You are on page 1of 22

COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN

SAMENVATTING TUSSENTIJDSE TOETS: Hoofstuk 4-5-6

HOOFDSTUK 4:

1. Functionalistische Mediatheorie:
1950

Structurele benadering:
- Focus op determinerende rol van sociale structuren en hun organisatie

Maatschappijvisie:
- Sociaal systeem opgebouwd uit subsystemen (net als lichaam en organen)
- Subsystemen zijn zelfregulerend
- Subsystemen staan in functie van het totaal systeem
- Samenleving is harmonieus, coherent, geïntegreerd en gericht op status quo en consensus
- Media’s functie is o.a. om deze staat in stand te houden

Doelstelling:
- Sociale praktijken en instituties (die maatschappelijke & individuele behoeften dienen) te
verklaren (aan de hand van hun functie)
- Conservatie connotatie

Voorbeeld: Parsons Agil Schema


- Structureel & functionalistisch
- Samenleving opgebouwd uit 4 subsystemen, die steeds opnieuw in dezelfde 4 subsystemen
kunnen worden opgedeeld
- A: Adaptation: het opnemen van elementen uit de omgeving (Economisch)
- G: Goal Attainment: collectieve doelstelling van het sociaal handelen bepalen, en deze
bereiken (politiek)
- I: Integration: Integratie in de bredere culturele subsystemen (Cultuur)
- L: Latency: Nauwere culturele subsystemen die waardepatroon in standhouden
(Verwantschap)

Verschillende Functies van media:

Laswell
SURVEILLANCE:
- Observatie & controle van sociale omgeving
- Verzamelen en verspreiden van informatie
- Informatieve functie = synoniem
- VB: Nieuwsberichtgeving
CORRELATIEFUNCTIE:
- Duiding/verklaring bij de gegeven informatie verspreiden
- Kan leiden tot hogere mate van consensus omtrent een onderwerp
- VB: Nieuwsberichtgeving

TRANSMISSIEFUNCTIE:
- Overbrengen, communiceren en in stand houden van waarden & normen

Lazarsfeld en Merton:
CONFORMITEITSFUNCTIE:
- Bevestiging van de sociale structuur/orde
- Belonen conformiteit, straffen afwijking

STATUSVERLENENDE FUNCTIE:
- Media geeft bepaalde status aan iets of iemand door de manier/mate waarin ze er over
spreken

NARCOTISERENDE FUNCTIE:
- Verdoven in plaats van informerend
- door een overspoeling van informatie
- Compassion fatigue: het emotioneel en mentaal afhaken van een publiek ten gevolge van
een overdaad aan negatieve berichten

+
OPDELING EUFUNCTIE/DISFUNCTIE

Wright

ONTSPANNINGSFUNCTIE:
- vermogen van media om mensen te doen ontspannen, te entertainen,…

OPDELING MANIFESTE EN LATENTE FUNCTIES:


- Manifest: bedoeld en makkelijk te observeren
- Latent: onbedoeld en moeilijk te observeren, vaak lange termijn

McQuail en Deuze

MOBILISATIEFUNCTIE:
- Activerend effect van media
- Propaganda in brede zin: politiek, oorlog, economisch, religie

1.2. Actiegerichte benaderingen binnen het functionalisme:

Symbolisch interactionisme:
- Nadruk op rol van communicatie, symbolen en taal als sleutelelementen bij menselijke
interactie
Socialiseringsproces:
- = Opnemen, leren van, en handelen in sociale rollen
- Media speelt hierin een grote rol, ze schept een beeld, leert ons hoe bepaalde rollen zich
moeten gedragen
 Media determineert/stuurt het socialiseringsproces & construeert de sociale realiteit
- Media vaak enige bron van indirecte ervaring

Symbolen:
- bv: een bepaalde connotatie, een beeld bij een woord (terrorist  vrijheidsstrijder)
- Symbolen helpen ons routinematig en razendsnel betekenis te geven aan iets (nieuws)
- Symbolen krijgen we aangeleerd door socialisering & internalisering (voorzien door de
media  media & communicatie creëren betekenis van symbolen)

Intrapersoonlijke communicatie:
- Communicatie hangt af van verschillen settings (context)
- We doen aan intrapersoonlijke communicatie waarin we bedenken/bespreken hoe we ons,
afhankelijk van de setting, zullen gedragen
- Zowel individueel (hoe gedraag ik me?) als sociaal (hoe komt het over bij anderen?)
- Continue proces van impressiemanagmen
- Verschil tussen publieke rol (frontstage) en gedragingen in privé-verband (backstage)

Fenomenologie:
- Kennis wordt beïnvloed door ervaring (hoe?)
- Focus op bewustzijn: awarenesss of sensations and emotions
- Focus op individuele ervaring  mens mag niet gereduceerd worden tot passief, machinaal
wezen

Typificaties:
- Bepaald beeld van een object/actie/plaats/situatie dat je helpt om deze te classificeren
- Op basis van typificaties passen we ons gedrag aan

Interpretatieve theorieën:
- Sociaal handelen door middel van uitwisselen van symbolen wordt bepaald door de
betekenis die actoren zelf toekennen aan de concrete situaties = Interpretatief

Reflexiviteit:
- Vermogen van elk individu om te communiceren met zichzelf, weliswaar vanuit het
standpunt van een andere
- Elk individu construeert zijn eigen leefwereld en oefent daardoor invloed uit op de
omgeving

Psychologische benadering:

Congruentietheorieën:
- We stemmen ons gedrag af om congruentie ( Dissonantie) te bereiken
- Cognitieve dissonantie: onbalans tussen wat je weet (cognitief, wat je voelt (affectief) en
wat je doet (conatief)

Congruentiestrategieën :
- In geval van dissonantie gaan we actief opzoek naar manieren om congruentie te bereiken
- Selectieve blootstelling: zich enkel richting op congruente informatie, dissonante
informatie vermijden
- Selectief onthouden: informatie al dan niet opnemen
- Selectieve perceptie: informatie zo veel mogelijk mentaal herschikken (beeld van
gedrag/info aanpassen) opdat het congrueert

