You are on page 1of 35

POLITIEKE QUIZ

BIJLAGE

VIVALDI (Federale Regering)

Coalitie van 4 grote politieke families = 4 seizoenen

1) Liberalen (blauw)

 Open VLD

 MR

2) Socialisten of linksen (rood)

 Vooruit

 PS

3) Groenen of ecologisten (groen)

 Groen

 Ecolo

4) Christendemocraten (oranje)

 CD&V

 CDH

 Federale winnaars ruzie door verschillende politieke visies:

- N-VA : oppositie, kritiek en commentaar op vivaldi


- PS
 Vlaams winnaars:

- N-VA: coalitie met Jan Jambon

 Regering De Croo

 Meerderheid van 87 zetels op 150 in het


Federaal Parlement
 41 zetels toebedeeld aan Kamerleden van Vlaamse partijen – 46
toebedeeld aan Kamerleden van Waalse partijen.

FEDERAAL
Alexander De Croo (open VLD) Eertse minister, premier
Dermagne (PS) economie en werk
Clarnival (MR) zelfstandigen, KMO’s en landbouw
Gilkinet (ecolo) mobiliteit
Peteghem (CD en V) financiën
Vandebroucke (vooruit) sociale zaken en volksgezondheid

De Sutter (groen) ambtenarenzaken en overheidsbedrijven


Van Quickenborne (open VLD) justitie
Lalieux (PS) pensioenen
Dedonder (PS) defensie
Khattabi (ecolo) klimaat en leefmilieu
Verlinden (CD en V) binnenlandse zaken
Kitir (vooruit) ontwikkelingssamenwerking
Van der straeten (groen) energie
Lahbib (MR) buitenlandse zaken

VLAAMS

Jan Jambon (N-VA) Minister-president van Vlaamse regering


en cultuur
Crevits (CD en V) Welzijn, volksgezondheid en gezin
Somers (open VLD) Binnenlands bestuur, inburgering en
gelijke kansen
Ben Weyts (N-VA) Onderwijs, sport, dierenwelzijn
Demir (N-VA) Omgeving, energie en toerisme
Diependaele (N-VA) Financiën en begroting, wonen
Peeters (open VLD) Mobiliteit en openbare werken
Benjamin Dalle (CD en V) Jeugd en media
Brouns (CD en V) Economie, werk en landbouw
De Vlaamse Regering (“Zweedse Regering”)

 Regering Jan Jambon I

 Meerderheid van 69 zetels op 124 in het Vlaams Parlement

PARTIJEN
Vooruit Rood: linkse
ideologieën
PDVA Rood: linkse
ideologieën
Groen Groen: ecologisch
CD&V Oranje:
Christendemocratisch
Open VLD Blauw: liberalisme
Vlaams-Belang Geel: Vlaams
nationalisme
N-VA Geel: Vlaams
Nationalisme

GEZICHTEN
NAAM PARTIJ GEZICHT

Emily Talpe Open VLD

Paul Magnette
PS

Elio Di Rupo PS

Bart De Wever N-VA

Bart Tommelein Open VLD


Sammy Mahdi CD&V

Egbert Lachaert Open VLD

FOTO’S

Federaal Parlement

Kamer

Vlaams Parlement

Senaat

Waals Parlement

Europees Parlement

Koninklijk Paleis

Communautaire problemen= conflict tussen verschillende gemeenschappen of


regio's in een land bv. de taalgrens, de verfransing van Brussel,…

WELKE REGERING IS BEVOEGD VOOR…


1. Taal  Vlaams

2. Onderwijs  Vlaams

3. Defensie  Federaal

4. Binnenlandse zaken  Federaal

5. Justitie  Federaal

6. Media  Vlaams

7. Financiën  Federaal

8. Sociale zekerheid  Vlaams

9. Buitenlandse zaken  Federaal

10. Cultuur, jeugd en sport  Vlaams


THEMA 1: Politiek
1 De democratische rechtsstaat
1.1 Politieke interesse
Burgerzin= je staat als burger open voor de politieke, economische, sociale en
culturele aspecten van de samenleving waarvan je deel uitmaakt en dat je bereid
bent om eraan deel te nemen.

Wat heeft burgerzin met politiek te maken?

Burgerzin veronderstelt onder meer dat je participeert aan je eigen leefwereld en


de democratie in het algemeen. Daarvoor is kennis van en inzicht in de werking
van de politiek noodzakelijk.

 Verantwoordelijkheid en engagement

• Niemand wordt geboren met burgerzin. Burgerzin leer je in je gezin, op


school, in je buurt,… Burgerzin leer je ook je hele leven lang, van jongs af
aan en al doende.

• Positieve ervaringen met actief deelnemen aan je eigen


leefomgeving zijn de grootste hefboom voor actief en democratisch
burgerschap.

• Burgerzin gaat in elk geval niet om afgebakende kennis of een


vastomlijnde houding.

Wel erg belangrijk zijn:

– inzicht in de werking van de democratie

– het democratisch bewustzijn van (jonge) mensen ontwikkelen

– meningsvorming ondersteunen en meningsuiting stimuleren

– participatie aan de eigen leefwereld en aan de vertegenwoordigende


democratie stimuleren

– democratische attitudes ontwikkelen zoals luisteren naar elkaar,


werken aan consensus, uitsluiting en discriminatie verwerpen

– kritische reflectie stimuleren.

Politiek-> burgerzin veronderstelt onder meer dat je participeert aan je eigen


leefwereld en de democratie in het algemeen. Daarvoor is kennis van en inzicht
in de werking van de politiek noodzakelijk.
1.2 Wat is politiek
Mensen leven in groep samen: nood aan afspraken en regels

‘politiek’ : afgeleid van het Oudgriekse

 Politika = de zaken die met de polis te maken hebben

 Polis = de (stedelijke) samenleving bij de Oude Grieken

De mens= een lid van de geordende gemeenschap en hoorde ook deel te nemen
aan het publieke leven.

