You are on page 1of 15

10C TOETSWEEK 2

Politiek - de wijze waarop in een samenleving de belangentegenstellingen van


groepen en individuen tot hun recht komen. De letterlijke vertaling van Politiek is
“Het leven als burger in de samenleving”. Het nemen van allerlei besluiten om het
land te besturen.

Politiek neemt beslissingen op het gebied van:

Welvaart - zoals de zorg voor voldoende banen voor jongeren.

Volksgezondheid - zoals het wegwerken van wachtlijsten in ziekenhuizen.

Infrastructuur - zoals aanleg en onderhoud van bruggen, wegen en dijken.

Onderwijs - zoals het veranderen van de examen eisen voor havo en vwo.

Buitenlandse betrekkingen - het uitzenden van militairen voor een


vredesmissie

Openbare orde en veiligheid - het inzetten van meer politieagenten voor de


bestrijding van criminaliteit

Om zaken te regelen binnen de politiek is geld nodig. Daarom betalen we belasting.


Maar daardoor profiteren we ook van alle voorzieningen. Bovendien beslissen we
indirect mee over de besteding van het belastinggeld omdat we de politici kiezen die
hierover beslissen.

Directe democratie - bestuursvorm waarbij burgers zelf direct invloed uitoefenen


op het wetgevingsproces. Deze vorm van democratie is erg zeldzaam
tegenwoordig.

Indirecte democratie - bestuursvorm waarbij burgers niet direct invloed


uitoefenen op het wetgevingsproces. Ze worden vertegenwoordigd door een
partij. Deze partij heeft standpunten. Verschillende partijen hebben verschillende
standpunten. Burgers kunnen beslissen welke standpunten het beste bij hun past.
Hoe meer burgers voor een partij stemmen, hoe meer invloed de partij heeft in de
politiek.

10C TOETSWEEK 2 1
Referendum - kiesgerechtigde burgers mogen rechtstreeks stemmen over een
politiek vraagstuk of wetsvoorstel. Een referendum is directe vorm van
democratie.

Kenmerken parlementaire democratie (indirecte democratie):

Politieke grondrechten van burgers:

Alle Nederlanders hebben vanaf 18 jaar het recht om te kiezen en om


verkozen te worden.

Iedereen mag een politieke partij of vereniging oprichten.

Iedereen mag demonstreren of op een andere manier zijn mening uiten.

Politieke besluitvorming:

De regering en het parlement maken samen de wetten.

Wetten gaan pas gelden als een meerderheid in het parlement daartoe
besluit.

Rechten van minderheden - ondanks het meerderheidsprincipe houdt een


democratie rekening met de rechten van minderheden. Hierdoor kunnen
grondrechten niet zomaar worden afgeschaft, ook niet als de meerderheid dat
zou willen

Persvrijheid - journalisten bepalen zelf waar ze over berichten en op welke


manier ze dat doen. Ze hebben geen toestemming nodig van de overheid
(artikel 7). Dit zorgt ervoor dat burgers effectief invloed kunnen uitoefenen op de
politiek als je beschikt over betrouwbare en onafhankelijke informatie

In Nederland ligt sinds de grondwetswijziging van 1848 de macht niet meer bij de
koning, maar bij gekozen volksvertegenwoordigers. In 1917 algemeen kiesrecht voor
mannen en in 1919 voor vrouwen.

Kenmerken dictatuur:

Machtenscheiding ontbreekt - alles is in handen van één persoon of


(kleine) groep. Wanneer ze vinden dat ze niet goed worden behandelt, kunnen

10C TOETSWEEK 2 2
ze niet zomaar naar de rechter gaan want er is geen onafhankelijke rechterlijke
macht. Rechters worden gecontroleerd door diezelfde machthebbers.

Grondrechten niet gerespecteerd - burgers hebben geen recht op vrije


meningsuiting en geen mogelijkheid om te protesteren tegen de overheid. Vaak
lopen critici en politieke tegenstanders kans om gemarteld, gevangengezet of
zelfs vermoord te worden.

