You are on page 1of 77

HOORCOLLEGE 1: OVERHEID, MARKT, GEMEENSCHAP EN MIDDENVELD.

1. Inleiding

Sociaal werk omvat een veelzijdig werkveld dat niet eenvoudig is om af te bakenen.
Sociaal werk omvat: individuele hulpverlening, sociaal – cultureel werk, maatschappelijke
dienstverlening, cultureel werk, …

Deze veelzijdigheid heeft te maken met:


 Aantal organisaties en actoren binnen het sociaal werk
 Geografische schaal waarop ze werken
 De doelgroep waarop ze zich richten
 Sector waartoe ze behoren.
 Aard van de organisaties verschilt omdat er in Vlaanderen in in grote lijnen 3 soorten
organisaties actief zijn in het sociaal werk:
o Publieke voorzieningen
o Private non – profitvoorzieningen
o Commerciële for – profitvoorzieningen

Andere verschillen hebben te maken met:


 De mate van autonomie van organisaties ten opzichte van de overheid
 Sturingsrelaties tussen overheid en werkveld
 Interactie tussen organisaties onderling

Het overheidsbeleid rond sociaal werk en organisaties is voortdurend in ontwikkeling en verandering.


Deze veranderingen hangen sterk samen met bredere maatschappelijke ontwikkelingen en
verschuivingen in politieke verhoudingen.

Veranderingen in de organisaties en structuur zijn het gevolg van beleidsveranderingen en hebben te


maken met tendensen zoals schaalvergroting, hybridiseren, professionalisering.

2. De welfare mix

De realisatie van zorg, welzijn en collectieve welvaart ontstaat door de samenwerking tussen
overheid, gemeenschap en markt.
Ieder van deze actoren heeft zijn eigen waarden en logica’s.

De overheid (overheden: federaal, Vlaams, provincie, gemeente,…)

 Bekend om wetten, regels, procedures, toeslagen, voorzieningen en gelijkheidsprincipes.


 Belangrijkste waarde: overheden zorgen via politiek dat de verdeelde individuele belangen in
de samenleving worden omgevormd tot een min of meer gedeeld publiek belang
(gemeenschappelijk belang).
 Beslissingen worden genomen na afweging van een veelheid aan belangen en meningen
 Bepaald (en bewaakt) de rechten en de plichten van individuele burgers + de inrichting van
publieke voorzieningen in de zorg, onderwijs, welzijn
 Deze zijn voor iedereen hetzelfde zodat niemand wordt uitgesloten en iedereen gelijk wordt
behandeld. Burgers worden beschermd tegen willekeur.
 De overheid zorgt hierdoor voor het garanderen van vrijheid en gelijkheid
 Mens als burger

De markt of economie

 Bekend om zijn ondernemingschap, (ruil)handel, onderlinge concurrentie, efficiency, groei


denken, innovatie, schaalvoordelen en commerciële belangen.
 Vanuit haar economisch belang op zoek naar efficiënt en doelmatig werken. (Efficiëntie,
effectiviteit en winst)
 Ze proberen goedkope en werkzame oplossingen aan te bieden voor problemen en behoeften
van overheid of burger
 Utilitarisme
 Mens als consument

Gemeenschap of burgermaatschappij

 Bestaat uit verschillende gemeenschappen (gezin, familie, sportvereniging, kerk, buurt, …)


 Mensen ontlenen hier hun individuele en collectieve identiteit + hier ontstaat zingeving
 Gaat om sociale groepen in allerlei grootte en vormen die op basis van gelijke interesses,
belangen, waarden, loyaliteit naar elkaar en aan de hand van sociale interacties vormgeven aan
hun leven.
 Geeft hun tegelijkertijd een sociale identiteit.
 Mens als zingever

Welfare mix: de interactie (verhouding) tussen staat, markt en burgermaatschappij.

Hier gaat het vooral om te bepalen, wie er verantwoordelijk is voor de zorg en verzorging van de
sociaal zwakkeren in de samenleving.

Dit concept wordt vooral gebruikt bij de theorievorming over sociaal beleid, daarbij worden diverse
vormen van welfare regimes (types van verzorgingsstaten onderscheiden)

 Sociaal-democratische verzorgingsstaat
o Accent op het overheidsverantwoordelijkheid
o universele, individuele rechten

 Corporatistische verzorgingsstaat
o Nadruk op de ‘community’
o verzekeringsprincipe gekoppeld aan groepssolidariteit

 Liberale welvaartsstaat:
o Nadruk op de verantwoordelijkheid van de markt
o individuele verantwoordelijkheid en sociale bijstand voor de armsten
Wie is er verantwoordelijk voor en welke uitwerking voldoet het beste ten aanzien van de
herverdeling van materiële en immaterieële welvaart?

Elke type verzorginstaat draagt een andere mix van overheids-, markt -, en
gemeenschapsverantwoordelijkheid

3. Het maatschappelijk middenveld

De drieledigheid mist een belangrijke partij namelijk het maatschappelijk middenveld.

In dit maatschappelijk ontstaan projecten vanuit burgerintiatieven die uitgroeien tot semi – publieke
ondernemingen zonder winstoogmerk en met taak in het publiek domein.

 gericht op maatschappelijk rendement: eventuele winsten worden niet uitgekeerd maar


blijven ten dienste van het maatschappelijk doel.

 Functioneren op afstand van de overheid maar staan wel onder invloed van de overheid
(vanwege landelijk beleid, wet – en regelgeving, subsidieverstrekking en inspecties)

Het maatschappelijk middenveld is duidelijk af te lijnen t.o.v de drie andere sferen:


 Niet direct gecontroleerd door de overheid
 Niet volledig afhankelijk van de markt
 Niet gebaseerd op emotionele banden met private gemeenschappen

Het maatschappelijk middenveld vormt een buffer tegen de mogelijke dominantie van één van de
hoekpunten in de welfaremix.

 Tegen een mogelijke assimilerende invloed en opgelegd groepsconformisme van één


gemeenschap of groep in de samenleving tegenover de andere

 Tegen een mogelijke totalitaire invloed van de overheid op mens en economie

 Tegen een eenzijdige concurrentiële invloed van de wet van de sterkste binnen de vrije
markt ten koste van onderlinge solidariteit en mensenrechten

Binnen deze ruime omschrijving van het middenveld zijn heel verschillende posities van de
organisaties mogelijk.

 De theoretische autonomie tegenover de overheid of markt is in praktijk niet altijd


hard te maken.

o Organisaties die heel erg afhankelijk zijn van de subsidiërende overheid zoals
jeugdwelzijnswerk
o Ontwikkelen een dienstverlenend aanbod dat sterk rekening moet houden met
concurrentie zoals mutaliteiten.
 Organisaties situeren zich in verschillende zones tegenover gemeenschap, markt en
overheid.

o Tussen gemeenschap en overheid: zelfhulpgroepen, mirgrantenorganisaties of


verenigingen waar armen het woord nemen

o Tussen gemeenschap en markt: initiatieven voor stadslandbouw,


energiecoöperatieven

o Tussen markt en overheid; organisaties met sterke focus op dienstverlening


vooral in de gezondsheidsozrg en het onderwijs.

Vaak ontwikkeld als soort spin-off van andere middenveldorganisaties zoals


mutaliteiten of ingeschakeld als onderaannemer voor publieke taken zoals
uitbetalingen van werkloosheidsuitkeringen door vakbonden

Door het samengieten van de 3 modellen => overzicht van het rijkdom van het sociaal werkveld
We geven enkele voorbeelden van sociaal werk praktijken binnen de ouderenzorg, gesitueerd in de driehoek

4. Verschuivende verhoudingen

We schenken in deze cursus vooral aandacht aan hoe de verschillende bovenstaande krachten in een
samenleving op elkaar inspelen en hoe deze verhoudingen aan het verschuiven zijn.

Deze verschuivende verhoudingen bepalen sterk de ontwikkelingen binnen het beleid en de organisatie van het
sociaal werk.

 De overheid duwt hier en daar zorgtaken en diensten van zich af richting de gemeenschap
(vermaatschappelijking van de zorg) of richting de markt (vermarkting van de zorg)

 Lokale gemeenschappen vragen steeds meer autonomie en vertrouwen van de overheid om bepaalde
voorzieningen of zorgtaken zelf te kunnen organiseren (participatiesamenleving)

 De markt gaat zich op de wereld van de zorg en dienstverlening gaan concentreren (social profit)
 Lokale burgerinitiatieven proberen steeds vaker tot nieuwe vormen van economisch handelen en
waardeontwikkeling te komen (transitiebeweging)

5. De rol van het sociaal werk als bemiddelaar tussen systeem en leefwereld.

Het sociaal werk bevindt zich:


 Naad systeem – leefwereld
 Doorgeefluik publieke en economische verwachtingen t.a.v. individu
 In vraag stellen en corrigeren van het systeem vanuit alledaagse ervaringen van ongelijkheid,
onrechtvaardigheid, …

 Privaat initiatief van burgers zelf >< bestuurd door overheden


 Doel van sociaal werk = maatschappelijke participatie >< winst
 Sociaal werk organisaties kennen (min of meer) formeel karakter i.t.t. allerlei gemeenschappen zoals
vriendengroep of gezin

HOORCOLLEGE 2: OVERHEID 1: HET OPENBAAR BESTUUR

1. DE KLASSIEKE OVERHEID

De staat zijn alle verkozen overheden en instellingen op alle territoriale niveaus. Deze staat kan eenzijdige
beslissingen nemen, dwang gebruiken om dwingend op te treden om regels na te leven (sanctioneren). Het kan
ook de ‘voice’ van burgers gebruiken voor stemmen, protest of steun.

Het overheidssysteem bestaat uit:


 Politiek systeem: politici
 Bestuurlijk systeem: ministers en kabinetten
 Administratief – technisch systeem: ambtenaren

Het overheid systeem heeft de opdracht om:


 Besturen (resulteert in wetgeving)
 Dienstverlening

a. Vijf bestuursniveaus

Klassieke overheid: administraties die onder de directe hiërarchische verantwoordelijkheid van de verkozen
politici vallen, op de verschillende bestuursniveaus.

Bestuursniveau Klassieke administratie


Federale overheidsdiensten (FOD)
Federaal Programmatorische overheidsdiensten (POD)
Geleid door secretaris generaal

Ministeries van de Vlaamse gemeenschap en elk ministerie wordt geleid


Vlaams
door een secretaris generaal
De deputatie van de provincie werkt met de provinciale administratie
Provinciaal
geleid door een provinciegriffier
het college van burgemeester en schepen met de gemeentelijke
Gemeentelijk
administratie werkt, geleid door een algemene directeur

Vast bureau en voorzitter houden zich bezig met OCMW administratie


OCMW
(wijziging 01/01/2019)
Op elk niveau staan deze uitvoerende machten en hun administraties onder de controle van de respectievelijk
verkozen parlementen.

b. Hiërarchisch gezag

 Werken onder hiërarchisch gezag.


 Werven ambtenaren aan (kunnen ontslaan worden) en kunnen beslissen over de interne organisatie
van hun administratie
 De uitvoerende politici zijn op alle bestuursniveau verantwoordelijk voor de organisatie en werking
van hun administratie

 Administraties (ambtenaren) krijgen opdrachten maar leggen constant verantwoording. De


ambtenaren leggen nooit rechtstreeks verantwoording af aan de parlementen op de verschillende
bestuursniveaus: het zijn de uitvoerende politici die verantwoordelijk zijn voor hun administraties
verantwoordelijk zijn en aan de verkozen raden verantwoording geven.

! uitzonderlijk kunnen ambtenaren op initiatief v.h. parlement gehoord worden => in kader van regionale of
federale onderzoekscommissies!

Met andere woorden zijn de uitvoerende politici verantwoordelijk voor alle daden van hun ambtenaren

 In brede zin: ook voor zaken waarvan de politici geen kennis heeft of waarvoor ze niet rechtstreeks
verantwoordelijk kunnen zijn.

 In een beperkte zin: is er telkens de afweging of de politicus zelf een fout heeft gemaakt die de fout
van ambtenaren kan verklaren of heeft veroorzaak. (Domineert in ons land)

c. Deconcentratie en verzelfstandiging.

 Interne deconcentratie of interne verzelfstandiging: Ambtenaren of diensten krijgen enige ruimte om


dagelijkse of operationele zaken zelf te beslissen, zodat ze niet voor elk klein ding naar het college of
naar de regering moeten.

 Externe deconcentratie: ambtenaren werken in niet in de gebouwen van de klassieke overheidsdienst


maar ergens in een buitendienst (wijkkantoor van het OCMW, boswachters van Vlaamse Overheid)

2. DE SEMI-OVERHEID

a. Extern verzelfstandige agentschappen (EVA)

 Elk overheidsniveau => functionele gedecentraliseerde agentschappen. (Extern verzelfstandigde


agentschappen)
 Diensten met een bepaalde opdracht/functie => mate van zelfstandigheid
 Basiskenmerk = oorspronkelijk opgericht door de overheid
 Eigen rechtspersoonlijkheid. Ze hebben een eigen juridisch statuut waardoor ze zelf
rechtshandelingen kunnen stellen zonder dat ze telkens naar de politici moeten gaan
o Publiekrechtelijk
o Privaatrechtelijk

 Een vorm van eigen juridische en beleidsmatige verantwoordelijk, weliswaar binnen de strategische
beleidslijnen van de politici die gecontroleerd worden door de politici.

Tussen agentschappen kan deze controle sterk verschillen:


 Van veel autonomie tot weinig autonomie
 Veel controle tot weinig controle
 Verschillende vormen van controle

Er is maar van semioverheid sprake als eerst een overheid is, die vervolgens de taken op afstand plaatst.

Publiek rechtelijk EVA PRIVAATRECHTERLIJK


 Opgericht bij decreet  Juridische vorm van een NV (VRT) of
 Statuut ligt vast in de regelgeving VZW (Vlaamse opera)
 Raad van bestuur  Werken volgens de regels van een NV
 Gedelegeerd bestuurder (persoon die of VZW maar behouden het publiek
aangesteld wordt voor personeel aan te karakter
werven  Moeten aan extra voorwaarden
 Ondernemingsplannen (beleid uitvoeren voldoen op vlak van werking en
Voorbeeld: VDAB: : alles wat de organisatie en controle
werking betreft is opgenomen in het decreet dat de
VDAB oprichtte.

b. De bestuursniveaus

Bestuursniveau

Federale overheidsinstellingen van openbaar nut: overheidsbedrijven, instellingen


Federaal
voor de sociale zekerheid

Vlaams EVA

Provinciaal Provinciale bedrijven, Vzw's

Gemeentelijk Gemeentelijke bedrijven, (AGB) Vzw's, intergemeentelijke samenwerking

OCMW (blijft bestuurlijk


Vzw's, ziekenhuizen, verenigingen van OCMW ’s
bestaan)

c. Het hiërarchisch gezag. (zie afbeelding in PowerPoint)

 Grotere zelfstandigheid moet leiden tot een beter management


 Knelpunt: verantwoording = politici hebben minder greep op deze bedrijven:
 Regeringscommissaris in de raad van bestuur= ambtenaar aangesteld door de overheid
 Controle door het parlement

Actueel: Startnota Bart De Wever:

De VRT moet meer dan ooit focussen op zijn publieke karakter, het versterken van de Vlaamse identiteit en
haar representativiteit ten aanzien van het ideologische landschap in Vlaanderen

3. HET MIDDENVELD

 Particuliere organisaties: publieke taak


 Particuliere organisaties: non-profit

In tegenstelling tot de semioverheid zijn deze opgericht door particulieren

Een overzicht van het middenveld:


 Gezondheidszorg en mutualiteiten (vb. ziekenhuizen)
 Maatschappelijke dienstverlening – de welzijnssector.
o ambulante (vb. kinderopvang)
o residentiële (vb. WZC)
 Socioculturele sector en podiumkunsten (vb. theater, musea)
 Aangepaste tewerkstelling (vb. maatwerkbedrijven)

a. Verzuiling en corporatisme

Een deel van de non-profitorganisaties is onderdeel geworden van de publieke sector. => gevolg van onze
geschiedenis van verzuiling en corporatisme.

