Professional Documents
Culture Documents
1. Inleiding
Sociaal werk omvat een veelzijdig werkveld dat niet eenvoudig is om af te bakenen.
Sociaal werk omvat: individuele hulpverlening, sociaal – cultureel werk, maatschappelijke
dienstverlening, cultureel werk, …
2. De welfare mix
De realisatie van zorg, welzijn en collectieve welvaart ontstaat door de samenwerking tussen
overheid, gemeenschap en markt.
Ieder van deze actoren heeft zijn eigen waarden en logica’s.
De markt of economie
Gemeenschap of burgermaatschappij
Hier gaat het vooral om te bepalen, wie er verantwoordelijk is voor de zorg en verzorging van de
sociaal zwakkeren in de samenleving.
Dit concept wordt vooral gebruikt bij de theorievorming over sociaal beleid, daarbij worden diverse
vormen van welfare regimes (types van verzorgingsstaten onderscheiden)
Sociaal-democratische verzorgingsstaat
o Accent op het overheidsverantwoordelijkheid
o universele, individuele rechten
Corporatistische verzorgingsstaat
o Nadruk op de ‘community’
o verzekeringsprincipe gekoppeld aan groepssolidariteit
Liberale welvaartsstaat:
o Nadruk op de verantwoordelijkheid van de markt
o individuele verantwoordelijkheid en sociale bijstand voor de armsten
Wie is er verantwoordelijk voor en welke uitwerking voldoet het beste ten aanzien van de
herverdeling van materiële en immaterieële welvaart?
Elke type verzorginstaat draagt een andere mix van overheids-, markt -, en
gemeenschapsverantwoordelijkheid
In dit maatschappelijk ontstaan projecten vanuit burgerintiatieven die uitgroeien tot semi – publieke
ondernemingen zonder winstoogmerk en met taak in het publiek domein.
Functioneren op afstand van de overheid maar staan wel onder invloed van de overheid
(vanwege landelijk beleid, wet – en regelgeving, subsidieverstrekking en inspecties)
Het maatschappelijk middenveld vormt een buffer tegen de mogelijke dominantie van één van de
hoekpunten in de welfaremix.
Tegen een eenzijdige concurrentiële invloed van de wet van de sterkste binnen de vrije
markt ten koste van onderlinge solidariteit en mensenrechten
Binnen deze ruime omschrijving van het middenveld zijn heel verschillende posities van de
organisaties mogelijk.
o Organisaties die heel erg afhankelijk zijn van de subsidiërende overheid zoals
jeugdwelzijnswerk
o Ontwikkelen een dienstverlenend aanbod dat sterk rekening moet houden met
concurrentie zoals mutaliteiten.
Organisaties situeren zich in verschillende zones tegenover gemeenschap, markt en
overheid.
Door het samengieten van de 3 modellen => overzicht van het rijkdom van het sociaal werkveld
We geven enkele voorbeelden van sociaal werk praktijken binnen de ouderenzorg, gesitueerd in de driehoek
4. Verschuivende verhoudingen
We schenken in deze cursus vooral aandacht aan hoe de verschillende bovenstaande krachten in een
samenleving op elkaar inspelen en hoe deze verhoudingen aan het verschuiven zijn.
Deze verschuivende verhoudingen bepalen sterk de ontwikkelingen binnen het beleid en de organisatie van het
sociaal werk.
De overheid duwt hier en daar zorgtaken en diensten van zich af richting de gemeenschap
(vermaatschappelijking van de zorg) of richting de markt (vermarkting van de zorg)
Lokale gemeenschappen vragen steeds meer autonomie en vertrouwen van de overheid om bepaalde
voorzieningen of zorgtaken zelf te kunnen organiseren (participatiesamenleving)
De markt gaat zich op de wereld van de zorg en dienstverlening gaan concentreren (social profit)
Lokale burgerinitiatieven proberen steeds vaker tot nieuwe vormen van economisch handelen en
waardeontwikkeling te komen (transitiebeweging)
5. De rol van het sociaal werk als bemiddelaar tussen systeem en leefwereld.
1. DE KLASSIEKE OVERHEID
De staat zijn alle verkozen overheden en instellingen op alle territoriale niveaus. Deze staat kan eenzijdige
beslissingen nemen, dwang gebruiken om dwingend op te treden om regels na te leven (sanctioneren). Het kan
ook de ‘voice’ van burgers gebruiken voor stemmen, protest of steun.
a. Vijf bestuursniveaus
Klassieke overheid: administraties die onder de directe hiërarchische verantwoordelijkheid van de verkozen
politici vallen, op de verschillende bestuursniveaus.
b. Hiërarchisch gezag
! uitzonderlijk kunnen ambtenaren op initiatief v.h. parlement gehoord worden => in kader van regionale of
federale onderzoekscommissies!
Met andere woorden zijn de uitvoerende politici verantwoordelijk voor alle daden van hun ambtenaren
In brede zin: ook voor zaken waarvan de politici geen kennis heeft of waarvoor ze niet rechtstreeks
verantwoordelijk kunnen zijn.
In een beperkte zin: is er telkens de afweging of de politicus zelf een fout heeft gemaakt die de fout
van ambtenaren kan verklaren of heeft veroorzaak. (Domineert in ons land)
c. Deconcentratie en verzelfstandiging.
2. DE SEMI-OVERHEID
Een vorm van eigen juridische en beleidsmatige verantwoordelijk, weliswaar binnen de strategische
beleidslijnen van de politici die gecontroleerd worden door de politici.
Er is maar van semioverheid sprake als eerst een overheid is, die vervolgens de taken op afstand plaatst.
b. De bestuursniveaus
Bestuursniveau
Vlaams EVA
De VRT moet meer dan ooit focussen op zijn publieke karakter, het versterken van de Vlaamse identiteit en
haar representativiteit ten aanzien van het ideologische landschap in Vlaanderen
3. HET MIDDENVELD
a. Verzuiling en corporatisme
Een deel van de non-profitorganisaties is onderdeel geworden van de publieke sector. => gevolg van onze
geschiedenis van verzuiling en corporatisme.
De katholieke, socialistische en liberale zuilen organiseerden zich autonoom; sterk sociale organisaties groeiden
van onderuit en stimuleerden de zelforganisatie van burgers.
In plaats van allerlei diensten door de overheid te organiseren is er de keuze gemaakt om deze privé-
organisaties in te schakelen en ze daarvoor te subsidiëren, van de vakbonden en de mutualiteiten.
b. Sturing in netwerkvorm
De verhouding tussen de overheid en particuliere organisaties die een publieke taken vervullen
o Gesubsidieerde vrijheid: organisaties krijgen middelen en deden daarmee hun ding, zonder al
te veel controle of bemoeien is vanwege de overheid.
o Tijdperk van het ‘nieuw publiek management’ = meer nadruk op prestaties en kwaliteit. De
overheid vraagt meer verantwoording en wilt de kwaliteit van de prestaties meer gaan
controleren.
Gevaar? Overheid die teveel stuurt vanuit de eigen doelstellingen waardoor de organisaties hun
autonomie verliezen en ook de maatschappelijke vernieuwing vanuit deze organisaties onder druk
komen te staan
c. Zelfsturing.
Het zijn geen neutrale vragen maar ze zijn voorwerp van ideologische meningsverschillen, zeker in periode van
sterke besparingen.
Eigen verantwoordelijkheid stimuleren, lijkt prima, maar waar eindigt dat en wat gebeurt er met burgers die
dat niet kunnen of aankunnen.
d. Marktsturing
De overheid bij ons maakt volop gebruik van de markt (particuliere organisaties profit) en dit zien we in
verschillende gradaties en vormen.
Aanbesteding: openbare werken of aankoop van producten worden door een overheid toegewezen
na een open competitie tussen marktpartijen.
Concessie: de overheid laat het tijdelijk beheer van diensten aan een marktpartij toe. De
infrastructuur blijft dan wel publiek eigendom maar de uitbating wordt aan de markt overgelaten
o Uitbating van de cafetaria in de gemeentelijke sporthal
o Het beheer van de Tliefkenshoektunnel
Vormen van publiek – private samenwerking (PPS): de overheid en ondernemingen werken samen
om bepaalde grote investeringen te doen of infrastructuur te realiseren.
o In veel steden zien we stadsprojecten uitgevoerd vanuit een gemengde publieke – private
vennootschap.
o Het legt veel druk op de overheid om zich t.o.v. de privé-actoren goed te organiseren. Het
risico is groot dat de privé-organisatie anders de samenwerking domineert.
Privatisering:
o Waar willen we het marktsysteem van vraag en aanbod als het dominerende principe van
sturing van de samenleving laten spelen en laten we dat helemaal spelen of is er nog een
regulerende of kaderstellende rol van de overheid weggelegd.
Bv. Woonmarkt in Vlaanderen: de wet van vraag en aanbod bepaalt in grote mate de huurprijzen, de prijs van
grond en woningen
e. Privatisering en collectivisering
De discussie over marktsturing over de vraag of er eventueel meer vormen van overheidsoptreden nodig zijn.
Privatisering en collectivisering zijn een Siamese tweeling. Collectivisering klinkt erg beladen maar het geeft
weer dat de evolutie niet enkel richting privatisering gaat.
