You are on page 1of 26

Hoofdstuk 1: Communicatie en massamedia Communicatie: Bedoeld of onbedoeld informatie overbrengen aan een ontvanger en relaties vorm en inhoud geven.

Twee processen: informatieoverdracht het Benvloeden van de onderlinge relatie.

-------F2: Feedback van zender naar ontvanger---------Zender - Ontvanger - Medium - Boodschap encoderen - Ruis - Ontvanger ------- F1: Feedback van ontvanger naar zender------Encoderen: Het omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen. Het verpakken van gedachten dus. Decoderen: Het uitpakken van de boodschap door de ontvanger, het terugvertalen van de boodschap naar de veronderstelde betekenis. Feedback: De reactie van de ontvanger op een boodschap van de zender. Communicatieproces Vijf basiselementen: Zender

Een persoon, groep o.i.d. Als je iemand aankijkt of iets tegen iemand zegt ben je al een zender, bij een liedje van een CD (zanger), bij een reclamespotje (het bedrijf dat het heeft gemaakt).
Ontvanger

Hetgeen dat de zender overbrengt, verbaal of non-verbaal.


Medium

Een hand op steken (non-verbaal) of iets tegen iemand zeggen (je mond), als de afstand te groot is, een technisch hulpmiddel (telefoon).
Ontvanger

Ontvangers koppelen de boodschap aan hun eigen referentiekader en vormen zo een mening over de boodschap, soms komt de boodschap niet over (Communicatiestoornis)
Het effect.

De boodschap kan het gedrag van de ontvanger benvloeden en opvattingen van de ontvanger veranderen.
Referentiekader: Het geheel van je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Ruis: Verstoring of misvorming in het communicatieproces.

Communicatiestoornis: Als de ontvanger een boodschap anders interpreteert dan de zender bedoeld heeft. Dit kan in alle fasen van het communicatieproces optreden. Aantal vormen van communicatie: Directe/indirecte communicatie - Direct: Persoonlijk contant - Indirect: technisch hulpmiddel. Eenzijdige/ meerzijdige communicatie - Eenzijdig: Eenrichtingsverkeer, zoals bij radio en tv. - Meerzijdig: Deelnemers tijdens een gesprek zijn afwisselend zender en ontvanger. Verbale/non-verbale communicatie - Verbaal: gesproken of geschreven - Non-verbaal: lichaamstaal, tekeningen. Inter-persoonlijke communicatie/massacommunicatie - Inter-persoonlijk: Face-to-face communicatie, veel feedback. - Massacommunicatie: eenzijdige communicatie, nauwelijks feedback Zes kenmerken van Massacommunicatie: De informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk; De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk; Er is sprake van een heterogeen publiek; De communicatie is eenzijdig; Er is geen directe feedback; De ontvanger bepaalt voor een groot deel zelf of hij het medium gebruikt.

Interactiviteit: Door technologische ontwikkelingen is steeds vaker interactiviteit mogelijk. Lezers, luisteraars en kijkers kunnen d.m.v. sms, bellen en e-mail reageren en meedoen. Massamedia Groepen boodschappen: Amusement

TV kijken, muziek luisteren


Nieuws

TV, radio, krant, internet


Reclame

- Mensen wijzen op nieuwe of goedkope producten - Naamsbekendheid van een merk of bedrijf vergroten
Meningsvorming

talkshows, documentaires, discussiegroepen op internet eigen mening vormen


Kunst of cultuur

toneelstukken, operas, popconcerten


Educatie en onderwijs (Teleac en de schooltelevisie: NOT).

Hoofdstuk 2: Het medialandschap Gedrukte massamedia

Op papier (krant).
Audiovisuele massamedia

Communiceren via beeld en geluid (TV).


Digitaal massamedium

Digitale informatie (internet).


Vrije ondernemingsgewijze productie: Het grootste deel van de massamedia kent deze productie, met als doel winst maken, bv. tijdschriften en kranten. Idele grondslag: Zenders als Ned. 1,2 en 3, die subsidie krijgen van de overheid en niet naar winst streven Internet: commercile media

Grootste deel
niet-commercile basis

De overheid en allerlei belangengroepen gebruiken internet met als doel een zo groot mogelijk publiek te trekken (sportverenigingen, Greenpeace).
Concurrentie met internet en TV aan gaan veel kranten hebben extra katernen op het gebied van wetenschap, uitgaan etc. Identiteit van een krant: Met de identiteit probeert een krant zich te onderscheiden van de rest. Kan gebaseerd zijn op het geloof, politieke voorkeur, levensovertuiging etc. Redactioneel samenwerkingverband: Voor de landelijke en internationale berichtgeving werken de redacties (landelijk en regionaal) meestal samen. De meeste regionale kranten zijn niet meer zelfstandig, maar zijn gefuseerd met grotere landelijke kranten.

Geassocieerde Pers Diensten (PGD) is het grootst.


Engeland losse verkoop Nederland 90% Abonnee

Linkse kranten

Voor maatschappelijke gelijkheid en steunen organisaties die opkomen voor meer gelijkheid. (Volkskrant)
Rechtse kranten

Behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities, zoals het koningshuis. (de Telegraaf)
Massakranten

Populaire kranten, gericht op het grote publiek. (de Telegraaf, AD)


Kwaliteitskranten:

Kaderkranten, dat wil zeggen dat het beter opgeleide deel van de Nederlanders deze kranten leest (NRC).
Categorien tijdschriften: Jongerenbladen

Vanaf het midden van de vorige eeuw, toen jongeren meer geld te besteden kregen (Donald Duck, Hitkrant).
Familieweekbladen:

- Traditionele vrouwenbladen, die nu niet zo meer genoemd worden omdat mannen deze bladen ook meer gaan lezen (Libelle, Viva). - Nieuw: bladen met een bekende Nederlander als titel (Linda, Catherine).
Lifestylebladen

Glossy magazine, die zich richt op de moderne man of vrouw.