Kritiek:
- Publiek vaak wel bereid om dissonante informatie tot zich te nemen, heeft hoge
tolerantiedrempel voor dissonantie

Sociolinguïstische benadering:
- Focus op sociale context bij het hanteren van taal

Communicatief gedrag:
- Wordt gestructureerd en beïnvloed door tal van kenmerken
- Sociale klasse, etniciteit, geslacht, maatschappelijke macrofactoren,…

Regels en conventies:
- Gaan gepaard met specifieke situaties & structuren (bv vergadering, machtsverhouding)
- deze zijn impliciet en informeel vastgelegd
- bepalen het verloop van het communicatieproces

Langue en Parole:
- Langue: grammaticaal, paradigma en syntagma (gestructureerde taalsystemen)
- Puur linguïstisch
- Sterk homogeen karakter
- Parole: op microniveau
- Heterogeen karakter
- Concrete gebruikmaking van het formele taalsysteem in relatie tot zijn/haar sociale
omgeving
- Language in action
Taalgemeenschappen:
- Speech community
- Internationaal, regionaal-nationaal, lokaal, specifiek professionele groep
- Sociale functie: aflijnen wij-zij grenzen

Interpretatieve gemeenschappen:
- interpreteren iets op dezelfde manier (bv een soap)
- ontstaan spontaan
- inclusief van aard
- minder territorium gebonden

Virtuele gemeenschap:
- Groep van mensen die louter via het gebruik van online communicatie met elkaar contact
hebben
- Intensieve band
- Gedeelde normen
- Grote mate van interactiviteit

Sapir-Whorf-hypothese:
- Taal is een determinerende factor in de manier waarop wij naar de wereld rondom ons
kijken en die ervaren

Linguistisch relativisme:
- Mensen die een verschillende taal spreken, percipiëren en denken over de wereld op een
verschillende manier gezien de verschillende sociaal-culturele omstandigheden en
ervaringen in de verschillende culturen
- Categorisering van de werkelijkheid is dus relatief
- VB: meerdere termen voor sneeuw inde ene taal, 1 in een andere

Linguistisch determinisme:
- Taal determineert de manier waarop we denken
- Als een geen woord voor blauw is kunnen we de kleur blauw ook niet zien/erover denken

Kritiek:
- Hypothese al meermaals weerlegd
- Wel consensus over de mogelijkheid van invloed van taal (toegeschreven aan parole niet
aan langue)

Codetheorie van Bernstein:


- Sociale code om te begrijpen hoe mensen in de maatschappij behandeld worden door
anderen

Restricted code
- Groep van gelijkgezinden die interesses en ervaringen delen
- Eenvoudige syntax
- Beperkte woordenschat
- Specifiek

Elaborated code:
- Rijker qua woordenschat
- complexe syntax
- Moeilijk te voorspellen

Specificatie binnen het onderwijs:


- Kinderen uit arbeidsklasse hanteren vooral restricted code
- Kinderen uit middenklasse hanteren vooral elaborate code
- School gebruikt elaborate code, arbeidskinderen zouden daarom een achterstand hebben
op de middenklasse (deficit)
Differentietheorie: Labov
- Onderscheid tussen elaborate & restricted te evaluatief
- Elaborate niet beter dan restricted

4. MEDIA EN PUBLIEK

Limited effects: Een gelimiteerde macht van de Media:


- Geen sprake van een rechtstreekse en/of unilaterale relatie tussen media en publiek

Two & multi-step flow theorie:

Two-step flow:
- Niet de massamedia maar wel interpersoonlijke contacten spelen beslissende rol in het
bepalen van (stem)gedrag
- Invloed van media indirect, zwak en vertraag
- Opinieleider: Steutelpersoon in iemands sociale netwerk wier mening van belang is voor
een persoonlijke opinie
- Ontvanger nog altijd getypeerd als grotendeels passieve massa van de volgeling
- Media  opinieleiders  publiek

Multi-step-flow:
- Nuancering op opinieleider
- Opinieleider laat eigen opinie ook afhangen van andere opinieleiders
- Status opinieleider afhankelijk van het onderwerp
- Sociaal netwerkanalyse

Mediating Factors:
- Tussenliggende factoren
- Niet zozeer de kracht van de mediaboodschap, maar wel reeks van
psychologische/sociologische/technologische factoren bepalen in welke mate media een
effect hebben
- Omgeving van ontvanger: tot welke sociale groepen behoort hij
- Welke normen & waarden heeft ontvanger
- Opinieleiders
-…
- Massamedia geen directe invloed, wel een reinforcement-effect: media versterkt reeds
bestaande opinies
- Media wel een direct effect wanneer het om NIEUWE onderwerpen gaat/ iemand nog geen
‘vaste’ opinie heeft
- Contextualisering: theorie voor de verspreiding van televisie geschreven

Uses and gratifications theorie:


- ACTIEVE ontvanger (voor het eerst!)
- Wat doen mensen met media ipv wat doet de media met mensen
- Selectieve ontvanger: neemt slechts de boodschappen op die hij (nuttig) kan gebruiken
(uses) om aan zijn individuele psychologische behoeften te voldoen (gratifications)
- Media concurreren onderling voor deze selectie en zijn dus niet almachtig
GRATIFICATIONS:
- Cognitieve behoeften: kennis opdoen
- Affectieve behoeften: emotie, plezier
- Persoonlijke integratiebehoeften: eigen geloofwaardigheid en status
- sociale integratiebehoeften: sociaal contact
- Spanningsreductie: ontspanning en escapisme

Kritiek:
- Te weinig aandacht voor bredere structurele en contextuele factoren die naast
gratifications ook een rol spelen bij selectie
- Veel mediagebruik zonder specifieke reden