Spoorwegen in Engeland werden geprivatiseerd maar dit mislukte en ging weer in handen van de
overheid.
Waar vinden we meer marktsturing wenselijk voor publieke diensten die nu door de overheid worden
gebeurd?
De Europese unie speelt een belangrijke rol. We hebben gekozen voor een marksturing op vlak van elektriciteit
of voor de markt van telecom of posterijen.
Hier gaat in sommige gevallen over letterlijk privatiseren: in plaats dat de overheid of een agentschap diensten
aanbiedt, moet het door privé-actoren gebeuren en spelen volop de wetten van vraag en aanbod en eventueel
oor een deel van de markt
Wat doe we als overheid zelf, wat gebeurt door de markt en waarvoor willen we samenwerken met
andere organisaties
VAN WEBER NAAR NPM EN NPG
“De Vlaamse overheid moet een slanke en tegelijk performante overheid zijn. De voorbije
regeerperiodes zijn er al belangrijke stappen gezet, maar het werk is niet af. In ruggespraak met onze
leidend ambtenaren realiseren we een nieuwe efficiëntie- oefening waarbij we doelgerichte keuzes
maken en focussen op onze kerntaken. We vermijden betuttelende regelgeving en onnodige
administratieve lasten. We veranderen het geweer van schouder en beoordelen voortaan de
effectiviteit van subsidies nog sterker op basis van behaalde resultaten en niet op basis van het
volgen van procedures. We stellen het primaat van de politiek voorop”
a. Ambtenaren vs dienaren
Ambtenaar: het gaat om mensen die met gemeenschapsmiddelen voor de gemeenschap werken en
die door politici worden aangestuurd en gecontroleerd.
Worden aangesteld en blijven in dienst tot aan hun pensioen.
Zijn neutraal en voeren uit wat de politici van hen verwachten
Dienaren: komen en gaan en werken voor het eigen belang van de heersers.
Die visie op ambtenaren => de leer van de bureaucratie (uitvoering uitgewerkt door Max Weber)
Bureaucratie = toppunt van rationele administratieve organisaties
Noodzakelijke voorwaarde voor het kapitalisme
Oude organisatievormen in eerdere of andere types van samenleving, zoals nepotisme, tradities en
privilegies, dienden vervangen te worden door een objectieve, afstandelijke, maar professionele
organisatie.
Weber ontwierp zijn leer van bureaucratie voor zowel de overheid als organisaties.
Top van de organisatie = centraal: elke laag rapporteert aan de bovenlaag en die geeft vervolgens
weer bevelen naar beneden door.
Geen horizontale communicatie tussen diensten van hetzelfde niveau. Het communiceren
moet gebeuren via de hiërarchische oversten van deze diensten zodat ze van alles op de
hoogte zijn en de juiste beslissingen kunnen nemen.
Alles wat gebeurt en beslist wordt steunt op procedures en documenten: elke stap ligt vast
en elke beslissing wordt gedocumenteerd, zodat ze achteraf ook controleerbaar is en er
hierover verantwoording kan worden afgelegd
d. Onpartijdig en onpersoonlijk
=> Leidt tot betrouwbare organisaties waar de juiste mensen op de juiste plaats worden gezet
Leiding = beste ambtenaren + verdienen het meest (principe van anciënniteit past hier helemaal)
Ambtenaren vervullen hun taak ‘sine ira et studio’ (=zonder gevoelens of vooringenomenheid)
Ambtenaar = neutraal en voeren uit wat de politici verwachten
Een goed functionerende bureaucratie werkt voor alle burgers, onpartijdig en zonder onderscheid.
Robert Merton: het ontstaan van een bureaucratische persoonlijkheid: ambtenaren die zich
verschuilen achter regels en geen risico’s wensen te nemen en voor wie de regels belangrijker zijn
dan het doel waarvoor de regels zijn gemaakt.
Philip Selznick: bureaupolitiek: de strijd tussen macht tussen diensten dus een politieke strijd zonder
politici.
Michel Crozier: de administratieve top van de organisatie steeds meer controle wil over lagere
niveaus. De onderste laag doet hun best om altijd nog enive vrije ruimte over te houden voor het
handelen, wat leidt tot nieuwe regels van de top. De organisatie raakt in een vicieuze cirkel en loopt
helemaal vast in interne regels die niets meer de met de oorspronkelijke bestaansreden te maken
hebben => Geleidelijk vervreemdt de bureaucratische organisatie van de samenleving en van haar
doelstellingen.
Informatieassymetrie: ambtenaren weten meer dan politici + zoeken meer expansie voor
hun dienst, budget. Het leidt tot financiële inefficiëntie en tot meer publieke uitgaven dan
nodig (Niskanen)
Vertekening van informatiestromingen: Anthony Downs toonde aan dat ambtenaren eigen
belangen hebben, al kunnen deze sterk uiteenlopen. Afhankelijk van de ingesteldheid
ontwikkelen ze andere strategieën en behandelen ze informatie in hun organisatie en voor
hun oversten ook verschillend. (persoonlijk belang inhoudelijk belang)
De kritiek vanuit de public choice op de niet efficiënte en door belangengroepen misbruikte overheid
werd versterkt door een wijzigend ideologisch klimaat en toenemende tekorten op de
overheidsbegrotingen
“the government is not a solution to our problem, the government is the problem"
Containerbegrip: niet één stroming, evenmin een uitgewerkte theorie, maar een verzameling van
inzichten, sterk beïnvloed door het praktische management denken.
Drievoudig hervorming van de overheid (welke taken moet de overheid nog vervullen)
o Minimale staat: de overheid moet zo weinig mogelijk zelf doen en zoveel mogelijk
vermarkting of privatisering
Personeelsmanagement:
o Objectieve aanwerving
o Begeleiding van loopbaan
o Carrièreperspectief over evaluatie van personeel tot combinatie gezin en thuiswerk
De lastigste discussies inzake personeel zijn het afstappen van het diplomafetisjisme en het meer
waarderen van competenties, het flexibel verlonen naargelang de prestaties en de mobiliteit van het
personeel tussen de bestuursniveaus.
Mandaatsysteem:
o Na de mandaatperiode kan dat eventueel nog eens verlengd worden, maar kan het
mandaat ook worden stopgezet en kunnen deze ambtenaren niet langer deze
topfunctie vervullen.
Vast benoemden worden in een andere functie in de organisatie aangesteld.
Niet-vastbenoemden moeten op zoek naar ander werk.
We merken hoe op sommige punten de voordelen van de klassieke bureaucratie weer naar boven
komen.
Actueel: Gemeente die een nieuwe algemene directeur heeft aangesteld voor een OCMW via een
extern bedrijf = new public management
Dit is eveneens een containerbegrip waarin opvattingen en praktijken door elkaar lopen
Het NPG groeide uit kritiek op het NPM. We lichten de kritieken toe om zo de kernelementen van het
NPG te kennen.
Overheid en burgers
Kritiek op NPM:
o Te eenzijdig kopiëren van het privémanagement
o Aandacht te zeer gericht is op de klantgerichte verhouding tussen overheid en burgers
Máár:
o Burgers zijn coproducenten: burgers dragen bij tot de vorming van de gemeenschap, zij
worden tot participatie uitgenodigd en zouden ook eigen publieke verantwoordelijkheid
kunnen of moeten dragen.
Nieuw discussiepunt:
o Hoe ver gaat die verantwoordelijkheid van burgers, is loslaten in vertrouwen in de doe -
democratie of participatiemaatschappij geen verdoken pleidooi voor besparingen of
afwentelen van verantwoordelijkheden naar burgers.
o De vraag is zeker gerechtvaardigd of de overheid soms niet te veel taken opneemt of uit
handen neemt, zodat burgers niet meer op de eigen verantwoordelijkheid worden
aangesproken en verwachten dat de overheid het wel allemaal zal doen of zal oplossen.
Overheid en de markt
Kritiek op NPM
De eenzijdige nadruk op vermarkting en privatisering lokte steeds meer kritiek uit, zeker naarmate de
perverse effecten van marktwerking duidelijker werden.
o Liberalisering van de bankensector leidde tot een wereldwijde crisis
o Liberalisering van elektriciteit leidt in ons land niet tot daling van prijzen
Bij het NPG gaat het om staat en markt terwijl NPM suggereert markt of staat.
Een goed functionerende markt gaat niet zonder een regulerende overheid.
In het NPG is de aandacht voor het kwantitatieve meten afgezwakt en aangevuld met meer aandacht
voor het proces, voor de samenwerking, voor de outcome of het maatschappelijke effect.
Bureaucratie
NPM NPG
Procedures
Prestaties Outcome
Eigenheid openbare dienst
Competitie en markt Samenwerking
Ter discussie in het NPG: niet alles moet verzelfstandigd worden en soms moet het teruggedraaid worden.
De aandacht voor 'governance' gaat hier dan over nieuwe vormen van corporate governance in de publieke
sector met een betere omschrijving van de rollen van parlement, regering, ministers en topmanagers, en van
de verhoudingen tussen deze rollen.
