Professional Documents
Culture Documents
MAW Media Samenvatting
MAW Media Samenvatting
-------F2: Feedback van zender naar ontvanger---------Zender - Ontvanger - Medium - Boodschap encoderen - Ruis - Ontvanger ------- F1: Feedback van ontvanger naar zender------Encoderen: Het omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen. Het verpakken van gedachten dus. Decoderen: Het uitpakken van de boodschap door de ontvanger, het terugvertalen van de boodschap naar de veronderstelde betekenis. Feedback: De reactie van de ontvanger op een boodschap van de zender. Communicatieproces Vijf basiselementen: Zender
Een persoon, groep o.i.d. Als je iemand aankijkt of iets tegen iemand zegt ben je al een zender, bij een liedje van een CD (zanger), bij een reclamespotje (het bedrijf dat het heeft gemaakt).
Ontvanger
Een hand op steken (non-verbaal) of iets tegen iemand zeggen (je mond), als de afstand te groot is, een technisch hulpmiddel (telefoon).
Ontvanger
Ontvangers koppelen de boodschap aan hun eigen referentiekader en vormen zo een mening over de boodschap, soms komt de boodschap niet over (Communicatiestoornis)
Het effect.
De boodschap kan het gedrag van de ontvanger benvloeden en opvattingen van de ontvanger veranderen.
Referentiekader: Het geheel van je persoonlijke waarden, normen, standpunten, kennis en ervaringen. Ruis: Verstoring of misvorming in het communicatieproces.
Communicatiestoornis: Als de ontvanger een boodschap anders interpreteert dan de zender bedoeld heeft. Dit kan in alle fasen van het communicatieproces optreden. Aantal vormen van communicatie: Directe/indirecte communicatie - Direct: Persoonlijk contant - Indirect: technisch hulpmiddel. Eenzijdige/ meerzijdige communicatie - Eenzijdig: Eenrichtingsverkeer, zoals bij radio en tv. - Meerzijdig: Deelnemers tijdens een gesprek zijn afwisselend zender en ontvanger. Verbale/non-verbale communicatie - Verbaal: gesproken of geschreven - Non-verbaal: lichaamstaal, tekeningen. Inter-persoonlijke communicatie/massacommunicatie - Inter-persoonlijk: Face-to-face communicatie, veel feedback. - Massacommunicatie: eenzijdige communicatie, nauwelijks feedback Zes kenmerken van Massacommunicatie: De informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk; De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk; Er is sprake van een heterogeen publiek; De communicatie is eenzijdig; Er is geen directe feedback; De ontvanger bepaalt voor een groot deel zelf of hij het medium gebruikt.
Interactiviteit: Door technologische ontwikkelingen is steeds vaker interactiviteit mogelijk. Lezers, luisteraars en kijkers kunnen d.m.v. sms, bellen en e-mail reageren en meedoen. Massamedia Groepen boodschappen: Amusement
- Mensen wijzen op nieuwe of goedkope producten - Naamsbekendheid van een merk of bedrijf vergroten
Meningsvorming
Op papier (krant).
Audiovisuele massamedia
Grootste deel
niet-commercile basis
De overheid en allerlei belangengroepen gebruiken internet met als doel een zo groot mogelijk publiek te trekken (sportverenigingen, Greenpeace).
Concurrentie met internet en TV aan gaan veel kranten hebben extra katernen op het gebied van wetenschap, uitgaan etc. Identiteit van een krant: Met de identiteit probeert een krant zich te onderscheiden van de rest. Kan gebaseerd zijn op het geloof, politieke voorkeur, levensovertuiging etc. Redactioneel samenwerkingverband: Voor de landelijke en internationale berichtgeving werken de redacties (landelijk en regionaal) meestal samen. De meeste regionale kranten zijn niet meer zelfstandig, maar zijn gefuseerd met grotere landelijke kranten.
Linkse kranten
Voor maatschappelijke gelijkheid en steunen organisaties die opkomen voor meer gelijkheid. (Volkskrant)
Rechtse kranten
Behoudend, steunen het gezag en hechten waarde aan tradities, zoals het koningshuis. (de Telegraaf)
Massakranten
Kaderkranten, dat wil zeggen dat het beter opgeleide deel van de Nederlanders deze kranten leest (NRC).
Categorien tijdschriften: Jongerenbladen
Vanaf het midden van de vorige eeuw, toen jongeren meer geld te besteden kregen (Donald Duck, Hitkrant).
