You are on page 1of 9

Politicologie H5: Macht in weinig handen (Elites)

1 Inleiding: over de studie van elites


1.1 Studie van elites is de studie van macht en dus de studie van onze samenleving (NK)
1.2 Elites zijn niet per se problematisch, politieke elites zijn niet alleen (NK)

1.3 België is een elitair politiek systeem


 België is een uitstekend voorbeeld vd machtsconcentratie in weinig handen. Het is een
o Particratische (zie H7)
o Neo-corporalistische
o Federale (zie H8)
o Pacificatiedemocratie (zie H11)

 Dit hoofdstuk is opgedeeld in 2 invalshoeken


 Theoretisch-filosofische -> deel 2 & 3
o Normatieve beschouwingen
o Breder concept van elite
 Concreet en actueler eliteonderzoek -> deel 5 & 6
o Wetenschappelijke, meer empirische bijdragen
o Nauwer concept van elite
 Eerst focus op zowel politieke als msp elites
 Daarna enkel focus op politieke elite die via verkeizeingen naar de macht worden
geleid

2 Elite: oorsprong, beschrijving en criteria


 Eind 19e en begin 20e eeuw: gouden tijdperk voor elitestudies
 1925-1975: erg stil rond elitestudies -> shift naar onderzoek rond massa’s door behavioralisme en
technologische ontwikkelingen, zoals computer
 Sinds jaren ’70: eliteonderzoek weer belangrijker geworden

2.1 Oorsprong (NK)

2.2 Beschrijving
 Syntheseomschrijving: elite omschrijft een groep die meer dan welke andere groep een overwegend
aandeel heeft in de politieke besluitvorming en msp vormgeving, die dus over een disproportioneel
groot deel vd macht beschikt in een SL om voor die SL bindende beslissingen te nemen
o Elite heeft een negatieve connotatie (ongelijkheid)
o Onderscheid tussen politieke en niet-politieke elites (bij sport, kunst, etc.)
o Macht vd elite niet overschatten: ze kunnen niet zonder de niet-elite, ze elite is vaak ook
slechts tijdelijk of voorwaardelijk

2.3 Criteria
(Elite staat soms voor de statische omschrijving van ‘de beste in een bepaald domein’ zoals eliterenners. Deze
vormen vaak niet eens een groep of delen geen visie -> deze omschrijving gaan we hier dus niet beschouwen)
 Er is slechts sprake ve elite indien aan de 3 (of 4) C’s is voldaan (volgens James Meisel in 1958):
o Group consciousness: de leden ervan zien zichzelf als een groep met eigen identiteit en
belangen
o Coherence: ze vertonen op grond ve bewustzijn van gedeelde groepssolidariteit en
verbondenheid een zekere samenhang
o Conspiracy: er is sprake van een wil tot gemeenschappelijk handelen
 Een lidmaatschap ve elite kan dus niet zomaar gelijkgesteld worden met het
bekleden van hoogste machtsposities
 Vb. indien de kunstelite niet voldoet aan de 3 C’s, dan is ze geen elite in de zin van
een groep die macht uitoefent over anderen
o Continuity: de elite moet een zekere continuïteit hebben
 Deze 4de C wordt doorgaans enkel in de literatuur toegevoegd

 Er is geen eensgezinde definitie over elites, maar het verwijst duidelijk naar ‘de sociale gestalte van
leidende figuren’ (Wilfried Dewachter)

2.4 Veel onderzoek over élites, minder theorie


 Robert Putnam: alle literatuur over élites in één overzicht samen (Comparative study of political
elites)  neo-Marxisme nog sterk aanwezig  grondige verandering in wereld
 Nieuw en omvangrijk standaardwerk: nieuwe defenitie van élites (Best en Higley)
 Nieuwe inzichten (vandaag): gericht op impact van élites
o Twee versies in élite-theorie
 Neo-elitisme: autonome werking en het eingenbelang van élites en de beperkingen
die hun machtsconcentratie hebben op de mogelijkheden van andere actoren
 Demo-elitisme: belang van allianties en wederkerigheid tussen elites en niet-elites

3 ‘Rule by all’, ‘rule by the happy few’ of ‘rule by many’?