Roddelbladen

Deze schrijven voornamelijk over het leven van bekende Nederlanders, opereren dikwijls op grens van leugens, met rechtzaken als gevolg (Priv, Weekend).
Special-interestbladen

Bladen die over n onderwerp gaan (Autoweek, VT Wonen).


Vakbladen

Bedoeld voor een bepaalde beroepsgroep (Kinderopvang, Medisch Contact).


Omroepweekbladen

Overzichten van de televisie- en radioprogrammas (VARA TV Magazine, NCRV-gids).


Opiniebladen:

Publiekstijdschriften, deze geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en sociaal-maatschappelijke kwesties, het geven van voldoende betrouwbare informatie is het doel.

Nederland duaal omroepbestel: Publieke zenders

(Ned1, 2 en 3, Radio 1, 2, 3FM, 4, 747AM en Radio Nederland Wereldomroep)


Commercile zenders Omroepen zonder leden: Op grond van de Mediawet ontvangen deze genootschappen op geestelijke grondslag zendtijd. De EDUCOM bidt via de publieke zenders en andere media een breed en samenhangend educatief programma. Speciale omroepen zonder leden: NOS:

Sport, Journaal, internationale evenementen als de Olympische spelen en Koninginnedag;


NPS:

Opgericht voor het maken van talloze minderheden-, cultuur- en jeugdprogrammas (Klokhuis, Raymann is laat, het Groot Dictee);
Ster:

Houdt zich bezit met de exploitatie van reclame, vanwege de strikte scheiding tussen programma en reclame functioneert Ster zelfstandig.
Commercile zenders: Hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven, deze zenders proberen zo veel mogelijk reclamezendtijd te verkopen. Grote commercile concerns: RTL Nederland

Wordt uitgezonden vanuit Luxemburg;


SBS-groep (Scandinavian Broadcasting System)

SBS6, NET5 en Veronica;


TV Networks

Muziek- en jongerenzenders (MTV, TMF, Nickelodeon).

Hoofdstuk 3: Functies van de massamedia Functies voor het individu: Informatieve functie Informatie

journaal, websites etc.


Educatie

schooltelevisie, documentaires etc.


Hulp bij meningsvorming

commentaarprogrammas zoals Nova, opinieweekbladen


Sociale functie Met anderen kunnen meepraten Hun eenzaamheid verdrijven

- Gezelligheid hebben Recreatieve functie Afleiding

weg uit dagelijkse zorgen


Ontspanning

na een dag hard werken


Tijdverdrijf

uit verveling kijken


Zinvolle vrijetijdsbesteding

educatieve programmas, columns in kranten


Nieuwe ideen voor ontspanning

spelletjes, uitgaanstips
Het bleven van spanning, sensatie en romantiek

films, roddelverhalen

Functies voor de samenleving: Informerende functie: - Educatieve functie schooltelevisie, documentaires Politieke en maatschappelijke functie programmas over politieoptreden, filebestrijding, broeikaseffect, voor het politieke besluitvormingsproces is het van belang dat de burgers goed genformeerd zijn Socialiserende functie Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

Dit vindt plaats vanaf de geboorte bij socialiserende instituties zoals media, vriendenkring, ouders, familie
Amuserende functie Dit is een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning

sporten, uitgaan, maar ook Tv-programmas


Bindende functie Sociale cohesie: De sociale samenhang tussen de mensen.

Een voorbeeld is het ontstaan van een sterke identificatie van mediagebruikers met bepaalde programmas, zenders of bekende Nederlanders, ontstaan van fans.
Politiek-informatieve functie - Spreekbuisfunctie De media geven vaak aanzet tot een publiek debat over kwesties als het gevangenisbeleid, alcoholprobleem, politici zelf gebruiken de media ook steeds meer om zich te uiten); Agendafunctie Journalisten die op onderzoek uitgaan, kunnen misstanden signaleren of problemen herkennen die onder de bevolking leven. Het onderwerp komt vervolgens op de politieke agenda Opinirende functie: Publieke opinie: de mening van de burgers over een bepaalde kwestie

bijvoorbeeld discussiefora of opiniebladen


Commentaarfunctie:

Bijvoorbeeld de hoofdredactie van kranten die haar mening geeft over actuele gebeurtenissen. Op televisie zie je ook steeds vaker columnisten, bijvoorbeeld in het programma Buitenhof
Waakhondfunctie: Ook de media letten op het doen en laten van ministers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