Familieweekbladen:
- Traditionele vrouwenbladen, die nu niet zo meer genoemd worden omdat mannen deze bladen ook meer gaan lezen (Libelle, Viva). - Nieuw: bladen met een bekende Nederlander als titel (Linda, Catherine).
Lifestylebladen
Deze schrijven voornamelijk over het leven van bekende Nederlanders, opereren dikwijls op grens van leugens, met rechtzaken als gevolg (Priv, Weekend).
Special-interestbladen
Publiekstijdschriften, deze geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en sociaal-maatschappelijke kwesties, het geven van voldoende betrouwbare informatie is het doel.
Opgericht voor het maken van talloze minderheden-, cultuur- en jeugdprogrammas (Klokhuis, Raymann is laat, het Groot Dictee);
Ster:
Houdt zich bezit met de exploitatie van reclame, vanwege de strikte scheiding tussen programma en reclame functioneert Ster zelfstandig.
Commercile zenders: Hoe meer kijkers, hoe hoger de reclametarieven, deze zenders proberen zo veel mogelijk reclamezendtijd te verkopen. Grote commercile concerns: RTL Nederland
Hoofdstuk 3: Functies van de massamedia Functies voor het individu: Informatieve functie Informatie
spelletjes, uitgaanstips
Het bleven van spanning, sensatie en romantiek
films, roddelverhalen
Functies voor de samenleving: Informerende functie: - Educatieve functie schooltelevisie, documentaires Politieke en maatschappelijke functie programmas over politieoptreden, filebestrijding, broeikaseffect, voor het politieke besluitvormingsproces is het van belang dat de burgers goed genformeerd zijn Socialiserende functie Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.
Dit vindt plaats vanaf de geboorte bij socialiserende instituties zoals media, vriendenkring, ouders, familie
Amuserende functie Dit is een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning
Een voorbeeld is het ontstaan van een sterke identificatie van mediagebruikers met bepaalde programmas, zenders of bekende Nederlanders, ontstaan van fans.
Politiek-informatieve functie - Spreekbuisfunctie De media geven vaak aanzet tot een publiek debat over kwesties als het gevangenisbeleid, alcoholprobleem, politici zelf gebruiken de media ook steeds meer om zich te uiten); Agendafunctie Journalisten die op onderzoek uitgaan, kunnen misstanden signaleren of problemen herkennen die onder de bevolking leven. Het onderwerp komt vervolgens op de politieke agenda Opinirende functie: Publieke opinie: de mening van de burgers over een bepaalde kwestie
Bijvoorbeeld de hoofdredactie van kranten die haar mening geeft over actuele gebeurtenissen. Op televisie zie je ook steeds vaker columnisten, bijvoorbeeld in het programma Buitenhof
Waakhondfunctie: Ook de media letten op het doen en laten van ministers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Kanttekeningen bij het functioneren van de media Verschraling Amusement is een van de grootste publiekstrekkers op TV, het verdringt de andere functies, waaronder vooral de informatievoorziening. Dit proces wordt ook wel vertrossing genoemd. Minder kwaliteit Media richten zich te veel op de grootste doelgroep, programmas met een kleinere doelgroep, moeilijke programmas verdwijnen daarom steeds meer van de TV, of worden verplaatst naar onaantrekkelijke uitzenduren. Integratie informatie en amusement Vermenging van amusement en informatie wordt ook wel infotainment genoemd, dit zie je vooral terug in ziekenhuisdramaseries al ER. Het geven van informatie door middel van amusementsprogrammas wordt ook wel entertainment-education genoemd, het Nationaal Dictee en kookprogrammas. Hypes en frames Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen. Deze ontstaan door uitspraken of bekentenissen van bekende politici of andere opinieleiders, of door een onverwachte gebeurtenis. Uit angst om bepaald nieuws niet te coveren, nemen redacties elkaars nieuws over, het papegaaiencircuit. Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt. Bijvoorbeeld de islam in Nederland, dat vaak in verband wordt gebracht met criminaliteit en terreur. Medialogica: De situatie waarin de manier van politiek bedrijven gestuurd wordt door de media. Inhoud, achtergrond en feiten van politieke kwesties emoties, schandalen en personalisering. Hoofdstuk 4: Massamedia en technologische ontwikkelingen Industrile drukpers: maakte het in de loop van de 19e eeuw mogelijk om kranten te produceren voor een groot publiek (lage prijzen) een groter deel van de bevolking raakt genteresseerd in dagelijkse politieke discussies. leerplicht: werd in 1901 ingevoerd om het analfabetisme tegen te gaan. Opkomst TV: Toenemende welvaart/vrije tijd behoefte aan amusement wordt groter mensen kunnen luxe artikelen kopen. Door de massale koop snel nieuwere en modernere Tvs ontwikkelt.