Centrale vraag: wie heft de macht in handen ofwel wie is de elite?
3.1 En het marxisme dan? (NK)

3.2 Het pluralisme


 RULE BY ALL
 = een politiek systeem waarin concurrerende belangenorganisaties invloed uitoefenen op een
toegankelijke overheid (Hague, Harrop & McCormick)
o Heeft zowel een normatieve (diversiteit is goed) als een beschrijvende (theorie over de
spreiding van macht) ambitie
o Overheid is een neutrale scheidsrechter
o Groepen hebben gelijke kansen
o Staat heeft geen voorkeur
 Traditioneel pluralisme: macht is wijd en gelijk verspreid
 Nieuwe pluralisme: erkent meer de imperfecties van die machtsspreiding, nl. dat er geprivilegieerde
belanden bestaan binnen het raamwerk vd open machtscompetitie
 Kritiek: (volgens Olson)
o Individuen hebben minder stimuli om zich te verenigen dan het kleinere aantal bedrijven,
ziekenhuizen, etc. -> niet alle belangen hebben een ongeveer gelijke plaats aan de
onderhandelingstafel

3.2.1 Een antitheorie?


 Is eerder een antitheorie omdat:
o Het een kritische reactie en weerlegging is vh elitisme
o Wat het verwerpt hier belangrijker is dan wat het poneert
 Kenmerken:
o Macht is gefragmenteerd, ongelijk verdeeld, maar tevens ook verspreid dankzij de vrijheid
van verenigingen en de open concurrentie om aandacht van besluitvormers
o VS komen het dichts in de buurt vh ideaal van pluralisme
 Vereenvoudigde beschrijving:
o Alle belangengroepen hebben evenveel macht
o Er is gelijke toegang tot en invloed op de politieke besluitvorming
o Er wordt in de politiek gezocht naar een democratische balans
o Daarom vermijdt de overheid een al te nauwe samenwerking met enkele belangengroepen
 Macht geraakt steeds meer verspreid -> onze moderne SL is gekenmerkt door msp differentiatie en
bijbehorende specialisatie -> zo kan geen enkele groep alle deelgebieden controleren
o Om politieke invloed te hebben moeten verschillende groepen zich organiseren tot
belangenorganisaties
 Piramidevisie (is geen echte term lol -> zelf uitgevonden)
o Voor elitisten: msp = 1 grote piramide
o Voor pluralisten: msp = reeks van kleinere piramides -> leiders zijn telkens specialisten ve
specifieke issue area
 The group approach: individuen hebben meerdere en elkaar niet versterkende (= nonreinforcing)
lidmaatschappen van verschillende groepen
o Individuen zijn niet gestratificeerd
 Politiek = interactie tussen groepen die elk hun eigen machtsbronnen inzetten

3.2.2 Elite en de overheid in het pluralisme


 Democratie: open en competitief systeem
 Geloven sterk in de capaciteiten van groepen om belangen te verdedigen
o Groepsbelangen = expressie vd belangen vd groepsleden
 Analogie met vrije markt: niemand heeft controle over de markt, iedereen ondergaat de wetten ervan
 concurrentie zorgt voor evenwicht
 Ook hier zijn er gatekeepers die de vele en diverse vragen herleiden tot een beheersbaar geheel
 Groepsvorming leidt tot grote inspraak in het pol bestuur
 Sprake van countervailing powers: de ene heeft macht hier en de andere macht daar -> zorgt voor
natuurlijk evenwicht ts belangengroepen -> macht is domeinspecifiek, niemand overheerst overal

3.2.3 Roots van het pluralisme


 Filosofische roots  Locke of Montesquieu
 Eerste systematische ontwikkeling  Madison in Federalist Papers (transformatie van de losse
confederatie van VS tot federale VS)
o Macht en tegenmacht zijn noodzakelijk voor de democratie