Geen vrije pers - journalisten komen in de problemen als ze kritische


berichten schrijven over de machtshebbers of hun beslissingen. Vaak
beoordeelt de overheid vooraf alle publicaties en tv-uitzendingen en wordt
informatie via internet gefilterd of geblokkeerd. Deze overheidscontrole wordt
ook wel censuur genoemd.

Oppositiepartijen verboden - partijen die tegen de uitvoerende macht zijn


lopen ze de kans om gearresteerd te worden. De oppositieleiders vluchten
regelmatig naar het buitenland om van daaruit politiek verzet te bieden.

Politieke rol voor militairen - ze onderdrukken het verzet van de bevolking.


Soms worden er generaals als minister opgenomen in de regering om de
politieke steun van het leger te vergroten.

Verkiezingsfraude - dictators organiseren vaak schijnverkiezingen om hun


macht te legitimeren. Om zeker van de winst te zijn, frauderen ze met de uitslag,
verbeiden ander partijen of intimideren kiezers.

Snelle en efficiënte besluitvorming - de regering heeft niet of nauwelijks


oppositie, hierdoor kan het snel en efficiënt besluiten.

Verschillen tussen twee staatsvormen (Politieke democratie en een dictatuur):

Machtsscheiding

Handhaving van grondrechten

Rechten van minderheden

Persvrijheid

Verkiezingsfraude

Snelheid besluitvorming

10C TOETSWEEK 2 3
Ideologieën:

Ideologie - een samenhangend geheel van ideeën over de gewenste inrichting


van de samenleving.

Links- mensen die zijn voor een sterke, actieve rol van de overheid op het gebied
van economie, uitkeringen, onderwijs en gezondheidszorg.

Rechts - mensen die zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid willen op


sociaaleconomisch gebied. Zij vinden dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor
een beter bestaan. Rechts ziet economische ongelijkheid in de samenleving en dus
ook inkomensverschillen als onvermijdelijk.

Liberalisme - ontstond 18e eeuw tijdens de Franse Revolutie. Hun ideaal was
persoonlijke en economische vrijheid en ze waren tegen belastingen. Nu
vinden ze dat de overheid een kleine rol moet spelen op sociaaleconomisch gebied
en zich beperken tot kerntaken als defensie en de bestrijding van criminaliteit.
Liberalen accepteren wel dat de overheid zorgt voor goede gezondheidszorg,
goed onderwijs en uitkeringen. Liberalen zijn voor korte en lage uitkeringen, want
mensen moeten niet van de overheid afhankelijk worden. (rechts)
VVD maar ook D66, PVV en zelfs GroenLinks.

Socialisme - ontstond in 19e eeuw als reactie op de slechte


werkomstandigheden van arbeiders. Socialisten willen een eind maken aan
armoede en ongelijkheid, maar verschilden onderling over de vraag hoe ze het
doel van gelijkheid het beste konden bereiken:

Communisten - wilden dat arbeiders door de revolutie alle macht zouden


overnemen.
Sociaaldemocraten - wilden via verkiezingen in de regering komen en dan
hervormingen doorvoeren.

Socialisten noemen we tegenwoordig sociaaldemocraten. Ze zijn tegen een


vrijemarkteconomie en de bijbehorende marktwerking, maar zijn wel voor
gelijkwaardigheid van mensen. Ze willen nog steeds dat de overheid actief de

10C TOETSWEEK 2 4
zwakkeren in de samenleving beschermt. Ze moeten goed onderwijs voor iedereen
en hogere belasting voor de rijken zorgen voor een eerlijke verdeling van kennis,
inkomen en macht. Belangrijk doel is om iedere burger gelijke kansen te geven.
(links)
PvdA, SP en GroenLinks hebben duidelijke sociaaldemocratische kenmerken.

Confessionalisme - vooral baseert op het geloof (confessie = geloofsovertuiging).


