopen en zich in de innige sympathie zijner tegenwoordige vervolgers verheugen! Of de zoon van den jonkheer Ram, lid van den ge meenteraad, ook in die liefelijke zaak betrokken was, weet ik niet, zeker is t, dat de jonge Ram door zijn examen droop; en dit accident moet zijnen vader zoo danig getroffen hebben, dat hij kort daarop overleed. Ook het schandaal van den jongen Verloren van Themaat, die met een freule van Toelon gehuwd was, verwekte indertijd in de heilige stichtsche stad eene groote opschudding. De snuiter hield het voor zijn fatsoen volstrekt noodzakelijk er eene maitresse op na te houden in het persoontje van eene modiste. De jonge vrouw kwam er achter en trok zich de ontrouw van haren gemaal zoodanig aan, dat ze een revolver ter hand nam en zich doodschoot. Nu kwam de beurt aan den echtge

13
noot; deze had echter, zooals dit gewoonlijk het geval is, minder courage, als zijne vrouw en het wilde hem maar niet lukken, den weg naar het rijk van hiernamaals te vinden. Eindelijk, na menige vergeefsche poging, is hij er dan toch in geslaagd en zoo verloren twee menschen het leven, die, als ze bijtijds uit elkander waren gegaan, nog heel ge moedelijk op onze schoone aarde konden ronddrentelen. De familie van Heeckeren, eene der oudste geslachten van den Nederlandschen adel is te Utrecht sterk ver tegenwoordigd, ofschoon ze eigenlijk oorspronkelijk niet tot den stichtschen adel behoort. In *t bizonder zijn het de Heeckeren van Brandsenburg, die in Utrecht hun woonplaats genomen hebben. Een freule van Heeckeren heeft er voor gezorgd dat ze zoo spoedig in Utrecht niet vergeten zal worden. De brave ziel liet zich schaken door den luitenant Kromhout van de artillerie, zoodat de vader nolens volens genoodzaakt was zijne toestemming tot een huwelijk te geven. De ondernemende achterlader begon echter nu van voren te laden en van stonde af werd de heer Kromhout een ernstige delirium-tremens-kandidaat. Het duurde dan ook niet lang, of de alkohol-duivel kon den ex-luitenant onder zijne slachtoffers rangschikken. Het is merkwaardig, wat de borrel in Nederland voor offers eischt. Drinken is hier te lande bij vele men schen bepaald eene ziekte en dat verklaard den ernst, waarmede de drank-kwestie hier aangegrepen wordt. Voor een groot deel is ook deze zoogenaamde ernst maar louter aanstellerij, want evenmin onze tegenwoor dige vrome regeering er aan denkt de winsten uit den opium-invoer en het sterkedrank-monopolie in Indi op te heffen, die haar jaarlijks schatten inbrengen, evenmin heeft ze bij de drankwet een ander id gehad, als er geld uit te slaan maar niettegenstaande dat al, maakt

14
men zich ook in regeeringskringen van tijd tot tijd ernstig ongerust over dien ten hemelschreeuwenden toestand. Terwijl dan ook voor de rechtbanken van andere landen dronkenschap bij het begaan van eene strafbare daad als verzachtende omstandigheid wordt aangezien, is hier het tegenovergestelde het geval en de soldaat die zich eene kleine overtreding begaat, als gevolg van een borrel*, gaat er dieper in, als voor een veel sterker misdrijf, gepleegd in nuchteren toestand. Zonderbare logica, zal men uitroepen, die de onbe wuste daad harder treft, dan de bewuste en waarlijk, men zou de redeneering niet begrijpen, wist men niet dat hier het id tot grondslag dient, vooral de dron kenschap tegen te gaan en daarom deze in de eerste plaats te straffen I Men is dan ook in Nederland altijd geneigd onge lukken of aanvallen enz. enz., aan dronkenschap toe te schrijven, al is zulks geheel en al ongewettigd. Kort geleden had de heer Tom Wilson van Bennebroek bij Haarlem het gruwelijke ongeluk bij het in stappen van een trein op het centraal-station te Am sterdam te struikelen, van het perron op de rails te vallen en door den reeds in beweging zijnde trein over reden en op de verschrikkelijkste wijze verminkt te worden, zoodat hij een half uur later in het binnen gasthuis overleed. Onmiddelijk werd van alle kanten de lage insinuatie geuit, dat de heer Wilson, die juist van zijn diner bij Riche kwam, totaal dronken geweest was en dat hem in dien toestand het ongeluk overkomen was. Daar Wilson nu juist geen afschaffer was, zoo maakte dit gerucht spoedig overal de rondte en ik ben overtuigd, dat het heden door velen geloofd wordt, ofschoon het de brutaalste leugen is die ooit bestaan heeft I

15
Maar laat ons terugkeeren naar de weduwe Kromhout-van Heeckeren, die zich spoedig over het verlies van haren man troostte en het nu eens met den be kende Mr. Martens probeerde. Mevrouw Kromhout, die nu vermoedelijk het strijdperk van God amor verlaten heeft en de wereld rondreist kan op een veelzijdig en avontuurlijk leven terugzien. Hare dochter uit het huwelijk met den heer Kromhout heeft een pikeur te Wiesbaden getrouwd. Deze, die zich op een groote gift verheugd had, begon het arme schepsel te mishandelen, toen hij zich in zijne hoop be drogen zag, zoodat ze van hem weg liep. Eene andere afstammelinge der oude stichtenaren geeft heden nog aan de Utrechtsche kroniek veel stoi tot wrijving van gedachte, d. w. z. voor kletspartijen aller aard. Mevrouw van Boetzelaar, geb. van Weede-Dijkveldt heeft zich in de armen van het heilsleger geworpen en vol voert in dezen kring van heiligen de zotste dingen. Niet alleen heeft ze aan het heilsleger een geheel ge bouw geschonken waar het zijne voorstellingen kan geven, neen, ze neemt ook vlijtig deel aan de meetings. Daar komt het dan wel eens voor, dat het gekke mensch, die geheel andere iden heeft dan nu juist heilige, nadat ze de geheele instelling met bestuur ea alles voor afzetters en bedriegers uitgemaakt heeft zich vrijwillig op de bank der zondaars begeeft, om daar boete van hare kritiek te doen en beterschap te belooven. Zulke dupes heeft het heilsleger en zijn generaal de eerwaarde Booth, die nu ook spoedig Nederland met zijne aanwezigheid gelukkig zal komen maken, noodig, en zij maken dan ook de kracht van dezen monsterzwendel uit.

16
De autoriteiten, ofschoon ze zich aanstellen, alsof de zaak hen koud laat, bevoordeelen het Heilsleger op alle mogelijke wijze; slechts eenige landen hebben hun poorten voor dezen Engelsch-Amerikaanschen humbug gesloten. De regeeringen weten zeer goed dat deheilslegerrommel eigenlijk niets anders dan een tegenwicht tegen de sociaal-demokratische propaganda moet zijn en als zoodanig staan ze sympathiek tegenover deze nieuwste en grootste aller charlatanerien Een eigenschap heeft de chef der bende, Booth, met een bekenden ingezetene van Amsterdam, onzen ouden vriend Gerard Adriaan Heineken, gemeen, nl. de onoverwinnelijken afkeer, om rekening te geven over het beheer van hem toevertrouwde gelden en waarden! Madame van Boetzelaar is niet alleen het slachtoffer geworden van het Heilsleger, waarvoor ze een eigen gebouw op hare kosten liet oprichten; zij is ook door andere medemenschen afgezet. Daartoe behoort de be hanger R oos! Dit type van een zwendelaar had het aan het rechte eind; hij spekuleerde op de oude Utrechtsche eigen schap, de huichelarij, en werd een fijne. Het kon niet anders of spoedig openden zich de poorten der rijken voor den braven man. Eerst moest mevrouw van Boet zelaar met 65.000 gulden er aan gelooven en toen pikte de schelm een lid van den gemeenteraad, den stupiden heer van Beuningen uit en hielp hem van een overbodig 50.000 tal guldens af, meenende die specie beter te kunnen gebruiken dan het gestrenge raadslid. Rien nest sacr pour un sapeurl Toen Roos de behanger zijne industrie voldoende gexploiteerd had en binnen was, verliet hij Utrecht, om in het buitenland van zijne rente te leven.