MULTI LEVEL GOVERNANCE: EEN BLIK OP HET WELZIJNSBELEID
In alle beleidsvelden is sprake van een situatie van multi level governance.
Verticale taakverdeling: de ene overheid werkt het beleid uit, een andere overheid staat in
voor de (nadere) uitvoering van dat beleid;
o OCMW die de toekenning van het leefloon organiseren in opdracht van de federale
overheid
o Adoptieouders hebben zowel te maken met de Vlaamse als met de federale centrale
autoriteit
o Juiste bevoegdheidsverdeling?
o Gelijkaardige maatregelen worden beter op eenzelfde bestuursniveau behandeld.
o Vb. integratietegemoetkoming (federaal) en persoonsvolgende financiering (Vlaams
Wat is immers de meerwaarde van min of meer dezelfde beleidsinstrumenten voor min of meer
dezelfde doelgroep inzetten op verschillende bestuursniveaus? Te denken valt bijvoorbeeld aan de
integratietegemoetkoming (federaal) en de persoonsvolgende financiering (Vlaams) voor personen
met een handicap. Men zou kunnen argumenteren dat dit gelijkaardige maatregelen zijn, die beter
door een hand uitbetaald kunnen worden. Al was het maar om administratieve efficiëntiewinsten te
kunnen genereren.
In praktijk is het erg moeilijk om de verschillende beleidsvelden zuiver en volledig in een dergelijke
classificatie te plaatsen.
In de kinderopvang bijvoorbeeld voeren lokale besturen enerzijds het Vlaamse beleid uit door als
organiserend bestuur voor kinderopvanginitiatieven op te treden, anderzijds staan ze in hetzelfde
beleidsveld ook mee in voor de regie van de kinderopvang. Op hetzelfde beleidsveld vult de federale
overheid het Vlaamse beleid aan via de fiscale aftrek voor kinderopvang
Welke taakverdeling het meest wenselijk is, dient voor elk beleidsveld afzonderlijk beantwoord te
worden, en dit onder meer in functie van de omvang, de noden en de samenstelling van de
doelgroep op lokaal, Vlaams en federaal niveau. Een antwoord zal steeds rekening moeten houden
met de bestaande en toekomstige bevoegdheidsverdeling. Wellicht is het goed dat de overlappende
taakverdeling zoveel mogelijk vermeden wordt. Niet alleen om de efficiëntie en effectiviteit van het
overheidsbeleid te verhogen, maar ook omdat een overlappende taakverdeling voor voorzieningen
en cliënten behoorlijk verwarrend kan zijn.
Bevoegd voor:
o Betalen van uitkeringen en fiscale voordelen
Ze heeft ook belangrijke regels uitgewerkt om het welzijn van individuen te beschermen of
garanderen.
o Beschermen van zwangere vrouwen
o Voorwaarden voor adoptie
Beheert ook het agentschap Fedasil opvangvangcentra en FOD binnenlandse zaken staat in
voor gesloten opvangcentra
Het departement zorgt voor de beleidsvoorbereiding en de beleidsondersteuning. Het werkt onder het
directe gezag en onder de verantwoordelijkheid van de minister.
Een agentschap is voornamelijk verantwoordelijk voor beleidsuitvoerende taken en heeft een grotere
mate van autonomie. Daarom spreekt men ook over ‘verzelfstandigde’ agentschappen.
SCHEMA IN POWERPOINT
Het Ministerie
o Ambtelijk = Ministerie:
Departement +IVA
Wordt rechtstreeks aangestuurd door de Minister
o Departement + kabinet doen beleidsvoorbereidend werk voor de Minister en
fungeren als kenniscentrum.
o IVA: verantwoordelijk voor beleidsuitvoering
IVA jongerenwelzijn: jeugdhulp in Vlaanderen
IVA zorg en gezondheid: erkennen en subsidiëren van voorzieningen
De agentschappen
o IVA’s met rechtspersoonlijkheid
Kind en Gezin
Vlaams Agentschap voor personen met een handicap
o EVA’s – publiekrechterlijk extern verzelfstandigd
Openbare psychiatrische zorgcentra (Geel en Rekkem)
HOORCOLLEGE 3 + 4: HYBRIDISERING RICHTING DE MARKT, EEN
BEGRIPPENKADER AAN DE HAND VAN DE CULTURELE SECTOR
Deelvelden en beleidsactoren:
De administratie kijkt of je wel genoeg afdelingen hebt als je zegt, ze controleren. Er komt
ook een commissie of visitatie omissie op bezoek om te kijken of je doet wat dat je de
minister beloofd hebt.
Relevante verschuivingen:
o Minister wil steunpunten zien als instrumenten vanuit overheid niet langer als
autonoom
Vaststelling dat deze initiatieven noch vanuit een marktlogica noch vanuit een
overheidslogica functioneren
VERMARKTING? HYBDRISERING???
Een middenveldorganisaties die opschuift naar de markt hybdriseert: het ontleent een of
meerdere karakteristieken uit de marktsfeer
o Aanbod wordt gratis verstrekt door pure vrijwilligersorganisatie ( ‘kost’ dus niets en/ of
giften)
o Aanbod wordt gratis verstrekt, kost wordt gedragen door gemeenschap
( overheidssubsidies + ?)
o Aanbod wordt tegen een kleine vergoeding verstrekt ( deel subsidies, deel cliënt, deel …)
o Aanbod wordt aan marktprijs verstrekt ( cliënt betaalt alles)
Al deze vormen zijn binnen werk te vinden als we een brede definitie van sociaal werk hanteren
Economisering: wijst op een verschuiving in de doelen van de organisatie richting winst maken
o Voorbeeld uit het culturele veld : toneelgezelschap dat van vzw naar commerciële
organisatie evolueert ( bvb. Echt Antwerps Theater)
o Voorbeeld uit andere sector sociaal werk: naar aanleiding van PAB helpen sommige
mensen nu als zelfstandige personen met een beperking om hun assistentiebudget in te
zetten tegen een vergoeding
Managerialism: wijst op een verschuiving in het organisatiemodel – functioneren als een bedrijf
is optimaal.
Het geloof dat om resultaten te behalen een organisatie het best werkt volgens marktprincipes
o Voorbeeld uit het culturele veld : zoektocht naar meer efficiëntie door inzetten op
‘agility’ management bij Socius ( meer wendbaarheid organisatie)
o Voorbeeld uit andere sector: raden van bestuur in pleegzorg worden vandaag
samengesteld op basis van andere profielen – advokaat, notaris, financieel deskundige
ipv op basis van draagvlak en sector deskundigheid
ECONOMISERING (DOELSTELLINGEN)
1. Commercialisering
Voorbeeld culturele sector: een culturele organisatie als het Davidfonds zette oorspronkelijk in
op het stimuleren van culturele ontwikkelingen van de onderste lagen in de samenleving vanuit
christelijke levensbeschouwing.
Vandaag is de belangrijkste inkomstenbron haar culturele reizen, er wordt niet meer gekeken
Naar de christelijke achtergrond of naar bereik wie het moeilijk heeft.
2. Conversie
Voorbeeld uit de culturele sector: het theatergezelschap van Jan Fabre (Troubleyn) heeft naast
een verlieslatend en op subsidies draaiende vzw ook een BVBA die wel winst maakt .
o Welke activiteiten die commerciële inkomsten generen sluiten aan bij de missie en
welke niet
o Gevaar van missiedrift
o Soms is de missiedrift het gevolg van externe omstandigheden
o Hoeveel commerciële inkomsten verdraagt de social profit
Conversie
o Afweging van kosten en baten om van vzw naar andere bestuursvorm over te
schakelen
o Maar zorgt het veranderen van bestuursvormen tot meer efficiëntie?
Plascontracten in de zorg
Eenheidsprijs/stijgende prijzen voor bezoek (geen sociaal beleid meer –
versterken van ongelijke participatie
MANAGERIALISM (ORGANISATIEMODEL)
Het geloof dat om resultaten te behalen een organisatie het best werkt volgens marktprincipes
1. Managerialism
Dit is het geloof dat - om resultaten te halen – een organisatie ideaaltypisch gestructureerd wordt in
lijn met lijn met de heersend marktprincipes
1. CORPORATISERING
Een systematische overname van for profit bestuurspraktijken door de non profit organisatie
Twee onderdelen:
o Bestuurders niet zozeer omwille van het draagvlak of inhoudelijke expertise met
betrekking tot het doel van de non-profit maar omwille van hun technische
kennis op vlak van recht, financiën
Voorbeelden uit culturele sector: scheiding tussen zakelijke leiding en inhoudelijke leiding / in
Raad van Bestuur vaak managers …
2. VERMARKTING
! taalverwarring! wat wij hybridisering richting de markt noemen wordt op sociaal.net vaak
vermarkting geheten.