De katholieke, socialistische en liberale zuilen organiseerden zich autonoom; sterk sociale organisaties groeiden
van onderuit en stimuleerden de zelforganisatie van burgers.

In plaats van allerlei diensten door de overheid te organiseren is er de keuze gemaakt om deze privé-
organisaties in te schakelen en ze daarvoor te subsidiëren, van de vakbonden en de mutualiteiten.

b. Sturing in netwerkvorm

 De verhouding tussen de overheid en particuliere organisaties die een publieke taken vervullen

 Sociaal overleg en de arbeidsverhoudingen, over onderwijs, de welzijn – en gezondheidszorg of de


sociale economie

 Er wordt onderhandeld op basis van gemeenschappelijke doelstellingen

 Overheid en privé-organisaties zijn van elkaar afhankelijk:

o Gesubsidieerde vrijheid: organisaties krijgen middelen en deden daarmee hun ding, zonder al
te veel controle of bemoeien is vanwege de overheid.

o Tijdperk van het ‘nieuw publiek management’ = meer nadruk op prestaties en kwaliteit. De
overheid vraagt meer verantwoording en wilt de kwaliteit van de prestaties meer gaan
controleren.

 Gevaar? Overheid die teveel stuurt vanuit de eigen doelstellingen waardoor de organisaties hun
autonomie verliezen en ook de maatschappelijke vernieuwing vanuit deze organisaties onder druk
komen te staan

c. Zelfsturing.

Zelfsturing: burgers regelen aspecten van het samenleven onderling


Organisaties in het middenveld zijn voorbeelden van zelfsturing

Hier is het debat meer dan ooit weer aan de orde:

 Wat moet de overheid (niet meer) doen?


 Wat kunnen burgers zelf beter?

Het zijn geen neutrale vragen maar ze zijn voorwerp van ideologische meningsverschillen, zeker in periode van
sterke besparingen.

Eigen verantwoordelijkheid stimuleren, lijkt prima, maar waar eindigt dat en wat gebeurt er met burgers die
dat niet kunnen of aankunnen.
d. Marktsturing

De overheid bij ons maakt volop gebruik van de markt (particuliere organisaties profit) en dit zien we in
verschillende gradaties en vormen.

 Aanbesteding: openbare werken of aankoop van producten worden door een overheid toegewezen
na een open competitie tussen marktpartijen.

 Concessie: de overheid laat het tijdelijk beheer van diensten aan een marktpartij toe. De
infrastructuur blijft dan wel publiek eigendom maar de uitbating wordt aan de markt overgelaten
o Uitbating van de cafetaria in de gemeentelijke sporthal
o Het beheer van de Tliefkenshoektunnel

 Vormen van publiek – private samenwerking (PPS): de overheid en ondernemingen werken samen
om bepaalde grote investeringen te doen of infrastructuur te realiseren.
o In veel steden zien we stadsprojecten uitgevoerd vanuit een gemengde publieke – private
vennootschap.
o Het legt veel druk op de overheid om zich t.o.v. de privé-actoren goed te organiseren. Het
risico is groot dat de privé-organisatie anders de samenwerking domineert.

 Privatisering:
o Waar willen we het marktsysteem van vraag en aanbod als het dominerende principe van
sturing van de samenleving laten spelen en laten we dat helemaal spelen of is er nog een
regulerende of kaderstellende rol van de overheid weggelegd.

Bv. Woonmarkt in Vlaanderen: de wet van vraag en aanbod bepaalt in grote mate de huurprijzen, de prijs van
grond en woningen

e. Privatisering en collectivisering

De discussie over marktsturing over de vraag of er eventueel meer vormen van overheidsoptreden nodig zijn.

Privatisering en collectivisering zijn een Siamese tweeling. Collectivisering klinkt erg beladen maar het geeft
weer dat de evolutie niet enkel richting privatisering gaat.

 Spoorwegen in Engeland werden geprivatiseerd maar dit mislukte en ging weer in handen van de
overheid.

Waar vinden we meer marktsturing wenselijk voor publieke diensten die nu door de overheid worden
gebeurd?

De Europese unie speelt een belangrijke rol. We hebben gekozen voor een marksturing op vlak van elektriciteit
of voor de markt van telecom of posterijen.

Hier gaat in sommige gevallen over letterlijk privatiseren: in plaats dat de overheid of een agentschap diensten
aanbiedt, moet het door privé-actoren gebeuren en spelen volop de wetten van vraag en aanbod en eventueel
oor een deel van de markt

Overheidsinstellingen worden meestal geleidelijk privaat: Belgacom en waarschijnlijk ook B-post.

 Wat doe we als overheid zelf, wat gebeurt door de markt en waarvoor willen we samenwerken met
andere organisaties
VAN WEBER NAAR NPM EN NPG

ACTUEEL: STARTNOTA BART DE WEVER

“De Vlaamse overheid moet een slanke en tegelijk performante overheid zijn. De voorbije
regeerperiodes zijn er al belangrijke stappen gezet, maar het werk is niet af. In ruggespraak met onze
leidend ambtenaren realiseren we een nieuwe efficiëntie- oefening waarbij we doelgerichte keuzes
maken en focussen op onze kerntaken. We vermijden betuttelende regelgeving en onnodige
administratieve lasten. We veranderen het geweer van schouder en beoordelen voortaan de
effectiviteit van subsidies nog sterker op basis van behaalde resultaten en niet op basis van het
volgen van procedures. We stellen het primaat van de politiek voorop”

1. HET BUREAUCRATIEMODEL VAN WEBER

a. Ambtenaren vs dienaren

Ambtenaar: het gaat om mensen die met gemeenschapsmiddelen voor de gemeenschap werken en
die door politici worden aangestuurd en gecontroleerd.
 Worden aangesteld en blijven in dienst tot aan hun pensioen.
 Zijn neutraal en voeren uit wat de politici van hen verwachten

Dienaren: komen en gaan en werken voor het eigen belang van de heersers.

b. Bureaucratie als het toppunt van rationele administratieve organisaties

Die visie op ambtenaren => de leer van de bureaucratie (uitvoering uitgewerkt door Max Weber)
Bureaucratie = toppunt van rationele administratieve organisaties
 Noodzakelijke voorwaarde voor het kapitalisme

Oude organisatievormen in eerdere of andere types van samenleving, zoals nepotisme, tradities en
privilegies, dienden vervangen te worden door een objectieve, afstandelijke, maar professionele
organisatie.
Weber ontwierp zijn leer van bureaucratie voor zowel de overheid als organisaties.

c. Principe van hiërarchie


Piramidale structuur: op elk laag werken ambtenaren van een hetzelfde niveau en de autoriteit van
de ambtenaar is met zijn niveau verbonden. (Meestal 5 lagen)

Top van de organisatie = centraal: elke laag rapporteert aan de bovenlaag en die geeft vervolgens
weer bevelen naar beneden door.

 Geen horizontale communicatie tussen diensten van hetzelfde niveau. Het communiceren
moet gebeuren via de hiërarchische oversten van deze diensten zodat ze van alles op de
hoogte zijn en de juiste beslissingen kunnen nemen.

 Alles wat gebeurt en beslist wordt steunt op procedures en documenten: elke stap ligt vast
en elke beslissing wordt gedocumenteerd, zodat ze achteraf ook controleerbaar is en er
hierover verantwoording kan worden afgelegd

d. Onpartijdig en onpersoonlijk

Benoeming en promotie zijn gebaseerd op professionele criteria zoals opleiding, expertise en


competentie, en verlopen via openbare examens en objectieve procedures.

=> Leidt tot betrouwbare organisaties waar de juiste mensen op de juiste plaats worden gezet

Leiding = beste ambtenaren + verdienen het meest (principe van anciënniteit past hier helemaal)

Ambtenaren vervullen hun taak ‘sine ira et studio’ (=zonder gevoelens of vooringenomenheid)
 Ambtenaar = neutraal en voeren uit wat de politici verwachten

Een goed functionerende bureaucratie werkt voor alle burgers, onpartijdig en zonder onderscheid.

! KRITIEK OP DE NEUTRALE AMBTENAAR!

 Vanuit de sociologie: vervreemding

Robert Merton: het ontstaan van een bureaucratische persoonlijkheid: ambtenaren die zich
verschuilen achter regels en geen risico’s wensen te nemen en voor wie de regels belangrijker zijn
dan het doel waarvoor de regels zijn gemaakt.

Philip Selznick: bureaupolitiek: de strijd tussen macht tussen diensten dus een politieke strijd zonder
politici.

Michel Crozier: de administratieve top van de organisatie steeds meer controle wil over lagere
niveaus. De onderste laag doet hun best om altijd nog enive vrije ruimte over te houden voor het
handelen, wat leidt tot nieuwe regels van de top. De organisatie raakt in een vicieuze cirkel en loopt
helemaal vast in interne regels die niets meer de met de oorspronkelijke bestaansreden te maken
hebben => Geleidelijk vervreemdt de bureaucratische organisatie van de samenleving en van haar
doelstellingen.

 Kritiek vanuit de economische wetenschap: eigenbelang

Public choice: ambtenaren belangengroepen en politici streven eigen belang na


We beschrijven kort twee standaardwerken over de niet-neutrale ambtenaar.

 Informatieassymetrie: ambtenaren weten meer dan politici + zoeken meer expansie voor
hun dienst, budget. Het leidt tot financiële inefficiëntie en tot meer publieke uitgaven dan
nodig (Niskanen)

 Vertekening van informatiestromingen: Anthony Downs toonde aan dat ambtenaren eigen
belangen hebben, al kunnen deze sterk uiteenlopen. Afhankelijk van de ingesteldheid
ontwikkelen ze andere strategieën en behandelen ze informatie in hun organisatie en voor
hun oversten ook verschillend. (persoonlijk belang  inhoudelijk belang)

=> leidt tot vertekening van de informatiestromingen in de organisatie en ineffectiviteit

Het sociaal werkt worstelt met de bureaucratie (sociaal.NET )

Drie soorten bureaucratie (Ben Tiggelaar):


 Bureaucratie die leidinggevenden invoeren uit wantrouwen en onzekerheid
 Bureaucratie als onkruid: regels en procedures die woekeren, zonder dat iemand erom
vraagt (roep naar administratieve vereenvoudiging)
 Doelgerichte keuze voor bureaucratie: bescherming tegen willekeur, rechten toekennen,
professionals ondersteunen

HET NIEUW PUBLIEK MANAGEMENT (NPM): EEN NIEUW PARADIGMA

De kritiek vanuit de public choice op de niet efficiënte en door belangengroepen misbruikte overheid
werd versterkt door een wijzigend ideologisch klimaat en toenemende tekorten op de
overheidsbegrotingen

Oplossing: zo weinig mogelijk overheid en zoveel mogelijk markt

“the government is not a solution to our problem, the government is the problem"

Link met België


 Op lokaal niveau (het gemeente-en provinciedecreet)
 Op Vlaams niveau (Beter Bestuurlijk Beleid)
 Op federaal niveau (Copernicus-hervorming)

Schema uit PowerPoint


 Organisatieprincipe: markt als model
 Waarden:
o Economie
o Efficiëntie
o Effectiviteit
 Burger = klant
 Kernelementen:
o Competitie
o Responsabilisering management
o Prestatiemanagement

Containerbegrip: niet één stroming, evenmin een uitgewerkte theorie, maar een verzameling van
inzichten, sterk beïnvloed door het praktische management denken.

De kernelementen van het nieuw publiek management (reader)

 Praktisch management denken.


o De overheid moet meer:
 Klantvriendelijk
 Resultaatgericht
 Ondernemend
 Kostenbewust zijn

o Markt = model (run your gouvernement like a business)

 Drievoudig hervorming van de overheid (welke taken moet de overheid nog vervullen)

o Minimale staat: de overheid moet zo weinig mogelijk zelf doen en zoveel mogelijk
vermarkting of privatisering

o Wat de overheid doet, moet zo efficiënt en effectief mogelijk zijn (verzelfstandiging


van diensten – IVA en EVA)

o Om de resultaten van de agentschappen op te volgen => Introductie van technieken


van bedrijfsmanagement: kwaliteitszorg, HRM, strategische planning

 Personeelsmanagement:
o Objectieve aanwerving
o Begeleiding van loopbaan
o Carrièreperspectief over evaluatie van personeel tot combinatie gezin en thuiswerk

De lastigste discussies inzake personeel zijn het afstappen van het diplomafetisjisme en het meer
waarderen van competenties, het flexibel verlonen naargelang de prestaties en de mobiliteit van het
personeel tussen de bestuursniveaus.

 Mandaatsysteem:

o Leidinggevende ambtenaren, al dan niet vast benoemd, bekleden hun topfunctie op


basis van een mandaat voor bijvoorbeeld een periode van vijf jaar
 Worden beter betaald
 Worden beoordeeld op de te behalen prestaties

o Na de mandaatperiode kan dat eventueel nog eens verlengd worden, maar kan het
mandaat ook worden stopgezet en kunnen deze ambtenaren niet langer deze
topfunctie vervullen.
 Vast benoemden worden in een andere functie in de organisatie aangesteld.
 Niet-vastbenoemden moeten op zoek naar ander werk.

! Tegenstanders wijzen op!


o Het gevaar van politisering: politici beslissen over het mandaat en de verlenging, en
dat zou ambtenaren meer beïnvloedbaar maken.
o Blindheid bij ambtenaren: ze zijn alleen bezig met de eigen prestaties

! Voorstanders wijzen op!


o Grotere flexibiliteit
o Het tegengaan van verstarring en routine
o De mogelijkheid om de gepaste leidinggevenden te selecteren

We merken hoe op sommige punten de voordelen van de klassieke bureaucratie weer naar boven
komen.

Actueel: Gemeente die een nieuwe algemene directeur heeft aangesteld voor een OCMW via een
extern bedrijf = new public management

NEW PUBLIC GOVERNANCE

Dit is eveneens een containerbegrip waarin opvattingen en praktijken door elkaar lopen

 Kern = een ander functionerende overheid (positievere invulling)


 Organisatieprincipe = netwerk
o Gaat vooral over andere relaties en verhoudingen tussen overheid en burgers, tussen
overheid en markt en tussen overheid en middenveld

Het NPG groeide uit kritiek op het NPM. We lichten de kritieken toe om zo de kernelementen van het
NPG te kennen.