17
Mevrouw van Boetzelaar echter werd onder curateele gesteld en zal daar wel een poosje onder moeten zuchten, tot groot ongerief van Heilsleger en andere oplichters. De societeit der deftige lui te Utrecht is ook reeds vele malen het terrein van zonderlinge tooneelen geweest en als het spreekwoord: nomen est omen, waarheid bevat; dan zal dit vooreerst zoo moeten blijven. Sic semper, zoo heet in t latijn de bewuste club, heeft menigen slag op het groene tapijt gezien en er hebben al aardige sommetjes van eigenaar verwisseld. Een dergelijk hazardspelletje was t dan ook, dat de heeren Stratnus van de Maliebaan en de Pesters naar t pistool deed grijpen, wel is waar met den vasten wil elkander geen kwaad te doen. Dit doet den edelmoed en de naastenliefde der beide Utrechtsche heeren alle eer aan, maar zij hadden in dit geval even goed te huis kunnen blijven. Of de een der hazardspelers den ander een grec heeft genoemd of hem verweten heeft eene volte te hebben gexecuteerd, weet ik niet, zooveel is zeker, dat de twee zich op een goeden morgen op weg begaven naar het Zeister bosch, waar de eerezaak uitge vochten zou worden. Bij het aanschouwen der wederzijdsche pistolen moet echter een menschelijk gevoel hen beiden overkomen zijn, want ze schoten beiden als op commando in het blaue hinein, een diep gat in de atmosfeer borende. Met tranen van ontroering drukten toen de twee tnenschenvrienden elkaar de hand, het voorgenomen bloedbad werd aangericht onder den Champagneen Bordeaux-voorraad van Sic Semper. Nog eene beroemdheid van Utrecht mo gen wij niet

18
vergeten en dat is de hoogstaangeslagene der stad, de edele Rooijaards van der Ham, tevens lid van den raad' der gemeente en der Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar hij op de linkerzijde plaats genomen heeft, dus geen fijne*, als men orthodox en fijn op n lijn wil plaatsen, zooals dat velen doen. Juist lees ik in de courant, dat eene kiesvereeniging in het kiesdistrikt Breukelen met de diensten van den heer Rooijaards tevreden is en hem dus opnieuw candidaat voor de aanstaande verkiezingen stelt. Zeker is, dat als hij de belangen zijner lastgevers even goed behartigd heeft als die van zijn eigen ik, de Breukelaren geen reden tot klagen zullen hebben, want geen lid onzer volksvertegenwoordiging geeft treffender het type van den vetgemesten bourgeois weder, dan deze kolossale dikzak met het rozenroode bakkes en dubbele reuzenkin. Het noodlot heeft het gewild, dat de woordvoerder der socialisten, de heer Domela Nieuwenhuis, zijne plaats juist in de onmiddelijke nabijheid van die van den heer Rooijaards van der Ham gekregen heeft. Als hij opkijkt heeft hij dus den getruffeerden hals van dit aarts-type van den welvarenden bourgeois voor oogen en dit zal zijne teedere gevoelens voor deze klasse zijner medeburgers nu juist niet temperen. De heer Rooijaards heeft, zooals dit de hoogstaan geslagene van een stad als Utrecht kan verantwoorden, een talrijk kroost in de wereld gezet en bij goed weder kan men de zonen van den Croesus de Maliebaan op en neder zien galoppeeren op ponnys en cabs, die wat dikte en zwaarte aangaat, niet onderdoen voor hun eigenaar. Het zijn dan ook deftige beesten! De onsterfelijkheid wilde de heer Rooijaards zich ver schaffen door eene artesische put op het plein Vreeburg,,.

19
die hij op zijne kosten wilde laten graven endie uit dankbaarheid de put Rooijaards gedoopt zou worden. Of de wateren in Utrecht niet diep genoeg zijn, wat men anders zou moeten aannemen want stil genoeg zijn ze weet ik niet, in ieder geval kwam er niets van en de dikkert moet op eene andere wijze zich in de nagedachtenis zijner medeburgers vastzetten. Twee in de politieke wereld des lands nog al wel bekende personen kunnen tot de Utrechtenaars gerekend worden, dat zijn de heeren Godin de Beaufort, de tegenwoordige minister en de heer Melvil van Lijnden Deze laatste is getrouwd met een freule van Weede dYvoys en men zegt dat zij het is, die er niet weinig toe bijgedragen heeft de reputatie van knapheid, waar over haar echtgenoot zich verheugt, te doen vestigen. Mevrouw Cato van Lijnden heeft een broeder, die als diplomaat Nederland in het buitenland vertegen woordigt, echter zonder tot nog toe gelegenheid gehad te hebben op bijzondere eclatante wijze diplomatieke overwinningen te behalen. Een andere van W eede was attach te Berlijn en engageerde zich daar met de dochter van een hoog dignitaris van het hof, welk engagement korten tijd later weder afraakte. Hetgeen dit geval bizonder pikant laat schijnen was, dat mijnheer Van Weede, niettegenstaande dit afgeraakte engagement, met zijn e ex-aanstaande en haar ouders op den besten voet bleef en niet lang daarna, als gaarne geziene gast der familie, zijne vroegere fiance bij het huwelijk met een gelukkigen mededinger zijne hartelijke filicitatie kon overbrengen. Als dat geen goede diplomaat is, dan weet ik het niet! Een sieraad van het wetenschappelijk Utrecht was

20
Prof. Donders, de wereldberoemde occulist:, even geerd als geleerde dan als mensch. Dit laatste moge zich een ander professor, die vroeger met eer zijn auditorium van 2 xj% toehoorders in de staathuishoudkunde onderwees, en die nu gierig aan de borsten van het kapitalisme den armen man helpt uitzuigen en tegelijkertijd slechte theoretische opstellen over het socialisme schrijft, dat hij met al zijne geleerdheid niet begrepen heeft, in de ooren knoopen. Wij laten Utrecht en het Sticht voor heden rusten, om er spoedig op terug te komen. De eerwaarde stad toch biedt ons te veel stof, dan dat wij met een enkel bezoek zouden kunnen volstaan I

II.
(Yan overal wat.)

Wie kent niet den naam Fransen van de Putte?! en als men den naam kent, dan weet men ook wie dezen naam tot eene, al is het dan ook twijfelachtige beroemd heid heeft verheven. Dat is de knoei- en knutsel minister Fransen van de Putte, die in het ministerie Kappijne v. d. Coppello de Nederlandsche kolonin op liberale wijze geregeerd, dus uitgezogen heeft. Niets is walgelijker dan dit liberaal troepje professioneele politicussen, die reikhalzend uitkijken naar t oogenblik waarop de volksgunst zich hun opnieuw toe wendt, om met alle kracht over de staatsruif heen te vallen en het gemeenebest uit te drukken als een citroen. Als concussionarissen 1) en knoeiers hebben de liberalen
1) Dit is niet het Hollandsche woord concessionaris, maar uit het
Opmerking van den S ch i'ijv tr .

Fransch concussionairt.

22
in alle landen een veel vuiler verleden dan orthodoxen conservatieven en katholieken te samen. Ik; zeg niet dat dezen, vooral de laatstgenoemden, er niet ook een handje van hebben, maar de liberalen zullen ze nooit bereiken. Trouwens van de Putte is de type van den liberalen politicus, voor wien de politiek eene melkgevende koe is. Dit soort staatsmannen is hier te lande nog be trekkelijk gering, want met een zoo barbaarsch kies stelsel als het onze komen over t algemeen slechts de rijken in de kamer en hoe zeer dit natuurlijk voor den vooruitgang in t algemeen en voor het welzijn des volks te betreuren valt, zoo is het toch ontegenzeggelijk waar, dat deze omstandigheid ons tot nog toe behoed heeft voor een massa politieke gelukzoekers, die spoedig het openbare leven vergiftigen, zooals dit in Frankrijk, Itali en ook in Spanje in zoo verderfelijk groote mate het geval is. Ook het socialisme, dat met reuzenschreden vooruit gaat en dat reeds in haast alle landen individuen tot de zijne geteld heeft, die de volksgunst misbruikten, en door haar gedragen de staatkundige en maatschappelijke ladder beklommen, zal, hoe meer het parlementarisme veld wint, kennis maken met dat soort gelukzoekers die de vloek van ieder beginsel uitmaken, omdat ze zelf er geen op na houden en dus van hunne intieme kennis van het partijleven later het laagste misbruik maken om hunne oude partij te verraden. In dit opzicht wint de socialistische partij niets bij de invoering van algemeen kies- en stemrecht, dat trouwens het groote gevaar oplevert tot verwatering der beginselen de hulprijke hand te bieden. Dit aan het adres der parlementaire enthousiasten, die van algemeen kies- en stemrecht reeds de zalig heid hier op aarde verwachten, die eerst door

23
gansch andere par-force-middelen getablisseerd kan worden. Dat alles neemt natuurlijk niet weg, dat algemeen kiesrecht komen moet en spoedig ook al trekt het nog dozijnen van Kerdijks en Paaps aan. Fransen van de Putte dus, onze afgedankte koloniaalminister had zich uit Indi eene vrouw medegebracht, die waarschijnlijk beter de honneurs als njonja residenn in eene binnenplaats van Java had waargenomen dan die van de gemalin eens Nederlandschen ministers. Men vertelt van haar, dat ze, zooals Indische dames, eene gruwelijke kletsmanie had en meer dan nmaal door hare zonderlinge explicaties algemeene hilariteit verwekte. Zoo beweerde ze eens van haar dochter Jane, die na lange worstelingen ter verkrijging van een man, die dan eindelijk in de gestalte van den heer van Reenen kwam opdagen, mevrouw werd, dat deze zoo bizonder op geestelijk gebied schitterde. En toen de een of ander ongeloovig het hoofd schudde, riep zij uit: Ja, Jane is de sage-femme der familie I Een andere dochter, Lucie, eene schoonheid met een Oostersch waas, trouwde den heer van der Goes en deze laatste was het, waarin de oude van de Putten zijn ideaal van een schoonzoon had gevonden. De twee waren nog niet eens goed warm geworden in hun nieuwe betrekking van vader en zoon, toen ook reeds de meest uitgebreide plannen voor de exploi tatie van het schoone Insulinde beraadslaagd werden; het handelde hier niet om het voordeel van het moeder land, maar om het persoonlijk belang van de familie van der Putten; de minister moest dus in de schaduw blijven, en de schoonzoon moest verschijnen. Java, de parel in den ketting, die zich als een dia