vooral kwaliteitskranten houden zich bezig met deze functie

Kanttekeningen bij het functioneren van de media Verschraling Amusement is een van de grootste publiekstrekkers op TV, het verdringt de andere functies, waaronder vooral de informatievoorziening. Dit proces wordt ook wel vertrossing genoemd. Minder kwaliteit Media richten zich te veel op de grootste doelgroep, programmas met een kleinere doelgroep, moeilijke programmas verdwijnen daarom steeds meer van de TV, of worden verplaatst naar onaantrekkelijke uitzenduren. Integratie informatie en amusement Vermenging van amusement en informatie wordt ook wel infotainment genoemd, dit zie je vooral terug in ziekenhuisdramaseries al ER. Het geven van informatie door middel van amusementsprogrammas wordt ook wel entertainment-education genoemd, het Nationaal Dictee en kookprogrammas. Hypes en frames Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen. Deze ontstaan door uitspraken of bekentenissen van bekende politici of andere opinieleiders, of door een onverwachte gebeurtenis. Uit angst om bepaald nieuws niet te coveren, nemen redacties elkaars nieuws over, het papegaaiencircuit. Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt. Bijvoorbeeld de islam in Nederland, dat vaak in verband wordt gebracht met criminaliteit en terreur. Medialogica: De situatie waarin de manier van politiek bedrijven gestuurd wordt door de media. Inhoud, achtergrond en feiten van politieke kwesties emoties, schandalen en personalisering. Hoofdstuk 4: Massamedia en technologische ontwikkelingen Industrile drukpers: maakte het in de loop van de 19e eeuw mogelijk om kranten te produceren voor een groot publiek (lage prijzen) een groter deel van de bevolking raakt genteresseerd in dagelijkse politieke discussies. leerplicht: werd in 1901 ingevoerd om het analfabetisme tegen te gaan. Opkomst TV: Toenemende welvaart/vrije tijd behoefte aan amusement wordt groter mensen kunnen luxe artikelen kopen. Door de massale koop snel nieuwere en modernere Tvs ontwikkelt.

Drie ontwikkelingen rondom digitalisering: De technologische mogelijkheden

met name de komst van digitale techniek- economische groei en internationalisering


Economische groei en internationalisering Groeiende behoefte aan informatie

Nieuwe media moeten aan de volgende kenmerken voldoen: Digitalisering

nu kan er veel meer opgeslagen worden dan vroeger: USB/Diskette


Interactieve mogelijkheden media zijn interactief wanneer de ontvanger kan reageren. Netwerken de manier waarop informatie wordt verzonden.

Voor goede communicatie moet je dezelfde taal spreken. De digitale snelweg: een netwerk waar je wereldwijd kunt rondsurfen
Content-platform: Een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten mediainhoud.

literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek etc.


Convergeren: Het samengaan van massamedia, communicatienetwerken en computertechnologie

de nieuwe media. Internet als voorbeeld: Zeer uiteenlopende media-uitingen (films, kranten, muziek) op n apparaat
Economische groei: heeft geleid tot een hogere welvaart in westerse wereld. De vrijetijdsindustrie is explosief toegenomen.

De omzetten van reisorganisaties attractieparken en mediabedrijven zijn sterk gestegen. Na 1990 zijn bijvoorbeeld meer dan 20 miljoen mobiele telefoons verkocht.
Globalisering: Veel industrie lagelonenlanden, dienstenindustrie eerste wereld landen. Door deze internationalisering van de arbeidsmarkt is de wereldhandel en economie . Outsourching: het uitbesteden van werkzaamheden naar lagelonenlanden.

bespaard veel geld


Informatiemaatschappij: Een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen.

Deze heeft de industrile samenleving vervangen.


De informatiesector: is een belangrijke motor van de economie geworden, zoals internetproviders, uitgevers en reclamebureaus. Allemaal zijn zij bezig met het produceren van apparaten, technische apparaten, technische mogelijkheden en diensten die zich richten op het overbrengen van informatie.

Kenmerken informatiemaatschappij: Constante stroom van informatie De informatiemaatschappij is niet gebonden aan n bepaalde plaats De informatiemaatschappij is zelf steeds in verandering.

Nieuwe technieken en toepassingen volgen elkaar in hoog tempo op.


Directeuren zijn steeds meer afhankelijk geworden van mensen met de juiste informatiekanalen voor hun informatievoorziening; Het product informatie is niet meer gebonden aan een fysieke drager zoals papier. Tegenwoordig zijn kranten ook al digitaal. Gevolgen zoor de media: Sociaal-culturele gevolgen: Verscheidenheid van het media-aanbod

De consument kan kiezen uit een groot aantal verschillende media: TV, internet, krant etc.
Informalisering van de samenleving:

Verhoudingen tussen mensen lopen minder formeel, vooral door de komst van e-mail, zijn contacten tussen mensen minder officieel geworden.
Grensvervaging tussen massacommunicatie en (inter)persoonlijke communicatie:

Het verschil tussen bekend en onbekend publiek verdwijnt, door de toegenomen interactiviteit. Computers kunnen je surfgedrag bijhouden. Waardoor je soms ongewenste informatie via mail binnenkrijgt (reclame).
Intensivering van de beleving en ervaringen met media:

Het voldoen in de toenemende mate van consumenten naar spectaculaire programmas en emotie-tv (vooral commercile zenders).
Internationalisering van het media-aanbod:

Door TV en nieuws komen we makkelijk in aanraking met andere culturen. Negatief: cultuurimperialisme(veramerikanisering) van Amerikaanse tv-series en films.
Ontstaan van een globale cultuur:

Door discussies op fora, wereldwijd gamen en ook sites als YouTube ontstaat er een soort nieuwe internationale cultuur, los van een nationale dominante cultuur.

Sociaaleconomische gevolgen: Bedrijven krijgen nu wereldwijd kansen.

Mensen in Nederland hebben tegenwoordig ook abonnementen bij Orange of Vodafone, waar KPN vroeger een monopolistische positie in handen had. Maar door internationalisering kunnen ook nieuwe monopolies of oligopolies ontstaan. Daarnaast zijn veel mediabedrijven uitgegroeid tot multinationals (TMF, RTL, CNN).
Monopolies vormen een gevaar voor de vrijheid van informatievoorziening, uit angst voor negatieve reacties.

Journalisten kunnen daarom niet geheel vrijuit schrijven. Daarnaast kan er een tweedeling in de samenleving ontstaan: De mensen die goed overweg kunnen met de nieuwe media, en een deel dat dat niet kan (vooral ouderen).
Politiek-juridische gevolgen: De informatiemaatschappij geeft burgers meer mogelijkheden om via de nieuwe media informatie in te winnen over het overheidsbeleid of standpunten van de partijen.

