You are on page 1of 17

Vrouwen

cantus
Io Vivat (p. 213)
1. Io vivat! Io vivat
nostrorum sanitas!
Hoc est amoris poculum,
doloris est antidotum.
Io vivat! Io vivat
nostrorum sanitas!
2. Io vivat! Io vivat
nostrorum sanitas!
Nos iungit amicitia
et vinum praebet gaudia.
Io vivat! Io vivat
nostrorum sanitas!
3. Io vivat! Io vivat
nostrorum sanitas!
Iam tota Academia
nobiscum amet gaudia.
Io vivat! Io vivat
nostrorum sanitas!
Gaudeamus Igitur (p. 214)
1. Gaudeamus igitur, juvenes
dum sumus; (2x)
post jucundam juventutem,
post molestam senectutem
nos habebit humus. (2x)
2. Vita nostra brevis est, brevi
finietur; (2x)
venit mors velociter,
rapit nos atrociter,
nemini parcetur. (2x)
3. Pereat tristitia, pereant
osores, (2x)
pereat diabolus,
quivis antiburschius,
atque irrisores! (2x)

A, a, a valeta studia (p.


215)
1. A, a, a valete studia!
Studia relinquimus
Patriam repetimus
A, a, a valete studia!
2. E, e, e ite, miseriae!
Instant nobis feriae,
Tempus est laetitiae.
E, e, e, ite, miseriae !
3. I, i, i, vivant philosophi!
Studiosi parvuli
Etiam sunt bibuli,
I, i, i, vivant philosophi!
4. O, o, o, nil est in poculo!
Repleatur denuo !
Nummi sunt in sacculo,
O, o, o, nil est in poculo!
5. U, u, u ingente spiritu!
Celebramus epulas,
Cras habemus ferias,
U, u, u, ingente spiritu!
6. IJ, ij, ij, kom schenk en drink
met mij;
Want wij zijn hier niet gekomen
Om te slapen of te dromen.
IJ, ij, ij, kom schenk en drink
met mij.
Juchheidi! (p. 220)
1. De student is vrolijk man,
Juchheidi, juchheida,
Zingt en drinkt zo veel hij kan,
Juchheidi, heida,
Springt en lacht maar altijd
voort,
En kent nergens droevig oord.
Juchheidi, heidi, heida

Juchheidi, juchheida,
Juchheidi, heidi, heida
Juchheidi, heida.

Er waren drie studentjes (p.


223)

2. Komt hij enen herberg in,


Hij drinkt immer blij van zin
En is't met het geld gedaan,
Nog blijft zijne pret bestaan

1. Er waren drie studentjes


Van dingela, domela, deine,
Er waren drie studentjes
Aan duniversiteit (ter)
Er waren drie studentjes,
Aan duniversiteit

3. Er blijft hem zo menig


woon,
Waar men bier schenkt zonder
loon,
En daarbij nog menig vriend
Die hem graag tot gastheer
dient.
4. Daarom zingt hij op de
straat,
Blijde zangen vroeg en laat,
Minnend elke schone maagd
Die hem om zijn hartje zaagt.

2. De eerste was een blokker


En hij heeft zich doodgeblokt
3. De tweede was een vrijer
En hij heeft zich doodgevrijd
4. De derde was een rolder
En hij heeft zich doodgerold.
5. Er waren geen studenten,
Aan duniversiteit
Krambambouli (p. 232)

5. Munich, Hop, Jack-op of wijn,


t Kan hem nooit te vele zijn,
Altijd heeft hij honger, dorst,
Wijl hij zingt uit volle borst.
6. En zo leeft hij vrolijk voort,
In het schoon studentenoord,
Tussen boek en pijp en pint,
Waar elk meisje hem bemint.
7. Overal de vlag in top!
Held're ogen, warme kop.
En de strijdzang langs de ree:
"Vliegt de Blauwvoet? Storm
op Zee!"
8. Leefden wij nog honderd
jaar,
Nooit en rouwde 't onze
schaar,
Al ons doen voor 't Vlaamse
diet ,
't Gildenleven, gildenlied.