3.2.4 Pluralisme in het dagelijks taalgebruik


 Heeft zowel een normatieve (diversiteit is goed) als een beschrijvende (theorie over de spreiding van
macht) basis
 In de politicologie is pluralisme: een theorie over de verspreiding van macht in een SL
 Beroemde definitie van Philippe Schmitter: pluralisme is …
o Een bestuur van belangenvertegenwoordiging
o Met onderdelen die georganiseerd zijn in meervoudige, vrijwillige, concurrerende, etc.
groeperingen
o Deze groeperingen worden (qua leiders of formulering van belangen) niet gecontroleerd
door de overheid
o En oefenen geen monopolie uit

3.2.5 Bekende pluralisten (NK)

3.2.6 Kritiek
 Critici gaan in de fout als ze stellen dat pluralisten een egalitaire samenleving zien (sommige groepen
hebben meer macht dan andere) pluralisme heeft geen aanzienlijke theoretische onderbouw
 Kritieken gaven aanleiding tot het ‘neopluralisme’ = blijven trouw aan het pluralisme, maar wil op
grond van de kritiek nuances aanbrengen

3.3 Het elitisme


 RULE BY A HAPPY FEW
 = in elke SL zal er onvermijdelijk een elite (een dominante minderheid) onstaan, die continu over
macht beschikt
o Macht is cumulatief
o Democratie is een illusie
o De elite kan op geen enkele manier door de meerderheid gecontroleerd worden

3.3.1 Geen theorie van het elitisme


 Is geen theorie, maar eerder een paradigma (specifieke intellectuele kijk op de wereld) -> de
onderlinge concepten zijn minder streng gespecifieerd en zijn dus minder nuttig om toetsbare
hypothesen te formuleren
 Zetten zich af tegen het marxisme (economie is alles), maar geven alle autonomie juist aan politiek

 Elitisme is dus geen netjes afgebakende school waar alle auteurs veel delen, maar het gaat om een vrij
diverse verzameling van auteurs die slecht een aantal algemene uitgangspunten gemeen hebben

3.3.2 Vilfredo Pareto (NK)


3.3.3 Gaetano Mosca (NK)
3.3.4 Robert Michels
 Heeft de meest wetenschappelijk uitgewerkte theorie, maar zelfs dat volstaat niet naar huidige
normen
 Macht ve elite berust op het vermogen tot organisatie -> werkte Mosca’s redeneringen verder uit
 IJzeren wet van de oligarchie: elke organisatie zal uiteindelijk haar eigen elite produceren
o Oorzaken:
 Organisatorische verklaringen: centralisering is onvermijdelijk, er komt veel macht
naar de leiders toe, er is coördinatie en leiderschap nodig binnen een organisatie
 Structurele/externe verklaringen: partijen en vakbonden zijn strijdorganisaties, die
een slagvaardige leiding vereist
 Psychologische verklaringen: de meerderheid is apathisch tov politieke kwesties en
weet er ook niet genoeg over om een tegengewicht te bieden
 Compromis met pluralisme: democratie is grotendeels een illusie, maar kan wel bestaan als
concurrentie tussen oligarchieën

3.3.5 James Burnham (NK)


3.3.6 Charles W. Mills (NK)
3.3.7 Neo-elitisme
 = samenspel van keuzes van de elite en de voorkeuren van de niet-elite
 Hierin wordt het bestaan van heersende elites verzoend met de electorale participatie vd bestuurden
3.3.8 Joseph Schumpeter
 Competitief elitisme (in een paradigma van naoorlogse context, in tegenstelling tot de andere
auteurs die eerder vooroorlogs waren)
 Excessieve inspraak is gevaarlijk, want de meeste burgers zijn niet in staat om redelijk na te denken
over politieke kwesties, enkel over wat hen direct aanbelangt
 Geeft een ‘realistisch’ model van democratie:
o Democratie = bestuur door elites en concurrentie tussen elites, met het volk als
scheidsrechter = rule of the politician
o Burgers hebben enkel de mogelijkheid om de huidige elite te accepteren of af te wijzen,
kunnen dus enkel de ene elite door de andere vervangen