 Overheid en burgers

Kritiek op NPM:
o Te eenzijdig kopiëren van het privémanagement
o Aandacht te zeer gericht is op de klantgerichte verhouding tussen overheid en burgers

Máár:
o Burgers zijn coproducenten: burgers dragen bij tot de vorming van de gemeenschap, zij
worden tot participatie uitgenodigd en zouden ook eigen publieke verantwoordelijkheid
kunnen of moeten dragen.

o Gouvernance: rollen van de burgers, samenwerking tussen overheden en burgers,


ondersteunen van burgerinitiatieven

Nieuw discussiepunt:

o Hoe ver gaat die verantwoordelijkheid van burgers, is loslaten in vertrouwen in de doe -
democratie of participatiemaatschappij geen verdoken pleidooi voor besparingen of
afwentelen van verantwoordelijkheden naar burgers.
o De vraag is zeker gerechtvaardigd of de overheid soms niet te veel taken opneemt of uit
handen neemt, zodat burgers niet meer op de eigen verantwoordelijkheid worden
aangesproken en verwachten dat de overheid het wel allemaal zal doen of zal oplossen.

 Overheid en de markt

Kritiek op NPM
De eenzijdige nadruk op vermarkting en privatisering lokte steeds meer kritiek uit, zeker naarmate de
perverse effecten van marktwerking duidelijker werden.
o Liberalisering van de bankensector leidde tot een wereldwijde crisis
o Liberalisering van elektriciteit leidt in ons land niet tot daling van prijzen

Bij het NPG gaat het om staat en markt terwijl NPM suggereert markt of staat.
 Een goed functionerende markt gaat niet zonder een regulerende overheid.

Men moedig een publiek private samenwerking aan.

In een goede samenwerking domineert niet de ene of de andere maar is er wederkerigheid en


complementariteit. In de realiteit is dit vaak anders: de privésector domineert of gaat met alle
voordelen lopen, terwijl de kosten van de samenwerking op de overheid en dus op de gemeenschap
worden afgewenteld.

 Samenwerking tussen overheid en middenveld

Kritiek op het NPM:


o Te weinig aandacht voor de rol van het middenveld.
o Centraal stond eerder de relatie tussen overheid en individu.

Governance heeft de betrekking op vormen van netwerking, coproductie, samenwerking tussen


overheid en middenveld.
Het samen aanpakken van complexe maatschappelijke problemen, hulpbronnen van beide zijn nodig
en moeten met elkaar worden verbonden.

Kritische reflectie over het middenveld:


o Functioneert dat nog open genoeg: open voor nieuwe mensen en organisaties en open voor
kritiek?
o Evolueert het middenveld in bepaalde gevallen niet te ver van zijn maatschappelijke
opdracht en gaat het niet zelf te zeer in de richting van vermarkting en commercialisering?

 Aandacht voor proces ipv prestatie

Kritiek op het NPM


o Te sterke aandacht voor prestatiemeting en gerichtheid op outputs of resultaten
o Er wordt gewerkt aan meetsystemen en aan indicatoren om prestaties te meten maar in
praktijk valt dit vaak tegen
o Wat meet men en hoe betrouwbaar is wat men meet?
o Wat weet men dan eigenlijk echt?
o Perverse effecten: het meetsysteem beïnvloeden wordt de norm voor het handelen

In het NPG is de aandacht voor het kwantitatieve meten afgezwakt en aangevuld met meer aandacht
voor het proces, voor de samenwerking, voor de outcome of het maatschappelijke effect.
Bureaucratie
NPM NPG
Procedures
Prestaties Outcome
Eigenheid openbare dienst
Competitie en markt Samenwerking

 Nieuwe vormen van corporate governance

Kritiek op het NPM


o Gevolg van verzelfstandiging: explosie van agentschappen
o Elk voor zich op te treden
o Enkel naar zichtzelf kijken
o Dit schaadt de noodzakelijke coördinatie en samenwerking

Ter discussie in het NPG: niet alles moet verzelfstandigd worden en soms moet het teruggedraaid worden.

Er groeit ook meer aandacht voor de democratische problematiek


 Wie controleert al die agentschappen
 Waar staan de politici in deze ontwikkeling
 Hoe wordt naar de samenleving verantwoording afgelegd

De aandacht voor 'governance' gaat hier dan over nieuwe vormen van corporate governance in de publieke
sector met een betere omschrijving van de rollen van parlement, regering, ministers en topmanagers, en van
de verhoudingen tussen deze rollen.
MULTI LEVEL GOVERNANCE: EEN BLIK OP HET WELZIJNSBELEID

1. Afstemming en samenwerking tussen de bestuursniveau’s

In alle beleidsvelden is sprake van een situatie van multi level governance.

In theorie zijn verschillen rolverdelingen:

 Verticale taakverdeling: de ene overheid werkt het beleid uit, een andere overheid staat in
voor de (nadere) uitvoering van dat beleid;

o OCMW die de toekenning van het leefloon organiseren in opdracht van de federale
overheid

o Gemeenten en OCMW die woonzorgcentra, consultatiebureaus en lokale


opvanginitiatieven beheren en daarmee uitvoering geven aan het beleid van federale
of Vlaamse overheden

 Horizontale taakverdeling: meerdere overheden werken op hetzelfde beleidsveld een beleid


uit, maar doen dit gescheiden (elk voor een andere doelgroep of via een ander
beleidsinstrument)

o Federale overheid voorziet in familiale verlofstelsels terwijl de Vlaamse overheid


voorziet in kinderopvang en andere gezinsondersteunende diensten.

 Complementaire taakverdeling: meerdere overheden voeren met en naast elkaar een


verschillend beleid uit op hetzelfde beleidsveld, voor min of meer dezelfde doelgroep;
o Samenwerking die er bestaat tussen federale en Vlaamse overheid op vlak van
adoptie.

o Adoptieouders hebben zowel te maken met de Vlaamse als met de federale centrale
autoriteit

 Overlappende taakverdeling: meerdere overheden werken op hetzelfde beleidsveld en voor


dezelfde doelgroep quasi hetzelfde beleid uit.

o Juiste bevoegdheidsverdeling?
o Gelijkaardige maatregelen worden beter op eenzelfde bestuursniveau behandeld.
o Vb. integratietegemoetkoming (federaal) en persoonsvolgende financiering (Vlaams

Wat is immers de meerwaarde van min of meer dezelfde beleidsinstrumenten voor min of meer
dezelfde doelgroep inzetten op verschillende bestuursniveaus? Te denken valt bijvoorbeeld aan de
integratietegemoetkoming (federaal) en de persoonsvolgende financiering (Vlaams) voor personen
met een handicap. Men zou kunnen argumenteren dat dit gelijkaardige maatregelen zijn, die beter
door een hand uitbetaald kunnen worden. Al was het maar om administratieve efficiëntiewinsten te
kunnen genereren.

In praktijk is het erg moeilijk om de verschillende beleidsvelden zuiver en volledig in een dergelijke
classificatie te plaatsen.

In de kinderopvang bijvoorbeeld voeren lokale besturen enerzijds het Vlaamse beleid uit door als
organiserend bestuur voor kinderopvanginitiatieven op te treden, anderzijds staan ze in hetzelfde
beleidsveld ook mee in voor de regie van de kinderopvang. Op hetzelfde beleidsveld vult de federale
overheid het Vlaamse beleid aan via de fiscale aftrek voor kinderopvang

Welke taakverdeling het meest wenselijk is, dient voor elk beleidsveld afzonderlijk beantwoord te
worden, en dit onder meer in functie van de omvang, de noden en de samenstelling van de
doelgroep op lokaal, Vlaams en federaal niveau. Een antwoord zal steeds rekening moeten houden
met de bestaande en toekomstige bevoegdheidsverdeling. Wellicht is het goed dat de overlappende
taakverdeling zoveel mogelijk vermeden wordt. Niet alleen om de efficiëntie en effectiviteit van het
overheidsbeleid te verhogen, maar ook omdat een overlappende taakverdeling voor voorzieningen
en cliënten behoorlijk verwarrend kan zijn.

DE VERSCHILLENDE BESTUURSNIVEAUS IN HET WELZIJNSBELEID

Welzijn op federaal niveau


 Blijft bevoegd voor:
o Arbeidsreglementering
o Sociale zekerheid
o Sociale bijstand.

 Bevoegd voor:
o Betalen van uitkeringen en fiscale voordelen
 Ze heeft ook belangrijke regels uitgewerkt om het welzijn van individuen te beschermen of
garanderen.
o Beschermen van zwangere vrouwen
o Voorwaarden voor adoptie

 Beheert ook het agentschap Fedasil opvangvangcentra en FOD binnenlandse zaken staat in
voor gesloten opvangcentra

Welzijn op Vlaams niveau


 Bevoegd voor:
o Bijstand aan personen
 Dit beperkt zich niet tot ‘hulpbehoevende’ in enge zin die tot een
afgebakende doelgroep behoren, maar richt zich tot iedereen die nood heeft

 Tekent algemene regels uit voor hulp – en dienstverlening en voorziet in middelen om


ondersteuning te verlenen

 Zesde staatshervorming = overheveling van:


o Gezinsbeleid
o Gezondheidszorgbeleid
o Justitieel beleid

 Lokale overheid en welzijn:

o Wettelijke verplichte taken: in opdracht van een hogere overheid


 OCMW is verplicht om het leefloon uit te keren

o Wettelijk geregelde taken: op eigen initiatief maar met een gereguleerd of


gesubsidieerd door de hogere overheid
 Kwaliteitsdecreten in de gezondheidszorg en verzorgingsinstellingen
 Om het even welke actor moet aan deze kwaliteitsdecreten voldoen

o Optionele taken: discretionaire bevoegdheid, op eigen initiatief, geen regulerend


kader voor. De discretionaire bevoegdheid voor het inrichten en beheren van die
diensten ligt dus volledig bij de lokale besturen zelf.
 Voorbeeld: huis – aan huisbedeling van warme maaltijden voor bejaarden.

o Lokale overheid is ook de coördinator of regisseur van het sociaal beleid

STRUCTUUR BELEIDSDOMEIN WELZIJN (ZIE POWERPOINT)


De Vlaamse overheid bestaat uit verschillende overheidsdiensten, die gegroepeerd worden in 11
beleidsdomeinen. Binnen elk beleidsdomein is er een departement. Een beleidsdomein bestaat uit een
departement en een of meer agentschappen.

Het departement zorgt voor de beleidsvoorbereiding en de beleidsondersteuning. Het werkt onder het
directe gezag en onder de verantwoordelijkheid van de minister.

Een agentschap is voornamelijk verantwoordelijk voor beleidsuitvoerende taken en heeft een grotere
mate van autonomie. Daarom spreekt men ook over ‘verzelfstandigde’ agentschappen.

Tussen de minister en het departement, IVA en Eva zijn er ondernemingsplannen


 Vlaamse minister voor welzijn= Jo Van Deurzen (verantwoordelijk voor het welzijn + persoon
waar mensen verantwoording bij afleggen)

 Ministers en kabinet: politiek eindverantwoordelijken, bepalen het beleid

SCHEMA IN POWERPOINT

 Minister en kabinet: politiek eindverantwoordelijken, bepalen het beleid


 Beleidsraad: Minister + leidinggevenden

 Het Ministerie
o Ambtelijk = Ministerie:
 Departement +IVA
 Wordt rechtstreeks aangestuurd door de Minister
o Departement + kabinet doen beleidsvoorbereidend werk voor de Minister en
fungeren als kenniscentrum.
o IVA: verantwoordelijk voor beleidsuitvoering
 IVA jongerenwelzijn: jeugdhulp in Vlaanderen
 IVA zorg en gezondheid: erkennen en subsidiëren van voorzieningen

 De agentschappen
o IVA’s met rechtspersoonlijkheid
 Kind en Gezin
 Vlaams Agentschap voor personen met een handicap
o EVA’s – publiekrechterlijk extern verzelfstandigd
 Openbare psychiatrische zorgcentra (Geel en Rekkem)
HOORCOLLEGE 3 + 4: HYBRIDISERING RICHTING DE MARKT, EEN
BEGRIPPENKADER AAN DE HAND VAN DE CULTURELE SECTOR

Het culturele veld: deelvelden

Deelvelden en beleidsactoren:

 Twee jaar geleden zijn de culturele bevoegdheden verdwenen


 Culturele sector behoort niet meer tot de provincie’s, om toch een orgaan tussen de
overheid en gemeenschap te hebben, is Vlaanderen in regio’s verdeeld
 Men geeft wel nog geld aan de Vlaamse, Franstalige of Duitse gemeenschap waarvan de baas
minister van Cultuur is

Beleidsinstrumenten per deelveld/decreten en reglementen en diverse soorten subsidies


 Verantwoordelijke minister:
o Schrijft een beleidsplan en per jaar schrijft hij beleidsbrief met de acties voor dat
bepaald jaar
o Hij moet bestaande wetten en decreten navolgen, die decreten regelen een
bepaalde sector en deelsector: landelijk decreet, Vlaams decreet, Lokaal decreet, …

o Erkennen van organisaties en meestal heb je deze nodig om subsidies te kunnen


aanvragen.
o Je hebt 2 soorten subsidies:
 Voor het bestaan van de organisaties
 Projectsubsidies: om iets uit te voeren.

 De administratie kijkt of je wel genoeg afdelingen hebt als je zegt, ze controleren. Er komt
ook een commissie of visitatie omissie op bezoek om te kijken of je doet wat dat je de
minister beloofd hebt.

Relevante verschuivingen:

 Er zijn allerlei evoluties op gang op cultureel vlak binnen de overheid:

o Vanuit overheid: provincies hebben geen culturele bevoegdheden meer maar


decreet bovenlokaal

o Culturele deelsectoren worden door minister meer op één lijn geplaatst

o Minister wil steunpunten zien als instrumenten vanuit overheid niet langer als
autonoom

 Er zijn allerlei evoluties vanuit samenleving & burgerinitiatieven

o Opkomst sociaal artistieke

o Pijnlijke vaststelling gesegregeerde participatie aan cultuurleven

o Opkomst allerlei nieuwe, tijdelijke, kleinschalige initiatieven

 Vaststelling dat deze initiatieven noch vanuit een marktlogica noch vanuit een
overheidslogica functioneren
VERMARKTING? HYBDRISERING???

 Een middenveldorganisaties die opschuift naar de markt hybdriseert: het ontleent een of
meerdere karakteristieken uit de marktsfeer

Wat is een markt?


Een markt is een plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten. De klassieke markt gaat uit dat
alleen een koopkrachtige vraag aanbod vindt. Sociaal werk behoort niet tot klassieke markt, bij
sociaal werk is er geen koopkrachtige vraag maar een nood of behoefte vormt het uitgangspunt voor
aanbod van de zorg.