MACHTIGE MEDIA:
- Hernieuwd geloof in machtige media
- Revisiting effects
- Langetermijneffectief (cumulatief): latent – manifest
- Media als sturend ipv manipulerend

Agendasetting:
- Media bepaalt hoe we denken maar WAAROVER we denken
- Publiek evalueert onderwerp naar belang en relevantie door media
- Cumulatieve invloed op attitudes op lange termijn (bewezen), minder bewijs voor
onmiddellijke en manifeste attitudeverandering

Aanvulling:
- Ook andere actoren, naast media, bepalen agenda (politiek, bedrijfswereld,…)
- Driehoek: Beleidsagenda (politiek) – Media-agenda – Bedrijfseconomische agenda: rondom
publieke agenda

Modernisering:
- Sociale media hebben de rol van televisie en kranten op vlak van agenda-setting
overgenomen
Kritiek:
- Rekenschap met grote participatie van (online) publiek mag niet vergeten worden (bv
trends die eerst viral gaan op sociale media, daarna pas door de media opgepikt worden)
- Negeren de individuele interesse van de ontvanger: die selecteert en zo dus ook de
agendasetting stuurt

Cultivatie:
- wijst op sociale en culturele effecten van televisie kijken op lange termijn
- Bepaalde media (tv) cultiveren/kneden subtiel de perceptie van de realiteit
- Media heeft een conservatieve sociale rol: bestendigt/cultiveert de bestaande normen en
de status quo
- Objectieve realiteit  Media-realiteit

ASSUMPTIES o.b.v. de cultivatie-theorie:


- Mensen worden steeds meer afhankelijk van de media om zich een beeld van de
werkelijkheid te vormen
- Media neemt de rol van storytelling op zich: het vertellen van verhalen om waarden en
normen over te dragen
- Hoe vaker men televisie kijkt, hoe meer de objectieve met de media-realiteit verward
wordt, of de objectieve zelf te wantrouwen
 Mean-world-syndrome: een negatief gekleurd beeld van een gevaarlijke wereld die tot
angst, isolement, vervreemding en wantrouwen leidt

Synoniem Drip-drip-theorie:
- Media zorgt voor kleine maar cumulatieve effecten op lange termijn op de attitudes van
het publiek

De Zwijgspiraaltheorie:
- Third-party-effect: opinies van ontvangers worden beïnvloed door media of andere actoren
(in dit geval vooral mediamakers)
- Dubbele rol media:
- Weerspiegelen van de mening van de meerderheid
- Het stilzwijgen van andere, alternatieve stemmen

 Dominante mening wordt door de media gerepresenteerd


 Zorgt voor minder interpersoonlijke steun voor afwijkende mening
 Zorgt voor minder personen die hun openlijk een afwijkende mening durven uiten of
minder personen die aan hun afwijkende mening vasthouden
 Zorgt voor meer conformiteit aan de dominante mening  Meer representatie in de
media

Andere toepassing:
- Mening van de meerderheid kan ook in de zwijgspiraal terechtkomen
- wanneer journalisten en andere mediamakers een alternatieve mening als dominant
percipiëren

Kritiek:
- Weinig tot geen aandacht voor individuele acties of mediërende rol van tussenliggende
factoren
- Relevantie vandaag? Overspoeling aan bronnen, mediakanalen waardoor iedereen
aansluiting bij zijn eigen mening vindt (door toegankelijkheid van je eigen mening
verspreiden via sociale media)
- Filter bubbles of echokamers zorgen voor nog meer bevestiging van de eigen (al dan niet
alternatieve) mening

KRITISCHE THEORIEËN:

Marxistische benadering:

Onderbouw-bovenbouw:
- Onderbouw: onderliggende economische basis van maatschappelijke organisatie
- Bovenbouw: Maatschappelijke domeinen zoals politiek, recht, religie, cultuur,…
- Staan in relatie tot elkaar: onderbouw komt tot uiting in de bovenbouw, bovenbouw is een
afspiegeling van de economische verhoudingen en de eigendomsstructuren in de
onderbouw
- Bovenbouw is geen rechtstreekse reflectie van de onderbouw en er is ruimte voor actie en
verandering

Ideologie:
- Ideologie vormt de verbinden tussen onder- en bovenbouw
- Ideologie als: georganiseerd geloofssysteem of waardenstelsel
- Ideologie bepaalt een vast bewustzijn: ideologie legitimeert de maatschappelijke
organisatie (inclusief de ongelijkheid) waardoor die als natuurlijk en vanzelfsprekend
aangenomen wordt
- (Ideologische) instellingen/instituties en verhoudingen in de bovenbouw zijn erop gericht
exploitatie te verbergen en het in stand houden van de economische onderbouw

Media:
- Wie media bezit en controleert kan ik grote mate beslissen wie toegang tot en een stem
heeft in het maatschappelijk debat
- Zij die de media bezitten zijn vaak de huidige-maatschappelijke organisatie goed gezind.

Manufacturing consent & power elite:


- Media = instrument om de waarden en ideeën van machtige sociale actoren (=power elite)
te legitimeren en om de media-inhoud te ontwikkelen met het oog op de aanvaarding door
het grote publiek

Kritiek:
- economisch determinisme en reductionisme (waarbij media en cultuur slechts een
afspiegeling zijn van de economische onderbouw)
- Geen ruimte voor oppositie/aanvechting van de “power that be”

FRANKFURTER SHULE:
- leveren sociale kritiek gericht op emancipatie en bevrijding van massa’s & arbeidsklasse in
het bijzonder

Culturele dimensie:

Cultuurindustie & commodificatie:


- Cultuurindustrie = systematische en kapitalistische productie van cultuur gericht op
verkopen en legitimering van bestaande sociale orde
- Duid de misleidende democratische connotatie van het begrip massacultuur aan
- Commodificatie: transformatie in een kapitalistische samenleving van culturele expressie
met een artistieke waarde in loutere verkoops-of handelswaren waarvan ruilwaarde
primeert^^
 geen verschil meer tussen cultuurindustrie en traditionele industrie: beide streven louter
naar massaproductie en winst
Media:
- Rol van de media = het aanpassen van de massa aan de heersende maatschappij
- Ideologische functie^
- Het individu is een illusie (er is geen individuele keuze op vlak van cultuur, iedereen
behoort tot de controleerbare, passieve massa). Enkel pseudo-individualiteit

Politieke dimensie:

Publieke sfeer:
- Publieke sfeer (publieke opinie, publieke participatie van het volk in de politiek, autonome
sociale ruimte tussen staat en samenleving waar de publieke opinie gevormd wordt) viel
vroeger louter samen met de heerser (l’état c’est moi)
- Publieke sfeer nu: Grenzen tussen het publieke en het private worden, voor de BURGERIJ,
meer fluïde
- op cultureel vlak: Bourgeoisie eigent zichzelf de Cultuur (met een grote C)-bepalende
positie toe. Zij bepaalt hoe iemand uit een specifieke klas zich zou moeten gedragen, bepaalt
de hoge cultuur (via magazines en literatuur)
- Politieke overtuigingen en opinies van de nieuwe sociale klasse (bourgeoisie) komen
terecht in de publieke (politieke) sfeer
- Door middel van open debat, vrij van persoonlijke en private belangen kunnen deze geuit
worden (gaat om ideologische/politieke overtuigingen, niet om persoonlijke belangen…)
- Deze zijn gericht op het vinden van consensus

Media:
- Nieuwsmedia bieden een forum om publiek debat te kunnen voeren
- Zorgen ervoor dat burgers geïnformeerd worden en hun controlerende functie t.o.v. de
staat kunnen uitoefenen
MAAR: Door kapitalisme en liberale democratie brokkelt dit model af:
 Opkomst van de massamedia
- Massamedia berichten voornamelijk over individuele belangen waardoor het algemeen
belang niet langer de prioriteit is van de maatschappelijk discussie
- Mensen trekken zich terug in de private sfeer
- Individualisme en emotionaliteit komen op de voorgrond (ipv rationaliteit)
 Politieke discussiefunctie van de pers wordt vervangen door een commerciële
manipulatiefunctie
- Publieke sfeer wordt een loos begrip
- Politiek gaat niet langer om de inhoud maar om het voorkomen
 Politiek lijkt dus meer op representatieve publieke sfeer (l’état c’est moi)
 Publieke sfeer is in feite geherfeodaliseerd
- het consumentenkapitalisme integreert individuen in die zin dat ze het dominante denken
en gedrag overnemen en hun vrijheid en individualiteit opgeven (one-dimensional-man)

Kritiek:
- inherent economisch determinisme en reductionisme
- financiële eigenaars hebben geen volledige controle over het denken en zijn
- bedenkelijk mensbeeld: massa niet echt zo manipuleerbaar en passief als beschreven
POLITIEKE ECONOMIE:
- onderzoek expliciet gelinkt aan humanistische idealen (gelijkheid, rechtvaardigheid,
emancipatie, economie,…)

GRONDSLAG THEORIE:
- Vertrekpunt: er bestaat een onevenwichtige verdeling van macht tussen deelnemers van
het communicatie proces
- Cultuurindustrie, commodificatie, standaardisering en ideologische functie van massa
media staan centraal
- Zetten zich af tegen het overdreven pessimisme van de marxisten
- Focus op economische functie van media:
 Accumulatiefunctie: winstverwerving van het mediakapitaal
 Circulatiefunctie: winstverwerving van het totale maatschappelijke kapitaal door andere
sectoren te ondersteunen bv via reclame (waardoor er meer geconsumeerd wordt)
- Eigendomsvraagstukken: wie heeft media in handen & door wie wordt de media
gefinancierd
- Sociale verhoudingen, arbeidsprocessen in de organisatie van culturele productie
- Beleid en acties van overheden,…
- Focus op de invloed en gevolgen van media (+ hoe deze in de tijd veranderen)
- Constante contextualisering via politieke, sociale, culturele en structurele omgeving
- Normatieve evaluatie: “welke bijdrage levert media in het versterken/ondermijnen van
politieke en sociale ongelijkheid”
- Media gezien als instrument van controle door én voor heersende klassen

Onderzoeksprogramma:
- Culturele industrieën ipv culturele industrie
- Toont aan dat het onderzoeksdomein veel complexer is en verschillende systemen en
logica’s heeft dan 1 determinerende totale cultuurindustrie
- Nostalgische perspectief van Frankrfurters op pre-industriële vormen wordt verworpen
- Lineaire karakter van de analyse van Frankfurters wordt verworpen
 Niet reductionistisch, genuanceerde analyse over machtsrelaties in mediaproductie

Historische invalshoek:
- Onderzoeksobject moet historisch benaderd worden
- Nood aan context: welke actoren/factoren geven het de mediaproblematiek vorm
Sociale totaliteit: Holistische benadering
- Mediaproblematiek moet gekaderd worden: betrekking van verschillende interagerende
processen en dynamieken op politiek, economisch, cultureel,… vlak
- Inclusieve, niet-reductionistische, interdisciplinaire aanpak is noodzakelijk

Morele filosofie: Sociaalkritische en humanistische benadering


- Algemene normen zoals rechtvaardigheid, gelijkheid moeten worden verdedigd alsook de
vertaling van deze waarden naar de mediasfeer

Praxis: praktische vertalingen en adviezen


- Niet enkel descriptie maar ook PRESCRIPTIE: adviezen en alternatieven voor verandering
moeten voorzien worden
Kritiek:
- In praktijk toch een (economisch) reductionistische verklaring
- Om holistisch te zijn (sociale totaliteit) moet ook de ontvangers zijde onderzocht worden,
dit gebeurt niet
- Complotdenken