In Nederland is dat vooral het christendom. Aan het eind van de 19e eeuw
vormden katholieken en protestanten elk een eigen politieke partij.
Christendemocraten streven naar een samenleving die gebaseerd is op waarden
uit de Bijbel. Een voorbeeld is het rentmeesterschap: mensen hebben de taak goed
te zorgen voor de door God aan ons toevertrouwde aarde.
Christendemocraten vinden hedendaags naastenliefde belangrijk. Zorg voor je
naasten past bij de christendemocratische ideaal van een zorgzame samenleving
waarin de overheid zo veel mogelijk overlaat aan het maatschappelijke middenveld,
zoals kerken en (sport)verenigingen. De overheid doet alleen datgene wat
maatschappelijke organisaties niet kunnen doen, zoals ordehandhaving, financiering
van het onderwijs en uitkeringen. Het CDA en de ChristenUnie zijn
christendemocratische partijen, maar ook de streng orthodoxe SGP hoort bij het
confessionalisme. Als het gaat om de rol van de overheid op sociaaleconomisch
gebied zitten christendemocraten tussen links en rechts in, waardoor ze thuishoren
in het politieke midden.

Populisme - meer een stijl van politiek bedrijven dan een echte ideologie.
Populisten zeggen op te komen voor de eenvoudige burger en zetten zich af tegen
de elite, die in hun ogen corrupt is. Omdat het geen echte ideologie is, zijn de
opvattingen van populisten niet altijd makkelijk te plaatsen, ze zijn niet per se links of
rechts. Wel gaat het vaak om een sterk nationalistische standpunten: tegen
immigratie en tegen inmenging van het buitenland in de nationale politiek en
economie. Vooral in tijden van economische crisis bloeit het populisme op. In
Nederland wordt de PVV als een typisch populistische partij beschouwd, in het
buitenland vinden we onder meer Frons National (Franktijk), Alternative für
Deutschland, Syriza (Griekenland) en de Deense Volkspartij.

10C TOETSWEEK 2 5
Progressief en conservatief:

Progressief - vooruitstrevend en willen de maatschappij veranderen. Daarbij kan


het gaan om meer persoonlijke vrijheid, zoals bereikt werd bij de invoering van
homohuwelijk en legalisering van abortus en euthanasie. Het kan ook gaan om
verandering in het algemeen, bijvoorbeeld het stimuleren van alternatieve, duurzame
energiebronnen.

Conservatief - behoudend en willen de maatschappij zo houden als het nu is.


Vooral als het gaan om tradities. Elke grote verandering kan namelijk nieuwe
problemen veroorzaken. Zo zijn conservatieven terughoudend om meer macht aan
de Europese Unie over te dragen.

Groepen:

Actiegroepen - ze zijn actief in de politiek maar zijn geen politieke partij. Ze zijn
opgericht om één bepaalde doelstelling te bereiken, zoals behoud van natuur of het
welzijn van dieren. Ze roepen op om actie te voeren tegen een bepaald bedrijf of
gaan demonstreren. Zo wil Wakker Dier dat supermarkten stoppen met de verkoop
van plofkippen en protesteert Milieudefensie tegen gasboringen in Groningen.

Belangengroepen - ze verdedigen de belangen van één bepaalde groep. Denk aan


LAKS dat opkomt voor de belangen van scholieren en elk jaar tijdens de
eindexamens een klachtenlijn opent. Andere voorbeelden zijn de ANWB, die
belangen behartigt van weggebruikers of Vereniging Eigen Huis voor
woningbezitters. Belangengroepen geven voorlichten, lobbyen bij politici en voeren
soms acties.

Politieke partijen - bestaat uit een groep mensen met dezelfde ideeën over de
manier waarop onze samenleving het beste bestuurd kan worden. Terwijl politieke
partijen meedoen aan verkiezingen, doen actiegroepen en belangengroepen dat
juist niet. Een tweede verschil is dat een politieke partij haar mening moet geven
over heel veel verschillende onderwerpen, van onderwijs en economie tot milieu en

10C TOETSWEEK 2 6
defensie. Actiegroepen en belangengroepen richten zich maar op één bepaald
gebied of één bepaalde doelgroep. Politieke partijen lijken soms op
belangenorganisaties. Zo vertegenwoordigt het CDA de belangen van christelijke
scholen en krijgen ondernemers vaak steun van de VVD. Toch moeten partijen
vooral naar het algemeen belang kijken: is een plan goed voor de samenleving als
geheel en worden bepaalde groepen niet te veel benadeeld?