Aristoteles

mens= zoön politikon (sociaal wezen)

Politiek = collectieve activiteit waarbij uiteenlopende opinies en belangen


verzoend worden via dialoog en debat en waarvan de beslissingen resulteren in
een beleid dat de samenleving officieel erkent. De politieke beslissingen in naam
van en voor de groep zijn afdwingbaar.

1.2 Wat is politiek

‘politiek’ : afgeleid van het Oudgriekse

Politika= de zaken die met de polis te maken hebben

Polis= de (stedelijke) samenleving bij de Oude Grieken

De mens: was lid van de geordende gemeenschap en hoorde deel te nemen aan
publieke leven.

Aristoteles: mens= zoön politikon (sociaal wezen)

Deelnemen aan publieke leven

Politiek= collectieve activiteit waarbij uiteenlopende opinies en belangen


verzoend worden via dialoog en debat en waarvan de beslissingen resulteren in
een beleid dat de samenleving officieel erkent. De politieke beslissingen in naam
van en voor de groep zijn afdwingbaar.

1.3 Onderzoek

POLITIEKE PROBLEMEN

POLITIEKE EN JURIDISCHE ACTUALITEIT

1.4 Over staten, naties en regeringen

1.4.1 STAAT

‘Staat’= abstract, verschillende definities.


CENTRALE KENMERKEN:

1. Soevereiniteit

= het gezag van de staat is onbeperkt en het hoogst in zijn soort (met
territoriale component)
De staat is onafhankelijk van binnen- en buitenlandse krachten en kan
zelfstandig zijn regeringsvorm, interne organisatie en beleid bepalen en
uitvoeren.

2. Territoriale integriteit

= duidelijk afgebakend territorium waarbinnen de autonomie geldt, is


nodig om een soeverein te regeren.
(Grondgebied noodzakelijk om als staat te worden erkend)

3. Legitimiteit (wettelijk uitvoeren van een macht)

= een factor in de relatie tussen de staat en de burgers. De burgers


aanvaarden de machtsuitoefening van de staat en bestrijden het resultaat
van die machtsuitoefening niet.
VROEGER: de staat ontleende zijn legitimiteit aan traditie die bv.
gebaseerd was op de goddelijke orde.
MODERNE STAAT: de wettelijke legitimiteit + de staat drukt de wil van
het volk uit

4. Geweldmonopolie

= een fundamenteel onderdeel van de statelijke soevereiniteit.


o Extern: het staatsleger waarmee het eerder aangehaalde
grondgebied gevrijwaard kan worden.

o Intern: het politionele apparaat van de staat dat geweld mag


gebruiken in duidelijke omschreven gevallen.

o Ruime betekenis:

 politieke middelen:

rechters die boeten of straffen kunnen opleggen bij


wetsovertreding
 economische middelen:

verbeurdverklaringen
 culturele dwangmiddelen:

onderwijs en propaganda
 burgers onder druk zetten, dwingen

5. Publieke instellingen

= het publieke karakter van de instellingen van de staat. De staat zal


collectieve beslissingen nemen die het algemeen belang dienen.

 Staten zijn belangrijke organisaties die het fundament vormen van het
politieke systeem.

 OOK op internationaal vlak: staten toetreden tot de VN en spelen enkel


nationale staten een hoofdrol in de Europese besluitvorming

Failed state= de term verwijst naar waar het geweldsmonopolie verloren ging,
soevereiniteit een loos begrip is of de staatsinstellingen niet meer normaal
functioneren. fragiele staten

Index samenstellen door 12 beoordeelde indicatoren vb:

 Demografische druk

 Mensenrechten

 Aantal vluchtelingen en de mate van economische groei of verval

 Hoe hoger de score, hoe fragieler het land. (boven 90  erg fragiel)

1.4.2 NATIE

Natie= diep gedeelde, fundamentele identificatie, en/of attitude onder een groep
mensen. Het is een concept met een eerder psychologische en emotionele basis
dan een wettelijke of functionele.

Nationalisme= politieke ideologie die stelt dat de staat als politieke eenheid
moet voortvloeien uit de natie als sociaal-culturele eenheid.

‘Een natie zonder staat’= in België  fout: geen eendracht meer, informatie
raakt zoek + maatregelen blijven uit  vijandschap, tactische spelletjes,
politieke rancune. Federale staat = zwak DUS België failed state genoemd of
zelfs GEEN staat. (uitspraak van N-VA; zit op federaal vlak in de oppositie)

Belgische natie blijft bestaan: de Belgen zijn een volk met min of meer
gemeenschappelijke gebruiken en tradities.

1.4.3 REGERING
Regering= tijdelijk en specifiek orgaan (met ideologisch gekleurd leden) binnen -
en dus een onderdeel van – de staatkundige operatie, belast met de uitvoerende
macht van een bepaald gebied.

Staat= permanent + onpersoonlijk + neutraal personeel

Regering= tijdelijk + specifiek + leden ideologisch gekleurd

 Federale regering: bestaat uit ministers en staatssecretarissen en is de


uitvoerende macht op het federale niveau  belangrijke taak: wetten
uitvoeren.

 Premier: leidt de federale regering

 Andere machtsniveaus: naast federale niveau OOK het niveau van de


gemeenschappen en gewesten, het niveau van de provincies en het
gemeentelijk niveau.

1.4.3 OVERHEID

Overheid= hoogst bevoegde gezag in een bepaald grondgebied.

In België:

 Federale overheid

 Provinciale overheid

 Gewestelijke overheid

 Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Vlaamse overheid: overheidsdiensten en ministers gegroepeerd in


beleidsdomeinen, die op hun beurt een departement en ≠ agentschappen
hebben. + grafiek p 12!!

1.5 Democratie

< demos: volk ; kratein: heersen  volkheerschappij

 Term is niet eenduidig, op wereld democratieën die van elkaar verschillen.