CULTURAL STUDIES:
- cultuur en ideologie worden meer centraal gesteld
- verzetten zich tegen de manier waarop vorige scholen naar cultuur keken
- Massacultuur t.o.v. Hoge cultuur: massacultuur = inhoudloos, het niet waar te
onderzoeken,…
- Micropolitics of power ipv Macro:
- Macro: holistische structurele benadering  Micro: focus op ontvanger, ontvanger niet
passief maar actieve interpretatie vanuit zijn context & leefwereld
- focus op alledaagse leven en volks/populaire cultuur
- Meer kwalitatieve benaderingen waaronder encoding/decoding model

Structuralistisch paradigma:

Ideologie & media:


- = Conceptueel kader waardoor de mensen hun bestaansvoorwaarden(omstandigheden)
interpreteren, zin geven, ervaren en beleven
- Via mediaconsumptie internaliseren we de ideologie (onbewust)
- Media = sociale instellingen die onderwerping aan de heersende productieverhouding
reproduceren en door middel van ideologie mensen proberen onder controle te houden
- Media lijken onbevooroordeeld maar:
- Dominante ideologie wordt als neutraal gerepresenteerd
- Alternatieve ideologieën worden krijg niet die behandeling
- Er is ruimte voor weerstand tegenover de dominante ideologie
 Ideologische strijd tussen dominerende en ondergeschikte klassen

Econding-Decoding-ideologie:
- Via encoding zijde: ideologische boodschap door analyse ontrafelen
- 3 niveaus van betekenisgeving:
- Denotatie
- Connotatie
- Ideologie: 3de diepere niveau van betekenis

Mythes:
- = waardegeladen en impliciete ideeën die in een cultuur leven. Ze worden tot stand
gebracht door en vertolken de dominante ideologie, worden via communicatie
overgedragen waardoor ze natuurlijk lijken
- Worden beschouwd als uitgebreide metaforen met een ideologische functie
 Ze maken dominante culturele en historische waarden, attitudes en geloofssystemen als
natuurlijk of normaal
Culturalistisch paradigma:
- alledaagse vorm van cultuur wordt een legitiem onderzoeksobject
- cultuur is ordinair  kritiek op de elitaire benadering van cultuur
- cultuur is historisch veranderlijk, voortdurend in transformatie ten gevolge van alledaagse
ervaringen

Arbeidsklasse:
- Klassen zijn geen vaststaand gegeven maar een variabel historisch fenomeen dat actief
door arbeiders zelf mee vorm gegeven wordt
- Grenzen aan die actievrijheid (dus vorming vooral op cultureel vlak,…)
- Individuen ageren reflexief en actief tegenover hun sociale omstandigheden en

Hegemonie:
- In plaats van ideologie: te veel economisch reductionisme (sociale relaties  economische
infrastructuur)
- Meer ruimte voor flexibiliteit, nuance omtrent hoe bepaalde maatschappij beelden
dominant worden en blijven, alsook aangevochten kunnen worden
- = Tijdelijk akkoord/proces waarin een dominante groep hun voorkeurige visie op de
maatschappij proberen op te bouwen, te bestendigen en reproduceren in relaties tot andere
groepen, zij gaan hier gedeeltelijk in mee om zin te geven aan hun omgeving, alledaagse
praktijken
- relatieve autonomie aan de bovenbouw toegekend in verband met het accepteren van de
huidige hegemonie. Hegemonie heeft consent nodig om de bovenbouw haar ideeën te doen
blijven volgen
- Hegemonie moet (door oppositie) voortdurend hervormd/overwonnen en
heronderhandeld worden
- Hegemonische strijd toont zich in de populaire cultuur
 Door toenemende mediatisering steeds meer doorsijpelen van dominante ideeën en
wereldbeelden in populaire cultuur
 Opdat ze geïnternaliseerd zouden worden

Decoding:
- Dominante, hegemonische, voorkeurslezing:
connotaties en mythe door iedereen aanvaard
- Onderhandelde lezing:
deels geaccepteerd maar op verschillende punten, na intepretatie, verworpen
- Aberrante of contrahegemonische lezing:
boodschap/connotatie begrepen maar expres verworpen

Onderzoeksprogramma:
- Cultuur in brede zin
- Gedeelde sociale betekenissen en de verschillende manieren waarop we zin geven aan
onze omgeving (via taal)^
- Focus op tekstuele aspecten van betekenis, en op productie van betekenis in verschillende
contexten
- Cultuur niet te reduceren tot een reflectie van één dominante sociale formatie
- Machtsvraagstukken centraal: macht kan zowel beperkend als een bron van nieuwe
mogelijkheden zijn

Populaire cultuur:
- dynamisch domein waarin (sociale) transformatie weergegeven wordt
- Dominante culturele hiërarchie drukt de belangen van de dominante politieke,
sociaaleconomische hiërarchie uit MAAR:
- Alternatieve tegenbewegingen of ideologieën hebben mogelijkheden om uitgedrukt te
worden

Tekst:
- Tekst verwijst naar alle vormen waarin betekenisvolle (voor en in cultuur) artefacten in een
cultuur kunnen voorkomen (dus ook beelden, geluiden, objecten, activiteiten)
- Betekenis die door de zender geïmpliceerd werd niet per se dezelfde als die voor de
lezer/ontvanger
 teksten zijn POLYSEMISCH (mogelijkheid van verschillende betekenissen)
 Cultural Turn: verleggen van focus van de ideologische boodschap naar interpretatie of
betekenisconstructie in de consumptie
- Publiek als veel actiever benaderd

Methodologische consequenties:
- Meer kwalitatief en interpretatief onderzoek vereist
- Receptiestudies eveneens kwalitatief: betekenis krijgt pas vorm wanneer de
mediaboodschap vanuit een bepaald interpretatief kader gedecodeerd wordt

Communicator geeft nog altijd in grote mate richting aan het communicatieproces tijdens de
fase van encoderen
- de besproken polysemie is niet volledig pluralistisch maar gestructureerd