Lobbyen - actiegroepen en belangengroepen proberen invloed uit te oefenen in de


politiek. Dit doen ze door te lobbyen. Een lobbyist verbind actiegroepen of
belangengroepen met de politieke partijen. Ze komen met een goede reden om hun
belangen te behartigen en misschien gaan politieke partijen er wat mee doen.

Soorten politieke partijen:

Ideologie-partijen - de meeste partijen zijn voortgekomen uit een van de drie


ideologieën uit het vorige hoofdstuk. Hun standpunten kun je vaak beter begrijpen
als je iets weet over de stroming waar ze toebehoren.

One-issuepartijen - ze vertegenwoordigen één specifieke doelgroep of kijken vooral


naar één aspect van de samenleving. Voorbeelden zijn 50PLUS die opkomt voor
ouderen en de Partij voor de Dieren die zich vooral richt op het welzijn van dieren.

Populistische partijen - ze zeggen vooral op te komen voor de belangen van de


‘gewone mensen’. Het bekende voorbeeld is de PVV. Volgens deze partij luisteren
andere politici niet naar wat er echt leeft onder het volk.

Niet-democratische partijen - ze hebben standpunten die in strijd zijn met de


rechtsstraat. Vaak roepen ze op tot geweld. Zo verbood het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens de streng islamitische partij Hizb Ut-Tahrir in Duitsland, omdat
deze partij opriep tot de vernietiging van de staat Israël.

Wat doen politieke partijen?

10C TOETSWEEK 2 7
Samenbundeling - op basis van allerlei wensen en eisen maken partijen een
logisch samenhangen geheel van programmapunten.

Informeren van kiezers - via de media, bijvoorbeeld op het journaal of in talkshows,


vertellen partijen en politici wat ze vinden van allerlei actuele problemen. Dit helpt
ons een eigen mening te vormen.

Participatie van burgers - als ze willen, kunnen we actief deelnemen aan de


politiek, bijvoorbeeld door lid te worden van een partij en mee te praten over het
verkiezingsprogramma.

Selectie van kandidaten - politieke partijen selecteren kandidaten voor politieke


functies zoals Kamerlid en burgemeester. als je de politiek in wilt, doe je dat via een
bestaande politieke partij of je richt zelf een partij op.

Van mening naar verandering (verkiezingen)

1. Een persoon kiest een partij en kijkt hierbij naar verschillende standpunten,
belangen en strategieën. Ook “De lijsttrekker” en “Gewoonte” en “Iedereen om
mij heen” en “Partij doet het goed in peilingen”.

2. Je gaat naar de stembus en kiest voor een partij, maar op het stembiljet kruis je
de naam van een persoon aan. De meeste mensen stemmen op de lijsttrekker,
maar sommige kiezen bewust voor een vrouw, iemand uit de regio of iemand die
veel in het nieuws is geweest. Doordat je je stem uitbrengt op een persoon heeft
een volksvertegenwoordiger een sterke positie. Bij een conflict met zijn of haar
eigen partij kan iemand nooit gedwongen worden om te stappen. Wel is het
mogelijk om een Kamerlid uit een partij te zetten, maar diegene kan besluiten
om onder een zelfgekozen naam verder te gaan. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij
twee Kamerleden van de PvdA die na ruzie over standpunten verder gingen
onder de naam Denk.

10C TOETSWEEK 2 8
3. Na het sluiten van stembureaus komen de opiniepeilers al met de vermoedelijke
uitslag. Maar zolang de tellingen binnenkomen, blijft het toch spannend. Vooral
als twee partijeen ongeveer evenveel stemmen hebben gekregen en het lang
onzeker blijft wie de grootste wordt. Politici en hun aanhang komen per partij
bijeen om samen op de uitslag te wachten. Meestal is aan het eind van de
avond bekend hoeveel zetels elke partij krijgt. een zetel is letterlijk een stoel in
bijvoorbeeld de Tweede Kamer of de gemeenteraad.

