You are on page 1of 14

Samenvatting Rechtsfilosofie

Utilisme: Nutsprincipe: Morele waarde van handeling afhankelijk van algemeen nut = welzijn en geluk van alle mensen tezamen Consequentilisme: het gaat om het gevolg, niet de intentie Nivellerende implicaties: een arm persoon wordt gelukkiger van een euro dan een rijk persoon Jeremy Bentham (18/19e eeuw) John Stuart Mill (19e eeuw) Peter Singer (20ste eeuw) Lon L. Fuller (20ste eeuw) Lon Fuller: Utilist en anti-positivist Recht om menselijk gedrag te reguleren Recht moet inner-morality vertolken Acht eisen om recht te zijn (uit: King Rex): APTBIOVO 1. Wetten zijn algemeen van strekking; gelijke gevallen gelijke behandeling 2. Publiek kenbaar 3. Geen terugwerkende kracht 4. Begrijpelijk 5. Niet Intern tegenstrijdig 6. Mogen niet het onmogelijke vragen 7. Mogen niet voortdurend veranderen 8. Overeenstemming tussen wetten en de rechtspraak/praktijk. Thomas van Aquino: 13e eeuw, Christelijk rijk, late middeleeuwen, veel wetenschappelijke uitvindingen Combineert leer van de kerk met die van Aristoteles; Koppelt geloofswaarheden aan wetenschappelijke waarheden Optimistisch mensbeeld: ieder mens heeft een door God ingegeven telos=doel. Bij mens is dit voortplanting Mens is van nature sociaal en politiek Mens is rationeel wezen: Door de rede te gebruiken kan men Gods wetten op het spoor komen
1

Christelijk natuurrecht: hirarchie van wetten: 1. Goddelijke wet (bijv. tien geboden) 2. Eeuwige wet (natuurkundige wetten) 3. Natuurwet (bijv. voortplanting, geluksstreven en zelfbehoud) 4. Menselijke wet/positieve recht: geldt alleen als het in overeenstemming is met hoger geplaatste wetten! (materile visie) Vorst kan niet boven de wet staan omdat hij is gebonden aan het recht van God Vorst is ondergeschikt aan de kerk, zijn taak is de religieuze waarheid afdwingen Verzetsrecht bij goddeloze wet Erasmus: 15e eeuw, veel Europese reizen Humanist Niet God centraal, maar de mens: Carpe Diem Gebruik originele Christelijke bronnen

Absolutistisch soevereiniteitsdenken: Bodin en Hobbes


Jean Bodin: 16e eeuw, Frankrijk, heksenjager, katholiek, Barthelomeusnacht; reformatie (christendom is bron van conflicten) Demonomanie (zieke demonen) Heksenvervolging is overheidstaak Colloquiem: Bepleiten van religieuze tolerantie Staat moet boven religieus strijdende partijen staan Les six livres de la Republique: hoe stabiele orde te bereiken in een Staat? Soevereine, absolute macht nodig, anders chaos Wat is soevereiniteit: hoogste bevelsmacht, niet onderworpen aan hoger gezag, die wetten kan maken binnen territorium staat is zelf absoluut soeverein vertegenwoordiger van de staat is de vorst vorst is plaatsvervanger van God op aarde Wat zijn de kenmerken van soevereiniteit? hoogste bevelsmacht
2

eeuwig ambt ondeelbaar absoluut, niet gebonden aan hoger recht publiekrechtelijke ambt voor algemeen belang Wie is de soeverein? Vorsten als ingesteld door God om te leiden, dus God op aarde Soeverein kan iedereen binden maar is zelf niet gebonden Geen verzetsrecht omdat men zich niet op hoger recht kan beroepen en omdat dit tot chaos zou leiden Niet compatibel met Thomas van Aquino! Instrumentele definitie van recht: soevereins wil is wet, inhoudelijke kwaliteit niet van belang Staat bemoeit zich niet met religie Klimatologisch determinisme: staatsvorm afhankelijk van klimaat Taak van overheid is alleen het bereiken van orde (ook heksenjacht), grondrechten dus niet van belang

Vergelijking Aquino vs. Bodin Doel van wetgeving: telos, welzijn en religieuze waarheid bereiken vs. Bereiken van orde Samenhang van menselijke wet en hogere wetten vs. Loskoppeling Vorst is gebonden aan recht vs. Vorst is ongebonden Wet onstaat uit rede vs. Wet onstaat uit wil van de vorst.

