You are on page 1of 28

SCHOUWBURG KORTRIJK

Stille eenzaamheid
Tristan De Pauw

De bomen verliezen hun jaarlijks levenswerk nu het koud en somber wordt in de verlaten bossen van het leven ze luisteren naar de mooie stilte die weerklinkt als intense rust voor ontheemde zielen geen muziek is mooier dan die stilte omdat ze werkelijk is als ook het hels lawaai oorverdovend mensenkwaad Geef me het onbekende mij gekende schone die in de bomen hangt en wacht tot ooit iemand luisteren zal naar de stilte zal ik luisteren het fluisteren van schoonheid maar steeds en eeuwig als het onbekende ongehoord door andren

Een knap staaltje van zelfontplooiing


Charlotte Mestdag

De kasten glijden vloeiend open ven bergachtig landschap van mappen vormen zich Vliegtuigen warmen hun motoren op en wij vliegen erin ESCAPE DELETE PAGE UP PAGE DOWN ENTER mijn wordassistent tikt op het scherm de cijfers dansen er een walsje op de maat van het druilerig gehuil van de wolken. De kasten vormen de oneindigheid en worden zwanger van hydropropylcellulose en vrouwenhaarextract ik beval van een plasje. Gebrainwashed door morfine trek ik nog een streep muziek de vliegtuigen koelen hun motoren af en de verlossende bel stopt deze dag in het archief.

Joepie, sneeuw!
Jasper Verfaillie

Het begon met een wit blad. Of eerder sneeuw. Net zo onaangeroerd als een wit blad (zowat de nachtmerrie van iedere schrijver) en ik die er voorzichtig mijn voetafdrukken in achterlaat. Het was hoogtijd dat mijn onbeschreven blad beschreven werd. Gedachten malen wel eindeloos door mijn hoofd, maar ik kon ze nooit eerder aan het papier toevertrouwen. Papier heeft geen geheimen. Het staat er nu. Zwart op wit, voor iedereen te lezen: Ik ben niet goed genoeg. Zo nu weet u het ook, mn beste lezer. Probeer het nu maar eens te vergeten, net zoals ik iedere keer weer dat ene zinnetje uit mijn hoofd moet zetten. Mijn hoofd schakelde weer in overdrive en ik moest er iets tegen doen. Binnen was het veel te druk dus zat er niets anders op dan de gevallen sneeuw te verwelkomen en een ochtendwandeling te maken, hoewel het al tegen elf uur was en je dus nog moeilijk van een echte ochtendwandeling kon spreken. Zodra ik de gore bruin geworden sneeuw die langs de kant van de weg lag achter mij had gelaten, was het alsof ik in een sprookjeswereld binnen ging. Nee, geen sprookjeswereld dat klinkt zo klef. Er hing eerder een gevoel van rust in de lucht, het soort rust wanneer je s zondags wakker wordt om acht uur en beseft dat je nog zo lang mag slapen als je wilt. Als een wit blad waarop alles nog geschreven moet worden en je je bewust wordt van het oneindig aantal mogelijkheden die voor je liggen. Af en toe probeerde ik in de voetsporen voor mij te wandelen zodat ik de sneeuw zo weinig mogelijk hoefde te verstoren. Een paar passen later wou ik dan toch mijn eigen sporen achterlaten en ging ik dan maar aan de andere kant van het pad door de sneeuw ploegen. Er hadden zich nog niet veel mensen voor mij in de sneeuw gewaagd. Ik kon drie verschillende voetafdrukken ontwaren, drie plus een hond die er kriskras door heen had gelopen. In ieder zijweggetje waar ik langs kwam verdween er wel een stel voetafdrukken zodat ik uiteindelijk nog alleen overbleef met de hond, of toch zijn pootafdrukken in de sneeuw. Ik vroeg me af of het diezelfde hond was die ik een maand eerder op diezelfde plek had ontmoet. Ik zeg ontmoet want ook al had ik die chocoladebruine retriever maar enkele minuten als gezelschap, ik was ervan overtuigd dat er een soort klik was tussen ons. Eens liep hij voor me uit, stak

dan zijn hoofd in de grasberm alsof hij naar iets zocht, zat dan weer achter me en liep dan weer naar me toe als ik achterom keek om te zien waar hij bleef. Telkens weer bleef hij in het gras neuzen, hij zocht iets. Misschien iets dat ik was kwijt geraakt, alleen wist ik nog niet wat. Het was nu al meer dan 6 maanden sinds het begin van mijn opname. Ik had al heel wat vooruitgang geboekt maar de laatste weken voelde ik me weer erg slecht. Nutteloos, alsof alles wat ik deed geen impact had op de wereld rondom mij. Dat had veel te maken met de dingen die onlangs waren gebeurd. Ik had mezelf open gesteld en zoals je wel kunt raden is dat niet echt de veiligste manier om met andere mensen om te gaan. Zeker niet op een plek als deze, waar iedereen wel met zijn eigen problemen zit. Ik dacht dat ik sterker was dat dit, dat ik het wel zou kunnen dragen en er mee zou kunnen omgaan. Maar uiteindelijk raakte ik alleen maar in de war van de tegenstrijdige gedachten en signalen; van het aantrekken en afstoten, van het steeds weer openslaan en dichtklappen van hetzelfde boek.

De voetafdrukken sloegen rechts af, maar de hond was rechtdoor blijven gaan. Ik volgde de pootafdrukken langs het paadje door het bos. Nu was ik de enige die hier voet in de sneeuw had gezet. Het stuurde een rilling langs mijn rug, al was ik niet echt zeker of het door die gedachte kwam of gewoon simpelweg door de koude. Mijn schoenen waren ondertussen al doorweekt daar ik telkens tot aan mijn enkels in de sneeuw zakte. Ik volgde het pad tot het ophield en waar de hond tussen de takken en de struiken verdween. Toen ik om me heen keek, werd ik overweldigd door de subtiele schoonheid van het bos, de bomen en de met sneeuw bedekte stuiken en takken. Alles vormde mooi een wit geheel. Plots viel het me te binnen: misschien moet ik de dingen los van elkaar zien en niet alles in een groter geheel want dat is er niet. Er is geen groter plan of een weg naar succes en niet alle stukjes van de puzzel passen in elkaar. Ik hoefde me niet meer druk te maken in dingen die hadden kunnen of moeten zijn want niets moet zijn. Er was enkel het moment zoals ik daar stond in de sneeuw en niets meer. Vanaf dat moment kan ik haar weer aankijken zonder te hoeven denken aan alles wat had kunnen zijn, vanaf nu kan ik me verbazen over haar schoonheid en genieten van wat het met me doet, ook al is dat maar voor heel eventjes. En toen kreeg ik honger en wandelde ik terug naar het gebouw dat nog net zichtbaar was tussen de takken van de bomen.