 Mogelijkheden voor de prijs van de hulpverlening :

o Aanbod wordt gratis verstrekt door pure vrijwilligersorganisatie ( ‘kost’ dus niets en/ of
giften)
o Aanbod wordt gratis verstrekt, kost wordt gedragen door gemeenschap
( overheidssubsidies + ?)
o Aanbod wordt tegen een kleine vergoeding verstrekt ( deel subsidies, deel cliënt, deel …)
o Aanbod wordt aan marktprijs verstrekt ( cliënt betaalt alles)

 Al deze vormen zijn binnen werk te vinden als we een brede definitie van sociaal werk hanteren

De globale vormen van hybridering

 Economisering: wijst op een verschuiving in de doelen van de organisatie richting winst maken

o Voorbeeld uit het culturele veld : toneelgezelschap dat van vzw naar commerciële
organisatie evolueert ( bvb. Echt Antwerps Theater)

o Van subsidies naar commercieel theater : café, eten, zaal afhuren, …

o Voorbeeld uit andere sector sociaal werk: naar aanleiding van PAB helpen sommige
mensen nu als zelfstandige personen met een beperking om hun assistentiebudget in te
zetten tegen een vergoeding

 Managerialism: wijst op een verschuiving in het organisatiemodel – functioneren als een bedrijf
is optimaal.

Het geloof dat om resultaten te behalen een organisatie het best werkt volgens marktprincipes

o Voorbeeld uit het culturele veld : zoektocht naar meer efficiëntie door inzetten op
‘agility’ management bij Socius ( meer wendbaarheid organisatie)

o Voorbeeld uit andere sector: raden van bestuur in pleegzorg worden vandaag
samengesteld op basis van andere profielen – advokaat, notaris, financieel deskundige
ipv op basis van draagvlak en sector deskundigheid
ECONOMISERING (DOELSTELLINGEN)

1. Commercialisering

 Van waarden gedreven = winst gedreven organisaties.


 Het organisatorisch gedrag wordt bepaald door het streven naar winstmaximisatie

 Commercialisering binnen de organisatie

o Missiedrift= naast oorspronkelijke doelen van de organisaties worden ook andere


activiteiten ontwikkeld met het oog op meer inkomsten
 Natuurpunt

o Deze secundaire doelstelling kan de werking gaan overheersen.

Voorbeeld culturele sector: een culturele organisatie als het Davidfonds zette oorspronkelijk in
op het stimuleren van culturele ontwikkelingen van de onderste lagen in de samenleving vanuit
christelijke levensbeschouwing.
Vandaag is de belangrijkste inkomstenbron haar culturele reizen, er wordt niet meer gekeken
Naar de christelijke achtergrond of naar bereik wie het moeilijk heeft.

2. Conversie

 Een non-profit wordt een for-profit organisatie

Voorbeeld uit de culturele sector: het theatergezelschap van Jan Fabre (Troubleyn) heeft naast
een verlieslatend en op subsidies draaiende vzw ook een BVBA die wel winst maakt .

Voorbeeld uit de gezondheidszorg: ziekenhuizen worden for-profit organisaties

3. De kwesties van economisering

 De ‘not for profit’ als multi-product firm

o Welke activiteiten die commerciële inkomsten generen sluiten aan bij de missie en
welke niet
o Gevaar van missiedrift
o Soms is de missiedrift het gevolg van externe omstandigheden
o Hoeveel commerciële inkomsten verdraagt de social profit

 Conversie

o Afweging van kosten en baten om van vzw naar andere bestuursvorm over te
schakelen
o Maar zorgt het veranderen van bestuursvormen tot meer efficiëntie?
 Plascontracten in de zorg
 Eenheidsprijs/stijgende prijzen voor bezoek (geen sociaal beleid meer –
versterken van ongelijke participatie
MANAGERIALISM (ORGANISATIEMODEL)

Het geloof dat om resultaten te behalen een organisatie het best werkt volgens marktprincipes

1. Managerialism

Dit is het geloof dat - om resultaten te halen – een organisatie ideaaltypisch gestructureerd wordt in
lijn met lijn met de heersend marktprincipes

 Intern niveau: streven om de organisatorische processen zoveel mogelijk te beheersen.


o Duidelijk afgebakende, meetbare doelstellingen
o Streven naar efficiëntie en effectief

 Extern niveau: managerialisme leidt tot een economische kijk op de organisatorische


omgeving en relaties
o Een organisatie zal de buitenwereld percipiëren als een markt bestaande uit
concurrenten, partners, investeerders en consumenten.
o Men moet proactief en innovatief inspelen op de vraag van consument om de
concurrentie voor te blijven

Is iedere middenveldorganisatie die inzet op efficiëntie, effectiviteit, zuinigheid, beheersbaarheid etc


manegarialistisch?
Het is hierin belangrijk om een onderscheid te maken tussen management en managerialisme.

1. CORPORATISERING

 Een systematische overname van for profit bestuurspraktijken door de non profit organisatie
 Twee onderdelen:

1. In het bestuur of management denken van de organisatie:

o Bestuurders/management uit de profit en/ of specifieke kennis van recht /


financiën / management

o Bestuurders niet zozeer omwille van het draagvlak of inhoudelijke expertise met
betrekking tot het doel van de non-profit maar omwille van hun technische
kennis op vlak van recht, financiën

o Netwerken tussen bedrijfswereld en non-profit

2. Specifieke waarden als innovatie/ ondernemingszin/ procesbeheersing komen centraal


te staan

 Voorbeelden uit culturele sector: scheiding tussen zakelijke leiding en inhoudelijke leiding / in
Raad van Bestuur vaak managers …
2. VERMARKTING

! taalverwarring! wat wij hybridisering richting de markt noemen wordt op sociaal.net vaak
vermarkting geheten.

 Refereert naar de introductie van marktprincipes in de organisatie van de sociale, culturele


dienstverlening richting de cliënt, richting de afstemming op de vraag, richting
marktoriëntatie van eindgebruikers (producenten, consumenten, concurrenten)

 Veel ‘technische’ instrumenten uit de marketing worden ingezet in de non-profit vandaag:


o Soms omdat het moet (kwaliteitsinstrumenten)
o Soms omdat ze het zelf interessant vinden

De kritische vraag kan gesteld worden wanneer die overname ook leidt tot een verschuiving richting
de markt. Onderscheid tussen management en managerialisme

Consumentisme

 Verwijst naar de vermarkte relatie tussen organisatie en eindgebruiker (cliënt wordt klant)
 In het verenigingsleven van veel organisaties krijgt men als lid vaak allerlei voordelen binnen
de organisatie en/of soms ook kortingen bij profitorganisaties

 Cherry-picking: focus op de gemakkelijkste cliënten


o De dienstverstrekkers zullen in de cultuur van meetbare doelstellingen en
prestatiemanagement eerder geneigd zijn om te focussen op de cliënt die
gemakkelijkst vooruit te helpen is.

 Neveneffect: diensten worden minder toegankelijk voor de meest kwetsbare mensen

Voorbeeld in interim-bureau: hoe meer mensen er kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt = hoe
beter: expres degene uitkiezen die hiervoor geschikt lijken

Commodificatie

 Organisatie neemt de marktvraag als voornaamste leidraad om haar aanbod erop af te


stemmen
 Het opsplitsen van de vraag in onderdelen om zo het aanbod aan te passen.

 In kunstensector door programmatie aan te passen zodat meer populaire toneelstukken /


tentoonstellingen rond thema’s etc. langer spelen , … kortere voorstellingen …

Voorbeeld scouts: BBQ organiseren ten voordele van het zomerkamp


Marktoriëntatie:

 Het organisatorische proces van het verzamelen van – en sturen op informatie omtrent
eindgebruikers, producten en concurrentie

 Cliënten als klanten bekijken: wat weten we over hen:


o Het bevragen van cliënten over hun tevredenheid in plaats van cliënten te zien als
coproducenten

 Type producten die men aanbiedt: via bevragingen proberen te weten welke andere producten
bestaande cliënten ook zouden willen of het productieproces beter proberen te vatten via
procesbeschrijving

 Concurrenten: wat doen aderen – waarin zijn wij uniek

 In het kader van visitaties en beleidsplanning zijn heel veel organisaties op zoek gegaan naar hun
‘unique selling proposition’

Voorbeeld socuts: ipv leiding van de scouts die kiest waar kamp gegeven wordt, nu: vragen aan de
leden

3. Professionalisering

 Het geloof dat de professional het best geplaatst is om het werk uit te voeren

 Professionalisering kan leiden tot spanningen binnen een non – profit organisatie:

o Sociaal waardenkader van middenveldprofessionals kan conflicteren met het


waardenkader van de manager
Welzijn, belang van de leden VS management van de organisatie

 Zie geschiedenis en actualiteit van het sociaal cultureel werk


o Belang van de rol van de vrijwilliger
o Verschuiving merkbaar waarbij in organisaties de professional de vrijwilliger verdringt, …

 Bronnen van professionalisering: marktgericht, expertisegericht, samenlevingsgericht

Voorbeeld: splitsing tussen amateurkunsten en de kunsten

4. Venture philantropy

 Venture philantropy: marktgerichte investeringsprincipes linken aan liefdadigheid door naast


financiering ook andere zakelijke principes bij te dragen aan de organisatie

Voorbeeld kringloopwinkel: kreeg een subsidie voor de implementatie van de basisprincipes van lean
– agality management op de werkvloer.
 Lean management wil organisatorische efficiëntie verbeteren door onnodige stappen in het
productieproces te elimineren.
 Agility management richt zich op het verhogen van de responscapaciteit – gevoelig zijn voor
en snel reagerend op de noden van de doelgroep – van een organisatie door het
productieproces te flexibiliseren.

5. Sociaal ondernemen

 Snijvlak tussen economisering en manageralism: hoe meer men gebruikt maakt van de
principes (meer dan 50% inkomsten buiten de overheid)= sociaal ondernemen
 Verschuiving van de non-profit naar het charitatieve en minder aandacht voor politieke
rollen

6. Mangerialism: kwesties

 Het vermarkten van welzijn en geluk

 Zakelijke kennis binnenbrengen in de non profit

 Op vlak van financiën

 Op vlak van management

 Spanningsveld: hoe marktgerichter men wordt, hoe minder aantrekkelijk om als goed doel te
functioneren voor de profit partner

 Nadruk op impactmeting => zie nieuw decreet sociaal cultureel volwassenwerk

7. Bronnen van verantwoording

Verantwoording op Professionele Democratische


prestaties verantwoording verantwoording
Doelen Afstemming Bewaking en Tegenwicht t.o.v.
opdrachtgever ontwikkeling macht
en opdrachtnemer van de beroepspraktijk publieke
functionarissen
Normen Overeengekomen Vakinhoudelijke Democratische
resultaten maatstaven principes
Forum Opdrachtgever, Collega--professionals Burgers / hun
financier vertegenwoordigers
Moreel appel op Doelmatigheid en Deskundig en Responsiviteit en
efficiëntie verantwoord handelen ontvankelijkheid

BEN SUYKENS POWERPOINT


HOORCOLLEGE 5: DE DUIZEND GEZICHTEN VAN HET MAATSCHAPPELIJK
MIDDENVELD

Het ontstaan van het sociale als tussengebied

Voor 19de eeuw: Afdwingen van gewenst gedrag/sturen van burgers door:
 Recht
 Geweld

19de eeuw:
 Onder invloed van Franse Revolutie (Egalité, Liberté, Fraternité)
 Het sociale als tussengebied tussen publiek en privaat (Donzelot => Jacques Donzelot)
o Eerste vakbonden
o Onderwijs organiseren (Gent is een van de eerste steden met stedelijk onderwijs)

 Aanzet tot depolitiseren: het oplossen van maatschappelijke kwesties buiten de politiek
o De overheid is niet in staat om te bemiddelen tussen de partijen.

 Het maatschappelijk middenveld wordt bemiddelaar tussen diverse aanspraken in de


samenleving en tolk naar de politiek van de stemmen van de burgers. Hierdoor krijgt het
middenveld een paciferende rol.
o tekorten van de overheid op verschillende vlakken zelf organiseren

ETAPPE 1: halverwege 19de eeuw.

Er ontstaan organisaties die initatieven ontwikkelen ten aanzien van sociale kwesties.

 bugerlijk beschavingsoffensief (beheersingsstrategie): gedragsverandering bij lagere


klassen om ze te laten passen in de veranderde samenleving (industrialisering –
verstedelijking)

 opkomst arbeidsbewegingen (emanciperende strategie): strijd voor een andere


samenleving
o eerste vakbonden
o Willemfonds (voor vlamingen die niet kunnen lezen of schrijven)
o Broederlijke Weverkes (textielindustrie: arbeiders aanspreken; antikapitalisme)

Sociaal werk initiatieven vinden we in beide stromingen terug. De scheiding tussen emanciperende
en disciplinerende initatieven is niet altijd helder (ook toen al).

Voorbeeld: iemand die spijbelt:


 Beheersing: terug naar school sturen aan de hand van spijbelpolitie
 Emancipatie: CLB die gesprekken aangaat met de jongeren waarom hij niet
naar school gaat.

Er is nauwelijk een overheidsbeleid met betrekking tot welzijn


 Nachtwakerstaat (opvatting over de staat)
 Enkele initiatieven rond armoede (COO, Commisies van Openbare Onderstand) Deze
bevonden zich op gemeentelijk niveau.

ETAPPE 2: de eerste Transformatie van organisaties maatschappelijk middenveld (EIND


19DE EEUW)

Er ontstaat een clustering van initiatieven rond politieke stromingen (eind 19 de eeuw)

 De socialistische en links liberale stromingen gaan veel initiatieven ondernemen. (filantropie


in de plaats van caritas) => Coöperatieve Vooruit, Van Crombrugge,…

 Katholieke stromingen: Rerum Novarum: sterke inplanting van de kerk in de lokale


gemeenschap (snel wordt dit de grootste groep)
o Willemsfonds: oorspronkelijk liberalen en katholieken samen maar na het ontstaan
van politieke partijen wordt het Willemsfonds vrijzinnig en liberaal. De katholieken
hebben een tegenhanger namelijk het Davidfonds

Deze clustering leidt tot het ontstaan van zuilen (verzuiling).


 uitgesproken sterk in Vlaanderen
 werkt nog steeds door

De overheid neemt hier enkel intiatieven op ten aanzien van het werkveld:

 Eerste welzijnswetten
o Kinderwetten: kinderarbeid verboden, leerplicht
o Reclassering van gevangen: trajecten voor herintegratie in de samenleving

 Eerste wet inzake cultuur 1927

 COO (Commissie Openbare Onderstand): het zorgen voor financiele en materiele bijstand
aan de onderstand.

De relatie tussen overheid en het werkveld.

De twee regulerende principes tussen de overheid en werkveld sinds de jaren 1920 zijn:

 Liberté subsidiée: vrij om sociale initiatieven te ontwikkelen met subsidies van de overheid

 Subsidiariteit: overheid treedt alleen aanvullend op waar privé initatief niet optreedt

Politieke keuze: om veel ruimte te geven aan het vrij initiatief van burgers (maatschappelijk
middenveld)

 Weinig overheidsinitiatieven op domeinen van zorg, welzijn, cultuur

 Wel beperkte regulerng via wetgeving, erkenning en subsidiëring


o Vandaag is dit nog steeds een dominantie wijze van vormgeving => vb. subsidies van
overheid om aan sociale huisvesting te doen of ambulante hulpverlening)

 Hybdridisering richting de markt (karakteristieken van de markt overnemen.