24
manten-collier om den evenaar slingert had behoefte aan communicatie-middelen, en vooral een stoomtram was het, die absoluut noodig was voor het geluk van den bruinen broeder. Weliswaar loopt de bruine broeder op Java ook heden, evenals 30 jaren geleden, naast spoor- en tramweg in de gloeiende hitte naar de plaats zijner bestemming dat doet echter niets ter zake, de bewuste trambaan moest er komen; het nauwgezette gevoel van plichtsbetrachting liet den minister geen rust. De heer van der Goes ging dus naar Indi en door zijn schoonpapa ingewijd in alle plannen, kocht hij voor spotprijzen de gronden die benoodigd waren voor de nieuwe onderneming. Spoedig volgde de onteigening dier gronden, die met schatten betaald werden en Fransen van de Putte en Comp. hadden een schitterend geschaft gemaakt. De reputatie van den heer Fransen van de Putte is weliswaar door dat gevalletje er niet beter op geworden, maar dat hoeft ook niet; in Nederland kan men even weinig als in Indi van een goed renomm eten; van de verdiende dubbeltjes echter wel, en daarom heet dan ook 11 in het Hollandsch overgebracht: *Er wordt ook verder gestolen U Eene andere dochter van deze oud-minister trouwde een cavallerie-officier, Jonkh. van Test. Deze dame was de angst van alle moeders met ongetrouwde doch ters op bals en soires, want ze noemde de dingen met zulke rondborstigheid en waarheidsliefde bij den naam, dat ze doorgaans met onze hedendaagsche cul tuur in botsing kwam ! Haar fechtgenoot stond dan ook een doodsangst uit, als vrouwtje-lief de mond open deed, want gewoonlijk kwamen dan dingen te voorschijn die als bommen en kartetsen in het gezelschap vlogen en schrik en ont

25
steltenis bij de eenen, stupende verbazing bij de an deren en onderdrukte vreugde bij de overigen veroor zaakten, en deze laatsten waren de jonge lui 1 Maar deze waren dan ook de eenigen die met een gevoel van zelfvoldoening eene soire tegemoet gingen, waar Digna van Test verwacht werd Ook menig oude cynicus zal wel zijn schik gehad hebben, als de handgrijpelijke uitdrukkingen der dame voor den dag kwamen, maar in het gevoel zijner waarde zal hij ze wel in het binnenste verstopt hebben en de buitenwereld zag alleen het verschrikte en verontwaar digde gelaat van den ernstigen grijsaard. Digna van Test was overigens een aardig vrouwtje en zal nu wel langzamerhand meer geciviliceerde ge woonten hebben aangenomen. Fransen van de Putte, de hoofdaanlegger van den Atjehoorlog, is die Nederlander die zijn land het duurst is te staan gekomen. Of hij ook de meest dierbare minister van Nederland is geweest, zal ik maar liever in t midden laten. Baron Arnoud van Brienen van de groote Lindt, de raceman van Clingendaal, is zonder twijfel een sympa thiek man voor hem, die gaarne iemand goed te paard ziet zitten! Daar is bijvoorbeeld Mrs. Violet, die als echte Engelsche bizonder op rijen gesteld is en wel op alle mogelijke manieren, die den heer van Brienen eene hartstochtelijke sympathie toedroeg. Dit was een pu bliek geheim en als eens op eene race de salonvlooi, die zeker aan t suffen was, den heer van Brienen den raad gaf op Violet te wedden, begon alles het uit te proesten van t lachen en Julius Petersen verbeeldde zich reeds dat hij een ui getapt had, tot hij gewaar werd, dat niet hij, maar de geschilderde vrouw van den

26
Engelschen attach de redenen dezer algemeene vro lijkheid was. Mrs. Violet gevoelde overigens voor meer leden van het mannelijk geslacht sympathie, en de kabinets particuliers van Riche weten daarvan te vertellen. De avontuurlijke dame heeft Nederland reeds lang verlaten en geeft nu in andere residentin hare zoo gewaardeerde voorstellingen en vertooningen. De stiefmoeder van mevrouw van Brienen, een freule van Zuijlen, is indertijd de heldin geweest van een romantisch geval! In haar jeugd verliefd op een heer van Pallandt, welk geval op tegenzijdigheid berustte, moest zij er van afzien diens vrouw te worden, uit totaal gemis van dat ding, dat heden ook al bij den band voor het leven de hoofdrol speelt, ik meenden mammon en zij trouwde den heer van Brienen Na diens dood ontmoette zij haar ideaal uit vroegere dagen en daar deze ook zoo praktisch was geweest, weduwnaar te worden, zoo was er geen hindernis meer voor eene vereeniging. Een halve broeder van mevrouw van Brienen, Frederik, trouwde indertijd eene Belgische kellnerin, maar stierf spoedig en de familie moest nog van geluk spreken, dat dit nieuw familielid zich voor veel geld en goede woorden liet bepraten Nederland te verlaten. Eene echte streber-vereeniging is de familie van der Wijk. De leden dezer half Indische, half Haagsche familie vereenigen allen meer of minder die eigenschap pen in zich, die in het Nederland van heden de zekere kans geven vooruit te komen. Ik merk dadelijk op, dat daartoe knapheid en kennis niet behooren, om de heeren van der Wijk niet in een verkeert daglicht te plaatsen. Papa van der Wijk, vroeger raad van Indi en zooals

27
gezegd wordt een niet onverdienstelijk man, maakte op zijnen ouden dag nog zonderlinge sprongen. Hij kreeg op een goeden morgen de schrijfmanie en overstelpte de autoriteiten, kamerleden en eigenlijk allen, die zijn geschrijf wilden lezen, met onmogelijke brochures, die over alles en nog wat handelden en in elk geval bij den ouden langen man eene kolossale werkkracht ver rieden, die weliswaar niet meer overeenstemde met zijne geestvermogens. Hier heet het juist om gekeerd: Het vleesch was ge willig maar de geest was zwak ! De oudste zoon Constant, bijgenaamd de pot de chambre, omdat hij maar een oor heeft, was vroeger Resident van Tagal en nu Raad van Indi. In de kranten stond niet lang geleden, dat zijne dochter met den Russischen troonopvolger, bij gelegenheid van diens bezoek te Batavia, op een bal in de Harmonie eene quadrille had gedanst en sedert dien tijd is de trots der familie ten top gestegen. Een andere zoon is Marinus van der Wijk, een aan genaam man, die een blauwe Maandag minister van marine was. Hij had als zeeofficier de merkwaardige gewoonte op iedere reis zeeziek te worden, hij bootste daarmede, vermoedelijk onvrijwillig, den grooten Nelson na. Op eene reis naar Engeland op de Valk, dien hij Commandeerde en die Koning Willem III aan boord had, overkwam hem de whale zoo sterk, dat Z. M. er op attent werd; vermoedelijk is dat de eerste aan stoot geweest, dat Marinus later minister van marine werd. Zoon groene minister-feautuil heeft nu wel met een schuit het sterke schommelen gemeen, maar in elk geval dat voordeel, dat men hem bijtijds verlaten kan, wat

28
de heer van der Wijk dan ook na een kort debut ge daan heeft. Herman van der Wijk, secretaris-generaal van kolonin, bijgenaamd de groote kritikus, is een vervelende en pedante sinjeur, kwaadsprekend als een oud wijf, aan wien eigenlijk ieder het land heeft. t Is mij een raadsel hoe die patser aan zulk een bevallige, sympathieke en prettige vrouw gekomen is als Nettie Schimmelpenninck, de tweede dochter van den beroemden Rutger Jan, want Hermanius van der Wijkus had al een aardig poosje naar eene vrouw uitge keken en menig blauwtje geloopen. Zoo bijvoorbeeld van Marie van Weede, zuster van de bovengenoemde mevrouw van Lijnden, uit Utrecht! Daar werd toen de minister van Goldstein voorge spannen, die de jonge dame te logeeren vroeg, om zoodoende het zaakje klaar te spelen. Die oude zondaar is een van die menschen, die niet gelukkig zijn, als ze niet in de een of ander intrigue, het moge zijn wat het wil kunnen pooken, twijfelachtige transacties en arran gementen kunnen maken, met een woord, als ze niet in zaken kunnen zitten en doen, die niet pluis zijn en die in elk geval het daglicht liever niet zien. 'Wie herinnert zich niet de schandalige speelschuldgeschiedenis van den heer van Landsberge, oud-gouverneur-generaal van Oost-Indi, aan den toenmaligen minister Goldstein, die er voor zorgde, dat deze land voogd 6 jaren op zijn rijkbezoldigde post bleef, uitsluitend, om in de gelegenheid te komen zijnen credi teur te kunnen betalen en dat niettegenstaande de ergste flaters, die hij zich te schulden liet komen in het beleid zijner regeering. Eene dochter telt de familie Van der Wijk en deze past dan ook geheel en al in de lijst. Wij meenen Corrie

29

Schimmelpenninck, de vrouw van den zoogenaamde nijdas, substituut-officier van justitie te Amsterdam, als wij ons niet vergissen, een man, die het klaar ge speeld heeft, als zoon van een persona gratissima van den overleden koning, voortdurend gepasseerd te worden, zoodat thans velen zijner jongere collegas veel verder zijn dan hij. Ook in de provincie is Gerard Schimmelpennink eens gezonden, vermoedelijk niet bij wijze van eervolle onder scheiding, maar omdat hij te Heerenveen beter op zijn plaats was dan in de hoofdstad. In elk geval had hij daar zeer verstandige poli tieke opinin kunnen winnen, maar ook dat zal wel niet het geval geweest zijn, want iemand die perpetueel met den derden graad door de examens geschoven werd, is ook niet in staat eene verstandige staatkundige idee in zich op te nemen, al is hij, zooals de nijdas, eens lid der commissie geweest ter herziening van het Nederlandsch wetboek. Veel heeft zijne medewerking bij deze manipulatie niet geholpen, want dat ding is heden nog even gek in elkander geraakt als toen en wel zoo zelfs dat eens een algemeen bekend advocaat ronduit ver klaarde, dat ons wetboek zoodanig ellendig was, dat het recht heel moeielijk er uit te halen was en een ieder maar moest weten hoe hij daarbij zijn schaapje op het drooge kon brengen. Dat was ten minste, eerlijk, terwijl de overige hypokrieten a la De Vries, Kappeyne en de avonturier Paap zich aanstellen alsof ze vervuld zijn van hunne hooge roeping en daarbij tot over de ooren in knoeierijen zitten en aan niets anders denken dan zoo spoedig mogelijk hunne clientle uit te plunderen en den buit onder elkander te deelen. Kappeyne, de vroegere compagnon van den Amsterdamschen Don Juan, Ramaer en nu van den joodLioni