Voor goede communicatie moet je dezelfde taal spreken. De digitale snelweg: een netwerk waar je wereldwijd kunt rondsurfen
Content-platform: Een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten mediainhoud.
de nieuwe media. Internet als voorbeeld: Zeer uiteenlopende media-uitingen (films, kranten, muziek) op n apparaat
Economische groei: heeft geleid tot een hogere welvaart in westerse wereld. De vrijetijdsindustrie is explosief toegenomen.
De omzetten van reisorganisaties attractieparken en mediabedrijven zijn sterk gestegen. Na 1990 zijn bijvoorbeeld meer dan 20 miljoen mobiele telefoons verkocht.
Globalisering: Veel industrie lagelonenlanden, dienstenindustrie eerste wereld landen. Door deze internationalisering van de arbeidsmarkt is de wereldhandel en economie . Outsourching: het uitbesteden van werkzaamheden naar lagelonenlanden.
Kenmerken informatiemaatschappij: Constante stroom van informatie De informatiemaatschappij is niet gebonden aan n bepaalde plaats De informatiemaatschappij is zelf steeds in verandering.
De consument kan kiezen uit een groot aantal verschillende media: TV, internet, krant etc.
Informalisering van de samenleving:
Verhoudingen tussen mensen lopen minder formeel, vooral door de komst van e-mail, zijn contacten tussen mensen minder officieel geworden.
Grensvervaging tussen massacommunicatie en (inter)persoonlijke communicatie:
Het verschil tussen bekend en onbekend publiek verdwijnt, door de toegenomen interactiviteit. Computers kunnen je surfgedrag bijhouden. Waardoor je soms ongewenste informatie via mail binnenkrijgt (reclame).
Intensivering van de beleving en ervaringen met media:
Het voldoen in de toenemende mate van consumenten naar spectaculaire programmas en emotie-tv (vooral commercile zenders).
Internationalisering van het media-aanbod:
Door TV en nieuws komen we makkelijk in aanraking met andere culturen. Negatief: cultuurimperialisme(veramerikanisering) van Amerikaanse tv-series en films.
Ontstaan van een globale cultuur:
Door discussies op fora, wereldwijd gamen en ook sites als YouTube ontstaat er een soort nieuwe internationale cultuur, los van een nationale dominante cultuur.
Mensen in Nederland hebben tegenwoordig ook abonnementen bij Orange of Vodafone, waar KPN vroeger een monopolistische positie in handen had. Maar door internationalisering kunnen ook nieuwe monopolies of oligopolies ontstaan. Daarnaast zijn veel mediabedrijven uitgegroeid tot multinationals (TMF, RTL, CNN).
Monopolies vormen een gevaar voor de vrijheid van informatievoorziening, uit angst voor negatieve reacties.
Journalisten kunnen daarom niet geheel vrijuit schrijven. Daarnaast kan er een tweedeling in de samenleving ontstaan: De mensen die goed overweg kunnen met de nieuwe media, en een deel dat dat niet kan (vooral ouderen).
Politiek-juridische gevolgen: De informatiemaatschappij geeft burgers meer mogelijkheden om via de nieuwe media informatie in te winnen over het overheidsbeleid of standpunten van de partijen.
Informatie kan namelijk anoniem geplaatst worden en is vaak voor iedereen toegankelijk.
De publieke omroepen krijgen in Nederland subsidie van de overheid, commercile omroepen niet. Hoofdstuk 5: Wat doet de overheid? Uitgangspunten van het mediabeleid: Vrijheid van meningsuiting: Door ondertekening van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mensen in 1950, heeft Nederland de vrijheid van meningsuiting gewaarborgd. Censuur: De overheid oefent controle uit op de informatievoorziening.
Er is in een land waar censuur heerst geen ruimte voor kritiek op het overheidsbeleid en burgers worden onvolledig of onjuist genformeerd.