Sociale contracts-denkers: Hobbes, Locke, Rousseau (zie overzicht!) en Rawls


Volonte generale van Rousseau: Wat ieder mens redelijkerwijs zou willen met het oog op het algemeen belang Kan niet gebonden worden door bijv. een constitutie Onvervreemdbaar; dus alleen directe democratie toegestaan Ondeelbaar; geen afscheiding van machten Altijd op het juiste gericht; kan niet dwalen Geen verzetsrecht tegen algemene wil; individu kan gedwongen worden zich aan de zelfwetgeving aan te passen

John Rawls: 20ste eeuw, Amerika, rassenscheiding Filosoof van de verzorgingsstaat (sociaal) Liberaal: autonomie burgers centraal Egalitarisch; allen zijn gelijk Taken van de overheid: 1. Vrede en veiligheid (Hobbes) 2. Bescherming grondrechten (Locke) 3. Rechtvaardige verdeling maken van goederen in samenleving Gedachte-experiment om erachter te komen wat een rechtvaardige verdeling is: Veil of ignorance: men gaat terug naar originele positie waarin maatschappelijke positie achterwege wordt gelaten Men gaat nadenken als vrij, gelijk en rationeel mens geleid door eigenbelang Mens is bereik tot samenwerking en risicomijdend Hierdoor zorgt men dat zelfs de minstbedeelden een minimumniveau van voorzieningen krijgen (maximin-criterium) Vrijheidsbeginsel: een ieder heeft recht op fundamentele vrijheden zover verenigbaar met zelfde rechten van anderen Gelijkheidsbeginsel: sociale/economische ongelijkheden alleen gerechtvaardigd als: 1. Open posities: iedereen gelijke kansen 2. Ongelijkheid komt ten goede aan minst bedeelden Kritiek op Rawls: Libertarians: herverdeling leidt tot aantasting vrijheden Communitarians: focus ligt te veel op vrijheid in plaats van het gemeenschappelijke goede Samenvatting Dworkin What rights do we have?: De overheersende meerderheid is voor een recht op vrijheid Elk sociaal of politiek probleem wordt gepresenteerd als conflict tussen recht op vrijheid en recht op gelijkheid. Als we alleen vrijheid willen, zouden we moeten accepteren dat ons recht zover reikt als waar het botst met hetzelfde recht van anderen. Echter als we een recht op vrijheid veronderstellen, moeten we een compromis maken tussen ons eigen recht en dat van een ander. Een recht op vrijheid in de betekenis van afwezigheid van frustratie van de overheid van wat iemand wil doen is absurd
4

Deze opvatting van vrijheid is neutraal tegenover wat het dan is dat iemand wil doen (misschien wel moord) In deze opvatting zou het onacceptabel zijn als we iets alleen als inbreuk op vrijheid opvatten als iemand wordt tegengehouden iets te doen wat hij wel hoort te mogen doen. Dit zou ruimte bieden aan totalitaire regimes om te doen wat zij willen onder het mom dat het geen inbreuk op de vrijheid is We kunnen het idee dat we een recht op vrijheid hebben alleen volhouden als we onze opvatting van een recht op vrijheid zo verdunnen dat het recht op vrijheid amper nog iets van waarde is (want er worden nou eenmaal constant inbreuken op gemaakt en geaccepteerd om maatschappelijke normen te handhaven en de rechten van anderen te beschermen) Om erachter te komen of we een neutraal recht op vrijheid hebben moeten we definiren wat een recht is Dworkins visie op een recht: Als iemand een recht heeft op iets, is het verkeerd voor een overheid om het hem te ontzeggen zelfs als dat in het algemeen belang zou zijn. Dit is anti-utilistisch. Deze definitie volgend, is het duidelijk dat we geen recht op vrijheid hebben omdat dit in de praktijk dan constant wordt ingeperkt op grond van het algemeen belang. Men kan echter zeggen dat ik het veronderstelde recht op vrijheid verkeerd opvat. Dat het niet vrijheid op alles is maar alleen enkele basisvrijheden. Bentham zegt dat elke wet een inbreuk op vrijheid maakt maar dat we alleen het recht hebben tegen fundamentele of serieuze inbreuken. Deze opvatting kan niet slagen want we kunnen vrijheid niet als een handelswaar beschouwen. Als we wetten zouden gaan meten in hoe frustrerend ze zouden zijn voor onze vrijheid of hoe erg ze onze toekomstige keuzes benvloeden zou de uitkomst erg verschillen van onze intutie zegt dat basis-vrijheden moeten zijn. De tweede theorie zegt dat het verschil niet ligt in de mate van vrijheid die wordt beperkt maar in het karakter van de vrijheid. De vrijheid van meningsuiting zou van een ander karakter zijn dan de vrijheid om een bepaalde straat in de rijden (terwijl dit eenrichtingsverkeer is) Echter in deze theorie zou er toe leiden dat de theorie van een algemeen recht op vrijheid wordt verlaten. De vraag is wat er nou wel op het spel staat als er geen recht op vrijheid bestaat. Als er geen algemeen recht op vrijheid is, waarom hebben burgers dan wel recht op specifieke vrijheden zoals het recht op freedom
5