30

staat echter reeds als knoeier overal te boek en heeft al menig aardig gevalletje op zijn kerfhout. Corrie Schimmelpennink is eerst op haar 14de jaar naar Nederland geimporteerd en heeft dan ook alle ken merken van een echt Indis Vind; zij rolt de r als een sinjo en vereenigd de Indische indringerigheid met eene onverdragelijke spraakzaamheid; maar juist daarom wil zij om geen prijs ter wereld voor eene afstam melinge van het schoone Java aangezien worden, eene kinderachtigheid die ik bij de meeste Indische dames en heeren heb opgemerkt en die niet van veel trots getuigt. Ik kan mij maar niet begrijpen waarom men zich schaamt, afkomstig te zijn van een zoo heerlijk land, als het goddelijke Insulinde! Leelijk apenland, zegt de oud-gast, zeker uit dank baarheid dat hij zich in dat land de zakken ongestraft heeft vol kunnen stelen; maar ik zou wel eens willen zien waar meer menschelijke apen rondloopen, in Indi of in Nederland., Zeker is dat men, als men eens de heeren Petersen, Gompertz en Boissevain goed gade slaat, men spoedig van meening zal veranderen en de beleefde, aardige Javaan is toch zeker een meer geciviliseerd wezen, dan zoon roodharige, dronken Duitscher of Nederlander. Zelfs de met opium beschuifde Javaan is me dan nog aangenamer en vooral zindelijker, dan zoon Europeesche dronkaard al is de eerstgenoemde, als hij het amok maken in t hoofd krijgt, met zijn scherp geslepen kriss een ongezellig nabuur. Corrie Schimmelpennink was dan ook ten hoogste verontwaardigd toen haar vriendin, de bovengenoemde Digna van Test haar eens met jou lippert tituleerde en als een marktwijf kefte ze terug: Jou zelf lippertI Een aardig qui pro quo gebeurde eens den schoon

31
vader van Corrie, den edelen grootmeester-fmancier Rutger Jan, met zijn doodvijand den oud-kolonin-minister, dat wij hier eerst nog ten beste willen geven. Rutger Jan Schimmelpennink en Fransen van de Putte zagen zich niet; vermoedelijk heeft de een eens den ander een vetten buit afgetroggeld. Op een mooien dag gaat Rutger Jan, wiens woning eenige huizen van die zijns oud-collega s verwijderd was, naar huis en verzon ken in gedachten, trad hij diens huis binnen, stapt de trappen op en opent de deur van een vertrek, waarin de geheele familie van de Putte gezellig zat te dineeren. Het kaalgeschoren bakkes van den hofman te zien moet geld waard zijn geweest, toen hij, vervolgd door de algemeene hilariteit, de trap afvloog, om zich in zijn eigen huis te gaan redden. Dat komt er van als men te veel te pikkeren heeft over Rijnspoor-dividend en Amerikaansche goudmijnen, die op stuk van zaken niet eens existeeren. Overigens moet van af dien dag de verhouding tusschen de twee dignitarissen er een weinig beter op g e worden zijn, hetgeen voor ieder rechtgeaard Nederlander die nog een zweem van respekt voor zijne groote man nen gevoelt, eene ware voldoening moet geweest zijn. Maar nu tot een vroolijker onderwerp. Als men het galante en deftige Nederland gaat be kijken, zoo mag men vooral niet een edel broederpaar vergeten, dat de schrik aller getrouwde mannen en de hoop en vreugde van een groot deel hunner betere wederhelften is. Ik bedoel de heeren van Lilaar, de twee adonissen van ons land. De een (en dat is de meest gefeteerde) is Mr. in de rechten en hij heeft in t bizonder van de alimenten-paragrafen een nauwkeurige studie gemaakt. De andere is cavallerie-offcier en zijne con-

32
qutes kunnen, niettegenstaande hij in zijn mooie atila en de nauwsluitende rijbroek twee niet te verachten bondgenooten heeft, zich volstrekt niet met die zijns broeders meten. De veroveringen van dezen modernen advocaat, die zijne hoofdklientle onder de schoone sexe telt en voor hun allen een krachtig troostmiddel bij de hand heeft, zijn legio en ik begrijp dat zeer goed. Men stelle zich voor een lange, blonde jongeling, met tamelijk goeden smaak gekleed, met een goed gesoi gneerde snor en een neus die tot de schoonste ver wachtingen recht geeft, daarbij eene zekere goedige arrogantie, die niemand beleedigd, rijk en levenslustig en men zal kunnen begrijpen dat zoo iemand in den Haarlemsche deftigen kring, waar hij ofschoon zelf geen aristocraat gaarne gezien is bij rijpere ge trouwde vrouwen, die iets rels willen hebben en met alle mogelijke praatjes van liefde en vereering volstrekt niet gediend zijn, op schoone resultaten kan wijzen. De heer mr. van Lilaar is ((the right man of the right place voor de vrouwenwereld van Haarlem en omstre ken, welke wat trouwens hun onbestrijdbaar recht is niet altijd kalfcotelette, maar ook eens een flinke ossenhaas willen hebben, en die ik kan t hun ver zekeren vinden zij bij den heer Van Lilaar, zoo puik en netjes, als zij maar verlangen kunnen. Ze weten dan ook dat ze allen eens hun beurt krijgen en wachten geduldig af tot de gevierde bij hun komt aankloppen, om hem dan een hartelijk: binnen\ toe te roepen. Menigeen van zijne bevoordeelden is niet meer onder de levenden, o. a. mevrouw Henri Bikker, geb. Kiderlein, eene quasi-schoonheid met reuzen-demensin in lengte en breedte, die den blonden vrijer menig drup pel zweet gekost zal hebben. Madame Bikker was de dochter, van een winkel

33
juffrouw bij Sinkei en dat kon men ook wel aan haar uiterlijk zien, want het was eene Sinkelsmaak waarmede zij zich toetakelde. In elk geval was ze met dat al meer waard dan haar overgebleven echtgenoot, een akelige vlegel, die al meer dan eenmaal een flinke les heeft opgeloopen. Zoo aantwoorde de ploert eens aan mevrouw Heineken-Tindal op een bal, toen deze hem vroeg waarom hij niet danste: Och, dat is mij veel te vermoeiend, dat laat ik aan mijn kruier over! Als een weinig later de wijn-fabrikant de vrouw van den bier fabrikant om een dans vroeg, antwoordde deze: Ach, dat is te ver moeiend werk voor u, zend mij dan liever je kruier!* In elk geval gaf mevr. Heineken ditmaal meer blijk van goeden smaak dan gewoonlijk. Na den dood van deze favorite had onze rou Lilaar eene geheele reeks van maitressen, tot hij het hart van de liefelijke Anna Prins-Crommelin veroverde, waar hij het wel een tijdje zal uithouden, en waarlijk, hij heeft er gelijk aan, want hij zal zoo spoedig geen vrouw vinden, die zich ook maar in de verste verte met dit smakelijk schepseltje laat vergelijken. Mr. Lilaar, ik vind je een flinke vent, ga jij maar zoo door, met aan je medemenschen goed te doen, dan zal je in menig dankbaar hart blijven voortleven. De beer Van Lilaar neemt de gelegenheid dan ook goed waar; hij is vroeg en laat bij de hand om ook in Gods naam maar niets te verzuimen. Er worden g e meenschappelijke reizen naar Londen ondernomen, waar Anna Prins soi-disant eene verre nicht gaat opzoeken. Op eene van deze uitstapjes overkwam het paar een ergerlijk gevalletje; een bekende heer uit Amsterdam bemerkte ze in hun hotel, waar ook hij logeerde. Hij vertrouwde zijne oogen niet, tot er geen twijfel meer 3

34
mogelijk was. Toen hij daarna in het vreemdelingenboek: ging kijken, vond hij niets dat op Lilaar of Prins geleek: en hij was discreet genoeg de twee luidjes niet in hun pleizier te storen, wat ik hem ook hoogst kwalijk ge nomen zou hebben. De echtgenoot van dit goddelijk wezen, wier aantrek kelijkheid eigenlijk door hare picante lichtzinnigheid nog verhoogd wordt, de brave Adriaan Prins, gaat in zulke gevallen naar Parijs en zal zich daar wel weten te troosten. Adriaan Prins is geen hoogvlieger, maar een prettige baas en ik heb mij eens in mij zelf verkneukeld, toen ik hem in Monte-Carlo aan de roulette nog al aardig had zien winnen, iets wat een gewoon mensch in die philantropische inrichting niet dikwijls overkomt, en hem toen in het Caf de Paris bij pre Chatelain een land genoot met het ernstigste gezicht van de wereld een ((systeem hoorde uitleggen, dat ontwijfelbaar ieder in den allerkortsten tijd tot kroesus zou maken, Ik weet het nu wel niet, maar ik geloof dat de goede jongen van de rivira vertrekkende, een hoop bankjes minder rijk was dan bij zijne komst. Haarlem en omgeving geeft toch ijselijk veel stof voor onze kroniek. Daar is bijvoorbeeld Krikie v. d. Vliet die ik waarachtig voor een aarts-engel van reinheid had gehouden en die langzamerhand het voorbeeld van haar jongere zuster gaat opvolgen. Haar kamenier, de oude Marie, weet er alles van, en in het volgende deel zul len wij een aardig tafereeltje ophangen van dat lieve vrouwtje en hare amants en alles wat er zoo bij komt. Wie in s hemels naam had zoo iets gedacht en wie mij die dingen over Krikie v. d. Vliet een jaar geleden verteld had, die zou ik een ellendige leugenaar genoemd hebben.