Een beperking aan de vrijheid van meningsuiting is dat er niet gediscrimineerd mag worden. Ook mag je nooit iemand aanzetten tot het plegen van strafbare feiten. Het Nederlandse strafrecht richt zich vooral tegen smalend taalgebruik en het aanzetten tot haat, belediging en het verspreiden van leugens,
Een rechter kan een krant een publicatieverbod opleggen of verdere verkoop verbieden als de krant iemand openlijk beledigt of beschuldigt. De vrijheid van meningsuiting geldt alleen voor de relatie tussen overheid en burger. In maatschappelijke relaties hoeft de vrijheid van meningsuiting niet
altijd te gelden. Democratie: Sinds 1980 is in Nederland de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) van kracht. Deze wet verplicht de overheid tot het geven van informatie, tenzij het gaat om persoonlijke affaires binnen het koninklijk huis, de staatsveiligheid of bedrijfsgeheimen. De WOB geeft journalisten de mogelijkheid om informatie bij de overheid op te vragen. Dit recht is belangrijk voor de waakhondfunctie en de
opinirende functie van de nieuwsmedia. Pluriformiteit: In een democratie is pluriformiteit van belang omdat het publiek daardoor informatie van verschillende media met elkaar kan vergelijken.
Een monopolie verwerven is wettelijk verboden. Als n bepaald nieuwsmedium meer dan 30 procent van de bevolking van nieuws voorziet, is er sprake van monopolievorming.
Principe van de vrije markt: Iedereen mag een krant, tijdschrift, tv-zender of webpagina beginnen. Het principe van de vrije markt heeft als nadeel dat niet iedereen gelijke toegang heeft tot de media. Mensen met een hoger inkomen zijn beter in staat informatie te vergaren, omdat zij de kosten tot toegang ervan makkelijker kunnen betalen. Hierdoor is er sprake van sociale ongelijkheid met betrekking tot informatievoorziening. Mediawet: Al in 1930 werden de voorwaarden voor het verkrijgen van een zendmachtiging vastgeld in de Omroepwet. In 1988 werd deze vervangen door de Mediawet, waardoor ook commercile zenders toestemming kregen uit te zenden. Netprofilering: Nederland 1,2,3 samenvoegen en ieder eigen functie geven. N1 is voor breed publiek, N2 is voor de verdieping en N3 is vooral gericht op jongere kijkers. De Mediaraad: houdt toezicht op de publieke omroep De Mediawet: Het doel hiervan is kwalitatief hoogstaande programmas te garanderen met volgende pluriformiteit. De Nederlandse Omroep Stichting (NOS) cordineert de programmering en de zending van de publieke zenders.
Belangrijke bepalingen zijn: Een publieke omroep moet de vorm hebben van een vereniging of een stichting en een maatschappelijke stroming vertegenwoordigen. Moet vanuit eigen identiteit gericht zijn op een breed publiek + op speciale groepen,
De overheid helpt de burgers een handje, zodat iedereen gelijke toegang heeft tot de nieuwe media:
-
Basis- en middelbare scholen krijgen geld om computers te kopen; Informatiekunde is een verplicht schoolvak geworden; Ambtenaren, politieagenten en leraren hebben bijscholingscursussen gekregen om een digitaal rijbewijs te halen; Het Kennisnet werd gentroduceerd. Alle scholen zijn hierop aangesloten en kunnen programmas volgen via dit medium.
Voor: De groep die voor overheidsbemoeienis is, pleit voor een overheid als bewaker van de kwaliteit en de pluriformiteit van de media. Tegen: De groep die voor weinig overheidsbemoeienis is, pleit voor een zelfregulerende mediamarkt, waar burgers kunnen kiezen uit een breed en vrij aanbod van de media.
Standpunten politieke partijen: Liberalisme: Voorstanders van het vrijemarktdenken; Tegen subsidiring van de media; Vrije concurrentie staat garant voor een goede afstemming van het product
op de wensen en behoeftes van de kijkers en luisteraars; Socialisten: Regulerend optreden van de overheid; Bewaking van de pluriformiteit in de mediawereld; Duaal omroepbestel met nadrukkelijke rol publieke omroepen. Regulerende overheid, maar omroepen en kranten moeten ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen; Socialiserende functie van de media; Duaal omroepbestel met een sterke publieke omroep, maar in mindere mate dan de socialisten.