4. In Nederland gebruiken we evenredige vertegenwoordiging, 10% van de


stemmen betekent ook 10% van de zetels en 10% van 150 is 15 zetels. Het
minimale stemmen voor één zetel noemen we de kiesdeler.

Passief kiesrecht - het recht om je verkiesbaar te stellen. Via een politieke partij die
jou dan als kandidaat op de kieslijst plaats. Je kunt ook je eigen partij oprichten,
maar dat gaat niet zomaar. De overheid wil namelijk niet dat mensen zich voor de
grap verkiesbaar stellen.

Actief kiesrecht- het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. In Nederland
kan dat pas vanaf 18 jaar.

Lijsttrekker - de bekendste kandidaat van elke partij staat op nummer één op de


kandidatenlijst. Hij of zij verwoordt tijdens de verkiezingscampagne in de debatten
de standpunten van de partij. De lijsttrekker is het gezicht van de partij en je ziet
hem of haar het meest op tv.

Spindoctors - communicatiedeskundigen die kandidaten adviseren over een zo


positief mogelijk imago. Het campagneteam bepaalt de verkiezingsstrategie. De
lijsttrekker heeft tot taak steeds duidelijk de standpunten van zijn partij naar voren te
brengen.

Zwevende kiezers - kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.
Mensen zijn niet zo trouw aan één partij en stappen makkelijk over op een andere
partij. De media speelt voor deze mensen vlak voor de verkiezingen een belangrijke
rol.

10C TOETSWEEK 2 9
Mediacratie - het idee dat democratische landen vooral geregeerd worden door
degene die de macht hebben over de media en de publieke opinie beïnvloeden.

Evenredige vertegenwoordiging - 10% van de stemmen betekent ook 10% van de


zetels en 10% van 150 is 15 zetels. Het minimale stemmen voor één zetel noemen
we de kiesdeler.

De regering

Het kabinet - direct na de Tweede Kamerverkiezingen begint de kabinetsformatie.


Het doel is om een kabinet te vormen van minister en staatssecretarissen die.
Samen vormen ze de meerderheid van de Tweede Kamer, dus ten minste 76 leden.
Die meerderheid is nodig, want anders kan de Kamer alle plannen van het kabinet
afwijzen en wordt het land onbestuurbaar. Het samen in grot lijnen eens zijn over het
beleid dat ze willen voeren is belangrijk. Het kabinet bestaat bijna altijd uit ministers
en staatssecretarissen van twee of meer partijen.

Waarom een kabinet? - met 150 mensen van verschillende partijen het land
besturen, is niet mogelijk. Vandaar dat de Kamer, op basis van de verkiezingsuitslag,
een soort dagelijks bestuur samenstelt. Dit bestuur bestaat uit meerdere ministers
die elk leiding geven aan een ministerie. De ministers passen aan één tafel en
kunnen op die manier goed met elkaar overleggen. Ook kunnen ministers meteen in
actie komen als dat nodig is, bijvoorbeeld bij een vogelgriep epidemie of een
dreigende terreuraanslag. Behalve om praktische redenen is het ook gewenst
vanwege de machtenscheiding dat de uitvoerende macht, die in is van het kabinet,
door het parlement wordt gecontroleerd.

Vorming kabinet - Eerst benoemd de Tweede Kamer een informateur. Deze


onderzoekt welke partijen samen een kabinet kunnen vormen dat steun krijgt van de
meerderheid in de Kamer. Deze partijen moeten ook inhoudelijk goed kunnen
samenwerken. Omdat ze verschillende standpunten hebben, laat de informateur de
partijen allerlei compromissen sluiten. Als dat lukt, dan is er een coalitie mogelijk,
een samenwerkingsverband van twee of meer partijen. Onder leiding van de
informateur stellen de coalitiepartijen een regeerakkoord op met daarin de plannen

10C TOETSWEEK 2 10
voor de komende jaren. Er staat bijvoorbeeld in hoe ze de criminaliteit gaan
aanpakken en de werkloosheid willen bestrijden. Soms vindt het laatste deel van
deze fase plaats onder leiding van een aantal informateurs, die elk afkomstig zijn
een een van de coalitiepartijen. Als de informateur klaar is, benoemt de Tweede
Kamer een formateur, die geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar
zoekt. Meestal is de formateur de lijsttrekker van de grootste partij. Doorgaans wordt
hij de minister-president. Aan het eind van de formatie benoemt de koning de
ministers en staatssecretarissen. Dit is een formaliteit, want de koning heeft geen
invloed op wie er benoemd wordt. Tot slot volgt de bekende bordes-foto op de trap
van het paleis.