1. "Krambambouli" zo wordt
geheten
Dat schuimend blond
studentennat.
Wie zou d'r op d'aarde iets
beters weten
In alle pijn en smart als dat?
Van 's avonds laat tot 's
morgens vroeg
Drink ik mijn glas
krambambouli
Krambimbambambouli,
krambambouli.
2. En brandt mijn hoofd en
mijne wangen,
Of breekt mijn herte van
verdriet,
Of krult mijn maag in duizend
tangen
Of bibbert 't lijf gelijk een riet,
Ik lach met al de FARMACIE

En drink mijn glas


krambambouli
3. War' ik als edelman
geboren,
Keizer zoals Maximiliaan,
Ik stichtte een orde uitverkoren
En als devies hin ik daaraan,
Toujours fidle et sans souci
C'est l'ordre du Crambambouli,
4. Is moeders geld nog
uitgebleven
En heb ik schulden met de
macht,
Heeft 't zoete lief me niet
geschreven
De post van thuis droef nieuws
gebracht,
Dan drink ik uit melancholie,
Een schuimend glas
Krambambouli,
5. En is mijn geld al naar de
donder
Dan peezuig ik van elke
schacht,
Al heb ik geld, al zit ik zonder,
Eens wordt 't heelal tot stof
gebracht.
Want dat is de filosofie
Naar den geest van
Krambambouli,
Ach lieflijke meisjes (p.
257)
1. Er liep eens een schachtje
door Gent;
Hij was vol ijver en vlijt.
Toen zag hij de schoonste
schachtin van het jaar,
En droomde van vrijen gaan
met haar.
Ach lieflijke meisjes,
Wij hebben geen tijd.

Er valt te blokken:
De FACULTEIT...
Ach lieflijke meisjes,
Wij hebben geen tijd.
Alleen studeren telt
Aan d'Universiteit.
2. Toen kwam er de dag dat hij
groot werd:
Hij ging voor 't eerst naar de
club.
Hij werd er gedoopt en hij
dronk er jack-Op
En gaf voor het bier het meisje
op.
Ach lieflijke meisjes,
Wij hebben geen tijd,
Er valt te drinken:
SPECIALITEIT...
Ach lieflijke meisjes,
Wij hebben geen tijd.
Alleen de club die telt
Aan d'Universiteit.
3. Maar eens komt een eind'
aan 't studeren.
Dan werkt hij zelf voor zijn
brood.
Dan denkt hij aan trouwen, aan
kind'ren en huis
En zoekt zich een maagdje rein
en kuis.
Ach lieflijk jong meisje,
Nu heb ik wel tijd!
Er valt te trouwen:
MATERNITEIT...
Ach lieflijk jong meisje,
Nu heb ik wel tijd!
Alleen nog trouwen
telt Aan d'Universiteit.

Het lied van Hertog Jan (p.


322)
1.Toen den hertog Jan kwam
varen
Te peerd parmant, al triumfant
Na zevenhonderd jaren
Hoe zong men 't allen kant
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa,
Na zevenhonderd jaren
In dit edel Brabants land
2. Hij kwam van over 't water
Den Scheldevloed, aan wal te
voet
't Antwerpen op de straten
Zilv'ren veren op zijn hoed
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
't Antwerpen op de straten
Lere leerzen aan zijn voet
3. Och Turnhout, stedeke
schone
Zijn uw ruitjes groen, maar uw
hertjes koen
Laat den Hertog binnen komen
In dit zomers vrolijk seizoen
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
Laat den Hertog binnen komen
Hij heeft een peerd van doen
4. Hij heeft een peerd
gekregen
Een schoon wit peerd, een
schimmelpeerd
Daar is hij opgestegen
Dien ridder onverveerd
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
Daar is hij opgestegen
En hij reed naar Valkensweerd
5. In Valkensweerd daar zaten
Al in de kast, de zilverkast
De guldenkoning zijn platen
Die wierd' aaneen gelast

Harba lorifa, zong den Hertog,


harba lorifa
De guldenkoning zijn platen
Toen had hij een harnas
6. Rooise boeren, komt naar
buiten
Met de grote trom, met de
kleine trom
Trompetten en cornetten en de
fluiten
Want den Hertog komt weerom
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
Trompetten en cornetten en de
fluiten
In dit Brabants Hertogdom
7. Wij reden allemaal samen
Op Oirschot aan, door een
Kanidasselaan
En Jan riep: "In Geus name!
Hier heb ik meer gestaan."
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
En Jan riep: "In Geus name!
Reikt mij mijn standaard aan!"
8. De standaard was de gouwe
Die waaide dan, die draaide
dan
Die droeg de leeuw met
klauwen
Wij zongen alleman
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
Die droeg de leeuw met
klauwen
Ja, de Leeuw van Hertog Jan
9. Hij is in Den Bosch gekomen
Al in de nacht, niemand die 't
zag
En op Sint Jan geklommen
Daar ging hij staan op wacht
Harba lorifa, zong den Hertog,
harba lorifa
En op Sint Jan geklommen
Daar staat hij dag en nacht

De blauwvoet (p. 348)

Hoe de klauw der Klauwaerts


viel.