De kritische vraag kan gesteld worden wanneer die overname ook leidt tot een verschuiving richting
de markt. Onderscheid tussen management en managerialisme
Consumentisme
Verwijst naar de vermarkte relatie tussen organisatie en eindgebruiker (cliënt wordt klant)
In het verenigingsleven van veel organisaties krijgt men als lid vaak allerlei voordelen binnen
de organisatie en/of soms ook kortingen bij profitorganisaties
Voorbeeld in interim-bureau: hoe meer mensen er kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt = hoe
beter: expres degene uitkiezen die hiervoor geschikt lijken
Commodificatie
Het organisatorische proces van het verzamelen van – en sturen op informatie omtrent
eindgebruikers, producten en concurrentie
Type producten die men aanbiedt: via bevragingen proberen te weten welke andere producten
bestaande cliënten ook zouden willen of het productieproces beter proberen te vatten via
procesbeschrijving
In het kader van visitaties en beleidsplanning zijn heel veel organisaties op zoek gegaan naar hun
‘unique selling proposition’
Voorbeeld socuts: ipv leiding van de scouts die kiest waar kamp gegeven wordt, nu: vragen aan de
leden
3. Professionalisering
Het geloof dat de professional het best geplaatst is om het werk uit te voeren
Professionalisering kan leiden tot spanningen binnen een non – profit organisatie:
4. Venture philantropy
Voorbeeld kringloopwinkel: kreeg een subsidie voor de implementatie van de basisprincipes van lean
– agality management op de werkvloer.
Lean management wil organisatorische efficiëntie verbeteren door onnodige stappen in het
productieproces te elimineren.
Agility management richt zich op het verhogen van de responscapaciteit – gevoelig zijn voor
en snel reagerend op de noden van de doelgroep – van een organisatie door het
productieproces te flexibiliseren.
5. Sociaal ondernemen
Snijvlak tussen economisering en manageralism: hoe meer men gebruikt maakt van de
principes (meer dan 50% inkomsten buiten de overheid)= sociaal ondernemen
Verschuiving van de non-profit naar het charitatieve en minder aandacht voor politieke
rollen
6. Mangerialism: kwesties
Spanningsveld: hoe marktgerichter men wordt, hoe minder aantrekkelijk om als goed doel te
functioneren voor de profit partner
Voor 19de eeuw: Afdwingen van gewenst gedrag/sturen van burgers door:
Recht
Geweld
19de eeuw:
Onder invloed van Franse Revolutie (Egalité, Liberté, Fraternité)
Het sociale als tussengebied tussen publiek en privaat (Donzelot => Jacques Donzelot)
o Eerste vakbonden
o Onderwijs organiseren (Gent is een van de eerste steden met stedelijk onderwijs)
Aanzet tot depolitiseren: het oplossen van maatschappelijke kwesties buiten de politiek
o De overheid is niet in staat om te bemiddelen tussen de partijen.
Er ontstaan organisaties die initatieven ontwikkelen ten aanzien van sociale kwesties.
Sociaal werk initiatieven vinden we in beide stromingen terug. De scheiding tussen emanciperende
en disciplinerende initatieven is niet altijd helder (ook toen al).
Er ontstaat een clustering van initiatieven rond politieke stromingen (eind 19 de eeuw)
De overheid neemt hier enkel intiatieven op ten aanzien van het werkveld:
Eerste welzijnswetten
o Kinderwetten: kinderarbeid verboden, leerplicht
o Reclassering van gevangen: trajecten voor herintegratie in de samenleving
COO (Commissie Openbare Onderstand): het zorgen voor financiele en materiele bijstand
aan de onderstand.
De twee regulerende principes tussen de overheid en werkveld sinds de jaren 1920 zijn:
Liberté subsidiée: vrij om sociale initiatieven te ontwikkelen met subsidies van de overheid
Subsidiariteit: overheid treedt alleen aanvullend op waar privé initatief niet optreedt
Politieke keuze: om veel ruimte te geven aan het vrij initiatief van burgers (maatschappelijk
middenveld)
‘Van wieg tot graf in eigen zuil’ (bv. Katholieken gingen enkel naar katholieke initiatieven)
Explosieve groei van organisaties die werken volgens de 2 regulerende principes (subsidiariteit en
liberté subsidiée)
Het ontstaan van alternatieve hulpverlening (bv. JAC ontstaat vanuit het idee dat jongere geen
plaats hebben waar ze terecht konden met een probleem) en expliciet pluralisme.
Overheidsbeleid ten aanzien van het middenveld. (Het ontstaan van allerhande regels)
Het beleid wijst een inhoudelijk domein toewijst (doelgroep, probleem,..) waardoor het een
structuur aanbiedt. Het beleid legt ook een formeel inhoudelijke criteria op
Bibliotheekdecreet breekt met idee liberté subsidiée (= elke gemeente krijgt een openbare
bib)
Kritiek op:
Verzorgingsstaat en verzuiling
betaalbaarheid
zuilen als achterhaald
maatschappelijk middenveld
o Machtsconcerns die meer macht hebben dan de politiek <=> primaat van de politiek
(niet de top van zuilen die beslist maar de overheid; politiek mag niet afhankelijk zijn
van de zuilen)
o Werken met overheidsmiddelen maar er is geen controle of ze wel effectief en
efficiënt zijn
o Er wordt niet rekening gehouden met de belangen van de cliënt maar van de
organisatie of zuil
o De marktwerking wordt verhindert door de zuilen
Sturing in ’80: in plaats van een universeel beleid gericht op de bevolking komt er een categoriaal
beleid in functie van bepaalde doelgroepen of problemen
Subsidies voor kansarmoede, migranten of alfabetisering
Sturing in jaren 90: sturing van overheid in functie van het stedelijk beleid (SIF; stedelijk impuls
functie)
Meer participatief beleid (in plaats van over de burger te praten, in dialoog proberen te
gaan). De eerste jeugdwerkbeleidsplannen komen
De macht van de zuilen is sterk verminderd maar niet verdwenen. De klassieke zuilen zijn door de
levensbeschouwelijke evolutie is achterhaald.
Maar achteraf gezien zorgden de zuilen voor sociale cohesie.
Hier kunnen we de vraag stellen: hoe sociale cohesie tot stand brengen in een tijdperk met minder
macht bij de centrale overheid/natiestaat zonder de zuilen?
Veel klassieke zorg gebeurd nog steeds door het klassieke middenveld
Sinds de jaren ’70 is er meer uitbreiding van het middenveld naar nieuwe beleidsvelden
(milieu – BBL, migratie, talrijke middenveldorganisaties)
Nog steeds liberté subsidiée maar meer overheidsregulering en meer inhoudelijke sturing
van het middenveld.
21ste eeuw Er is een evolutie naar een pacificatiedemocratie: het middenveld probeert maatschappelijke
tegenstellingen te verzoenen
Functie: pacificatie
zie 19e eeuw: politiek die verantwoordelijk was voor armoede, nu rol overgelaten aan het
middenveld
Het middenveld bestaat niet, er is heel veel diversiteit en nemen verschillende functies:
Uitvoerder: Overheid moet meer in handen van de samenleving en met actoren samen
besluiten nemen (governance).
o Door dialoog is de kans op slagen groter.
o Administratie + organisaties van het middenveld.
GOVERNANCE
De regels van het politieke systeem om conflicten tussen actoren op te lossen en besluiten
aan te nemen (legaliteit), de ‘juiste werking van instellingen en hun aanvaarding door de
mensen’ (legitimiteit) te omschrijven om de doeltreffendheid van de overheid en het
bereiken van een consensus met democratische middelen in te voeren (participatie)
maatschappelijke achtergrond:
complexere samenleving – risico-samenleving
netwerksamenleving
Governance
Luc Huyse stelt de volgende vraag centraal in zijn lezing: vanwaar komt de zoektoch naar innovatie in
het Vlaams middenveld?
drang naar innovatie heeft te maken met een snel veranderde wereld
In alle drie de hoeken van de maatschappelijke driehoek : ‘bricolage’ van oud en nieuw.
o Sociale ondernemers tss. markt & middenveld
o Commons initiatieven tss. gemeenschap & middenveld
o Stedelijke participatiediensten tss. staat & middenveld.
Naast de bricolage zijn er aantal tendensen in de samenleving di ehet middelveld tot innovatie
nopen:
Toenemende individualisering
Veel ruimere keuzevrijheid => tot een grotere verscheidenheid en toegenomen
consumentisme.
o Op organisatieniveau leidt tot tegenstrijdige doelstellingen
Verkleuring van de samenleving en ook hier komt het oude en het nieuwe naast elkaar te
staan.
Opkomst van nieuwe breuklijnen
o Spanningsveld tussen inclusie en exclusie
o Generationele breuklijn
o Verschil tussen stad en platteland
o Groeiende kloof tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden
Minder slagkracht : overheid levert niet wat men van haar verwacht
o Meer nadruk op zelfredzaamheid door burgers => vermaatschappelijking zorg
o Meer commerciële spelers toelaten
Minder legitimiteit : burger gelooft niet meer in klassieke politiek en/ of men heeft geen
politieke identiteit meer => men verwacht de oplossing niet meer van de overheid
o Ontstaan allerlei initiatieven naast overheid
De mogelijkheden van het middenveld wordt beperkt omdat men kiest voor commercialisering
(profit)
Ander type relatie:
o Depolitisering relatie: geen middenveld tussen burger en policius als drager van waarden
o Burger wordt als klant
o Burger als te verleiden consument
Niet burger als co-producent van het beleid in een democratie. Hierdoor wordt nagedacht over een
herinpretatie van wat democratie is, namelijk de band terug aanhalen met burgers =>
cocreatiedenken
TUSSEN STAAT & MARKT EN/OF TUSSEN GEMEENSCHAP EN OVERHEID
Stelling luc Huyse: het middenveld moet zich pro-actief in de markt zetten.