1.5.1 directe versus indirecte democratie

Mate waarin volk aan macht deelneemt verschilt

verschil (in)directe democratie

Directe democratie

 Burgers nemen rechtstreeks deel aan besluitvormingsproces

 Zuivere vormen = zeldzaam


Zwitserse bergkantons
 Vaker stelsel van vertegenwoordigende democratie: referendum

 syn: rechtstreekste democratie

Indirecte democratie

België

 Burgers dragen via verkiezingen beslissingsmacht over aan


volksvertegenwoordiging

- beleid in naam volk

syn: representatieve democratie

1.5.2 Politieke versus associatieve democratie

Rol van de burger verschillend

 politieke en associatieve democratie

Politieke democratie

 burgers kunnen meepraten en meebeslissen

 betrokkenheid beperkt

 BE: federaal en Vlaams

Associatieve democratie (doe democratie)

 burgers nemen zelf/instanties/overheden concrete zaken op

 maatschappelijk bestuur van bugers staat centraal

 LOKAAL: bv. Informele zorg en welzijn, buurthuid, moestuin

1.5.3 wezenlijke principes van de democratie

1) sociaalcontractbegrip:

 democratie alleen als uiteindelijke macht burger zelf uitgaat

 einde almacht staat; religieuze gelegitimeerde staatsordening

 via verkiezingen aanvaarden hoe systeem is

2) vrije en eerlijke verkiezingen

 vrij mogen kiezen


 hoeksteen democratie

3) individuele autonomie

 vermogen om zelfbewust, over zichzelf na te denken

 vrije wil hebben

 oordelen, kiezen en handelen

 zowel in privé als openbare leven

4) basisvrijheden

 fundamentele rechten

 formeel erkend en beschermd

 grondwet

5) gelijkheid

 = egalitarisme

1.6. Rechtstaat

1.6.1 Principes van rechtstaat

1) Rechtszekerheid: waarborg dat de rechtspraak volgens bepaalde


objectieve normen verloopt.

2) Rechtsgelijkheid: iedereen heeft gelijke rechten, iedereen moet zich


aan wet houden (ook staatsambtenaren, parlementsleden, juridische
overheden, staatshoofd, burger. = NIEMAND BOVEN DE WET.

3) Mensenrechten: een rechtstaat beschikt over een goed werkend


gerecht met onpartijdige en onafhankelijke rechters.

Wezenlijke componenten van rechtsstatelijkheid

1) Constitutie/ grondwet: vastgelegde machtsverdeling, hoe


instellingen werken

2) Legaliteitsbeginsel: iemand kan alleen aan wetsbepalingen gehouden


worden die al bestaan wanneer de persoon doet waarop die wet
betrekking heeft. Wetgever kan geen regels opleggen met
terugwerkende kracht.
3) Scheiding der machten/ trias politica: wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht moeten bij drie verschillende organen liggen die
elkaars functioneren bewaken.

4) Grondrechten: aanspraken en vrijheden die de burger heeft


tegenover overheid

 Klassieke grondrechten

- Vrijheid van burgers

- Vrijheid meningsuiting

- Vrijheid godsdienst

 Sociale grondrechten

- het recht op bestaanszekerheid: Iedere inwoner van België heeft


recht op een redelijk bestaan. De overheid zorgt voor sociale wetten:
mensen die werkloos zijn krijgen een uitkering, mensen met kinderen
hebben recht op kinderbijslag.

- Het recht op onderwijs: Alle kinderen in België hebben recht op


goed onderwijs. Het basisonderwijs moet gratis zijn.

- Het recht op woongelegenheid. De overheid moet zorgen voor


voldoende woningen.

- Het recht op gezondheidszorg: De overheid moet zorgen voor


voldoende artsen en ziekenhuizen.

- Het recht op bewoonbaarheid van het land: België moet


beschermd zijn tegen het water, tegen luchtverontreiniging.

- Het recht op werk: De overheid moet meehelpen om nieuwe banen


te maken.

- Het recht op rechtsbijstand: Iedereen heeft recht op een advocaat

- Het recht op energie: Iedereen heeft recht op schoon lucht en


water.

1.6.2 De democratische rechtstaat


Rechtstaat: manier om machtsmisbruik van overheid te voorkomen, rem op wat
democratische staat kan en mag doen

Democratische staat zou onbeperkt kunnen optreden, zolang besluitvorming


democratisch verloopt.

Toevoegen rechtsstatelijkheid: democratische overheid moet zich onderwerpen


aan eigen wetten, internationale verdragen respecteren, rechterlijke uitspraken
en grondrechten beschermen en zich houden aan algemene principe van
behoorlijk bestuur.

1.6.3 Democratie zonder rechtstaat

Democratisch (via verkiezingen) aan macht, maar daden niet rechtsstatelijk.

BV. Turkse premier 2003: breide macht stelselmatig uit ten koste van
grondwettelijke vrijheden, plaatste steeds meer media onder controle en
censureerde de sociale media.

(geen grondrechten  geschonden)

1.6.4 Rechtstaat zonder democratie

OOK: rechtstaat waarbij overheid zich gebonden heeft aan regels rechtsstaat en
grondrechten van burgers respecteert, zonder dat ze democratisch verkozen
werden en zonder dat de regels democratisch zijn vastgelegd.