Christendemocraten: -
Belangengroepen: Publieke omroepen: Behoudt pluriformiteit; Commercialisering leidt tot meer oppervlakkigheid; Opvoedende, educatieve en informerende taken van de massamedia
belangrijk. Commercile zenders: De kijker bepaalt de kwaliteit, daarom een zo groot mogelijk aanbod; Programmas met meeste kijkers trekken de meeste adverteerders, zo worden
vanzelf de beste programmas gemaakt. Bedrijfsleven: Commercialisering leidt tot vergroting van de keuzemogelijkheden; - Sponsoring van programmas. Mediaconsumenten: - Minder reclame, irritatiegrens wordt snel bereikt. Overheid: Omroepbestel moet bijdragen aan de ontwikkeling van onze samenleving; Kwalitatief goede en hooggewaardeerde programmas moeten kennisachterstanden verkleinen of het overbruggen van culturele verschillen in de samenleving.
Nog meer argumenten: Individualisering en ontzuiling (publieke omroepen geen duidelijke achtergrond meer); De mediamarkt is geliberaliseerd (meer terughoudende overheid); Minder programmas voor kleine doelgroepen vanwege commercialisering; Oneerlijke concurrentie (reclamegeld + subsidie); Er is sprake van een groeiend consumentisme (amuserende voor informerende functie); Onbegrensd media-aanbod (TV, internet, telefoon, krant, tijdschriften); Identiteiten van omroepen zijn grotendeels verdwenen, door samenwerking.
In de VS is een commercieel bestel. Vanwege het vrijemarktprincipe zijn Amerikaanse zenders voor een groot deel afhankelijk van reclame-inkomsten, daarnaast verdienen ze geld met het verkopen van series aan Europese zenders, enkele grote stations zijn: NBC, ABC, CNN, CBS. In dictaturen als in China is er een staatsomroep. Hier gebruikt de overheid de staatsomroep om de bevolking van bepaalde (eenzijdige) informatie te voorzien. Vaak is hier sprake van censuur, er zijn dus weinig overheidskritiek van burgers in zon land uit angst. De meeste landen hebben een duaal omroepbestel als in Nederland, zoals in Belgi, Engeland en Duitsland, waar de overheid zich nauwelijks met de inhoud van programmas bemoeit.
Hoofdstuk 6: Massamedia en commercie Een redactiestatuut: Hierin staan de taken bevoegdheden van de journalist en de directie. Een journalist moet wel rekening houden met de identiteit van de krant en de fatsoensnormen van onze samenleving. Publieke omroepen hebben inkomsten uit: Omroepgelden (rijksbijdrage, Ster-gelden); Lidmaatschapsgelden (tientjesleden en van abonnees op het programmablad); Inkomsten uit hun programmablad; Sponsoring van programmas; Merchandising.
Commercile zenders hebben inkomsten uit: Reclame-inkomsten; Sponsorgelden; Programmabladen (niet gekoppeld aan lidmaatschap, dus inkomsten zijn niet groot).
Concurrentie kranten: mooier eruitzien + vechten tegen gratis kranten Concurrentie TV: beste presentatoren Neerwaartse oplagespiraal: kan tot faillissement leiden. Mediabedrijven doen weinig om hun marktpositie te handhaven/versterken minder mensen lezen het verliezen advertentieopbrengsten moeten mensen ontslaan minder kwaliteit minder mensen lezen het etc etc Toegenomen concurrentie heeft geleid tot: Grotere commercialisering Kwaliteit belangrijk het aantal lezers, kijkers en adverteerders Gevolg is minder informatief, meer amusement en meer reclame. Stijging van het aantal producten Massamedia gaan steeds meer producten produceren om maar aan de vraag te voldoen. Hier valt merchandising en het uitgeven van extra katernen van kranten onder. Persconcentratie bij de dagbladen Het aantal krantenuitgeverijen is de laatste jaren gedaald van 21 naar 9. Persconcentratie brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee, daardoor neemt de kwaliteit af en de pluriformiteit wordt minder. Er zijn 3 soorten persconcentratie: Redactionele concentratie (redacties werken voor verschillende kranten); Publieksconcentratie (het publiek verdeelt zich veel eenzijdiger over de dagbladen); Aanbiedersconcentratie (de uitgever van een dagblad geeft nog meer kranten uit). Marktsegmentering bij de tijdschriften Uitgevers doen er alles aan om een bepaalde doelgroep te beheersen. We zien dus veel kleine markten voor gespecialiseerde informatie (sport, hobby, lifestyle). Door actief te zijn in meer marktsegmenten spreidt de uitgever zijn risico. Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders Commercile zenders stemmen hun zenders en programmas af op specifieke doelgroepen. Bij RTL zie je bijvoorbeeld netprofilering. Daarnaast zijn er zenders speciaal voor muziek en sport. Voor adverteerders is netprofilering ook handig, dan is het overzichtelijk voor hen bij welke zender ze nou moeten adverteren.