Middenveldorganisatie: niet passief wachten op het veld dat anderen voor hen creeëren.
Binnen de overheidsbeleid zijn er vele argumenten waarom middenveldorganisaties nog
meer cruciale spelers worden.
Democratie = groepswerk
o Training en solidariteit
o Vertrouwen van de medemens + besef dat compromissen nodig zijn
Politisering 2.0: Ook als de overheid niet verandert van beleid, moeten
middenveldorganisaties mensen leren werken met de sleutelelementen uit de politiek.
Wat te doen aan het wantrouwen van de overheid ten opzichte van middenveldorganisaties.
Luc Huyse stelt dat het wantrouwen ook omgekeerd speelt, van het middenveld richting de
overheid en zelf tussen organisaties onderling.
Bij het updaten van de democratie => wegwerken van dit wederzijds wantrouwen.
Voorbeeld: De Gentse Kanaalzone: samenbrengen puur ingenieurs – en marktdenken en
buurtcomités, landbouwers om het wantrouwen weg te werken.
Men streeft toch steeds meer naar partnerschappen met groepen buiten de politiek.
Luc Huyse wijs erop dat we in Vlaanderen lang situatie gehad waarbij één partij dominant was.
Enkele aanwezige organisaties getuigen dat het inderdaad een hele uitdaging is om uit het
partijpolitieke te blijven en toch aan politiek te doen.
Partijen flirten met middenveldorganisaties om bepaalde dossiers op te nemen.
o Breed te politiseren
o Agenda op gehele maatschappij te zetten, en niet op 1 partij
Huyse stelt dat het middenveld TAMARA met opeisen tegenover TINA:
Het middenveld moet zoeken en meewerken aan een nieuwe politieke identiteit.
o Het levend houden van de politieke vaardigheden van burgers
Door de vele nieuwe breuklijnen is het echter moeilijk om er één nieuw groot verhaal uit te pikken.
Mogelijk ligt het antwoord in het maken van pluriforme netwerken, waarbij linken gelegd worden
vanuit een diverse identiteit in plaats van uniforme blokken (arbeiders, jongeren, etc.)?
Er lijkt een spanningsveld tussen het aangaan van nieuwe allianties in functie van politieke
agendasetting (bv. Wouter Deprez’ acties over bossen en de Klimaatzaak) en het meegaan in een
vorm van ‘spektakelpolitiek’. De echte politieke beslissingen vallen vaak buiten deze
spektakelpolitiek. Het is ook buiten deze spektakelpolitiek dat het gros van het middenveld nu haar
grootste rol speelt.
Huyse gaat ervan uit dat commerciële directies niet rechtstreeks tussenkomen in standpuntvorming
van een krant, maar het gebeurt zeker wel indirect. Echte journalisten bewegen zich instinctief weg
van commerciële drijfveren.
Het belang van de vormgeving en regie is toegenomen. => werknemers die een commerciële reflex
hebben.
Anderzijds kan opgemerkt worden dat er nu net méér autonome pers is dan in de tijd van de
verzuiling en dat er meer pers is die een rol opneemt in het publieke debat.
In elk geval is het duidelijk dat de media vooral houdt van polarisering terwijl middenveldorganisaties
zich vaak in een grijze zone bevinden. Maar die zone is niet ‘lekker’, moeilijk consumeerbaar voor de
media. Het is trouwens opmerkelijk hoe groot bijvoorbeeld de wanverhouding tussen de media-
aandacht voor communautair geharrewar is en het belang dat burgers er écht aan hechten (cf. plaats
14 in de lijst van zaken waar burgers over bezorgd zijn). Alleen al die wanverhouding moet ons toch
zorgen baren, sluit Huyse af.
Depolitiseren:
o Hulpvragers zien als klanten
o Intstrumenten uit NPM kritiekloos overnemen
o Sociaal ondernemen = centraal stellen
Politiseren:
o TAMARA in de plaats van TINA
o Groepen burgers samenbrengen
o Ondersteunen en innoveren van onderuit
o Burgerschap van hulpvragers beklemtonen
HOORCOLLEGE 6 VERMAATSCHAPPELIJKING VAN DE ZORG – EN
DIENSTVERLENING.
BELEID:
De omvang van de middelen voor personen met een handicap die de overheid spendeert is exponentieel
gestegen, maar het is vooral de achterliggende beleidsvisie die zeer sterk is veranderd is.
Handicap wordt niet enkel als medische dysfunctie gezien en wordt het niet langer normaal gevonden
dat personen met een handicap alleen maar een ongeschiktheidsuitkering zouden ontvangen of hun
leven zonder inspraak ‘weggestopt’ zouden worden in voorzieningen.
De Wereldgezondheidsorganisatie definieert een handicap als een nadelige sociale positie die voortvloeit uit
beperkingen en stoornissen, die op hun beurt het gevolg zijn van ziekten en aandoeningen
De persoon is niet zozeer het probleem maar de samenleving die onvoldoende is aangepast om personen met
een handicap en de kans te geven om op een als ‘normaal’ beschouwde manier te functioneren in de
samenleving.
Het beleid dat een overheid voert of niet, zal immer voortbouwen op de wijze waarop men een handicap
opvat.
Ziet men een handicap als een individuele (medische) aangelegenheid of als een falen van een
samenleving om iedereen te laten participeren
Ziet men een stoornis als een fout en een abnormaliteit, of als een maatschappelijk normaal
verschijnsel?
In wezen hebben veel mensen een stoornissen maar niet iedereen heeft daardoor een handicap.
Slechtziend zijn wordt pas een handicap wanneer de visuele stoornis zo erg is dat men zich niet meer naar het
werk of school kan verplaatsen
Onder invloed van de gewijzigde opvattingen in het denken over handicap heeft ook het overheidsbeleid zich
gaandeweg ontwikkeld.
Er is een uitgebreid palet aan (financiële) bijstand, hulp, en begeleiding.
Mensen met een handicap kunnen meer dan vroeger mogelijk participeren aan het maatschappelijk leven.
o Vroeger was gehandicapte zorg vooral een armenzorg en nu staat het open voor iedereen.
Het beleid voor personen met een handicap is gevarieerder en complexer, dit is door verschillende redenen:
o Bij het beleid gaat om het remediëren van nadelige posities op tal van levensdomeinen zoals wonen
en opvang, onderwijs, mobiliteit, en deze levensdomeinen vallen op politiek vlak vaak onder een
verschillende regering omdat de bevoegdheid verdeeld is tussen federale, gemeenschappen en
gewesten.
Het buitengewoon onderwijs: een apart circuit van onderwijs uit te bouwen voor kinderen met een mentale of
psychische beperking.
• Open voor kinderen die zonder ondersteuning moeilijk kunnen meelopen in het gewoon
onderwijs
• Op kleuter -, lager en secundair niveau
• Bevoegdheid ligt bij Vlaamse minister van onderwijs en niet bij de minister van welzijn
o De kleuter en lager onderwijs steunt op een opdeling in types waarbij elk type bedoeld is voor een
bijzondere doelgroep en het aanbod is gericht op hun ondersteuningsbehoeften:
1) Beoogt de jongeren een sociale vorming te geven zodat ze in een beschermde leefomgeving
kunnen wonen
2) Traint de jongen zowel qua algemene en sociale vorming als qua arbeidsvaardigheden zodat
ze later in een beschermde leef – en werkomgeving kunnen functioneren
3) Beoogt de integratie in de gewone leef – en arbeidsomgeving en geeft de jongeren een
algemene, sociale en professionele vorming
4) Omvat een algemene, technisch, kunst – en beroepsonderwijs en heeft dezelfde
doelstellingen als het gewone secundaire onderwijs.
Hoewel het onderwijs voor kinderen met een handicap grotendeels afzonderlijk wordt georganiseerd, zijn er
ook vormen van participatie aan het gewone onderwijs
o Het geïntegreerd onderwijs (GON): kinderen die mits extra onderwijskundige en/of paramedische hulp
de eindtermen kunnen behalen in het gewoon onderwijs
De ondersteuning wordt in beide vormen geleverd door personeel van het buitengewoon onderwijs.
In 2014: het inclusief een impuls met het M-decreet. Kinderen met een handicap moeten meer in het gewone
onderwijs zitten met redelijke aanpassen.
Het buitengewoon onderwijs blijft bestaan maar het moet op termijn de uitzondering worden. Er komen
nieuwe toelatingsvoorwaarden voor het buitengewoononderwijs
o Scholen uit het gewone onderwijs zullen moeten aantonen dat er voldoende maatregelen worden
genomen om het kind voldoende kansen in het gewoon onderwijs te geven.