35
Er moeten nog al aardige feestjes gevierd worden onder die luidjes en en als Nederland te klein er voor wordt, dan gaat men naar Wiesbaden om een schoon zuster op te zoeken, of naar Brussel enz. enz. Enfin, de geruchten die over Anna Prins en Krikie v. d. Vliet en het legio harer amants loopen, gaan in het phantastieke en men moet voorzichtig zijn om niemand onrecht te doen. De lezer moet zich dus op het naastvolgend deel gedulden, dan beloven wij hem een bizonder pikante schotel uit Haarlem en omstreken. Kort willen wij heden nog aanstippen dat de teedere verhouding tusschen den luitenant Erzey en mevrouw van Ittersum van Bennebroek geindigd schijnt te zijn, men ziet en hoort er niets meer van. Het kan echter ook zijn dat die twee een weinig voorzichtig zijn geworden, want de zaak begon, zooals men dat pleegt te zeggen, de spuigaten uit te loopen en dat is bij zulk verschil van ouderdom toch nog al lastig. Maakt men toch in onzen materialistischen tijd bij zulke gevallen dadelijk niet erg vleiende ondersteliingen, die in dit geval voor den heer Erzey niet juist aangenaam kunnen zijn. De heeren Ypey en Bentink zijn ook een paar oude kenners van wat goed is en men moet een brave ruitersman wel wat toegeven. Als men met de avonturen van dit stelletje eens wilde beginnen, dan kon men een aardig poosje doorgaan zonder op te houden. Vooral de waardige Ypey is een vlijtige arbeider in den wijngaard des heeren en Bentink doet zijn best om zijnen heer en meester waardig te worden. De dames Van Stirum-Molier en Van der WijkBerkhout kunnen dat met goed geweten betuigen en wij hebben geen redenen, hun woord in twijfel te trek

36
ken. Dus Haarlem en zijne liefelijke omgeving forever. Spoedig toch zal op de buitens bij Haarlem een vroolijker leven beginnen; de lente heeft na een lange, zware worsteling den winter, die dit jaar maar niet wijken wilde, verjaagd; de voorjaarsgevoelen treden bij mannetjes en vrouwtjes opnieuw in hunne rechten, de tijd der paring in de natuur is verschenen. Nu komt de tijd, de ware tijd voor de Lilaars, de Ypeys, de Bentinks, de Van der Vlieten, de jongen en de ouden. Sapristi I Of denk je soms dat die geen pit meer in hun corpus hebben, dan zult ge u leelijk kunnen vergissen, die van de Tuylls en ook die van Aapie Crommelin, die dan dubbele krachten zal scheppen om zijnen dienst op Soeka-Prenti te vervullen. Dit snuitertje wil ook al meedoen en wij kunnen het hem niet kwalijk nemen, want wie zou bij zulk prettig minnekoos, vooral met een jong vrouwtje, niet al zijn krachten, al zijn ze maar min, inspannen ? ' Alleen een oude bekende zal ook dit jaar in die heerlijke streken niet verschijnen; het is onze oude medewerker Henry Tindal. Hij is niet kieskeurig op het 'gebied der liefde en neemt wat hij krijgen kan, en dat vindt hij ook wel in Hilversum. Hij zal dus daar, zooals tijdens den winter, het Von delspark, de bosschen en publieke wegen in die streek onveilig maken met zijn geruit pakje, zijn hooge rijlaar zen, den reusachtigen ronden hoed en zijne liefelijke* ega, gestoken in eene onmogelijke amazone van twijfel achtig fluweel, beiden gezeten op deugdzame viervoeters, die met ezelsgeduld dit groteske paar rondkruien. II ny a que le ridicule, qui tue. Aan Haarlem echter en aan de prettige luidjes die daar in het voorjaar zullen samenkomen, een hartelijken

37
groet, met den oprechten wensch en den welgemeenden raad zich flink te amuseeren, opdat de minder met aardsch geluk begunstigde medemenschen eens weder een paar aardige schandaaltjes hooren en er zoodoende ook van genieten. Dus over een week of vier een nieuwe en verbeterde editie.

III.
(N o g w at Amsterdamsclie schandalen. Nederlandsch recht.)

Mevrouw Maurice Insingor, geb. freule Van Loon, is heden ten dage eene zeer voorname en respectabele grande dame; affable en hartelijk tegen hare goede kennissen en diegenen die ze met haar gunst wilbegelukken, koud en du haut de sa grandeur tegen menschen die ze liever niet ziet, en minzaam en welwillend tegen de groote massa der menschen die haar onver schillig zijn, is zij zonder twijfel in de Amsterdamsche monde die vrouw, die de representatieplichten van een groot huis op de meest waardige en aristocratische wijze weet waar te nemen. Daarbij komt dat zij als dame du palais van den grooten kring harer Amsterdamsche zusters met een zekeren nimbus omgeven wordt. Zij is dan ook zonder twijfel eene dignitaresse die ook aan andere en grootere hoven, die meer glans ten toon spreiden, geen slecht figuur zou maken, en ziet men haar aan de zijde van onze regentes, zoo zou men ge neigd zijn te gelooven dat zij de kroon draagt en hare meesteres een eenvoudige burgerlijke madame Insinger ware!

39
Deze huisbakken naam draagt nu juist niet er toe bij Ihaar prestige te verhoogen, maar dat heeft ze dan ook niet noodig en als alle adellijke dames zoo volmaakt hun positie aan het hof vervulden, dan zou men zich spoedig weder in het ancien rgime teruggeplaatst zien. Uit alle deze redenen is het dan ook nog nooit iemand in de hersens gekomen op de uitzondering te wijzen, die met haar gemaakt is geworden, door ze als madame Insin ger tot den eersten post aan ons hof toe te laten, wat anders tegen alle etikette en gebruiken is. Niet altijd echter heeft Henriette Insinger die aristo cratische neigingen gehad die ze nu ten toon spreid. Als jong meisje voelde ze zich tot een Amerikaanschen tandmeester, die haar een paar tanden moest plombeeren, aangetrokken en koketteerde zoodanig met hem, dat de zoon der vrije republiek de zaak verkeerd ver stond en bij hare ouders om hare hand aanhield. Daarop groote verbazing van de zijde der oude Van Loons, over den aan matigen avonturier, die het waagde zijne oogen tot eene Van Loon op te heffen en ver ontwaardiging over het geringe standsgevoel van Hen riette, die zich met zulk een sujet gencanailleerd had. Dat moge nu zijn zooals het wil, in elk geval ziet de naam Insinger er ook niet naar uit alsof zijne dra gers uit den tijd der kruistochten afstammen. Maurice, mon amour, is dus ook niet juist de type van een volbloed aristocraat, en het lidmaatschap der Eerste Kamer en het bezit van den Nederlandschen leeuw, kan dat gemis toch zeker niet vergoeden in de oogen der dochter uit zulk een feudaal huis als de Van Loons zijn. Trouwens over een exorbitanten familietrots beschikken de Van Loons waarlijk niet. Henri van Loon houdt het niet onder zijn waardigheid als effectenman de centjes van

40

den armsten proletarir te verdienen als er gelegenheid toe bestaat. Hij heeft eene Borski getrouwd, eene familie die toch waarlijk qua afkomst geene bizondere pretentin heeft. Zijn zoon Willem zit op een ronden cuire van datzelfde commissiehuis- Borski, wiens repre sentant 30 jaren geleden nog aan de deur van den vader des tegenwoordigen compagnons van hem moest wachten tot het den chef behaagde den makelaar toe te laten. Wij zullen hier den staf niet breken over de toepas sing van het sociale beginsel, dat alle menschen gelijk zijn en dat de Van Loons zoo uitstekend toepassen juist het tegendeel is het geval maar ze mogen dan ook niet de aristokraten op andere wijze uithangen met al die kroontjes van immense afmeetiing op alle mogelijke en onmogelijke plaatsen, tot een zekere gelegen heid toe want zonder hun geld waren ze immers niets, totaal niets, en dat geld moeten ze verdienen door iedereen te bedienen die het eischt. Ja, als ze als vrije heeren op hun aangestamde en van ouds overkomen landen zaten, zooals er nog edellieden hier in Nederland zijn, a la bonheur, dan waren zij nog heeren, maar zoo zijn het jobbers, die zich wel is waar alle genoegens van onzen geraffineerden tijd kunnen verschaffen, die zich aardige villas en huizen over het geheele land kunnen bouwen, maar ze blijven toch jobbers en verder niets! Maurice Insinger, de echtgenoot van vrouwe Henriette, is een goed en braaf egoist, zooals zulk soort menschen hier te lande nu eenmaal zijn, hij doet niemand kwaad, maar bij leibe ook niet goed, en zijn verdwijnen van de scne zal geen groot gat in de samenleving maken. Hij is, zooals ik zeide, ridder van den Nederlandschen leeuw en niemand weet misschien op welke wijze hem dit onderscheidingsteeken uitgereikt is.

