You are on page 1of 62

Bestuurskunde en publiek management

1 Het begrip bestuurskunde


1.1 Wat is bestuurskunde?

Bestuurskunde
▪ Bestudeert vorm en werking van openbare besturen
▪ Bestudeert positionering van openbare besturen (= descriptieve wetenschap)
▪ Soms ook normatieve wetenschap: hoe horen besturen te functioneren?

“besturen”= bestuursrechtelijke instellingen (organisaties) = besturen als activiteiten (beheren, voeren van een beleid)

 Bestuurskunde als wetenschap


▪ Relatief nieuw
▪ Conglomeraat van wetenschappen
o bestuursrecht
o economie
o management
o politieke theorie
o filosofie

1.2 Wat zijn openbare besturen?

▪ Geen wettelijke definitie van ‘bestuur’


▪ Onduidelijk onderscheid tussen openbare sector en privé-sector
▪ De scheiding der machten is relatief
▪ Rechtspraak Raad van State, afdeling administratie is evolutief

Cursus: praktische en ruime aanpak, maar op hoofdniveaus

▪ Federale bestuursniveau (uitvoerende en wetgevende macht)


▪ Gemeenschappen en gewesten
▪ Klassieke lokale besturen
o provincies
o gemeenten
o intergemeentelijke samenwerkingsverbanden
o verzelfstandigde agentschappen op lokaal vlak
▪ Andere besturen: algemene bestuurlijke beginselen

2 De staat
2.1 Het begrip staat
Staat
▪ Politieke organisatie die effectief (het hoogste) gezag uitoefent over de inwoners van een afgebakend geografisch
gebied (territorium).
o Gezag → afgedwongen met legitieme middelen (fysieke dwang: leger, politie)
o Erkenning andere staten (erkenning is cruciaal)
o Staat in België: een aparte RPH
▪ Staat (juridisch concept)  natie (gevoelsmatige identiteit)
o Natie: gevoel hebben die tot een bepaald volk behoren, elke natie k gebaseerd z op etnische
achtergrond, taal
o Staat & natie k heel goed samenvallen (bijv US) → in België niet
Bestuurskunde en publiek management

Noodzaak? (2000 jaar geleden) Nodig om een goede staat te zijn? Luxe
▪ Veiligheid & orde ▪ Veiligheid van elk individu ▪ Eredienst
o Leger (externe ▪ Goed onderwijs
veiligheid) ▪ Tewerkstelling
o Politie (interne ▪ Huisvesting
veiligheid) ▪ Medische zorg
o Regels v openbare ▪ Sociale zekerheid
orde + strafrecht ▪ Openbare vervoer
▪ Munt
▪ Wegen
 Tot ca 1850 waren alle staten klassieke staten (enkel 1ste kolom) → vanaf 1850 ook tweede kolom
 Zeer weinig belastingen want weinig taken → vanaf 1850 is de belastingdruk enorm gestegen want meer taken

= een grondgebied met een bevolking en een bestuur, dat de regels maakt en geweld mag gebruiken als het nodig is om dat
grondgebied te verdedigen

 Bevolking
 Geografisch gebied
 Politieke en wettelijke organisatie (erkend)
o Soevereiniteit: zelf de macht hebben
o Verdeling van macht(en)
o Afdwingbaarheid

2.2 Verschillende soorten staten

2.2.1 Klassieke staat of nachtwachtstaat

▪ Overheidsinmenging is zo beperkt mogelijk


▪ Ze neemt enkel de minimale taken om de veiligheid van de inwoners te garanderen, door de installatie van politie
en leger
▪ Beperkt aantal wetten voornamelijk om de rechtsorde te handhaven
▪ Synoniem: nachtwakerstaat

Wat is noodzakelijk om de veiligheid van de burgers te garanderen en maatschappij te laten draaien?

▪ Defensie: leger, militaire hiërarchie (externe bescherming)


▪ Politie (interne bescherming)
▪ Recht: voornamelijk strafrecht (verbod te doden, te stelen, …) + primair gerechtelijk apparaat
▪ SOMS: primair economisch beleid (munt + infrastructuur)

Klassieke staatsfuncties in België

▪ Politietaak: zeer actueel → interne veiligheid is prioriteit


▪ Defensie: sterk achteruitgang beschermende taak
o Toetreding tot bondgenootschappen (NAVO) – art 5
 elke aanval op een lidstaat, wordt beschouwd als een aanval op landen
 Amerika → belangrijke speler: wat geven wij in return?
 ‘lidgeld’ maar BE betaalt weinig
 begeleiden van missies in opdracht van VB
 opslagplaats van Europese atoombommen
 kopen van Amerikaans gevechtsvliegtuigen
 NAVO: België; NL; Spanje; VS;Portugal; VK; Italië;Polen;Griekenland; …
Bestuurskunde en publiek management

▪ Munt: Koning volgens GW. Praktijk: Europese Centrale Bank

2.2.2 De verzorgingsstaat
Verzoringsstaat
In een verzorgingsstaat neemt de staat grote verantwoordelijkhedne op inzake het welzijn van de bevolking. Inzake sociale
zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs en werkgelegenheid. De bemoeienis is op tal van zaken groot in tegenstelling tot de
nachtwachtstaat (bestond niet in de Middeleeuwen, vanaf 1830)
 Synoniem: welvaartstaat

Functies van verzorgingsstaat:


▪ Beschermend
▪ Ordenend
▪ Verzorgend
▪ Stimulerend
▪ Ontwikkelend

 Voorbeelden van verzorgende functies


▪ Huisvesting (sociale)
▪ Sociale zekerheid (pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, kinderbijslag, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen)
▪ Arbeidsbescherming (werktijdreglementering, verplichte vakantie, veiligheidsvoorschriften)
▪ Energievoorziening

 Voorbeelden van stimulerende functie: actief economisch beleid

 Voorbeelden van ontwikkelende functies:


▪ Onderwijs
▪ Volksontwikkeling (sociaal-cultureel werk en volksopvoeding, cultuurbeleid)
▪ Recreatie (sportbeleid, speelpleinen, recreatieparken)

Argumenten voor de verzorgingsstaat:


1 Humanitair: recht op menswaardig leven en de staat moet dit waarborgen
2 Ethisch: een staat die menswaardig leven kan waarborgen, moet dit ook waarborgen
3 Wederzijds eigenbelang: deze staat creëert een economische meerwaarde: versterken sociale positie van de
burgers versterkt de macht van de staat
4 Democratische regimes in Europa hebben voor verzorgingsstaat gekozen

Argumenten tegen de verzorgingsstaat


1 Liberaal: staatsinterventie beperkt individuele vrijheid
2 Conservatief: verminderde individuele verantwoordelijkheid, o.a. arbeidsethos, door gedeeltelijke loskoppeling
arbeid en inkomen
3 Individualisering: verzorgingsstaat creëert sociale staat, maar minder sociale samenleving (bijv afkalving,
interngenerationele zorg, familiebanden, verenigingsleven) –> hoe socialer de staat, hoe asocialer de samenleving
4 Economisch: sociale voorzieningen zijn duur en zullen niet gedragen kunnen worden in periodes economishce
regressie of vergrijzing

Uitdagingen verzorgingsstaat
1 Internationalisering economie: sturing nationale economie in een globale economie? (bijv. internationale
beslissingen multinationals; Europees monetair beleid; lage loonlandenproblematiek)
2 Europeanisering/internationalisering vh bestuur: verminderde politieke invloed staat (bv. landbouwbeleid,
economische staatssteun, energiecrisis 2022: “Europa dicteer, België noteert…”
3 Vergrijzing vd bevolking: omgekeerde leeftijdspiramide (betaalbaarheid sociale voorzieningen, voldoende
arbeidskrachten)
Bestuurskunde en publiek management

4 Toenemende sociaal-culturele differentiatie v burgers: kan Staat verschillende verwachtingen inlossen? Hoe
kunnen verschillende bevolkingsgroepen harmonisch samenleven

 Notities

Hoeveel staat moet er zijn?

A. Bepaald door politieke voorkeur


B. Bepaald door algemene ‘cultuur’ in een land: Anders bekeken afhankelijk van in welk continent u woont. Veel
(verzorgings-)staat: typisch Europees, traditie. Amerika: staat wordt gewantrouwd vb. belastingen. Republiek: ultra
tegen staat. Democraten: matig tegen de staat. Daardoor verschil in onderwijs en zorg.

2.2.3 Etatisatie (verstatelijking, socialisatie)

Etatisatie of verstatelijking of socialisatie


Staat neemt historisch maatschappelijke functies van individuen, gezinnen (generationele zorg), plaatselijke
gemeenschappen, verenigingen en kerken (vb. armoedebestrijding, ziekenzorg, onderwijs)

 Overgang van kolom 1 naar 2

 Voorbeeld: cultuur- en sportbeleid (vb verstatelijking)


▪ Cultuur- en vrijetijdsbeleid berustte heel lang uitsluitend op het privé-initiatief. Pas na de jaren 60 eerste
omvattende overheidsinitiatief.
o Ontstaan van de bibliotheken
o Ontstaan van de cultuurcentra
▪ Die bestonden beide al, maar de staat stelde zich in de plaats. Nam taken van het privé-initiatief over.

2.3 STAAT (welvaartstheorie)

Welvaartstheorie
Theorie maakt een maatschappelijke afweging van baten en kosten, met als doel te komen tot een optimale allocatie van
schaarse goederen. De theorie vertrekt van een economische analyse van de maatschappij

 Westers model = vrije markteconomie

Kernelementen vrije markteconomie


▪ Prijs van het product = resultaat spel van vraag en aanbod
▪ Markt stimuleert competitie tussen producenten, ten behoeve van consument, die zo voordelig mogelijk wil
aankomen
▪ Die concurrentie genereert kostenverlaging en verhoogde efficiëntie
▪ Communicatie tussen consumenten en producenten dwingt tot marktconform handelen

Mooi in theorie, maar klopt heel vaak niet in de praktijk: marktfaling = één van de 4 elementen faalt

 Welvaartstheoretici

Markt functioneert niet goed → economie functioneert niet optimaal → geen optimaal welvaartsniveau
Moet overheid sturen? → NEE → markt moet vrij zijn

Taak overheid: marktfalingen bekampen, de vrije markt zo goed en vrij mogelijk doen werken → als kernelementen van de
vrije markt verstoord zijn
2.3.1 Functies van de staat vanuit welvaartstheoretisch perspectief: bekampen van marktfalingen
Bestuurskunde en publiek management

1 Monopolies en kartels
2 Onvolledige en imperfecte informatie
3 Externe effecten
4 Collectieve goederen en merit goods
2.3.1.1 Monopolies en kartels
Monopolies
Situatie waarin een product of dienst slechts door één (markt)partij wordt aangeboden. De prijs ervan wordt dus niet door de
markt bepaald, maar vastgesteld door de enige aanbieder.

Soorten kartels

Economisch kartel
Overeenkomst tussen bedrijven die bedoeld is om de onderlinge concurrentie te verminderen

Prijskartel
Afspraak tussen bedrijven om producten niet onder een bepaalde prijs of alleen tegen een bepaalde (winstgevende) prijs te
verkopen

Hoeveelheids- of productiekartel
Afspraak tussen bedrijven over de hoeveelheid product die iedere deelnemer produceert (vb OPEC)

Rayonkartel
Afspraak waarbij aanbieders de afzetmarkt geografisch verdelen

 Overheidsmaatregelen tegen monopolies en kartels:


▪ Antitrustwetgeving = verplichten om een bedrijf te splitsen als ze te groot zijn vb. Microsoft, ook onderzoek
naar Facebook
▪ Fusieverbod: wanneer ze dreigen te groot of te machtig zullen worden

⎯ wetgeving op 2 niveau’s
o toestemming nodig v Europa
o toestemming nodig v Belgische overheid
o vb. ABinbev – Europees onderzocht en goedgekeurd
o vb. Delhaize en AH hebben 20 tal winkels moeten sluiten, dan mocht het doorgaan
(BE niveau)
▪ Verbod van prijsafspraken: geldt voor elk bedrijf in België → nooit afspreken met concurrent → kartel.
WEL kijken en afstemmen
⎯ elk bedrijf moet zelf eigen prijzen opstellen, niet in samenspraak met andere bedrijven
o adhv kosten
o adhb concurrentieprijzen systematisch aanpassen
o nooit afspraken maken concurrentie want dat is concurrentieverstorend
▪ vb 2015 BE: grote winkelketens hadden prijsafspraken gemaakt ivm
hygiëneartikelen – Colgate heeft dit toegegeven. Carrefour moest 36 mln
euro boete betalen

 Quid natuurlijke monopolies?


▪ Overheidsbeheer of
▪ Overheidstoezicht op prijszetting, service
o bv natuurlijke monopolie: NMBS → moet het zelf uitbaten zodat de rpijs niet te hoog zou zijn

2.3.1.2 Onvolledige en imperfecte informatie

 Onvolledige en imperfecte informatie


Bestuurskunde en publiek management

▪ Tijdsinvestering
▪ Onvergelijkbare producten: met opzet onmogelijk maken om producten te vergelijken
 Overheidsoptreden
▪ Transparantiemaatregelen
▪ vb VREG: website waar je alle energiecontracten kan vergelijken

2.3.1.3 Externe effecten

 Externe effecten

- Afwentelen kosten op instanties buiten productieproces


- Ratio: individueel korte termijn belang is soms tegengesteld aan algemeen belang
o vb: milieuvervuiling
o vb: arbeidsongeschiktheid

 Gewenst overheidsoptreden: regulering


o Overregulering: zo streng dat mensen geen bedrijven meer beginnen
o Deregulering: bepaalde regulering afschaffen
▪ links: regulering
▪ rechts: deregulering

2.3.1.4 Collectieve goederen en merits goods

Collectieve goederen (= publieke goederen)


Goederen waarbij het onmogelijk is om mensen die niet betalen van gebruik van het goed uit te sluiten, en waarbij de
consumptie door de een niet ten koste gaat van de consumptie door de ander
bijv vuurtorens van vissers, treinen

 Probleem: free riders

Het free-riderprobleem houdt in dat individuele rationaliteit kan leiden tot collectieve irrationaliteit. Een individu dat rationeel
redeneert zegt: als de trein sowieso rijdt als een individuele persoon geen ticket koopt. Maar wat voor een individu rationeel
is om te doen, blijkt collectief irrationeel te zijn. Zou niemand een kaartje kopen, dan kunnen er immers helemaal geen
treinen meer rijden

 Gewenst overheidsoptreden: voorzien in collectieve goederen (financiering via belastingen) – bijv wegen, havens
(infrastructuur), defensie

Merit goods
Goederen en diensten waarvan de overheid het gebruik wil stimuleren, meestal dmv subsidies (bijv musea – en
theaterbezoek en bibliotheken)

▪ Goederen waarvan de maatschappij de voorziening noodzakelijk acht voor haar inwoners op basis van een andere
norm dan consumentenvoorkeuren of vrije marktwerking
▪ Deze goederen worden geacht te verdienstelijk te zijn om ze aan de vrije markt over te laten. De vrije markt zou
deze goederen te weinig of te duur voorzien
o onderwijs was vroeger te duur voor velen
o cultuur (te belangrijk om gewoon aan de vrije markt over te laten)

 Voorbeelden van merit goods


o Onderwijs, sociale voorzieningen
o Cultuur
▪ Bibliotheken, cultuurcentra
Bestuurskunde en publiek management

▪ Experimentele kunst
▪ Musea
▪ Opera
o Sport
▪ Sportinfrastructuren (sporthallen)

 Merit goods: gewenste overheidsinterventie


o Overheidsbeheer
o Subsidiëring
o Ondersteuning in natura

3 Kenmerken van de Belgische staat


 Kenmerken van de Belgische Staat
1 Democratie
2 Rechtsstaat
3 Constitutionele monarchie
4 Spreiding der machten
5 Federale staat

3.1 Democratie

Democratie (Van Dale)


Staatsvorm waarin het volk (door vertegenwoordigers) zichzelf regeert en vrijelijk zijn meningen en wensen kan uiten
Soevereiniteit (hoogste gezag) ligt bij het volk

Ontstaan; Athene (ca 510 v.C)

Directe democratie Indirecte democratie of representatieve democratie


= volk direct laten stemmen of ze akkoord gaan of niet = we stellen mensen aan die namens het volk mag
▪ Zoals oud Athene spreken
▪ Zelden of nooit een staatssysteem
▪ Wel (tijdelijke of beperkte) varianten vb. ▪ Parlementaire democratie = we stellen tijdelijk
(bindend) iemand aan die namens ons mag stemmen op
Referendum: vraag die wordt voorgelegd rechtstreeks aan wetten en ons representeren. We stemmen niet
de bevolking meer op wetten maar op personen die dat voor
▪ Recent: Zwitserland & homohuwelijk ons doen
▪ Kan soms traumatisch zijn – Brexit ▪ Vormelijke democratie: stemmen
▪ Referendum Koningskwestie: mag Leoppold
terug op de troon in 1950? → In Brussel 50/50,
Vlaanderen: ja en Wallonië: nee. Toonde een
verscheurd land. Vlaanderen vs Wallonië →
Boudewijn werd koning → nooit meer een
referendum
Nadeel: kan leiden tot polarisering – ja of nee
verhaal en verdeelt de bevolking

 Democratie: inhoudelijke of materiële kenmerken

A. Vrije verkiezingen
o Verschillende politieke partijen toegelaten
o Verschillende partijen kunnen deelnemen aan verkiezingen
Bestuurskunde en publiek management

▪ Moeilijkheid in België: federaal, regionaal: kiesdrempel


• Kiesdrempel: een partij moet min 5% van de stemmen halen om in het
parlement vertegenwoordigt te zijn
o Nadeel: verspilling van stemmen
o Voordeel: grote politieke partijen
o Vrijheid oprichting doel van partijen
▪ Belgische beperking: respect mensenrechten, geen racistische partijen toegelaten
B. Geheime verkiezingen = je mag aan niemand tonen op wie je hebt gestemd
o garandeert vrije keuze op partijen
o mag openlijk reclame maken voor je politieke partij & openbaar spreken
o spreken  bewijzen
o 2 redenen:
▪ vrij zijn van sociale druk
▪ nooit zorgen maken dat mensen tegen je zal keren = beschermingsmaatregel
C. Democratische procedure totstandkoming wetgeving
o initiatiefrecht: uiterst beperkt in BE
o recht op spreken: een goeie parlementaire is iemand die veel tegen publiek spreekt
o stemrecht  stemplicht
D. Eerlijke campagnemogelijkheden
o België: systeem van overheidspartijfinanciëring
▪ Eerlijke campagne mogelijk: in BE wil men dat politici kan opereren zonder afhankelijk te zijn
van bedrijven
▪ overheidsfinanciëring (80% - 90%): staat geeft geld aan politieke partijen → betaling per
zetel in het parlement (Grootste partijen krijgen het meeste geld)
• nadeel: partijen worden benadeeld
o Mediatoegang
o Persvrijheid: pers mogen kritiek geven op politieke partijen, zonder angst → recht op vrijemeningsuiting
= relativisme (diep besef dat alles relatief is – onze eigen ideeën zijn een product van een aantal
factoren als opvoeding, onderwijs)  fundamentalisme
o Algemeen enkelvoudig stemrecht
▪ nu: alle meerderjarige personen (= boven 18 jaar)
o Pluralisme  fundamentalisme
▪ Pluralisme: het idee dat goed is om verschillende opvattingen te hebben in de maatschappij
▪ Fundamentalisme: 1 opvatting is juist & andere opvattingen zijn fout = hetzelfde denken

3.1.1 stemrecht in België: overzicht

Cijnkiesrecht voor Belgische mannen. Enkel stemmen mits betaling 40 BEF (ongeveer 10 000
1830
mannen)
Algemeen meervoudig stemrecht voor BE mannen: onder druk van socialisme: elke BE man
1893
minstens 1 stem. Mannen met een hogere positie hadden er 2.
Algemeen enkelvoudig stemrecht voor BE mannen. Elke man maar 1 stem. De vrouwen
1918 mochten niet stemmen omdat de socialisten er tegen waren. Ze waren bang dat ze naar de
pastoor gingen luisteren.
Algemeen enkelvoudig stemrecht voor BE mannen en vrouwen. In België is er geen
1948 stemplicht, maar opkomstplicht. In het stemhokje mag je blanco stemmen. In België zijn er zo
5 – 12% ongeldige stemmen

 2024: vrij om te deelnemen voor steden & gemeentes – GEEN opkomstplicht


Bestuurskunde en publiek management

3.1.2 Andere bestuurssystemen

 Absolutisme
Staatsvorm waarbij macht uitsluitend bij vorst berust (vb. Lodewijk XIV)

 Oligarchie
Staatsvorm waarbij macht berust bij kleine groep
• Aristocratie: maatschappelijke bovenlaag die zich onderscheidt in macht, privileges en aanzien.
• Gerontocratie: macht voor oudsten
 Dictatuur
 Technocratie: beleid overlaten aan gespecialiseerden die erover weten (bijv. corona: virologen)
 Autocratie: iemand die zichzelf de macht toeëigent (Taliban, Hitler, Poetin) → heerser die meer macht bereikt dan
dat hij er recht op had
 Meritocratie: de macht gaat naar degene die in het verleden goed gepresteerd heeft
 Plutocratie: rijken

3.2 Rechtstaat
Rechtsstaat
Een staat waar de macht geregeld en beperkt wordt door het recht

 Burgers worden tegen macht van de staat beschermd door de wetten


 Controle op naleving wetten (ook door overheid) door onafhankelijke rechters
 Hoogste gezag: wet  bijv. vorstelijke absolutisme, dictatuur
 Recht boven de wet → fundamentele (mensen)rechten

Zowel de burgers, de privaatrechtelijke RP als de overheid zijn onderworpen aan het recht

Antoniem: politiestaat, machtsstaat

Politiestaat (bijv Iran)  burgers hoeven geen schrik te hebben van machtshebbers of politie. BE staat kunnen worden
gedagvaard en verplicht schadevergoeding

3.3 constitutionele monarchie


Monarchie
Staatsvorm met koning als staatshoofd

▪ Erfopvolging, eerstgeboogrterecht (= ondemocratisch systeem, doch democratisch “geaccepteerd”)


▪ Koning Filip van België
▪ Kroonprinses Elisabeth
▪ Fragiel systeem: er komen geen nieuwe bij. Wel nieuwe staten: republieken

Constitutionele monarchie
Monarchie die op grondwet berust: ook functie van de koning: slechts macht die de grondwet hem toekent

Een constitutionele monarchie is de aanduiding voor een land waarin het koningschap berust op een constitutie of grondwet,
waardoor de macht van de koning(in) beperkt is.

 alle bevoegdheden van de koning zijn geregeld in de grondwet

3.4 spreiding der machten (Kenmerken Belgische staat)

STAAT
Bestuurskunde en publiek management

NEGATIEF POSITIEF
- Nietzche: mens als machtsbewust wezen - Veiligheid
- 1513: Nicolo Machiavelli “Il Principe” - Orde
▪ Hoe kan je zo machtelijk mogelijk - Leiderschap
worden? - Daadkracht
▪ Hoe je macht moet verwerken en
behouden “het doel heiligt de
middelen” → machiavellisme
(machtsbewust)
REALISTISCHE
- Montesquieu
“Wie macht heeft is geneigd die te misbruiken” MACHTSMISBRUIK

→ persoonlijke belangen > algemeen belangen

Mocht niet afschaffen maar onder controle houden → spreiding der machten

▪ Ordening maatschappij onderstelt bevoegdheid maatschappij te ordenen (macht en gezag)


▪ Toewijzing van macht: aan één persoon of meerdere personen/instellingen
▪ Franse filosoof Montesquieu: zie notities

België: spreiding (en samenwerking) der machten:

Wetgevende macht
Instellingen die als doel hebben om algemene wetten en het algemeen beleidskader vast te leggen. Deze instellingen
worden normaal gezien geregeld opnieuw samengesteld op basis van verkiezingen (in een democratie)

Uitvoerende macht
Instellingen die als doel hebben om de beslissingen van de wetgevende macht uit te voeren en het dagelijks bestuur uit te
oefenen. Zij steunt wel in belangrijke mate op administratieve of bestuurlijke diensten.

Rechterlijke macht: hoven en rechtbanken:


Die oordelen als er conflicten bestaan omtrent de toepassing van de algemene regels (van de wetgevende macht) of de
toepassingen van uitvoeringsbesluiten (van de uitvoerende macht). De rechterlijke macht beslecht de conflicten.

Federale niveau

Macht Instellingen Bevoegdheid


Wetgevende macht Parlement (KvV en Senaat) en de Maken van wetten en controleren
Koning van de uitvoerende macht
Uitvoerende macht Koning en de regering Het land leiden en de wetten
uitvoeren
Rechterlijke macht Hoven en rechtbanken Uitspraak doen over
geschillen/controle wettelijkheid
regels
* KvV = Kamer van Volksvertegenwoordiging

Gemeenschappen en gewesten

Opsplitsing in wetgevende en uitvoerende macht (parlementen en regeringen), maar hebben geen aparte rechterlijke macht.
(vb. vrederechter in Brugge bevoegd voor federale decreten of gewestelijke).
Bestuurskunde en publiek management

Andere machten:
▪ Vierde macht: ambtenarenapparaat, bureaucraten
▪ Vijfde macht: media → filter tussen politiek en burger
▪ Zesde macht: maatschappelijke middenvelden

Maatschappelijke middenvelden = grote actoren die een grote maatschappelijke invloed hebben: scholen, mutualiteiten,
vakbonden
Ze gaan hun macht uitoefenen dmv lobbyen → wetgevingen verkrijgen die gunstig is voor zichzelf
lobbyen = komen op voor mts belangen

3.5 federale staaT = bondsstaat = België

1831: grondwet, unitaire staat


Anno 2020: sterk geëvolueerde grondwet, o.a door staatshervormingen
• Gemeenschappen
• Gewesten

3.5.1 Soorten staten

1 Eenheidsstaat of unitaire staat


2 Federale staat of bondsstaat
3 Confederale staat of statenbond

1 Eenheidsstaat of unitaire staat

 Staat waarvan de soevereiniteit onverdeeld bij de centrale overheid berust


 Staat oefent bevoegdheden uit zonder interne territoriale omschrijvingen en met algemeen en hiërarchisch toezicht
op alle diensten
 Hiërarchisch beginsel
o Bevoegdheid voor nemen van beslissingen en verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij top van de
organisatie
o Hogere in hiërarchie kan bevelen geven die lagere moet opvolgen. Hogere kan ook beslissingen van
lagere hervormen

2 Federale Staat (Bondsstaat)

Zie aantekeningen

 Staat waarin de bevoegdheden verdeeld zijn tussen twee onderscheiden en autonome rechtsordenigen, deze van
de federatie en deze van de deelstaten, die niet ondergeschikt zijn aan elkaar
o Centripetaal of agregatief: uit voorheen onafhankelijke staten (vb VSA)
o Centrifugaal of segregatief: uit unitaire staat (vb België)

3 Confederale staat of Statenbond


Bestuurskunde en publiek management

 Samenwerking tussen verschillende onafhankelijke, soevereine staten die overeenkomen bepaalde materies
gezamenlijk te regelen
o Basis = verdrag ipv grondwet
o Meestal met vetorect één staat

vb EU lijkt erop

3.5.2 België is een federale staat

▪ Taalgebruik
o Individuele burger: vrijheid van taalgebruik (vrije taalkeuze)
o Overheidsinstellingen, rechtbanken: verplicht taalgebruik wel mogelijk (Frans

▪ Belgische onafhankelijkheid: Frans enige officiële bestuurstaal


▪ Taalstrijd: men wou Nederlands ook erkend als taal dat gebruikt wordt in overheid
o sociaal: een strijd tegen elitairen want nederlands wordt gesproken door boeren, arbeiders, ..
▪ 1963: opsplitsing in 4 taalgebieden (waren nog geen deelstaten – volledige unitaire staat)
o Nederlandse taalgebied
o Frans taalgebied
o Duits taalgebied → was als compensatie stukje grond na oorlog
o Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad

Oorspronkelijk: België een unitaire staat (tot 1970)


1 parlement – 1 regering → voor ganse Belgische grond

▪ Federaliseringsidee
o Historische achterstelling Nederlands
o Koningskwestie: referendum: “Gaat u akkoord dat Koning Leopold III zijn grondwettelijke bevoegdheden
opnieuw uitoefent?”
▪ 72% Vlamingen: ja
▪ 58% Walen: nee
o Stakingen tegen “eenheidswet”: 1961-62: toont verschil tussen Waalse en Vlaamse economie
o Partijen met federaal verkiezingsprogramma
o Ca 1960: Vlaanderen wordt eco sterker – Wallonië werd zwakker
o Nieuwe partij Volksunie (meer autonomie van Vlaanderen → deelstaten). Hieruit ontstonden Spirit (+),
Vlaams Blok (+), Vlaams Belang, N-VA

1970 Eerste grondwetswijziging (staatshervorming) + cultuur wordt bevoegdheid van Vlaanderen


1993 Eerste artikel grondwet
“België is een federale staat; samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten”
FOUT – SAMENGESTELD
→ België is een FS, met daarnaast uit gemeenschappen en gewesten
2013 Zesde staatshervorming (Vlinderakkoord) – deelstaten worden belangrijker (FS = deelstaten
zijn nu even belangrijk)

 Volgende in 2024
▪ Federale overheid heeft de beslissingsbevoegdheid voor het hele land, de gemeenschappen en gewesten
zijn beperkt tot een deel van het grondgebied op bepaalde instellingen, maar elk voor zijn eigen
bevoegdheden. Het heeft een restbevoegdheid.
▪ Gemeenschappen: “culturele materies” (cultuur en sport) en persoonsgebonden aangelegenheid
(gezondheidsbeleid en jeugdbescherming) en onderwijs en taalgebruik
▪ Gewesten: economie en “plaatsgebonden materies”
Bestuurskunde en publiek management

Aantekeningen: België is een federale staat (examen)

▪ Federale overheid heeft beslissingsbevoegdheid voor het gehele land, de gemeenschappen en gewesten zijn
beperkt tot een deel van het grondgebied of bepaalde instellingen, maar elk voor zijn eigen bevoegdheden.
▪ Federale overheid: restbevoegdheid (residuaire bevoegdheid)

Gemeenschappen (persoonsgebonden)
▪ “culturele materies” (o.a. cultuur & sport)
▪ persoonsgebonden aangelegenheden (gezondheidsbeleid, jeugdbescherming)
▪ onderwijs & taalgebruik

Gewesten (grondgebieden)
▪ economie
▪ plaatsgebonden materies (ruimtelijke ordening, huisvesting, leefmilieu)

1 Vlaams gewest = nederlands taalgebied


2 Waals gewest = Franse + Duitse taalgebied
3 Brussels Hoofdstedelijk Gewest = tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad
a. eigen parlement
b. eigen regering
4 Vlaamse Gemeenschap = bevoegd in Nederlandse taalgebied en deels in tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad
5 Franse Gemeenschap = bevoegd in Franse taalgebied en deels in tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad
6 Duitstalige Gemeenschap = bevoegd in het Duitse taalgebied

 Andere federale staten in Europa: deelstaten zijn daar elkaars gelijken


o Duitsland
o Oostenrijk
 Spanje, Verenigd Koninkrijk: ongelijk federalisme
o de ene deelstaat heeft meer te zeggen dan de andere bevoegdheden
Bestuurskunde en publiek management
Bestuurskunde en publiek management

4 Federale machten
4.1 wetgevende macht

Wetgevende macht
Het bestaat uit 3 takken (art 36 GW):
1 Kamer van Volksvertegenwoordigers (KvV)
2 Senaat
a. Samen: parlement
3 Koning
a. eigenlijk geen macht meer
b. Als je id GW “Koning” leest is dit eigenlijk de federale regering

 Kans om verkozen te worden hangt af van de grootte vd bevolking per provincie


Limburg: 11 mensen die ze mogen afvaardigen
West-Vlaanderen: 17

Kenmerken verkiezingen:
▪ Stemrecht en opkomstplicht vanaf 18 jaar (actief kiesrecht)
▪ Enkelvoudig stemrecht
▪ Geheime verkiezingen
▪ Algemene verkiesbaarheid vanaf 18 jaar (passief kiesrecht)
▪ Evenredige vertegenwoordiging per kieskring
▪ Gelijke vertegenwoordiging mannen en vrouwen op lijsten (op éénheid na)
Art 61, 62, 64 GW

4.1.1 De Kamer van Volksvertegenwoordigers

Kamer van Volksvertegenwoordigers


▪ 150 leden, rechtstreeks verkozen (art 63 GW)
▪ 11 kieskringen (10 volgens provinciegrenzen en één kieskring voor het administratief arrondissement Brussel-
Hoofdstad)
▪ Per kieskring: kiesdrempel 5%
▪ 5-jaarlijkse verkiezing (art 65 GW)

 Evenredigheidsprincipe = proportionele vertegenwoordiging


▪ Er zijn 10 zetels beschikbaar
▪ Partij A krijgt 40% van de stemmen en krijgt daarmee 40% van de zetels, dus 4 zetels.
▪ Partij B en Partij C krijgen elk 30% van de stemmen en krijgen elk 30% van de zetels, dus elk 3 zetels.
▪ Dit systeem zorgt voor meer diverse vertegenwoordiging in het parlement en diverse opinies, omdat
verschillende partijen zetels krijgen op basis van hun relatieve sterkte in de verkiezingen.

Nadelen van het evenredigheidsprincipe:


▪ Politieke versplintering: er kunnen veel partijen in het parlement zijn, wat kan leiden tot politieke
versnippering (= situatie waarin er een groot aantal politieke partijen actief is en zetels wint in een
wetgevend lichaam, wat kan leiden tot een divers politiek landschap met uitdagingen zoals
coalitievorming, compromissen en trage besluitvorming)
▪ Veel samenwerking en compromissen: omdat er veel partijen zijn, kan het nodig zijn dat partijen
samenwerken en compromissen sluiten om tot beslissingen te komen
▪ Verandering kan traag zijn: het kan moeilijk zijn om beleidsveranderingen door te voeren vanwege de
noodzaak van consensus tussen verschillende partijen.
▪ Kiesdrempel: een kiesdrempel van bijvoorbeeld 5% kan worden ingesteld om te voorkomen dat te kleine
partijen zetels winnen.
Bestuurskunde en publiek management

 Meerderheidsprincipe = winner-takes-all
▪ Er zijn 10 zetels beschikbaar.
▪ Partij A wint in elk kiesdistrict en krijgt alle 10 zetels, omdat het de meerderheid van de stemmen (60%)
heeft.
▪ Partij B krijgt geen zetels, zelfs als het 40% van de stemmen heeft.
▪ Dit systeem leidt tot een duidelijke meerderheid in het parlement, maar kan minder diversiteit opleveren.
(Meestal) 1 partij kan regeren = ze kunnen hun stempel drukken

Nadelen van het meerderheidsprincipe:


▪ Slechts 2 grote partijen. (Bijna) altijd 1 van de partijen aan de macht. Geen plaats meer voor kleine
partijen
▪ Gebrek aan respresentatie voor minderheidspartijen.
▪ Minder politieke diversiteit: omdat één partij alle zetels wint in elk kiesdistrict, kan er minder variate
zijn in politieke opvattingen in het parlement
▪ Minder compromissen: omdat de winnende partij alle macht krijgt, kan er minder noodzaak zijn voor
compromissen en samenwerking.

4.1.2 De Senaat

Senaat
▪ Na 6de staatshervorming geen rechtstreeks verkozen senatoren meer
▪ 50 senatoren aangeduid door deelstaatparlementen
o o.a. 29 door het Vlaamse parlement
▪ Deze senatoren coöpteren nog 10 senatoren op basis van verkiezingsresultaten voor de kamer.
o Geen politieke regels voor “gebuisde politici”

Bevoegdheidsverdeling Kamer en Senaat


▪ Hoofdprincipe: Kamer van Volksvertegenwoordigers + Koning, zonder tussenkomst Senaat (art 74 GW)
o voor 98% vd gevallen is Senaat niet meer nodig wel nog vb: wijziging GW
▪ In bepaalde materies blijft Senaat ook bevoegd (arttn 77 en 78 GW)

4.1.2.1 Bevoegdheden wetgevende macht

Bevoegdheden wetgevende macht


1 Wetten maken
o Belangrijkste taak
o Formele wetten = akten die uit het federaal parlement komen, wetten in de “materiële zin”. Als het woord
wet ervan in de titel staat bv. het burgerlijk wetboek, wetboek van vennoten, vrijwilligerswet, …
2 Verdragen goedkeuren
3 Uitvoerende macht controleren
o Vertrouwen schenken aan federale regering
o Begroting goedkeuren
4 Onderzoekscommissies oprichten (art 56 GW)
o bv. KvV: Dioxine, faillissement van Sabena, aanslagen te Brussel, Optima, … Geen
onderzoekscommissie meer in de senaat sinds 2014
5 Wijzigen van de grondwet
6 Goedkeuren van internationale verdragen
o Zeer formalistisch proces. Nationale diplomaten betrokken in Brussel, nummerplaat met cdp = zijn bezig
met internationale betrekkingen.
7 Parlementaire controle op regering
o Coalitievorming
o Interpellatierecht
Bestuurskunde en publiek management

▪ Interpelleren = kritiek (op één minister, evt gevolgd door motie tot ontslag) → meestal uit
oppositie
▪ Vraag = vraag om uitleg (neutraal)
o Vertrouwensstemming
▪ Motie van vertrouwen en wanttrouwen → meerderheid van 150 leden onder
bedwang/tevreden houden
▪ Regering vraagt aan parlement of ze nog vertrouwen hebben
o Goedkeuring begroting
▪ Federale regering: begroting opstellen (= raming v inkomsten en uitgaven v/e jaar en waar we
deze inkomsten halen)
▪ Parlement: goedkeuring van de begroting

4.1.3 De Koning

Bevoegdheden als tak wetgevende macht bij het maken van wetten
▪ Initiatiefrecht: initiatieven van de regering die door Koning ondertekend worden (wetsontwerpen)
▪ Amenderingsrecht: koning kan voorstellen tot wijziging indienen op wetten die in het parlement gemaakt zijn
▪ Bekrachtiging wetten: koning verklaart zich akkoord met door het parlement aangenomen tekst (Koning+minister
ondertekenen)
o Kan Koning weigeren? Nu meer een formaliteit, niet echt veel keuze meer

4.1.4 De totstandkoming van de formele wet

Totstandkoming wet: 4 fasen


1 Initiatief
2 Behandeling en stemming in parlement
3 Bekrachtiging en afkondiging
4 Bekendmaking

4.1.4.1.1 Initiatieffase totstandkoming wet (art 75 GW)


Initiatief
▪ Leden Kamer (indien tot hun bevoegdheid behoort): wetsvoorstel
▪ Koning (tekst goedgekeurd in ministerraad): wetsontwerp
o vooraleer Koning ondertekent: “voorontwerp van wet”
o Raad van State moet altijd advies geven over “voorontwerp van wet”
▪ Raad van State = controleur en kwaliteitstoetsing van wetteksten (enkel wetsontwerpen) →
rechtbank en adviesorgaan
• Wetsvoorstellen moeten NIET naar de Raad van State (wordt toch nooit
goedgekeurd)

4.1.4.1.2 Behandeling en stemming in het parlement


Behandelingsfase in het parlement
▪ Behandeling in commissie: bespreking tekst; evt gewijzigd door amendementen, stemming bevoegde commissie
▪ Behandeling in plenaire vergadering: bespreking tekst, evt gewijzigd door de amendementen, plenaire stemming
▪ Evt verzending naar tweede kamer: nieuwe regeling na 6de staatshervorming

 Commissie
Kleine deelvergadering obv specialiteiten

 Plenaire vergadering
Vergadering van alle 150 parlementsleden camera’s aanwezig, “show”
Verloop van de stemming (art 53 GW)
Bestuurskunde en publiek management

▪ Aanwezigheidsquorum: meerderheid van de leden moeten aanwezig zijn


▪ Stemquorum: meerderheid van de aanwezige leden moet ja stemmen

M.O onthoudingen tellen voor aanwezigheidsquorum, maar niet voor stemquorum

4.1.4.1.3 Bekrachtiging en afkondiging van de wet


Bekrachtiging en afkondiging (art 109 GW) – eigenlijk door regering
▪ Bekrachtiging: handeling van de Koning, als tak van de wetgevende macht, waarbij hij zich akkoord verklaart met
de door het parlement aangenomen wet
▪ Afkondiging: handeling van de Koning, als hoofd van de uitvoerende macht, waarbij het bestaan van de wet
gevestigd wordt en waarbij hij de tenuitvoerlegging beveelt

 In praktijk: bekrachtiging en afkondiging gebeuren samen

4.1.4.1.4 Bekendmaking van de wet

Bekendmaking wet
▪ Publicatie in Belgisch Staatsblad
▪ Bindend 10e dag na publicatie, tenzij de wet zelf in een ander datum voorziet

Notities:

Voorwaarden premier: in principe gene. Zelf niet verkozen worden zijn in het parlement (= witte konijnen). Welke partijen
vertegenwoordigd in de federale coalitie (2020,7): Open VLD & MR (liberalen), Vooruit & pS (socialisten), CD&V (centrum)
en groen & ecolo (groen). Welke partijen vormen de coalitie in Vlaanderen: N-VA, Open VLD en CD&V
De federale premier is een politicus uit de partij voorzitters.
Wie heeft er de grootste invloed op wie het wordt; er zijn geen regels voor.

4.2 De uitvoerende macht


4.2.1 Koning, Ministers en Staatssecretarissen

I. Koning

Art 37 GW: federale macht berust bij de koning


Onbekwaam tot alleen handelen → benoeming ministers en staatssecretarissen (art 96,99, 104 GW)

15 ministers, beide geslachten vertegenwoordigd, specifieke deelaspecten beleidsterreinen met eigen administratie en
kabinet, pariteit Nederlandstaligen en Franstaligen

- Ministers krijgen  bevoegdhedne


- Vlaming heeft meestal iets meer indrukwekkende bevoegdheden dan Walen

II. Ministers

▪ Politieke functie: lid van de regering


▪ Administratieve of ambtelijke functie: hoofd een federale overheidsdienst

III. Staatssecretarissen

▪ Toegevoegd aan minister


▪ Soms goedkeuring minister nodig
▪ Beperking inzake geslachten en taalverhoudingen tellen niet
Bestuurskunde en publiek management

o Praktijk: vaak voor “hot topics’, lancering nieuw politiek talent, herstelling evenwichten

4.2.2 De regeringsvorming

Regeringsvorming in de praktijk (gewoonterecht)


▪ De Koning laat zich informeren
▪ Koning stelt informateur aan, die moeten onderzoeken welke coalities mogelijk zijn
▪ Koning stelt formateur aan die regeerakkoord uitwerkt en regeringsploeg samenstelt
▪ Koning benoemt Ministers en Staatssecretarissen
▪ Nieuwe premier legt regeringsverklaring af in KvV en vraagt het vertrouwen

 Informateur: eerste vd partijvoorzitters (2de winnaar van de verkiezingen) die de onderhandelingen mag beginnen
 Formateur: meestal partijvoorzitter van de grootste partij

Recente regeringsvormingen: veel creatieve oplossingen voor crisissen


▪ Koninklijk verkenner (2007 – 2008)
▪ Koninklijk bemiddelaar (2010)
▪ Preformateur (2010)
▪ Koninklijk onderhandelaar (2011)
▪ Coformateur (2014)
▪ 2 informateurs (2019)

= soepel gewoonterecht

4.2.3 Bevoegdheden van de uitvoerende macht

Loyaliteitsbeginsel: alles vertrekt uit opdracht van de wet


 UM moet uitvoeren wat de wetgevende macht heeft beslist

Bevoegdheden Uitvoerende Macht


A. Toegewezen bevoegdheden (art 105 GW)
a. De uitvoerende macht is alleen bevoegd voor aangelegenheden over wie de bevoegdheden aan haar is
toegekend krachtens de grondwet of een wet (van de wetgevende macht)
b. Antoniem: residuaire bevoegdheid: wetgevende macht
B. Twee hoofdbevoegdheden volgens GW
a. Uitvoeren van wetten (art 108 GW)
b. Beleid van het land voeren

 Uitvoeren van wetten (UM)

- Wet: algemeen karakter → concretiseren in concrete regels en individuele besluiten


- UM mag uitvoeren, maar niet wijzigen: altijd respect tonen voor de wet en de grondwet = legaliteitsbeginsel of
wettigheidsbeginsel
- Vgl met attributiebeginsel: de bestuurlijke overheden hebben alleen die bevoegdheden die hun zijn toegekend
door de GW, de wetten of de decreten/

Notitie: hiërarchie der rechtsnormen. De ene staat hoger dan de andere. Grondwet > formele wet = uit federaal
parlement > Koninklijk besluit = besluit van de federale regering > ministerieel besluit

 Voeren van het (politiek) beleid

- Vb. inzake economie, sociale zekerheid, armoede, … vb via wetsontwerpen (Brussels Airlines redden)
- Opstellen van de begroting (goedkeuring is de taak van de WM)
Bestuurskunde en publiek management

- Voeren van buitenlands beleid: vb onderhandelen over gedragen


- Koning voert bevel over het leger: Koning stelt de staat van oorlog vast
- Organisatie openbare diensten, vaststellen statuut ambtenaren, benoemen ambtenaren
- Rechten van muntslag (art 112 GW)
- Handhaving openbare orde, veiligheid, gezondheid en rust (het continu monitoren vd coronacrisis en regels
herzien)
- Genaderecht (art 110 GW)

- Kroonraad: Koning, Ministers en Ministers van Staat


o Minister van Staat: eretitel als je lang succesvol en integer actief bent als minster
- Ministerraad: Ministers (consensus procedure) collegiaal orgaan, intern gedebateerd, niet openbaar, belissing
genomen, mag je geen oppositie voeren tegen je eigen collega’s
- Regeringsraad (vormen de regering): ministers en staatssecretarissen
o collegiaal beslissingsorgaan: onderling discussiëren maar na beslissing verdedigt iedereen de
beslissing naar de buitenwereld toe. Als je daar niet achter staat, moet je uit de regering stappen
- Kernkabinet: eerste Minister en de vice-eerste ministers

4.2.4 Beslissingen van de uitvoerende macht

Beslissingen van de UM
▪ Rechtstreeks
o Koninklijke besluiten
o Ministeriële Besluiten
o Omzendbrieven
▪ Omrechtstreeks
o Als wet (via techniek wetsontwerp)

4.2.4.1 Koninklijke besluiten

▪ Standaard besluiten van de federale regering


▪ ‘In ministerraad overlegd”
o Als wet dit vereist
o Politiek gevoelige thema’s
▪ Of Minister + Koning
▪ De Koning moet ze ondertekenen
▪ Besluit van de regering dat ook wordt ondertekend door de Koning

Soorten Koninklijke Besluiten


1 Reglementaire KB’s: formuleren een rechtsregel (regel van objectief recht), hebben een algemeen karakter,
verordenend
a. materiële regelgeving
b. klassieke uitvoeringsbesluit

bijv. camerabewaking in voetbalstadions, organisatie v wielwedstrijden


2 Beschikkende KB’s: van toepassing om 1 persoon of situatie (vb. benoeming van een ambtenaar)
a. geen materiële wetgeving: geen regels die wij moeten naleven

bijv. toekennen van een susbidie

Volmachtenbesluit
Regering maakt belangrijke beslissingen dan normaal zeer uitzonderlijk
Bestuurskunde en publiek management

KB’s genomen op basis van een bijzondere machtenwet, waarin de WM de UM de bevoegdheid vermeent om voor een
bepaald doel en binnen een bepaald periode eventueel toch wetten te wijzigen
Bijvoorbeeld: begin corona: regering heeft overgenomen van het Parlement tijdens lockdown (Parlement mocht niet
samenkomen)

4.2.4.2 Ministeriële besluiten


▪ Besluiten van Ministers die niet door Koning ondertekend worden
o Wetgever (in wet) of Koning (in KB) moet toestemming geven
o Alleen bijkomstige en aanvullende aangelegenheden
▪ Reglementair of beschikkend
o Vb. aanwerven van politie agenten

 Meer details, niet om Koning mee lastig te vallen


Vb: aanpassen van een index, bespreking van een datum om dossiers in te dienen, benoeming van beginners
(politie, militairs)

4.2.4.3 Omzendbrieven (circulaires)

Omzendbrieven of circulaires
Vorm van gewoonterecht en vorm van “soft law” – “pseudowetgeving” → niet bindend, rechters hoeven dit niet toe te passen
Bijvoorbeeld als er nieuwe wetgeving op komst is binnen cultuur & sport → afschaffing mondmaskers
Interne richtlijnen voor ministers zelf of diens personeel
bijv beroepskosten zijn afiscaal aftrekbaar (hoe interpreteren?)
= officieel geen wetgeving (gn KB of MB & niet gepubliceerd in Staatsblad)
Ambtenaren die volgens de omzendbieven werken, zullen niet intern worden teruggetrokken

▪ Minister legt aan zijn diensten of overheden uit hoe bestaande reglementering geïnterpreteerd en toegepast moet
worden
o in principe geen nieuwe rechtsregels, niet bindend voor burgers
o de facto wel nieuwe regels, nieuwe interpretaties of zelfs afwijkingen van wet (vb. in afwachting van
nieuwe wetgeving)
▪ Wetsontwerpen

Is dit nu wetgeving of niet?


- Niet officieel gepubliceerd: veel burgers kennen ze niet
- Niet afdwingbaar
- Wordt in de praktijk altijd gevolgd
- Vallen buiten democratische controle

4.2.5 Statuut van de Koning

Statuut van de Koning (Koning Filip)


▪ Onschendbaar (art 88)
o Koning kan niet voor rechtbank gedagvaard worden
o Enkel zijn persoon, niet zijn vermogen
▪ Onverantwoordelijk (art 106 GW)
o Koning kan politiek niet ter verantwoording worden geroepen. Ministers dragen deze
verantwoordelijkheid
o Koning kan dus geen daden stellen zonder steun van een Minister
o Koning kan iets tegen minister zeggen zonder dat dit mag voortzetten
▪ Onbekwaam tot alleen handelen
Bestuurskunde en publiek management

o Elke handeling moet gesteund worden door een Minister

4.2.6 De Federale administraties

▪ Vroeger: ministeries
▪ Nu: FOD’s en POD’s
o Federale overheidsdiensten: voor verschillende beleidsterreinen (financiën, justitie, binnenlandse zaken,
…)
▪ Met bevoegde minister
o Programmatorische overheidsdiensten: rond bepaalde beleidsthema’s die verschillende diensten
doorkruisen (wetenschapsbeleid, duurzame ontwikkeling …)

Minister Minister Minister


Kabinet Kabinet Kabinet
FOD Financiën Belgisch leger FOD Volksgezondheid
POD POD POD

Kabinet
▪ Minister neemt die mee uit eigen streek
▪ Specialisten (want minister weet vaak niets over diens bevoegdheden)
▪ Mensen uit de sector
o minister wordt zeer degelijk geïnformeerd
o minister wordt alle mensen o/h kabinet te vertrouwen zijn en hem/haar te steunen

4.2.7 De Federale kabinetten

Kabinet: een verbinding tussen het FOD en Minister = persoonlijke medewerkers die de Minister zelf heeft gekozen.
Makkelijk 15-20 mensen: chauffeur, woordvoerder, ..
Een FOD was vroeger een ministerie

Minister weg → Kabinet onmiddellijk werk kwijt → Waarom is dit er? Hier gebeurt het echte werk: wetten opstellen, teksten
schrijven, … → goede minister laat zich omringen met slimmere mensen dan zichzelf → waar haal je die? Ambtenaren
worden tijdelijk gedetacheerd op het Kabinet → Nadelen: duur en zorgt voor veel vertraging

5 Gemeenschappen en gewesten
5.1 Ontstaansgeschiedenis

⎯ Federaliseringsidee: enkele katalysatoren:

▪ Taalkwestie: Nederlands – Frans


▪ Koningskwestie: referendum: ‘Gaat u akkoord dat Koning Leopold II zijn grondwettelijke bevoegdheden terug
uitoefent
o 72 % Vlamingen JA
o 58% Walen NEE
▪ Economisch profiel Vlaamse en Waalse economie
o zie oa stakingen tegen “eenheidswet”: 1961 – 62’
▪ Politieke partijen met een federaal programma
Belangrijkste wetgeving:
▪ Grondwet: (artt 1-5; 115-143 GW)
▪ Bijzonder wet van Bijzonder wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen (BWHI= Bijzondere wet
van de hervorming van de instellingen= nauwkeurige gedetailleerde opsomming van de bevoegdheden van de
deelstaten
Bestuurskunde en publiek management

5.1.1 De gemeenschappen

- Arttn. 127-130 BWHI


o oa Art. 4 BWHI = culturele aangelegenheden + inclusief sport (art 4, 9° BWHI)
o oa Art. 5 BWHI = persoonsgebonden aangelegenheden " Gemeenschappen: historische eis van vooral
Vlamingen

5.1.2 De Gewesten

- Art. 134-139 GW
- Art. 6 BWHI (economische en grondgebonden materies)
- "Gewesten: historische eis van vooral Walen

Principe gemeenschappen en gewesten


▪ Elke gemeenschap en elk gewest hebben eigen UM (regering) en een WM (parlement + regering)

 uitzonderingen op principe: asymmetrische structuur België (niet zelfde als in Vlaanderen en in Wallonië)
 Vlaamse gemeenschap en Vlaams gewest delen dezelfde WM en UM → 1 Vlaams Parlement en 1 Vlaams
regering

5.2 Bevoegdheidsverdeling van de gemeenschappen, gewesten en federale staat

⎯ Gemeenschappen + gewesten: TOEGEWEZEN BEVOEGDHEDEN: alleen als Grondwet of BWHI-bevoegdheid aan


hen heeft toegekend
⎯ Federale overheid: RESIDUAIRE BEVOEGDHEID:
taken die de federale overheid de bevoegdheid heeft over zaken die niet specifiek aan de deelstaten zijn toegewezen.
Met andere woorden, als de grondwet of wetgeving niet expliciet bepaalt dat een bepaalde bevoegdheid aan de
deelstaten wordt gegeven, behoort die bevoegdheid automatisch tot de federale overheid.

Gemeenschappen Gewesten Federale overheid


PERSOONSGEBONDEN PLAATSGEBONDEN Monetair beleid
Cultureel aangelegenheden Ruimtelijke ordening Justitie
o Amateurkunstendecreet Leefmilieu Veiligheidsbeleid
o Cultureel-erfgoeddecreet Huisvestiging Defensie
o Decreet SCW Landgebouw Burgerlijk recht
o Topstukkendecreet Energie Sociale zekerheid
o … Tewerkstelling Financiën (innen van België)
Sport Woninghuur + Handelshuur + alle residuaire bevoegdheden
o Decreet lokaal sportbeleid
Persoonsgebonden aangelegenheden
Onderwijs
Taalgebruik
Kinderbijslag

5.3 Werkwijze gemeenschappen en gewesten

 Elke gemeenschap en elk gewest heeft eigen parlement


 Elke gemeenschap en elk gewest heeft eigen regering
Bestuurskunde en publiek management

 Dus eigen WV en UM; maar geen afzonderlijke macht

Uitzonderlijk: Vlaamse gemeenschap en Vlaams gewest

5.4 Vlaams parlement

Samenstelling
▪ 5-jaarlijkse verkiezingen (parlement wordt verkozen op de dag van de Europese verkiezingen)
▪ “Legislatuurparlementen”: kunnen niet voortijdig ontbonden worden (art 117 GW)

Kenmerken verkiezingen
▪ Elk Belg ouder dan 18 jaar en in het Gewest woont heeft stemrecht
▪ Verplichte opkomst
▪ Geheime stemming
▪ Enkelvoudige stemrecht
▪ Evenredige vertegenwoordiging
▪ Systeem van kieskringen
▪ gelijke vertegenwoordiging geslachten (op een persoon na bij onpaar aantal)

Functies
▪ Wetgevende functie (via het stemmen van decreten en ordonnanties)
▪ Verdragen goedkeuren
▪ Controle op overeenkomstige regering (coalitie- en oppositie vorming)
o ‘vragen’ (om uitleg) en ‘interpellaties’
o Vertrouwensstemming (coalitie)
o Goedkeuring begroting
▪ Onderzoekscommissie oprichten (bijv Corona)
▪ De begroting
o opstellen gebeurt door regering, goedkeuring door parlement

In België verwijst het onderscheid tussen decreten en ordonnanties naar de wetgevende bevoegdheid van de
deelstaatparlementen. Hier is een uitleg van de twee termen:

Decreet
Een decreet is een algemene rechtsregel die wordt vastgesteld door een deelstaatparlement, zoals het Vlaams Parlement of
het Waals Parlement. Decreten hebben betrekking op aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de deelstaten vallen.
Ze worden gebruikt om wetgeving op regionaal niveau vast te stellen en hebben dezelfde juridische kracht als federale
wetten.

 Hiërarchie der normen: decreten staan op dezelfde hiërarchische hoogte als federale wetten. Ze kunnen niet
strijdig zijn met federale wetten, maar in geval van tegenstrijdigheid primeert de federale wet.

Ordonnantie
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden in plaats van decreten de term "ordonnanties" gebruikt. Het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest heeft specifieke wetgevende bevoegdheden, en de regionale wetgeving wordt vastgesteld in de vorm
van ordonnanties door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.
Bestuurskunde en publiek management

 Hiërarchie der normen: net als decreten in de andere deelstaten staan ordonnanties op dezelfde hiërarchische
hoogte als federale wetten. Ze moeten in overeenstemming zijn met de federale wetgeving, maar in geval van
tegenstrijdigheid primeert de federale wet.
Decreten  ordonnanties

Decreet:
▪ Gebruikt in: Vlaams Parlement, Waals Parlement, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap
▪ Terminologie: Het woord "decreet" wordt gebruikt in de context van deze deelstaatparlementen.

Ordonnantie:
▪ Gebruikt in: Brussels Hoofdstedelijk Gewest
▪ Terminologie: In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de term "ordonnantie" gebruikt in plaats van "decreet".

Interpellaties
In het kader van parlementaire procedures verwijst een interpellatie naar een instrument dat parlementsleden kunnen
gebruiken om vragen te stellen aan de uitvoerende macht (de regering) over kwesties van openbaar belang. Het is een
mechanisme waarmee parlementsleden verduidelijking kunnen vragen, informatie kunnen verkrijgen of kritiek kunnen uiten
op het beleid van de regering.

5.4.1 Werkwijze van de parlementen

1 Initiatief
a. Parlementair: voorstel van decreet of ordonnantie o Regering: ontwerp van een decreet of ordonnantie
b. Behandeling / stemming in commissie (specialisten)
2 Behandeling / stemming in plenum (grote koepelzaal met alle parlementairen)
a. Meerderheid aanwezigen
b. Meerderheid ja-stemmen
3 Bekrachtiging en afkondiging: door regering
4 Bekendmaking in Belgisch Staatsblad

Notities hiërarchie van de rechtsvormen:


Bestuurskunde en publiek management

5.5 De vlaamse regering

▪ Ministers aangeduid door parlement, dat over “government making power” beschikt (art 122 GW)
▪ Ministers van verschillende geslachten
▪ Eed Minister-President: in handen Koning (baas van de Vlaamse regering: Jan Jambon)
▪ Maximaal aantal leden
▪ Hier GEEN staatssecretarissen, enkel ministers

5.5.1 Bevoegdheden
▪ Toegewezen bevoegdheden (restbevoegdheid; wetgevende macht)
▪ Legaliteitsbeginsel (Regeringsbesluiten moet grondwet en decreten respecteren)
▪ Taken
o Uitvoering geven aan decreten of ordonnanties: uitvoeringsbesluiten (regeringsbesluit of ministerieel
besluit)
o Politiek beleid van gemeenschap of gewest voeren

5.5.2 Werkwijze
▪ Collegiaal
▪ Beslissingen bij consensus
▪ Besluiten van de Regering
o Beschikkend (individueel)
o Reglementair (algemeen, verordenend)
▪ Vaak indirect via ontwerpen van decreet of ordonnantie (parlementair intiatiefrecht)

5.6 Vlaamse administratie

‘Beter bestuurlijk beleid’. Ze zijn sinds 2006 georganiseerd in 13 beleidsdomeinen, die elk een departement en een aantal
verzelfstandigde agentschappen bevatten.

Vb. beleidsdomeinen Cultuur, Jeugd, Sport en Media


- Opheffing intern verzelfstandigd agentschappen sinds 2013
- Omvat aantal eigen culturele instellingen
o Het Lijsternest
o KMSK Antwerpen
o Frans Masereel Centrum
o Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen

6 De provincies
▪ 10 provincies
▪ 19 Brusselse gemeenten horen niet tot een provincie
▪ Intermediair bestuursniveau
▪ Bijna geen bevoegdheden meer. Sport en Cultuur is sinds 2018 ook weg gevallen

6.1 Bevoegdheden en opdrachten

⎯ Sterk uitgehold begrip


⎯ Sinds 1 jan 2018 geen bevoegdheden meer voor sport, cultuur, jeugd en welzijn (CJSM)
⎯ Nog wat taken inzake beheer van waterbeheer, ruimtelijke ordening en leefmilieu, provinciale domeinen, …

6.2 Provinciale organen


Bestuurskunde en publiek management

1 Provincieraad
2 Bestendige deputatie (uitvoerende macht, ministers van provincies)
3 Provinciegouverneur (betaald zoals minister: enige post na Koning die levenslang is. Hoeft niet aan verkiezingen
mee te doen = soort win for life. Je wordt meestal gepromoveerd naar deze post.

6.2.1 Provincieraad

▪ Zesjaarlijkse rechtstreekse verkiezing provincieraadsleden


▪ Zelfde principes als bij federale verkiezingen
▪ Aantal leden schommelt van provincie tot provincie

6.2.1.1 Bevoegdheden provincieraad (bijna geen)

1 Algemeen beleid provincie


2 Restbevoegdheid provincie
3 Provinciale begrotingen en belastingen
4 Politieverordeningen

6.2.1.2 Werking provincieraad

▪ Voorgezeten door voorzitter (niet gelijk aan gouverneur)


▪ Openbare vergaderingen

6.2.1.3 Provinciegouverneur

▪ Benoemd door Gewestregering, op eensluidend advies van de federale Ministerraad


o In 2018 → eerste keer ‘open vacature’ en selectiebureau op basis van competentieprofiel
o Uiteindelijke keuze bij Vlaamse regering
▪ Bevoegdheden
o Vertegenwoordiger provincie
▪ Voorzitter van de bestendige deputatie
▪ Geen lid provincie
o Vertegenwoordigers van de hogere overheden
▪ Uitvoeren van wetten, decreten, ordonnanties en besluiten van de UM van hogere overheden
▪ Toezicht op besluiten provincieraad en gemeenten
o Handhaving openbare orde en rust in provincie
▪ Rampenplannen, politievordeningen

6.2.2 Bestendige deputatie

▪ 4 leden met stemrecht (gedeputeerden) verkozen door en uit provincieraad


▪ Gouverneur (zonder stemrecht)

6.2.2.1 Taken bestendige deputatie

▪ Toegewezen bevoegdheden
▪ Dagelijks bestuur provincie
▪ Medebewindstaken (vb toezicht op gemeenten)
Bestuurskunde en publiek management

7 De gemeenten
▪ Kleinste algemene bestuursniveau
o België: 589 gemeenten tot 2018
▪ Oorspronkelijk: 2359 gemeenten
▪ Fusieoperatie in 1977 => deelgemeenten
▪ Deelgemeenten is juridisch gezien niet meer van betekenis → MAAR bestuurskundig gezien
zijn ze nog altijd belangrijk
• vb cultuur: Kortrijk heeft cultuurcentrum → elke deelgemeente heeft eigen
ontmoetingscentrum
o Sinds 2019: 581 gemeenten
▪ 300 Vlaamse gemeenten
▪ van systeem van ‘verplichte’ fusie naar systeem van ‘gestimuleerde’ fusie
• Nog steeds gemeenten stimuleren om te fusioneren → subsidie: 500 euro per
inwoner
▪ Gevolgen: enorme verschillen tussen Vl steden en gemeenten inzake omvang
• Kleine gemeenten hebben het steeds moeilijker om politiek gezien iets voor te stellen
→ weinig geld, weinig kwalitatief personeel
• Zorgen voor financiële ongelijkheiden (systeem vd gemeentelijke opcentiemen:
belastingen bijbetalen afhankelijk van waar je woont → Knokke 0% vs Gent 8%)
• Spanning stad – platteland → steden willen meer geld dan platteland. Officieel
gezien zijn ze allemaal gemeenten. Sommigen mogen zich steden noemen. Steden
doen veel meer dan platteland.

7.1 Taken

ALLESBEHALVE WAT EEN BEVOEGDHEID IS VAN EEN HOGER NIVEAU

1 Art 41 GW: gemeentelijke belang


2 Art 2 Decreet over het lokaal bestuur (DLB)
3 Gemeentelijk belang
a. Alle plaatselijke aangelegenheden waarvoor de federale overheid, de gemeenschappen of de gewesten
zichzelf niet bevoegd achten → wet of decreet die plaatselijke aangelegenheid regelt: gemeenten niet
meer bevoegd

Voorbeeld:
personenbelasting → gemeente kan dit niet weglaten, maar mogen het wel aanvullen
Mondmaskerplicht strenger maken dan nodig, maar niet afschaffen
Hogere overheid beslist hoe snel je mag rijden. De gemeenteraad kan beslissen waar bebouwde kom
start en eindigt en zo dus de snelheid aanpassen (mag niet de max snelheden bepalen)

b. Moet hiërarchie der rechtsnormen respecteren


(art 159 GW exceptie van legaliteit)

4 Taakafbakening hogere overheden


a. Concurrentiële relatie met provinciale niveau
b. Relatie met Vlaams niveau: financieel gevoelig
c. Subsidiariteit als algemeen uitgangspunt?
d. Belangenbehartiging/lobbywerk door de VVSG

Subsidiariteit
Soort organisatiebeginsel dat bepaalt hoe je de taken vedeelt in een hiërarchisch stelsel
Bestuurskunde en publiek management

Basis = laagste niveau, tezij beter kan gedaan worden door hoger niveau

VVSG = Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten


VZW. Kantoren in Brussel

 3 taken:
o Ondersteuning van gemeentebestuur en personeel gemeente
▪ modellen
▪ studiedag
▪ infolijn
o Netwerkorganisatie

7.1.1 Voorbeelden gemeentelijke taken + medebewindstaken

▪ Handhaving openbare orde en veiligheid


o Vroeger: elke gemeente eigen politie
o Nu: poltiezones - eigen RPH (hoger niveau)
o Uitzondering Brugge: politiezonde valt volledig samen met stad
▪ Sport & cultuur → toegenomen belang + city-branding: helpen opbouwen van het imago die
we willen voor de stad
o Aanvullend sportaanbod (Waarom sommige niet? In vaarwater van andere clubs.
Meestal werkt de stad samen met een sportclub.
o Uitbouwen culturele infrastructuur, culturele programmatie, ondersteuning culturele
verenigingen (bouwen/kopen wat bepaalde organisaties niet kunnen betalen: podia,
ontmoetingscentra, ...)
o Veel gemeenten voeren tweesporenbeleid :
▪ alle cuturele actoren steunen (infrastructuur, subsidies)
▪ in sommige steden en gemeentes: eigen aanbod
▪ Toerismebeleid (in het kader van city marketing) – stad voorstellen dmv toerisme
▪ Organisatie brandweer
o idem: hulpverlenerszones

Medebewindstaken (= taken die ze verplicht moeten doen, geen keuze)


▪ Verlenen bouwvergunningen
▪ Organisatie openbare bibliotheken

7.2 Gemeentelijke organen

1 Gemeenteraad (wetgevende macht)


2 College van burgemeester en schepenen (uitvoerende macht)
3 Burgemeester (Staatshoofd + ook eigen bevoegdheid)

7.2.1 Gemeenteraad
7.2.1.1 Samenstelling

▪ Aantal leden: afhankelijk van inwonersaantal (art. 4 DLB)


▪ Zesjaarlijkse rechtstreekse verkiezing (art. 5 DLB)
▪ Voorgezeten door een voorzitter (vroeger: altijd burgemeester, nu: vrije keuze art. 7 DLB)
Bestuurskunde en publiek management

7.2.1.2 Kandidaten

 Kandidaten (passief kiesrecht)


▪ 18 jaar of ouder
▪ Belg of Europese vreemdeling
▪ Ingeschreven in bevolkingsregisters (gedomicileerd in de gemeente)
 Kandidaten (actief kiesrecht)
▪ 18 jaar of ouder
▪ Belg of vreemdeling
o Ook niet EU-vreemdeling, indien > 5 jaar op grondgebied verblijft
o Niet automatisch: inschrijving op kiezerslijst nodig

 Gemeenteraad: vernieuwing vanaf verkiezingen 2024 – enkel gemeenteraad en provinciale verkiezingen


o Afschaffing opkomstplicht: De opkomstplicht hield in dat elke stemgerechtigde burger in België
moest deelnemen aan de verkiezingen. Vanaf 2024 geldt er voor lokale verkiezingen stemrecht in
plaats van opkomstplicht. Je bent dus niet langer verplicht om deel te nemen aan die verkiezingen.
o Afschaffing lijststem: De lijststem is het bolletje bovenaan een kieslijst dat de kiezer aanvinkt als die
akkoord gaat met de volgorde van de kandidaten op de lijst. Volgens een complex systeem zorgde de
lijststem ervoor dat vooral de eerste kandidaten op de lijst zeker voldoende stemmen kregen om
verkozen te geraken. Je zal de komende verkiezingen nog steeds bovenaan de lijst een bolletje
kunnen kleuren, maar dit telt dan enkel nog als een stem voor de partij. De plaats op de lijst van de
partij zal kandidaten dus niet langer een voorsprong opleveren. Om een zitje in de gemeenteraad te
verkrijgen, zullen alleen voorkeurstemmen nog geteld worden.

7.2.1.3 Bevoegdheden gemeenteraad

1 Regeling taken gemeentelijke belang (= residuaire bevoegdheid = ‘volheid van bevoegdheid’ op gemeentelijke
niveau: art 40§1 DLB)
2 Maken gemeentelijke normen (art. 40 §3 DLB)
- Reglementen van inwendig bestuur
i. Gebruiks- en tariefreglement sporthallen en cultuurhuizen
- Politiereglementen
i. Vb. uitzonderlijke verkeerssituaties bij evenementen
3 Goedkeuren gemeentelijke beleidsrapporten: art. 41 §3 DLB
- Budget als term valt weg, kredieten staan in eerstvolgende meerjarenplan
4 Beslissing tot aankoop/verkoop onroerend goederen: art. 41, 11° DLB
5 Aanstellen top-personeelsleden: art. 41, 6° DLB
6 Inrichten adviesraden en overlegstructuren: art. 41 13° DLB
7 Vaststellen gemeentebelastingen en retributies (art. 41, 14° DLB)

Belastingen en restributies
 Restributie = heffing van de overheid waar een heel concrete dienstverlening tov staat (vb huisvuilzak,
containerpark, parkeerticketje, toegangsticket cc)
 Belastingen = algemene heffing waarmee algemene zaken wordt gefinancieerd (vb brandweer, wegenwerking)

Notities:
Bestuurskunde en publiek management

7.2.1.4 Gemeenteraadszittingen

▪ Openbaar (art 28 DLB)


o Tenzij: openbare orde in gedrang
o Tenzij: ernstige bezwaren
o Tenzij: over zaken die de persoonlijke levenssfeer raken (vb benoemingen, evaluaties)

7.2.1.5 Werking gemeenteraad

▪ Stemprocedure: art 33 DLB


▪ Gemeenteraadscommissies: facultatief (art. 37 DLB)
▪ Gemeenteraadsleden kunnen mondeling en schriftelijke vragen stellen (art. 31 DL)
▪ Gemeenteraadsleden hebben inzagerecht in dossiers en bezoekrecht gemeentelijke instellingen (art. 29 DLB)

7.3 Burgemeester

⎯ Kandidaat met de meeste voorkeursstemmen in coalitie


⎯ Lijsstrekker grootste fractie heeft 14 dagen initiatiefrecht om coalitie vormen

7.3.1 Taken

▪ Vertegenwoordiger hogere overheden in gemeente


▪ Staatshoofd van de gemeente
▪ Politionele taken
o Openbare orde handhaven
o Kan zelf politievorderingen uitvaardigen

7.4 College van burgemeester en schepenen (CBS) – UM

⎯ Burgemeester + aantal schepenen volgens inwonersaantal (art 42 DLB)


o 2-10
⎯ Aangevuld met ‘voorzitter Bijzonder Comité voor de Sociale Dienst’ indien deze nog geen schepenen was
o iemand van OCMW
⎯ Schepenen: gekozen door gemeenteraad

7.4.1 Bevoegdheden

TOEGEWEZEN BEVOEGDHEDEN:

▪ Vgl. met bevoegdheden UM gemeenschappen en gewesten


o 2018: ocmw en gemeente wordt bestuurd door dezelfde persoon
▪ Bevoegdheden (art. 56 DLB)
o Uitvoeren beslissingen gemeenteraad
o Beheren goederen en inkomsten gemeente
o Houden van registers van burgerlijke stand
▪ Via techniek van coalitievorming dan: bestuursakkoord (wat ze komende 6 jaar willen bereiken; CBS zal dit
uitvoeren)

 Taakverdeling tussen schepenen: schepen van cultuur, sport … (eig weinig betekenis)
Bestuurskunde en publiek management

 Hoeveel een schepen verdient, hangt af van het inwonersaantal (kleine gemeentes: parttime/grotere steden:
fulltime, mooie wedde)

7.4.2 Werkwijze

▪ Voorzitter= burgemeester (art. 51 DLB) Stemprocedure (art. 53 DLB)


▪ Collegiaal orgaan (art. 52 DLB)
o Alle beslissingen genomen door college
o Individuele schepenen hebben geen beslissingsmacht
o M.O. Collegiaal is niet gelijk aan consensus (CBS: meerderheidsstemming)

7.5 GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIE

Zie artikel 161 – 162 DLB. Verplicht een financieel directeur en een algemeen directeur. Zie artikels in DLB.
Management team: verplicht

7.6 Intergemeentelijke samenwerking (IGS)

Intergemeentelijke samenwerking (IGS)


De samenwerking op vrijwillige basis tussen twee of meer gemeenten, met het op het realiseren van een
gemeenschappelijke doelstelling.

 Vrijwillig, maar niet vrij!


o IGS: enkel toegelaten onder de voorwaarden van en volgens de vormen van het Decreet Lokaal Bestuur

7.6.1 IGS: vijf mogelijke verschijningsvormen

1 Zonder RPH
- interlokale vereniging
2 Met RPH
- Projectvereniging
- Dienstverlenende vereniging
- Opdrachtverhoudende vereniging
- Opdrachtverhoudende vereniging met private deelname

MO voor 2001: “intercommunales”

 Leiedal: streekontwikkeling in Kortrijk, Kamping Kitch, bedrijfstereinnen opknappen)


 Uit in Zuid-West: stellen cultuur aanbod op elkaar af
 CO7, 7 gemeenten voor cultuur

Is dit wel democratisch? Leiedal moet zich niet verantwoorden tegenover kiezers, maar zich wel beschikken.

7.7 Hervorming lokaal bestuur

Decreet lokaal bestuur


▪ Is de opvolger van het Gemeentedecreet en het OCMW-decreet
▪ OCMW’s behouden aparte rechtspersoonlijkheid maar
o Leden gemeenteraad= leden Raad voor Maatschappelijk Welzijn (art. 68 DLB)
o Burgemeester= voorzitter Vast Bureau
o Schepenen = Leden van Vast Bureau (art. 79 DLB)
Bestuurskunde en publiek management

 OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn


▪ Maaltijden
▪ Rusthuizen in eigen beheer

Alle leden van de gemeenteraad zijn automatisch OCMW – Raadslid

Notities:

8 Taakallocatie tussen besturen


8.1 Verticaal kerntakendebat

8.1.1 opdracht besturen

1 Wat is taak van besturen en wat niet?


a. Rol overheid vs vrij initiatief
2 Indien taak voor besturen
a. Wat is rol voor welk bestuursniveau?
3 Indien bestuursniveau vastgelegd
a. Hoe en door wie?
b. Vraag naar taakallocatie

8.2 horizontaal kerntakendebat

⎯ Met wie en welke middelen neemt een bestuur het best haar taken op zich?
⎯ Horizontaal kerntakendebat: vertrekt vanuit hypothese dat de taak aan het juiste beleidsniveau is toegekend

Taakallocatie vorm: wijze waarop een taak kan uitgevoerd worden


a) Centraal beheer of kernadministratie
b) Interne verzelfstandiging
c) Externe verzelfstandiging
d) Uitbesteding
e) Publiek-private samenwerking
f) Privatisering
g) Afstoting

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
A. Centraal beheer
Bestuurskunde en publiek management

Beheer waarbij het personeel, de infrastructuur, de goederen en de diensten van de besturen zonder enige vorm van
verzelfstandiging worden beheerd

Praktijk: beheer door centraal gezagsorgaan met politieke legitimiteit

Centraal beheer in bestuurskunde betekent dat alle delen van een land of organisatie, zoals provincies, worden
beheerd vanuit één centraal punt. Dit omvat het beheer van personeel, infrastructuur, goederen en diensten,
allemaal onder leiding van een centrale autoriteit met politieke legitimiteit. Het is als een 'hoofdkwartier' dat
beslissingen neemt en verantwoordelijk is voor het gehele functioneren.

B. Interne verzelfstandiging

Overheidstaken worden verschoven van kernadministratie naar een op afstand geplaatste organisatorische eenheid die wel
deel blijft uitmaken van (de rechtspersoonlijkheid) van het bestuur.

▪ Bijzondere bevoegdheden ambtenaren


▪ Hiërarchische relaties tussen intern verzelfstandigd agentschap en hoofdbestuur

Beheersovk (VRT): subsidies, welk soort programma’s, taal, op radio quotum aan NL nummers → opdracht hoe evaluatie
gebeurt, bestuurders

C. Extern verzelfstandiging
Overheidstaken worden onttrokken aan kernadministratie en toegekend aan een op afstand geplaatste organisatorische
eenheid die formeel geen deel uitmaakt van dat bestuur

▪ Afzonderlijk rechtspersoonlijkheid
▪ Geen directe hiërarchische relaties tussen extern verzelfstandigd agentschap en hoofdbestuur (voorbeeld Minister
van Media kan geen directe bevelen geven aan Vrt)
▪ Wettelijke toezichtssystemen

bijv: na markt moet alles opgekuist zijn → bedrijf voor inhuren

D. Uitbesteding
Het (competitief) gunnen van opdrachten aan private actoren die hierover een contract afsluiten, op de naleving van het
contract afgerekend worden en voor hun prestaties een financiële vergoeding krijgen

E. Publieke-private samenwerking (PPS)


Een regeling tussen overheden en private actoren waarbij ze samenwerken om publieke infrastructuren of diensten te
voorzien

▪ Kenmerkend: risico’s en compensaties worden gedeeld


▪ Grenzen vervagen tussen privé en overheid
▪ Vb Kortrijk
o Zwembad moest vervangen worden via PPS ‘grieo S&R’ = lago groep
o Zij werken DBFMO (design, build, finance, maintain & operate)
o Stad betaald 9,5 miljoen euro: privé bedrijf bouwt, zij krijgen grond van de stad
o Personeel was ambtenaar = benoemt, nu niet meer
o + de inkomprijs is duurder

F. Privatiseren
Bestuurskunde en publiek management

Het overdragen van een activiteit aan de markt, met of zonder de regelgeving of de controle over de activiteit op te geven
(postbedeling, telefonie, …)

8.3 Praktijdvoorbeeld: taakallocatie bij gemeentebesturen

- Centraal beheer
- Delegatie van bevoegdheden
- Intern verzelfstandiging
a. Budgethouderschap
b. Intern verzelfstandigd Agentschap
- Extern verzelfstandigd Agentschap
a. Autonoom gemeentebedrijf
b. Extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm

1 Centraal beheer of zuiver gemeentelijk beheer als standaardvorm – GEMEENTEBESTUREN

▪ Het centraal gemeentelijk beheer is het beheer waarbij het personeel, de infrastructuur, de goederen en
de diensten van de gemeente zonder enige vorm van verzelfstandiging beheerd worden
▪ Kernadministratie: College van Burgemeester en Schepenen (art 56, 3° DLB)
▪ Negatief: enorm bureaucratisch → het gaat traag, het is een logsysteem, niet dynamisch

 Als de gemeente niks speciaal beslist, is het automatisch centraal beheer. Alle klassieke gemeentediensten
werken zo.
o Burgerlijke stand
o Uitleendiensten
o Groendiensten

2 Delegatie van bevoegdheden

▪ Eerste verzachting centraal beheer: delegatie mogelijk aan algemeen directeur van bepaalde
bevoegdheden: art 57 DL

3 Interne verzelfstanding: 2 vormen

I. Budgethouderschap

- Toegekende bevoegdheid tot beheer van een budget dat taakstellend is in die zin dat het
een norm inhoudt waarvan de budgethouder de realisatie nastreeft
- Taakstellend: om welbepaalde activiteiten uit te voeren en vastgelegde doelstellingen na
te streven.
- Note: ambtenaar hoefde geen toestemming te vragen voor uitgaven. Dit vonden ze te veel
verantwoordelijkheid. Ze zijn hier geen fan van en het is dus geen groot succes.

 3 historische vormen van budgethouderschap:

▪ Voor dagelijks bestuur


▪ Voor activiteitencentra of projecten
▪ Voor wijkcomités of burgerinitiatieven

 Bevoegdheden budgethouder
Bestuurskunde en publiek management

▪ Verbintenissen aangaan
▪ Overheidsopdrachten gunnen
▪ DLB spreekt niet meer over budgethouderschap, maar mogelijkheid hiertoe blijft (eigen
verantwoordelijkheid gemeente)

II. Intern verzelfstandigd agentschap (IVA’s)

- Dienst zonder RPH die door de gemeente belast is met welbepaalde beleidsuitvoerende
taken van gemeentelijke belang en beschikt over een zekere operationele autonomie

▪ Vaststellen organisatiestructuur
▪ Uitvoeren personeelsbeleid
▪ Interne controle

- Beheer budget + organisatie (openingsuren, werking, …)


Ook was dit geen succes, minder succesvol dan budgethouderschap → uit decreet
gehaald
- Hoofd IVA: altijd budgethouder voor IVA
- Tussen CBS en hoofd IVA wordt een beheersovereenkomst gesloten rond bepaalde
onderwerpen
- DLB heeft regeling IVA’s opgeheven: vrije keuze voor gemeenten voor interne
verzelfstandiging

4 Extern verzelfstandig agentschap (EVA’s): 2 hoofdvormen


art 226 DLB

▪ Diensten met eigen RPH door de gemeente opgericht of waarin gemeente deelneemt en belast met bepaalde
beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang (art 225 §1 DLB)
▪ Vlaanderen stimuleert dit niet. Wijkt erg af van het originele plaatje. Is niet zo democratisch. Toch is dit wel
succes → dynamische vorm
▪ Mag enkel als je een verslag maat dat de noodzaak van deze vorm aantoont. Men is streng →
succesverhalen
o vb eigen budget – eigen baas – soepele werking – geen klassieke ambtenaarsysteem

AGB Buda: beheerder van culturele infrastructuur op BUDA-eiland (niet inhoudellijke werking → Buda vzw, stadsdienst, ..)

I. Autonoom gemeentebedrijf (AGB)

- Zie artikel 231 DLB!!!!


- Statuten: basisakte
o Verplichte vermeldingen (art 232 DLB)
- Beheersovereenkomst tussen autonoom gemeentebedrijf en gemeente
o Verplichte vermeldingen (art 234 DLB)
o Verplichte openbaar op websitegemeente
- Geen algemene vergadering en RVB
- 1 bestuursorgaan: raad van bestuur (art 235 DLB)
- Personeel: vrije keuze: statutair of contractueel (art 239 DLB)
- Aparte RPH
Bestuurskunde en publiek management

II. EVA’S in privaatrechtelijke vorm (art 245 §1)

- Vennootschappen (met RPH)


o bijv: nv, bv met beperkte AH, coöperatieve nv
- Verenigingen zonder winstoogmerk (vzw), internationale vzw, stichting van openbaar nut

MO 99% EVA’s in privaatrechtelijke vorm: “gemeentelijke vzw’s”

5 Gemeentelijke vzw’s

▪ Oprichting aan dubbele motivering onderworpen (zie art 245 §2)

1 Waarom is normale bestuur voor jouw werking niet goed


2 Waarom kies je niet voor AGB

▪ Privaatrechtelijke rechtsvorm, dus onderworpen aan VZW-Wet


o Structuur (algemene vergadering + raad van bestuur)
o Bevoegdheidsverdeling organen
o Boekhoudkundige verplichtingen
o “Samenwerkingsovereenkomst” tussen gemeenten en EVA-vzw (art 247 DLB)
▪  beheersovk bij AGB
o Uitsluitende contractuele personeelsleden (dus geen vastbenoemde ambtenaren)
o Grote participatie van externen mogelijk in AV en RVB
▪ vb CC De Spil in Roeselare

8.4 Waarom verzelfstandigen?

Lees tekst “verzelfstandiging bij cultuur- en gemeenschapscentra

 Welke argumenten haalt de vvc aan om zo veel mogelijk verzelfstandiging toe te laten
 Probeer voor elk argument een tegenargument te geven
Bestuurskunde en publiek management

9 De rollen van besturen


Tekst: kennismaking met het lokale bestuur (VVSG-Pocket)

9.1 Welke rol vervult het gemeentebestuur bij volgende maatregelen?

▪ Organisatie van Open Monumentendag


▪ Subsidiëring van SCW projecten die zich tot een nieuw jongerenpubliek richten
▪ Organisatie van een aanvullend sportaanbod
▪ Opstellen voor een gids voor de organisatie van evenementen ten voordele van de lokale
verenigingen
▪ Organisatie van een straattheaterfestival
▪ Aanbieden van een verzekering voor vrijwilligers van sportclubs
▪ Opstellen van een infobrochure van de verschillende sportclubs of SC verenigingen van de
gemeente
▪ Ondersteuning door de gemeente en het OCMW bij een sportproject voor moeilijk bereikbare
▪ jongeren
▪ Organisatie van een kindersportdag
▪ Uitstippelen van een verplicht parcours voor voetbalsupporters tussen voetbalstadion en spoorweg

10 Ambtenarij
10.1 Het begrip ambtenaar

Ambtenaar
Een persoon die in vast dienstverband zijn diensten aan een bestuur verleent (art 1.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut)
Slechts voor ambtenaren voor Vlaamse Gemeenschap en Gewest

 MO niet alle personen in dienst van besturen zijn ambtenaar (art 1.4 §2, 3 VPS)
 Element van stabiliteit en continuïteit ( politieke zijde) van het openbare bestuur

 Politici wijzigen heel vaak


 Ambtenaren hoeven nooit bang te zijn voor nieuwe poltiici. Die zijn hiertegen beschermd (stabiliteit
& continuïteit)
 Besturen/overheden: steden & gemeenten, politie, scholen, federale staat, leger, overheidsbedrijven
(OV, post, OCMW) → voor al die soorten instellingen zijn eigen ambtenarenstatuten

10.1.1 Eenzijdige aanstelling of benoeming

 arbeidsovereenkomst: contract: berust op wilsovereenstemming. Er is onderhandeling mogelijk.

▪ Reden: organisatie administratieve diensten is prerogatief van de UM


o Vastellen van het organogram
o Vaststellen van het staat
o Benoemingen
o Geen contractuele verhouding
o ‘Sui-generis’-verhouding
o Gevolg: bevoegdheid RvSt ( arbeidscontracten: arbeidsrechtbank)
▪ bij conflict WN: arbeidsrechtbank – goedkoop + verdediging door vakbond (geen advocaat
nodig)
▪ bij conflict ambtenaar: Raad van State – slechts 1 (Bxl), streng en formalistisch, dure en
gespecialiseerde advocaat nodig

 Vroeger: uitgangspunt bij alle openbare besturen (bijv Staat, Gemeenschappen/Geweten, Provincies, …)
Bestuurskunde en publiek management

o Uitgangspunt staat onder druk (bijv federaal, gemeenten , …)

Uitzondering 1: keuzevrijheid tussen ambtenaren en contractuelen (bijv gemeentebesturen, autonome


gemeentebedrijven)

Uitzondering 2: alleen contractuelen bij bepaalde verzelfstandigde agentschappen (bijv. gemeentelijke vzw’s)

Waarom bij OH zowel ambtenaren als contractuelen?


Vroeger: werken bij OH → ambtenaar
Nu: sommige OH willen minder ambtenaren en meer contractuelen want die zijn makkelijker te ontslaan bij
slecht werk EN pensioenen van ambtenaren zijn heel hoog

Momenteel zijn 80%-90% van aangeworvenen bij gemeentes contractuelen. Uitzonderlijk: gezagsfuncties → enkel
ambtenaren

Benoeming
Eenzijdige rechtshandeling waarbij het reglementair statuut op de ambtenaar toepasselijk wordt gemaakt
- Rechten en plichten eenzijdig opgelegd door bestuur
- Rechten en plichten volgens statuut bepaald
- “Statuut” eenzijdig wijzigbaar door het bestuur
o reden: taak van algemeen belang van bestuur vereist mogelijke aanpassing aan het gewijzigde
algemeen belang

Wijziging rechtspositie  contrachtbreuk maar wel vereist:

- Overleg met vakorganisaties (soms wettelijk verplicht, sterke vakbonden om te helpen)


- Concrete en aanvaardbare motieven
- Individuele beslissing: formele motiveringsplicht

 in praktijk: heel moeilijk om eenzijdig statuten te wijzigen WANT vakbonden die het heel moeilijk maken vb politie,
NMBS
 In praktijk zelden WANT enorm zwart/wit: voldoende of onvoldoende – lang proces waar men geen zin in heeft
 Als tuchtmaatregel: zware fouten bij uitvoering

Vastheid van betrekking (het aantrekkelijke aan het werken bij de overheid)
- Limitatieve lijst van gevallen waar het dienstverband beëindigd kan worden
o Algemene gronden
▪ Vrijwillige ontslag
▪ Verlies van benoemingsvereisten
▪ Pensionering
▪ Beroepsongeschiktheid
o Na negatieve evaluaties
o Als tuchtmaatregel (art 8.2 VPS)
- In principe werkzekerheid tot aan pensioen  privé sector

Na negatieve evaluaties:
 1 negatieve evaluatie → niet voldoende voor ontslag
 2 à 3 → wel ontslaan (theorie)

Eigen sociale zekerheidsregime


- Voorbeeld: ambtenarenpensioen
Bestuurskunde en publiek management

- Ambtenarenpensioen is wat  (nog steeds veel)


- Mannen en vrouwen verdienen evenveel
- WG: moeilijk te ontslaan (bijv gemeente → ambtenaren & contractuelen: zelfde bureau, zelfde werk maar bij
pensioen → 40 % meer!

Geschillenregeling
- Raad van State bevoegd ( arbeidsovereenkomsten: arbeidsrechtbank)

10.2 Statuut

10.2.1 Wenselijk apart ambtenaarstatuut?

▪ Eenvormig statuut
o Voordeel: van coherentie en vermijdt loonconflicten
o Nadeel: van gebrek aan flexibiliteit en beloningsinstrumenten
▪ Vastheid van betrekking
o Voordeel voor werknemers alleen. De historische noodzaak van de “continuïteit van de openbare dienst”
is de facto een fictief gegeven (lastige en moeilijke werknemers kan je moeilijk ontslaan)
▪ Betere sociale zekerheid ambtenaar
o Discriminatoir tov contractuele personeelsleden

Bijv. 4 mensen met hetzelfde werk


2 ambtenaren: 4.200 euro loon per maand
2 arbeiders: 4.200 euro per maand
Pensioen ambtenaren: 1.800 per maand
Pensioen arbeiders: 1.500 euro per maand
+ weinig zaken om ambtenaren mee te belonen. Daarom worden ambtenaren lui genoemd. Als je nu
veel of weinig werkt, je krijgt evenveel.

10.2.2 Aanwerving personeel openbare besturen

▪ Principe: benoeming
▪ Uitzonderlijk: contractuelen
o ( werkelijkheid)
o art 1.4 §2,5 VPS (= Vlaams Personeel Statuut: dit is toepasselijk voor iedereen die voor overheid werkt.
Maar is niet enige statuut. Elk bestuur heeft eigen statuten. Die van het leger zijn niet gelijk aan die van
het onderwijs)
▪ Uitzonderlijk en tijdelijk
▪ Vervanging van ambtenaren: bij zwangerschap
▪ bijkomende of specifieke opdrachten
▪ uitvoering van hooggekwalificeerde taken
▪ Uitzonderlijk: mandaatfuncties (art 1.4 §2, 1 VPS)
o Promotie voor leidinggevende functies = mandaat
o Schrik om leiders vast te benoemen
o Wat als die slecht is?
o Mandaat is tijdelijk, verlenging?
▪ Positieve evaluatie,
▪ Negatieve evaluatie: verlies van mandaat en terug naar vastbenoemde functie

▪ Ambtenarenstatuut onder druk (niet in onderwijs)


o Gemeenten: 50-80% personeelsleden zijn contractueel
Bestuurskunde en publiek management

o Federale regering kondigt in 2017 aan dat enkel nog ‘gezagsfuncties’ bij federale overheid in aanmerking
zullen komen voor vaste benoeming
▪ MO statutaire regeling wordt vaak in mate van het mogelijke toegepast in arbeidscontracten
o zie bv art 1.1 en 1.2 VPS
▪ Ambtenaarsstatuut onder druk
▪ In 2016: gemeentebesturen kiezen autonoom tussen statutaire en contractuele personeelsleden
o art 184 §1 DLB

10.2.3 Aanwervingsprocedure

1 Examen ( politieke benoemingen)


a. Soms enkel voor ‘internen’ bijv. vorderingsambtenaar (bevordert via politieke partij, draagt die persoon
voor en zo kreeg je de functie), soms ook voor externen vb. wervingsambt
2 Eedaflegging: goeie vervulling ambtenaar
a. art. 3.12 VPS
3 Stage met eventuele stageverplichtingen (bijv paper)
a. art 3.15 en 3.16 VPS

4 Benoeming
a. art 3.21 VPS

Note: er wordt ook gewerkt met een ranking. Top 5: nr 3 krijgt het want 1 & 2 zijn niet meer geïnteresseerd bij

10.2.4 Indeling in niveaus

4 niveau’s (art 3.4)


1 Universitair of gelijkgesteld
2 Hoger onderwijs van één cyclus
3 Secondair onderwijs
4 Geen diploma

Notities:
 Onderverdeling in rangen (art 6.6)
o Vb. A1, A2, A2A, A3, A4
 Systemen van anciënniteit (art 6.7)
o Graadanciënniteit, niveau-anciënniteit, dienst-anciënniteit, schaalanciënniteit

10.2.5 Deontologie gemeentepersoneel

▪ Gemeenteraad stelt de rechtspositieregeling vast (oa bezoldiging, arbeidsduur, enz…) art 186 DLB
▪ Vlaamse Regering stelt wel minimumvoorwaarden vast voor personeelsinformatie en rechtspositieregeling

Maak oefening: statuut ambtenaar

10.3 Deontologie ambtenaar

= geheel van regels gericht op handhaving van de eer en de waardigheid die eigen zijn aan een bepaalde beroepsgroep

▪ Artsen, advocaten (vrije beroepen)


▪ Boekhouders
▪ Ambtenaren
Bestuurskunde en publiek management

Tuchtrecht
Recht dat inbreuken op deontologie sanctioneert
Een vorm van rechtspraak die erop toeziet dat de leden van een beroepsgroep zich aan de gedragsregels van hun beroep
houden

Loyale ambtsuitoefening (art 2.1 VPS)


▪ oefent op loyale en correcte wijze uit onder gezag van hiërarchische meerwaarden
▪ zet zich op actieve en constructieve wijze in voor realisatie van opdrachten en doelstellingen bestuur
▪ respect voor persoonlijke waardigheid

10.3.1 Recht op vrije meningsuiting ten aanzien van feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt (art 2.2 §1)

Ambtenaren worden niet betaald om een mening te hebben. Een ambtenaar is een vat vol kennis & veel inside info en kan
zo de poltiek dwarsbomen = mag niet, maar wel vrije meningsuiting.

 Uitzondering verbod feiten bekend te maken mbt:


o Veiligheid van het land (kennis over zwakke punten)
o Bescherming openbare orde
o Financiële belangen van de OH
▪ bijv je werkt bij fiscus, mag je niet mensen adviseren hoe minder belastingen hoeven te betalen
o Vertrouwelijk karakter commerciële of industriële gegevens (winstmarges, eenheidsprijzen, leverancier)
o Intern beraad, zolang er geen eindbeslissing is
▪ politiek beslissingsproces dat nog niet volledig afgerond is
▪ bijv: geen interviews aan pers – niet lekken aan oppositie, actoren → na finale beslissing:
volledige vrije meningsuiting

10.3.2 Meldingsplicht wantoestanden

Verplicht hiërarchische meerdere in te lichten bij nalatigheden, misbruiken of bedrijven (art 2.2 §2 VPS)
Vaak: beschermingsprocedure voor “klokkenluiders” (art 2.4 §1 VPS)

10.3.3 Verbod van discriminatie en gebod van neutraliteit

▪ Geen giften, beloningen of andere voordelen aanvaarden mbt het ambt (2.5 VPS)
o schijn van partijdigheid moet vermeden worden
▪ Geen onverenigbare activiteiten uitoefenen (art. 2.10 VPS)
o Geen activiteiten die strijdt met de waardigheid van het beroep: politieman – weekends buitenwipper
o Geldt bij:
▪ functies die tegen mekaar opgaan
▪ geen tegenstrijdige belangen verdedigen
▪ als je nevenactiviteiten te veel tijd opeisen
▪ strijdig met waardigheid van hoofdberoep
▪ Onafhankelijke en neutrale opstellingen (art. 2.1 VPS)
o Geen dossiers van vrienden voornemen
▪ Mag niet te tijdrovend zijn zodat je je hoofdberoep niet meer goed kan doen
▪ Financiële belangenvermenging
o werkt bij fiscus; geld binnenhalen voor belastingen en in bijberoep belastingadviseur. Dit kan niet
▪ Vormingsplicht
o Elke ambtenaar is verplicht om zich eeuwig bij te scholen
o Waarom? Eer en waardigheid van het beroep, goede uitvoering van het beroep
o Bijscholing moet ook gedocumenteerd worden (bewijs)
o Bijv Docenten rechten werkt al 20 jaar en schoolt zich er niet bij
Bestuurskunde en publiek management

o Kan geen correcte leerstof uitbrengen


o Kan soms bepaald worden in uren (bijv 20 uur/jaar)

10.4 Tuchtrecht
Notities

Tuchtrecht
Het geheel van rechtsregels dat erop gericht is de eer en de waardigheid die eigen zijn aan een bepaalde beroepsgroep te
handhaven

 Deze inbreuken worden gestraft met specifieke, beroepsgebonden sancties


 Het tuchtrecht valt niet samen met het strafrecht of het burgerlijk recht (art 8.1 VPS)

10.4.1 Verhouding strafrecht – tuchtrecht

▪ Strafrechtelijke veroordeling voor bepaalde feiten verplicht niet tot tuchtsanctie voor dezelfde feiten
o Een ambtenaar van de groendienst wordt opgebeld omdat hij er niet is ‘waar ben je’ → snel
rijden op autostrade → strafrechtelijke inbreuk, maar moet eigenlijk geen tucht meer krijgen.
▪ Strafrechtelijke niet-vervolging (vb. seponering) verhindert toepassing tuchtsancties niet
o Directeur van CC is in het buitenland voor zijn werk en wordt opgepakt voor openbaar dronkenschap →
er komt geen strafrechtelijke vervolging → bestuur geeft hem wel een tuchtsanctie
▪ Strafrechtelijke vrijspraak wegens onvoldoende bewijs bindt de tuchtoverheid wel
o Strafrecht = openbare orde
o Diefstal, proces, vrijspraak: geen tuchtsanctie meer
▪ Strafrechtelijke sancties kunnen automatische gevolgen hebben voor benoeming ambtenaar (vb. veroordeling +
ontzetting uit burgerlijke en poltieke rechten)
o het verlies van het ambtenaarstatuut is in deze geen tuchtsanctie

 Elk bestuur kan vrij zijn tuchtrechtelijke regels opstellen

 Ook bij gebrek van (volledige) regels zijn tuchtsancties mogelijk


o Algemene ‘statutaire’ beginselen (verplichtingen ambtenaar)
o Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (verplichtingen voor bestuur)

10.4.2 Tuchtrechtelijke beginselen

▪ Non bis in idem (art 8.18 VPS) geen 2 tuchtsancties voor hetzelfde feit. Maar wel een tucht en straf voor hetzelfde
feit.,
▪ Nulla poena sine lege (alleen door een rechtsregel voorziene tuchtstraffen kunnen opgelegd worden)
o Art 8.2 VPS

Tuchtsancties opgenomen in statuut


 Blaam (morele sanctie)
o officiële tuchtsanctie (komt in je dossier) → officiële vingerwijzing krijgen
o 95% vd ambtenaren heeft nooit een blaam
Bestuurskunde en publiek management

 Inhouding salaris
 Tuchtschorsing
 Lagere inschaling
o bijv van B3 naar B2 = langdurige loonverlies
 Terugzetting in graad
 Ontslag van ambtswege (vaste benoeming kwijt)
 Afzetting van ambtswege (vast benoeming kwijt + pensioenrechten)

10.4.3 Rechten van verdediging

 Tuchtsanctie opleggen is een juridisch mijnenveld. Er zijn zodanig veel beschermingen voor de ambtenaren dat het
bijna onmogelijk is voor de OH om geen fouten te maken.

▪ Tuchtoverheid is verplicht vooraf feiten mee te delen


▪ Ambtenaar krijgt voldoende tijd om verdediging voor te bereiden
▪ Ambtenaar moet gehoord worden door de OH die sanctie oplegt en zij moeten samen een uitspraak doen
▪ Ambtenaar heeft recht op bijstand van een verdediger en mag het volledige dossier tegen hem raadplegen
▪ De voorstellende overheid is verschillend van de uitsprekende overheid

▪ Onpartijdigheid
o Tuchtsanctie mag niet uitgesproken door de instantie tegen wie de tuchtfeiten werden begaan (tenzij de
tuchtprocedure daardoor onmogelijk wordt)
▪ Motivering
o Tuchtstraffen moeten formeel gemotiveerd worden (feiten en sanctie moeten op papier)
▪ Evenredigheidsbeginsel
o Tuchtstraffen moeten in verhouding staan tot de ernst van de gepleegde feiten
▪ Verschillende feiten leiden tot 1 procedure en tot 1 straf (8.17 VPS)
o Meestal: strafvordering schorst tuchtprocedure o
o Meestal: beroepsmogelijkheid

bijv: meerdere diefstallen o/h werk


→ samengenomen als 1 feit, dus niet een aparte sanctie per diefstal

 Bevoegde rechtsmacht: Raad van State

10.4.4 Ordemaatregelen

Ordemaatregelen
Maatregelen om de goede werking van de dienst te verzekeren
Bijvoorbeeld: overplaatsing van ambtenaren wegens aanhoudende spanningen binnen een dienst

 Ordemaatregelen  tuchtmaatregelen
o tuchtrechtelijke beginselen zijn niet van toepassing

▪ Soms zijn ze echter qua voorwerp identiek aan tuchtsancties en zijn ze bijzonder belastend.
▪ Soms zijn ze ook voorafgaand aan een tuchtmaatregel (bijv preventieve schorsing)
o zie bijv art 9.1 VPS
o In die gevallen oordeeld Raad van State dat er toch bepaalde maatregelen moeten nageleefd worden ter
bescherming van de rechten van de ambtenaar
▪ bijv hoorplicht (vb art 9.3 VPS)

Tuchtregeling gemeentepersoneel: art 198-209 DLB //// oefening statuut en tuchtrecht


Bestuurskunde en publiek management

11 Relatie politiek – ambtenarij

MO: ambtenarij – ruimer opgevat dan alleen ambtenaren!

Weber’s Organisatiemodel: 3 actoren


1 Bestuurders of poltieke gezagsdragers
2 Ambtenarij (alle personeelsleden)
3 Burgers

11.1 Weber’s organisatiemodel: principes

1 Politieke verantwoordelijkheid

▪ Politieke gezagdragers zijn verantwoording verschuldigd aan democratisch verkozen organen


▪ Bestuurders dragen politieke verantwoordelijkheid voor gedrag van ambtenaren
▪ Eindverantwoordelijkheid voor wat er gebeurt
o Meest extreme vorm: minister neemt zelf ontslag

2 Ambtelijke loyaliteit

▪ Ambtenaren ondersteunen politici zo goed mogelijk, ongeacht hun persoonlijke overtuiging


▪ Helder uitgangspunt, maar zeer simplistisch

3 Het model onder druk

Politieke primauteit onder druk


▪ Groei overheidsapparaat → politieke verantwoordelijkheid losgekoppeld van effectieve controle op ambtenarij
o bijv 40 000 politieagenten. Kan politici hier nog voor verantwoordelijk zijn?
▪ Meer complex bij het totstandkomen van besluitvorming
▪ Complexe samenwerking van vele actoren bij politeke besluitvorming (multi-actorcontext)
o Multi-actorcontext: vb vernieuwing stationsomgeving Kortrijk
▪ Stad, De Lijn, Infrabel (eigenaar gebouwen NMBS), Vl Gewest (gewestwegen),
privépartners
▪ 2021: wisselwerking tussen 3 actoren: politici – ambtenaren - burgers
▪ Door klantgericht werking van besturen is er nauwere band tussen ambtenaren en burgers
o Burgers willen gehoord worden, ze moeten ook actief betrokken worden (zie hfdst participatie)

11.2 Perspectiefverschillen politiek en ambtenarij

▪ Aanstelling
▪ Ambtstermijn – tijdsperspectief
▪ Deskundigheid
▪ Rationaliteit
▪ Houding, attitude
▪ Primaire oriëntatie

Politici Ambtenaren
Aanstelling Gekozen Benoemd
Ambtstermijn Kort Lang
Deskundigheid Leek Specialist
Rationaliteit Politiek Professioneel
Bestuurskunde en publiek management

Extern (hoe kom ik over in de Intern (dienst goed werken, dossier


Primaire oriëntatie
buitenwereld) goed en het werk goed is)

 Ambtenaren
o Aanstelling: vaste benoeming
o Ambtstermijn: tot aan pensioen
o Deskundigheid: specialisten in hun vak
o Rationaliteit: professioneel en pragmatisch → dossier moet zo correct mogelijk opgelost worden →
emen van beslissingen op basis van expertise, objectieve analyse en efficiëntie
o Houding: pragmatisch → nemen beslissingen op basis van wat het meest praktisch en haalbaar is in
een gegeven situatie. Ze zijn bereid om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.
o Primaire oriëntatie: intern → bezig met werking bestuur

 Politici
o Aanstelling: gekozen → populariteit
o Ambtstermijn: kort
o Deskundigheid: je wordt vaak minister van een specialisatie waar je niks van weet. Je bent baas van een
grote groep ambtenaren. Minister moet overzicht hebben.
o Rationaliteit: “wat kan ik eruit halen?” → het nemen van beslissingen op basis van politieke
overwegingen, zoals het behalen van stemmen, het handhaven van politieke steun en het bevorderen
van ideologische doelen.
o Houding: leggen vaak de nadruk op het overtuigen van anderen van hun ideeën en principes. Ze kunnen
meer gericht zijn op het vasthouden aan bepaalde overtuigingen, zelfs als dit betekent dat er concessies
moeten worden gedaan in termen van praktische uitvoerbaarheid.
o Primaire oriëntatie: hoe ze overkomen aan de buitenwereld

 Inhoudelijke spanning tussen politiek en ambtenarij


▪ Grotere vakkennis ambtenarij + tendens tot zelfsafscherming

 Hoe politieke impact versterken?


▪ Eigen politiek personeel
o Kabinetten, politieke secretarissen, beleidsadviseurs
▪ Spoils-systemen
o Kernambtenaren worden bij wisseling politieke macht ontslagen en vervangen door
gelijkgezinden
▪ België vroeger: politieke (vast)benoemden
o Gekozen op basis van politieke voorkeur, maar met vastheid van betrekking

11.3 Nieuwe verhoudingen tussen politiek en ambtenarij

11.3.1 Politieke benoemingen

▪ Vroeger: ambtenaren, rechters, …


o Politieke benoemingen: zonder examen of met bekwaamheidsexamen
o Note: oude rechters hebben een politieke kleur: dat was enige vereiste om benoemd te worden:
voorgedragen zijn door politieke partijen → nu: 95% afgeschaft, bijna altijd met examens. 5%
topfuncties, daar speelt het wel nog
▪ Nu: principe: vergelijkende examens
o Politieke benoemingen momenteel: uitzonderlijk of slechts bijkomstig
o Vermomde politieke benoemingen: functies met verdachte eisen (om zo toch iemand de ze zelf kennen
op de functie te krijgen)
▪ België: politieke benoemingen gebeurden met quota
Bestuurskunde en publiek management

11.3.2 Betere verdeling verantwoordelijkheid tussen politiek en ambtenarij

▪ Responsabilisering topambtenaren
o Krijgen meer verantwoordelijkheid bij beleidsvoorbereiding en dagelijks management
▪ Stel nieuw reglement voor gebruik cc Cultuurfunctionaris die dit uitschrift en gaat er mee naar
schepen. Die gaat er mee naar CBS.
o Evaluatie op basis van behaalde resultaten
▪ Politici sturen op hoofdlijnen (bepalen waar beleid naartoe moet)
o Geen verantwoordelijkheid meer tov dagelijks management
o Strategisch beleidslijnen uitwerken
▪ Via beheersovereenkomsten of in Brugge: er moet meer senioresport zijn en jeugdc.

12 Fundamentele principes en wetgeving in het bestuursrecht


1 Overheidsopdrachtenwetgeving
2 Openbaarheid van bestuur
3 Formele procedures
4 Termijnen in het bestuursrecht
5 Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

12.1 Overheidsopdrachtwetgeving

12.1.1 Achterliggende filosofie

▪ Mededinging waar mogelijk


▪ Plicht tot gelijke behandeling door de overheid

→ gelijkheidsbeginsel
 verbod op belangenvermenging
 geheimhoudingsplicht

▪ Forfaitaire grondslag
o OH moet op voorhand exact weten hoeveel een aankoop zal kosten

Bijv: burgemeester wil nieuwe auto’s kopen voor de gemeente → overheidsopdrachten reglementering volgen → geen auto
naar keuze. Om vriendjespolitiek te vermijden of corruptie (hier wordt belastinggeld voor gebruikt. Respect naar de bevolking
toe). Ze moeten alle garagisten een eerlijke kans geven.

Verplichte procedure voor


▪ Opdrachten voor werken
o Bouwwerken, aanleg van wegen, …
▪ Opdracht voor leveringen
o Aankoop van meubilair, leasing van wagens, …
▪ Opdrachten voor diensten (intellectuele prestaties)
o Consultancy-opdrachten
→ aanschaf van bepaalde goederen en diensten door de OH (niet bijv sollicitaties)

Geldt voor elke overheid: provincies, gemeenten. Dit is Europese Wetgeving.

12.1.2 Vrije keuze tussen algemene procedures


Bestuurskunde en publiek management

1 Openbare procedure:
Plaatsingsprocedure waarbij elke belangstellende ondernemer naar aanleiding van een aankondiging van een
opdracht een offerte mag indienen. Vrij toegankelijk, één fase

2 Niet-openbare procedure:
Plaatsingsprocedure waarbij elke belangstellende ondernemer naar aanleiding van een aankondiging van een
opdracht een aanvraag tot deelneming mag indienen en waarbij enkel de door de aanbestedende overheid
geselecteerde kandidaten een offerte mogen indienen. Twee fases.

 geen onderhandeling mogelijk – vriendjespolitiek

12.1.3 Verschillende criteria

⎯ Uitsluitingscriteria
o In staat van faillissement, niet voldoen RSZ-bijdragen, kinderarbeid schandaal …
⎯ Selectiecriteria: voorwaarden waaraan moet voldaan zijn om in aanmerking te komen voor de betreffende opdracht
o Bewijzen van voldoende financiële draagkracht, bewezen ervaring en kennis
⎯ Gunningscriteria: criteria waarop de eigenlijke offerte beoordeeld wordt
o Prijs, kwaliteit, esthetiek, dienst na verkoop, …
o Altijd op bepaalde % (bijv prijs % - kwaliteit 50%) op 100 % = beste krijgt de opdracht
⎯ Bestekvoorwaarden en technische specificaties: elementen waar de opdracht technisch moet voldoen. Je kan hier
niet van afwijken.

 Veel andere procedures mogelijk, maar enkel onder voorwaarden:


▪ Mededingsprocedure met onderhandeling met onderhandeling
▪ Concurrentiegerichte dialoog
▪ Innovatiepartnerschap
▪ Vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking
▪ Onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking

12.1.4 Opdrachten van beperkte voorwaarden

Opdrachten met een geraamde waarden van < 30 000 euro

▪ Concurrentie moet geraadpleegd worden (ministers 3 firma’s aanschrijven)


▪ Basisbeginselen en regels van behoorlijk bestuur naleven
▪ Overeenkomst kan gesloten worden via een ‘aanvaarde factuur’

Bijv: VIVES organiseert studiereis en hebben bus nodig → geen (niet-) openbare procedure vereist

12.1.5 Opstellen van een bestek

Bestek
Het bestek vormt het basisdocument van iedere overheidsopdracht. In het bestek moet de aanbesteder de bijzondere
bepalingen en de voorwaarden opnemen die de opdracht in kwestie beheersen.

▪ Basisdocument: richtinggevend voor zowel aanbestendende overheid als voor de inschrijvers


▪ Bevat oa de bijzondere contractuele bepalingen en specificaties + wie is de aanbestedende overheid, de
gunningswijze, hoe en waar offertes indienden

→ wordt gepubliceerd (eenmaal gepubliceerd, kan het niet meer worden gewijzigd)
Bestuurskunde en publiek management

12.1.6 Bekendmaking van de opdracht

▪ Publicatieblad van de EU (voor heel grote opdrachten)


▪ E-procurement (moderne digitale versie van het ‘Bulletin de Aanbestedingen’)
▪ Je kan zelf kijken als bedrijf en gespecialiseerde firma’s zoeken een opdracht voor je
▪ Wettelijke termijnen respecteren!

 Overheidsopdrachtenwetgeving = federale wetgeving, op Europees recht gebaseerd


 Overheidsopdrachtenwetgeving geldt voor alle klassieke overheden in België en ook voor de meeste
verzelfstandigde overheidsinstellingen
Vb. De Lijn, VRT, Bpost, ook alle instellingen die hoofdzakelijk gesubsidieerd worden door OH - scholen

12.2 Openbaarheid bestuur

A. Actieve openbaarheid
Overheid moet uit eigen beweging informatie ter beschikking stellen aan rechtsonderhorige
Bijv. vermeldingen op briefwisseling, vermelding van beroepsmogelijkheden, …

B. Passieve openbaarheid
Rechtsonderhorige moet zelf het initiatief nemen om bepaalde informatie op te vragen bij de overheid. Geen initiatief
nemen, wachten tot burgers vragen om dossiers in te kijken (art 32 GW)

Openbaarheid van bestuur = democratieversterkend

 elke burger heeft recht op toegang tot bestuursdocumenten


 Actief: vb Vlaamse infolijn 700 1700 – Kortrijk 1771

Wettelijk kader van openbaarheid

▪ Art 32 GW
o Recht op toegang tot bestuursdocumenten en verkrijgen van een kopie
▪ Wetgeving op verschillende niveaus
o Wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur
▪ Nieuwe DLB verplicht ook gebruikt van gemeentelijke website voor openbaarmaking gemeentelijke regelgeving:
o art 285 en 286 DLB (Decreet Lokaal Bestuur)

12.3 Formele procedures

Bestuursrecht wordt gekenmerkt door veelheid van formele procedures die gevolgd moeten worden
- Bijv. verplichting advies in te winnen door bepaalde instanties
- Bijv. verplichting “openbaar onderzoek” te voeren
- Bijv. beslissingscyclus voor uitgaven
- Bijv. vormvereisten bij besluitneming
- Bijv. respecteren van termijnen
Doel: rechtsbescherming, versterken democratisch gehalte beslissingen, transparantie …

 Resultaat = extreme traagheid van de OH → extreme bureaucratie


o in het slechte geval zorgt het ervoor dat het bijna niet meer te doen is iets geregeld te krijgen

12.4 Termijnen

▪ Normatieve termijnen: termijnen die in de wet zelf bepaald zijn


Bestuurskunde en publiek management

o Termijnen van orde: geen sanctie bij overschrijden


o Vervaltermijn: na het verstrijken van deze termijn treedt bevoegdheidsverlies op
▪ bijv termijn om beroep tot nietigverklaring in te stellen bij Raad van State of Raad voor
Vergunningsbetwistingen
▪ Redelijke termijn: bij gebrek aan normatieve termijn geldt altijd de redelijke termijn

12.5 Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (ABBB)

ABBB = algemene beginselen van behoorlijk bestuur


Algemene rechtsbeginselen die uitdrukking geven aan de verplichting van de overheid om in elke situatie ‘behoordelijk’ te
handelen, waarbij aan elk gegeven wordt wat hem toekomt.

 Vorm van gewoonterecht (bindend voor de OH) → staat niet op papier maar is wel bindend voor de OH

Overzicht ABBB:
▪ Recht van verdediging
▪ Gelijkheidsbeginsel
▪ Redelijkheidbeginsel
▪ Evenredigheidbeginsel
▪ Materiële motiveringsplicht

A. RECHT VAN VERDEDIGING

⎯ Iedereen die een negatieve beslissing (tov 1 pers) ten aanzien van zijn persoon kan oplopen, dient zich te kunnen
verdedigen
⎯ Omvat de “hoorplicht”
o Besturen kunnen tegen niemand ernstige maatregelen treffen gegrond op zijn persoonlijk gedrag, die zijn
belangen ernstig kunnen aantasten, zonder dat hem vooral de gelegenheid wordt geboden zijn
standpunt op een nuttige wijze te doen kennen.
o Impliceert onder meer redelijke termijn om zich voor te bereiden indien nodig.
⎯ Omvat ook “onpartijdigheidsplicht”
o De (bestuurs)rechter en alle organen van actief bestuur mogen binnen dezelfde taak niet tegelijk rechter
of beoordelaar en betrokken partij zijn
o Ook dient elke “schijn” van partijdigheid te worden vermeden
▪ maakt gedraging dat er gewettelijk twijfel kan ontstaan over de onpartijdigheid van de
betrokkene?

B. GELIJKHEIDSBEGINSEL

⎯ Gelijkheidsbeginsel laat verschillende behandeling van rechtsonderhorigen alleen toe voor zover daartoe een
redelijke en objectieve verantwoording bestaat

Oefening gelijkheidsbeginsel (art 10 en 11 GW)

C. REDELIJKHEIDSBEGINSEL

⎯ Bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid moet de OH het redelijkheidsbeginsel in acht nemen
o Omvat het evenredigheidsbeginsel: de beslissing moet in verhouding staan tot de feiten. Geen
buitenproportionele maatregelen nemen
▪ Rechter beperkt zich tot “marginale toetsing” van het bestuursoptreden: alleen wanneer de
beslissing in kennelijke wanverhouding staat tot de beslissing, zal de rechter optreden
Bestuurskunde en publiek management

o Omvat het zuinigheidsbeginsel: de overheid mag de financiën niet nodeloos bezwaren

D. MATERIELE MOTIVERINGSPLICHT

Materiële motiveringsplicht
Er moet een uitleg zijn voor alles wat de OH doet, gebaseerd op feiten en het rechten. Uiteindelijk moet de OH alles wat ze
doen kunnen kaderen in het algemeen belang

• Definitie: Bij behoorlijk bestuur moet elke handeling van een overheidsorgaan worden gesteund door motieven die
zowel juridisch als feitelijk aanvaardbaar zijn.
• Toepassing: Deze verplichting geldt zowel voor algemene regelgeving als voor individuele besluiten van het
bestuur.
• Inhoudelijke Onderbouwing: Het bestuur moet te allen tijde kunnen aantonen dat hun beslissing gebaseerd is op
goede redenen. De toetssteen voor deze motivering is het algemeen belang.

E. FORMELE MOTIVERINGSPLICHT

Formele motiveringsplicht
Goeie uitleg gebaseerd op feiten en wetten volstaat NIET. De motieven moeten ook op papier staan. Niet voor wetgeving
(materieel), enkel voor individuele bestuurshandelingen. Beslissing die voor 1 persoon van belang is.

Bijv weigering van een bouwvergunning


bevordering van een ambtenaar
opleggen van een tuchtsanctie
weigering/toekenning van een subsidie

Indien dit ontbreekt, kan de beslissing aangevochten en vernietigd worden

• Definitie: Bij behoorlijk bestuur moeten de motieven voor een besluit expliciet worden verwoord in de
bestuursbeslissing zelf, vaak op papier en dichtbij de beslissing.
• Toepassing: Deze verplichting is van toepassing op individuele besluiten van het bestuur.
• Uitdrukkelijke Verwoording: Het bestuur moet de redenen voor haar beslissing helder en uitdrukkelijk uiteenzetten.
Als deze verwoording zwak of onduidelijk is, kan dit leiden tot vernietiging van de beslissing.

 Materiële motiveringsplicht  formele motiveringsplicht

Voor dummies:

Materiële Motiveringsplicht:
Wat? Het betekent dat wanneer de overheid een beslissing neemt, ze goede redenen moet hebben voor die beslissing.
Deze redenen moeten zowel juridisch als feitelijk kloppen en moeten in lijn zijn met het algemeen belang.
Van toepassing: Dit geldt voor alle soorten beslissingen, zowel algemene regels als specifieke besluiten.

Formele Motiveringsplicht:
Wat?Dit betekent dat de overheid haar redenen voor een besluit heel duidelijk moet opschrijven, meestal in de buurt van
de beslissing zelf. Als de redenen niet duidelijk genoeg zijn, kan de beslissing ongeldig worden verklaard.
Van toepassing: Dit geldt specifiek voor individuele besluiten die de overheid neemt.

Verschil:
Materiële Motiveringsplicht: Gaat over het hebben van goede redenen voor een besluit, zowel juridisch als feitelijk, in lijn
met het algemeen belang.
Bestuurskunde en publiek management

Formele Motiveringsplicht: Gaat over het heel duidelijk opschrijven van die redenen, vooral bij specifieke beslissingen.

In feite betekent het dat de overheid niet alleen goede redenen moet hebben voor haar beslissingen, maar ze moet die
redenen ook helder op papier zetten, vooral als het gaat om specifieke besluiten. Het doel is om ervoor te zorgen dat de
besluitvorming begrijpelijk, controleerbaar en rechtvaardig is.

Oefening motiveringsplicht

Bij het bepalen of enkel materiële motivering, enkel formele motivering, of beide nodig zijn, is het belangrijk om rekening
te houden met de aard van de beslissing en de juridische context. Hier zijn enkele overwegingen:

Enkel Materiële Motiveringsplicht:


- Complexiteit van de Beslissing: Als de beslissing complex is en betrekking heeft op inhoudelijke beoordelingen, zoals
het toewijzen van subsidies op basis van specifieke criteria, is materiële motivering belangrijk.
- *Subjectiviteit:* Wanneer de beslissing afhangt van subjectieve beoordelingen of professioneel oordeel, zoals bij
kunstsubsidies, is materiële motivering cruciaal om de transparantie en rechtvaardigheid van de besluitvorming te
waarborgen.

2. Enkel Formele Motiveringsplicht:


- Wettelijke Vereisten: Als specifieke wet- of regelgeving expliciet vereist dat de motivering op een bepaalde manier
wordt geformaliseerd en vastgelegd, zoals in vergunningen of officiële besluitvormingsdocumenten.
- Rechtszekerheid: Bij routinebeslissingen waarbij de wettelijke vereisten duidelijk en gestandaardiseerd zijn, kan de
nadruk liggen op formele motivering om rechtszekerheid te waarborgen.

3. Beide Motiveringsplichten:
- Juridische Risico's: Bij beslissingen waarbij er zowel inhoudelijke als procedurele aspecten zijn die juridische risico's
met zich meebrengen. In dergelijke gevallen is het veilig om zowel materiële als formele motivering te bieden.
- Afhankelijk van Bezwaren: Als er bezwaren worden ingediend tegen een besluit, kan het nodig zijn om zowel
materiële als formele motivering te verstrekken om de bezwaren adequaat te adresseren.

In de praktijk kunnen juridische adviseurs en ambtenaren helpen bij het beoordelen van welke motiveringsplichten van
toepassing zijn op een specifieke situatie. Het is essentieel om de relevante wet- en regelgeving te raadplegen en, indien
nodig, juridisch advies in te winnen om ervoor te zorgen dat de juiste motiveringsplicht wordt toegepast.
Bestuurskunde en publiek management

13 Publiek en privaat management


PM = een eigensoort managementtechniek of gaat het over de toepassing van “bedrijfskundige inzichten” op overheid?

13.1 Gelijkenissen tussen publieke en private sector

1 Beide proberen behoeften van publiek te voldoen


- Soms onderscheiden (bijv leger = collectieve behoefte  winkel: individuele behoefte)
- Soms zelfde behoeften (vb cultuur, sport, …)

2 Aanwending van schaarse middelen


= Keuzes maken waarvoor ga je je middelen inzetten (zowel privaat als publiek)
- Geld (belastingen) = schaars
- Personeel (tewerkstelling) = schaars
- Waar overheid over beschikt, is buiten de handel

3 Gelijkaardige managementproblemen
- Planning, organisatie, bevelsvoering, coördinatie en controle (zie notities)

4 Gelijkaardige managementtechnieken zijn mogelijk


- Organisatiebeginselen: arbeidsverdeling, specialisatie, hiërarchie, organisatiestructuur
- Beheers- en beleidstechnieken: informatisering, selectietechnieken

5 Evoluerende “verwijdende” omgeving: grotere behoeften inzake dienstverlening; internationalisering context


6 Dezelfde maatschappelijke en culturele context
- “Maatschappelijke interesses”; “modetrends” → integraal denken, crossover
 Integraal denken = proberen problemen niet meer afzonderlijk bekijken. Hoe beter we een probleem van meerdere
kanten, hoe beter we het kan oplossen.

Vb: armoede is een kwestie van te weinig geld


integraal: financieel, slecht gezondheid, sociale uitsluiting → inzetten op al deze zaken om armoede te bestrijden

=> taak van de overheid is enorm toegenomen bijv sportdienst: sporthal openen → nu: kansarme jongeren
stimuleren, kinderopvang (sportkampen) – topsportbeleid. cultuurdienst: cultuurspreiding en participatie,
interculturaliteit
Bestuurskunde en publiek management

13.2 Verschilpunten tussen publieke en private sector

Doelstellingen
Privé Publiek
▪ Winstmaximalisatie ▪ Welvaarts- en welzijnsbehartiging
▪ Rendement op LT: voorbestaan onderneming ▪ Ideologisch geladen, veranderlijk
dient gegarandeerd te worden ▪ Soms en/of conflicterende doelstellingen
▪ Hiervoor is constante aanpassing aan concurrent ▪ Soms compromissen en politieke akkoorden:
nodig en wijzigende behoefte consument moeizamer en minder eenduidig
▪ Inkomsten = succesindicator beslissingsproces in vergelijking met private
sector

Welvaart creëeren gunstig ecologisch klimaat →


werkgelegenheid, voldoende verdienen: zorgen dat het
systeem goed in elkaar zit
Welzijn = individueel welbevinden van een persoon
(lichamelijke gezondheid oa sport, medische zorgen –
emotionele oa cultuur en sport – mentale gezondheid oa
rust, geen lawaaihinder, klimaatbeleid)

Kost veel geld, zijn we bereid bepaalde concessies te


sluiten tussen welvaart en welzijn  private secotr: goed
bezig is winst maken

▪ Andersoortige opdrachten: vb
Producten of diensten commercieel aanbieden  beleidsvoorbereiding, controle op naleving
wetgeving, uitwerking planning

Verschillende beoordeling rendement  Verschillende beoordeling rendement

▪ Winsthoeveelheid (vb dividend) ▪ ? grote hoeveelheid info, onduidelijkheid info,


individuele waardering
Verschilpunten
Privé Publiek
▪ Biedt collectieve goederen aan: geen individuele
prijszetting mogelijk
▪ Biedt ‘merit goods’ en ‘sociale goederen’ aan:
vaak onder kostprijs en rendement ligt buiten
overheid zelf

Besluitvorming: consumenten drukken via Besluitvorming: productiepakket samengesteld in functie


aankoopgedrag voorkeuren uit. Aanbieders passen vlot van de politieke markt
aanbod aan.
▪ Slechts periodieke uiting
“consumentenvoorkeuren” (verkiezingen)
▪ Keuze voor ‘totaalpakket’ noodzakelijk
▪ Keuzes onderworpen aan politieke wil,
compromissen
▪ Draagvlakvoorbereiding, inspraakprocessen,
tragere besluiitvorming
Bestuurskunde en publiek management

13.2.1 Administratief recht (openbare sector)

▪ Context van algemeen belang en opdracht van rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtvaardigheid vereist strikte
procedures van administratief recht
o bijv beginselen van de openbare dienst (extern)
▪ Benuttingsgelijkheid (bijzondere toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Vb. burgers
hebben recht op gelijke dienstverlening, overheid moet haar wegen onderhouden,
▪ postzegels voor iedereen even duur, ...)
▪ Continuïteitsbeginsel
o Vb. organisatorisch (intern)
▪ Statuut van de ambtenaar
▪ Verantwoordingsplicht: voor elke actie kan bestuur ter verantwoording worden geroepen: leidt tot formalisering en
standaardisering

M.O. administratief recht is uitzonderingsrecht dat grondig afwijkt van bv burgerlijk en handelsrecht.

13.3 VOOR- en nadelen voor de overheidsmanager

Voordelen Nadelen
⎯ Afwezigheid winstoogmerk ⎯ Doelstellingen vaak extern bepaald en wisselend
o Break-even volstaat of zelfs (altijd bewust zijn hiervan & kan wisselen na de
verliesgarantie verkiezing)
o Innovatief gedrag mogelijk, ⎯ Structuur organisatie extern bepaald
experimenteel gedrag mogelijk (bv (organogrammen)
cultuursector) ⎯ Personeelsploeg extern bepaald (personeel
⎯ Monopoliepositie wordt gerekruteerd via examens bij overheid. De
⎯ Statutaire positie person
o Uitz: contractuelen (toch ook feitelijk ⎯ met de hoogste score past niet altijd in het team
beter beschermd dan in privé-sector) of is niet altijd aangenaam.
o Uitz: mandaatfuncties ⎯ Bh meer gericht op controle van uitgaven dan op
ondersteuning planning en beheer
⎯ Monopoliepositie beperkt concurrentieel gedrag
⎯ Politieke besluitvorming hinder soms rationele
besluitvorming

14 Inspraak en participatie
Vragen:
 Wie beïnvloedt volgens u in België politieke beslissingen het meest?
o Politici (individueel)? Politieke partijen? Tomambtenaren? Media? Vakbonden? Belangengroepen?
Economie (internationaal) Andere?
 Wanneer had u laatst een concrete impact op een politieke beslissing in België?
 Bij welk politiek niveau voelt u zich het meest betrokken?
 Wie heeft het hoogste gezag in een democratie?
Bestuurskunde en publiek management

14.1 Ontstaan van inspraak en participatieprocessen

Relatie burger – politiek is vertroebeld

▪ Politieke partijen onder druk, democratie onder druk (mening maar om de 4, 5 jaar)
▪ Burger verliest interesse in politiek en plooit op zichzelf terug
▪ Burger vertrouwt politiek minder (hoe dichter het bij ons staat, hoe meer we het vetrouwen)
▪ Politiek ondervindt vaak zelf ook ‘onmacht’

“Kloof tussen burger en politiek” Oorzaken van die kloof?

⎯ Presentatieve democratie: om de zoveel jaren verkiezingen. We stemmen op iemand en geven het dan af aan
een professional
⎯ Ontzuiling: i/d vorige E tot 80: katholieken, socialisten & liberalen. Wat leefde i/d hoofden vd mensen vertaalde
zich id politiek. Mensen stemden heel hun leven voor dezelfde partij, weinig zwevende kiezers. Men had een
sterke band met hun zuil. Enorm vertrouwen in mensen = zuil. Nu → zwevende kiezers (70-80%). Mensen hebben
geen spontane affectie met een bepaalde partij → kritischer
⎯ Professionalisering/specialisering: voor mensen zonder opleiding is het systeem (bijna) onbegrijpbaar
⎯ Globalisering: hoe dichter iets bij ons staat, hoe meer vertrouwen (gemeente/stad > nationaal > EU). Effect: terug
naar de kleine kring
⎯ Meerpartijensysteem ( twee partijensysteem): bijv US → uitslag verkiezingen heeft mega effect, je voelt het
verschil. BE → 7 partijen sluiten compromissen (altijd = beslissingen)
⎯ Ideologische vervlakking
⎯ Veelvoud van bestuursniveaus: ingewikkeld
⎯ Fake news & complottheoriën: invloed van sociale media. 1 keer op iets geklikt → interesseveld gevonden (via
algoritme gelijkaardige berichten)
⎯ Toenemende polarisatie: mensen komen in extreme uitersten tot mekaar te staan. Nefast voor burger-politiek.
Als de ene aan de macht is, frustratie bij de andere.

OF is de burger de oorzaak?

▪ Individualisering?
o NIMBY - PLIMBY (not/please in my backyard)
▪ Als de overheid iets wil voorzien, oké. Maar we dragen niet graag bij aan het collectieve. Zo
lang we er geen last van hebben, is het goed. Tenzij dat we het heel graag willen, dan mag het
zeer dichtbij zijn.
▪ NIMBY → idee dat iets schadelijk is voor ons, niet in onze buurt willen bijv crematorium Kortrijk
▪ PLIMBY → goeie voorziening zo dicht mogelijk bij ons
o Ledenaantal politieke partijen verminderd net zoals het ledenaantal van anderen verenigingen daalt.
o Ook intensiteit en duurzaamheid engagement daalt

Inspraak en participatie
 Verzamelbegrippen voor alle door de OH gehanteerde instrumenten om de bevolking de mogelijkheid te geven
invloed uit te oefenen op de besluitvormingsprocessen van de OH.
o “Interactief beleid”
o Van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding

 Minder top-down – meer bottom-up → bevolking voedt mee de beslissingen die de top moet nemen
 Vb: draagvlak → beslissing wordt ondersteund door de mensen op wie die betrekking heeft. Door met die mensen
zelf in dialoog te gaan.
Bestuurskunde en publiek management

Inspraak- en participatieprocessen vanaf 2e helft 20e eeuw met als doel


▪ Relatie politiek-burger te verbeteren
o Verhogen betrokken burger
o Verhogen draagvlak voor beslissingen (de mate waarin een maatregel geaccepteerd en ondersteung
wordt door de mensen waarop hij betrekking heeft.
o Preventieve functie in rechts- en belangenbescherming van de burger
▪ Versterking legitimiteit beslissingen
▪ Kwaliteitsverbetering beslissingen

14.2 De participatieladder

Schematische voorstelling van de verschillende rollen die de burger en bestuur kunnen opnemen inzake inspraak- en
participatiemechanismen.

▪ Hoe hoger op de ladder, hoe sterker de inbreng van de burger


▪ De hoogste sport van de ladder is een vorm van directe democratie: burgers krijgen daadwerkelijke
beheersbevoegdheden overgedragen van het bestuur

Voorbeelden Nr Participatievorm Inbreng burger Rol van de overheid

De organisatie van een referendum 5 Zelfbestuur Burger als beslisser Overlaten beslissing burger

De verzelfstandiging van een CC in


een gemeentelijk vzw waarin de AV Burger als mede- Samen ontwikkelen van planning en
4 Medebeheer of co-productie
en RVB zowel gemeenteraadsleden agenda bepaler uitvoering
als deskundige burgers zetelen
De oprichting van een sportraad
Burger als Mobilisatie burgers voor genereren
waaraan het bestuur verplicht advies 3 Structurele advisering
ideeënleverancier van ideeën
moet vragen aan aangelegenheden
Organisatie van een enquête Burger als
2 Consulteren of raadplegen Open vrijblijvend gesprek
Organisatie van een hoorzitting gesprekspartner
Aankondiging van het sportbeleid
Betere informatieverstrekking aan
Aanstelling van informatieambtenaar 1 Informeren Burger als klant
burger
Organisatie van infocampagne

14.3 Burger als kiezer, klant of partner

Mogelijke verhouding van de burger tot het bestuur

▪ Burger als kiezer (niet-interactief)


▪ Burger als klant (consument) (vrije tijdsindustrie, proberen populair maken → soort van neo-liberaal consumistisch
verhaal. Hoe meer we hebben, hoe meer we willen.
▪ Burger als partner (interactief)

14.3.1 Burger als kiezer

 Niet echt inspraak/participatie van de burger in het beleid

▪ Een top-down benadering van het beleid


o Primaat politiek, ambtenaar-uitvoerder, burger-bestuurde
Bestuurskunde en publiek management

▪ Vanaf het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en vrouwen: kiesgerechtigde burgers op geregelde
tijdstippen verzorgen (bijv 4 of 6 jaar)
▪ Tussen 2 verkiezingen door verdween de burger uit het blikveld van de politiek en van een bekommerd
overheidsbeleid
o uitz: cliëntelisme, dienstbetoon
▪ bijv in de jaren 50 en 60

Cliëntilisme
Politici kennen een aantal mensen waarvan ze weten dat ze tot hun partij behoren. Ze helpen deze mensen (oa jobs) en die
helpen hem dan weer tijdens campagne (gunsten ipv beleid).
 Nog amper in Vlaanderen, uitgebreid in Wallonië

Dienstbetoon
Politicus die zich persoonlijk individueel ter beschikking stelt aan de mensen. Die kunnen dan vragen stelen en hun zegje
doen.
 Niet verboden, maar slecht aanzien
 Eigenlijk bezig met individuele burgers ipv algemeen belang
 Je mag geen mensen voortrekken: veel politici heeft het niet meer

14.3.2 Burger als klant (consument)

▪ Met opkomst welvaartstaat is ook rol van bestuur als dienstverlener enorm toegenomen
▪ Ambtenaren worden managers, burgers als klanten-afnemers. Het product, de output van de OH staat hier
centraal
▪ Het bestuur als een goedgeolied bedrijf
▪ Voordelen
o Meer toegankelijke en publieksgerichte overheid
o Betere dienstverelening
o Ondersteunings welvaartstaat
▪ Maar:
o Is de burger enkel een consument van overheidsgoederen of, in een democratisch perspectief toch ook
een mede-eigenaar, een aandeelhouder en een (op verre afstand) mede-bestuurder`, (begrip
participatie)
▪ dit aspect ontbreekt bij burger als klant – benadering

 Bestuur als dienstverlener: kinderopvang, cultuur, sport… → aanbieder van producten


 Centraal vanaf jaren 90
 Paradox v/h verwende kind: krijgt veel maar wordt niet meer tevreden
 Burger heeft nog nooit zoveel gekregen maar toch daalt het vertrouwen
 Politiek van opbod ontstaan. Politici zullen steeds meer geven en beloven maar geen echte participatie

14.3.3 Burger als partner

▪ Burger niet alleen als kiezer, niet alleen als klant van producten maar ook als adviseur, medebeheerder, enzo van
beleidskeuzes en beleidsuitvoering
▪ Het beleidsproces wordt een zaak en taak van de gemeenschap. De participatie van de burger als een wezenlijk
onderdeel van het beleidsproces.
o Via deze benadering wordt belang opinie burger benadrukt
o Via deze benadering wordt burger ook geresponsabiliseerd

 Kans bestaat dat burger het beleid meer zal accepteren omdat ze er zelf mee aan meegewerkt heeft, dus
begrijpen ze het beter
Bestuurskunde en publiek management

14.4 Indeling democratie naargelang participatiemechanismen burger

⎯ Representatieve democratie
⎯ Inspraakdemocratie
⎯ Participatieve democratie
⎯ Directe democratie

14.5 Structurele inspraak en participatie in Belgische cultuursector

▪ Nationaal: cultuurpactwet
▪ Lokaal
o Decreet Lokaal Cultuurbeleid
o Decreet Lokaal Sportbeleid

14.5.1 Algemene advisering lokaal cultuurbeleid

▪ Cultuurraden
o art 52-58 DLC
▪ Sportraden
o Art 15 DLS (2018: verplichte gemeentelijke sportraad afgeschaft!)
▪ Jeugdraden
▪ …

Raden = adviesorganen voor een beter sport- & cultuurbeleid

14.6 Cultuurraad

Homogene raad of met sectorale deelraden. Meestal bestaand uit een Algemene Vergaderen en Bestuur. De gemeente is
niet verplicht om deze raden te volgen. Maar als ze er van afwijken, dan moeten ze wel een verantwoording geven.

Cultuurraad – sportraad
Wat is de eerste taak van deze raden?
Adviesraden: adviseren van schepen over sport & cultuur. Elke sportclub i/d gemeente en elke cultuurorganisatie kan daar
een plekje opeisen. Ook alle deskundige burgers kunnen dit.

Is de gemeente altijd verplicht het advies van deze raden te volgen?


Nee, het blijft de politici die het laatste woord heeft in de democratie. De gemeente moet wel een motivatie hebben om het
advies niet te volgen

Welke moeilijkheden relatie tussen gemeentebestuur en cultuur- en sportraad?


Het zit vol met vrijwilligers aan de andere kant heb je professionals. Er is een onevenwicht tussen de 2 partijen.

Welke interne mogelijkheden?


Niet de meest dynamische plekken, veel oude mensen. Trekt weinig diversiteit aan.
Bestuurskunde en publiek management

15 Overheidsfinanciën
Begrotingssystemen overheidsfinanciën

▪ Traditioneel systeem (incrementele begroting)


o 90% Belgische overheidsbegrotingen
▪ Zero base(d) budgetting

Begroting
Akte waarin alle verwante ontvangsten en toegelaten uitgaven zijn opgenomen voor een bepaalde jaar.

Het is een echt politiek sleuteldocument. Legt beleidslijnen vast voor het komende jaar. Het is een startpunt voor een beleid.
Eens de begroting is opgesteld zijn de partijen uitgedeeld.

 Formele wet (regels voor politiek zelf)


 Geen materiële wet (niet van toepassing op volk)

 Na goedkeuring van de begroting zijn de beleidsrichtingen voor het komende jaar duidelijk vastgesteld. De begroting
fungeert als een leidraad voor overheidsuitgaven en inkomsten, en het bepaalt de financiële prioriteiten en
doelstellingen. De goedkeuring ervan markeert een belangrijk moment waarop de koers voor het komende jaar wordt
bepaald, en het heeft invloed op de politieke agenda en beleidsuitvoering gedurende die periode.

Kenmerken:

1 Universaliteit: alle ontvangsten en uitgaven moeten opgenomen worden


- Elke OH apart maakt een begroting waarin alle verwachte inkomsten en uitgaven moeten staan
- OH moet volledig transparant zijn naar de bevolking (uitz: staatsgeheimen)
- Het moet gemakkelijk te vergelijken zijn (1 document)
2 Jaarlijks karakter: elke jaar goedgekeurd en blijft 1 jaar geld
- Elke jaar opnieuw zodat deze kan vergeleken worden met vorige begroting
3 Specialiteitsbeginsel: opgedeeld in specifieke begrotingsposten = machtiging tot uitgaven
- Elke uitgave moet te zien zijn bij een specifieke post
- Ministers mogen niet boven die bedragen gaan.
- Er mag niet worden overgedragen van de ene post naar de andere
- Begroting kan wel gewijzigd worden
4 Een begrotingswijziging: als ze zien dat ze niet zullen raken met het geplande budget

Begroting in evenwicht:
Een begroting in evenwicht betekent dat de verwachte inkomsten van een entiteit, zoals een overheid of een bedrijf, gelijk
zijn aan de verwachte uitgaven gedurende een bepaalde periode. Met andere woorden, de begroting is in balans, en er
wordt niet meer geld uitgegeven dan er binnenkomt. Dit streven naar evenwicht is bedoeld om financiële stabiliteit te
behouden en te voorkomen dat er tekorten ontstaan.

Begrotingsoverschot
Een begrotingsoverschot treedt op wanneer de inkomsten van een entiteit groter zijn dan de uitgaven gedurende een
specifieke periode. Met andere woorden, er is een positief verschil tussen wat er binnenkomt en wat er wordt uitgegeven.
Een begrotingsoverschot kan gunstig zijn, omdat het de mogelijkheid biedt om schulden af te lossen, te investeren of
financiële reserves op te bouwen.

Begrotingstekort:
Bestuurskunde en publiek management

Een begrotingstekort doet zich voor wanneer de verwachte uitgaven van een entiteit groter zijn dan de verwachte inkomsten
gedurende een bepaalde periode. Om het tekort te dekken, kan de entiteit ervoor kiezen om leningen aan te gaan of
reserves aan te spreken. Een voortdurend begrotingstekort kan leiden tot een groeiende staatsschuld voor overheden, wat
op lange termijn financiële uitdagingen met zich mee kan brengen.

Staatsschuld:
De staatsschuld is het cumulatieve bedrag dat een overheid verschuldigd is aan crediteuren als gevolg van voortdurende
begrotingstekorten. Het vertegenwoordigt het totaal aan uitstaande leningen dat de overheid moet terugbetalen. Een
beheersbare staatsschuld is belangrijk om de financiële gezondheid van een land te handhaven, omdat overmatige
schuldenlast de rentelasten kan verhogen en de financiële stabiliteit in gevaar kan brengen.

 Er zijn echter geen landen zonder staatsschuld. België heeft een grote schuld maar voorlopig geeft EU
toestemming. Wanneer er hoge interesten komen op leningen kan de staatsschuld een enorm probleem worden
voor België is ds dat het gros van de shculd aan de BE bevolking is.

15.1 Incrementele begroting

Incrementele begroting
Vertrekt van een voorafgaande begroting of actuele toestand, waarbij bepaalde bedragen toegevoegd of afgetrokken worden
voor de volgende begrotingsperiode.

Bijv. indexatie
procentuele aangroei per jaar
procentuele inkrimping bij besparing
Zie notities

15.1.1 Voordelen incrementele begroting

Voordelen
▪ Stabiele begroting, beperkte veranderingen
▪ Overheidsdepartementen hebben een stabiele basis
▪ Eenvoudig systeem
▪ Sfeer van gelijkheid tussen departementen
▪ Coördinatie tussen begrotingsposten is makkelijker

15.1.2 Nadelen incrementele begroting

Nadelen
▪ Veronderstelt dat werkmethodes en activiteiten dezelfde blijven
▪ Geen incentive voor vernieuwing
▪ Geen incentive voor kostenbesparing
▪ Stimuleert eindejaars-opsouperen
▪ Beperkt beleidsruimte door vastlegging budgetten voor lang termijn

Nodigt uit om exact bedrag ui te geven dat vermeld staat in de begroting. Anders geef je signaal dat je te veel
krijgt & dan zullen ze het jaar daarop dat overschot ergens anders aan besteden.
Bestuurskunde en publiek management

15.2 Zero based budgettering (ZBB)

Zero Based Budgettering (ZBB)


Een techniek waarbij geen rekening wordt gehouden met voorgaande begrotingen maar waarbij voor elk departement of elke
uitgavenpost een aparte jaarlijkse verantwoording wordt opgesteld. Gebaseerd op de werkelijke noden en uitgaven.

15.2.1 Voordelen zbb

▪ Correcte allocatie van uitgaven, gebaseerd op aantoonbare noden


▪ Snelle identificatie overdreven kostenposten
▪ Duidelijk kostenstructuur
▪ Responsabiliserend
▪ Dwingt tot kritische zelfreflectie

15.2.2 Nadelen ZBB

▪ Onvoorzienbaarheid van sommige uitgaven


▪ Eerlijkheid bij raming wordt niet altijd beloond
▪ Erg tijdrovend
▪ Speciaal getrainde managers nodig
▪ Installeert onzekerheid (elk jaar opnieuw vrezen voor budget)

Conclusie: hoe mooi het ook klinkt, moeilijk in de praktijk te gebruiken. De voordelen wegen niet genoeg op tegen de
nadelen. Meestal gebruiken ze een combinatie van de 2 systemen.

Ene kant: structurele subsidies volgen incrementele systeem. Aan de andere kant project- en impuls subsidies: verdienen
door dossier in te dienen of aan te vragen.

You might also like