Mediaconcentratie door ontstaan van mediagiganten Mediaconcentratie : De samensmelting van verschillende vormen van massamedia. Steeds vaker worden nationale bedrijfjes opgekocht door internationale multimediabedrijven. Dit leidt o.a. tot een meer eenzijdige berichtgeving. De CNN bijvoorbeeld levert een groot deel van de informatie en beelden die wij in het journaal zien.
Mededingingswet
Mededinging wil zeggen dat er concurrentie bestaat, dat alle bedrijven die dat willen hun producten of diensten kunnen aanbieden. Ze mogen daarbij niet worden gehinderd. De bedrijven strijden om de kans om hun producten of diensten te verkopen. Dat doen ze in concurrentie met elkaar. Om die concurrentie te bewaken, is in 1998 de Mededingingswet ingevoerd. De NMa ziet erop toe dat bedrijven zich aan die wet houden. De belangrijkste artikelen van de Mededingingswet beschrijven het verbod op kartels, het verbod op het misbruik van economische machtsposities, de grenzen aan concentraties en de gedragsregels voor overheden.
Diagonale concentratie: de concentratie verschillende producten omvat (dagbladen, tvprogrammas mediaconcentratie). Horizontale concentratie: als n bedrijf verschillende kranten uitgeeft Verticale concentratie: als een bedrijf een gehele bedrijfskolom bezit. Concentraties leiden vaak tot minder kwaliteit en prijsopdrijving. D.m.v. de mededingingswet probeert de overheid de consument te beschermen. Hier ziet de Nederlandse Mededingingsautoriteit op toe (NMa). Pessimisten: De sterke invloed van de commercie op de media is in de ogen van pessimisten een groot gevaar voor de pluriformiteit en de kwaliteit van de media. Optimisten: Deze beweren juist dat concurrentie goed is omdat het bedrijven dwingt om steeds betere programmas, kranten of websites te maken. Hoofdstuk 7: Massamedia en cultuur Normen: Specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen. Waarden: Principes die mensen belangrijke vinden om na te streven. Cultuur: De leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die vanzelfsprekend zijn. Kan van groep tot groep verschillen en is daarom relatief
begrip.
Nature-aanhangers: Deze leggen de nadruk op biologische of erfelijke factoren.
Tegenwoordig ook: Het gedrag van mensen is een combinatie van bovengenoemde factoren.
Dominante cultuur: De cultuurkenmerken worden gedragen door een groep die binnen een samenleving overheersend is en de meeste economische en politieke invloed heeft. Subculturen: Een groep waarvan de waarden, normen en andere cultuurkenmerken deels afwijken van de dominante cultuur. Voorbeelden zijn: Religieuze subculturen
Nederlandse Surinamers, hebben vaak contact met een dominante cultuur in een ander land
Tegenculturen
journalisten zoeken tot op de bodem uit of politici wel de waarheid spreken in Nederland, in andere landen is dit verboden of ongewoon
Cultuur biedt de mogelijkheid tot identificatie
mensen zien zichzelf als deel van een groep, het Journaal zal eerder aandacht besteden aan 2 Nederlandse doden in een oorlog dan dat er 62 Canadezen zijn omgekomen bij diezelfde gevechten
Cultuuruitingen drie dimensies: Idele dimensie: het uitwisselen van ideen en opvattingen. Ideen die te maken hebben met een visie op de mens en de samenleving
Normerende dimensie Alle regels, zowel ongeschreven als de wetten, straffen en gewoontes (benvloed door de waarden.) Normen geven altijd aan wanneer iets goed of slecht is. Materile dimensie Hier komen de waarden en normen van een cultuur tot uiting in allerlei materile vormen
discipline, op tijd komen, het aanvaarden van gezag, samenwerken, eerste conflicten met leeftijdsgenoten en onderwijzers
Werk
leveren van prestaties, met tegenslagen omgaan, kennis omzetten in beroepsmatige capaciteiten
Maatschappelijke groeperingen
sportclubs, de kerk
Overheid
Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd. Stereotypen en vooroordelen kunnen leiden tot discriminatie: je behandelt mensen ban een bepaalde groep anders op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn. Een cultuur is dynamisch: constant in beweging.