BV. Communistische partij van China (cpc)

 er is maar 1 partij dus niet democratisch

1.7 De scheiding der machten


1.7.1 Principe van scheiding der machten
De montesquieu

. introduceerde in zijn werk l’esprit des lois (1748) de scheiding der


machten

 machtsmisbruik voorkomen

 vrijheid burgers garanderen

Trias politica = scheiding der machten: wetgevende, uitvoerende en


rechterlijke macht liggen bij drie verschillende organen die elkaars functioneren
bewaken

Checks and balances = elke macht heeft niet alleen raken en


verantwoordelijkheden, maar moet ook gecontroleerd worden door de andere
machten. Dit moeten de machten ervan weerhouden om een dominante
machtpositie in te nemen

4de macht = media en haar info-controlefunctie


. Burgers hebben recht op informatie -> noodzakelijk werking democratie +
mistoestanden aan de kaak stellen

. Opiniemakers -> burgers meer betrokken bij politieke en maatschappelijk


denkproces

1.7.2 De wetgevende macht


 Maakt wetten die het maatschappelijk leven organiseren en beheersen

 Taak ligt bij het parlement

= vergadering van verkozenen die het volk vertegenwoordigen

Latijn ‘Parliamentum’ (samenspraak)

 Legt nadruk op het parlement als een plaats voor debat en overleg
+ discussie over controle op politiek en politieke thema’s

 Parlement bestaat uit 2 kamers -> tweekamerstelsel /

bicamerisme = de wetgevende macht bestaat uit twee kamers, waarbij de


adel vertegenwoordigd werd in de eerste kamers en het volk in de tweede
kamers

- België: kamer van vertegenwoordigers

- VK: house of commons (groen) en house of lords (rood)

 Bicamerale stelsel wordt als het meest democratische beschouwd

- Steunt op verkiezingen van het volk

- Biedt evenwicht tss 2 basiselementen politiek

1) Dynamische (kamer)

2) Bezadigdheid (senaat) (traag tempo)

 Eerste tweekamerstelsel in Europa dateren van de middeleeuwen

- Engeland: ondertekening van Magda Charta vormde basis van de


parlementaire democratie
- Groen: vorst liet vroeger zijn wetten stemmen in een weide

- Rood: romeinse senaat rood versierd + aristocratische kleur

 Britse parlementaire politiek (17 eeuw)

- conservatieven zaten rechts van de voorzitter

- de oppositie, hervormingsgezinden, links van de voorzitter

 Twee kamers overtollig:

- onafhankelijke en democratische landen kiezen vaak voor een


eenkamerstelsel / unicamerisme

- deelstaatparlementen van federale staten zoals België en Duitsland


hebben doorgaans ook maar één kamer

1.7.3 Uitvoerende macht


 Taak ligt bij de regering, geleid door eerste minister of premier

 Voert de beslissingen van de wetgevende macht uit en neemt het dagelijks


bestuur op zich

 Stippelt beleid van het land uit

 wetsontwerpen
 Ligt bij het staatshoofd

1.7.4 De rechterlijke macht


 De rechtbanken en hoven waken over de naleving van de wetten

 Moet onafhankelijk zijn en autonoom kunnen oordelen

 is in praktijk niet eenvoudig


- Goed idee om rechtspraak toe te vertrouwen aan mensen die geen
verantwoording moete afleggen aan de verkozen politici?

- Oplossing: rechters benoemen voor het leven


1.7.5 het principe van de scheiding de machten in België
 België: geen zuivere scheiding der machten (ook niet uitdrukkelijk in de
grondwet)

 Machten werken samen en vullen elkaar aan:

- Wetgevende macht uitgeoefend door de kamer van


volksvertegenwoordigers, senaat en koning

- Regering nieuwe regelgeving via wetsontwerpen en koninklijke


besluiten

- Koning benoemt rechters

- Vonnissen en arresten in ‘de naam des konings’

. Eerder interdependentie = onderlinge samenhang of afhankelijkheid

ipv ‘scheiding der machten’

Parlementslid
WETSVOORSTEL WETGEVENDE MACHT

Stemt wetten

WETSONTWERP
Minister UITVOERENDE MACHT

1.8 Autoritaire regimes


Principe scheiding der machten niet overal aanvaard

Democratische rechtstaat niet overal ingevoerd:

 autoritaire régimes met autoritaire leider of leidende groep

fragment
Uithollen van democratie

. gebeurt gradueel (in kleine stapjes)

. gradueel zal men proberen via legale wetgeving de democratische macht


proberen af te nemen
Vb. Hongarije – Orban
- 1 partij met meerderheid parlement

- Pensioen leeftijd verlaagd  op zich niet erg maar

REDEN: Orban heeft veel oude politici die kritiek geven, en Orban wil
ze zo weg
Opmerking: ook wereldwijd is de constitutionele democratie achteruit aan het
gaan constitutioneel = alle
principes vastgelegd in grondwet

. Autoritaire figuren nemen toe  populisten

- Kunnen volk opruien

- Stellen alles zwart-wit voor

- Directe, eenvoudige taal (mensen verstaan het gemakkelijker)

Bv. vreemdelingen moeten buiten (direct)

Hoe zijn wij beschermd tegen dictatuur?

 Grondwet die moeilijk te wijzigen

 2/3 meerderheid nodig in het parlement


 Altijd coalitie

 wel populistische partij in de coalitie: N-VA en Vlaams Belang


 Vooral aan de burgers om te blijven opkomen voor hun rechten en die
niet opgeven

 Cordon sanitair = alle Vlaamse partijen beloofd nooit meer samen te


werken (in uitvoerende macht) met niet-democratische partij (Vlaams
Belang)
Thema 1: Politiek

1. De democratische rechtsstaat
2. Breuklijnen, ideologieën en politiek partijen
2.1. Tegenstellingen en breuklijnen

Politiek: meningsverschillen en conflicten

--> ontstaan op maatschappelijke breuklijnen --> verwijzen naar


dieperliggende en structurele verschillen

Huidige politiek begrijpen: kennis van verleden

Maatschappij nood aan regels en constructief beleid --> wordt gevormd door
consensus te zoeken

2.1.1. Breuklijnenmodel volgens Lipset en Rokkan

Lipset en Rokkan

Eind jaren 60: model maatschappelijke breuklijnen

2 ingrijpende historische en socio-economische revoluties

Het staatsvormingsproces Breuklijn centrum- periferie-


Breuklijn kerk- staat
De Industriële revolutie Breuklijn arbeid-kapitaal
Breuklijn stad-platteland

1) Centrum versus periferie


 Verschil tussen centrale gezag en de perifere gebieden

IN BELGIË: communautaire breuklijn

 Trermen centrum en periferie moeilijker toe te passen


 Wel taalstrijd
2) Kerk versus staat
 Mate waarin religieus element invloed mag uitoefenen op politieke
besluitvorming
 Debatten euthanasie, legalisering softdrugs, homohuwelijk
 In België: Katholiek vs vrijzinnig
3) Arbeid versus kapitaal
 Kloof tussen kapitaalbezitters (geld, machines, fabrieken) en
loonarbeiders.
- Ontstond door IR (19de E)
- Stijgende welvaart voorbije 10 jaar --> maar breuklijn nog niet
verdwenen
- Vandaag nog groot deel politiek debat

Bv. Staking bij De Lijn

4) Stad versus platteland


 Onstond toen economische (dus ook politiek) belang van platteland afnam
België: minder bekend fenomeen; geen echt ongerept en verlaten platteland.

2.1.2. theroie van Ingelhart

Nieuwe tegenstellingen en breuklijnen

Ingelhart

Jaren 70:

Door algemene welvaartstijging en gemiddeld hoger opleidingsniveau --> meer


aandacht voor postmateriele behoeften: cultuur, filosofie, ethiek en inspraak

Ouderen: Materialistische themas: werkgelegenheid, economische groei

Jongeren: Postmaterialistische thema’s: leefmilieu en zelfontplooiing

Nieuwe breuklijn:

--> Traditioneel vs postmoderne breuklijn

2.1.3. Theorie van Krieski

Krieski

Onderzoek 2008:

Winnaars en verliezers van globalisering (breuklijn)

Denationalisering in Europa: traditionele economische, culturele en politieke


grenzen tussen de nationale staten lijken door globalisering meer en meer te
vervagen. (Samenwerking tss landen)

Winnaars: voordeel uit globaliseringsproces

Verliezers: hebben vertrouwde omgeving/structuur verloren zien gaan.

BREXIT: voorbeeld van nationalisering

--> ook conflicten rond migratie en ‘vreemde’ culturele invloeden rond deze
breuklijn.

2.1.4. Breuklijnen en politieke partijen

Freezing hypothesis: ook al zijn de oorzaken van sommige conflicten al lang


voorbij, de breuklijnen die erdoor ontstonden zijn bevroren.

Organisaties ontstaan op breuklijnen:

 Politieke partijen
 Mediabedrijven
 Ziekenfondsen
 Vakbonden

--> werden geïnstitutionaliseerd: dus politieke denken beheersen.

(Instituut= organisatie met vaste, permanente waarden die belangrijk zijn in een
samenleving/mtsp)

België: VERZUILING --> partijen konden rekenen op electorale achterban


Maatschappelijke verankering die verzuiling veroorzaakte, verzekerde de
politieke partijen van min of meer stabiele electorale achterban.

NU: ONTZUILING --> partijen verplicht om meer campagne te voeren en mensen


te overtuigen (vlottende/zwevende kiezers)

2.2. Ideologieën

Maatschappelijke tegenstellingen

 Breuklijnen (zie 2.1)


 Brengen mensen samen met zelfde opvatting over organisatie van
samenleving

Ideologie= coherent geheel van opvattingen over de inrichting van de


samenleving

1) Diagnose
 Visie op de wereld
 Diagnose van de mtsp zoals ze is
2) Ideaal
 Omschrijving van een ideale samenleving
3) Ideologie
 Weg om van bestaande naar ideale samenleving te gaan

DE VIER GROTE 19DE EEUWSE IDEOLOGIËN

2.2.1 liberalisme

Ontstaan

18e eeuw:

 Eerste ideologie
 Meest dominante in westerse samenleving
 Ontstond samen met wetenschap en verlichtingsdenken
 Zette zich af tegen principes ancien régime

Kernideeën

 Individuele vrijheid
 Overheid moet vrijheid garanderen via:
- Bescherming van rechten en vrijheden
 Visie heeft weerslag op rol van overheid

Grondlegger politiek liberalisme: Locke

Overheid mag slechts zo veel macht krijgen als het individu wilde afstaan om zijn
natuurlijke rechten te beschermen

 Rechtvaardigheid
- Gelijk geboren
- Zelfde waarde
- Zelfde basisrechten
NIET IEDEREEN ZAL GELIJK EINDIGEN: verschillende mogelijkheden en
kwaliteiten van individu spelen belangrijke rol (--> het is aan elke burger om
aan zijn leven vorm te geven)

 Positief mensbeeld
- Voortbouwend principes van velrichting: elk individu rationeel (geloof in
rede)
 Vooruitgangsdenken
 Maakbare samenleving
- Mens is rationeel en is dus in staat om wereld te veranderen
- Aan elke burger om zijn leven vorm te geven

Grondlegger economisch liberalisme: Smith

Vrijheid staat centraal.

Vrijemarkt: zorgt er voor dat vraag en aanbod elkaar in evenwicht houden

Overheid: hoeft geen initiatieven te nemen.

Loopt parallel met opbouw kapitalisme

Ideale samenleving

Streeft naar samenleving waarin elk individu met gelijke kansen geboren wordt,
zich vrij kan ontwikkelen en zijn eigenbelang kan nastreven.

2.2.2 socialisme

(Gelijkheid tot op het einde van je leven)

Ontstaan

19eeuw Europa

Ontwikkeld uit

1) Marxisme

Kapitalistisch systeem moet omvergeworpen worden (uiteindelijk verdwijnen)

Socialisten: bereid hun sociale wijzigingen binnen kapitalistisch systeem door te


voeren.

(Monsterwinsten tegengaan)

2) Industriële revolutie

Opkomst moderne fabrieken: werktempo bepaald door machines

--> grote winsten (nieuwe technologieën), maar armoede neemt toe bij
arbeiders --> ongelijkheid

Utopisten: eerste socialisten: proberen ongelijkheid aan te pakken en


protesteerden tegen ‘verwoestende’ werken van kapitalistisch systeem.
Kernideeën

 (Economische) gelijkheid
- Productie goederen en handel conform menselijke gelijkwaardigheid
 Werkende klasse (arbeiders)
- Belangen behartigen
 Klasseloze samenleving (ultieme doel)
- Aandacht emancipatie verschoven van arbeiders naar vrouwen,
minderheden, …
 Gelijke kansen
 Privébezit
- Welvaart door gemeenschap geproduceerd, komt gemeenschap toe niet
individu
- Vandaag minder belangrijk standpunt geworden.
 Collectivistisch gericht
- Bv. Mondmaskerplicht, stakingsrecht, …
 Sterk overheidsingrijpen

Ideale samenleving

Streeft naar meer sociale gelijkheid en wil daarom iedereen zo veel mogelijk
gelijke kansen bieden. De overheid moet daarin een actieve rol spelen.

2.2.3 conservatisme

Ontstaan

19e eeuw

--> reactie op grote politieke, economische en sociale ontwikkelingen.

<--> liberalen; te veel vrijheid zou leiden tot normverval en verzwakking van
gemeenschappelijk weefsel

Kernideeën

 Pessimistisch mensbeeld
- Wantrouwen vrijheid
- Wantrouwen gelijkheid

Sociale gelijkheid is niet mogelijk, ook niet wenselijk. Elke groep heeft eigen
kwaliteiten en dus ook eigen plaats en verantwoordlijkheden.
Maatschappelijke elites moeten blijven bestaan --> stellen traditionele
waarden en normen veilig voor de toekomst.

 Tradities
- Benadrukken bestaande maatschappelijke normen
 Samenleving cruciaal
- Zorgt voor: identiteit, zekerheid en veiligheid
 Familie
- Centrale plaats, hoeksteen van samenleving en natie
- Bepalend voor cohesie en identiteit
 Religie
- Godsdienst tradities legitimeren en in staat houden
 Beperking van menselijke vrijheid

Ideale samenleving

Streven naar een samenleving die steunt op traditionele waarden, normen en


moreel gezag

2.2.4 Christendemocratie

Ontstaan

Eind 19e eeuw: sociale leer rooms-katholieke kerk

Rerum Novarum (over nieuwe dingen): encycliek paus Leo XIII

--> veroordeelt onderdrukking van arbeiders.

Riep katholieken op om zich in te zetten voor hun welzijn en ondersteunde


vorming van vakbonden voor katholieken (bv ACV).

Ontstaan christendemocratische partijen

Christendemocratie als onderdeel van conservatisme:

- Vorm van pragmatisch of patriarchaal conservatisme


- Verandering is in sommige gevallen onvermijdelijk
- Overheid die aanzien wordt als patriarch die weet wat goed is voor zijn
familie, dient een pragmatisch beleid te ontwikkelen om zo de centrale
waarden veilig te stellen. Veranderingen dient hier dus enkel om te
conserveren.

Kernideeën

 Christelijke waarden en principes


- Moeten mee aan grondslag liggen van de politieke en
maatschappijordening
- Christendom geen volledige blauwdruk --> vooral inspiratiebron
 Personalisme
- Waardigheid van mens is belangrijkste (niet navolgen ideologie/leer)
- Een persoon heeft een vrije wil en waarde
- Centralere plaats van de mens onderscheidt christendemocratie van
conservatisme

Bv. Homohuwelijk

Gevolg van personalisme:

Subsidiariteit: vloeit voort uit personalisme dat wil zeggen dat de waardigheid
van de mens het belangrijkste is. De burgers komen samen in natuurlijke
gemeenschappen (bijvoorbeeld families en beroepsorganisaties). Die zijn het
belangrijkst. De burgers moeten daarbij hun eigen verantwoordelijkheid nemen
voor zichzelf en voor elkaar. De overheid mag slechts een aanvullende rol spelen
en dus enkel tussenkomen bij problemen die de natuurlijke gemeenschappen
overstijgen.
2.2.5. Nationalisme

Ontstaan

19e eeuw: in Europa

Congres van Wenen 1815: staatkundige herordening --> terugkeer politieke


situatie 1792

Staten ordenen zonder rekening te houden met nationale gevoelens.

Europese volkeren streven naar eigen staat

Natievorming in 19e eeuw met o.a ontstaan van België in 1830

Kernideeën

 Natie of volk
- Staat als politieke eenheid moet voortvloeien uit de natie als sociaal-
culturele eenheid
- Natievorming leidt uiteindelijk tot soevereiniteit voor de natie
- Verschillen moeten worden overschreden om te streven naar nationaal
belang
 ¨collectief karakter
- Collectieve identiteit
- Mensen krijgen gevoel dat ze tot groep behoren
- Interne twisten bestrijden met algemeen gevoel van samenhorigheid.
- Wij zij gevoel creëren

Ideale samenleving

De ideale samenleving is een natiestaat waarbij de natie en de staat zo veel


mogelijk samenvallen en de inwoners over een collectieve identiteit beschikken.

2.2.6 Fascisme

Ontstaan

Basisideeën ontstaan in 19e eeuw als reactie op verlichting

Interbellum: echt ontstaan

Na WOI economische crisis en sociale problemen. Ook waren er teleurstellingen


over democratische falen --> extremische ideeën

Behoefte aan sterk leiderschap: bv Italiaanse fascisme (Mussolini) en Duitse


nazisme (Hitler)

Onderscheiden zich door sterk charisma en eis tot gehoorzaamheid


Kernideeën

 Hiërarchie
 Autoritaire politiek
 Politiek geweld
 Propaganda
- Massa bereiken en mobiliseren
 Ras
- Bv. Jodenvervolging in nazisme
 Anti-ideologie
- Tegen communisme, liberalisme, socialisme, kapitalisme en de
vrijheids- en gelijkheidsopvattingen van de verlichting.
 Ultranationalisme
- Gelooft in superioriteit van eigen natie
- Geen respect voor, maar dominantie over andere culturen

Ideale samenleving

Wilde een hiërarchisch gestructureerde, autoritaire staat die geweld niet


schuwt waar ze het nodig acht.

2.2.7 ecologisme

Ontstaan

20e eeuw:

Concrete uiting van algemene waardeverschuiving in onze samenleving

Andere stromingen bleven doof voor een veranderende werkelijkheid

Vreesden dat grote aandacht economische groei zou leiden tot een verstoord
ecosysteem en meer sociale problemen.

Eerst kleine bewegingen in 20ste eeuw en in 1960-1970 politiek ideologie

Kernideeën

 Duurzaamheid
- Gebruik bij volgende generaties
- Rekening houden met begrensde aarde
 Streven naar sociale rechtvaardigheid
- Sluit zich aan bij socialisme
- Voegt ecologische dimensie aan toe
- Aan overheid om sociale en ecologische rechten van de burger te
garanderen
 Democratische houding
- Iedereen moet kunnen deelnemen aan besluitvorming over
toekomstige maatschappij
 Ecologisch burgerschap
- Ecologische basisrechten
 Grensoverschrijdende aanpak
- Slechte levensteil van minderheid perkt levenskansen meerderheid in.
- Niet alleen nationaal dus subsidiariteit
Ideale samenleving

De ecologisten streven naar een democratische samenleven waarin niet-


materialistische waarden centraal staan.

2.2.8 Ideologieën in de praktijk

2.3. Politieke partijen

Politieke partij= organisatie die die een rechtstreekse deelname aan wetgevende
verkiezingen een deel van het politieke personeel levert. Op die manier neemt ze
deel aan de uitoefening van de staatsmacht.

2.3.1 Ideologieën en politieke partijen

België: zes grote Vlaamse politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in


verschillende parlementen.
Politieke partij Partijkleur Inhoud Partijvoorzitter
CD&V Oranje Christen-Democratische en Vlaams Sammy Mahdi
· Humanistische partij
· Mens en christelijke waarden
· Menselijke ontwikkeling, onderwijs,
respect, familie en ethiek hoog

Groen Groen In 1979 -> Anders gaan leven Nadia Naji &
Centraal in hun visie: Jeremie
· evenwicht tussen mens en natuur Vaneeckhout
· levenskwaliteit verbeteren
· toekomst garanderen voor de
volgende generaties
N-VA Geel Nieuw-Vlaamse Alliantie Bart De Wever
Oorspronkelijk
· sterk streven naar Vlaamse
onafhankelijkheid (ondertussen
genuanceerd
pleit nu voor:
· confederalisme (tussenstap van
onafhankelijkheid)
· een goed budgettair beleid
· een samenleving waar iedereen zijn
verantwoordelijkheid neemt

Open VLD Blauw Vlaamse Liberalen en Democraten Egbert Lachaert


Pleit voor:
· individuele vrijheid
· vrijemarkteconomie
· privé-initiatief
· privacy
· neutraal onderwijs

Vooruit Rood Pleit voor: Connor Rousseau


· meer rechtvaardigheid
· solidariteit
· gelijkheid
De democratie is een zaak van iedereen,
inclusief de kwetsbaren en de armen
Vlaams Belang Geel Vroeger -> Vlaams Blok Tom Van Griek
· tot 2004
· de partij werd veroordeeld vanwege
haar racistische en xenofobe standpunten
= een extreemrechtse, Vlaams-
nationalistisch partij
Pleit voor:
· een onafhankelijk Vlaanderen
· veel aandacht aan veiligheid
· het gezin
Verzet zich tegen:
· monarchie
· islam
· vreemdelingen die zich weinig of niet
willen integreren
2.3.2 linkse en rechtse partijen

 Met links bedoelen we de partijen die meer gefocust zijn op


gelijkwaardigheid en solidariteit, met een gepaste rol voor de overheid.
 Met rechts bedoelen we de partijen die de hiërarchie van de samenleving
accepteren, ze willen een kleinere rol voor de overheid. Natuurlijk valt er
daar alles tussen in van gematigd naar extreem. Ondertussen bestaan er
veel andere soorten indelingen. Om het te verduidelijken hebben ze een
nieuwe dimensie toegevoegd aan de links-rechts-as, progressief of
vooruitstrevend en conservatief of behoudend.

Het is een simpele opdeling om politieke partijen wat makkelijker begrijpelijk te


maken. De realiteit is dat partijen complexer in elkaar zitten dan links of rechts,
progressief of conservatief. Het hangt ervan af over welke standpunten en
thema's het gaat.
Twee assen:

 Sociaal-economische as
- Links: sterke staat; herverdeling van rijkdommen, gelijkheidsbeginsel
- Rechts: weinig staatsbemoeienissen, economische vrijheid, individuele
verantwoordelijkheid
 Sociaal-culturele as
- Links: progressief
- Rechts: conservatief

Langzaam verdwijnen van links-rechtstegenstellingen, klassieke verdelingen is


alleen nog duidelijk zichtbaar op economisch vlak.

De verschillende partijen liggen steeds dichter bij elkaar in het centrum en links
daarvan.

2.3.3 enkele partijstandpunten

2.4 Afnemende macht van het parlement

In de democratie zou de macht bij het volk en dus bij haar vertegenwoordigers
moeten liggen. Praktijk? Macht van parlement en leden wordt uitgehold ten
voordele van de partijen.

Particratie= invloed van de partijen en in het bijzonder van de partijvoorzitters


zo groot is dat ze zwaarder doorweeft dan die van de verkozen onderling.
(Structureel kenmerk van naoorlogse politiek)

Particratie kan op verschillende manieren tot uiting komen

1) Macht parlement wordt ondermijnd door strenge partijtucht die door


verschillende partijen wordt gehanteerd bij het stellen over voorstellen of
ontwerpen. Parlementsleden volgen richtlijnen van partij
2) Politiek benoemingen, iemand krijgt bepaalde jon vanwege politieke
lidmaatschap netwerkt en niet vanwege zijn competenties of kwaliteiten.