ETAPPE 3: uitbouw van de zuilen en verzuiling (NA WOII)

Periode van consolidering van de verzuiling en de macht van de zuilen

De macht van de zuilen wordt enorm groot:

 ‘Van wieg tot graf in eigen zuil’ (bv. Katholieken gingen enkel naar katholieke initiatieven)

 Oorspronkelijke ideologische waardengedreven organisaties worden machtsgedreven


organisaties. De ideologie wordt een verkoopargument en is niet langer de drijfveer.

 Top van de zuilen (werkgevers, werknemers, ziekenfondsen) sluiten compromissen met de


politiek

Explosieve groei van organisaties die werken volgens de 2 regulerende principes (subsidiariteit en
liberté subsidiée)

Eerste kritieken op de verzuiling vanaf de jaren ‘70

Het ontstaan van alternatieve hulpverlening (bv. JAC ontstaat vanuit het idee dat jongere geen
plaats hebben waar ze terecht konden met een probleem) en expliciet pluralisme.

Overheidsbeleid ten aanzien van het middenveld. (Het ontstaan van allerhande regels)

 Erkenning en subsidiëring wordt geregeld via dit beleid

 Het beleid wijst een inhoudelijk domein toewijst (doelgroep, probleem,..) waardoor het een
structuur aanbiedt. Het beleid legt ook een formeel inhoudelijke criteria op

 Zo weinig mogelijk tussenkomst in de inhoudelijke regels (liberté subsidiée – zodat


verschillende zuilen eigen kleur kunnen geven aan hun initiatieven)

 Bibliotheekdecreet breekt met idee liberté subsidiée (= elke gemeente krijgt een openbare
bib)

ETAPPE 4: Vanaf jaren 80 – kritiek

Kritiek op:
 Verzorgingsstaat en verzuiling
 betaalbaarheid
 zuilen als achterhaald
 maatschappelijk middenveld
o Machtsconcerns die meer macht hebben dan de politiek <=> primaat van de politiek
(niet de top van zuilen die beslist maar de overheid; politiek mag niet afhankelijk zijn
van de zuilen)
o Werken met overheidsmiddelen maar er is geen controle of ze wel effectief en
efficiënt zijn
o Er wordt niet rekening gehouden met de belangen van de cliënt maar van de
organisatie of zuil
o De marktwerking wordt verhindert door de zuilen

Overheidsbeleid: er komt een sterke sturing door de overheid

Sturing in ’80: in plaats van een universeel beleid gericht op de bevolking komt er een categoriaal
beleid in functie van bepaalde doelgroepen of problemen
 Subsidies voor kansarmoede, migranten of alfabetisering

Sturing in jaren 90: sturing van overheid in functie van het stedelijk beleid (SIF; stedelijk impuls
functie)

 Meer participatief beleid (in plaats van over de burger te praten, in dialoog proberen te
gaan). De eerste jeugdwerkbeleidsplannen komen

 Overheid wilt meer grootschaligheid, fusioneringen (fusie tot CAW’S)

 Introductie van projectdenken en financiering (meer sturing: mogelijkheid om te breken met


het idee van regulerende principes)

ETAPPE 5: nieuwe spelers op het middenveld (vanaf +/- 2000)

Herwaardering maatschappelijk middenveld als cement van de samenleving

De macht van de zuilen is sterk verminderd maar niet verdwenen. De klassieke zuilen zijn door de
levensbeschouwelijke evolutie is achterhaald.
Maar achteraf gezien zorgden de zuilen voor sociale cohesie.

Hier kunnen we de vraag stellen: hoe sociale cohesie tot stand brengen in een tijdperk met minder
macht bij de centrale overheid/natiestaat zonder de zuilen?

 Problematiek van gouvernement tot governance

Het klassieke middenveld bestaat nog steeds:


 Katholieke ziekenhuizen, woonzorgcentra, CAW, Pleegzorg, Kinderopvang, sector personen
met een beperking,..

 Veel klassieke zorg gebeurd nog steeds door het klassieke middenveld

 Sinds de jaren ’70 is er meer uitbreiding van het middenveld naar nieuwe beleidsvelden
(milieu – BBL, migratie, talrijke middenveldorganisaties)

 Nog steeds liberté subsidiée maar meer overheidsregulering en meer inhoudelijke sturing
van het middenveld.

 Verkokering in plaats van verzuiling (werkveld als koker): de ingang in de hulpverlening


bepaalt waar je terecht komt bv. spijbelen: politie/CLB/...

Nieuwe spelers op het middenveld:


 Niet volgens de logica van zuilen
 Niet op partijpolitiek ideologische grondslag
 Vaak hybride van karakter: vanuit private sfeer maar ook vanuit markt op klassieke terrein
van middenveld non-profit
 Niet teveel aandacht van overheid is nodig maar wel over ideeën over de samenleving (de
politiek – het politieke)

Klassieke en/of nieuwe rollen voor een vernieuwend middenveld.

Maatschappelijk middenveld vernieuwde de samenleving


19de eeuw  Innovatie – en kritische functie

Maatschappelijk middenveld is de belangbehartiger van diverse belangen vertegenwoordigd


20ste eeuw door zuilen
 Functie: belangenbehartiging

Maatschappelijk middenveld is de uitvoerder van het welzijnsbeleid via zuilen


20ste eeuw  Functie: beleidsuitvoerder

21ste eeuw Er is een evolutie naar een pacificatiedemocratie: het middenveld probeert maatschappelijke
tegenstellingen te verzoenen
 Functie: pacificatie

zie 19e eeuw: politiek die verantwoordelijk was voor armoede, nu rol overgelaten aan het
middenveld

1. Welke functie speelt het middenveld vandaag

Het middenveld bestaat niet, er is heel veel diversiteit en nemen verschillende functies:

 Uitvoerder van zorg / welzijn / cultuur …


 Vernieuwer van praktijken op die terreinen
 Belangenverdediger ( soms dubbel : belangen organisatie of belangen ‘leden’)
 Integratie in de samenleving van groepen en/of transformatie van de samenleving
 Ontwikkelen nieuwe praktijken ten aanzien van nieuwe sociale problemen
 (sociaal ondernemen?)

2. De rol van de overheid verschuift: Drie elementen van gouvernement

 Collectieve beslissingen maken


o tijdperk verzuiling = top van klassieke, levensbeschouwelijke organisaties / zuilen –
los van parlement ( enkel formele rol)

 Welke instituties doen dit:


o Allerlei overlegorganen waarin werkgever/werknemer/ziekenfondsen –
artsenorganisaties/koepels mekaar ontmoeten + verlengstuk van overleg met
regering

 Uitvoerder: Overheid moet meer in handen van de samenleving en met actoren samen
besluiten nemen (governance).
o Door dialoog is de kans op slagen groter.
o Administratie + organisaties van het middenveld.

3. Overheid en het middenveld zijn op zoek naar nieuwe verhoudingen

GOVERNANCE

 Het gebruik van instellingen, gezagsstructuren en samenwerking om middelen te verplaatsen


en handelingen in de SL of economie te coördineren of te controleren

 De regels van het politieke systeem om conflicten tussen actoren op te lossen en besluiten
aan te nemen (legaliteit), de ‘juiste werking van instellingen en hun aanvaarding door de
mensen’ (legitimiteit) te omschrijven om de doeltreffendheid van de overheid en het
bereiken van een consensus met democratische middelen in te voeren (participatie)

4. Overheid dus van government naar governance:

maatschappelijke achtergrond:
 complexere samenleving – risico-samenleving
 netwerksamenleving

van overheid als centrale stuurkracht in de samenleving naar netwerksamenleving


 minder hiërarchisch => meer dialogaal
 meer samenbreng en diverse partijen en belangen en zo zoeken naar overeenstemming
 meer aansturen van een netwerk – regie

Governance

 meer diffuse macht – minder hiërarchie


o klassiek middenveld + veel andere spelers
o meer een netwerkstructuur met ene minder duidelijk de staat als centrale speler
o Is dat inderdaad zo in Vlaanderen (verplaatsting van staatsmacht naar minder
macht?)

 Meer of minder sturen door de overheid


o Afscheid van de liberté subsidiée en meer inhoudelijke sturing van de overheid
Maar wel dialogaal – vanuit sociaal werkveld
o Meer instrumenten uit het NPM
NIEUWE ROLLEN VOOR EEN ZICH VERNIEUWEND MIDDENVELD.

1. STELLING 1: ZOEKEN NAAR INNOVATIE

Luc Huyse stelt de volgende vraag centraal in zijn lezing: vanwaar komt de zoektoch naar innovatie in
het Vlaams middenveld?
 drang naar innovatie heeft te maken met een snel veranderde wereld

Het middenveld situeert zich middenin de maatschappelijke driehoek gevormd door:


o Staat (kernmerk door dwang)
o Markt (kernmerk door ruil)
o Gemeenschap (kenmerk door liefde)

 Binnen de maatschappelijke driehoek : grote verscheidenheid = ‘Hybride’ tusseninitiatieven.


 Het oude is er nog, het nieuwe is nog niet gevestigd, maar wel al aanwezig.

 In alle drie de hoeken van de maatschappelijke driehoek : ‘bricolage’ van oud en nieuw.
o Sociale ondernemers tss. markt & middenveld
o Commons initiatieven tss. gemeenschap & middenveld
o Stedelijke participatiediensten tss. staat & middenveld.

 Bricolage = bron van spanningen.

Naast de bricolage zijn er aantal tendensen in de samenleving di ehet middelveld tot innovatie
nopen:
 Toenemende individualisering
 Veel ruimere keuzevrijheid => tot een grotere verscheidenheid en toegenomen
consumentisme.
o Op organisatieniveau leidt tot tegenstrijdige doelstellingen

 Verkleuring van de samenleving en ook hier komt het oude en het nieuwe naast elkaar te
staan.
 Opkomst van nieuwe breuklijnen
o Spanningsveld tussen inclusie en exclusie
o Generationele breuklijn
o Verschil tussen stad en platteland
o Groeiende kloof tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden

2. STELLING 2: VERHOUDINGEN ONDER DRUK

 Het middenveld afbakenen = problematisch


 Klassieke middenveld = wat we vandaag als social profit omschrijven in beleidsvelden als
welzijn, gezondheid, cultuur
 Organisaties die niet winstgedreven waren
 Vandaag :
o In zelfde beleidsvelden profit & non profit spelers
o Streven van overheid : minder overheid & minder middenveld & meer ruimte voor
markt
o Botsende logica’s : zijn subsidies concurrentievervalsing of is winst maken op kap van
de miserie van mensen pervers?
o Ontstaan mengvormen tussen profit en social profit

Middenveldorganisaties zijn vaak onder dwang hybride geworden

3. STELLING 3: OVERHEID HEEFT MINDER DRAAGVLAK

“Hoe is de overheid omgegegaan met deze veelvuldige hybridisering in en om het middenveld?”


 Elk politiek systeem heeft draagvlak nodig

 Minder slagkracht : overheid levert niet wat men van haar verwacht
o Meer nadruk op zelfredzaamheid door burgers => vermaatschappelijking zorg
o Meer commerciële spelers toelaten

 Minder legitimiteit : burger gelooft niet meer in klassieke politiek en/ of men heeft geen
politieke identiteit meer => men verwacht de oplossing niet meer van de overheid
o Ontstaan allerlei initiatieven naast overheid

4. STELLING 4 : VERPLAATSING VAN DE POLITIEK

 Verplaatsing binnen de politiek :


o Meer naar Europese niveau – wereld
o Meer naar lokale niveau
o Meer en complexere machtscentra

 Verplaatsing naar buiten de politiek


o Meer naar economische spelers ( bedrijfsleven, IMF, kredietbeoordelaars)
o Meer macht in netwerken tussen allerhande spelers

5. STELLING 5: COMMERCIALISERING – LIBERALISERING

 De mogelijkheden van het middenveld wordt beperkt omdat men kiest voor commercialisering
(profit)
 Ander type relatie:
o Depolitisering relatie: geen middenveld tussen burger en policius als drager van waarden
o Burger wordt als klant
o Burger als te verleiden consument

Niet burger als co-producent van het beleid in een democratie. Hierdoor wordt nagedacht over een
herinpretatie van wat democratie is, namelijk de band terug aanhalen met burgers =>
cocreatiedenken
TUSSEN STAAT & MARKT EN/OF TUSSEN GEMEENSCHAP EN OVERHEID

 Kiezen voor verschuiving naar:


o Markt = vermarkting
o Innovatie via markt

 Kiezen voor verschuiving naar gemeenschap


o Commons, burgerinitiatieven van onderuit
o Innovatie via burgers
o Politieke rol voor burgerinitiatieven

Beide vragen regulering => ander type regulering vanuit de overheid

EEN HERNIEUWENDE ROL VOOR HET MIDDENVELD

Stelling luc Huyse: het middenveld moet zich pro-actief in de markt zetten.

 Middenveldorganisatie: niet passief wachten op het veld dat anderen voor hen creeëren.
 Binnen de overheidsbeleid zijn er vele argumenten waarom middenveldorganisaties nog
meer cruciale spelers worden.

Voorbeeld: oosterweelverbinding: vandaag heeft de politiek samenwerking tussen bedrijfsleven en


middenveld gevolgd ...

 Midenveldorganisaties spelen door de ‘ruis’ te filteren uit de vele tegenstrijdige, individuele


meningen. Middenveldorganisaties zorgen ervoor dat die signalen gemakkelijker hun weg
vinden naar de politieke agenda.
o Voorkomen van overbevraging van de overheid
o Middenveld = drukregelaar

 Middenveld = ideale leverancier van een nieuw soort ‘inburgering’


o Kan datgene leveren wat de overheid tekort komt

 Democratie = groepswerk
o Training en solidariteit
o Vertrouwen van de medemens + besef dat compromissen nodig zijn

 Politisering 2.0: Ook als de overheid niet verandert van beleid, moeten
middenveldorganisaties mensen leren werken met de sleutelelementen uit de politiek.

WEDERZIJDS WANTROUWEN WEGWERKEN

 Wat te doen aan het wantrouwen van de overheid ten opzichte van middenveldorganisaties.
Luc Huyse stelt dat het wantrouwen ook omgekeerd speelt, van het middenveld richting de
overheid en zelf tussen organisaties onderling.

 Bij het updaten van de democratie => wegwerken van dit wederzijds wantrouwen.
Voorbeeld: De Gentse Kanaalzone: samenbrengen puur ingenieurs – en marktdenken en
buurtcomités, landbouwers om het wantrouwen weg te werken.

Voorbeeld: Kievitwijk: sterkere verhouding tussen middenveldorganisaties en de markt, men heeft de


overheid niet meer nodig

 NGO’s wachten niet meer op overheden om te onderhandelen met multinationals over


afspraken rond duurzaamheid.

 Men streeft toch steeds meer naar partnerschappen met groepen buiten de politiek.

POLITISEREN IS NIET HETZELFDE ALS PARTIJPOLITIEK

 Hoe aan politiek doen zonder per se aan partijpolitiek te doen?