of speech? Het is in ieder geval niet het algemeen belang of nut want het gaat erom dat de vrijheden ook mogen worden uitgeoefend als het niet in het algemeen belang is. Ook psychologische schade door inbreuk op traditionele vrijheden is geen grond omdat voor sommige mensen inbreuk op hun politieke rechten bijvoorbeeld helemaal niet deert en omdat het omstreden is of veel vrijheid de mens wel goed doet Er is niet maar een mogelijke grond voor rechten, maar ik zal er 1 bespreken Dworkin gaat ervan uit dat de volgende stelling algemeen geaccepteerd is: de overheid moet iedereen met gelijke zorg en respect behandelen. Respect voor de burger als vrij en autonoom, zorg voor de burger in staat tot lijden en frustratie. Centraal staat dus gelijkheid in plaats van vrijheid Onder te verdelen in: het recht op gelijke behandeling (bijv. gelijke distributie van goederen en stemmen) en behandeling als een gelijke (gelijke zorg en respect in de politieke besluitvorming over distributie van die goederen en kansen). Toepassing: Bij de vraag of een beleid moet worden toegepast dat in het algemeen belang is maar een bepaalde groep mensen negatief treft moeten de belangen van deze groep bij de besluitvorming wel betrokken worden (treatment as an equal) maar als deze belangen overschaduwd worden door die van het algemeen belang moet gelijke behandeling niet in de weg staan aan de maatregel. Recht op behandeling als een gelijke is dus het sterkste (the liberal conception of equality) Individuele vrijheden moeten alleen erkend worden als het recht op behandeling als een gelijke dit vergt. Het recht op specifieke vrijheden conflicteert dan dus niet met recht op gelijkheid! Er volgen voorbeelden van hoe de bekende vrijheidsrechten uit de Amerikaanse constitutie gevergd worden door het recht op behandeling als een gelijke. er zijn verschillende typen argumenten voor vrijheidsinperkingen: -arguments of principle die inbreuk maken om een individu te beschermen -arguments of policy in het algemeen belang -ideal arguments of policy: dat het algemeen belang beter af is niet op grond van ulilistische overwegingen maar op grond van een ideaalbeeld.

De overheid waardeert sommige dingen dus meer dan andere dus dit is een inbreuk op recht op behandeling als gelijke. -utilistische arguments of policy: het algemeen belang beter af want meer mensen krijgen wat zij willen en daarin telt ieder even zwaar. Dit is echter niet zo doordat mensen niet alleen hun persoonlijke voorkeur maar ook hun externe voorkeur (wat zij willen voor een ander) in hun stem laten doorklinken. Conclusie: als utilistische argumenten als inperking van vrijheid worden gebruikt moet men zorgen dat externe voorkeuren buiten beschouwing blijven. Dat is echter onmogelijk. Dit is ook waarom een democratie niet werkt zonder grondrechten om de minderheden te beschermen! Individuele politieke rechten (die tegen het algemeen belang ingaan/anti-utilistisch zijn) zijn dus een gevolg van de defecten in het utilistische systeem dat externe voorkeuren meetelt. De nodige grondrechten komt met door op basis van kennis over vooroordelen etc. na te gaan waar er de meeste externe voorkeuren zijn en dus de bescherming nodig is.