De regering - bestaat uit de koning en de ministers. De koning is het staatshoofd.


Omdat Nederland een rechtsstraat is, moet ook hij zich houden aan de grondwet en
constitutie. We spreken daarom van een constitutionele monarchie, een staatsvorm
waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd in de grondwet zijn
vastgelegd.

Een handtekening plaatsen onder wetten

De troonrede voorlezen op Prinsjesdag

Ministers en staatssecretarissen benoemen

Zich regelmatig laten informeren over het beleid door de minister-president

Ons land vertegenwoordigen in het buitenland door op staatsbezoek te gaan


naar andere landen.

- de leider van de regering is de premier, ook wel minister-president


genoemd. Hij moet zorgen dat de ministers goed samenwerken. De minister vormen
samen het dagelijks bestuur van ons land. Hun taken zijn:

Het opstellen van wetsvoorstellen

Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten

Leidinggeven aan de ambtenaren van hun ministerie

Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het


parlement.

Verantwoordelijkheid ministers - niet de leden van de Tweede Kamer, maar de


ministers zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor het bestuur van ons land. De koning

10C TOETSWEEK 2 11
maakt deel uit van de regering, maar heeft formeel geen macht. We noemen dit de
ministeriële verantwoordelijkheid. Ministers zijn niet alleen verantwoordelijk voor de
inhoud van wetten en de troonrede, maar alles wat de koning zegt en doet. We
zeggen ook wel dat de koning onschendbaar is. Toen koning Willem-Alexander
vakantie vierde in China, stelden enkele kamerleden daar kritische vragen over
vanwege de mensenrechtenschendingen in dat land. De premier moest deze vragen
beantwoorden. De koning bemoeit zich niet actief met het beleid van de regering.
Wel wordt hij wekelijks door de minister-president op de hoogte gehouden, maar de
inhoud van deze gesprekken blijft geheim. Ministers zijn verder ook politiek
verantwoordelijk voor hun ambtenaren. Als de ambtenaren ernstige fouten hebben
gemaakt, kan dat soms tot ontslag van de minister leiden.

Ministers, de minister-president en staatssecretarissen - Elke minister heeft een


eigen beleidsterrein, zoals Defensie of Financiën. Op zijn ministerie geeft een
minister leiding aan duizenden ambtenaren die wetsvoorstellen voorbereiden en
adviezen geven. Een wetsvoorstel bespreekt hij vervolgens met zijn collega-
ministers in het kabinet in de ministerraad. De ministerraad vergadert elke vrijdag
onder leiding van de minister-president. Deze heeft tot taak eventuele conflicten
tussen ministers tijdig op te lossen. De minister-president geeft na de ministerraad
vaak een persconferentie. Naast ambtenaren heeft een minister vaak een
staatssecretaris onder zich. Deze is verantwoordelijk voor een deel van zijn
beleidsterrein. De ministers die zich bezighoudt met onderwijs heeft bijvoorbeeld een
staatssecretaris die gaat over middelbare en basisscholen. Staatssecretarissen
zitten niet in de ministerraad maar voeren wel zelf het woord in de Tweede Kamer
als het over hun beleid gaat. Als een minister ziek of afwezig is, wordt hij overigens
niet vervangen door zijn staatssecretaris maar door een andere minister. Tijdens een
kabinetscrisis kunnen de problemen zo oplopen dat het kabinet ontslag neemt. Er
volgen dan meestal vervroegde verkiezingen. Om het land niet onbestuurbaar te
maken, blijven de oude ministers meestal in functie totdat er een nieuw kabinet is
gevormd. Je noemt dit een demissionair kabinet, dat geen eigen ‘missie’ meer heeft
en alleen de lopende zaken afhandelt.