Luc Huyse wijs erop dat we in Vlaanderen lang situatie gehad waarbij één partij dominant was.

 Enkele aanwezige organisaties getuigen dat het inderdaad een hele uitdaging is om uit het
partijpolitieke te blijven en toch aan politiek te doen.
 Partijen flirten met middenveldorganisaties om bepaalde dossiers op te nemen.
o Breed te politiseren
o Agenda op gehele maatschappij te zetten, en niet op 1 partij

EEN NIEUWE POLITIEKE IDENTITEIT VOOR HET MIDDENVELD?

 Onvrede over de technocratisering van de politiek


 Politieke verplaatst zich naar het internationale circuit en lijkt getrouwd met TINA

Huyse stelt dat het middenveld TAMARA met opeisen tegenover TINA:
 Het middenveld moet zoeken en meewerken aan een nieuwe politieke identiteit.
o Het levend houden van de politieke vaardigheden van burgers

Door de vele nieuwe breuklijnen is het echter moeilijk om er één nieuw groot verhaal uit te pikken.
Mogelijk ligt het antwoord in het maken van pluriforme netwerken, waarbij linken gelegd worden
vanuit een diverse identiteit in plaats van uniforme blokken (arbeiders, jongeren, etc.)?

Er lijkt een spanningsveld tussen het aangaan van nieuwe allianties in functie van politieke
agendasetting (bv. Wouter Deprez’ acties over bossen en de Klimaatzaak) en het meegaan in een
vorm van ‘spektakelpolitiek’. De echte politieke beslissingen vallen vaak buiten deze
spektakelpolitiek. Het is ook buiten deze spektakelpolitiek dat het gros van het middenveld nu haar
grootste rol speelt.

EEN HAAT-LIEFDE-VERHOUDING MET DE MEDIA

Huyse gaat ervan uit dat commerciële directies niet rechtstreeks tussenkomen in standpuntvorming
van een krant, maar het gebeurt zeker wel indirect. Echte journalisten bewegen zich instinctief weg
van commerciële drijfveren.

Het belang van de vormgeving en regie is toegenomen. => werknemers die een commerciële reflex
hebben.

Anderzijds kan opgemerkt worden dat er nu net méér autonome pers is dan in de tijd van de
verzuiling en dat er meer pers is die een rol opneemt in het publieke debat.

In elk geval is het duidelijk dat de media vooral houdt van polarisering terwijl middenveldorganisaties
zich vaak in een grijze zone bevinden. Maar die zone is niet ‘lekker’, moeilijk consumeerbaar voor de
media. Het is trouwens opmerkelijk hoe groot bijvoorbeeld de wanverhouding tussen de media-
aandacht voor communautair geharrewar is en het belang dat burgers er écht aan hechten (cf. plaats
14 in de lijst van zaken waar burgers over bezorgd zijn). Alleen al die wanverhouding moet ons toch
zorgen baren, sluit Huyse af.

HOE VERSCHUIVEN IN DE DRIEHOEK:

 Vermarkte situatie reguleren (bevestigen van neoliberalisering)


 Publiek: welke taken moeten door overheid worden gedaan, gezien hun belang in de
democratie (spoorwegen, post, sociale zekerheid, onderwijs)

NIEUWE RELATIES TUSSEN POLITISEREN EN DEPOLITIS:

 Depolitiseren:
o Hulpvragers zien als klanten
o Intstrumenten uit NPM kritiekloos overnemen
o Sociaal ondernemen = centraal stellen

 Politiseren:
o TAMARA in de plaats van TINA
o Groepen burgers samenbrengen
o Ondersteunen en innoveren van onderuit
o Burgerschap van hulpvragers beklemtonen
HOORCOLLEGE 6 VERMAATSCHAPPELIJKING VAN DE ZORG – EN
DIENSTVERLENING.

VERMAATSCHAPPELIJKING: EEN MEERVOUDIG BEGRIP.

“Sociale integratie en participatie van hulpbehoevende personen als een gedeelde


verantwoordelijkheid van professionals, cliënten en hun informeel netwerk”

conceptuele origies van de huidige vermaatschappelijkingstendens:


 Totale instituties >< extramuralisering
o Voorkeur voor zorg in de samenleving: wonen, eten, werken, leren, ontspanning,
ontmoeting ,….
 Verbijzondering >< normalisatie
o Onderscheid tussen mensen met een beperking en zonder beperking wegwerken
(verantewoordelijk van de samenleving)
o Volwaardig medeburgerschap
Voorbeeld: M-decreet: ‘recht op redelijke aanpassingen’
 Empowerment:
o Proces van versterking
o Greep krijgen op eigen situatie en omgeving
o Situeren van autonomie, zelfbeschikking en sociale participatie

ACTUELE BETEKENISSEN VAN VERMAATSCHAPPELIJKING


 Afbouw residentiële voorzieningen
 Zorg en dienstverlening zo veel en dicht mogelijk in de leefwereld
 Netwerk als partners in zorg – en dienstverlening
 Betekenisvolle / ondersteunende relaties + volwaardig participatie mogelijk maken
 Inclusief en integraal beleid
Dit kunnen illustreren met voorbeelden

PERSPECTIEFPLAN: PMH 2020


 Regie over het eigen leven
 Persoonsgebonden budget (zorg inkopen)
 Centraal: concentrische cirkels van de zorg
 Wachtlijsten wegwerken door selectievere toegang

BELEID:

ONDERSTEUNING PERSONEN MET EEN HANDICAP (PVF)

De omvang van de middelen voor personen met een handicap die de overheid spendeert is exponentieel
gestegen, maar het is vooral de achterliggende beleidsvisie die zeer sterk is veranderd is.

 Groot dienstverleningsaanbod gefinancierd door de overheid

 Handicap wordt niet enkel als medische dysfunctie gezien en wordt het niet langer normaal gevonden
dat personen met een handicap alleen maar een ongeschiktheidsuitkering zouden ontvangen of hun
leven zonder inspraak ‘weggestopt’ zouden worden in voorzieningen.

Belangrijke streefdoelen: zelfbeschikking, maatschappelijke participatie, volwaardig burgerschap, zorg op maat


en dienstverlening die rekening houdt met de vraag.

De Wereldgezondheidsorganisatie definieert een handicap als een nadelige sociale positie die voortvloeit uit
beperkingen en stoornissen, die op hun beurt het gevolg zijn van ziekten en aandoeningen

De persoon is niet zozeer het probleem maar de samenleving die onvoldoende is aangepast om personen met
een handicap en de kans te geven om op een als ‘normaal’ beschouwde manier te functioneren in de
samenleving.

Het beleid dat een overheid voert of niet, zal immer voortbouwen op de wijze waarop men een handicap
opvat.

 Ziet men een handicap als een individuele (medische) aangelegenheid of als een falen van een
samenleving om iedereen te laten participeren
 Ziet men een stoornis als een fout en een abnormaliteit, of als een maatschappelijk normaal
verschijnsel?
In wezen hebben veel mensen een stoornissen maar niet iedereen heeft daardoor een handicap.
Slechtziend zijn wordt pas een handicap wanneer de visuele stoornis zo erg is dat men zich niet meer naar het
werk of school kan verplaatsen

Onder invloed van de gewijzigde opvattingen in het denken over handicap heeft ook het overheidsbeleid zich
gaandeweg ontwikkeld.
Er is een uitgebreid palet aan (financiële) bijstand, hulp, en begeleiding.

Mensen met een handicap kunnen meer dan vroeger mogelijk participeren aan het maatschappelijk leven.
o Vroeger was gehandicapte zorg vooral een armenzorg en nu staat het open voor iedereen.

Het beleid voor personen met een handicap is gevarieerder en complexer, dit is door verschillende redenen:

o Doelgroep is erg heterogeen:

• Leeftijd: kinderen hebben vaak andere hulp nodig dan volwassenen


• Soort: blinde mensen hebben andere nodig dan dove mensen of mensen met paraplegie
• Oorsprong van de verhinderde lichamelijke functie: mensen die door omstandigheden plots
een handicap opdoen hebben andere noden en behoeften dan mensen die diezelfde
handicap al vanaf de geboorte hebben.

o Bij het beleid gaat om het remediëren van nadelige posities op tal van levensdomeinen zoals wonen
en opvang, onderwijs, mobiliteit, en deze levensdomeinen vallen op politiek vlak vaak onder een
verschillende regering omdat de bevoegdheid verdeeld is tussen federale, gemeenschappen en
gewesten.

• Gemeenschapsbevoegdheid: tewerkstelling gebied en medische, sociale en pedagogische


hulp in omvang

• Federale overheid: tegemoetkomingen bij gebrek aan inkomen uit arbeid.

a. Beleid inzake onderwijs voor kinderen met een handicap

Het buitengewoon onderwijs: een apart circuit van onderwijs uit te bouwen voor kinderen met een mentale of
psychische beperking.

• Open voor kinderen die zonder ondersteuning moeilijk kunnen meelopen in het gewoon
onderwijs
• Op kleuter -, lager en secundair niveau
• Bevoegdheid ligt bij Vlaamse minister van onderwijs en niet bij de minister van welzijn

o De kleuter en lager onderwijs steunt op een opdeling in types waarbij elk type bedoeld is voor een
bijzondere doelgroep en het aanbod is gericht op hun ondersteuningsbehoeften:

1) Leerlingen met een licht verstandelijke beperking of ernstige leerstoornis


2) Leerlingen met een matig of ernstige verstandelijke beperking
3) Leerlingen met gedragsstoornissen, ernstige emotionele en/of gedragsproblemen
4) Leerlingen met een fysieke beperking
5) Leerlingen die zijn opgenomen in een ziekenhuis
6) Leerlingen met een visuele beperking
7) Leerlingen met auditieve beperking
8) Leerlingen met autisme
o Buitengewoon secundair onderwijs is ook opgedeeld in types maar hanteert aanvullend ook nog een
opdeling in 4 onderwijsvormen, die gekoppeld zijn aan de toekomst van de jongeren en hebben elk
een andere doelstelling

1) Beoogt de jongeren een sociale vorming te geven zodat ze in een beschermde leefomgeving
kunnen wonen
2) Traint de jongen zowel qua algemene en sociale vorming als qua arbeidsvaardigheden zodat
ze later in een beschermde leef – en werkomgeving kunnen functioneren
3) Beoogt de integratie in de gewone leef – en arbeidsomgeving en geeft de jongeren een
algemene, sociale en professionele vorming
4) Omvat een algemene, technisch, kunst – en beroepsonderwijs en heeft dezelfde
doelstellingen als het gewone secundaire onderwijs.

Hoewel het onderwijs voor kinderen met een handicap grotendeels afzonderlijk wordt georganiseerd, zijn er
ook vormen van participatie aan het gewone onderwijs

o Het inclusief onderwijs: gericht op de sociale integratie in een klas

o Het geïntegreerd onderwijs (GON): kinderen die mits extra onderwijskundige en/of paramedische hulp
de eindtermen kunnen behalen in het gewoon onderwijs

De ondersteuning wordt in beide vormen geleverd door personeel van het buitengewoon onderwijs.

In 2014: het inclusief een impuls met het M-decreet. Kinderen met een handicap moeten meer in het gewone
onderwijs zitten met redelijke aanpassen.

Het buitengewoon onderwijs blijft bestaan maar het moet op termijn de uitzondering worden. Er komen
nieuwe toelatingsvoorwaarden voor het buitengewoononderwijs

o Scholen uit het gewone onderwijs zullen moeten aantonen dat er voldoende maatregelen worden
genomen om het kind voldoende kansen in het gewoon onderwijs te geven.

b. De keuze voor een vernieuwd Vlaams zorgbeleid

In de loop der jaren zijn veel gespecialiseerde vormen van zorg ontwikkeld

o Op vlak van wonen en opvang: overheid heeft gekozen om vele van de verschillende zorgvormen te
erkennen en subsidiëren:
• In specifieke voorzieningen
• Ondersteunen van zelfstandig wonen in eigen woning of tussenvorm eigenwoning ruilen voor
een aangepaste woning

o Deze diversiteit aan verschillende zorgvormen is ontstaan dat de bijstands- en zorgnoden verschillen
naargelang het soort handicap en de ernst van ervaren beperkingen

• Personen met verstandelijke beperkingen moeten vooral administratief en organisatorisch


bijgestaan worden en minder fysiek

• Personen met een motorische handicap hebben nood aan praktische ondersteuning bij het
zich wassen, aankleden, toilet gaan en verplaatsen.

• ….
De overheid heeft gekozen voor een sterk aanbodgestuurd beleid: de overheid erkent voorzieningen en
organisaties en subsidieert deze, in ruil voor overheidsmiddelen, een aanbod aan dienstverlening moet zich
ontwikkelen en aanbieden aan personen met een handicap die tot de doelgroep van die voorziening behoren.

o Het aanbodgestuurd systeem komt onder druk te staan

o Meer en meer signalen van gebruikers dat ze meer een zorg op maat willen: meer inspraak in het
soort zorg dat zij ontzagen en niet meer louter afhankelijk zijn van de zorg die wordt aangeboden
vanuit voorzieningen
o Wachtlijsten: vele mensen wachten op zorg, of op de meest adequate vorm van zorg voor hun
probleem en kunnen niet binnen het bestaande systeem geholpen worden
• Vraag is groter dan het aanbod

o Internationale druk van het door België geratificeerde VN-gedrag voor gelijke kansen van personen
met een handicap:
• Verdrag legt de nadruk dat de persoon zelf de regie van zijn of haar zorg in handen moet
kunnen nemen
• Dat deze instrumenten aangereikt krijgen om te participeren aan de samenleving
• Garantie moet zijn op zorg voor de meest zorgbehoevenden

Evolutie naar een zorgvernieuwing die meer vraaggestuurd en op maat is.

Net als vele andere sectoren van het welzijnsbeleid zit de sector personen met een handicap volop in een
overgangsperiode, waarbij een aantal duidelijke nieuwe beleidsopties zijn genomen in het kader van de
zorgvernieuwing.

o Inclusie en vermaatschappelijking van de zorg


o Eveneens wordt erkend dat zorgnoden kunnen evolueren doorheen de tijd en dat de mix van
ondersteuningsvormen dus ook aangepast kan worden indien mogelijk:

• Vertrokken vanuit de 5 concentrische cirkels van ondersteuning die complementair zijn aan
elkaar

persoon

familie en vrienden

vrijwilligers

algemene zorg en
ondersteuning
DOP wordt opgericht
specialistische zorg +
ondersteuning
gefinancieerd door VAPH

Bij schil 4 wordt geactiveerd om meer ondersteuning voor personen met een beperking op te nemen. Diensten
Ondersteuningsplan (DOP) wordt hiervoor opgericht en verrichten diensten van een proces verheldering of
vraagduidelijking. Daarnaast hebben ze ook de opdracht diensten binnen het beleidsdomein WVG inclusiever
te maken.
In de DOP- begeleiding wordt er expliciet op zoek gegaan naar ondersteuningsbronnen in het eigen sociale
netwerk en reguliere diensten

De overheid hoopt dat op deze manier de druk op de buitenste cirkel afneemt.

c. Persoonsvolgende finaciëring: budget koppelen aan hulpvrager.