Conclusie: grondrechten kunnen worden beperkt maar niet op grond van externe preferenties want dat zou de norm van gelijke zorg en respect schaden. Grondrechten dienen als correctie op de utilistische democratie waarin geen onderscheid gemaakt kan worden tussen persoonlijke en externe voorkeuren.

De legitimatie van strafrecht: Wichmann, Beccaria, Kant en Fletcher:


Vroeger was het leidende beginsel voor strafrecht de vergelding. In meer ontwikkelde samenlevingen zien we dat ook gestrafd wordt omdat een rechtsnorm is overtreden Karl Marx: 19e eeuw, marxisme Staat is een kapitalistisch stelsel dat er uitsluitend op gericht is de economische belangen van de heersende klassen te beschermen. Het recht wordt hiertoe als middel gebruikt.

Door collectivisering van privaat eigendom kan kapitalistische uitbuiting stoppen staat wordt dan overbodig en sterft af Clara Wichmann: 19e eeuw, marxist Wijst drie gronden voor straffen af: 1. Afschrikking mens wordt hier als middel gebruikt 2. Verbeteringkan niet door straffen worden bereikt 3. Vergelding kwaad wordt met kwaad vergeld terwijl het kwade alleen met het goede te overwinnen is Hervorming is niet mogelijk omdat de grondslagen van het strafrecht niet deugen. Locke: doel van strafrecht: natuurecht (tot zelfbehoud) zou ineffectief zijn zonder sancties burger heeft recht tot straffen overgedragen aan de staat grens: alleen als een van de drie voorstatelijke rechten (property) van burgers in het geding is Beccaria: 18e eeuw, utilist, Lockes constractstheorie Gaat uit van Lockeaans contract: burgers staan slechts deel van hun vrijheid af wat nodig is wat nodig is voor ovh om hun zelfbehoud te waarborgen; hebben niet onvoorwaardelijk afgestaan. enige doel van straf is specifieke en generale preventie. Focus op effectiviteit! Een wreed rechtssysteem is ineffectief, want: 1. Delinquent begaat eerder nieuwe daden om straf te ontlopen 2. Samenleving verliest aan gevoeligheid waardoor steeds wredere straffen nodig zijn 3. Een wreed systeem ondermijnt zichzelf doordat het niet uitvoerbaar is Sanctie moet voordeel van misdaad opheffen Delinquent moet overtuiging hebben dat straf niet te ontlopen is Doodstraf alleen als dit nodig is voor het algemeen belang Echter, autonome burger zou in contract nooit zoveel vrijheid afstaan dus doodstraf is onmogelijk te verenigen met contractstheorie Kritiek: op basis van deze criteria is geen enkel strafrechtssysteem effectief
8

Jeremy Bentham: 18e eeuw, grondlegger utilisme Doel straf is alleen bevordering maximale geluk Immanuel Kant: 18e eeuw, Duits, anti-utilist, contractsleer Rousseau, retributivist Straf vindt rechtvaardiging in vereffening (geeist door gelijkheidsbeginsel); herstel van geschokte rechtsorde; niet in nut. Dualistisch mensbeeld: Homo phenomenon (natuurlijk wezen) Homo noumenon (redelijk wezen) Mens kan alleen rechtssubject zijn omdat hij een redelijk wezen is en dus is staat is tot moreel verantwoord handelen Men moet zich niet laten leiden door nut maar door rechtvaardigheid Categorisch imperatief = morele stelregel men moet alleen die handelingen verrichten waarvan men kan willen dat ze zouden kunnen worden bevolen door een algemene wet die voor iedereen geldt. Als een handeling in strijd komt met wat er zou gebeuren als iedereen het zou doen, is zij onrechtvaardig Verbinding vergeldingsleer tot contractsleer: Volgt contractstheorie van Rousseau: burgers verenigen zich met elkaar en doen aan zelfwetgeving. Deze macht kan niet worden ingeperkt voor individu. We zijn tot zelfwetgeving in staat als homo noumenon. Bij de legitimiteit van overheidsgezag draait het om wat de homo noumenon zou kunnen willen en niet om de kortzichtige verlangens van de homo phenomenon. Vergelijk: volonte de tous volonte generale Fletcher: Hedendaags retributivisme Crimineel geweld is dominantie van dader over slachtoffer en familie Straf is om symbolische gelijkheid weer te herstellen Manier voor gemeenschap om solidariteit te betuigen Niet straffen werkt ongelijheid in de hand ondermijning sociale cohesie ondermijning gezag