3.4 Het (neo)corporatisme


 RULE BY MANY

3.4.1 Korte omschrijving


 (Neo)corporatisme = het betrekken van bepaalde groepen (vb. vakbonden) bij het (socio-economisch)
overheidsbestuur, via een geprivilegieerde relatie, waardoor ze invloed krijgen op het formuleren en
implementeren van beleid
o Overheid is een volwaarde actieve partner
o De groepen die worden ‘goedgekeurd’ door de overheid krijgen een insider status
o Peak associations: grote hiërarchische georganiseerde belangengroepen die veel mensen
vertegenwoordigen en met machtige leiders aan het hoofd die elkaar op regelmatige
tijdstippen zien
 Verschil pluralisme vs. neocorporatisme
o Pluralisme:
 Vele groepen die elk hun eigen belang vertegenwoordigen
 Groepslidmaatschap is vrij en beperkt
 Organisaties hebben een gedecentraliseerde structuur
 Duidelijk onderscheid tussen belangengroepen en overheid
o Neocorporatisme:
 Groepen zijn veel meer georganiseerd -> peak associations
 Lidmaatschap is soms verplicht of bijna universeel
 Organisaties zijn gecentraliseerd
 Groepen zijn systematisch betrokken in het opmaken en uitvoeren van beleid

3.4.2 Alternatief voor of variant van pluralisme?


 Kan een paradigmatisch alternatief zijn: want er zijn een aantal specifieke verschillen tussen de 2
 Kan ook een variant zijn: je kan kijken naar de mate van integratie in het pol besluitvormingsproces
van gecentraliseerde organisaties
 Verklaring waarom kleine landen zoals België eerder neocorporalistisch zijn: kleine open landen zijn
erg gevoelig voor ontwikkelingen op internationale markten en moeten daarom een rustig en stabiel
sociaal-economisch klimaat organiseren -> behoefte aan gecentraliseerd overleg met sterke
belangengroepen

3.4.3 Oorsprong

3.4.4 Geen eenduidige operationalisering


 Het is moeilijk te omschrijven wat de organisaties binnen een corporatistisch systeem exact doen.
 Corporatisme moet gezien worden als
- Praktijk  speciale relaties tussen overheid en enkele organisaties
- Geheel van specifieke institutionele kenmerken  gecentraliseerde of gecoördineerde loonvorming
 Geen eensgezindheid over noodzakelijke en voldoende voorwaarden
 Van interest representation naar interest intermediation, maar zelfs dat is te eng -> de sociale partners
zijn ook beleidsorganisaties!

3.4.5 Philippe Schmitter


 Beroemde definitie van Philippe Schmitter: neocorporatisme is …
o Een systeem van belangenvertegenwoordiging
o Met onderdelen die georganiseerd zijn in enkelvoudige, verplichte, niet-concurrerende,
hiërarchisch geordende groeperingen
o Deze groeperingen worden erkend of zelfs gesticht door de overheid
o Er wordt hen opzettelijk een monopolie toegekend (binnen hun beleidssferen)

( VS.
 Beroemde definitie van Philippe Schmitter: pluralisme is … (zie 3.2 over pluralisme)
o Een bestuur van belangenvertegenwoordiging
o Met onderdelen die georganiseerd zijn in meervoudige, vrijwillige, concurrerende, niet-
hiërarchische groeperingen
o Deze groeperingen worden (qua leiders of formulering van belangen) niet gecontroleerd
door de overheid
o En oefenen geen monopolie uit )

3.4.6 Ruil of basiscompromis


 Het vertegenwoordigingsmonopolie is niet vrijblijvend: basiscompromis: in ruil voor de rechten vd
neocorporatistische organisaties leveren ze steun en knowhow, bundelen en organiseren ze de eisen
van hun achterban, komen ze akkoorden na, streven naar compromissen en consensus, etc.
 Elites van belangengroepen hebben veel autonomie tov de overheid, maar ook tov hun achterban
 Joint decision making: de belangenorganisaties zijn betrokken van bij de totstandkoming tot aan de
implementatie vh beleid  medeverantwoordelijkheid.