41
De grootmeester van het koninklijk huis, graaf R. J. Schimmelpennink van Neijenhuis, een 'oude klant van ons, zooals men weet, was belast met de overgave van dit zichtbare teeken der koninklijke genade of ministerieele erkenning voor bewezen diensten; maar daar hij den nieuwen ridder niet thuis aantrof, zoo gaf hij het tui met den kostbaren inhoud a a n .....................freule Wilhelmina Tindal, met het verzoek dit den heer Insinger bij gelegenheid ter hand te stellen. Heel gemoedelijk, niet waar? Niettegenstaande deze vrouwelijke vervangster des koninklijken afgezant, schijnt de decoratie toch aan het juiste adres te zijn gekomen. Wie herinnert zich ook niet al die praatjes, waartoe indertijd de verstandhouding van mevrouw Van LudenStoutenburg tot den leermeester van haar idioten zoon, den Zwitserschen avonturier Soulier aanleiding gaven. Deze Italiaansche Zwitser wist spoedig in het huis van den ouden en verlamden heer Luden, waar mevrouw regeerde, vasten voet te zetten, doordat hij door de meesteres des huizes bizonder begunstigd werd. De kerel bleek spoedig een infaam oplichter te zijn, die zulk een overwicht over de domme en gemeene vrouw verkreeg, dat hij zich de ergste dingen durfde aanmatigen. In tegenwoordigheid der dienstboden legde hij haar het zwijgen op en gedroeg zich geheel en al nog bij leven van den heer Luden als heer des huizes. Toen de oude heer stierf dacht men algemeen dat de weduwe den indringer zou gaan trouwen, maar men had de rekening zonder den slimmen lateiner ge maakt, die de dochter boven de moeder verkoos en tot aller verbazing werd dit engagement dan ook spoe dig bekend.

42
Na den dood van den ouden heer Luden was het prachtige kasteel Stoutenburg, bij Amersfoort, dat deze met enorme kosten had laten bouwen, onmiddellijk ver kocht geworden. Meubelen, zilver en linnengoed werden voor spotprijzen verschacherd, alleen maar om er spoe dig van af te zijn; dit ging zoover, dat prachtige Venetiaansche spiegels in stukken gezaagd moesten worden, omdat ze anders niet door de deuren uit het huis kon den getransporteerd worden. Mevrouw Luden, een gemeen schepsel door en door, die den heer Luden alleen om zijn geld had getrouwd, werd echter zelf de dupe van hare ondankbaar gedrag jegens haren man. De Zwitsersche rowdi, die langza merhand als een tyran over moeder en dochter heerschte, had met deze laatste, die als eene halve cocotte haar pensionaat had verlaten, eene teedere verhouding aan geknoopt, hetgeen niet moeielijk schijnt te zijn geweest, liet mama Luden in de steek en trouwde met de doch ter, alles medenemende wat hem van de erfenis des vaders beviel. Hij woont nu als rijk man in Itali, rustende op zijne lauweren. Mevrouw Luden reist met haar cretin van een zoon de wereld rond. Zij had nog getracht de Amsterdam mer kennissen wijs te maken, dat de aanstaande van hare dochter eigenlijk afkomstig was uit een zeer voornaam geslacht en cont Souliere heette, een eend die door niemand geslikt werd. Zelden heeft te Amsterdam, waar men anders aan vrij wat schandalen gewend geraakt is, eene gebeurtenis zulk opzien gebaard als deze en zij bewijst wat ik in het eerste deel dezer onthullingen beweerde, dat hoe brutaler iemand hier optreed, des te grooter sympathie Jiij vind en des te meer succes hij hebben zal!

43
Geheel strookend met dit laffe onderdoen voor een brutaal en aanmatigend gedrag, is de ten hemel schreeu wende ondankbaarheid en indelicatesse, die nergens ter wereld kan men zeggen, zoo tot gewoonte is geworden dan in de Amsterdamsche deftige kringen. Iemand een dienst bewijzen of iets goeds aandoen, of hem uit eene verlegenheid te redden, geldt als on verantwoordelijke zwakte, die de straf op den voet moet volgen. Het is onbegrijpelijk hoe het karakter van een geheele klasse een zoodanige richting kon aannemen. In 's hemels naam, niemand van die lui in welk opzicht het dan ook zij ooit de behulpzame hand bieden, want dat wreekt zich onmiddellijk. Honderden van voorbeelden in het dagelijksche leven bewijzen dit. Een Henri Tindal wordt jaren lang door zijne goedige zuster geldelijk gesteund en geholpen, opdat hij maar niet in verlegenheid geraakt, zij betaald zijne schulden, om hem niet in botsing met de wetten te doen komen, hetgeen tot gevolg zou gehad hebben dat hij het leger uitgejaagd ware, en dat hij dan vermoedelijk nooit die maatschappelijke positie had kunnen innemen, die hem tot een rijk huwelijk heeft gebracht. Een redeloos dier zou voor zulke opoffering een ge voel van dank gehad hebben, maar neen, de triste sire is nauwelijks met zijn ega, die hem verder zal te eten geven, van het stadhuis gekomen of hij zint op middelen om dat menschenkind, dat alles voor hem over had, te bekladden, te vervolgen als ze hulpeloos is en haren natuurlijken steun door denonciaties bij de politie het land trachten te doen uitzetten, waar deze voor de rechten zijner bestolen vrouw wil opkomen. In het jaar 1888 bombardeerde de ridderlijke lands verdediger den officier van justitie te Breda met ellen

44
lange dringende telegrammen, om de verwijdering des heeren Von Barnekow uit Nederland te verkrijgen en in het jaar 1890 herhaalde de held deze denonciatin door middel van een personage, over wier verhouding met hem allerlei aardige mededeelingen spoedig bekend zullen worden. Het denonceeren en aangeven is het metier van heer en knecht en de beiden hebben zich ook gelukkig samengevonden. Welk rechtgeaard mensch kan zulk een cloakenkarakter begrijpen. Het zou naf zijn aan te nemen dat zoo iemand ook maar een cent van al dat geld vrij willig terug zou geven, dat hem vroeger in den waren zin des woords van den ondergang heeft gered. Met hem associeert zich zijn zwager, opgehitst door de zuster van het offer, om aan dit niet alleen het door hem geadministreerde fortuin te onthouden, maar ook later, als de bestolene ernst maakt, eene vervalschte dcharge te produceeren, om zoodoende gesteund door de justitie, elke procedure onmogelijk te maken. Altijd treft men weder bij deze klasse van menschen het laffe onderdoen en kruipen voor den sterke en het brutale miskennen der rechten van den zwakke! Walgelijk verschijnsel! Maar altijd gelukken zulke ploertige aanslagen niet, en bij den hemel, eens heeft alle geduld een einde en ook de sterkste zelfbeheersching houdt op, dat mogen zich die twee in de ooren knoopen, al schudden zij heden in het bewustzijn dat ze door politie en justitie in hunne smerige praktijken gesteund worden, ongeloof lijk en cynisch glimlachende het hoofd. Toen jaren geleden in Amsterdam de oude freule Hodson stierf en haar groot fortuin aan hare half-zuster, mevrouw Schimmelpenninck, schoonzuster van den eeuwi gen Rutger Jan, achterliet, bezochten op denzelfden dag

45
de dochters van de erfgename hoogst opgeruimd en vroolijk den skating-ring en hare moeder wilde niet eens hebben, dat ze voor hunne tante en weldoenster de rouw mochten aanleggen. Het feit, dat iemand haar iets goeds had aangedaan, had bij haar eene zekere verachting voor dien iemand te weeg gebracht. Een ander geval 1 De twee oude heeren van Ravestijn, bijgenaamd de raven stierven jaren geleden kort achter elkander te Amsterdam, en lieten hun fortuin aan hun nicht, de vrouw van een domin na Nauwelijks waren de twee oudjes begraven, of als vandalen drongen de dienaar des Heeren en zijne echtgenoote het huis binnen, ver kochten alles wat geen materieele waarde voor hen had, zetten den ouden knecht, den trouwen pleeger en kompagnon der twee oude heeren op straat en gingen zelfs zoo ver, het lievelingsdier van de twee, een ouden witten terrier, niet meer het genadebrood te willen geven, zoodat de arme knecht zich over het diertje erbarmde en het tot zich nam. Ook de heer Henri Tindal toonde zoo weinig piteit en dankbaarheid te bezitten voor de nagedachtenis van een prins, door wien hij tijdens zijn leven op alle mo gelijke wijzen geprotegeerd werd en dien hij altijd voorgegeven had vreeselijk te vereeren, dat hij een hondje, dat deze hem bij zijn dood achterliet als laatste aandenken niet in huis behield, maar bij vreemde menschen uitbesteedde, omdat het diertje zich soi-disant met de honden zijner vrouw niet verdragen kon. Wie die smerige en vuile gladdakkers van dame Jacqueline eens gezien heeft, die begrijpt trouwens, dat een zindelijk opgebracht dier niet zeer genegen is in hun omgeving te verblijven.

46
Een ander beeld! De heer Charle^ van Heukelom, die in zijne jeugd alle denkbare vriendelijkheden van de zijde der ouders van bovengenoemden Jonkheer Tindal ondervonden had, was uit dankbaarheid daarover de eerste, die op deze een steen wierp, toen er praatjes opgingen over een paar vroolijke streken, die deze in Indi als luitenant uitgevoerd zou hebben I Wat was nu het geval? De heer Tindal had nauwelijks gehoord, hoe de heer van Heukelom tegen hem achter zijn rug gehandeld had, of hij begon eene ongevenaarde sympathie voor hem te gevoelen, zoodat hij in stede den poen voor altijd te ignoreeren, verder goede vrienden met hem werd. Het raadsel is spoedig opgelost, als men weet, dat van Heukelom eene deftige en goed betaalde positie in de maatschappij inneemt als compagnon en medechef der groote ijzerfirma van der Vliet! Was van Heukelom een arme duivel, de edele Tindal zou eene onbegrensde verachting voor hem gevoelen en op hem beuken zooveel hij maar kon. Armzalige stakkert! De straf voor zijne smerige ondankbaarheid heeft de ijzerman echter in de gestalte zijner liefelijke ega, Johanna, dochter van den overleden professor Vreede, gekregen, want niet alleen heeft ze halve dagen lang een krachtigen jenever-roes uit te slapen, maar ook in hare nuchtere oogenblikken laat ze hem het gewicht van haar pantoffel zoodanig gevoelen, dat hij van harte zou wenschen, dat ze maar zoo spoedig mogelijk weder een diepen blik in de flesch sloeg, die hem opnieuw van haar zou bevrijden.