Van Schie: Herinvoering doodstraf

Utilisme vs. Retributivisme: Utilisme Straf als preventie Proportionaliteit ondergeschikt Toekomst-gericht Keuzevrijheid niet noodzakelijk Geen scherp onderscheid lichaam en geest

Retributivisme Straf als schuld/verdienste proportiononaliteit Verleden-gericht Gaat uit van rationeel mens (straf moet immers verdiende loon zijn) Dualistisch mensbeeld

Rawls: Stelsels vullen elkaar aan men dient twee vragen los te koppelen: -vraag naar rechtvaardiging van strafrechtssysteem als zodanig utilistische gronden het best -vraag naar rechtvaardiging straftoemeting in specifiek geval retributieve gronden het best

Grenzen van het recht & het Legal Moralism-debat: Mill, Devlin, Hart en Dworkin (H6 Westerman):
John Stuart Mill : 19e eeuw, Engeland, gevormd door utilisten James Mill en J. Bentham Verfijnd utilisme Liberaal denker Drie fases van maatschappelijke vrijheid: 1. Men ziet regering als noodzakelijk kwaad en probeert waarborgen tegen machtsmisbruik te verkrijgen 2. Verlangen naar democratie gaat samen met lager waarderen van deze waarborgen 3. Men beseft dat democratie tirannie van de meerderheid kan zijn en wil wel waarborgen Vraagstelling: Wat zijn de grenzen van overheidshandelen? Schadebeginsel: overheidsingrijpen alleen toegestaan wanneer iemand schade toebrengt aan een ander.
10

Reikwijdte: van toepassing op rationele wezens en geciviliseerde naties, in de publieke sfeer en bij directe schade Achtergrond: utilisme; grootste geluk/nut voor grootste aantal mensen. Gevolgen staan hierbij centraal, niet de intentie of morele oordelen. Verhouding utilisme individuele vrijheid: individuele vrijheid als middel zorgt voor pluriformiteit waarbij de hele samenleving gebaat is. Mills vrijheidsbegrip: -negatieve vrijheid: vrijheid als afwezigheid van dwang/handelingsvrijheid (net als Locke) -innerlijke vrijheid: denken wat men wil -positieve vrijheid; wilsvrijheid; vrijheid tot ; (Rousseau) individualiteit en het recht om je eigen levenspad te kiezen Kritiek op Mill van Dallrymple: -vrijheid leidt tot chaos -er zijn gevallen waar er geen schade is (bijv. door toestemming) maar iets toch moreel onaanvaardbaar is (bijv. kannibalisme). Kritiek op Mill van Lord Devlin: Lord Devlin: 20ste eeuw, jurist Moralisme Het recht dient geen ander doel dan het bewaken van een aantal morele principes, gebaseerd op veronderstellingen dat: 1. Iedere samenleving heeft een publieke moraal die via het recht wordt geuit 2. Deze moraal is het cement van de samenleving; zonder valt die uit elkaar 3. De publieke moraal moet via het recht worden afgedwongen 4. Men kan achter de publieke moraal komen door af te gaan op de mening van de reasonable man. Deze moet ergens een werkelijk gevoel van walging van hebben. 4 denkstappen: 1. Mag de samenleving oordelen over morele kwesties of behoren deze tot de priv-sfeer? 2. Zo ja, mag de samenleving deze dan ook afdwingen? 3. Hoe wordt de inhoud van deze moraal bepaald? 4. Als de samenleving mag afdwingen, mag dat dan in alle gevallen? Antwoorden: 1. Ja, want de publieke moraal is het cement van de samenleving