 (De Vlaamse gezichten van de) Groep van Tien kennen (zie slide)
 Voorzitter vd groep is meestal de voorzitter vh VBO -> Bernard Gilliot
 IPA = interprofessioneel akkoord: een kaderakkoord dat de vertegenwoordigers vd sociale partners
uit de privésector afsluiten om de 2 jaar -> komt tot stand in de Groep van Tien
 Betrekking tot ongeveer 2,8 miljoen werknemers

3.4.7 Sociale partners


 De overheid is binnen het neocorporatisme een volwaardige actieve partner, met een eigen elite (oa.
Politici en ambtenaren) en een eigen agenda en belangen.   pluralisme
 Centraal: concertatie = overlegbesluitvorming (ipv meerderheidsbesluitvorming)
 Neocorporatisme is ook een vorm van conflictregulatie
 Er ontstaat een concurrerend circuit: de klassieke politieke belangenvertegenwoordiging (= pol
partijen) krijgt nu concurrentie van andere organisaties (zoals vakbonden)

3.4.8 Verticale machtspositie binnen alomvattende piekorganisaties


 Vroeger was er een veel sterkere band tussen vakbond en partijen -> verzuiling
 Nu is dat al veel verminderd sinds de ontzuiling, maar een zekere band tussen een vakbond en haar
zuilpartij bestaat nog steeds. Nu onderhouden vakbonden relaties met alle ‘democratische’ partijen
 Bipartisme: élite sluit onderling akkoorden
 Tripartisme: elite sluit onderling en met de overheid akkoorden
 Horizontaal niveau: elites van verschillende belangenorganisaties onderhandelen met elkaar in
overkoepelende samenkomsten
 Verticaal niveau: (onderhandelen) tussen de elite en haar eigen achterban (binnen 1 organisatie)

3.4.9 Debat
 Kritieken:
o Het is een bedreiging voor de democratie als sommige groepen exclusieve voordelen krijgen
o Door te werken met een beperkte reeks geprivilegieerde organisatie zou de overheid
beleidsinnovatie afremmen
o ‘Het primaat van de politiek’: de politieke elite (regering & parlement) moet veld
terugwinnen, neocorporatistische organisaties moeten terug een adviserende rol krijgen
o Kans op moral hazard = wangedrag: deze belangengroepen zouden zich niet
verantwoordelijk gedragen omdat ze werken met overheidsmiddelen -> opteren voor
neoliberalisme
o Democratic overload: politici moeten steeds meer beloven (door concurrentie) en dat weegt
op de economie
4 Hedendaags onderzoek (NK)