In de loop der jaren zijn veel gespecialiseerde vormen van zorg ontwikkeld
o Op vlak van wonen en opvang: overheid heeft gekozen om vele van de verschillende zorgvormen te
erkennen en subsidiëren:
• In specifieke voorzieningen
• Ondersteunen van zelfstandig wonen in eigen woning of tussenvorm eigenwoning ruilen voor
een aangepaste woning
o Deze diversiteit aan verschillende zorgvormen is ontstaan dat de bijstands- en zorgnoden verschillen
naargelang het soort handicap en de ernst van ervaren beperkingen
• Personen met een motorische handicap hebben nood aan praktische ondersteuning bij het
zich wassen, aankleden, toilet gaan en verplaatsen.
• ….
De overheid heeft gekozen voor een sterk aanbodgestuurd beleid: de overheid erkent voorzieningen en
organisaties en subsidieert deze, in ruil voor overheidsmiddelen, een aanbod aan dienstverlening moet zich
ontwikkelen en aanbieden aan personen met een handicap die tot de doelgroep van die voorziening behoren.
o Meer en meer signalen van gebruikers dat ze meer een zorg op maat willen: meer inspraak in het
soort zorg dat zij ontzagen en niet meer louter afhankelijk zijn van de zorg die wordt aangeboden
vanuit voorzieningen
o Wachtlijsten: vele mensen wachten op zorg, of op de meest adequate vorm van zorg voor hun
probleem en kunnen niet binnen het bestaande systeem geholpen worden
• Vraag is groter dan het aanbod
o Internationale druk van het door België geratificeerde VN-gedrag voor gelijke kansen van personen
met een handicap:
• Verdrag legt de nadruk dat de persoon zelf de regie van zijn of haar zorg in handen moet
kunnen nemen
• Dat deze instrumenten aangereikt krijgen om te participeren aan de samenleving
• Garantie moet zijn op zorg voor de meest zorgbehoevenden
Net als vele andere sectoren van het welzijnsbeleid zit de sector personen met een handicap volop in een
overgangsperiode, waarbij een aantal duidelijke nieuwe beleidsopties zijn genomen in het kader van de
zorgvernieuwing.
• Vertrokken vanuit de 5 concentrische cirkels van ondersteuning die complementair zijn aan
elkaar
persoon
familie en vrienden
vrijwilligers
algemene zorg en
ondersteuning
DOP wordt opgericht
specialistische zorg +
ondersteuning
gefinancieerd door VAPH
Bij schil 4 wordt geactiveerd om meer ondersteuning voor personen met een beperking op te nemen. Diensten
Ondersteuningsplan (DOP) wordt hiervoor opgericht en verrichten diensten van een proces verheldering of
vraagduidelijking. Daarnaast hebben ze ook de opdracht diensten binnen het beleidsdomein WVG inclusiever
te maken.
In de DOP- begeleiding wordt er expliciet op zoek gegaan naar ondersteuningsbronnen in het eigen sociale
netwerk en reguliere diensten
Het decreet op de PVF uit 2014 heeft de evolutie naar vraaggestuurde zorg beleidsmatig verankerd.
Essentie? De middelen die de overheid spendeert aan zorg en ondersteuning worden aan de persoon zelf
gekoppeld, en niet langer aan de voorziening die de zorg aanbiedt.
2) Indien het basisondersteuningsbudget niet volstaat => aanvragen van persoonsvolgend budget bij het
VAPH
o Om meer intensieve en gespecialiseerde hulp in te kopen bij zorgaanbieders die door VAPH vergund
worden
o Kan enkel verkregen worden nadat er een zogenaamd ondersteuningsplan is opgemaakt
o Geen recht meer op het basisondersteuningsbudget
o Het persoonsvolgend budget kan gekregen worden in cash of door middel van een voucher
• Cash: persoon ontvangt een budget om zelf personeel aan te werven om ondersteuning te
realiseren of om rechtstreeks de voorziening te betalen voor de verkregen zorg.
Overeenkomst tussen gebruiker en voorziening
• Voucher: kan enkel worden gebruikt voor hulp en ondersteuning door een door het VAPH
vergunde voorziening. Het VAPH betaalt dan de voorziening rechtstreeks.
o De omvang van het bedrag is afhankelijk van de zorgwaarde van de persoon in kwestie (variëren van
10.000 tot 50.000 euro per jaar)
Het decreet op de PVF is eigenlijk de voorlopig laatste stap in een beleidsontwikkeling die reeds in 2001 werd
opgestart met het persoonlijk assistentiebudget (PAB)
Het persoonlijk assistentiebudget is een bedrag dat door de overheid ter beschikking wordt gesteld van een
persoon met een handicap om de kosten van ondersteuning door een persoonlijk assistent te dragen.
Het systeem van deze budgetten draait bij dat de gebruiker zelf haar of zijn zorg kan organiseren en zo wordt
de gebruiker uit een onderschikte positie gehaald.
Het zorgt er ook voor dat personen met een handicapt tot volwaardige en geïntegreerde burgers in de
samenleving groeien.
d. Het VAPH
Het Vlaams agentschap voor personen met handicap is een intern verzelfstandigd agentschap (IVA) met een
rechtspersoonlijkheid waar Minister van Welzijn, Volksgezondheid en gezin verantwoordelijk voor is
Missie? De integratie, participatie en gelijkheid van kansen van personen met een handicap te bevorderen in
alle domeinen van het maatschappelijk leven met het doel dat zij de grootst mogelijke autonomie en
levenskwaliteit bereiken.
VAPH ziet een handicap als “elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is
aan het samenspel tussen functiestoornissen van verstandelijke, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard,
beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren”
o Het VAPH is voornamelijk bedoeld voor personen met een handicap onder de 65 jaar
• Mensen die na hun 65ste een handicap krijgen => andere overheden en diensten die
ondersteuning bieden
• Maar iemand die al sinds zijn 30ste erkend is door het VAPH moet vanaf zijn 65ste mogen
gebruik maken van het VAPH
o Residuaire bevoegdheid: ze mag enkel de kosten ten laste nemen die niet door een andere instantie
worden gedragen.
Voorbeeld: iemand die door een arbeidsongeval niet meer zelfstandig thuis kan worden, zal terecht
kunnen in een voorziening of beroep doen op begeleid wonen maar de kosten zullen gedragen
worden door het arbeidsongevallenfonds. Slecht als deze ontoereikend zijn, zal het VAPH tussenbeide
komen
Het VAPH kan de door haar opgenomen kosten trouwens terugvorderen van deze derde partijen
o Subrogatierecht
Het budget is een kleine 1,5 miljard euro wat wordt gebruikt om de beschreven vormen van dienstverlening
door voorzieningen en organisaties te subsidiëren die rechtstreeks toegankelijk of niet rechtstreeks
toegankelijke hulpverlenen
o Verstrekt ook het PVF aan wie die daarvoor in aanmerking komt volgens specifieke en afgelijnde
procedures
o Het verlenen van zogenaamde individuele materiële bijstand (IMB), waarbij ze de kosten voor
hulpmiddelen geheel of gedeeltelijk ten laste nemen om de sociale integratie te bevorderen.
• Hulpmiddelen die het zelfstandig wonen, werken en zich verplaatsen moeten faciliteren.
o Inzake materiële bijstand is er binnen het VAPH een kenniscentrum Hulpmiddelen met de opdracht
om kennis over hulpmiddelen en aanpassingen op te bouwen en vanuit die kennis het beleid rond IMB
te adviseren en te ondersteunen.
Het nieuwe Vlaamse ondersteuningsbeleid levert ook een aantal uitdagingen op zowel voor de hulpvrager, als
voorzieningen die de omslag moeten maken naar vergunde aanbieders en sociaal ondernemerschap.
1) Belangrijk bij het PVF dat de omvang van het budget correct bepaald kan worden. Daarvoor is de juiste
indicatiestelling van de zorgwaarde nodig. De diversiteit van zorgvragen is vaak niet te overzien
wegens vaak persoonsgebonden problematieken. Men moet ook exact weten hoeveel uur zorg kost in
welk soort voorziening, om de hoogte van het budget te bepalen.
2) Beheren van een budget is niet eenvoudig. De zorgsector zit zo complex in mekaar dat maar weinigen
de vele soorten en types echt kennen.
o In hoeverre kan men verwachte van de budgethouder of hij/zij over de kennis beschik?
2) De voorzieningen moeten in staat zijn om aan de specifieke hulpvraag van de cliënt te voldoen.
Zij zullen dus intern verschillende dienstverleningsvormen moeten kunnen aanbieden, waaruit de
cliënt zijn of haar individueel zorgpakket zal samenstellen, op maat.