11

2. Ja, want elke schending van de moraal bedreigt dus de samenleving ook in priv-sfeer. 3. Door het aan de reasonable man te vragen 4. Omdat de publieke moraal van generatie tot generatie kan verschillen moet dit in ieder geval afzonderlijk beoordeeld worden Collectief schadebeginsel: Het collectief kan schade oplopen van de afwijkende moreel van een individu Kritiek van Hart (op stelling 1 en 2) en Dworkin (op stelling 4)

Hart: Bestrijdt dat een samenleving volledig samenvalt met haar moraal zodat iedere aantasting resulteert in het verval van de maatschappij (als een naadloos web). Hart vindt juist dat bijstelling van normen en waarden kan leiden tot ontwikkeling en vooruitgang. Devlin reageert hierop dat hij niet denkt dat iedere morele aantasting schadelijk is, maar alleen de potentie kan hebben. Hiermee haalt hij zichzelf onderuit want dan zou hij ook de eis dat het recht hier ingrijpt moeten laten vallen want hij hangt wel het schadebeginsel aan. Hart maakt onderscheid tussen materile waarden en formele waarden. Dit valt samen met de positieve moraal en de kritische moraal. Positieve moraal zijn de feitelijke opvattingen van goed en kwaad die op een bepaalde tijd in een bepaalde cultuur leven. Kritische moraal zijn de algemene (geaccepteerde) beginselen aan de hand waarvan men deze opvattingen dient te beoordelen Valt samen met Dworkins moraal in antropologische zin en moraal in onderscheidende zin Valt samen met volonte de tous en volonte generale. Deze formele waarden moeten door de wetgever wel beschermd worden, de materile niet. Dworkin: Verwijt ook Devlin moreel standpunt in antropologische zin als leidraad voor de wetgever ziet er zijn algemene beginselen over welke soorten argumenten waarde hebben om een moreel standpunt te verdedigen. Deze grondregels neemt Devlin niet in acht omdat hij elk moreel standpunt toestaat.

12

Samenvatting debat: Mill: sterk onderscheid priv en publiek Devlin: individu (priv) niet los te zien van zijn samenleving (publiek) Devlin: aantasting morele principes door individu tast samenleving aan Hart: revisie moraal versterkt samenleving Mill: wetgever moet publieke vrede en veiligheid bewaken Devlin: bewaker van goede zeden Dworkin&Hart: bewaker (formele) spelregels.

Rechtspositivisme, natuurrecht en interactionisme


Rechtspositivisme: scherpe scheiding recht en moraal recht is legitiem als procedure correct is en door bevoegde instantie niet naar moraal kijken want die is voor iedereen anders Austin, 19e eeuw: recht = bevelen van soeverein aangevuld met sancties Hart, onderscheid primaire en secundaire regels (materieel en formeel recht) Kelsen: rechtssysteem is geldig als normen op hirarchische manier geordend zijn Anti-positivisme: recht en moraal niet te scheiden legitimiteit als recht een morele grondslag heeft Fuller, 8 regels voor interne moraliteit van recht Dworkin, rechtspraak heeft altijd impliciete morele betekenis

Radbruchformule: is een rechtsformule die opgesteld werd door Gustav Radbruch en luidt als volgt: In de regel geldt het positieve (afgekondigde) recht altijd, zelfs als het een onrechtvaardige inhoud heeft, tenzij de kloof tussen gerechtigheid en rechtszekerheid onverdraaglijk groot wordt, dan moet de rechtszekerheid wijken voor de gerechtigheid.
13

Radbruch formuleerde de stelling na de Tweede Wereldoorlog om een schuldvraag op te lossen. Beulen en rechters hadden tijdens de oorlog handelingen moeten verrichten die onmenselijk waren, maar die wettelijk verplicht waren volgens het nazirecht. Voor de rechtspositivisten was dit onaanvaardbaar omwille van een mogelijke schending van het legaliteitsbeginsel (dat men niet gestraft kan worden voor een feit waar geen straf op staat). Radbruch verdedigde zich en sprak van wettelijk onrecht en bovenwettelijk recht. Wettelijk onrecht is het recht dat onmenselijk is maar officieel, terwijl het bovenwettelijke recht, recht is waar alle mensen van nature van genieten. Men kan er het natuurrecht in zien, maar ook de rechten van de mens. Op die manier bleef het legaliteitsbeginsel gevrijwaard, want wat de rechters hadden bevestigd was een (wettelijk) onrecht.

14

You might also like