1. Nu het lied der Vlaamse


zonen,
Nu een dreunend kerelslied,
Dat in wilde noordertonen
Uit het diepste ons herten
schiet.

7. Op ons vane vliegt de


Blauwvoet,
Die voorspelt het zeegedruis,
En de Leeuw er met zijn klauw
hoedt
't Lieve dierbaar Christi kruis.

Ei! het lied der Vlaamse zonen,


Met zijn wilde noordertonen,
Met het oude Vlaams Hoezee.
Vliegt de blauwvoet? Storm op
zee!

8. Weg de bastaards, weg de


lauwaards.
Ons behoort het
noordzeestrand,
Ons de kerels, ons de
Klauwaards,
Leve God en Vlaanderland!

2. 't Wierd gezeid dat


Vlaandren groot was,
Groot scheen in der tijden
wolk,
Maar dat Vlaanderland nu dood
was,
En het vrije kerelsvolk.
3. Maar dan klonk een stemme
krachtig
Over 't oude noordzeestrand
En het stormde groots en
machtig,
In dat dode Vlaanderland.
4. En hier staan wij, 't hoofd
omhoge,
Vuisten siddrend, kokend
bloed;
Vlam in 't herte, vlam in de
oge,
En ons naam ons trillen doet!
5. Van de blonde noordse
stranden,
Dwang en buigen ongewend,
Onze vaders herwaarts
landden,
Leden, streden, ongetemd.
6. Ja wij zijn der Vlamen zonen,
Sterk van lijve, sterk van ziel,
En wij zou'n nog kunnen tonen,

Edite, bibite! (p. 381)


1 Schransen en drinken
Nimmermeer treurig zijn
Laten wij klinken
Ons roept de wijn!
Edite, bibite, collegiales,
Post multa saecula, pocula
nulla!
Edite, bibite, collegiales,
Post multa saecula, pocula
nulla!
2.Geen professoren
Lokken ons hene van dit feest
Geen kan ons storen
Drink om ter meest!
3. Recht, nu, gij allen,
En heft Heer Bacchus op de
troon
De kurken knallen
Zuipen is schoon!
4. Zo leeft men immer
Zolang de volle beker blinkt
Want men sterft nimmer
Als men maar drinkt!
5. Nog voelt eenieder

Hoe hem zijn kele brandt


Neemt daarom weder
t Glas in de hand!

Allons voir si le vin est bon


2. S'il est bon, s'il est agreable
j'en boirai jusqu' a mon plaisir.
3. Jen boirai cinq ou six
bouteilleis
Une fille sur les genoux

What shall we do with the


drunken sailor (p. 396)
1. What shall we do with the
drunken sailor
what shall we do with the
drunken sailor
what shall we do with the
drunken sailor
early in the morning?
Hurray and up she rises
hurray and up she rises
hurray and up she rises
early in the morning.
2.Put him in the long boat till
he's sober
3. Pull out the plug and wet
him all over
4. Put him in the scuppers with
a hosepipe on him
5. Heave him by the leg in a
running bowline
6. That's what we'll do with the
drunken sailor
Chevaliers de la table
ronde
(p. 396)
1. Chevaliers de la table ronde
Allons voir si le vin est bon.
(bis)
Allons voir oui oui oui
Allons voir non non non

4. Si je meurs, je veux qu'on


m'enterre
dans une cave o y a du bon
vin
5. Les deux pieds contre la
muraille
et la tete sous le robinet.
6. Sur ma tombe, je veux qu'on
inscrive:
Ici git le roi des buveurs.
Die Lore (p. 454)
1. [Im Wald, im grnen Walde,
Da steht ein Frsterhaus,] (bis)
Da schauet jeden Morgen,
So frisch und frei von Sorgen,
[Des Frsters Tchterlein
heraus,] (bis)
[Tiralala, tiralala,
Tira, tira, tiralala, lala.] (bis)
Lore, Lore, Lore, Lore,
Schn sind die Mdchen
Von siebzehn, achtzehn Jahr.
Lore, Lore, Lore, Lore,
Schne Mdchen gibt es
berall;
Und kommt der Frhling in das
Tal,
Grsst mir die Lore noch
einmal,
Ade, ade, ade.] (bis)
2. [Der Frster und die Tochter,
Die schossen beide gut.] (bis)