Voorzieningen zullen niet langer erkend en gesubsidieerd worden door de overheid. Ze worden nu
vergunde aanbieders waarbij de vergunning verstrekt wordt door de overheid wat nodig is om het
zorgbudget van de zorgvrager te mogen ontvangen
Met deze vergunning wilt de overheid een minimale kwaliteitscontrole behouden over de
voorzieningen waar de cliënt zorg ontvangt
o Rechtstreeks toegankelijke hulp: zal zij door de overheid rechtstreeks vergoed worden op basis van
personeelspunten
o Indien de cliënt in een vouchersysteem zit, zal de voorziening rechtstreeks door de overheid vergoed
worden voor de verleende zorg op basis van personeelspunten en dit op basis van de
dienstverleningsovereenkomst die tussen de cliënt en zorgaanbieder wordt afgesloten en die een
bepaald aantal personeelspunten vertegenwoordigd die de cliënt kan inzetten vanuit zijn PVB
o Indien de cliënt met een cash budget, zal de voorziening ook een overeenkomst moeten afsluiten
De inkomstbasis van de voorziening voor verleende zorg zal dus misschien iets onzekerder worden, omdat
cliënten zelf kunnen beslissen waar ze welke zorg inkomen
De overheid voorziet per voorziening wel een zogenaamde overheadskost waarmee ze zaken van niet
verzorgend personeel of het onderhoud van de infrastructuur kan worden betaald.
HOORCOLLEGE 8: ACTIEVE WELVAARTSTAAT EN ACTIVERING
De huidige maatschappelijke context ziet er radicaal anders uit en heeft geleid tot een ondermijning
van de pijlers van de verzorgingsstaat. De idee van volledige tewerkstelling lijkt achterhaald.
Vrouwen zijn niet meer weg te denken op de arbeidsmarkt. Arbeidscontracten van onbepaalde duur
zijn nog wel in de meerderheid, maar moeten steeds meer plaats ruimen voor flexibiliteit. De
nationale staat verliest haar greep op de economie. Risico's kunnen vaak gesitueerd worden in een
aantal risicogroepen op de arbeidsmarkt zoals laaggeschoolden.
1. VERANDERDE ECONOMIE
La précarisation du travail’: van voltijds contract met onbepaalde duur naar een steeds
onzekerder en tijdelijke werkstatuut
o De toegenomen werkloosheid is slechts de uiting van deze dieperliggende
verschuiving, die veroorzaakt wordt door de industriële herstructurering.
o Manifesteren zich overtollige als gevolg van een toenemend gebrek aan plaatsen in
de sociale structuur waaraan voldoende sociale nuttigheid en publieke erkenning is
gekoppeld.
Groeiende kloof lovely jobs (cf. Google) >< lousy jobs (cf. Zalando …)
Ook kennisarbeid automatiseert: vb. bankbedienden
Groeiende ongelijkheid (cf. “de 99%”)
2. VERANDERDE GEZINSOPVATTINGEN
Gevolgen
o Bepaalde zorgfuncties worden niet meer opgenomen binnen gezin
o Grotere concurrentie op de arbeidsmarkt
o Afvlakking van de lonen
Aan de basis van de uitbouw van de sociale zekerheid lag de veronderstelling dat de gedekte
risico’s toevallig verspreid waren over heel de bevolking
Gaten in de sluier:
o Risicogroepen met maatschappelijk zwakkere positie
o Demografische veranderingen: een steeds kleinere groep van actieven moet instaan
voor een toenemende groep van niet-actieven.
o Individuele verantwoordelijkheden
4. NATIONALE SOLIDARITEIT
Belangrijkste kritiek: de sociale zekerheid in de vorm van sociale uitkeringen garandeert niet meer
sociale participatie maar zorgt voor sociale uitsluiting
Meer nadruk op een actieve welvaartstaat die mensen activeert, uit de werkloosheid haalt, naar de
arbeidsmarkt leidt en zo de sociale uitsluiting voorkomt.
ACTIEVE WELVAARTSTAAT
Investeren in:
Organisatorisch component
Deze ideologische motivering werd in de jaren ’80 versterkt door publicaties van Mead en Murray
De eerste legitimering van sociale activering is dus disciplinerend van aard en ziet het verplicht
werken voor een uitkering (door vrijwilligerswerk, gemeenschapswerk e.d.) als manier om het
traditionele arbeids- en gezinsethos terug in ere te herstellen. De oorzaken van de
werkloosheids- of armoedesituatie worden bij het individu gezocht ('individuele
schuldbenadering'). Als ze niet willen werken, moeten ze ertoe verplicht worden. Het dwingen
tot werk is de eerste stap om te komen tot een integratie op de arbeidsmarkt, want het
belangrijkste probleem van werklozen is het gebrek aan arbeidsethos. Beschouwingen over de
kwaliteit van deze 'activeringsjobs' zijn van ondergeschikt belang.
Mensbeeld achter de visie: de homo – economicus laat zich leiden door prikkels waardoor men
desgevallend moet oppassen dat men individuen niet in de verkeerde richting stuurt.
Het individu wordt opgevat als een rationeel wezen dat prikkels nodig heeft om te gaan werken en
dat de kosten en baten van elke handeling afweegt om te achterhalen welke handelingsalternatief
het meeste voordeel oplevert.
Sociale cohesie verwijst naar sociale relaties waarin individuen met elkaar verbonden zijn:
o Door wederzijdse sociale en culturele banden
o Door wederzijdse afhankelijkheid als gevolg van gemeenschappelijke belangen
o Collectieve besluitvorming
Activering kan bijdragen aan de totstandbrenging van sociale cohesie (leidt tot wederzijds
afhankelijkheid
Recht op arbeid >< werkverplichting: latente functies van arbeid (Jahoda, 1982)
Arbeid structureert tijd;
Arbeid is bron van sociale contacten en sociale ervaringen;
Arbeid geeft individu een maatschappelijke betekenis;
Arbeid is bron van sociale status en identiteit;
Arbeid draagt bij tot ontwikkelen en uitdrukken van competenties en vaardigheden
= = > niet alle arbeid is emanciperend!
Tegelijkertijd moet men de vraag durven stellen of een job op de reguliere arbeidsmarkt niet-
financiële waarden zoals zelfrespect en zelfverwezenlijking bevestigt.
Een louter opkrikken van de werkgelegenheidsgraad zonder aandacht voor de financiële en niet-
financiële kwaliteit van jobs lijkt dan ook geen voldoende voorwaarde om iedereen op een
volwaardige manier te laten participeren
Dit probleem stelt zich des te scherper voor werklozen met een erg lage productiviteit. Een job, die
enkel voorziet in een laag loon dat gebonden is aan de lage productiviteit biedt voor hen geen
uitweg, zeker niet op financieel vlak. Indien de verwezenlijking van het recht op sociale integratie
prioritair is, dan betekent dit dat sociale participatie ook verwezenlijkt kan worden via andere wegen
dan de reguliere arbeidsmarkt.
Sociale activering
1. SITUERING
Bespreking Magdas hotel: De hotel stelt vluchtelingen te werk. Dit is geen liefdadigheid, dat hotel
met wel gerund worden. Ze creëren maatschappelijk meerwaarde, door een integratietraject aan te
bieden. Maar het hotel moet ook ondernemen worden en moet ook zijn winst uitdraaien.
De Angelsaksische en continentale visie:
any private activity conducted in the public interest, organized with an entrepreneurial strategy, but
whose main purpose is not the maximization of profit but the attainment of certain economic and
social goals, and which has the capacity for bringing innovative solutions to the problems of social
exclusion and unemployment”.
Volgens de Europese Commisie bestaan sociale ondernemingen uit de volgende drie dimensies:
Sociale dimensie: primaire en noodzakelijke focus op een sociaal doel en niet nastreven van
winst voor hun eigenaars of aandeelhouders.
Ondernemende dimensie: bereiken hun sociaal doel door middel van continue economische
activiteit. De winsten uit de activiteit worden geherinvesteerd in het bereiken van dit sociale
doel
Definiëring Vlaanderen
• Ondernemingen die boven alles aan een maatschappelijk uitdaging willen werken,
maatschappelijke winst
• Bereiken door een sociaal probleem of marktfalen in te perken. Sociale behoefte of uitdaging
in te vullen en dat op een ondernemende marktgerichte wijze
• Door eigen inkomsten generen en zelfvoorzienend te zijn
Verenigingsmodel:
o Verenigingen die het algemeen belang nastreven en een commerciële activiteit
ontwikkelen om die maatschappelijke opdracht te ondersteunen.
o De economische productie of de gepresteerde dienst kan ofwel rechtstreeks verband
houden met de vastgelegde maatschappelijke taak, ofwel daarvan volledig
losgekoppeld zijn en uitsluitend gericht zijn op het genereren van opbrengst die
opnieuw in de doelstelling kan worden geïnvesteerd.
o Voorbeeld: vrijetijdsclubs die zich inzetten voor de verbetering van de
maatschappelijke samenhang in sociaal achtergestelde wijken.
Coöperatie:
"... een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om hun
gemeenschappelijke economische, sociale en culturele behoeften en ambities te behartigen
door middel van een onderneming waarvan ze samen eigenaar zijn en die ze democratisch
controleren" (ICA-definitie).
Startersfabriek gent
De Startersfabriek maakt elke pre-starter, starter, start-up en prille groeier in Gent wegwijs in
de wirwar van organisaties die specifieke professionele ondersteuning of begeleiding kunnen
bieden bij de start of verdere groei van hun onderneming.
https://startersfabriek.gent.be/de-11-gentse-rolmodellen
De punt gent
De Punt wil dat elke ondernemer toegang heeft tot het sociaal en duurzaam ondernemen.