Ministers houden tegenwoordig zelfs weblogs bij.


De informatiemaatschappij heeft gevolgen voor de privacy van mensen.

Gevoelige informatie kan in handen vallen van onbekenden.


Op internet lijken overtreders ongrijpbaar.

Informatie kan namelijk anoniem geplaatst worden en is vaak voor iedereen toegankelijk.
De publieke omroepen krijgen in Nederland subsidie van de overheid, commercile omroepen niet. Hoofdstuk 5: Wat doet de overheid? Uitgangspunten van het mediabeleid: Vrijheid van meningsuiting: Door ondertekening van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mensen in 1950, heeft Nederland de vrijheid van meningsuiting gewaarborgd. Censuur: De overheid oefent controle uit op de informatievoorziening.

Er is in een land waar censuur heerst geen ruimte voor kritiek op het overheidsbeleid en burgers worden onvolledig of onjuist genformeerd.
Een beperking aan de vrijheid van meningsuiting is dat er niet gediscrimineerd mag worden. Ook mag je nooit iemand aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. Het Nederlandse strafrecht richt zich vooral tegen smalend taalgebruik en het aanzetten tot haat, belediging en het verspreiden van leugens,

minder tegen obsceniteit of schendingen van goede smaak.

Een rechter kan een krant een publicatieverbod opleggen of verdere verkoop verbieden als de krant iemand openlijk beledigt of beschuldigt. De vrijheid van meningsuiting geldt alleen voor de relatie tussen overheid en burger. In maatschappelijke relaties hoeft de vrijheid van meningsuiting niet

altijd te gelden. Democratie: Sinds 1980 is in Nederland de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) van kracht. Deze wet verplicht de overheid tot het geven van informatie, tenzij het gaat om persoonlijke affaires binnen het koninklijk huis, de staatsveiligheid of bedrijfsgeheimen. De WOB geeft journalisten de mogelijkheid om informatie bij de overheid op te vragen. Dit recht is belangrijk voor de waakhondfunctie en de

opinirende functie van de nieuwsmedia. Pluriformiteit: In een democratie is pluriformiteit van belang omdat het publiek daardoor informatie van verschillende media met elkaar kan vergelijken.

Een monopolie verwerven is wettelijk verboden. Als n bepaald nieuwsmedium meer dan 30 procent van de bevolking van nieuws voorziet, is er sprake van monopolievorming.
Principe van de vrije markt: Iedereen mag een krant, tijdschrift, tv-zender of webpagina beginnen. Het principe van de vrije markt heeft als nadeel dat niet iedereen gelijke toegang heeft tot de media. Mensen met een hoger inkomen zijn beter in staat informatie te vergaren, omdat zij de kosten tot toegang ervan makkelijker kunnen betalen. Hierdoor is er sprake van sociale ongelijkheid met betrekking tot informatievoorziening. Mediawet: Al in 1930 werden de voorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging vastgeld in de Omroepwet. In 1988 werd deze vervangen door de Mediawet, waardoor ook commercile zenders toestemming kregen uit te zenden. Netprofilering: Nederland 1,2,3 samenvoegen en ieder eigen functie geven. N1 is voor breed publiek, N2 is voor de verdieping en N3 is vooral gericht op jongere kijkers. De Mediaraad: houdt toezicht op de publieke omroep De Mediawet: Het doel hiervan is kwalitatief hoogstaande programmas te garanderen met volgende pluriformiteit. De Nederlandse Omroep Stichting (NOS) cordineert de programmering en de zending van de publieke zenders.

Belangrijke bepalingen zijn: Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of een stichting en een maatschappelijke stroming vertegenwoordigen. Moet vanuit eigen identiteit gericht zijn op een breed publiek + op speciale groepen,

BNN richt zich op jongeren, KRO op katholieken en VPRO op maatschappijkritische kijkers;


Een beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben. Een volledige vergunning wordt bij tenminste 300.000 leden verleend; De totale zendtijd van de publieke zenders moet een volledig programma bevatten: kunst, cultuur, nieuws, educatie en amusement; Publieke zenders: mogen max. 6,5% besteden aan reclame, daarnaast geldt een maximum van 12 minuten per uur, de zenders mogen ook alleen tussen programmas door reclame uit zenden, behalve bij bepaalde evenementen als voetbalwedstrijden; Commercile zenders: mogen max. 15% besteden aan reclame, sluikreclame is verboden; Sponsoring is toegestaan, ze mogen alleen aan het begin en eind van een programma vermeldt worden, programmas voor kinderen onder 12 mogen geen sponsoring bevatten. Commissariaat voor de Media: Zelfstandig orgaan dat controleert of de omroepen de Mediawet wel volledig naleven, als deze wordt overtreden volgt een boete. Bedrijfsfonds voor de Pers: Fonds dat als doel heeft om de bestaande verscheidenheid van de pers in stand te houden. Kranten en tijdschriften die bijdragen aan de pluriformiteit kunnen in geval van nood een beroep doen op tijdelijke financile steun, dit geld is afkomstig van de Ster-opbrengsten.

De overheid helpt de burgers een handje, zodat iedereen gelijke toegang heeft tot de nieuwe media:
-

Basis- en middelbare scholen krijgen geld om computers te kopen; Informatiekunde is een verplicht schoolvak geworden; Ambtenaren, politieagenten en leraren hebben bijscholingscursussen gekregen om een digitaal rijbewijs te halen; Het Kennisnet werd gentroduceerd. Alle scholen zijn hierop aangesloten en kunnen programmas volgen via dit medium.