KRO, Volkskrant
Protestants-christelijken
NCRV, Trouw
Socialisten
het doorgeven van informatie van politici aan journalisten, actieve informatieplicht;
Correspondenten
grote krant beschikt over een aantal correspondenten in binnen- en buitenland, deze geven belangrijk nieuws door aan redactie;
Freelance journalisten
deze schrijven over gespecialiseerde onderwerpen: bio-industrie, klimaat en religie, sommige schrijven voor meerdere kranten tegelijk
Persbureaus: - Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) Deze redacteuren maken een selectie uit de buitenlandse berichten die zij aangeleverd krijgen. Deze worden bewerkt en vertaald. Eigen mening mogen ze er niet in verwerken. Het ANP verzorgd ook binnenlandse berichten. Naast het ANP kent Nederland ook de Geassocieerde Pers Diensten (GPD). Deze zorgt voor regionale dagbladen, het binnenlandse- en buitenlandse nieuws. En het Haagse Persbureau, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving rondom het binnenhof; Internationale Persbureaus Deze hebben in diverse landen eigen kantoren. Als het nieuws interessant genoeg is zoals een persconferentie van de president van de VS, dan wordt er een bericht van gemaakt. Persdiensten
over oorlog in Irak bijvoorbeeld van CNN, is dus erg vertekend, zo is nieuws uit de derde wereld erg vertekend omdat het vanuit een westerse optiek is
Massamedia presteren hetzelfde nieuwsfeit vaak verschillend. Deze zijn het gevolg van bewuste en onbewust kleuring door de redacties van nieuwsmedia: Invloed van identiteit: kan gebaseerd zijn op geloof, politieke voorkeur of levensovertuiging. Hierdoor krijgt een krant of omroep een eigen gezicht. De identiteit is met name herkenbaar aan: De keuze van de onderwerpen
Telegraaf: als eerste een schandaal, NRC: als eerste een meer algemeen onderwerp
De presentatie Het eigen commentaar
Manipulatie: het vervormen van nieuws door het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren. Dit vindt het meeste plaats in dictaturen. Objectiviteit: een blad dat regelmatig onjuiste informatie publiceert, verliest zijn geloofwaardigheid en snel lezers: Subjectieve referentiekader
soms vergeten
Gekleurde en eenzijdige informatiebronnen raadplegen Het vermengen van feiten en meningen Hierdoor kan een mediaframe (kijkraam t.o.v. werkelijkheid, maar een kijk op iets) ontstaan
Hoofdstuk 9: Macht van de media Injectienaaldtheorie: d.m.v. veel propaganda, zoals in de 2e wereldoorlog. Deze theorie gaat ervan uit dat ontvangers informatie klakkeloos overnemen. Reclameboodschappen hebben dit ook in zich: ze laten je zien dat als je het product niet zal gebruiken een minder gelukkig mens zal zijn. Theorie van de selectieve perceptie Mechanismen die ervoor zorgen dat een boodschap niet of vervormd aankomt bij de ontvanger: Selectieve aandacht: alleen datgene lezen waar je interesse naar uitgaat.
Een sportfanaat zal minder opletten als hij een stukje leest over de koningin dan als hij een stukje leest over een groot sportevenement;
Selectieve perceptie en interpretatie: Het selectief opnemen van informatie.
Je vervormt informatie met je eigen referentiekader zodat het voor jezelf klopt.
Selectief geheugen: alleen datgene onthouden wat belangrijk voor je is, wat bij je referentiekader past dus. Selectief geloven: de gemiddelde consument vindt het NOS Journaal meer betrouwbaar dan het nieuws van RTL.
Benvloedingstheorien: Cultivatietheorie: theorie van Gerbner (Amerikaanse wetenschapper) waarin verondersteld wordt dat door de cultiverende en socialiserende functie van de TV het wereldbeeld van de zware kijkers sterker met de TV werkelijkheid overeen zou komen dan met het wereldbeeld van de lichte kijkers. De tv is de nieuwe verhalenverteller in de westerse moderne cultuur, die een grote centrale rol speelt in het dagelijks leven van mensen. Agendasettingtheorie: media hebben weinig invloed op het denken en doen van consumenten, maar ze bepalen wel de onderwerpen die de consumenten bezighouden. Volgens deze theorie bepaalt de media voor een deel ook de politieke agenda. Onderzoeken kunnen echter niet goed aantonen dat de media de publieke en politieke agenda het sterkst benvloeden.