We bieden hierbij resultaatgerichte en dynamische ondersteuning door dienstverlening
(bedrijvencentrum en bedrijfsadministratie) en adviesverlening (bedrijfsadvies en
personeelsbeleid). De Punt heeft bijzondere aandacht voor tewerkstellingscreatie
SOCIALE ECONOMIE
SOCIALE INNOVATIE:
Het 'sociale' slaat op het feit dat de innovatie een maatschappelijke behoefte
(maatschappelijke uitdaging) wil aanpakken.
o Armoede, klimaat, eenzaamheid in een stadscontext, …
Sociale innovaties ontstaan vaak daar waar mensen durven dromen over de toekomst die ze
voor ogen hebben. Om dan vervolgens een reflectie te maken over wat voor
maatschappelijke verandering nodig is om die dromen te kunnen waar maken
AFSLUITEND:
Uitdagingen:
SOCIAAL BELEID:
Instrumenten:
o Sociale wetgeving => bv. Arbeidswetgeving
o Sociale zekerheid => bv. Ziekte-uitkeringen
o Sociale voorzieningen => bv. CLB’S
De bevoegdheid:
Vlaamse overheid tekent op bijna alle domeinen algemene regels uit voor hulp – en
dienstverlening
Vertrouwt de hulp – en dienstverlening toe aan: lokale besturen, commerciële of social profit
organisaties
Vlaamse overheid ziet toe op de kwaliteit (erkennen en inspecteren)
Decentralisatie
• Overhevelen van taken en bevoegdheden naar het lokale niveau.
• De regie over ontwikkeling en uitvoering van welzijns- en zorgactiviteiten.
• Internationale trend op het gebied van sociaal beleid
• Sociaal beleid naar het niveau dichtst bij de burger.
Subsidiariteitsprincipe – beleid:
• Beleid dient gevoerd te worden op het niveau dat daartoe het meest geschikt is.
o Maatschappelijke problemen worden eerst zichtbaar op lokale niveau
• Primair op het niveau dat het dichtst bij de burger staat
• Lokaal sociaal beleid is het geheel van acties die lokale besturen en andere actoren
ondernemen om alle inwoners van een gemeente toegang te geven tot de sociale
grondrechten.
• Het gaat om:
o Recht op huisvesting, op arbeid en vrije keuze van arbeid, op onderwijs
HET OCMW
In navolging van de gemeentelijke fusies, creëerde men nieuwe ‘openbare centra voor
maatschappelijk welzijn’
o Organieke wet 1976
o een eigen rechtspersoonlijkheid, maar bleven onder de vleugels van de
gemeentelijke overheid.
o pakket van maatschappelijke dienstverlening van de nieuwe zorginstellingen werd
gevoelig uitgebreid.
De opdracht van het centra ligt duidelijk vervat in artikel 1 van de wet 1976:
Elke persoon heeft het recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in
de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid’.
2002: RMI-wet
o Sluitstuk sociale zekerheid
o Elke persoon heeft recht op maatschappelijke integratie:
een tewerkstelling en/of een leefloon
al dan niet gepaard met een geïndividualiseerd project voor
maatschappelijke integratie
o OCMW moeten dit recht verzekeren
DE GEMEENTE
Doelstelling SIF
o Leef- en omgevingskwaliteit op lokaal niveau verbeteren (van achtergestelde
buurten)
o Kansarmoede bestrijden
o Welzijn bevorderen.
Principes: integraal, inclusief en territoriaal beleid
Elke gemeente kreeg een bedrag, afhankelijk van een score op een tiental vooraf bepaalde
criteria.
o Bedrag kwam uit het waarborggedeelde van het SIF
Voor gemeenten met een hoge score waren er extra middelen uit het SIF+ gedeelde
Werken via convenant, voorwaarde om middelen uit het SIF te krijgen.
Resultaatsverbintenissen.
Doel Stedenfonds: Vlaamse grootsteden en regionale steden ondersteunen bij het voeren
van een duurzaam stedenbeleid.
o Verhogen van de leefbaarheid van stad en wijk
o Tegengaan van dualisering
o Verbeteren kwaliteit democratisch besturen
Focus op verhogen sociale cohesie.
Doel Gemeentefonds: algemeen fonds waaruit gemeenten middelen ontvangen.
Kritiek op beide fondsen: te weinig aandacht voor armoedebestrijding en sociale uitsluiting, ten koste
van kwetsbare groepen. (gericht op sociaal impulsfonds en algemeen fonds)
LSB = het geheel van de beleidsbepalingen en acties van het lokale bestuur en de acties van
lokale actoren, met het oog op het garanderen van de toegang van elke burger tot de
rechten, vastgelegd in art. 23 en 24 van de Grondwet.’
Lokaal bestuur = gemeente + OCMW
o Één plan lokaal sociaal beleid
o Voorzitter OCMW in Schepencollege
Doel?
o Vrijwaren van de sociale grondrechten voor iedereen.
o Grootste belemmeringen:
Gebrekkige toegankelijkheid.
Inefficiënte organisatie van het bestaande aanbod.
o Veel vrijheid voor de besturen in de toepassing van het decreet.
o Geen extra middelen. Gemeenten moeten beleid zelf bekostigen.
• Focus verschuift van maximale toegankelijkheid van de dienstverlening naar het verzekeren
van de toegang tot de sociale grondrechten.
• Opdracht lokale besturen in integraal beleid, toegankelijke dienstverlening en actieve
rechtentoepassing
• ‘EVA-scenario’ waarbij het OCMW zou worden omgevormd tot een extern verzelfstandigd
agentschap met een eigen rechtspersoonlijkheid
• integratie waarbij de individuele steunaanvragen wel nog steeds door een bijzonder comité
zouden behartigd worden = voorkeur Vlaamse regering. Gemeenteraad bepaalt het lokaal
sociaal beleid, maar de beslissingen over individuele dossiers worden genomen door een
bijzonder comité. Dat wordt gezien als een garantie voor een neutrale dossierbehandeling.
Individuele dienstverlening:
Collectieve dienstverlening
Eigen voorzieningen:
o Geen verplichting, als de keuze gemaakt wordt, wel wettelijk geregeld
o Ziekenhuizen, kinderopvang, woonzorgcentra, assisentiewoningen, woningen,
sociale economie
De instrumenten:
• Huizen van het kind (opvoeden en opgroeien): Samenwerkingsverbanden die lokaal vorm
krijgen vanuit de lokale overheden, vrije beroepen, middenveldorganisaties, vrijwilligers en
burgers. De acties die ze ondernemen hebben als doel alle aanstaande gezinnen en gezinnen
met kinderen en jongeren zo goed mogelijk en zo dicht mogelijk bij hun leefwereld te
ondersteunen, door diverse levens- en beleidsdomeinen met elkaar te verbinden
“een bijzondere vorm van sturen die gericht is op de afstemming van actoren, hun doelen en
handelingen tot een min of meer samenhangend geheel, met het oog op een bepaald resultaat
(Partners & Propper, 2004)”
Sterke sturing van het lokale niveau door organieke decreten, beleids- en beheerscyclus,
rechtspositieregeling....
Vlaamse beleidsprioriteiten: lokale besturen kunnen hierop intekenen via hun
meerjarenplanning en en daarvoor subsidies krijgen.
o Meer autonomie of worden lokale besturen daardoor meer gelijke en klonen van de
Vlaamse overheid?
Bestuurlijk: staatshervorming maakt lokale uniformiteit mogelijk.
Politiek: één politiek systeem dat vertakt is in een lokale en een Vlaamse afdeling.
Vlaamse overheid treedt op als lokale dienstverlener en beheerder van lokale infrastructuur
(deconcentratie). Valt buiten de politieke verantwoordelijkheid van het lokale niveau.
Voorbeeld: VDAB
2. Verkokering
• Vlaamse overheid regelt de werking van lokale overlegorganen (vb lokaal overleg
kinderopvang, lokale werkwinkels…)
• Wie kan deelnemen en wat is de opdracht
• Vlaamse overheid stuurt gedrag van lokale particuliere organisaties.
• De sociaaleconomische positie van de inwoners bepaalt zowel de capaciteit aan de zijde van
de capaciteit als aan de zijde van de opdrachten.
De externe context:
• Evoluties op macroniveau: economische conjunctuur, wijzigende demografie (vergrijzing,
verkleuring…). Hebben een verschillende impact omwille van verschillende kenmerken van
steden en gemeenten.
• MAAR:
– Aanvullend beleid, wel impact. Dempen van externe factoren.
– Politieke keuzes: besteding van middelen
Grote verschillen in inhoud, kwaliteit en ambities in het sociaal beleid van de verschillende
lokale besturen.
Toename van taken op verschillende niveaus :
o Strategisch: grote keuzes en doelstellingen
o Tactisch: taakverdeling en organisatie
o Operationeel: de dienstverlening
Vraag voor meer transparantie in het werk van de professionals => centrale registraties,
regels, toezicht door (hogere) overheid…
MAAR: goede hulp speelt in op lokale behoeften en noden van mensen en lokaal
georganiseerde burgerparticipatie.
o Beperkte budgettaire ruimte
o Lokale keuzes blijven sterk bepaald door Vlaamse regering
o Zorgaanbod lokaal kunnen invullen.