Voor: De groep die voor overheidsbemoeienis is, pleit voor een overheid als bewaker van de kwaliteit en de pluriformiteit van de media. Tegen: De groep die voor weinig overheidsbemoeienis is, pleit voor een zelfregulerende mediamarkt, waar burgers kunnen kiezen uit een breed en vrij aanbod van de media.

Standpunten politieke partijen: Liberalisme: Voorstanders van het vrijemarktdenken; Tegen subsidiring van de media; Vrije concurrentie staat garant voor een goede afstemming van het product

op de wensen en behoeftes van de kijkers en luisteraars; Socialisten: Regulerend optreden van de overheid; Bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld; Duaal omroepbestel met nadrukkelijke rol publieke omroepen. Regulerende overheid, maar omroepen en kranten moeten ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen; Socialiserende functie van de media; Duaal omroepbestel met een sterke publieke omroep, maar in mindere mate dan de socialisten.

Christendemocraten: -

Belangengroepen: Publieke omroepen: Behoudt pluriformiteit; Commercialisering leidt tot meer oppervlakkigheid; Opvoedende, educatieve en informerende taken van de massamedia

belangrijk. Commercile zenders: De kijker bepaalt de kwaliteit, daarom een zo groot mogelijk aanbod; Programmas met meeste kijkers trekken de meeste adverteerders, zo worden

vanzelf de beste programmas gemaakt. Bedrijfsleven: Commercialisering leidt tot vergroting van de keuzemogelijkheden; - Sponsoring van programmas. Mediaconsumenten: - Minder reclame, irritatiegrens wordt snel bereikt. Overheid: Omroepbestel moet bijdragen aan de ontwikkeling van onze samenleving; Kwalitatief goede en hooggewaardeerde programmas moeten kennisachterstanden verkleinen of het overbruggen van culturele verschillen in de samenleving.

Nog meer argumenten: Individualisering en ontzuiling (publieke omroepen geen duidelijke achtergrond meer); De mediamarkt is geliberaliseerd (meer terughoudende overheid); Minder programmas voor kleine doelgroepen vanwege commercialisering; Oneerlijke concurrentie (reclamegeld + subsidie); Er is sprake van een groeiend consumentisme (amuserende voor informerende functie); Onbegrensd media-aanbod (TV, internet, telefoon, krant, tijdschriften); Identiteiten van omroepen zijn grotendeels verdwenen, door samenwerking.

In de VS is een commercieel bestel. Vanwege het vrijemarktprincipe zijn Amerikaanse zenders voor een groot deel afhankelijk van reclame-inkomsten, daarnaast verdienen ze geld met het verkopen van series aan Europese zenders, enkele grote stations zijn: NBC, ABC, CNN, CBS. In dictaturen als in China is er een staatsomroep. Hier gebruikt de overheid de staatsomroep om de bevolking van bepaalde (eenzijdige) informatie te voorzien. Vaak is hier sprake van censuur, er zijn dus weinig overheidskritiek van burgers in zon land uit angst. De meeste landen hebben een duaal omroepbestel als in Nederland, zoals in Belgi, Engeland en Duitsland, waar de overheid zich nauwelijks met de inhoud van programmas bemoeit.
Hoofdstuk 6: Massamedia en commercie Een redactiestatuut: Hierin staan de taken bevoegdheden van de journalist en de directie. Een journalist moet wel rekening houden met de identiteit van de krant en de fatsoensnormen van onze samenleving. Publieke omroepen hebben inkomsten uit: Omroepgelden (rijksbijdrage, Ster-gelden); Lidmaatschapsgelden (tientjesleden en van abonnees op het programmablad); Inkomsten uit hun programmablad; Sponsoring van programmas; Merchandising.

Commercile zenders hebben inkomsten uit: Reclame-inkomsten; Sponsorgelden; Programmabladen (niet gekoppeld aan lidmaatschap, dus inkomsten zijn niet groot).

Concurrentie kranten: mooier eruitzien + vechten tegen gratis kranten Concurrentie TV: beste presentatoren Neerwaartse oplagespiraal: kan tot faillissement leiden. Mediabedrijven doen weinig om hun marktpositie te handhaven/versterken minder mensen lezen het verliezen advertentieopbrengsten moeten mensen ontslaan minder kwaliteit minder mensen lezen het etc etc Toegenomen concurrentie heeft geleid tot: Grotere commercialisering Kwaliteit belangrijk het aantal lezers, kijkers en adverteerders Gevolg is minder informatief, meer amusement en meer reclame. Stijging van het aantal producten Massamedia gaan steeds meer producten produceren om maar aan de vraag te voldoen. Hier valt merchandising en het uitgeven van extra katernen van kranten onder. Persconcentratie bij de dagbladen Het aantal krantenuitgeverijen is de laatste jaren gedaald van 21 naar 9. Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee, daardoor neemt de kwaliteit af en de pluriformiteit wordt minder. Er zijn 3 soorten persconcentratie: Redactionele concentratie (redacties werken voor verschillende kranten); Publieksconcentratie (het publiek verdeelt zich veel eenzijdiger over de dagbladen); Aanbiedersconcentratie (de uitgever van een dagblad geeft nog meer kranten uit). Marktsegmentering bij de tijdschriften Uitgevers doen er alles aan om een bepaalde doelgroep te beheersen. We zien dus veel kleine markten voor gespecialiseerde informatie (sport, hobby, lifestyle). Door actief te zijn in meer marktsegmenten spreidt de uitgever zijn risico. Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders Commercile zenders stemmen hun zenders en programmas af op specifieke doelgroepen. Bij RTL zie je bijvoorbeeld netprofilering. Daarnaast zijn er zenders speciaal voor muziek en sport. Voor adverteerders is netprofilering ook handig, dan is het overzichtelijk voor hen bij welke zender ze nou moeten adverteren.