5.6 POSTBENADERINGEN:

Poststructuralisme:
- Betekenis is niet stabiel maar fluïde, in transformatie
- Différance: Woorden en tekens hun betekenis hangt af van de verschillende woorden en
tekens die erop volgen
- Voor communicators is het daarom vrijwel onmogelijk een betekenis op te leggen

Intertekstualiteit:
- Intertekstualiteit: Différance maar dan voor teksten. Teksten krijgen pas hun betekenis als
ze in een geheel van andere teksten die errond staan gelezen worden
- Horizontale intertekstualiteit: mediatekst zich door inhoud en genre tot ander
mediateksten verhoudt (bv sci-fi,…)
- Verticale intertekstualiteit: de ene media is uit de andere afgeleid (bv sequels,
advertentie, poster, recensie,…)
- In gemediatiseerde omgeving:
- Minder direct aanwezig
- Intertekstualiteit verschilt van individu tot individu omdat iedereen een verschillend
netwerk van teksten die tot interpretatie leidt heeft

Discours:
- Kennis wordt door middel van discours gecreëerd
- = een mengeling van taal & praktijken dat kennis of betekenis over een onderwerp op een
bepaald moment in de tijd construeert en produceert, definieert en reguleert
- ‘sociale’ context van een bepaald onderwerp/object dat ervoor zorgt dat dat
object/onderwerp een specifieke betekenis heeft

Anti-essentialisme:
- Essentialisme: woorden hebben een stabiele betekenis, sociale categorieën reflecteren een
onderliggende stabiliteit
- Post-structuralisme: geen absolute waarheden, subjecten, of identiteiten buiten de taal of
discours. De taal en discours zijn essentieel veranderlijk, instabiel

CREATIEVE CONSUMPTIE:
- focus op ontvangstzijde
- idee van verzet op de voorgrond
- différance, polysemie, intertekstualiteit,
- Gesloten teksten met eenduidige interpretatie zijn onwaarschijnlijk
- Open teksten geprefereerd door ontvanger (ze kunnen kiezen voor eigen interpretatie)

Verzet:
- verzet niet van buiten uit, maar precies in een kapitalistische omgeving
- machtsstrategieën  verzettacktieken
- instituties, machtsstructuren  zij die in het speelveld dat de structuren creëren hun
alledaagse leven uitstippelen

Collage & Bricolage:


- Collage: verwijst naar het opeenstapelen van verschillende objecten en betekenislagen
- Bricolage: proces van objecten van één tekensysteem naar een ander te verplaatsen, zo dat
verbanden gelegd worden die volgens de regels van het originele tekensysteem niet zouden
bestaan
 Herbetekenisgeving (bepaald object dat een icoon wordt voor een overtuiging,
handgebaar,…)
- eigenschappen van x op y plakken
 Uiteindelijk verliest x haar betekenis/eigenschap omdat die eigenschap steeds met allerlei
andere dingen geassocieerd wordt

Populaire cultuur:
- Is een continue strijd tussen dominante hegemonische krachten en de symbolische
guerillatacktieken die consumenten hanteren om daartegen verzet te plegen en zich deels
controle over betekenisgeving toe te eigenen.
- interpreteren/symbolische productie schept plezier voor de mediagebruiker
- Guilty pleasures: het anders interpreteren dan werkelijk bedoeld schept plezier
(temptation island niet serieus nemen,…)
- In plaats van adoptie (overname) vindt er adaptatie plaats (van de dominante ideologische
boodschap)  Actief omgaan met cultuur

Semiotische macht:
- Het actief omgaan met cultuur door het herplaatsen van mediaboodschappen, stijlen en
commoditeiten
- het geadapteerde gebruik van cultuur (door de ontvanger) drukt iets alternatiefs uit
(anders dan bedoeld door de communicator)
 Adaptatie is daarom een politieke daad
- Status quo wordt aangevochten

POSTMODERNISME:
- verzamelnaam voor benaderingen die beweren dat modernisme aan zijn einde gekomen is
en we beland zijn in een nieuwe fase
- Modernisme: historische periode na middeleeuwen (en versnelt door de IR) waarin het
denken van de verlichting, vooruitgang door rede en wetenschap, kapitalistische
ontwikkelingen en groei, grote verhalen centraal stonden
- fundamenteel anti-essentialisme: kennis hangt af van je perspectief, er is geen
totaliserende kennis die in staat is het ‘objectieve’ karakter van de wereld te vatten
 Grote verhalen & absolute waarheden worden verworpen
- Sterke afzetting t.o.v. de verlichting (zegt: ideale samenleving is maakbaar door middel van
rede en wetenschappen)

Belangrijke culturele veranderingen:


- toenemende mediatisering
- onzeker karakter van de wereld
- Contingentie (niet noodzakelijkheid), ironie, vervagen van culturele grenzen: Bv grenzen
tussen fictie-en non-fictie (scripted reality)
- Bricolage en intertekstualiteit
 HYPERREALITEIT: grenzen tussen feit en fictie storten ineen (we vormen ons een beeld
van de realiteit (non-fictie) zonder deze eigenlijk zelf echt waar te nemen, maar door de
media/internet,… (fictie?)
- infotainment, reality-tv
- Symbolische betekenissen staan op zichzelf en verwijzen niet langer naar de
maatschappelijke realiteit
- Simulacra (iets/iemand dat iedereen kent zonder dat de meesten het eigenlijk echt gezien
hebben: Trump,…), kopieën (mona lisa,…) zonder origineel en dus representaties die in feite
geen relatie meer hebben met de werkelijkheid construeren ons beeld van de werkelijkheid

HOOFDSTUK 6: NIEUWE TIJDEN, MEDIA EN THEORIEËN:


- nuance & historisch perspectief
- Boom-visie  Doom-visie op technologische toekomst
- Evolutie  Revolutie
- Nieuwe media ingezet in de kapitalistische dynamiek (er treed verandering op maar de
samenleving blijft continue)  anderen spreken over radicale wijzigingen en nieuwe
breuklijnen (discontinuïteit)