Der Frster scho das


Hirschlein,
Die Tochter traf das Brschlein
[Tief in das junge Herz hinein.]
(bis)
3. [Steh' ich auf Bergeshhen,
Schau ber Tler hin,] (bis)
Dann sehe ich so gerne
Aus weiter Ferne,
[Das Haus der jungen
Frsterin.] (bis)
Oh! Susanna (p. 460)
1. I come from Alabama
With my banjo on my knee
I'm going to Louisiana,
My true love for to see
It rained all night
The day I left
The weather it was dry
The sun so hot,
I froze to death
Susanna, don't you cry
Oh, Susanna,
Oh don't you cry for me
For I come from Alabama
With my banjo on my knee
(bis)
2. I had a dream the other
night
When everything was still
I thought I saw Susanna
A-coming down the hill
The buckwheat cake
Was in her mouth
The tear was
In her eye
Says I, I'm coming from the
south
Susanna, don't you cry
Auprs de ma blonde (p.
464)
1. [Dans les jardins d'mon pre
Les lilas sont fleuris,] (bis)

Tous les oiseaux du monde


Vienn'nt y faire leurs nids.
Auprs de ma blonde
Qu'il fait bon, fait bon, fait bon,
Auprs de ma blonde
Qu'il fait bon dormir.
Quil fait bon dormir (2x)
Auprs de ma blonde
Quil fait bon dormir
2. [Tous les oiseaux du monde
Vienn'nt y faire leurs nids.]
(bis)
La caill', la tourterelle
Et la joli' perdrix.
3. [La caill', la tourterelle
Et la joli' perdrix.] (bis)
Et ma jolie colombe,
Qui chante jour et nuit.

4. [Et ma jolie colombe,


Qui chante jour et nuit.] (bis)
Qui chante pour les filles,
Qui n'ont pas de mari.
5. [Qui chante pour les filles
Qui n'ont pas de mari.] (bis)
Pour moi ne chante gure
Car j'en ai un joli.
Die kat komt weer (p. 478)
1. De boer, die zwoer hem
blauw:
Hij zou die kat dood schiet,
Hij had zijn hoos gelan.
Met kruit en dynamiet,
Hij leit kat hem voor den weg
die hij moest kom
En den volgende morgen:
Velletjes en beentjes...:
Maar die kat kwam weer,
die kon nie langer wach,

Die kat kwam weer de


volgende dag
De kat kwam weer
geloof me het is waar
De volgende dag was die kat
daar weer daar!
2. Hij zet hem op een skip
Dat zeilde naar Ceylon
Die skip die was gelan
Met twaalf duzend ton,
Maar verre van dit land
Daar is die skip gestrand
En alle matrozen
Verdronken..........
3. De boer, die zet die kat
Toen in een aeroplaan
Die derailleerde toen
Tegen een wollekie aan
De boel die viel omlaag
Bleef steken in een haag
Brak armen, nek
En beenen......
4. De boer, die zet die kat
Toen op de schoorsteen neer
Die kat, die viel omlaag
En deed zich vreeselijk zeer
De kat, die viel in 't vuur
Verbrandde binnen 't uur.
En den volgende morgen
As en botjes.......
5. Die boer die draag die kat,
Toen op een hoog gebou
En gooi hem naar beneen,
Met een ferme dou,
De man die m op hem krijg,
Wor plat gelijk een vijf
Twaalf vaderloze kindertjes...
6. Die boer die bond die kat,
Die pootjes net te saam,
En lei het beestje toen,
Op railjes van den tram,
Het trampje liep van spoor,
En brak te midden door:
Stukkies glas en hout en ijzer...

7. Toen stak die boer die kat,


In een heel groot kanon,
Die shot die werd gelaan,
Met zesenvijftig ton,
Die schot viel ver van huis,
En sloeg die stad in gruis:
Kerken, scholen, huizen en
hopies puin...
8. Toen het die boer die kat,
In duizend stuk gekap,
En steek dan ieder stuk,
Apartjes in een graf,
Hij stam die boel goed aan,
En denk het is gedaan,
Maar als hij slaap dan:
Droom hij altijd maar van...
t Vliegerke (p. 481)
1. Ik ben nie al te zot van 't
spel
Maar 'k vange gere musschen
Marblen en toppen kan ik wel
Maar daarin ben ik nie fel
'k Zie tegenwoordig overal
En ook al in mijn straatje
Jongens schuppen op nen bal
Maar 'k spele 't liefst van al
Mee mijne vlieger
En zijne steert
Hij goot omhoge
't Es 't ziene weert
'k Geve maar klauwe
Op mijn gemak
'k Heb nog drei bollekens
In mijne zak
2. Mietje van de koolmarchant
Een meiske uit mijn straatje
Keurde mijne cervolant
En z' had er 't handje van
Want zo rap alsof de wind
Was z' aan 't spele mee mijn
klauwe
En ze riep 't es 't spele weert