47
Wij hebben in ons Joden-hooidstuk in het vorig deel eenen representant van het volk Isral vergeten, die spoedig hoopt een algemeen bekend man te worden en op dit perspectief vertrouwende, krijgt hij dan ook eene beurt in. onze onthulingen, waar maar zoo iedereen niet in thuis behoort. Wij meenen Mr. Levy, lid van den gemeenteraad en hartstochteiijk liefhebber van een zetel in de Tweede Kamer. Mr. Levy is eigenlijk een beste vent, als hij maar niet die onzalige ellenlange spreekbeurten in het stad huis afstak, die dan ook reeds naar hem hun naam hebben verkregen. Op zijn ouden dag heeft hij niet de liefde voor de schoone sexe verloren en wie hem met zijne eerwaar dige vriendin in de melkinrichting in het Vondelspark gadeslaat, als hij zich onbemerkt wanende een kopje watercacao voor zich zijn ideaal, dat overigens dapper op de 50 toemarcheert, aait, streelt en ook wel eens met zijn kuischen, wel geraseerden advocatenmond zoent, als 't iverkelijk niemand ziet, die verheugt zich innerlijk dat dit oude semitische vraagteeken nog zoon liefhebber is. En hij is conservatief, ten minste op dat gebied de heer Levy, want die zoete boel duurt me al een aardig tijdje. Zij, die in tegenstelling van de liberale partij, wel nog vuur toont, als ze geaaid wordt, is zooals men zegt eene modiste buiten dienst. Ze woont in de P. C. Hooftstraat 131, als ik mij niet vergis, maar of schoon mij eene levendige sympathie en belangstelling voor dit reeds door zijnen eerbiedwaardigen ouder dom achtenswaardige paar bezield, heb ik den naam van de matrone al weder vergeten. Mr. Levy wacht zijn schatz wie lacht daar dagelijks als t niet regent, aan den trap der van

48
Baerlestraat, die naar het Vondelspark leidt, af en stevent met haar de bewuste melkinrichting binnen. Zinnend staat hij daar, zich reeds in de gedachte op de komende genietingen verheugende. Daar, op eens, verschijnt ze, als zonneschijn daalt het over het gezicht met de witte coteletten en galant als een hidalgo grijpt hij de nog al omvangrijke hand zijner dulcinea. Elektrisch trilt het door den ouden corpus juris of is corpus delicti beter en stralende van geluk zweeft het paar vooruit. Als de schaferstunde voorbij, en de heer Levy weder den liefdevollen seladon met den kouden deftigen uitlegger van het Nederlandsche model-wetboek gaat verwisselen en zij rechts naar de P. C. en hij links naar den hoofdingang van het Vondelspark toestevent, dan blijven ze beiden, nadat ze voor 24 uren afscheid heb ben genomen, nog menigmaal staan, elkander toewui vende met den zakdoek, alsof hij van plan was op de .leeuwenjacht naar Afrika te gaan en zij naar de Mor monen in Salt-lake-city wilde vertrekken. Maar laten wij die twee oudjes hun gang gaan; een ieder diertje heeft zijn pleiziertjel Ten slotte eene kleine lezing over Nederlandsch recht. De schrijver is nu wel geen jurist van 't vak, maar hij heeft op dat gebied hier te lande zoo veelvul dige ervaring opgedaan, zoo omvattende kennissen ge zameld dat hij hoopt den wetensdorst zijner lezers op schitterende wijze te stillen. Ter zake dus: In Nederland straft men een vader van 4 kinde ren, omdat hij zich het levensonderhoud moet verdienen met het rondventen van geschriften, die niet strooken met de politieke inzichten der politie, met 8 maanden

Geachte toehoorders!

49
gevangenis, maar men ontslaat van rechtsvervolging eenige jeugdige rowdis, die eene zwangere vrouw ter dood mishandelen. In Nederland belegd men met draconische straffen een dienstmeisje, omdat het zich volgens de uitspraak van haar verleugende ((mevrouw die het land aan haar heeft, omdat ze mooier is dan deze en zich dus meer over mijnheers sympathie verheugen mag, een getuig schrift zelf heeft gemaakt, dat eerstgenoemde haar tegen alle recht in weigert, om werk te kunnen vinden, maar de dochters van een hoog rechterlijk ambtenaar gaan een hyena, die door het vergiftigen van haar weldoeneres, millionaire is geworden, nadat ze, ten gevolge van eigen aardige klinkende argumenten, vrij is gesproken, uit de doos af halen. In Nederland bestaat voor den onbemiddelde, wat men ook daaromtrent kletsen mag, geen weg om zijne rechtvaardige zaak ook maar voor den rechter te bren gen , als hij een millionair als tegenstander heeft, maar wel mag in Nederland een eerlooze rijkaard het hem toevertrouwde kapitaal zijner schoonzuster verduisteren en dit gebruiken om plichtvergeten advocaten te betalen, die als dank daarvoor iedere actie onmogelijk maken. In Nederland kan een man zonder invloed weliswaar brieven en bewijsstukken van de hoogste autoriteiten op rechterlijk gebied, aan wie hij ze in vol vertrouwen afgegeven heeft en die zijn recht onwederlegbaar etableeren, ter wille van een rijken vijand nooit terug krijgen, maar wei kan in Nederland een rijk ge worden speculant eene decharge vervalschen, zonder dat de ofjicier van ju stitie de door het slachtoffer ingediende klacht ook maar onderzocht Het bovenstaand geval is gebeurd met den heer G. A. Heineken te Amsterdam, Frederiksplein 48 en de
4

50
zuster zijner vrouw, mevrouw von Barnekow. Na 7 jaren lang steeds zonder opgave van eenige redenen, gewei gerd te hebben de rekening over te leggen van een hem toevertrouwd fortuin zijner beschermelinge, na altijd verklaard te hebben, waarvan bewijzen bestaan, een voudig niet te willen , omdat men hem niet kon dwingen, komt de man, toen eindelijk, na eindelooze vergeefsche pogingen de zaak in der minne te schikken, ernst werd gemaakt, met eene dchargs opdagen, die mevrouw von Barnekow verklaard vervalscht te zijn. Op eene aanklacht dezer dame tegen den vervalscher^ zend de officier van justitie, in afwezigheid van den echtgenoot, een agent van politie aan deze, met de be dreiging haar te zullen vervolgen wegens laster, als ze nog eens zulke valsche aanklacht tegen een man als Heineken durfde in te dienen. Als onmiddellijk antwoord op dit even belachelijke als flauwe dreigement, dat men wel van een schooljongen, maar niet van een ernstig rechterlijk ambtenaar kon verwachten, herhaalde mevrouw von Barnekow niet alleen de aanklacht, maar ze noemde nu ook den heer Heineken als vervalscher der bewuste voorgewende dcharge. En daarop is weder alles maanden lang stil ! Na al dezen tijd rustig, maar te vergeefsch afgewacht te hebben, of het geweten van den officier van justitie niet zou ontwaken en hij of de arrestatie of de gerech telijke vervolging van den vervalscher zou gelasten, zond mevrouw von Barnekow het volgende aangeteekende schrijven aan den officier van justitie te Amsterdam:

51
AMSTERDAM, 12 Mei 1891. Hoog WelEdel Gestrenge H eer! Na bijna 5 maanden te vergeefsch op eene beslissing in zake de vervalsching mijner handteekening onder eene dcharge, door den heer G. A. Heineken. Frederiksplein 48 alhier, gewacht te hebben, ben ik tot de overtuiging gekomen, dat u niet van zins zijt, eene zaak te onderzoeken, welke voor de correctioneele rechtbank te huis behoort en dus in de eerste plaats onder uw ressort valt. U hebt Uwe plicht verzuimd, door mij ter wille van een rijk man, die mij om het mijnebedriegen wil, een recht te hebben onthouden, hetgeen ieder persoon in Nederland van U kon eischen, niet als een gunst, maar als het recht der bescherming door de wet. Ik ben er niet van overtuigd, dat U boven eene verdenking verheven zijt, die ten gevolge Uwer handelwijze met recht door ieder onbevooroordeeld persoon gemaakt moet worden en zulks met het oog op het feit, dat U als rijksambtenaar partij kiest voor een rijk man, tegenover eene op het oogenblik onbemiddelde vrouw. Ik heb de bewijzen in handen, dat U mij tot eene straf bare daad wilt provoceeren, ten einde mij zoodoende in het ongelijk te kunnen stellen en zulks nadat ik zeven jaar lang slechts met wettelyjke middelen beproefd heb mijn recht van de Nederlandsche Justitie te verkrijgen. U hebt Uwe plicht verzuimd en het recht verkracht door op losse geruchten, die U in particuliere kringen, welke den vervalscher gunstig gezind zijn, ontvangen hebt, en die op Uwe beslissing geen invloed mochten hebben van beginne af een man tegenover mij in het gelijk te stellen, die reeds door zijn verleden, door zijne levenswijze en door zijn naam als koopman de allerslechtste reputatie heeft. De heer Heineken is, zooals ik bewijzen kan, door zijne mede-directeuren in Heinekens Bierbrouwerij-Maatschappij
\