Mediaconcentratie door ontstaan van mediagiganten Mediaconcentratie : De samensmelting van verschillende vormen van massamedia. Steeds vaker worden nationale bedrijfjes opgekocht door internationale multimediabedrijven. Dit leidt o.a. tot een meer eenzijdige berichtgeving. De CNN bijvoorbeeld levert een groot deel van de informatie en beelden die wij in het journaal zien.

Mededingingswet

Mededinging wil zeggen dat er concurrentie bestaat, dat alle bedrijven die dat willen hun producten of diensten kunnen aanbieden. Ze mogen daarbij niet worden gehinderd. De bedrijven strijden om de kans om hun producten of diensten te verkopen. Dat doen ze in concurrentie met elkaar. Om die concurrentie te bewaken, is in 1998 de Mededingingswet ingevoerd. De NMa ziet erop toe dat bedrijven zich aan die wet houden. De belangrijkste artikelen van de Mededingingswet beschrijven het verbod op kartels, het verbod op het misbruik van economische machtsposities, de grenzen aan concentraties en de gedragsregels voor overheden.
Diagonale concentratie: de concentratie verschillende producten omvat (dagbladen, tvprogrammas mediaconcentratie). Horizontale concentratie: als n bedrijf verschillende kranten uitgeeft Verticale concentratie: als een bedrijf een gehele bedrijfskolom bezit. Concentraties leiden vaak tot minder kwaliteit en prijsopdrijving. D.m.v. de mededingingswet probeert de overheid de consument te beschermen. Hier ziet de Nederlandse Mededingingsautoriteit op toe (NMa). Pessimisten: De sterke invloed van de commercie op de media is in de ogen van pessimisten een groot gevaar voor de pluriformiteit en de kwaliteit van de media. Optimisten: Deze beweren juist dat concurrentie goed is omdat het bedrijven dwingt om steeds betere programmas, kranten of websites te maken. Hoofdstuk 7: Massamedia en cultuur Normen: Specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen. Waarden: Principes die mensen belangrijke vinden om na te streven. Cultuur: De leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die vanzelfsprekend zijn. Kan van groep tot groep verschillen en is daarom relatief

begrip.
Nature-aanhangers: Deze leggen de nadruk op biologische of erfelijke factoren.

Emoties en driften zijn erfelijk bepaald.


Nurture-aanhangers: Gevoelens en emoties worden aangeleerd. Zijn afhankelijk van

het sociale milieu en de omgeving waarin iemand opgroeit.

Tegenwoordig ook: Het gedrag van mensen is een combinatie van bovengenoemde factoren.

Dominante cultuur: De cultuurkenmerken worden gedragen door een groep die binnen een samenleving overheersend is en de meeste economische en politieke invloed heeft. Subculturen: Een groep waarvan de waarden, normen en andere cultuurkenmerken deels afwijken van de dominante cultuur. Voorbeelden zijn: Religieuze subculturen

strenggereformeerden en Jehovas getuigen


Jongerenculturen

punkers, altos, hippies, pas vanaf eind jaren 50


Bedrijfsculturen

uitstraling van bedrijf, Ikea hanteert informele cultuur (jij/je)


Etnische culturen

Nederlandse Surinamers, hebben vaak contact met een dominante cultuur in een ander land
Tegenculturen

milieuactivisten, verzetten zich tegen de dominante cultuur

Functies van cultuur: Cultuur geeft betekenis aan ons gedrag

in China is boer na het eten: goed gesmaakt, in Nederland is het onbeleefd


Cultuur bepaalt welk gedrag wel of niet aanvaardbaar is

journalisten zoeken tot op de bodem uit of politici wel de waarheid spreken in Nederland, in andere landen is dit verboden of ongewoon
Cultuur biedt de mogelijkheid tot identificatie

mensen zien zichzelf als deel van een groep, het Journaal zal eerder aandacht besteden aan 2 Nederlandse doden in een oorlog dan dat er 62 Canadezen zijn omgekomen bij diezelfde gevechten
Cultuuruitingen drie dimensies: Idele dimensie: het uitwisselen van ideen en opvattingen. Ideen die te maken hebben met een visie op de mens en de samenleving

politieke stromingen, milieuactivisten


Religieuze ideen

gebaseerd op een godsdienst of een spirituele stroming


Maatschappelijke waarden

zoals eerlijkheid, hulpvaardigheid en tolerantie

Normerende dimensie Alle regels, zowel ongeschreven als de wetten, straffen en gewoontes (benvloed door de waarden.) Normen geven altijd aan wanneer iets goed of slecht is. Materile dimensie Hier komen de waarden en normen van een cultuur tot uiting in allerlei materile vormen

de manier waarop huizen gebouwd worden, de vormgeving van producten, kleding


Collectieve gedragspatronen: elke cultuur kent deze. Deze komen o.a. tot uitdrukking tijdens gemeenschappelijke evenementen als Koninginnedag, maar ook tijdens ontspanning in vrije tijd. Socialiserende instituties: zijn instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Gezin

eerste levensjaren: eerste woordjes, referentiekader wordt gevormd


School

discipline, op tijd komen, het aanvaarden van gezag, samenwerken, eerste conflicten met leeftijdsgenoten en onderwijzers
Werk

leveren van prestaties, met tegenslagen omgaan, kennis omzetten in beroepsmatige capaciteiten
Maatschappelijke groeperingen

sportclubs, de kerk
Overheid

wetgeving, strafvervolging, stimuleert bepaalde zaken als zorg voor elkaar


Media

TV, internet, kranten


Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Formeel geschreven wetten. Informeel ongeschreven wetten als beleefdheidsvormen.