MEDIA EN ICT:
- Nieuwe communicatietechnologie zorgt voor een niemandsland voor
communicatieonderzoekers:
- onderzoek naar iets wat in de toekomst ligt = zeer moeilijk
- Complexiteit van studieobject
- Multipliciteit (staat in relatie tot heel veel andere zaken)

 4 Axiomas:

Discrepantie tussen evoluties:


- Technologische evolutie: gebeurd snel en op korte termijn veranderd veel
- Maatschappelijke evolutie: pas op lange termijn voelbaar,…
 Discrepantie tussen deze 2 evoluties (onovereenkomst)

Ontwikkeling technologisch potentieël:


- Wat technologisch mogelijk is zal niet per se gerealiseerd worden (door de discrepantie)
- veel nieuwe media zijn nooit doorgebroken

Niet-technologische factoren:
- Ook veel niet-technologische factoren bepalen het succes van communicatietechnologieën

Voorspelbaarheid:
- Communicatietechnologische trends kunnen (door andere bepalende factoren en
actoren^) maar beperkt voorspeld worden

DIFUSSIETHEORIE:
- houdt zich vooral bezig met sociale verandering
- “hoe gaat de maatschappij om met het ‘nieuwe’”
- Proces waarmee innovatie verspreid wordt kan in tijdsperiodes:

3 aspecten van adoptie:

Kenmerken van de betrokken populatie:


- Innovators: hoge financiële situatie, kooplustig, nemen risico, kosmopolieten
- Early adopters: streven naar respect van hun peers, opinieleiders, beter geïntegreerd in
lokale gemeenschap dan innovators
- Early Majority:
- Late majority: onzekere financiële situaties, sceptisch, weigerachtig t.o.v. innovatie
- Laggards: laatkomers, zeer conservatief en wantrouwig, consumeren weinig media

Kenmerken van innovatie zelf: wat bepaalt het al dan niet succes van een innovatie
- Relatieve meerwaarde: is het beter dan voorafgaande innovaties?
- Compatibiliteit: verenigbaar/overeenkomst met bestaande waarden en behoeften van
sociaal systeem
- Testbaarheid: vooraf testen mogelijk?
- visibiliteit: kan de innovatie getoond worden aan anderen/om status te verwereven?
- reinvention: in welke mate kan de innovatie door een gebruiker gewijzigd of veranderd
worden?
- Kritische massa: hoeveel adopters zijn er? Iedere adopter zorgt voor een meerwaarde van
het totale systeem (zowel voor de vroege als toekomstige adopters)

Fase van het adoptieproces: Aanvardinsproces


- Awareness: bewustwording
- Interest: interesse tonen, erkennen van het belang
- Trial: experimenteren met innovatie
- Decision: beslissing over het al dan niet aanvaarden van de innovatie
- Adoption: eigenlijke adoptie van de innovatie

Kritiek:
- technologisch determinisme
- niet geslaagde innovatieprocessen?
- complexiteit/dynamiek van innovatieproces over het hoofd gezien
- elitair karakter (omdat innovatie volgens hen steeds start vanuit maatschappelijke elite)

MEDIUMTECHNOLOGISCHE BENADERING:
- niet de inhoud maar de manier waarop (technologisch medium) is belangrijk in het
communicatieproces
- technologische evolutie is de belangrijkste oorzaak van de cultureel-maatschappelijke
veranderingen

Toronto-school: The medium is the message


- McLuhan: microperspectief op de impact van media op het dagelijkse leven van individuen

Media als extensies:


- Media zijn verlengingen van onze zintuigen (radio: horen, tv: zien,…)
- Doordat deze zintuigen zo versterkt worden raken ze overgestimuleerd
 Irritatie
 Nieuwe media wordt in het leven geroepen om deze irritatie te verhelpen
 Deze nieuwe media zorgt uiteindelijk opnieuw ook voor irritatie
- Versterking van het ene zintuig leidt tot verzwakking van het andere  Onevenwicht
tussen zintuigen
- Media: = alle door mensen gemaakte artefacten zowel materieel als immaterieel
- Kledij = extensie van de huid = media

Verandering:
- Veranderingen in de media (breed begrepen) zorgt voor onvermijdelijk diepgaande
verandering in het dagelijkse leven van het individu
 Zorgt voor verandering in de cultuur en sociale orde
 Communicatietechnologische verandering determineert sociale verandering
- Niet de boodschap zelf maar de vorm (medium) is dus belangrijk

Medium:
- Niet enkel fysiek aspect
- Alles wat medium teweegbrengt: het geheel van zijn effecten,… valt onder de term
- Nooit onafhankelijk, bevindt zich in een omgeving/netwerk van dingen
- Heet medium: verlengt 1 zintuig, draagt duidelijke informatie, weinig
betrokkenheid/participatie van de gebruiker nodig
- Koel medium: hoge mate van participatie nodig, verscheidene zintuigen worden verlengt
- Heet & koel zijn relatief: hiërarchie onder hete/koele media. Ene is heter dan de andere
(maar daarom niet per se een heet media)

Maatschappelijke cesuren:
- Tribale samenleving: vooral op spraak gericht, koele media
- Literaire samenleving: boeken,…, vooral hete media
- Neotribale samenleving: door medianetwerk veel meer verbondenheid, in plaats van
individualiteit (van boeken,…) is media gemeenschappelijk geworden, meer participatie
vereist
 Hertribalisering

Global village:
- terugkeer naar premoderne orale communicatie (via sociale media,…) en directe relaties
tussen mensen, doordat media tijd & ruimte overbruggen
- meer mogelijkheden voor dialoog en discussie, complex denken, innovatie
- Elektronische media dragen bij aan het overschrijden van vroegere grenzen zoals
backstage-frontstage

Kritiek:
- technologisch determinisme

INFORMATIEMAATSCHAPPIJ THEORIE:
- media en informatie- en communicatietechnologie dringt ons individuele en sociale leven
volledig binnen
- als gevolg van digitalisering en convergentieprocessen