5 Procesbenadering van politieke rekrutering: Pippa Norris


Een empirisch toetsbaar conceptueel kader met 4 analyseniveaus (volgens Pippa Norris):
1) Politieke context of structure of opportunities: bepaalt wie verkiesbaar is en dus voor
kandidatenselectie in aanmerking komt
a. Het wettelijk systeem: wetten die bepalen wie zich kandidaat mag stellen -> in België zijn er
4 voorwaarden: nationaliteit, woonplaats, leeftijd en het bezit van burger- en pol rechten
b. Het kiessysteem: het kiessysteem bepaalt wie zich kandidaat mag stellen, vb.
meerderheidssysteem, kieswetten die een genderquota opleggen
c. Het partijsysteem: hoeveel partijen of welk type partijen hebben effect op wie zich
kandidaat stelt. Vb. in de VS waar er zwakke partijstructuur heerst en meer kandidaat
gecentreerd pol heerst, zullen andere kandidaten naar voren komen dan hier.
2) Het feitelijk rekruteringsproces of selectieproces = structured market place: alle regels en
procedures die iemand moet doorlopen om als kandidaat geselecteerd te worden, vb.
lijstsamenstelling, ledenpoll organiseren, etc.
3) Aanbodzijde: met verkiesbaren: het aanbod waarover ze beschikken bestaat uit
 Politiek kapitaal: opleiding, ervaring, etc.
 Politieke motivatie: burgerzin, familietraditie
 ook politieke context speelt hier belangrijke rol: types aanzetten of ontmoedigen voor
kandidatuur
4) Vraagzijde: met gatekeepers: poortwachters die de selectieprocessen controleren en de criteria
bepalen, vb. partijen, media, etc.
 Deze 4 elementen zullen bepalen wie geselecteerd wordt
 De outcome van deze 4 elementen bepaalt op zijn beurt ook weer wie zich aandient (supply) en schept
verwachtingen bij de gatekeepers (demand)
Een verfijnder model met nog 3 fases binnen het feitelijk rekruteringsproces:
1) Certification stage: kandidaatselectie -> wie is verkiesbaar?
2) Nomination stage: organisatie vd besluitvorming en machtsverdeling bij het aanstellen van
kandidaten -> wie nomineert?
3) Election stage: effectieve verkiezing vd genomineerde kandidaten
 Vergelijkbaar met een stoelendans: velen zijn verkiesbaar, minder worden genomineerd, nog minder
slagen er uiteindelijk in om echt verkozen te worden

6 Selectie van kandidaten


Wat zijn de belangrijkste elementen uit het politieke rekruteringsonderzoek?
 Kandidatenselectie = het laatste stadium vh bredere rekruteringsproces
 Door wie je verkozen bent binnen je partij kan een invloed hebben op je gedrag na de verkiezingen,
vb. als je verkozen bent door een select groepje binnen de partijtop, zal je later vaker trouw blijven
vaan de partijleiding, dan als je door een ruime ledenpoll bent verkozen

6.1 Methodes van kandidatenselectie


 Kiezers beslissen: Bv. VS
o Primaries = voorverkiezingen: kiezers kiezen uit de kandidaat-kandidaten (geheim)
o Caucus: samenkomst waarin mensen samenkomen en debatteren over wie ze de beste
kandidaat vinden
 Partij beslist: Bv. meeste EU-landen
o Kan via de partijtop of via de partijleden
 Conceptueel raamwerk van Gideon Rahat & Reuven Hazan: 4 dimensies
1) Het kandidaatschap: wie kan zich kandidaat stellen?
2) Het selectoraat: wie selecteert?
3) De mate van (de)centraliteit: op welk territoriaal politiek niveau gebeurt de selectie?
4) De stemming of aanduiding: hoe gebeurt de eigenlijke selectie concreet?
 2 en 3 zijn de meest relevante -> ‘wie’ en ‘waar’
 Verwijzen beiden naar de selectielocus (2 dimensies)
o Het selectoraat: ‘wie’
 Inclusief (veel betrokkenen bij de uitslag) vs. exclusief (weinig betrokkenen)
 Hoe inclusiever het selectoraat (hoe meer mensen betrokken zijn), hoe
democratischer de selectieprocedures (in theorie!)
o Mate van (de)centralisering: ‘waar’
 Functionele decentralisatie: gegarandeerde vertegenwoordiging van bepaalde
groepen uit de SL, vb. vrouwen, vakbonden of minderheden
 Territoriale decentralisatie: houdt verband met de vraag of de selectie een zaak is
van lokale, regionale of nationale afdelingen vd partij
 Decentralisering en inclusiviteit zijn 2 verschillende concepten -> niet door elkaar gebruiken dus!
6.2 & 6.3 NK
7 Politieke carrières (NK)

8 Uitleiding
Volgend hoofdstuk gaat over massa.

You might also like