Komt tot uiting in sancties (belonen of straffen).


Internalisatie: mensen hebben zich de culturele waarden en normen eigen gemaakt

fietsen, bijpassende kleren aantrekken


Persoonlijke identiteit: datgene wat je als je eigen ik beschouwd: ik ben een Drent/ik ben een Student etc. Stereotype: een sterk gegeneraliseerd, versimpeld en vertekend beeld van het gedag en de mentaliteit van een specifieke groep

blonde vrouwen zijn blond, Nederlanders zijn kaaskoppen

Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd. Stereotypen en vooroordelen kunnen leiden tot discriminatie: je behandelt mensen ban een bepaalde groep anders op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Een cultuur is dynamisch: constant in beweging.

De normen en waarden over een kwestie veranderen in de loop van de tijd.


Maatschappelijke zuilen: Katholieken

KRO, Volkskrant
Protestants-christelijken

NCRV, Trouw
Socialisten

VARA, het Parool


In 1969 kwam de TROS, deze had helemaal geen verzuilde achterban, dit en de komst van de nieuwe media droegen allemaal bij tot de ontzuiling. Hoofdstuk 8: Nieuws en beeldvorming Onderzoeken hebben uitgewezen dat een bericht nieuwswaarde heeft, als de inhoud: Actueel is; Opvallend, onverwacht, verassend, schokkend is; Cultureel of geografisch dichtbij is; Over belangrijke, bekende personen gaat; Gerelateerd is aan menselijke aspecten: drama, emotie, conflict; Afwijkend is, veelal in negatieve zin; Ondubbelzinnig, begrijpelijk is; Gepaard gaat met beeldmateriaal (voor TV); Interessant is voor de doelgroep van het medium; Gerelateerd is aan politieke, sociaaleconomische, financile, culturele ontwikkelingen en kwesties; Past binnen de identiteit van het medium.

Informatiebronnen: Personen of instellingen

eigen initiatief in de hoop het nieuws te halen;


Overheid

het doorgeven van informatie van politici aan journalisten, actieve informatieplicht;

Correspondenten

grote krant beschikt over een aantal correspondenten in binnen- en buitenland, deze geven belangrijk nieuws door aan redactie;
Freelance journalisten

deze schrijven over gespecialiseerde onderwerpen: bio-industrie, klimaat en religie, sommige schrijven voor meerdere kranten tegelijk
Persbureaus: - Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) Deze redacteuren maken een selectie uit de buitenlandse berichten die zij aangeleverd krijgen. Deze worden bewerkt en vertaald. Eigen mening mogen ze er niet in verwerken. Het ANP verzorgd ook binnenlandse berichten. Naast het ANP kent Nederland ook de Geassocieerde Pers Diensten (GPD). Deze zorgt voor regionale dagbladen, het binnenlandse- en buitenlandse nieuws. En het Haagse Persbureau, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving rondom het binnenhof; Internationale Persbureaus Deze hebben in diverse landen eigen kantoren. Als het nieuws interessant genoeg is zoals een persconferentie van de president van de VS, dan wordt er een bericht van gemaakt. Persdiensten

Volkskrant maakt gebruik van nieuws van New York Times;


Beeldmateriaal

over oorlog in Irak bijvoorbeeld van CNN, is dus erg vertekend, zo is nieuws uit de derde wereld erg vertekend omdat het vanuit een westerse optiek is
Massamedia presteren hetzelfde nieuwsfeit vaak verschillend. Deze zijn het gevolg van bewuste en onbewust kleuring door de redacties van nieuwsmedia: Invloed van identiteit: kan gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur of levensovertuiging. Hierdoor krijgt een krant of omroep een eigen gezicht. De identiteit is met name herkenbaar aan: De keuze van de onderwerpen

links: staking, rechts: toespraak van paus;


De volgorde van de berichten

Telegraaf: als eerste een schandaal, NRC: als eerste een meer algemeen onderwerp
De presentatie Het eigen commentaar

krant: eigen identiteit, TV: neutraal;


Het woordgebruik; Het gebruik van gastschrijvers.

Manipulatie: het vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren. Dit vindt het meeste plaats in dictaturen. Objectiviteit: een blad dat regelmatig onjuiste informatie publiceert, verliest zijn geloofwaardigheid en snel lezers: Subjectieve referentiekader

waarneming, beschrijving, beoordeling


Hoor en wederhoor

soms vergeten
Gekleurde en eenzijdige informatiebronnen raadplegen Het vermengen van feiten en meningen Hierdoor kan een mediaframe (kijkraam t.o.v. werkelijkheid, maar een kijk op iets) ontstaan

Hoofdstuk 9: Macht van de media Injectienaaldtheorie: d.m.v. veel propaganda, zoals in de 2e wereldoorlog. Deze theorie gaat ervan uit dat ontvangers informatie klakkeloos overnemen. Reclameboodschappen hebben dit ook in zich: ze laten je zien dat als je het product niet zal gebruiken een minder gelukkig mens zal zijn. Theorie van de selectieve perceptie Mechanismen die ervoor zorgen dat een boodschap niet of vervormd aankomt bij de ontvanger: Selectieve aandacht: alleen datgene lezen waar je interesse naar uitgaat.

Een sportfanaat zal minder opletten als hij een stukje leest over de koningin dan als hij een stukje leest over een groot sportevenement;
Selectieve perceptie en interpretatie: Het selectief opnemen van informatie.