52
onwaardig verklaard voor deze maatschappij te onderteekenen, hij leidt als man van boven de 50 jaren een leven, dat publieke ergernis geeft en zijn huis op het Frederiksplein is het tooneel van schandalen die ieder fatsoenlijk mensch met verachting moeten vervullen. Daartegenover sta ik als eene vrouw, die eene Nederlandsche zijnde, niets anders doet dan haar recht te komen vragen, die niets anders verlangt, dan een onpartijdig onderzoek door de wettige autoriteit in eene zaak, die wordt zij ge recht bevonden, eene zware straf voor den schuldige ten gevolge moet hebben, Tegenover een man van bekend slecht allooi, staat eene vrouw, die het recht heeft een ieder uit te tarten haar iets slechts of ongunstigs na te zeggen; deze vrouw is bereid voor de rechtbank een heiligen eed te doen, dat hare handteekening onder de bewuste dcharge door den heer Heineken na jarenlange weigering gepresenteerd, vervalscht is. Ik vraag U : Kunt U het met Uwen plicht overeenbrengen, zulk eene zaak te ignoreeren, uitsluitend, omdat U daaruit van den anderen kant voordeelen kunnen toevloeien, die ik wel is waar niet in staat ben U te kunnen aanbieden? N adat U mij te Scheveningen, bij afwezigheid van mijn man door een politieagent hebt laten bedreigen met een artikel der strafwet, in het geval ik mijne beschuldiging van vervalsching tegen den heer Heineken zoude staande houden, heb ik zulks toen in een brief aan U onmiddellijk in veel sterker uitdrukkingen gedaan. U hebt Uwe bedreiging niet alleen niet tot waarheid gemaakt, iets, wat mij van een zoo hooggeplaatst am btenaar, die dan toch een klein besef van de waarde en de kracht zijner woorden moest hebben, on verklaarbaar voorkomt U hebt mij ook de audintie ge weigerd, op welk ieder persoon in Nederland in zulke ge wichtige zaken een onwederlegbaar recht heeft; dat is een bewijs, dat U in deze zaak een slecht geweteu hebt. In stede Uw plicht te doen, laat U oogluikend toe, dat diezelfde heer Heneken mij stap vor stap hier ter stede laat vervolgen.

53
Een feit, dat de uitwerking gehad heeft, dat ik eenige dagen geleden door eene vrouw van bekend slecht gedrag, juffrouw Kourt, Yan der H elststraat 102, 1ste tage, met een ijzer instrum ent lichamelijk bedreigd werd, en zulks ten gevolge van directe ophitsing door den heer Heineken, natuurlijk alweder gedurende de afwezigheid van mijn man. Het ergste echter is dat de heer Steenkamp, Hoofd-commissaris van politie hier ter stede, het niet onder zijn waarde heeft geacht die persoon tegen mij op te hitsen. Een nauwkeurig, onpartijdig onderzoek zou dit alles aan het licht brengen. Mijn man is op den Scheveningschen weg tof driemaal toe en op 1 Mei jl. hier zonder de minste aan leiding door met stokken gewapende lui aangevallen, en hij kan bewijzen, dat deze aanvallers betaalde lui van den heer Heineken waren. Daar deze aanvallers iederen keer slechts drie of vier man waren, heeft het voor mijn man geene verdere onaangename gevolgen gehad. Yan de aanvallen op den Scheveningschen weg is melding gemaakt bij den heer Yerne, commissaris van politie te Scheveningen. Indien de politie betaalde roovers in bescherming neemt, heb ik wel is waar weinig kans, dat mijn zaak een recht vaardig onderzoek zal vinden. Niettegenstaande dat al, verzoek ik U bij deze nog eens een onderzoek te willen instellen tegen bovengenoemden G. A. Heineken. wegens vervalsching van eene handteekening onder eene dcharge, gedateerd 30/12 1884, waarvan de mij door Mr. Paap toegezonden copie in Uwe handen is. Ten slotte deel ik U mede, dat ik van dit schrijven eene copie aan Zijne Excellentie, den heer Minister van Jnstitie heb gezonden, dat ik het voor getuigen geschreven en ver zonden heb, en dat ik, mocht U mijne zaak opnieuw willen doodzwijgen, dit schrijven zal laten drukkeu, en in duizenden van evemplaren over het gansche land doen verspreiden. Met verschuldigde achting: (w. g.) WlLHELMINE VON B a RNEKOW-Ti NDAL.

54
Ook dezen brief, die doch waarlijk duidelijk mag ge noemd worden, heeft tot nog toe niet de geringste uit werking gehad en daar hij zich op dit oogenblik reeds meer dan 14 dagen in de handen van den heer Looijen bevind, bestaat er ook weinig kans, dat hij licht in deze meer dan schandalige zaak, die een schande voor de Nederlandsche rechtspraak moet genoemd worden, zal brengen. In elk geval echter moet de officier van justitie te Amsterdam en dat moet een ieder, die de waardig heid dezer hoogen betrekking niet wil laten bekladden bovengenoemde dame, wegens laster en zware beleediging vervolgen en straffen, wil hij niet de meest zon derlingen voorstellingen en geruchten onder het publiek versterken en aanmoedigen. D at is, geachte toehoorders, Nederlandsche rechtspraak, die niet eens toelaat dat het slachtoffer zijne zaak voor den rechter brengt, voor de man dus die eerst beslissen kan op welke zijde het recht is. Dit onzalige verstop pertje spelen, dit misdadige beschermen van rijke deug nieten, moet alle achting, alle prestige eener staatsinstelling ondergraven, die reeds zoo veel gerechtvaardigde aanvallen te verduren heeft en die vooral als een bolwerk van den klassenstaat beschouwd moet worden. De naam klassen justitie is dan ook heden reeds de algemeen gebruikelijke. Maar daar de officier van justitie te Amsterdam in zijne missive aan mevrouw von Barnekow sprak van een man als de heer Heineken, zoo willen wij ten slotte nog even het doopceel van dezen eerenman lichten. Dus een man die door zijn mede-directeuren, die allen zijn ondergeschikten waren, onwaardig wordt verklaart om voor de maatschappij te teekenen zonder den naam van een der anderen, van die maatschappij, die hij zelf opgericht heeft, zulk een man verdient de bizondere consideratie, of beter gezegd den steun, van het openbaar

55
ministerie, dus van dat lichaam, dat in zulke dingen souverein heerscht en waarop een ieder eigenlijk per se een onomstootelijk vertrouwen moest hebben. Dus iemand die s nachts, dronken als een kaaiman, op de Hemonykade uit het huis zijner maitresse in wier gunst zich een, geheel dozijn Amsterdamsche joodjes o. a. de smakelijke heer Denz, die den heer Heineken alleen het voorrecht overlaten, het mensch te betalen, terwijl zij snoepen, wordt gezet in een costuum dat Adam in het paradijs zou hebben doen blozen iemand die het met kalme oogen aanziet dat zijne vrouw en de toestanden in zijn huis langzamerhand een publieke ergernis zijn geworden, iemand die zich bij gelegenheid van gevoerde processen, zooals met den heer Gerken wegens een kegelbaan, aangesteld heeft als een kwajongen, die onder curatele moet, en die tengevolge van zijne uit spattingen en liederlijk gedrag en als drinkebroer, in korten tijd te kiezen zal hebben tusschen een aardig delirium tremens en een idem hersenverweeking zoo iemands sprookjes gelden bij den officieelen beschermer van het beleedigde recht meer dan het woord eener vrouw, die men ook in haar geheel leven niet ne onwaarheid, niet ne onwaardige handeling, niet ne enkele plichtsverzaking kan nawijzen. Ik vraag een ieder die nog een schaduw van rechtsgevoel bezit, zijn dat geen Siberische toestanden? De heer Heineken heeft in 1887 aan zijne schoonzuster, bij monde van den heer De Vries en diens vriend, den eereman Kappeyne, het verzoek laten doen de klacht terug te trekken, in welk geval hij rekening en verantwoording over het beheer wilde overleggen en de zaak in der minne schikken. Mevrouw von Barnekow, in t vaste vertrouwen dat de man harer zuster niet zoo diep gezonken ware, dat hij bij zulke gelegenheid zijn woord zou breken, ging er

56
op in - het beste bewijs dat zij niets als vrede wenschte en . . . . de heer Heineken legde geen rekening over maar verklaarde cynisch: men kon immers opnieuw een aanklacht indienen. En met zulk een individu gaan man nen om, die zich aanstellen zoodat men het haast zou gelooven dat ze zich zelven respecteeren. En nu, nadat door deze onthullingen dan toch het een of ander aan het daglicht is gekomen ofschoon eene uitvoerige bespreking en beschrijving van de Hei nekensche verduistering uit respect voor de justitie en om deze niet voor te komen, tot nog toe achterwege is gebleven en de waarheid langzaam maar zeker begint te zegevieren, weet de stumpert niets anders te doen om zich te wreken, dan als een schoolknaap, die een ander verklikken gaat, bij de menschen waar de familie von Barnekow woont, rond te snuffelen en deze tegen haar op te hitsen. Op eene samenkomst die ik eens met mijn advocaat met de heeren August en Henry Tindal, Heineken en Ben Pollones te Amsterdam had, meende de heer Hei neken ironisch, dat hij wel eens vernomen had, dat ik tegen hem eene klacht had ingediend, maar anders had hij van deze aanklacht niets bemerkt. Dat zei de heer Heineken met een innig gevoel van veiligheid, dat hij toen nog bezat, zich verbeeldende dat zulks altijd zoo blijven zoude in t leven. Heden heeft de goede man hij weet het best die overtuiging lang niet meer, integendeel, het is hem knapjes ongemoedelijk te moede, want hij weet dat iemand die het goede recht op zijne zijde heeft, tot geen gekheden grijpt, maar stap voor stap vooruitgaat maar het dan ook op de laatste, de allerlaatste konsekwentie laat aankomen. Gelijk men zaait zal men oogsten 1

You might also like