Het parlement

10C TOETSWEEK 2 12
Parlementaire democratie - het parlement bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer,
samen ook wel de Staten-Generaal genoemd. De leden van de Tweede Kamer
kiezen we direct, dus rechtstreeks. De Eerste Kamer wordt indirect gekozen: wij
kiezen de Provinciale Staten en de leden van de twaalf Provinciale Staten kiezen op
hun beurt de leden van de Eerste Kamer.

Eerste en Tweede Kamer - de Tweede Kamer heeft 150 leden die voor 4 jaar
worden gekozen. Zij bekijken elk voorstel voor een nieuw wet en mogen deze
goedkeuren, afwijzen of veranderen. Aaleen na goedkeuring gaat een voorstel naar
de Eerste Kamer, ook wel Senaat genoemd. De 75 leden van de Eerste Kamer
mogen een wetsvoorstel niet veranderen, maar alleen in zijn geheel goed- of
afkeuren. Hun taak is voor al om te kijken of er geen fouten of onduidelijkheden in
staan. Maar omdat ze politici zijn, spelen ook hun politieke opvattingen een rol bij de
oordeling. Keuren ze het wetsvoorstel af, dan gaat het terug naar de Tweede Kamer.
Hierdoor vormt de Eerste Kamer een soort extra controle. De Tweede Kamer heeft
meer macht dan de Eerste Kamer. Daar vinden dan ook veel meer debatten plaats
met ministers en daarom zie je de Tweede Kamer vaker op tv.

Fracties - alle kamerleden worden namens een bepaalde partij gekozen en behoren
tot een fractie onder leiding van de fractievoorzitter. Een fractie is de groep
vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. Ook in een
gemeenteraad en in de Provinciale Staten heb je dus fracties: de CDA-fractie, de
D66-fractie, enzovoort. De politieke partijen in de Eerste en Tweede Kamer zijn te
verdelen in regerings- en oppositiefracties. De regeringsfracties zijn de partijen die
ministers in de regering hebben zitten. De Kamerfractie van een regeringspartij
steunt meestal voorstellen van de regering. Dat wordt nog versterkt door de
afspraken uit het regeerakkoord, waarmee de coalitiepartijen hun steun hebben
uitgesproken voor de belangrijkste plannen van de regering. Oppositiepartijen zijn
alle partijen die niet in de regering zitten. Zij zijn het vaak niet eens met de regering.
Dit betekent dat zij vaker kritische vragen stellen aan een minister en tegen plannen
van de regering stemmen.

Macht - we zeggen ook wel: de regering regeert en het parlement controleert. In


deze taakverdeling zie je de machtenscheiding terug zoals bedacht in de trias
politica. De trias politica is in Nederland niet strikt doorgevoerd, want ministers
hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht. De wetgevende macht delen ze

10C TOETSWEEK 2 13
met het parlement: de meeste wetsvoorstellen worden ingediend door ministers en
het parlement stemt er uiteindelijk over. De uitvoerende macht is wel alleen in
handen van de ministers. Zij bepalen hóe wetten worden uitgevoerd en nemen daar
dagelijks allerlei besluiten over. Een voorbeeld is de zorg van de overheid voor goed
onderwijs. in de wet staat dat de onderwijsinspectie alle scholen moet controleren.
De minister kan zelfstandig besluiten dat goede scholen minder controle nodig
hebben. Als het op een goede school toch misgaat, zal het parlement de minister ter
verantwoording roepen. Omdat ministers wetgevende en uitvoerende macht hebben,
vinden sommigen dat de regering daardoor te veel macht heeft. Anderen vinden dat
dit niet het geval is omdat ministers bij belangrijke beslissingen altijd de toestemming
van het parlement nodig hebben. Formeel heeft de Kamer het laatste woord.