De agendasettingtheorie houdt in dat de macht van de media ligt in de selectie van onderwerpen waarover ze berichten. De aandacht die de journalistiek aan bepaalde onderwerpen geeft, bepaalt onze perceptie van wat de belangrijkste onderwerpen zijn.
Framingtheorie: de journalist bepaald hoe wij een onderwerp op tv te zien krijgen en daardoor wordt dus ons referentiekader gevormd. Framebuilding: het proces waarin een mediaframe tot stand komt. Framesetting: waarbij het mediaframe het denken van mensen benvloed. Kanttekening: dat het onbekend is of deze theorie meer invloed heeft op mensen die meer van politiek afweten. Theorie van de zwijgpaal: deze theorie schrijft veel macht toe aan de media. Mensen zijn onzeker over hun mening. Mensen zullen elkaar mening overnemen om niet in negatief daglicht te komen en zo vormt iedereen dezelfde mening om waardering te krijgen. Kanttekening: dat deze theorie niet is onderbouwd. Uses and Gratifications benadering: een krant brengt volgens deze theorie niet alleen nieuws, maar ook een soort dagelijkse rust en een dagelijks ritueel. En het sociale prestige: met de krant onder de arm over straat lopen. Kanttekening: het is niet goed bekend of dit ook geldt voor bijvoorbeeld soaps. Worden zij door hun behoefte aan ontspanning wel beloond?
Media-afhankelijkheidstheorie: Mensen hebben informatie nodig om bepaalde algemene doelen in hun leven te kunnen bereiken: Mensen willen de wereld om hun heen begrijpen; Ze hebben allerlei soorten praktische kennis nodig zoals het weerbericht; Ze willen zich ontspannen, bij voorkeur door weg te vluchten in een fantasiewereld (films); Ze willen zich conformeren aan de sociale normen van hun omgeving (trends).
Definities Communicatie: een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven Encoderen: omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen Decoderen: uitpakken van de boodschap door ontvanger, het terugvertalen naar de veronderstelde betekenis Referentiekader: het geheel van je persoonlijke opvattingen, waarden, normen, standpunten, kennis, ervaringen Ruis: verstoring of misvorming van het communicatieproces Massamedia: dragers van openbare boodschappen Interactiviteit: het reageren van lezers, luisteraars en kijkers d.m.v. sms, bellen en e-mail Identiteit: datgene waarmee iets zich wil onderscheiden van de rest: geloof, politieke voorkeur, interessegebied Duaal omroepbestel: bestel waarin zowel publieke omroepen als commercile zenders actief zijn Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Dit gebeurt door socialiserende instituties (ouders, vrienden, school, verenigingen) Vrijetijdsindustrie: een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning Politiek-informatieve functie: functie van massamedia die zorgt voor goed genformeerde burgers m.b.t. politieke besluitvorming Publieke opinie: de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie Verschraling: het verdringen van andere functies door amusement Infotainment: de vermenging van amusement en informatie Entertainment-education: het geven van informatie d.m.v. amusementsprogrammas (bijv wetenschapsquiz) Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt Medialogica: de situatie waarin de manier van politiek bedrijven gestuurd wordt door de media Content-platform: een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten mediainhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek, enz. (bijv internet) Outsourcing: het uitbesteden van werkzaamheden aan een ander bedrijf Informatiemaatschappij: een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Cultuurimperialisme: het geleidelijk opdringen van de eigen cultuur aan andere landen of volkeren
Censuur: de overheid oefent controle uit op de informatievoorziening Mediaraad: de raad die toezicht houdt op de publieke omroep Netprofilering: het afstemmen van programmas op n publieke zender, en van publieke zenders t.o.v. elkaar Commercialisering: het steeds meer marktgericht en publieksgericht werken Persconcentratie: een groeiend deel van de dagbladenmarkt komt in handen van een kleinere groep uitgevers Marktsegmentering: steeds meer uitgave voor een specifieke doelgroep (veel kleine markten ontstaan) Doelgroepenmedia: zenders stemmen hun programmas af op een bepaalde doelgroep Cultuur: de leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep/samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen Waarden: principes die mensen belangrijk vinden om na te streven Normen: specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen Soc. instituties: instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt Soc. controle: de wijze waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden Internalisatie: het hebben eigengemaakt van de culturele waarden en normen Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd Discriminatie: het anders behandelen van mensen van een bepaalde groep, op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn Stereotype: sterk generaliserend, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag/mentaliteit van een specifieke groep Manipulatie: et opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren