You are on page 1of 7

Maatschappijleer H3

Verzorgingsstaat
Paragraaf 1
Wie zorgt er voor mensen die hulp nodig hebben?
Nederland is een verzorgingsstaat (= een samenleving waarin de overheid zich garant stelt voor
noodzakelijke geachte materiële en immateriële samenleving voorzieningen voor alle burgers).

Mantelzorg is zorg door familieleden, buren en vrienden.

Overheid, markt of particulier initiatief?


Er zijn drie mechanismen om hulp en inkomsten te produceren en te verdelen
 De overheid
 De markt
 Het particulier initiatief

We nemen de zorg als voorbeeld:


De overheid
De zorg die de overheid levert wordt gefinancierd met de belasting- en premie-inkomsten. Iedere
burger betaalt dus mee.

Voordeel: gelijkheid: iedereen kan de zorg krijgen.


Nadeel: geen keuzevrijheid (iedereen krijgt dezelfde ondersteuning) en je betaalt mee voor iets wat
je zelf misschien nooit in je leven gaat gebruiken/nodig hebt

De markt
Het overheidsbeleid is erop gericht dat ouderen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Als je eerder
wil of geen wachtrij dan moet je naar een particulier verpleeghuis. De zorg wordt op deze manier via
de markt geregeld. Zorgaanbieders sluiten contracten af met zorgvragers. Dat doen zij in vrijheid en
op basis van wederkerigheid. De wet van vraag en aanbod geldt hierbij.

Een ander voorbeeld van marktwerking is het zelf afsluiten van een verzekering. Hierbij kun je kiezen
wat voor soort zorg je wilt en voor welke prijs.

Voordeel: eigen keuze in wat je wil en voor welke prijs


Nadeel: vaak hoge prijzen

Particulier initiatief
Mensen helpen en ondersteunen elkaar vaak omdat ze vinden dat het zo hoort. Hierbij speelt
naastenliefde een grote rol. (voorbeelden: georganiseerd vrijwilligerswerk en mantelzorg). Vaak
verwachten ze er niks voor terug: geen wederkerigheid of wettelijke verplichting.

Voordeel: kost geen geld en sociale cohesie (onderlinge verbinding) gaat


omhoog
Nadeel: niet gegarandeerd, niet iedereen heeft sociaal netwerk

Welke mechanismen kiezen we in Nederland?


Overheid, markt en particulier initiatief zijn de drie
reguleringsmechanismen om in de samenleving goederen en diensten te
verdelen deze mechanismen zijn samen verbeeld in de welfare triangle.
 Markt: produceert en verkoopt medicijnen
 Overheid: basis- en middelbaar onderwijs
Maatschappijleer H3

 Particulier initiatief: sportverenigingen

De welfare triangle: wat is de beste keuze?


Liberalen
 Centrale waarde: (individuele) vrijheid
 De markt als reguleringsschema
 Moet wel sprake zijn van concurrentie
 VVD
Sociaaldemocraten

 Centrale waarden: gelijkheid


 Overheid als reguleringsschema
 Iedereen krijgt zelfde kansen
 SP en PvdA

Christendemocraten/confessionalisme

 Particulier initiatief als reguleringsschema


 Gezin speelt belangrijke rol in samenleving
 Naastenliefde
 CDA

Pararaaf 2
Ligt hier een rol voor de overheid
1874: discussie over de rol van de overheid
 Kinderwetje van Houten
o Tegenstanders: ‘’overheid heeft niet als taak om zich met kinderarbeid te bemoeien’’
o Voorstanders: ‘’gaat om welzijn kinderen en overheid heeft groot belang bij
lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van individu’’
 Begin sociale wetgeving in NL

De theorieën over de verzorgingsstaat

1. Abraham Swaan
 Boek: Zorg en de Staat (1989)
 Centraal:
o Interdependentie (= onderlinge afhankelijkheid. In prehistorie was er een
arbeidsdeling: mensen hadden elkaar steeds meer nodig in levensonderhoud, terwijl
vanaf de industriële revolutie er arbeidsverdeling plaatsvond, interdependentie heeft
dus toegenomen)
o Externe effecten (= iemands gedrag heeft gevolg voor anderen: wanneer je ziek bent
kun je niet werken, dit heeft negatieve gevolgen voor je werkgever en armoede:
mensen kunnen bedelen en koopkracht kan wegvallen).
o Dilemma van collectieve actie (= situaties waarin individuele keuzes leiden tot
collectief ongewenste gevolgen)

Het ‘free-rider’ probleem: Samenwerking om problemen op te lossen kan belemmerd worden door
de angst dat anderen profiteren van de collectieve oplossingen zonder daar zelf aan mee te werken.
Oplossing: collectieve dwang
Maatschappijleer H3

De industrialisatie zou volgens Swaan hebben geleid tot een toename van externe effecten. Als er
namelijk meer interdependentie is, zijn er ook meer externe effecten.

Dilemma van collectieve actie laat zien dat het soms noodzakelijk is om met dwang voorzieningen
(scholing, gezondheidszorg, sociale zekerheid) te voorzien

Conclusie Swaans visie: de verzorgingsstaat is geen gevolg van altruïsme en solidariteit met de
minderbeelden, maar het gevolg van welbegrepen eigenbang van de beter gesitueerden.

2. De arbeidersbeweging (bijv. SDAP)


 Door industrialisatie ontstaan van nieuwe maatschappelijke klasse: arbeiders
o Werkten in slechte omstandigheden
 Oprichting: arbeidersbeweging = vakbond + politieke partijen
o Streefden naar wetgeving

3. Burgerlijk beschavingsoffensief
 Initiatieven vanuit gegoede burgerij voor sociale wetgeving
 Eind 19e eeuw  Sociale ongelijkheid was groot
o Materieel: rijk en arm
o Immaterieel: waarden, normen en gebruiken
 Gegoede burgerij vond arbeiders onbeschaafd  beschavingsoffensief

Wat doet de verzorgingsstaat nu?


Ze hebben vier functies in samenleving:
1. Verzorgen (goede gezondheidszorg)
o Hulp aan mensen die niet (meer) voor zichzelf kunnen zorgen
2. Verzekeren (sociale zekerheid)
o Zekerheid van minimumloon
3. Verheffen (goed onderwijs)
o Ontplooiing
 Arbeidsmarkt: kennis en vaardigheden aanleren die op markt van pas komen
 Cultureel: kennis opdoen van waarden en normen
4. Verbinden
o Creëren van sociale cohesie tussen mensen en groepen

Paragraaf 3
Verzorgings- en verzekeringsfunctie

Wat is het minimum?


De bijstand is het vangnet van sociale zekerheid. Je kunt van de sociale zekerheid (tijdelijk)
gebruikmaken als je niet voor jezelf/je inkomen kunt zorgen.

Wanneer kom je in aanmerking voor bijstand?


 Geen inkomen
 Onder minimum verdient

Wanneer is iemand in NL arm?


SCP hanteert twee referentiebudgetten om armoede in NL te meten

1. Basisbehoeftenbudget
Maatschappijleer H3

 De minimale uitgaven van een zelfstandig huishouden aan onvermijdbare zaken (voedsel,
kleding, ziektekosten, wonen, etc.).
2. Het niet-veel-maar-toereikendbudget
 Iets breder: houdt ook rekening met kosten van ontspanning en sociale participatie

Ook is het lastig om het minimumloon te bepalen aangezien het nog wel motiverend moet zin om te
gaan werken.

Zijn alle uitkeringen op minimumniveau?


Twee functies uitkeringen:
Minimumbehoefte functie: moet ervoor zorgen dat de ontvanger een inkomen heeft op het niveau
van sociaal minimum (= het bedrag dat mensen minimaal nodig hebben om in hun levensonderhoud
te kunnen voorzien). Bijv. bijstandsuitkering
 zijn vormgegeven volgens solidariteitsbeginsel: mensen met hoger inkomen betalen
meer belasting/premie maar ontvangen geen hogere uitkering

Dilemma: sociaal minimum mag niet te hoog zijn want werken moet aantrekkelijk blijven. Daarnaast
wordt de bereidheid van betalers kleiner  draagvlak en solidariteit komen onder druk te staan.

Uitkeringen kunnen ook een loondervingsfunctie hebben: bedoeld om mensen van inkomen te
voorzien op het moment dat hun inkomen wegvalt als gevolg van werkloosheid, ziekte of
arbeidsongeschiktheid.
 Hoogte uitkering gebaseerd op het loon van toen de persoon nog kon werken.
 Bijvoorbeeld: WW-uitkering
 zijn vormgegeven volgens equivalentiebeginstel: sprake van evenredigheid tussen
hoogte van betaalde premie en hoogte van de te ontvangen uitkering.

Soms hangt de hoogte van de uitkering ook af van de draagkracht van de leefeenheid. Er wordt dan
gekeken naar de samenstelling van het huishouden waarvan iemand deel uitmaakt. Als je
samenstelling kleiner wordt (overlijden, uit huis etc.) wordt uitkering lager. Deze kostendelersnorm
moet ervoor zorgen dat uitkeringen niet aantrekkelijk worden voor mensen.

Bij WW wordt uitgegaan van individuele rechten en plichten dus wordt niet gekeken naar
samenstelling

Waarom zijn er zo veel verschillende uitgangspunten?


De eerste uitkeringen waren op particuliere initiatieven maar later zij hier de
werknemersverzekeringen uitgekomen.

In literatuur twee stelsels van sociale verzekeringen:

Bismarck Beveridgiaans
Garanderen sociale en economische status Garanderen minimuminkomen
Werkenden (selectief) Burgers (universeel)
Inkomensgerelateerd Niet-inkomensgerelateerd
Premies Belastingen
Na WWII groeide het idee van Britse econoom Lord Beveridge dat er sociale zekerheid voor alle
burgers moest komen  leidde tot invoering volksverzekeringen.
 Hebben minimumbehoeftefunctie: voor iedereen en hoogte voor iedereen even veel
Maatschappijleer H3

Sociale zekerheidsstelsel bestaat uit:

 Sociale verzekeringen: werknemers- en volksverzekeringen samen.


Betaald van: premies die werknemers en werkgevers betalen.
 Sociale voorzieningen: zorgt ervoor dat niemand anders het sociaal minimum zakt
(bijstandskering, etc.). Voor iedereen.
Betaald van: belastingen
(werknemersverzekeringen begint met ‘W’ en volksverzekeringen met ‘A’)

En welke zorg is de basiszorg?


Sociale zekerheid en verzorgingstehuis, inrichting, etc. worden via
volksverzekering gefinancierd: de wet langdurige zorg (Wlz)

Kosten voor huisarts en ziekenhuis worden gefinancierd via de


zorgverzekeringswet (Zvw). Deze wet verplicht iedereen in NL om een basiszorgverzekering af te
sluiten bij een (commerciële) verzekeraar.
Hierbij hebben verzekerden een eigen risico: pas boven een bepaald bedrag krijgen mensen hun
zorgkosten vergoed. Doel: bewust gebruik maken van de zorg.

Wie betaalt voor wie?


Financiering van sociale zekerheid kan op twee manieren:
1. Omslagstelsel
 Premies en belastingen die nu worden betaalt, worden gebruikt voor de uitkeringen die
nu worden verstrekt
 Deze manier wordt in NL gebruikt
2. Kapitaaldekkingsstelsel
 De werkenden van nu betalen de toekomstige uitkeringen van zichzelf Premies die
mensen nu betalen worden gespaard voor de toekomst. Deze premies worden belegd en
gespaard.

Wat hebben mensen echt nodig?


 De sociale verzekeringen worden gezien als materiële voorzieningen
 Psychische zorg of verpleging worden gezien als immateriële voorzieningen.

Paragraaf 4
Waarom moeten kinderen zo lang naar school?
Onderwijs heeft 2 functies: kwalificerende- en maatschappelijk vormende functie

Kwalificerende functie:
Biedt grotere kans op werk en meer mogelijkheden op arbeidsmarkt.
 Vanaf 1901 in NL leerplicht ingevoerd (= alle jongeren tussen 5 en 17 jaar moeten naar
school).
 In 2007 is hierbij nog de kwalificatieplicht toegevoegd (= jongeren moeten zonder
startkwalificatie tot hun 18e verjaardag onderwijs volgen).
 Reden: jongeren motiveren om verder te studeren
Maatschappijleer H3

Waardoor kwam leerplichtwet?  Tijdens industrialisatie was er vraag naar opgeleide mensen.

Maatschappelijke vormende functie:


 Conservatieve opvatting (de samenleving als ‘product’)
 Socialiseren
 Kinderen opvoeden tot verantwoordelijke burgers
 Vast curriculum: vast pakket aan normen, waarden en vaardigheden
 Progressieve opvatting: (samenleving als ‘maakbaar’)
 Individualiseren
 kinderen zouden de kans moeten krijgen om zich te ontplooien tot individuen die ze
willen
 flexibel curriculum: aansluiten bij behoeften leerling

Goed onderwijs voor iedereen?


In jaren 60 was er rondom onderwijs sprake van sociale ongelijkheid
 Mensen uit lagere sociale milieus kunnen minder goed doorstromen naar hoger onderwijs
ondanks talenten, etc.
 Ontstaan Mammoetwet
 Invoering brugklas (officiële schooladvies werd uitgesteld hierdoor)
 Makkelijker doorstromen naar andere niveaus
 Mogelijkheden voor studiebeurzen

Maar nog steeds sprake van sociale ongelijkheid. Er zijn drie grote tegenstellingen die sociale cohesie
op dit moment bedreigen:
 Rijk en arm: wat doet O: sociaal zekerheidsstelsel, belastingstelsel (progressief  nivelleren)
 Oud en jong: vergrijzing  levert pas problemen bij gebruikmaking voorzieningen
 Met en zonder migratieachtergrond: integratiediscussie, verschil onderwijs, ongelijkheid
arbeidsmarkt

Maatschappelijke positie: De plek die je inneemt op de maatschappelijke ladder  Sociale mobiliteit

Wat doet de overheid aan inkomensverschillen?


Verschil arm en rijk:
 Progressief belastingstelsel
 Verkleinen van inkomensverschillen = nivelleren
 Stelsel van sociale zekerheid

Sociaaldemocraten en christendemocraten zijn voorstanders van nivelleren omdat overheid een


schild moet zijn voor de zwakkeren

Liberalen zijn hier tegen omdat overheid zo min mogelijk moet bemoeien met de samenleving en ze
bang zijn dat nivelleren leidt tot minder hard werken.

Oud VS jong: de tegenstelling van de toekomst?


Aandeel ouderen in samenleving groeit steeds meer ten opzichte van de jongeren (= vergrijzing)
 Jongeren zijn bang om voor voorzieningen te betalen die ze zelf nooit zullen gebruiken
 Ouderen zijn bang dat ze niet kunnen genieten van hun pensioen

Maakt een migratieachtergrond uit?


Verschillende meningen voor de verklaring van de sociale ongelijkheid op dit gebied
 Vooroordelen, racisme en discriminatie
Maatschappijleer H3

 Gebrek aan eigen inspanningen

Overheid werkt ook aan deze verschillen: inburgeringsexamen voordat ze in NL mogen wonen

You might also like