Het decreet op de PVF uit 2014 heeft de evolutie naar vraaggestuurde zorg beleidsmatig verankerd.

Essentie? De middelen die de overheid spendeert aan zorg en ondersteuning worden aan de persoon zelf
gekoppeld, en niet langer aan de voorziening die de zorg aanbiedt.

Het wordt georganiseerd volgens twee trappen:

1) Elke persoon met een handicap krijgt minimaal vastgestelde ondersteuningsnood


‘basisondersteuningsbudget (BOB)

o Ingebed in de Vlaamse Sociale Bescherming


o Impliceert een garantie op een basisondersteuning
o Forfaitair bedrag van 300 euro per maand en kan aangewend worden voor kosten als
dienstencheques, thuiszorg, opvang. Het mag vrij besteed worden

o Verschillende redenen waarom deze 1ste trap wordt ingevoerd


• Het bedrag kan vrij besteed worden wat de deelname aan de samenleving moet
vergemakkelen
• Ondersteuning geboden worden aan een ruime groep, ook aan mensen die stap naar VAPH
nog niet willen zetten.
• Zorggarantie voor iedereen

2) Indien het basisondersteuningsbudget niet volstaat => aanvragen van persoonsvolgend budget bij het
VAPH

o Om meer intensieve en gespecialiseerde hulp in te kopen bij zorgaanbieders die door VAPH vergund
worden
o Kan enkel verkregen worden nadat er een zogenaamd ondersteuningsplan is opgemaakt
o Geen recht meer op het basisondersteuningsbudget

o Het persoonsvolgend budget kan gekregen worden in cash of door middel van een voucher

• Cash: persoon ontvangt een budget om zelf personeel aan te werven om ondersteuning te
realiseren of om rechtstreeks de voorziening te betalen voor de verkregen zorg.
 Overeenkomst tussen gebruiker en voorziening

• Voucher: kan enkel worden gebruikt voor hulp en ondersteuning door een door het VAPH
vergunde voorziening. Het VAPH betaalt dan de voorziening rechtstreeks.

o De omvang van het bedrag is afhankelijk van de zorgwaarde van de persoon in kwestie (variëren van
10.000 tot 50.000 euro per jaar)

Het decreet op de PVF is eigenlijk de voorlopig laatste stap in een beleidsontwikkeling die reeds in 2001 werd
opgestart met het persoonlijk assistentiebudget (PAB)
Het persoonlijk assistentiebudget is een bedrag dat door de overheid ter beschikking wordt gesteld van een
persoon met een handicap om de kosten van ondersteuning door een persoonlijk assistent te dragen.

Het systeem van deze budgetten draait bij dat de gebruiker zelf haar of zijn zorg kan organiseren en zo wordt
de gebruiker uit een onderschikte positie gehaald.
Het zorgt er ook voor dat personen met een handicapt tot volwaardige en geïntegreerde burgers in de
samenleving groeien.

Zie laatste deel van pagina 120

d. Het VAPH

Het Vlaams agentschap voor personen met handicap is een intern verzelfstandigd agentschap (IVA) met een
rechtspersoonlijkheid waar Minister van Welzijn, Volksgezondheid en gezin verantwoordelijk voor is

Missie? De integratie, participatie en gelijkheid van kansen van personen met een handicap te bevorderen in
alle domeinen van het maatschappelijk leven met het doel dat zij de grootst mogelijke autonomie en
levenskwaliteit bereiken.

VAPH ziet een handicap als “elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is
aan het samenspel tussen functiestoornissen van verstandelijke, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard,
beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren”

Deze ruime doelgroep wordt wel door twee elementen ingeperkt:

o Het VAPH is voornamelijk bedoeld voor personen met een handicap onder de 65 jaar

• Mensen die na hun 65ste een handicap krijgen => andere overheden en diensten die
ondersteuning bieden

• Maar iemand die al sinds zijn 30ste erkend is door het VAPH moet vanaf zijn 65ste mogen
gebruik maken van het VAPH

o Residuaire bevoegdheid: ze mag enkel de kosten ten laste nemen die niet door een andere instantie
worden gedragen.

Voorbeeld: iemand die door een arbeidsongeval niet meer zelfstandig thuis kan worden, zal terecht
kunnen in een voorziening of beroep doen op begeleid wonen maar de kosten zullen gedragen
worden door het arbeidsongevallenfonds. Slecht als deze ontoereikend zijn, zal het VAPH tussenbeide
komen

Het VAPH kan de door haar opgenomen kosten trouwens terugvorderen van deze derde partijen
o Subrogatierecht

De kerntaken van het VAPH


o Het specifiëren van criteria met het oog op de afbakening van de doelgroep
o Het organiseren van de indicatiestelling
o De organisatie van de ondersteuning van personen met een handicap
• Hetzij rechtstreeks aan de personen met een handicap
• Hetzij onrechtstreeks via de programmatie, erkenning en subsidiëring van voorzieningen en
diensten

Het budget is een kleine 1,5 miljard euro wat wordt gebruikt om de beschreven vormen van dienstverlening
door voorzieningen en organisaties te subsidiëren die rechtstreeks toegankelijk of niet rechtstreeks
toegankelijke hulpverlenen
o Verstrekt ook het PVF aan wie die daarvoor in aanmerking komt volgens specifieke en afgelijnde
procedures

o Het verlenen van zogenaamde individuele materiële bijstand (IMB), waarbij ze de kosten voor
hulpmiddelen geheel of gedeeltelijk ten laste nemen om de sociale integratie te bevorderen.
• Hulpmiddelen die het zelfstandig wonen, werken en zich verplaatsen moeten faciliteren.

o Inzake materiële bijstand is er binnen het VAPH een kenniscentrum Hulpmiddelen met de opdracht
om kennis over hulpmiddelen en aanpassingen op te bouwen en vanuit die kennis het beleid rond IMB
te adviseren en te ondersteunen.

e. Nieuwe ondersteuningsbeleid, zorgvernieuwing en persoonsvolgende


financiering

Het nieuwe Vlaamse ondersteuningsbeleid levert ook een aantal uitdagingen op zowel voor de hulpvrager, als
voorzieningen die de omslag moeten maken naar vergunde aanbieders en sociaal ondernemerschap.

Niveau van het individu:

1) Belangrijk bij het PVF dat de omvang van het budget correct bepaald kan worden. Daarvoor is de juiste
indicatiestelling van de zorgwaarde nodig. De diversiteit van zorgvragen is vaak niet te overzien
wegens vaak persoonsgebonden problematieken. Men moet ook exact weten hoeveel uur zorg kost in
welk soort voorziening, om de hoogte van het budget te bepalen.

o De methode om het budget te bepalen is daarom gebaseerd op de huidige kostprijsmodellen van de


verschillende dienstverleningsvormen

2) Beheren van een budget is niet eenvoudig. De zorgsector zit zo complex in mekaar dat maar weinigen
de vele soorten en types echt kennen.

o In hoeverre kan men verwachte van de budgethouder of hij/zij over de kennis beschik?

Er werden al verschillende bijstandsorganisaties in het leven geroepen waarbij een professional de


budgethouder assisteert in zijn of haar onderhandelingen en bemiddelingen met de zorgaanbieders

3) Zorgcontinuïteit: mensen die nu al VAPH-ondersteuning genieten, moeten in de toekomst


ingeschakeld worden in het nieuw systeem. Ze moeten blijven rekenen op voldoende ondersteuning

Zie verder pagina 122 en 123

Niveau van de voorziening:

1) Vroeger werden organisaties rechtstreeks door de overheid gefinancierd om zorg te verlenen. De


financiering was redelijk stabiel omdat het aanbod qua aard van dienstverlening en qua omvang in de
meeste gevallen niet veranderde doorheen de tijd
Met het PVF is het een grote uitdaging om zich te herorganiseren in functie van het werken in een
systeem waarbij de cliënt zelf betaald voor de voorziening.

Voorzieningen zullen meer en meer sociaal ondernemerschap moeten tonen.

2) De voorzieningen moeten in staat zijn om aan de specifieke hulpvraag van de cliënt te voldoen.

Zij zullen dus intern verschillende dienstverleningsvormen moeten kunnen aanbieden, waaruit de
cliënt zijn of haar individueel zorgpakket zal samenstellen, op maat.

Voorzieningen zullen niet langer erkend en gesubsidieerd worden door de overheid. Ze worden nu
vergunde aanbieders waarbij de vergunning verstrekt wordt door de overheid wat nodig is om het
zorgbudget van de zorgvrager te mogen ontvangen

Met deze vergunning wilt de overheid een minimale kwaliteitscontrole behouden over de
voorzieningen waar de cliënt zorg ontvangt

3) De voorziening zal in de toekomst ook met verschillende systemen geconfronteerd worden

o Rechtstreeks toegankelijke hulp: zal zij door de overheid rechtstreeks vergoed worden op basis van
personeelspunten

o Indien de cliënt in een vouchersysteem zit, zal de voorziening rechtstreeks door de overheid vergoed
worden voor de verleende zorg op basis van personeelspunten en dit op basis van de
dienstverleningsovereenkomst die tussen de cliënt en zorgaanbieder wordt afgesloten en die een
bepaald aantal personeelspunten vertegenwoordigd die de cliënt kan inzetten vanuit zijn PVB

o Indien de cliënt met een cash budget, zal de voorziening ook een overeenkomst moeten afsluiten

De inkomstbasis van de voorziening voor verleende zorg zal dus misschien iets onzekerder worden, omdat
cliënten zelf kunnen beslissen waar ze welke zorg inkomen

De overheid voorziet per voorziening wel een zogenaamde overheadskost waarmee ze zaken van niet
verzorgend personeel of het onderhoud van de infrastructuur kan worden betaald.
HOORCOLLEGE 8: ACTIEVE WELVAARTSTAAT EN ACTIVERING

 Van overheid naar de gemeenschap

Endogene oorzaken = >negatieve gevolgen door de verzorgingsstaat zelf veroorzaakt:


 Jaren ’50: inflatie
 Jaren ’60: bureaucratie
 Jaren ’70: stijgende werkloosheid

Exogene oorzaken => veranderingen buiten de verzorgingsstaat maar deze ondergraven de


fundamentele pijlers van de verzorgingsstaat.
 Veronderstelling van (mogelijkheid tot) volledige tewerkstelling
 Traditioneel gezinsmodel
 Nationale staat ~ nationale solidariteit
 Toevallige spreiding van sociale risico’s

De huidige maatschappelijke context ziet er radicaal anders uit en heeft geleid tot een ondermijning
van de pijlers van de verzorgingsstaat. De idee van volledige tewerkstelling lijkt achterhaald.
Vrouwen zijn niet meer weg te denken op de arbeidsmarkt. Arbeidscontracten van onbepaalde duur
zijn nog wel in de meerderheid, maar moeten steeds meer plaats ruimen voor flexibiliteit. De
nationale staat verliest haar greep op de economie. Risico's kunnen vaak gesitueerd worden in een
aantal risicogroepen op de arbeidsmarkt zoals laaggeschoolden.

1. VERANDERDE ECONOMIE

 Arbeidsmarkt gedomineerd door het taylorisme en fordisme => massaproductie


 ‘Fabrieksarbeid’
 Opdeling van arbeid => specialisatie
 Efficiëntie van het productieproces
 Goedkopere productie
 Massaconsumptie => grotere winst
 Verzorgingsstaat was er om de arbeiders hun koopkracht te beschermen
 ’60 = golden sixties

VANAF JAREN ’70 STOOTTE HET FORDISME AAN HAAR GRENZEN


 Sociale grenzen: arbeiders verzetten zich tegen de arbeidsomstandigheden

 Marktgrenzen: toegenomen concurrentie zorgde ervoor dat massaproductie plaatst moet


maken voor productinnovatie om aan de geïndividualiseerde wensen van de cliënt te doen

 Effecientiegrenzen: De rigiditeit van het fordisme die bleek uit de productieorganisatie, de


quasi militaire hiërarchie, de tijdsindeling aan de assemblagelijn, de grote voorraden
(efficiëntiegrenzen)

HET POSTFORDISME: KENNIS – EN DIENSTENECONOMIE

 Technologische ontwikkeling => polyvante en flexibele werknemers


 Globaliserende economie: er ontstaan steeds meer bindingen tussen mensen over de
grenzen op het terrein van zowel arbeid en economie als van cultuur en politiek.
(Delokalisatie van bedrijven)
 Groeiende tertiaire sector
 slechts 1 logica: slechts één logica, winstmaximalisatie, toegenomen internationale
handelsstromen en technologische vooruitgang.

 La précarisation du travail’: van voltijds contract met onbepaalde duur naar een steeds
onzekerder en tijdelijke werkstatuut
o De toegenomen werkloosheid is slechts de uiting van deze dieperliggende
verschuiving, die veroorzaakt wordt door de industriële herstructurering.

De verschuiving uit zich onder drie vormen:

o Déstabilisation des stables: verschuiving naar onzekere arbeidscontracten met


veranderlijke duur, veranderlijke arbeidsuren om de flexibiliteit op de arbeidsmarkt
te verhogen.

o Installation dans la précarité: sommige werklozen wisselen in korte perioden van


tewerkstelling af met korte perioden van werkloosheid en leven in grote
onzekerheden. Anderen zijn langdurig afhankelijk van een werkloosheidsuitkering

o Manifesteren zich overtollige als gevolg van een toenemend gebrek aan plaatsen in
de sociale structuur waaraan voldoende sociale nuttigheid en publieke erkenning is
gekoppeld.

 Veranderde arbeidsmarkt en economie


o 1ste IR: stoom
o 2de IR: elektromotor
o 3de IR: ICT en robotisering
o 4de IR: verbreding van technologie (vb. 3D printing, Internet of things, apps, Uber, …)

 Groeiende kloof lovely jobs (cf. Google) >< lousy jobs (cf. Zalando …)
 Ook kennisarbeid automatiseert: vb. bankbedienden
 Groeiende ongelijkheid (cf. “de 99%”)
2. VERANDERDE GEZINSOPVATTINGEN

 Het rollenpatroon van de traditioneel burgerzin verandert


 Introductie vrouw op de arbeidsmarkt
o Emancipatiebeweging jaren ’60
o Economische noodzaak voor modaal gezin

 Gevolgen
o Bepaalde zorgfuncties worden niet meer opgenomen binnen gezin
o Grotere concurrentie op de arbeidsmarkt
o Afvlakking van de lonen

3. ONGELIJKE SPREIDING VAN RISICO’S

 Aan de basis van de uitbouw van de sociale zekerheid lag de veronderstelling dat de gedekte
risico’s toevallig verspreid waren over heel de bevolking

 Rawls ‘veil of ignorance’


o Individueel schuldmodel => maatschappelijk schuldmodel
o Iedereen heeft evenveel kans op sociaal risico

 Gaten in de sluier:
o Risicogroepen met maatschappelijk zwakkere positie
o Demografische veranderingen: een steeds kleinere groep van actieven moet instaan
voor een toenemende groep van niet-actieven.
o Individuele verantwoordelijkheden

4. NATIONALE SOLIDARITEIT

 De nationale staat was in de verzorgingsstaat, het centraal sturingsmechanisme maar deze


nationale solidariteit wordt op verschillende niveaus bedreigt.

o Globaliseringsproces: confrontatie van de transnationale economie


 Ze in staat om arbeid te exporteren naar plaatsen waar de kosten voor inzet
van arbeidskracht het laagst zijn m.a.w. de bewegingsruimte van nationale
staten is kleiner geworden

o Supranationale sociale politiek


 Staten gaan meer en meer hun macht delen met supranationale instanties
zoals de Europese Unie en maken deel uit van internationale organisaties
o Decentralisatie van bevoegdheden naar gemeenschappen, gewesten, steden
 Gedeelte autonomie is een antwoord op het te bureaucratische karakter van
de staat die geen oog heeft voor de lokale specifieke kenmerk

Manuel Castells drukt de opwaartse en neerwaartse beweging als volgt uit:


Nationale regeringen zijn enerzijds de klein voor globale problemen maar anderzijds te groot voor
het aanpakken van de problemen waarmee mensen in hun dagelijks leven te maken hebben.