Zonbenvloede zomertuin. Iedere maanstraal wil je aanraken. Niet n teken van licht kunnen we zien vanuit onze koude basis. We passeren langs een straat gevormd door burgerhuizen. n voor n doen ze hun rolluiken neer voor ons. De rillingen van de insecten die ons bekruipen is woordeloos. Geen enkele invloed van buitenaf kan ons van ons uitgestippeld spoor laten dwalen. Alles is klaar en het moet eindigen. Laat ons beginnen.
Lisa Vantorre

Een Hedendaagse Buffel


Fien De Coninck

Hij keek me fijn glimlachend aan. De mondhoeken licht opgetrokken, vage contouren van lachrimpels rond de ooghoeken, en die lichtblauwe, priemende ogen, als twee poelen van gesmolten poolijs, die me beleefd, doch koel taxeerden. Of Hij een sigaret mocht opsteken. Alsof ik kon weigeren. Mijn opstandig bedoelde stilzwijgen deerde Hem niet. Hij was het soort man dat niets deerde. Zoals mijn grootvader zaliger, God hebbe zijn ziel, die natuurrampen, negers, kernrampen en een vervelend feit als een wc-bezoek met een leeg rolletje over eenzelfde kam scheerde. Zij hadden de wereld in hun hand. Hij haalde met een gracieus gebaar en lange vingers een sigaret uit het pakje. Marlboro Light. Mijn eerste conclusie over Zijn sigarettenkeuze was er meteen een goeie. Het concept verwachting deed zijn intrede, en voor het eerst sinds het binnenkomen voelde ik een steek van ongemak. Lange vlammende tongen likten aan het oranjegekleurde uiteinde van de sigaret, terwijl Zijn lippen de filter beroerden. Langzaam inhaleerde Hij, liet de tabaksdampen even rondtollen in zijn mond, voelde hoe de nicotine doordrong tot in de kleinste vezel van zijn longen en daar zijn vernietigende werk aanrichtte, en blies ze ten langste leste met een intens genoegen in kringelende rookwolkjes terug uit. Ondanks mijn bewondering voor Zijn kunde ik heb nooit cirkelvormige wolkjes kunnen vormen, nochtans niet te wijten aan een ontbrekende inzet van mijnentwege voelde ik hoe mijn eigen longblaasjes blakerden bij die aanblik. Ze verschrompelden tot kleine, zwarte bessen niet de lekkere, waarvan kinderen een paarsgekleurd aangezicht krijgen, maar de kleine, verschrompelde die men vindt aan het einde van augustus , het eten niet meer waard.

Ik waande mij een bruin gehoornde buffel naast een oude, gerimpelde maar wijze Apache, gekleed in een rood-wit gekleurde kiel. Een hoofd getooid met adelaarsveren, rokend voor zijn wigwam. Rustig wachtend tot de omringende natuur een teken gaf dat hem rechtvaardigde de buffel naar de eeuwige jachtvelden te sturen. De Apache wilt namelijk geen slachtoffers maken. Maar indien hij dit uit een zekere noodzaak toch zou moeten doen, doet hij dit in alle sereniteit, begeleidt door de conventionele rituelen. Het hele proces werkte hypnotiserend en deed mij mn defensieve houding vergeten. Urenlang hetzelfde. Een psychologisch machtsspel. Ik voelde hoe mijn hartsslag versnelde, hoe het bloed door mijn aderen raasde. Ik was de boodschapper naar Marathon en de tijd haalde me in. Ik was een jaguar op het toppunt van zijn snelheid. Zelfs die bewuste jaguar zou nog jaloers op me kunnen worden. Aan koude douches, gebrul en geschreeuw, martelen en folteren op een manier die zelfs een middeleeuwse beul te brutaal zou achten, had ik me verwacht. Maar dit Hij had me waar hij wou. Hij wist al van het begin waar Hij me wou hebben. Daarom werd Hij erbij geroepen, bij de extreme gevallen. Ik ben extreem.

Parasiet
Judy De Four

Laatst zat ik in biologie. Nog even dit uur uitzitten vooraleer we naar huis mochten vertrekken. Vandaag zullen we het hebben over de verschillende vormen van symbiose, het samenleven van twee levensvormen. Zuchtend keek ik uit het raam en weer eens dwaalden mijn gedachten af. Het zijn sombere tijden, weet je. Het nieuws van gisteren zat nog vers in mijn geheugen. Het aantal ontslagen was ontelbaar, en toch maakt elk onbenullig ontslag een wereld van verschil. Wat is het punt? Ok, ik denk dat ik het stilletjes aan toch begin te begrijpen. Natuurlijk, je zou toch maar knettergek zijn om je bedrijf niet aan de andere kant van de wereld te heropenen. Is het niet? Het is vanzelfsprekend en bijna een heldendaad. Die arme stakkers zijn vast wel blij met hun loontje. En hier kunnen de mensen eindelijk genieten van hun welverdiende vakantie. Het is werkelijk van cruciaal belang dat jij als werkgever die nieuwe mooie auto kan kopen en het is bijna een schande dat je je huidige auto al een jaartje hebt. Wat zullen de buren wel niet denken? Als ze je ooit zien weliswaar. Je vertoeft namelijk slechts twee dagen per maand in je huisje voor tien personen. Je bescheiden tuintje van enkele hectaren klein zal wellicht ook geen bijdrage leveren aan het sociaal contact. Blijf toch maar op een goed blaadje staan bij hen, je weet nooit wanneer je een paar kleine sommen moet lenen om je fabriekje daar te sluiten. H, dromer! Ik kreeg een tik op mijn schouder, en hoorde gegiechel rondom mij. De leerkracht keek me zuur aan. Kan jij me nu eens vertellen, mevrouwtje Bijdehand, wat het verschil is tussen een bloedzuiger en de mens? Welke van de twee is hier de parasiet? Meneer. U verwacht waarschijnlijk dat ik deze vraag beantwoord met bloedzuiger. Maar laat mij u nu eens een vraag stellen. De bloedzuiger zuigt slechts het bloed op dat hij nodig heeft om te overleven en na twintig minuten laat hij zelf spontaan los. Als we deze situatie nu eens vergelijken met de banken en de politici. Deze troggelen al jarenlang het geld af van de hardwerkende mens. De bloedzuiger die stopt wanneer het genoeg is of de kapitalist die niet weet wanneer te stoppen. Wie is hier de echte parasiet?