Wetgevende taak - in de grondwet staat dat regering en parlement samen de


wetten maken. Om deze taak als (mede)wetgever goed te kunnen uitvoeren, hebben
de Eerste en Tweede Kamer de volgende rechten: Stemrecht, bij wetsvoorstellen.
Beide Kamers hebben het recht om een voorstel te aanvaarden of te verwerpen. Het
budgetrecht, om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren. Deze begroting bevat
per ministerie de geplande uitgaven voor het komende jaar. Zo kan het parlement de
regering dwingen om meer geld uit te geven aan basis- en middelbare scholen.
Omdat de Tweede Kamer zelf wetten mag voorstellen en aanpassen, heeft zij twee
bevoegdheden die de Eerste Kamer niet heeft:” Door het recht van initiatief kunnen
Tweede Kamerleden zelf een wetsvoorstel indienen. In de praktijk komen de meeste
voorstellen van ministers, die immers duizenden ambtenaren voor zich hebben
werken. Een Kamerlid heeft ondersteuning van slechts enkele medewerkers. Het
recht van amendement. Dit recht geeft de Tweede Kamer de mogelijkheid om een
wetsvoorstel te amenderen, wat ‘wijzigen’ betekent. Als een Kamermeerderheid
eenamendement aanneemt, is dat bindend en moet het voorstel gewijzigd worden.

Controlerende taak - ministers hebben de taak om wetten uit te voeren en het


parlement moet controleren of dat goed gebeurt. Het parlement houdt dus in de
gaten of de regering problemen goed aanpakt. Deze controle moet er ook voor
zorgen dat een minister zich zou laten omkopen. Ministers kunnen daarom nooit
tegelijk lid zijn van het parlement, want dan zouden ze zichzelf controleren. Om de
controle goed uit te voeren hebben de Eerste en Tweede Kamer een aantal rechten:
Het recht om vragen te stellen aan ministers of staatssecretarissen. Dit kan
schriftelijk of mondeling, bijvoorbeeld tijden het wekelijkse vragenuurtje op dinsdag.
In totaal worden per jaar zo’n 3000 Kamervragen gesteld aan het kabinet. Het recht

10C TOETSWEEK 2 14
om motie in de dienen. Dit is een verzoek aan de minister om iets te doen of juist
niet te doen. Zo vroeg de Kamer in een motie aan de minister van Onderwijs om
extra geld te geven aan scholen die vluchtenlingenkinderen in hun klassen krijgen.
Een speciale motie is de motie van wantrouwen, waarmee Kamerleden het
vertrouwen in de minster opzeggen. Bijvoorbeeld omdat hij informatie heeft
achtergehouden of de Kamer bewust verkeerd heeft geïnformeerd. Als je een
Kamermeerderheid de motie van wantrouwen steunt, moet de minister opstappen.
Het recht op parlementaire enquête geeft Kamerleden de mogelijkheid om een
onderdeel van het regeringsbeleid grondig te onderzoeken. Een commissie van
Kamerleden verhoort dan onder ede kabinetsleden en hun voorgangers,
ambtenaren en andere betrokkenen. Zo onderzocht de Kamer wat er allemaal
verkeerd ging bij de ontwikkeling van de Fyra, een hogesnelheidstrein tussen
Amsterdam en Brussel, die meer dan veertig dagen heeft gereden. Het mislukte
project kostte bijna zeventig miljoen euro.

Polderen - de taken van regering en parlement staan in de grondwet, maar de


manier waarop zij samenwerken wordt ook de tradities en gewoonten bepaald. We
noemen dit de politieke cultuur, de manier waarop politici met elkaar omgaan.
Kenmerkend voor de Nederlandse politieke cultuur is de bereidheid om te
overleggen en compromissen te sluiten waarbij alle partijene een beetje toegeven.
We noemen dit ook wel het poldermodel. Stel, partij A wil dat het halen van je
rijbewijs halen heel goedkoop geld kan lenen van de overheid. Het nadeel van
compromissen is dat partijen hun eigen ideaal nooit voor 100 procent bereiken en
dat besluitvorming lang kan duren. Het voordeel is dat er met belangen van
verschillende groepen rekening wordt gehouden. Daardoor kan het uiteindelijke
besluit vaak op brede steun rekenen. Het ‘polderen’ is vaak nodig voor de regering
om aan steun van de meerderheid in het parlement te komen.

10C TOETSWEEK 2 15

You might also like