Want hij hee ne goeie steert


Refrein: Ja, mijne vlieger,
mee... twee bollekes...
3. 't Seef liet zijne vlieger op
Van 't soepe, 't soepe, 't soepe
Maar hij stuikt op zijne kop
En muile dat hij trok
Zijn spankoorde was veel te
kort
En met zijn 't sietse klauwe
En daarbij was zijne steert
Geen chique toebak weert
Refrein: Maar mijne vlieger,
mee... n bolleke...
4. Laatst op het SintDenijsplein
Mijne vlieger was aan 't zweve
d' Er kwam een wijf, een groot
venijn
En ze zei 'dat mag niet zijn'
Hij hangt te veel in mijne weg
Ze begost er an te sleure
En op een twee drei pardaf
De koorde schoot er af
Hij was goon vliegen
Al mee de wind
'k Stonde te schrieme
'k Was maar een kind
Mijne bol klauwe
Die ging ne gang
Dat zal 'k omtauwe
Mijn leven lank

And we'll all feel gay,


When Johnny comes marching
home.
2. The old church bell will peal
with joy Hurrah! Hurrah!
To welcome home our darling
boy
Hurrah! Hurrah!
The village lads and lassies say
With roses they will strew the
way,
And we'll all feel gay
When Johnny comes marching
home.
3. Get ready for the Jubilee,
Hurrah! Hurrah!
We'll give the hero three times
three,
Hurrah! Hurrah!
The laurel wreath is ready now
To place upon his loyal brow
And we'll all feel gay
When Johnny comes marching
home.
Cockels and Mussels (p.
537)
1. In Dublin's fair city, where
the girls are so pretty
I first set my eyes on sweet
Molly Malone
As she wheeled her wheelbarrow
Through streets broad and
narrow

When Johnny comes


marching home (p. 497)
1. When Johnny comes
marching home again, Hurrah!
Hurrah!
We'll give him a hearty
welcome then Hurrah! Hurrah!
The men will cheer and the
boys will shout
The ladies they will all turn out

Crying cockles and mussels,


alive, alive-O!
Alive, alive-O! alive, alive-O!
Crying cockles and mussels,
alive, alive-O!

2. She was a fish-monger, but


sure 'twas no wonder
For so were her father and
mother before
And they each wheeled their
barrow
Through streets broad and
narrow
3. She died of a fever, and no
one could save her
And that was the end of sweet
Molly Malone
But her ghost wheels her
barrow
Through streets broad and
narrow

And in sunshine the waters are


sleepin';
But the broken heart it kens
nae second spring,
Tho' the waefu' may cease frae
their greetin'
My Bonnie is over the
ocean
(p. 461)
1. My Bonnie is over the ocean.
My Bonnie is over the sea.
My Bonnie is over the ocean.
O bring back my Bonnie to me.

Loch Lomon (p. 538)

Bring back, bring back,


o bring back my bonnie to me
(bis)

1. By yon bonnie banks and by


yon bonnie braes,
Where the sun shines bright on
Loch Lomon'.
where me and my true love
were ever wont to gae
On the bonnie, bonnie banks o'
Loch Lomon'.

2. O blow ye winds over the


ocean,
O blow ye winds over the sea,
O blow ye winds over the
ocean,
And bring back my Bonnie to
me.

O ye'll tak' the high road and


I'll tak the low road,
An' I'll be in Scotland afore ye;
But me and me true love will
never meet again
On the bonnie, bonnie banks o'
Loch Lomon'.
2. 'Twas there that we parted
in yon shady glen,
On the steep, steep side o' Ben
Lomon',
Where in purple hue the
Hieland hills we view,
An' the moon comin' out in the
gloamin'.

3. Last night as I lay on my


pillow,
Last night as I lay on my bed,
Last night as I lay on my pillow,
I dreamed that my Bonnie was
dead.
4. The winds have blown over
the ocean,
The winds have blown over the
sea,
The winds have blown over the
ocean.
And brought back my Bonnie
to me.
Michael (p. 551)

3. The wee birdies sing and the


wild flow'rs spring,

1. Michael row the boat ashore,


hallelujah

10

Michael row the boat ashore,


hallelu-ujah!
2. Michaels boats a music
boat.
3. Sister, help to trim the sail.
4. The river Jordans chilly and
cold.
5. For the body, not for the
soul.
Clementine (p. 544)
1. In a cavern, in a canyon,
Excavating for a mine,
Dwelt a miner, fortyniner,
And his daughter Clementine.
Oh my darling, oh my darling,
Oh my darling Clementine!
Thou art lost and gone for
ever,
Dreadful sorry, Clementine.
2. Light she was and like a
fairy,
And her shoes were number
nine;
Herringboxes, without topses,
Sandals were for Clementine.
3. Drove she ducklings, to the
water,
Ev'ry morning, just at nine;
Hit her foot against a splinter,
Fell into the foaming brine.
4. Saw her lips above the
water
Blowing bubbles mighty fine
But alas I was no swimmer,
So I lost my Clementine
5. In a corner of the
churchyard