Nachtvlinder
Stefanie Vandierendonck

Nachtvlinder, slaksporend beginnend aan zijn reis Met fel kleurende tinten in een wereld vol van grijs. Hoe denkt hij te kunnen leven, in een kooi van geest en hart In een in een donker web gevangen, in een tranenweb verward De nacht valt langzaam op hem, laat hem in mijn dromen vrij Wikkelt me in een deken van sterren, neemt de bovenhand van mij. Maar ook zijn wereld kent grenzen, want hij reist altijd alleen Snijdt met zijn fragiele vleugels alle ketens van hem heen. En zonder woorden fluistert hij, over het land hem ooit beloofd Over het slagveld binnenin mij, de dode vlinders in mijn hoofd. Over de vleugels die ik aftrok, zodat geen vrijheid kan bestaan De jaloezie van geluk, van voelen, van vergaan. Nachtvlinder zo alleen, was beter een rups gebleven Snapt niet dat wat ik wil niet kan snapt niets over het leven De ochtendzon haalt dromen weg, verstand ruimt weer de baan Ik knip weer vleugels binnenin me, en laat hem zachtjes doodgaan

Ziet U
Basil Canoo

Ik kon de geur van de vlugge autos bijna proeven. Rubber op asfalt. Het is alsof je met je fiets op een te warme weg rijdt. Maar hoe kan ik dat weten, ik kan niet eens fietsen. Ik zat in de berm naast de E40. Ik kwam hierheen omdat ik kleuren wou zien. De kleuren die zo onzichtbaar voor me zijn. Vaak is het eenzaam, kleuren kijken. Vandaag niet. De ridder was bij me. Hij vertelde me verhalen over zijn jeugd. Hoe hij de kleuren zag. Hoe hij te lang in de zon staarde om daarna in het gras alle kleuren van de regenboog te zien. Hij was hier om me de waarheid te vertellen. Bij mij bestonden enkel leugens. Leugens over blauw, rood en groen. Mijn hele leven lang leugens. Hij wist de waarheid. Dit was de plaats waar ik samen met hem kon kijken. Hij vertelde me verhalen over paarden. Groene paarden, zei hij. Een paard is groot zei hij me ook. Weet ik veel, paarden boeien me niet echt. Maar de kleur groen. Die wel. Verhalen over kleuren.

Dit was niet echt de E40, maar hoe hij me zei dat die eruitzag. Zo was het. Mijn droom vol met kleuren. Ik kon ze enkel hier zien. Voor het laatst. Ik was drie. Ik zag kleuren en leerde hun namen. Maar na 20 jaar vergeet je zo een dingen. Jammer genoeg. Zwart en wit leken me wel ok, tot ze me zieden dat die geen kleuren waren. Helaas. Ik was drie. De knal kwam, De dokter zei: Ziet u, mevrouw, uw zoon zal helaas nooit meer kunnen zien. Veel gehuil en gejammer. Maar geen kleuren Zo is dit voor mij begonnen, ziet u.

Marionettentheater
Hannelore Declerck

Hier zit ik dan. Ik wed dat geen enkele andere leerling het opmerkt. Zelfs als het hen zou opvallen, waarom zou het hen dan ergeren? In hun ogen heeft de leerkracht alleen maar het bord uitgeveegd. Met n veeg van de machtige bordenwisser zijn alle letters, in de hoop dat ze ons tijdens hun korte bestaan iets hebben bijgebracht, gewist. Ze zijn nu volkomen verleden tijd en ze zullen nooit meer op exact dezelfde wijze aan het bord kunnen gebracht worden. Buiten dat ene hardnekkige streepje rechts onderaan. Ik kan me nog precies voor de geest halen welk woord er stond. Het was vijand en inderdaad, het stokje van de j heeft als een waardige tegenstander de aanval van de bordenwisser overleefd. Ondertussen hoor ik al lang niks meer van wat de leerkracht aan het uitleggen is. Voor de zoveelste keer krijg ik het gevoel dat een hogere macht mij meesleurt en mij dwingt in de huid te kruipen van n van de marionetten uit het poppentheater waar ik vroeger dol op was. Ik word boos op mezelf, want hoe groot de drang ook is, ik mag vooral niet toegeven. Zoals gewoonlijk hou ik dat niet lang vol. Ik probeer nochtans het stokje te vergeten: wat maakt het uit dat de lerares dat stukje gemist heeft? Inwendig wind ik me echter steeds meer op. Wanneer ik knipper schiet een doembeeld voorbij. De marionettenspeler trekt de touwtjes strakker. Als ik met mijn pink niet om de tien tellen de lessenaar aanraak, overkomt mijn moeder wat. Tik. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Tik. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Tik. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien. Tik. Aure? Aure? Ben jij dat? H hallo! Ik ben hier! De deur is net achter me in het slot gevallen. De vrouwenstem herken ik uit duizenden. Waarom is mijn moeder zo vroeg thuis? Ik begin sneller te ademen terwijl ik de prikkels over mijn rug voel lopen. Ik moet weten wat er aan de hand is en vlug. Als ik voorbij de keuken loop, aarzel ik even. Mijn blik