Overheidsinstellingen om deze praktijk tegen te gaan SELOR: selectiebureau dat


op objectieve manier kandidaten selecteert voor een baan bij federale overheid.
Politieke rol geen kleur spelen.
3. Van unitaire naar federale staat
3.1 Staatkundige indelingen
3.1.1 De unitaire staat of eenheidsstaat
. Macht ligt bij een centrale overheid
. Parlement met leden die het hele land vertegenwoordigen

Gecentraliseerde eenheidsstaten

 Centrale overheid houdt letterlijk alle macht bij zich


 Bv. dictaturen

Decentralisatie

 Bepaalde beslissingen overgeleverd aan lagere bestuursorganen of


overheidsdiensten volgens een bepaalde hiërarchie
 Centrale staat houdt wel toezicht en bepaalt omvang bevoegdheden

3.1.2 De federale staat


. Deelstaten hebben heel uitgebreide bevoegdheden
. Gemeenschappelijke grondwet: bindende element tss de verschillende delen
 Het federale niveau en regionale niveau delen dus samen de
soevereiniteit

Federale staten combineren altijd twee principes

1) Selfrule (autonomie)
Delen van het grondgebied van de staat hebben het recht en de middelen
om voor een aantal aspecten van het beleid hun eigen keuzes te maken.
2) Shared rule
Voor het gehele grondgebied en voor de inwoners ervan wordt beleid
gemaakt. Maar ook de nationale of federale staat kan op een aantal
gebieden een eigen en autonome keuze maken.

3.1.3 De confederatie of statenbond


Confederalisme = in Vlaanderen geïnterpreteerd als een doorgedreven vorm
van federalisme, met het zwaartepunt van de bevoegdheden bij de deelstaten

 Onafhankelijke staten met eigen autonomie en soevereiniteit

 Eigen grondwet

 Wel nog een verbinding door VERDRAG

(= vaak overeenkomst om bepaalde aangelegenheden samen te regelen,


bv. Buitenlandse aangelegenheden, veiligheid)

 men moet het wel “eens zijn” met elkaar (unanimiteit) om bepaalde
beslissingen te nemen

 Elke partner behoudt het recht om uit de confederatie te stappen

 Vaak een “tussenfase” (tss centralisatie of onafhankelijkheid)


3.2 Staatkundige hervormingen
De staatkundige indeling van heel wat staten is in de loop van de tijd
geëvolueerd of hervormd

 soms na een oorlog: hertekenen landgrenzen, wijziging indelingen

 hervorming via grondwetswijziging

 België 2/3 meerderheid nodig in het federaal parlement


 Bij institutionele hervormingen ½ + 1 binnen elke taalgroep
(= staatsinstellingen, organisatie van het land)

3.3 België
3.3.1 De unitaire staat België

16e-18e eeuw:

• ZN ontwikkelen eigen cultuur en zette zich af tegen NN

• Vlamingen en Walen bondgenoten, vanuit de katholieke cultuur

• Eenheid versterken door een gemeenschappelijke taal

• 1830: Frans als bestuurstaal

• MAAR: 60% van de bevolking begreep het niet

• Vanaf 1840 ontwikkelt zich de eerste Vlaamse tegenbeweging

• Vanaf 1870 ontstaat een bredere Vlaamse Beweging, werd meer en


meer een politieke beweging  eisen vernederlandsing van het
onderwijs en het openbaar leven

• Na WOII: politieke spanningen

3.3.2 De staatshervormingen
Jaren ’60: taalgrens

 Walen economische autonomie


 Vlamingen culturele autonomie

1ste in 1970

3 cultuurgemeenschappen met eigen parlement:

- Nederlandse
- Franse
- Duitse

(taal en cultuur°
2de in 1980

 belangrijke stap richting federalisering!


 Cultuurgemeenschappen  gemeenschappen
 Uitbreiding bevoegdheden
cultuur  ‘persoonsgebonden aangelegenheden’ (gezondheidszorg en
sociale bijstand)
 Elke gemeenschap eigen parlement (werd raad genoemd)
 Elk een regering (de executieve)
 Vlaams en Waals gewest verantwoordelijk voor plaatsgebonden
aangelegenheden: leefmilieu, tewerkstelling, ruimtelijke ordening…
 ook eigen parlement en regering

3de in 1988

 uitbreiding bevoegdheden gewesten en gemeenschappen  onderwijs


 Brussels Hoofdstedelijk Gewest

4de in 1993

 België wordt een volwaardige federale staat WANT: rechtstreekse


verkiezingen voor de deelstaatparlementen, eigen geld, meer
bevoegdheden
 Tweetalig provincie Brabant opgesplitst
 Vlaamse RAAD wordt Vlaams Parlement

5de in 2001

Lambermontakkoorden: verderzetten federale staat (bevoegdheden)

 Lambermont: woning van de eerste minister


 Landbouw en ontwikkelingssamenwerking

6de in 2011

Vlinderakkoord (Elio di Rupo): grootste overdracht bevoegdheden

bv. Overheveling kinderbijslag, splitsing BHV, hervorming Senaat

3.3.3 Naar een nieuwe staatshervorming


Enkele politieke partijen ijveren voor een 7de staatshervorming

In deze context vaak sprake van confederalisme in Vlaanderen: ideologisch

Defederalisering (= regionaliseren!)
= meer bevoegdheden voor de deelstaten
Herfederalisering
= bevoegdheden die opnieuw richting federale regering zouden gaan
3.3.4 Ontmanteling van de Belgische staat
 Steeds meer bevoegdheden naar de deelstaten

 Supranationale aanpak = uitbouw Europese Unie: steeds meer


bevoegdheden (deels) overgedragen aan Europa (over de grenzen heen)

Bv. gemeenschappelijk munt, energie, klimaat..

UITHOLLINGSHYPOTHESE = (macht van) centrale overheid ‘verdampt’ door


wegvloeien van bevoegdheden naar subnationale en supranationale niveau’s.

 blijkt mee te vallen o.a. door de rol van de federale overheid als
‘poortwachter’ tss het binnenlandse en Europese niveau

You might also like