Je vervormt informatie met je eigen referentiekader zodat het voor jezelf klopt.
Selectief geheugen: alleen datgene onthouden wat belangrijk voor je is, wat bij je referentiekader past dus. Selectief geloven: de gemiddelde consument vindt het NOS Journaal meer betrouwbaar dan het nieuws van RTL.

Ligt ook aan het verschil tussen commercile en publieke omroepen.

Benvloedingstheorien: Cultivatietheorie: theorie van Gerbner (Amerikaanse wetenschapper) waarin verondersteld wordt dat door de cultiverende en socialiserende functie van de TV het wereldbeeld van de zware kijkers sterker met de TV werkelijkheid overeen zou komen dan met het wereldbeeld van de lichte kijkers. De tv is de nieuwe verhalenverteller in de westerse moderne cultuur, die een grote centrale rol speelt in het dagelijks leven van mensen. Agendasettingtheorie: media hebben weinig invloed op het denken en doen van consumenten, maar ze bepalen wel de onderwerpen die de consumenten bezighouden. Volgens deze theorie bepaalt de media voor een deel ook de politieke agenda. Onderzoeken kunnen echter niet goed aantonen dat de media de publieke en politieke agenda het sterkst benvloeden.

De agendasettingtheorie houdt in dat de macht van de media ligt in de selectie van onderwerpen waarover ze berichten. De aandacht die de journalistiek aan bepaalde onderwerpen geeft, bepaalt onze perceptie van wat de belangrijkste onderwerpen zijn.
Framingtheorie: de journalist bepaald hoe wij een onderwerp op tv te zien krijgen en daardoor wordt dus ons referentiekader gevormd. Framebuilding: het proces waarin een mediaframe tot stand komt. Framesetting: waarbij het mediaframe het denken van mensen benvloed. Kanttekening: dat het onbekend is of deze theorie meer invloed heeft op mensen die meer van politiek afweten. Theorie van de zwijgpaal: deze theorie schrijft veel macht toe aan de media. Mensen zijn onzeker over hun mening. Mensen zullen elkaar mening overnemen om niet in negatief daglicht te komen en zo vormt iedereen dezelfde mening om waardering te krijgen. Kanttekening: dat deze theorie niet is onderbouwd. Uses and Gratifications benadering: een krant brengt volgens deze theorie niet alleen nieuws, maar ook een soort dagelijkse rust en een dagelijks ritueel. En het sociale prestige: met de krant onder de arm over straat lopen. Kanttekening: het is niet goed bekend of dit ook geldt voor bijvoorbeeld soaps. Worden zij door hun behoefte aan ontspanning wel beloond?

Media-afhankelijkheidstheorie: Mensen hebben informatie nodig om bepaalde algemene doelen in hun leven te kunnen bereiken: Mensen willen de wereld om hun heen begrijpen; Ze hebben allerlei soorten praktische kennis nodig zoals het weerbericht; Ze willen zich ontspannen, bij voorkeur door weg te vluchten in een fantasiewereld (films); Ze willen zich conformeren aan de sociale normen van hun omgeving (trends).

Definities Communicatie: een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven Encoderen: omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen Decoderen: uitpakken van de boodschap door ontvanger, het terugvertalen naar de veronderstelde betekenis Referentiekader: het geheel van je persoonlijke opvattingen, waarden, normen, standpunten, kennis, ervaringen Ruis: verstoring of misvorming van het communicatieproces Massamedia: dragers van openbare boodschappen Interactiviteit: het reageren van lezers, luisteraars en kijkers d.m.v. sms, bellen en e-mail Identiteit: datgene waarmee iets zich wil onderscheiden van de rest: geloof, politieke voorkeur, interessegebied Duaal omroepbestel: bestel waarin zowel publieke omroepen als commercile zenders actief zijn Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Dit gebeurt door socialiserende instituties (ouders, vrienden, school, verenigingen) Vrijetijdsindustrie: een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning Politiek-informatieve functie: functie van massamedia die zorgt voor goed genformeerde burgers m.b.t. politieke besluitvorming Publieke opinie: de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie Verschraling: het verdringen van andere functies door amusement Infotainment: de vermenging van amusement en informatie Entertainment-education: het geven van informatie d.m.v. amusementsprogrammas (bijv wetenschapsquiz) Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt Medialogica: de situatie waarin de manier van politiek bedrijven gestuurd wordt door de media Content-platform: een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten mediainhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek, enz. (bijv internet) Outsourcing: het uitbesteden van werkzaamheden aan een ander bedrijf Informatiemaatschappij: een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Cultuurimperialisme: het geleidelijk opdringen van de eigen cultuur aan andere landen of volkeren

Censuur: de overheid oefent controle uit op de informatievoorziening Mediaraad: de raad die toezicht houdt op de publieke omroep Netprofilering: het afstemmen van programmas op n publieke zender, en van publieke zenders t.o.v. elkaar Commercialisering: het steeds meer marktgericht en publieksgericht werken Persconcentratie: een groeiend deel van de dagbladenmarkt komt in handen van een kleinere groep uitgevers Marktsegmentering: steeds meer uitgave voor een specifieke doelgroep (veel kleine markten ontstaan) Doelgroepenmedia: zenders stemmen hun programmas af op een bepaalde doelgroep Cultuur: de leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep/samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen Waarden: principes die mensen belangrijk vinden om na te streven Normen: specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen Soc. instituties: instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt Soc. controle: de wijze waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden Internalisatie: het hebben eigengemaakt van de culturele waarden en normen Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd Discriminatie: het anders behandelen van mensen van een bepaalde groep, op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn Stereotype: sterk generaliserend, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag/mentaliteit van een specifieke groep Manipulatie: et opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren

You might also like