gaat naar mijn handen, de kraan en de zeep. De paniek haalt het echter voor een keer van het dwangmatige gevoel dat me anders de keuken had ingesleurd. Mam! Mam! Waarom ben je al thuis? Je hoort hier helemaal niet te zijn, je bent hier nooit op dit uur? Wat heeft dit te beteken? Mama mama, wat is er? Zeg het me! Hijgend loop ik de slaapkamer van mijn ouders in en heel even bemerk ik mijn spiegelbeeld: ik zie er compleet gestoord en rood aangelopen uit. Mijn moeder kijkt me verbouwereerd aan: Aure, wat heeft dit in godsnaam allemaal te betekenen? Er is helemaal niks aan de hand, echt waar! Ga zitten en kalmeer toch een beetje. Ik voel hoe mijn ademhaling langzaamaan weer zijn normale ritme aanneemt en ik de tranen niet langer kan tegenhouden. Ik ga naast haar op bed zitten, waarbij ik mijn hoofd op haar schouder leg, zodat ik de appelgeur van haar haren kan ruiken. Ze aait sussend mijn wangen en heel even voel ik me weer negen. Hoe vaak had ik toen niet zitten huilen, omdat klasgenootjes zeiden dat ik me vreemd gedroeg? Te vaak, maar zelf kon ik er niets aan doen. Een uur later zit ik aan de keukentafel met een kop warme chocolademelk. De rituelen had ik, meteen nadat ik gekalmeerd was, uitgevoerd, maar dan dubbel. Ik had geen keuze. Alsof ik moest boeten voor het eenmaal overslaan ervan. Terwijl ze me bezig zag, had mijn moeder een pijnlijke trek rond haar mond gehad. Soms vraag ik me wel eens af of mijn ouders nooit een gewoon kind gewild hadden. Een kind dat niet eerst alle deuren vijf keer moet controleren vooraleer het in de auto wil komen zitten om te vertrekken naar een feestje dat onderhand al lang begonnen is. Ze hadden vast een kind gewild dat in alle opzichten verschilt van mij, de dochter die ze uiteindelijk gekregen hebben. Ik weet dat mama nu ook weer denkt dat ik nogmaals in therapie moet. Ik heb echter al zoveel therapeuten versleten en elke keer weer kunnen ze toch niks voor me doen. De voorlopig laatste poging, met Jolien, was geen uitzondering geweest. De eerste keer dat ik bij haar langs ging, maande ze me aan in n van de bruine, leren sofas te gaan zitten en vroeg ze mama om even buiten te wachten. Eens de deur dichtgevallen was, pakte ze wat spullen van een plank terwijl ik strak naar buiten staarde. Vervolgens ging zij ook in haar chique stoel zitten en kirde te enthousiast: Ziezo, welkom in mijn kantoortje! Vanaf

nu ben ik je therapeute, maar eigenlijk vind ik dat nogal een stom woord, dus noem me maar gewoon Jolien. Ik mocht haar niet. Ze was veel te jong en vrolijk om een therapeute te zijn. Hoi. Ik ben Aure. Duidelijk opgelucht dat ik leek mee te werken, stelde ze meteen daarna de onvermijdelijke vraag: Zeg, kan je me misschien wat meer vertellen over waarom je hier bent? Dat was makkelijk: Nou, ik heb dwangneurose. Of ze daarna een therapeuttechniek toepaste of me gewoon in n keer als een hopeloos geval bestempelde, weet ik niet. Enkele minuten later zat ik wel in de auto op weg naar huis. Ik neem nog een slok van mijn chocolademelk. Mama komt de kamer ingewandeld en gaat op de stoel tegenover mij zitten. Luister Aure, ik wil dat je in therapie gaat en dat je nu eens echt meewerkt, ze probeert vastberaden te klinken, maar de onzekerheid in haar stem zegt genoeg. Ik schud mijn hoofd, eerst zachtjes, maar daarna steeds harder. Ik wist dat ze er weer over zou beginnen. Ze zucht, tast naar iets uit haar broekzak en schuift het naar me toe. Mijn mond zakt open. Het is een zwangerschapstest. Ja, precies. Ik werd misselijk op mijn werk en had een vermoeden, dus heb ik een test gekocht, zegt mijn moeder. Ze pauzeert even, waarna ze diep in en uit ademt. De test is positief. Hij is positief, Aure, en ik wil zo graag dat je een goede grote zus wordt. Ik breng mijn hand voor mijn mond, sper mijn ogen wijd open en denk: Staat de televisie uit?

Kamil
Emma Vandevelde

Kamil keek omlaag naar de grond ver beneden hem. Hij was in de hoogste boom geklommen die hij had gevonden. Het was herfst. De bladeren aan de bomen vielen langzaam naar beneden. In de verte kwam het geluid van een vroege vogel die zijn nest op de winter aan het voorbereiden was. De bruingele kleur die het woud uitstraalde was prachtig. De regendruppels op de bladeren gaven aan dat het die nacht gestormd had. De grond was nat en hier en daar kon je plassen ontwaren. Nu was de lucht echter helder blauw. De zon straalde hoog aan de hemel en verwarmde Kamils bleke huid. Het was een koude nacht geweest. Hij had niet goed geslapen. Het was vandaag een belangrijke dag en hij was bang. Je kon de angst in zijn donkere ogen aflezen. Hij was bang voor de mannen uit de stad die vandaag naar het dorp zouden komen. Ze waren van plan hem mee te voeren diep het bos in. Verder dan hij ooit geweest was. Kamil wilde hier helemaal niet weg. Hij hield van zijn dorp. Maar om te overleven moesten er offers worden gemaakt. En vandaag was Kamil het offer. In de verte luidde er een hoorn. Kamil huiverde. Het moment van de dood was aangebroken. Hij zou vertrekken uit zijn dorp en nooit meer terug keren. Langzaam klauterde Kamil uit de boom. Vlak voor de grond bleef hij hangen. Hij was er niet meer zo zeker van dat hij dit wel zou kunnen, maar zijn volk had hem nodig. Bij de gedachte dat er andere mensen zouden sterven als hij niet slaagde, zette Kamil dapper door. Hij plaatste zijn voet op de koude grond, rechtte zijn rug en vol moed vertrok hij richting het dorp. Bij het dorp aangekomen hoorde Kamil al mensen onrustig praten. Hij hoorde een paar bekende stemmen erboven uit komen, zoals die van zijn beste vriend Mical. Toen Kamil aan de rand van het plein was aangekomen stond hij stil. De massa die op het dorpsplein was samengedrongen, maakte hevig kabaal en de dorpsverteller probeerde hen rustig te houden. Hij faalde. Toen het te heftig werd, besloot Kamil dat het genoeg geweest was. Hij drong tussen de mensen door en baande zich een weg richting het kleine podium dat ze hadden opgezet voor deze speciale gelegenheid.

Toen hij arriveerde op de smalle nederzetting werd het onmiddellijk muisstil. Overal waar Kamil keek waren er bekende gezichten. Ze waren verwrongen met duizenden emoties. Het ene met angst en wanhoop, het andere met verdriet en haat. Kamil hoopte dat die haat niet voor hem was bedoeld. In de verte stond Juna. Haar verschijning leidde tot een korte paniekaanval. Juna was zijn vriendin. Hij had haar gesmeekt niet te komen. Door haar komst, werd Kamil triest. Eigenlijk had hij het moeten weten dat ze zou opdagen, maar voor deze ene keer had hij gehoopt dat ze zou luisteren en thuis zou gebleven zijn. Maar ze was nu eenmaal koppig. Het was dan ook daardoor dat hij zoveel van haar hield. Ze was altijd gedreven geweest en haar glimlach maakte hem gelukkig. Nu glimlachte Juna niet. Kamil zag dat ze bijna zou gaan huilen. Het maakte hem nog verdrietiger. Deze morgen voor hij het bos was ingevlucht, had Kamil uitgebreid afscheid genomen van Juna. Hij had haar gekust en haar toegefluisterd dat hij van haar hield. Het was de waarheid. Hij zou zijn hele leven voor haar opgeven. Zijn hart behoorde haar toe. De dorpsverteller nam het woord. Hij liet het dorp weten dat alles goed zou komen met Kamil, dat hij geen pijn zou lijden en dat hij gelukkig zou zijn bij de goden. Het was allemaal onzin. Kamil zou helemaal niet gelukkig zijn en dat besefte elke dorpsbewoner maar al te goed. Ze hadden hem naar de hel gestuurd. Maar toch geloofden ze de dorpsverteller. Nu iedereen gerust was gesteld, was het tijd om te gaan. Kamil wilde niet gaan. De enige plek waar hij naar toe wilde, was naar Juna. Hij wilde haar nog een laatste kus geven. Een laatste keer haar hand vasthouden. hij wilde nog een laatste keer in haar groene ogen kijken en vertellen dat hij van haar hield. Maar dat kon hij niet. Kamil werd meegevoerd zonder zijn geliefde nog een laatste keer te laten weten dat hij haar zou missen. Hij werd meegesleurd in een waas van tranen en verdriet. De vreemde mannen namen hem mee naar een plek die Kamil die Kamil niet kende. Er hing een vreemde geur en de lucht smaakte vies. Er waren vogels die hij nog nooit gezien had en de bomen waren hem ook niet bekend. Hij wilde hier helemaal niet sterven. Maar Kamil had geen keus.

Hij zou hier sterven of hij het nu wilde of niet. Hij zou hier zijn laatste adem uitblazen. Terwijl Kamil dacht aan de mooiste vrouw die hij ooit had ontmoet, werd Kamil geofferd. De mannen trokken zijn kleren uit en beschilderden zijn warme huid. Ze spraken een vreemde taal en zongen liederen die Kamil nog nooit gehoord had. De mannen waar afkomstig uit de grote stad. Ze gingen elk jaar naar de kleine, weerloze dorpen om sterke mannen te vermoorden. Ze wilden hun gezag laten gelden. Niemand kon ertegen in gaan, anders werd heel je dorp uitgemoord. En dat wilde Kamil niet. Dus ging hij met de mannen mee. Kamil werd op het altaar geduwd. Met zijn rug tegen de steen zag hij een grote boom boven hem. De reus deed hem denken aan zijn dorp. Het enige verschil was dat de boom kaal was. Maar op een of andere manier leek het alsof hij toch leefde. De mannen zongen nu luider en dansten rond Kamil. Er was n man die naast het altaar stond. Hij had een groot mes vast. Kamil dacht aan Juna. Aan haar ravenzwart haar, haar grijze ogen. Hij dacht aan de laatste keer dat hij haar zag. Haar gezicht besmeurd met tranen. Hij sloot zijn ogen en zag alles weer voor hem. Hij hoopte dat ze zou gelukkig worden zonder hem. De man hief het mes hoog boven zijn hoofd. Kamil besefte maar half dat hij Juna nooit meer zou zien. Hij hoopte nog altijd dat hij straks zou wakker worden en dat het allemaal een droom was geweest. Een nachtmerrie. Het mes was een paar centimeter van hem verwijderd. Hij haalde het beeld van Juna weer voor zijn ogen. Maar deze keer lachte ze. Ze waren in de hei. Ze lag op het groene gras en Kamil was bloemen aan het plukken voor haar. Het waren haar lievelingsbloemen. Toen hij zijn ogen weer opendeed was het beeld verdwenen. Het mes raakte zijn hals en sneed ruw zijn keel door. Het warme bloed spatte tegen de kille steen onder hem. Kamil hapte naar adem. Hij had geen tijd om pijn te voelen. Juna, fluisterde hij. En toen werd hij meegesleurd de eeuwige nacht in.

3-4-7-22-29-35
Tuur Desloovere

Voorzichtig strijkt ze de plooien van haar blouse glad. Er kringelen stoomwolkjes langs haar verrimpelde wangen doorheen het kiertje van het opengekiepte raam de wijde wereld in. Ze waaien langsheen zn tuinhuisje, waarvan hij enkel nog het raampje moest plaatsen, langsheen zn sla, die er nu bruin en verlept bij lag, langsheen zijn favoriete plekje aan het einde van de tuin, dat nu onherkenbaar geworden was door het onkruid, en langsheen zijn fiets, waarvan het ooit zo blinkende metaal nu veranderd was in roest. Ze plooit de blouse op en gaat naar haar slaapkamer. Elke keer ze de trap op moet, denkt ze er aan. Die dag is er en stuk van haar hart mee de eeuwigheid ingegaan. Gestommel, een luide bonk, glas dat op de grond viel en een schreeuw. Die kan ze zich nog zo voor de geest halen, een langgerekt geroep. Hij riep om haar. Om hulp. Haar strijk legt ze in de kast. Daarvoor moet ze op het bed gaan staan om aan de bovenste plank te geraken. Zon dingen deed hij altijd. Zonder elkaar ook maar aan te kijken, wist ze dat hij haar automatisch zou volgen naar boven om haar vers gestreken blouses op de bovenste plank te leggen. Net zoals hij er altijd voor zorgde dat de krant op de keukentafel lag nog voor ze wakker was, dat de zware stofzuiger klaarstond als het donderdag poetsdag was en dat er zeven aardappelen uit de kelder op het aanrecht klaarlagen voor ze aan het eten zou beginnen. Ze hadden geen woorden nodig om elkaar te begrijpen. Nu moet ze zelf op het bed gaan staan, blijft de stofzuiger de hele week slingeren in de hal en moet ze zelf maar drie aardappelen meer halen uit de kelder. Ze stapt van het bed en daalt de trap af. Voorzichtig, op handen en benen en met haar rug naar beneden gericht. Zo doet ze het altijd. Ze zou zich niet

gewonnen geven aan die verdomde trap. Het mocht niet nog eens gebeuren. Hoelang zou ze er liggen? Wie zou haar vinden? Ze gaat naar de keuken en opent er de koekjeskast. Ze neemt het laatste koekje van een pak nieuwjaarswafels. Haar kleinkinderen, maar ook verre familieleden van wie ze moeite heeft de naam te onthouden, brengen ze elke eerste januari van het jaar mee. Wat denken ze wel? Dat ze zich met hun jaarlijkse doos kunnen excuseren voor wat ze in het dat voorbije jaar hadden gedaan? Of liever: niet hadden gedaan? Kunnen ze echt hun geweten sussen door haar eens om de 365 dagen drie zoenen te geven, een slok te nemen van haar beste whisky en zon pak wafels achter te laten? Hebben ze niet door dat ze een jaar na hun komst toch hun eigen wafels weer opaten? Denken ze met dat zielig, jaarlijks vertoon datgeen te verkrijgen waar ze al al die jaren van dromen? Het had toch geen zin. Het geld had ze al lang weggeschonken. Ze wilde er niks mee te maken hebben. Maar dat vertelde ze hen niet, wat niet weet, wat niet deert: door hen in de waan te laten dat ze het nog had, kon ze nog veel van hen gedaan krijgen als het nodig zou zijn. Ze sloft naar de tv en zette hem aan. Het is woensdagavond, ze hoort de eindtune van het journaal. 3-4-7-22-29-35. Die cijfers hadden hun hele leven omgegooid. Waren ze er maar nooit uitgerold. Had ze die week maar eens vergeten langs de krantenboer te gaan. Had ze het hem maar niet meteen verteld. Het gebeurde op een zaterdagavond. Zoals elke avond zaten ze samen voor de tv. Het formuliertje lag ergens tussen de kranten die op de salontafel lagen. Ze vond het niet meteen toen de trekking begon. Hij vond die gewoonte om elke zaterdagavond mee te spelen maar belachelijk, het had hen al veel geld gekost. Schat, stop toch met zoeken, je wint toch nooit, raadde hij haar aan. Maar ze had het al gevonden. Telkens ze daar zat met het blaadje in haar handen en de trekking op tv, ging er nog steeds een davering door haar lijf, hoeveel ze ook al had verloren. Ze vouwde het papiertje open en keek naar de vier cijfers die reeds getrokken waren. Dit had ze nog maar enkele keren meegemaakt: vier dezelfde cijfers. Nu loopt het vast fout, dacht ze. 29 werd getrokken. Ook zij had 29 aangekruist. Ze liet hem nog niets merken, daarvoor was ze veel te geconcentreerd aan het kijken naar de ballentrommel. Die enkele seconden die de bal nodig had om te

vallen leken wel uren te duren En dan 35. Hetzelfde nummer als op haar formulier. Ze had dezelfde cijfers. Ze had gewonnen. Wat nu? Hij had niks gemerkt. Ze bleef enkele minuten als versteend zitten. Hij was al half ingedommeld. Schat?, prevelde ze, Schat? Ikeuh ik denk dat ik dezelfde cijfers heb. Schat we hebben gewonnen. Hm, wat zeg je? Gewonnen? Wat heb je gewonnen? De lotto, schat. We hebben de lotto gewonnen! Nee Kan niet, dat kan niet. Geef hier! Ze gaf hem het formulier, trillend van vreugde. Hij controleerde haar cijfers met die van Teletekst. 3-4-722-29-25. Dezelfde cijfers. Zwijgend stond hij op en liep hij naar de keuken. Ze hoorde hem rommelen in de kasten. Zelf zat ze nog altijd in de zetel, verstijfd en nog niet gelovend van wat er net gebeurd was. Hij kwam terug met een euforische glimlach op het gezicht en met een fles champagne in de handen. We hebben iets te vieren, denk ik. Samen klonken ze op hun overwinning, luidop dromend van wat ze met het geld gingen doen. En het bleef niet bij een glas, al snel haalde hij een tweede fles champagne uit de kelder. Het was al na twaalven en op het salontafeltje stonden al enkele lege flessen. Hij was het niet gewend zoveel te drinken, de flessen die ze vandaag soldaat gemaakt hadden, stonden waarschijnlijk al enkele jaren stof te vergaren in de kelder. Met zn glas in de hand stond hij op: Ik ga even naar het toilet. Hij verliet de woonkamer en strompelde de trap op. Ze hoorde dat hij moeite had om zijn urinestraal de pot in te mikken. Ah, ik poets de badkamer morgen wel, dacht ze. Hij sloot, met wat moeite, zn rits, opende de badkamerdeur en zwalpte naar de trap. Hij had wat moeite om zijn evenwicht te behouden op de steile trap, de vele glazen alcohol hadden al flink zn werk gedaan. Hij was al aan het midden van de trap geraakt en zette zn voet op de volgende trede. Ze hoort gestommel, een luide bonk, glas dat op de grond valt en een schreeuw.

Alsof het ooit nog beter wordt


Hannah Cornelus

Opruimen is verschrikkelijk. Een marteling. Nutteloos, dat ook. Of toch in mijn geval. Mijn spullen lijken wel schoolkinderen die er niet van houden in de rij te moeten staan. De dag erna ziet alles er alweer net zo uit als ervoor. Een puinhoop, zoals Anna dat noemt. Ik noem het geleefd. Maar eens in het jaar komt hij er toch, die opruimdag. Want Anna houdt van netjes. Dan doe ik mijn best om uit de buurt van de oude ladekast te blijven. Hij staat daar, in de hoek van het schuurtje, statig en majestueus als een oude heer die zijn waardigheid maar niet wil verliezen. Dat weet ik, al kan ik van achter mijn werktafel enkel zijn oude hoofd zien, dat boven een barricade van oude planken, ongebruikte stoelen en tuingerief uitsteekt. Plots sta ik toch voor hem. Ik moet het hout met de gebarsten blauwe verf nog maar aanraken, de versleten scharnieren van de kastdeur nog maar horen knarsen, en alle herinneringen die ik anders uit alle macht in het verste en donkerste hoekje van mijn hoofd probeer te houden, vallen als een lawine over me heen. Nog n keer wil ik haar fotos zien, de laatste keer nu, echt, om er zeker van te zijn dat ik niet vergeten ben hoe ze eruit zag. Alle tranen, een jaar lang opgespaard, vinden in n keer de weg naar buiten. Het duurt niet lang of Anna komt dan geschrokken het tuinhuis in gestormd. Even denk ik Nina is terug, alles komt goed, daar is Nina al. Zoals ze daar staat in de deuropening, onbeholpen, en zoals ze vraagt Ernest gaat het wel, nog onbeholpener. Veertig jaar terug in de tijd. Nu pas zie ik weer hoe goed ze op Nina lijkt. Als twee druppels water en zelfs nog meer. Een spiegelbeeld aan de verkeerde kant van de spiegel. De tranen verdrinken mijn stem en dus zeg ik niets. Ik huil totdat ze op zijn en dan nog even door, zonder. Annas arm ligt om mijn schouders en ze drukt me voorzichtig tegen zich aan. Die omhelzing herinnert me vaag aan een andere, lang geleden, mijn lichaam weet het nog. Anna laat me los en glimlacht triest. Voelt ze wat er mis is? Zijn de herinneringen met de tranen mee naar buiten gekomen? Geen tijd, ik denk niet meer, mijn hoofd is leeg. Er is nog zoveel te doen. Ik sta op en draai me om. Anna loopt terug naar de keuken, de aardappels wachten en die zijn minder moeilijk. **** De dag dat we trouwden, regende het. Het regende zo hard dat alle bloemen op de kerktrappen wegspoelden toen we ons naar de auto haastten. Maar het

gaf niet, zei Ernest, dat was gewoon omdat de zon de rest van ons leven zou schijnen. Ik droeg een lichtgele jurk die hij voor me uitgekozen had en bloemen in mijn haar. De mooie witte auto stond klaar, met nog meer bloemen en linten aan de koffer. Als het niet zo regende zou hij schitteren in de zon. We zwaaiden als een koningspaar en glimlachten stukjes geluk naar de mensen, er was toch genoeg. Ernest hield de paraplu boven mijn hoofd, zodat toch een van ons twee helemaal droog blijft. De zetels van de auto waren mooi dieprood, net als die van het theater in de stad waar we zo vaak samen waren, precies dezelfde kleur. Ernest hielp me instappen en de chauffeur knikte beleefd. Ik weet nog dat hij leek op een circusdirecteur, met zijn chique kostuum, zijn hoge hoed en krullende snor. Hij claxonneerde even, wij zwaaiden, moeder glunderde en vader keek zo trots. Dan vertrekken we, ik zie de linten wapperen in de wind. Ernests arm ligt om mijn schouders, hij drukt me voorzichtigjes tegen zich aan. Ik ben zo gelukkig, fluistert hij. Ik kus de woorden van zijn lippen. Tot ze op zijn en nog meer. De circusdirecteur draait zich om en glimlacht. Ik hoopte dat deze dag nooit ophield. Ik had de zwarte auto die van rechts kwam nooit gezien. Plots begint Ernest te schreeuwen, de circusdirecteur geeft een ruk aan het stuur en ik weet niet wat er gebeurt. De auto verliest zijn grip op de weg. De regen, denk ik, de regen, het had niet mogen regenen. Een schok, de mooie witte auto wordt een prop papier. Glas en scherven en ik zie ze schreeuwen, Ernest en de chauffeur, maar ik hoor niets, ik voel niets, ik vlieg, ik ben een lichtgeel vogeltje met bloemen op mijn kopje. Vlekken op de mooie rode zetels en bloemen op de straat. Een groot zwart gat op de plek waar ik net nog was. **** Hoeveel minuten, uren zijn voorbijgeslopen? Anna klopt zachtjes op de deur. Ernest? Ze weet dat ik nooit iets terugzeg, maar toch blijft ze het vragen. Ze wacht nog even op het antwoord dat niet komt en stapt dan binnen. Ik hoef niet op te kijken, ik weet dat ze naar de werktafel loopt, voorzichtig, het kopje met de koffie die ze speciaal voor mij gezet heeft in haar handen. Ze leest de etiketten van de dozen op het rek aan de muur voor de honderdste keer opnieuw. Touw, nagels, vijzen, verf. Ze denkt wat een rommel maar zegt niets. Nu staat ze voor de werktafel. Ik kijk op, alsof ik haar nu pas hoor. Ze glimlacht en zegt alsjeblieft, terwijl ze mij het kopje aanreikt. Ik neem een slok. De koffie is heerlijk, zoals altijd. Met liefde gemaakt, dat smaak je. Alles wat Anna doet, doet ze met liefde. Ik weet dat ik haar die liefde niet terug kan geven, nooit, maar ik glimlach terug. Ik glimlach, alsof het ooit nog beter wordt.

Het verhaal van de opkomende zon, of hoe alles plots veranderde (proloog)
Tibo De Coninck

Bijna zijn we er, wist Raeg te zeggen, toen ze keken naar het glooiende landschap van de zuidoostelijke heuvels. Het duo liep blootsvoets op een holle weg en genoten beiden van het vogelgefluit dat weergalmde over het veld. Bijna zijn we aan het Bos Van Heen, Zonder Terug, zei Raeg een beetje weerhoudend. Het was een donker woud met een al even donker verleden. Twee eeuwen geleden was dit woud het theater van zaken die het daglicht schuwen. Mensen, duizenden mensen vonden er de dood. Plots stopten ze, een meter of vijf voor het mistige, donkere woud. Raeg voelde aan de grond, die redelijk vochtig was aangezien het had geregend die ochtend. Hier klopt iets niet, zei hij. Ze twijfelden even, maar besloten om dan toch door het woud te wandelen. Dragh scheurde zijn tuniek aan de scherpe takken van de sparren en keek even om. Iets in dit woud zei hen dat ze hier niet welkom waren, Raeg had dat al door en besloot om op zijn hoede te zijn. Dragh was zich echter van geen kwaad bewust en floot een vrolijk deuntje. Opeens uit het niets, hoorden ze een weinig-goeds-voorspellend geluid. Het was een tak die kraakte, maar dan wel een tak op een zeer nabije afstand. Raeg keek rond, maar zag niemand. Maar hij twijfelde er niet aan dat ze in de gaten gehouden werden. Dragh stopte plots met fluiten en kreeg ook wat in de gaten. Even dacht Raeg iemand te zien, op zon vijf meter van hem, maar door de mist was het moeilijk om een mens te onderscheiden van een struik die heen en weer wiegt door de wind. Hij haalde zijn mes uit en hield het in een zak van zijn tuniek. Zijn vuisten balden zich rond het mes en zijn knokkels begonnen wit te zien. Hij keek op zijn kaart en bedacht dat ze weldra het bos weer uit zouden wandelen. Ze waren ten slotte al een tijdje aan het wandelen. Zijn we er bijna? vroeg Dragh toen zijn maag luid knorde. Je hebt honger h, moet je wat brood?, waarop Dragh luidkeels riep: Natuurlijk! Is er ook nog brandewijn? vlug snoerde Raeg Dragh de mond. Ze moesten voorzichtig zijn want luidkeels roepen behoorde niet tot het plan.

Even dacht Raeg terug aan zijn geboortedorp, Fertiliterae. Een dorpje gelegen tussen twee beekjes en omringd door vruchtbare landbouwgrond, waar aardappelen, kolen en andere groenten groeide. Het dorp bestond uit aardewegen en vanaf je het dorp uit was, waren het de holle wegen, die samen aaneengesloten een netwerk van meer dan zeshonderd kilometer zouden vormen. Maar al vlug werd de gedachte aan zijn dorp bruusk verstoord. Nu was hij zeker dat hij iemand gezien had. Hij liep een eindje door, zonder te beseffen dat hij Dragh een meter of dertig achter hem liet. Uit reflex klemde hij zijn vuist stevig vast rond het lemmet van zijn mes. Hij was klaar voor de aanval als het nodig was. Het briesje dat hem eerst geruststelde, voelde nu zo onheilspellend aan. Het angstzweet brak hem uit. De mist werd nog dikker. En opnieuw waande Raeg iemand te zien hebben op misschien een meter of tien afstand. Hij begon zachtjes te praten tegen Dragh. Hij verwachtte antwoord, maar dat kwam er niet. Hij draaide zich bruusk om en keek al turend voor zich uit. Hij zag niets dat leek op een mens. De hartslag van Raeg versnelde. Zonder te twijfelen riep hij, met gedempte stem: Dragh, ben je daar?. Zoals hij wel verwacht had kwam er geen antwoord. Enkel het geritsel van de bomen verbrak de stilte. Uit zijn rugzak haalde hij een toorts. Door de een of andere onverklaarbare reden was het stilaan donkerder geworden. Hij keek naar boven en dacht dat het weldra ging onweren. De toorts hield hij hoog bij zijn hoofd. Hij probeerde, zoals daarnet, voorwerpen te onderscheiden van levensvormen. Opnieuw waande hij iets of iemand te zien, maar weeral werd zijn vermoeden teniet gedaan. Hij draaide zich weer om en wandelde verder. Af en toe riep hij nog eens naar Dragh, maar antwoord kwam er niet. Omdat hij voortdurend terugdacht aan de vreselijke geschiedenis van het woud, had hij er een slecht oog in.

Hij bedacht verschillende rampscenarios in zijn gedachten. Geen van beiden waren aantrekkelijk. Dragh is verdwaald, dacht hij. Hoe kon ik zo stom geweest zijn om hem zo ver achter te laten lopen?. Hij verfoeide zichzelf dat hij zijn verantwoordelijkheid over Dragh links liet liggen. Terugkeren was geen optie, want dan liep hij het gevaar zelf te verdwalen en dan zaten ze met twee in de problemen. Hij bedacht dat hij zo snel als mogelijk het bos uit ging lopen en dan bij het eerstvolgende dorp om hulp zou vragen. Noch steeds had hij zijn mes vastgeklemd in zijn hand. Plots hoorde hij voetstappen, het was iemand die liep, iemand die hem wou aanvallen dacht hij. Raeg draaide zich om en wierp hij zijn mes voor zich uit. Hij had iets of iemand geraakt, zo te horen, maar door de mist was het niet duidelijk wat. Met een plof viel het wezen op de grond. Hij besloot een kijkje te gaan nemen en tot zijn ontzetting had hij een mens geraakt. Hij had zijn beste vriend, Dragh vermoord. Overmant van paniek liep hij weg. In de verte hoorde hij zijn vriend roepen: Raeg, help me!. Raeg stopte even en keek achter zich, maar rende door met de tranen in zijn ogen. Hij keek voor zich en zag in de verte het dorp opdoemen, al wenend drong het tot hem door dat hij zijn vriend vermoord had.

Verwaterd.
Zo Cassady

Ik heb hier geleden, terwijl jij op de sterren uitkeek. En ik enkel de warmte van je ziel kon verlangen. Jij hebt je lippen in haar armen gedrukt. Je liefde doorgebeten, zodat het elk aspect van haar leven beheerste. En ik lag hier woelend, woedend in het bed, waar jij me ooit leegzoog. Mijn tranen zijn het zweet op jullie huid. Zout als de zee, en bitter als de lucht die je smaakt. -Zij is geen liefdeKeer toch terug naar onze baai, Ik wil je zucht horen. Schreeuwend in de schaduw van je voetstappen. Je hebt me mn ziel ontnomen. Zoals de ochtendzon de nacht wegjaagt, loop je mijn gegil tegemoet. Je loopt op de schelpen, met bloed besmeurd, je voetzolen gescheurd. Mijn heupen bloeden door je vingertoppen, Je aanraking brandt. De zon schijnt te fel, De zee loopt over, te veel zie ik. Te veel om te benoemen. Ze heeft je lippen gekleurd, tijdens de nachten dat je hier niet was. De sterren zijn in je ogen gebrand. Mijn hoofd wil je omhelzen, maar mijn armen staken.

You might also like