Mediaconvergentie & digitalisering:


- het convergeren van verschillende mediasystemen tot 1 overkoepelend systeem (bv
smartphone: klok, telefoon, computer, televisie, boek, radio,…)
- Het omzetten van informatie naar een digitale vorm
- leiden tot een third wave: informatierevolutie die leid tot postindustriële of
informatiesamenleving

Being digital:
- leven zal in de toekomst digitaal en virtueel zijn
- We maken een evolutie of zelf revolutie mee waar we tot een nieuwe maatschappijvorm
zullen bekomen?

verschillende perspectieven:

Technologisch perspectief:
- spreekt over verschillende innovatiegolven die tot de informatiemaatschappij hebben
geleid
- Eerste golf: micro-elektronica
- 2de golf: internet
- 3de golf: sociale media
- eventuele 4de golf: artificiële intelligentie
- Nieuw techno-economisch-paradigma: fundamenteel in bruek met industrieel-
kapitalistische samenleving
- o.b.v. creatieve destructie: economische ontwikkeling doordat oude producten en
processen vernietigd/vervangen worden (destructie) door nieuwe, ten gevolge van innovatie
(creativiteit)

Economisch perspectief:
- Informatiesectoren dragen in toenemende mate bij aan het bnp waardoor we van een
informatie gedreven economie en samenleving kunnen spreken
- primaire informatiesector: industrieën waar informatie duidelijk een economische waarde
genereert (massamedia, onderwijs, reclame, computerproductie)
- secundaire informatiesector: waar belangrijke informationele activiteiten plaatsvinden
zonder echter rechtstreeks producten op de economische markt voort te brengen (research
& development in farmaceutisch bedrijf, onderzoek,…)
- tertiaire sector: geen informationele activiteiten

Beroepsmatig perspectief: vaak in combinatie met economisch


- beroepsstructuur wordt onderzocht
- dienstensector enorm gegroeid, vooral informatiewerk
- We spreken van een informatiesamenleving wanneer er een overwicht aan beroepen met
informatiewerk
 Maatschappelijke implicaties: meer gendergelijkheid, afname van klassenpolitiek,…

Ruimtelijk perspectief:
- Informatienetwerken die knooppunten over ter wereld linken en zo tijd & ruimte (van
communicatie) herconfigureren zorgen voor informatiemaatschappij
- traditionele structuren en hiërarchieën brokkelen dan waarschijnlijk af

Culturele perspectief:
- veranderingen in de patronen van ons alledaagse leven door de toename van media en
informatie in de samenleving = MEDIATISERING

DE NETWERKMAATSCHAPPIJ:
- nieuwe fase in de kapitalistische organisatie
- leidt tot reeks fundamentele transformaties in de samenleving =

Nieuw technologisch paradigma:


- nieuwe combinatie van arbeid & kapitaal
- Nieuwe ontwikkelingswijze: de nieuwe bron van productiviteit ligt nu in technologische en
kennisontwikkeling, informatieverwerking en symbolische communicatie
- Bv: businessmodel van Facebook, informatie van gebruikers als merchandise,…
 Van industrieel kapitalisme naar INFORMATIONEEL KAPITALISME
NIEUWE MEDIATHEORIEËN:
- incompabiliteit tussen oude theorieën en hedendaags medialandschap

New media theorie:


- Ontvanger heeft mogelijkheid ter beschikking om individueel boodschappen te ontvangen
en te versturen
- ontvanger  gebruiker
- Focus op:
- ontologie (kenmerken) van nieuwe media (1ste component)
- verregaande convergentie, interoparabiliteit (2de component)
- actieve publieksparticipatie (3de component)

Monomediathese: (1ste & 2de component)


- Alle media-en communicatievormen zullen convergeren op het internet
- Internet zal dus het enige (mono) medium worden

Gelijkheid: (3de component)


- Door ontvanger als actieve participant wordt de communicator meer gelijkgesteld aan de
ontvanger (alsook meer toegang)
- Media zorgt ook voor nieuwe ongelijkheden: digitale kloof,…
- Nieuwe media heeft dus democratisch potentieel

Practice theory:
- geen eenduidige noch coherente theorie
- Interdisciplinair; filosofie, sociale wetenschappen,…
- Gelijkenissen met actiegerichte benaderingen (etnomethodologie,…)

Vertrekpunt:
- Focus op alle mediagerelateerde praktijken en de rol die ze opnemen in het ordenen en
organiseren van andere sociale praktijken
- Sociale betekenis ligt niet vervat in discours of interacties, maar in praktijken
- Praktijk: een geroutineerd soort gedrag waarin fysieke, mentale activiteiten, objecten en
hun gebruik, een begrip van wat uitgevoerd wordt, motivatie, en een emotionele staat zit
vervat
Kritiek:
- Te breed onderzoeksspectrum: heel moeilijk om allemaal methodologisch en empirisch te
vatten & af te bakenen

MEDIATIZATION:
- = Processen van sociale verandering in de maatschappij (zowel op macro- als microniveau)
die gelinkt kunnen worden aan de toenemende impact op de verwevenheid van media in
deze maatschappij (Metaproces)
- metaproces

Mediation & transformaties:


- een eerder neutraal proces van communicatie via een medium en duidt op media als
boodschap, content, als op media als georganiseerd instituut
- Transformaties: in bredere maatschappelijke culturele en politieke context, teweeg
gebracht door de media

Institutionele/autonome visie: op mediatization


- Meer autonome visie op media en einvloed die media hebben op andere sectoren
- mediation een voorwaarde voor mediatization
- Mediation gebruikt als functie van insituties (legitimering, populariteit)

Sociaal-constructivistische/inclusieve visie:
- Rol van de media in het construeren van een sociale en culturele realiteit
- Invloed van media in alle mogelijke aspecten van het leven

You might also like