Where the myrtle boughs


entwine,
Grow the roses in their posies,
Fertilised by Clementine
6. Then the miner, fortyniner,
Soon began to peak and pine;
Thought he "oughter fine" his
daughter
Now he's with his Clementine
7. In my dreams she still doth
haunt me,
Robed in garments, soaked in
brine,
Though in life I used to hug
her,
Now she's dead I draw the line.
8. How I missed, her, how I
missed her,
How I missed my Clementine !
But I kissed her little sister,
And forgot my Clementine.
Oude rolderklacht (p. 187)
1. O vrij studentenheerlijkheid,
waar zijt gij thans verzwonden?
O keer nog eenmaal schonen
tijd,
Zo vrij, zo ongebonden!
Ik zoek u langs mijn wegen
weer
En vind u sporen nimmerweer!
O jerum, jerum, jerum,
O quae mutatio rerum! (2x)

(Deoudstudentenstaanrecht)
2. Waar zijn zij die voor t
Gentse bier
hun laatste cent verdronken;
Als wereldbazen op den zwier,
met volle potten klonken?
Zij gingen 't hart gebroken
voort
van hier naar 't stil
geboorteoord.

11

(Studenten industrile,
pharmaceutische, politiekekonomisch en sociale
wetenschappen, evenals de
studenten handelsingenieurs,
architectuur staan recht.)
3. Daar ligt er een als man van
plicht,
Op een buro gebogen;
(Studenten letteren en
wijsbegeerte, pedagogie,
psychologie, toegepaste
taalkunde, sociaal-agogisch
werk, lerarenopleiding en hotel
en toerisme staan recht.)
Een ander ontplooit met koud
gezicht
Zijn schoolmeestersvermogen.
Wie dacht ooit dat een schurk
zo fijn
Zou zo pedant geworden zijn?
(Studenten genees- en
tandheelkunde,
verpleegkunde, sport en kine
staan recht.)
4. Een dokter preekt de
matigheid,
En was hier grote rolder;
(Enkel de actieve
praesidiumleden van de
organiserende club staan
recht)
Ministers gaan met statigheid,
En woonden hier op zolder;
(Studenten rechten en
criminologie staan recht.)
De rechter straft nu
drankmisbruik
En vroeger sliep hij met de
kruik!
(Alle leden van de corona
staan recht, en reiken elkaar

met gekruiste armen de


handen)
5. Ga vrienden, reikt elkaar de
hand,
Opdat hij zich vernauwe
De trouwe vriendschap heil'ge
band,
De heil'ge band der trouwe.
De glazen worden hoog
geheven, en er wordt rechts,
links en rechtover aangestoten
Klinkt aan en heft omhoog het
glas,
Nog leeft het oud
studentenras!
(LUIDOP!)
Bibamus laetio merum,
Non est mutatio rerum!
Filia Pastoris (p. 412)
1.[Quae voluptas quae
voluptas
Est amare
Pulchram filiam pastoris!] (bis)
[O admiranda, o admiranda,
O admiranda filia pastoris!]
(bis)
2. [Hedon oi, hedon oi
Estin Agapain
Kaln paida poimenos!] (bis)
[O thaumasia, o thaumasia,
O thaumasia paida poimenos!]
(bis)
3. [Welch Vergngen welch
Vergngen
Ist's zu lieben
Des Hirten schnstes
Tchterlein!](bis)
[O wunderbares, o
wunderbares,
O wunderbares Hirten
Tchterlein!](bis)
4. [Co za radosc, co zo radosc
Jest kochanie

12

Piekna corke pastora!] (bis)


[O nadzwyczajna, o
nadzwyczajna
O nadzwyczajna corko
pastora!](bis)
5. [Welk genoegen welk
genoegen
Is't te minnen
't Mooiste meisje van de stad!]
(bis)
[O wonderbaarste, o
wonderbaarste,
O wonderbaarste meisje van
de stad!](bis)
De torenspits van Bommel
(p. 471)
1. Op een vlot van oude
planken - planken,
Zat een oude herdershond herdershond,
Heel erbarmelijk te janken janken,
Omdat hij zijn baas niet vond niet vond.
[Maar te midden van die
rommel, rommel
Staat de torenspits van
Bommel, Bommel] (bis)
2. Een matroos met houten
benen
En gestreepte zwembroek aan,
Zat erbarmelijk te wenen,
Omdat hij ook zou vergaan.
3. In een mand vol verse
broodjes
Lag des bakkers jongste kind,
Spartelend met blote pootjes,
Ghoorde het uren in de wind.
4. Op een ton met houten
banden
Zat de brouwer dik en fier.

Hij wreef zich juichend in de


handen,
Hij had nu water voor zijn bier.
5. Een heel regiment soldaten
En een eskader van de vloot
Wierpen blindelings granaten,
En ze zopen zich haast dood.
Het lied van Pater
Callewaert
(p. 484)
1. Verliefd, gij jongens, kiest
alleen een bruid
In 't koor der Vlaamsgezinde
maagden uit.
Blijft Vlaandrens heilige idealen
trouw
En laat die nimmer breken
door een vrouw.
Zo wint ge ons aller wensen
voor uw haard
En 't zegenwoord van Pater
Callewaert:
[Crescite et multiplicamini!]
(bis)
2. Alwaar gij zwerft en werft
ten allen kant,
Maakt onze meisjes Vlaams
Vaderland,
Bekeert hen, kneedt hen, port
hen: "Storm op zee!"
En zijn ze rijp gezongen, trouwt
ermee!
Zo wint ge ons aller wensen
voor uw haard
En 't zegenwoord van Pater
Callewaert:
3. Niet langer zal Parijs met
hoed en keurs
Nog zegepralen op de
huwelijksbeurs.
Bericht aan menig dubbend
pensionaat:

13

Zij weten nu wat hen te


wachten staat!
Alleen waar Vlaams met
Vlaams in Vlaandren paart,
Rijst 't handgebaar van Pater
Callewaert

mit goldnen Schnallen dran


5. Hans sitzt im Hhnerloch
dort sitzt er heute noch
Ad fundum per jaar (p. 180)

Tsjechisch drinklied (p.


379)
Drink uit dan, broeder, drink!
Drink uit tot op den grond
Want nooit zien w'ons weerom
Voor 't volle jaar is rond. (bis)
En daarom drink maar, drink
maar, drink maar,
Zolang de beker ons nog
wenkt,
En daarom drink maar, drink
maar, drink maar,
Zolang een druppel wijn nog
blinkt:
En daarom drink maar, drink
maar, drink maar,
Eer we malkander 't afscheid
bien,
En daarom drink maar, drink
maar, drink maar,
Drink op het vrolijk wederzien!

(De eerstejaars staan recht en


de corona zingt)
En al wie voor het eerste jaar
studentje is
Sta recht! Sta recht! (bis)
Zet het glaasje aan je lippen,
laat het zachtjes
binnenglippen.
Zet het glaasje aan je mond
en drink het leeg tot op de
grond!
(De eerstejaars beginnen met
hun ad fundum vanaf het
woord leeg en zetten met n
slag hun glas op tafel bij het
woord grond. Daarna zingt de
corona)
Ja, dat voelen zij (bis)
Aan hun hartje (bis)
Ja, dat voelen zij (bis)
Aan hun jeugdig ha-artje.

Hnselein (p. 523)


1. Hans geht nach Siegenheim
Kauft sich drei Kannen Wein
Ido
Ido
Ido
Ido
Ido
Ido

mein
mein
mein
mein
mein
mein

ado mein
Hans
ado mein
Hnselein
ado mein
Hans.

2. Hans hat ein Htli auf


Mit schnen Feder drauf
3. Hans hat ein Rkli an
mit schnen Knpfi dran

(De eerstejaars zingen)


Ja, dat voelen wij (bis)
Aan ons hartje (bis)
Ja, dat voelen wij (bis)
Aan ons jeugdig ha-artje
(De tweedejaars staan recht
en de corona zingt)
En al wie voor het tweede jaar
studentje is ...
Ave confrater (p. 182)
1. Ave Confrater!
2. k Drink liever bier dan
water

4. Hans hat die Schuli an

14

1. Drink dan op commando van


n, twee, drie, vier, vijf, zeg,
zeven
(Bij n begint 2. haar glas
uit te drinken. Het is leeg op
zeven)
2. Er is niets meer in mijn glas
gebleven
1. Flectamus genua (beiden
knielen)
2. Levate (ze staan weer recht)

9. Neen, schuintramboer, mijn


kind kun jij niet krijgen
10. Zeg ouwe heer, ik ben nog
iets vergeten
11. Mijn vader is, Groothertof
van Brittanje
12. Mijn moeder is, de Koningin
van Spanje
13. Zeg jongeman, je mag mijn
dochter trouwen
14. Neen ouwe heer, je mag je
dochter houwen

Drie schuintamboers (p.


273)
1. Drie schuintamboers, die
kwamen uit het Oosten (bis)
Van je rombom, wat maal ik
erom?
Die kwamen uit het Oosten.
Rombom!
2. En van de drie, zag daar
een aardig meisje (bis)
Van je rombom, wat maal ik
erom?
Zag daar een aardig meisje.
Rombom!
3. Zeg meisje lief, mag ik met
jou verkeren? (bis)
Van je rombom, wat maal ik
erom?
Mag ik met jou verkeren?
Rombom!
4. Zeg jonge man, dat moet je
vader vragen.
5. Zeg ouwe heer, mag ik jouw
dochter trouwen?
6. Want zij is mij, de schoonste
aller vrouwen
7. Zeg jongeman, zeg mij wat
is jouw rijkdom?
8. Mijn rijkdom is, een trommel
met twee stokken

De slag om het
Gravensteen
(p. 276)
1. Te Gent, de oude stede,
Daar lag het Gravensteen(bis)
Sinds eeuwen als vergeten,
Verlaten en alleen.(bis)
Tot plots studentenkeerlen,
Belust op leute en lach,(bis)
Met list de burcht verov'ren,
Zo zonder stoot of slag. (bis)
Spuiters van Vlaanderen!
Gent brult van pret:
"'t Gravenkasteel door
studenten bezet!"
Ze zitten er binnen! wie krijgt
z'er uit.
Ze vrezen noch knuppel, noch
water, noch spuit!
Belegeraars zo ge ten aanval
wilt gaan.
Past op, past op, past op, past
op!
Uilenspiegel, Uilenspiegel
voert hen aan?
2. 't Pandoerenheir, zeeghaftig,

15

Rolt ladders bij de muur, (bis)


En neemt met waterlansen,
De rune onder vuur. (bis)
Maar appels als granaten,
Ontploffen op de grond, (bis)
En 't slijmig schroot zaait
pletsend,
Verwarring in het rond. (bis)
3. 't Studentengild, verbeten
Bedekt met stof en as,(bis)
Verschoot zijn laatste appel,
Zijn laatste zode gras.(bis)
Toen was hun strijd
gestreden...
Maar, door de eeuwen heen,
(bis)
Zal Vlaadrens lach herdenken,
De slag om 't Gravensteen!
(bis)
Al die willen te kapren
varen
(p. 327)
Al die willen te kapren varen
Moeten mannen met baarden
zijn
Jan, Piet, Tjores en Corneel
Die hebben baarden
Die hebben baarden
Jan, Piet, Tjores en Corneel
Die hebben baarden, zij varen
mee!

2. Het meisje heeft twee


oogskens fijn,
Die fonk'len als een sterrekijn.
3. Het meisje heeft een rozige
mond,
En wie die kust die wordt
gezond.
4. Het meisje heeft een rozige
kin,
Met in het midden een
putteken in.
5. Het meisje heeft een
hertekijn:
Dat zal voor eeuwig 't mijne
zijn!
Sarie Marais (p. 437)
1. My Sarie Marais is so ver
van my hart,
Maar'k hoop om haar weer te
sien.
Sy het in die wyk van die
Mooirivier gewoon,
Nog voor die oorlog het begin.
O bring my t'rug na die ou
Transvaal,
Daar waar my Sarie woon.
Daar onder in die mielies
By die groen doringboom,
Daar woon my Sarie Marais.

Het zwartbruine bier (p.


379)
1. Het zwartbruine bier dat
drink ik zo geern
En zwartbruine meisjes die kus
ik zo geern
Ei gij, ei gij,
Ei gij bekoorlijk dudeldudeldij
Juvivallerallera (bis)
En ge laat geen rust aan mij
Ge laat geen rust (bis)
En ge laat geen rust aan mij!

2. Ek was so bang dat die


Kakies my sou vang
En ver oor die see wegstuur;
Toe vlug ek na die kant van die
Upington se sand
Daar onder langs die
Grootrivier.
3. Die Kakies is mos net soos 'n
krokodillepes,

16

Hulle sleep jou altyd water toe;


Hul gooi jou op n skip vir 'n
lange, lange trip,
Die josie weet waarnatoe.

Terug na die ou Transvaal;


My lieflingspersoon sal er vas
en zeker wees
Om my met 'n kus te beloon.

4. Verlossing het bekom en die


huis terugkeer was daar,

17

You might also like