Al deze ontwikkelingen ondergraven de pijlers van de verzorgingsstaat en zorgen ervoor dat de


kritiek op deze naoorlogse verwezenlijking toeneemt

Belangrijkste kritiek: de sociale zekerheid in de vorm van sociale uitkeringen garandeert niet meer
sociale participatie maar zorgt voor sociale uitsluiting

De sociale zekerheid vergoedt de sociale uitsluiting in de plaats van arbeidsparticipatie te bevorderen


+ sociale zekerheid treedt pas op als het kwaad al is geschied.

Meer nadruk op een actieve welvaartstaat die mensen activeert, uit de werkloosheid haalt, naar de
arbeidsmarkt leidt en zo de sociale uitsluiting voorkomt.

ACTIEVE WELVAARTSTAAT

Actief: actieve overheid én burger


Welvaartstaat: economische basis (welvaart nodig voor herverdeling)

Investeren in:

 socio-economische weerbaarheid burgers


o Neoliberaal: minder staatsbemoeienis, meer ruimte voor markt (en concurrentie)
= nadruk op (benutten van) gelijke kansen (ten nadele van gelijke uitkomsten)

 via een proactief activerend beleid


• Overheid neemt actieve rol op in het activeren
• Actief burgerschap
• Belang van sociaal kapitaal (vermaatschappelijking)

 Van verzekeringsdenken (bescherming) naar sociale investering

Activering: Een term met vele normatieve ladingen

Activering als containerbegrip:

 Disciplinering : activering als plicht


 Onderdeel van macro-economische politiek
 Bijdrage aan sociale cohesie
 Emancipatorisch project: activering als recht
1. ACTIVERING ALS DISCIPLINERING

 Van welfare naar workfare

 Organisatorisch component

 Ideologisch component: de ideologische legitimering van het Amerikaanse workfare kan


enkel begrepen worden begrepen op basis van de traditionele Amerikaanse waarden:

o Een streng arbeidsethos


o Vrijheid van het individu
o Elk individu moet voor zijn bestaan zorgen
o Een vooraanstaande plaats van het gezinsleven
o Een verheerlijking van de traditionele gemeenschapszin

Deze waarden zorgen voor 3 dilemma’s in de vormgeving van sociaal beleid


 Welfare kan de plicht om te werken ondergraven
 Welfare kan gezinnen aanzetten tot scheiding en niet-gehuwde vrouwen tot het krijgen van
baby’s
 De uitkeringen kunnen zorgen voor een opleiding tussen de behoeftigen en de rest van de
samenleving waardoor de gemeenschapszin verzwakt kan worden

OPLOSSING? individualisering van armoede => toegeschreven aan individueel gedrag.

Workfare heeft de bedoeling om individueel gedrag te hervormen in de richting van de Amerikaanse


traditionele waarden.

 Armen moeten gedisciplineerd worden + internaliseren van Amerikaanse waardenpatroon


 Werkbereidheid als voorwaarde voor uitkeringen

Deze ideologische motivering werd in de jaren ’80 versterkt door publicaties van Mead en Murray

 Charles Murray: mislukking war on poverty:

o Investering in armoedebestrijding => toename van armoede


o Perverse effecten van de welvaartstaat
o Individuele verantwoordelijkheid => strucuturele verklaringen van armoede ‘system
is to blame’
o Vangnet of hangmat?

 De eerste legitimering van sociale activering is dus disciplinerend van aard en ziet het verplicht
werken voor een uitkering (door vrijwilligerswerk, gemeenschapswerk e.d.) als manier om het
traditionele arbeids- en gezinsethos terug in ere te herstellen. De oorzaken van de
werkloosheids- of armoedesituatie worden bij het individu gezocht ('individuele
schuldbenadering'). Als ze niet willen werken, moeten ze ertoe verplicht worden. Het dwingen
tot werk is de eerste stap om te komen tot een integratie op de arbeidsmarkt, want het
belangrijkste probleem van werklozen is het gebrek aan arbeidsethos. Beschouwingen over de
kwaliteit van deze 'activeringsjobs' zijn van ondergeschikt belang.

2. SOCIALE ACTIVERING ALS ONDERDEEL VAN EEN RUIMERE MACRO-ECONOMISCH


POLITIEK

 Visie is terug te vinden in de beleidsaanbevelingen van OESO: Jobs Strategy

o Work incentives (=> arbeidsprikkels)


o Flexibilisering van de arbeidsmarkt
o Verlaging arbeidskosten
 Ondernemingsklimaat beschermen
 (neo) liberaal model van Herman Ebbinhaus en … Hasselt

o Sociale zekerheid ondergeschikt aan de arbeidsmarkt
 Verlenging pensioenleeftijd, lage uitkeringen, …
o Competitief loonbeleid
 Loonmatiging, tegen indexering, tegen vakbond
o Flexibel arbeidsmarktbeleid
 Actieve tewerkstelling, flexibilisering, scholing

Mensbeeld achter de visie: de homo – economicus laat zich leiden door prikkels waardoor men
desgevallend moet oppassen dat men individuen niet in de verkeerde richting stuurt.
Het individu wordt opgevat als een rationeel wezen dat prikkels nodig heeft om te gaan werken en
dat de kosten en baten van elke handeling afweegt om te achterhalen welke handelingsalternatief
het meeste voordeel oplevert.

3. SOCIALE ACTIVERING ALS BIJDRAGE VAN SOCIALE BESCHERMING AAN SOCIALE


COHESIE

 Sociale cohesie verwijst naar sociale relaties waarin individuen met elkaar verbonden zijn:
o Door wederzijdse sociale en culturele banden
o Door wederzijdse afhankelijkheid als gevolg van gemeenschappelijke belangen
o Collectieve besluitvorming

 Activering kan bijdragen aan de totstandbrenging van sociale cohesie (leidt tot wederzijds
afhankelijkheid

 Fundamentele beleidsketting: onderwijsopleiding => integratie via arbeidsmarkt => inkomen


=> garantie op sociale participatie
 Activering is dus noodzakelijk voor de bevestiging van het sociaal contract van een
samenleving, dat bijdraagt tot de versterking van de wederzijdse afhankelijkheid

4. SOCIALE ACTIVERING ALS EMANCIPATORISCH PROJECT (ALS RECHT)

 Sociale activering als de realisatie van sociale grondrechten.

ROSANVALLON ‘LA NOUVELLE QUESTION’

 Kritiek op de passieve verzorgingsstaat


 Recht op sociale integratie (remedie tegen sociale uitsluiting):
o Maximalistische benadering op sociale grondrechten
o Het is meer dan uitkering, het is ook een recht op leven in een gemeenschap
o Recht is voor iedereen toegankelijk en iedereen heeft recht op een
geïndividualiseerde begeleiding.
o Conditioneel recht: individu moet inspanningen leveren om zijn integratie te doen
slagen.

 Verplichting voor de gemeenschap


o Bv. Maatregelen die toegang tot de arbeidsmarkt vergroten, intermediaire economie

 Arbeid als weg uit de armoede?

Recht op arbeid >< werkverplichting: latente functies van arbeid (Jahoda, 1982)
 Arbeid structureert tijd;
 Arbeid is bron van sociale contacten en sociale ervaringen;
 Arbeid geeft individu een maatschappelijke betekenis;
 Arbeid is bron van sociale status en identiteit;
 Arbeid draagt bij tot ontwikkelen en uitdrukken van competenties en vaardigheden
= = > niet alle arbeid is emanciperend!

Tegelijkertijd moet men de vraag durven stellen of een job op de reguliere arbeidsmarkt niet-
financiële waarden zoals zelfrespect en zelfverwezenlijking bevestigt.
Een louter opkrikken van de werkgelegenheidsgraad zonder aandacht voor de financiële en niet-
financiële kwaliteit van jobs lijkt dan ook geen voldoende voorwaarde om iedereen op een
volwaardige manier te laten participeren
Dit probleem stelt zich des te scherper voor werklozen met een erg lage productiviteit. Een job, die
enkel voorziet in een laag loon dat gebonden is aan de lage productiviteit biedt voor hen geen
uitweg, zeker niet op financieel vlak. Indien de verwezenlijking van het recht op sociale integratie
prioritair is, dan betekent dit dat sociale participatie ook verwezenlijkt kan worden via andere wegen
dan de reguliere arbeidsmarkt.

5. ACTIVERING ALS WERKVELD: PRAKTIJKVOORBEELDEN

VDAB gaat werklozen zelf controleren


(DM, 19-12-15)
Vanaf 1 januari [2016] kan de VDAB meteen controleren of werklozen actief naar een job zoeken. Tot
nu toe was dat een taak voor de federale dienst RVA, die pas na 9 maanden in actie kon schieten.
Op dit moment is de VDAB enkel bevoegd voor de begeleiding van werklozen. De bevoegdheid voor
de controle en de sanctionering ligt nog op het federale niveau, bij de RVA (…) Door de zesde
staatshervorming verandert dat systeem vanaf 1 januari 2016. Voortaan zal Vlaanderen werklozen
zowel kunnen begeleiden, controleren als sanctioneren. Dat moet tot grote efficiëntiewinst leiden.

Arbeidsactivering t.e.m. Arbeidszorg


 VDAB
o Arbeidsbemiddeling
o Sollicitatietraining
o Begeleiding en jobcoaching
o Opleiding
 Wijkwerk (opvolger PWA)
 Lokale diensteneconomie
o Bedrijven die lokale maatschappelijke behoeften invullen en mensen tewerkstellen
met arbeidsmarkthandicap
 Maatwerk
o “beschutte werkplaatsen”
 Arbeidszorg
o Combinatie van doelgroepbegeleiding (vb. PMH) en arbeid

Arbeidsactivering i.k.v. maatschappelijke integratie

 OCMW-wet, wet op maatschappelijke integratie


o Artikel 60 (ocmw als werkgever) & 61 (externe werkgever met extra omkadering of
opleiding): gericht op werkervaring opbouwen
o Activaplan: financiële aanmoediging werkgevers voor aanstellen langdurig werklozen
of leefloners
o Opleidingsinitiatieven

Sociale activering

 Emancipatorische werking OCMW


o Vrijwilligerswerk
o Cultuur en vrije tijdsbesteding
o Vormingswerk
o Maatschappelijke emancipatie
 OCMW Gent: activeringsladder
o Via Emancipatorische Werking en Opleidings- en Tewerkstellingscentrum (OTC) –
vanaf januari 2019: Maatgericht Activeringscentrum (MAC)

HOORCOLLEGE 9: SOCIAAL ONDERNEMEN EN SOCIAL PROFIT


Verschuiving naar de markt.

1. SITUERING

Social profit als sector:

 In Vlaanderen worden de termen social profit en non-profit gebruikt.


 Voorkeur voor social profit omdat social profit ondernemingen natuurlijk wél winst
opleveren: winst voor de samenleving, niet voor de aandeelhouders.
 Werken met en voor mensen.
 De social profit is economisch een belangrijke sector. Samen zorgen de 14.800 private en
publieke vestigingen in Vlaanderen voor 385.500 arbeidsplaatsen.
 De social profit is een groeisector. Het afgelopen decennium groeide het medewerkerstotaal
met 40%. De tewerkstelling in de social profit groeide dus bijna zeven keer sneller dan
gemiddeld op de Vlaamse arbeidsmarkt
 Social profit is een verzameling van 6 paritaire comités en 13 sectoren met elk een eigen
doelgroep.
Sociaal ondernemen:
 Sociale ondernemingen
 Sociaal ondernemen
 Sociale ondernemers
 Sociale economie
 Innovatie

A. WAT IS EEN SOCIALE ONDERNEMING?

Verenigde Staten (ANGELSAKSISCHE VISIE) Europa


Nadruk op: Nadruk op:
 Sociale innovatie  Sociale onderneming
 Sociale ondernemer  Samenhang tussen sociale,
 Sociaal ondernemen vaak vanuit economische en bestuurlijke dimensie
filantropie

Bespreking Magdas hotel: De hotel stelt vluchtelingen te werk. Dit is geen liefdadigheid, dat hotel
met wel gerund worden. Ze creëren maatschappelijk meerwaarde, door een integratietraject aan te
bieden. Maar het hotel moet ook ondernemen worden en moet ook zijn winst uitdraaien.
De Angelsaksische en continentale visie:

 Benoemen van de verschillen helpt ons verschillende visie en terminologieën te begrijpen


 Niet te bedoeling om te polariseren.

Deze accentverschillen kunnen overwonnen worden door een gemeenschappelijke definitie

De OESO definitie als comromis tussen beide benaderingen:

any private activity conducted in the public interest, organized with an entrepreneurial strategy, but
whose main purpose is not the maximization of profit but the attainment of certain economic and
social goals, and which has the capacity for bringing innovative solutions to the problems of social
exclusion and unemployment”.

Een sociale onderneming:


 Onderscheidt zich van de traditionele onderneming door haar sociale bezieling
 Centraal staat het sociaal oogmerk, en niet het winstoogmerk
 Het verschil met de traditionele non-profit bestaat er in dat ze wel nog winst nastreeft - en
zelf beperkt wil uitkering - en dat de ondernemingsgedachte sterk aanwezig is

Terug naar de definiering van OESO:


 Private activiteit binnen de publieke sfeer
 Ondernemerschap
 Economische en sociale doelstelling
 Innovatieve oplossingen voor problemen van sociale uitsluiting en werkgelegenheid

Definiëring van Europa:


 Sociale ondernemingen streven primair en nadrukkelijk een scoiale doelstelling na
 Door middel van een onderneming
 Onderneming waarin het sociaal doel bestuurlijk is verankerd

Volgens de Europese Commisie bestaan sociale ondernemingen uit de volgende drie dimensies:

 Sociale dimensie: primaire en noodzakelijke focus op een sociaal doel en niet nastreven van
winst voor hun eigenaars of aandeelhouders.

 Ondernemende dimensie: bereiken hun sociaal doel door middel van continue economische
activiteit. De winsten uit de activiteit worden geherinvesteerd in het bereiken van dit sociale
doel

 Bestuurlijke dimensie: sociale ondernemingen gebruiken specifieke mechanismen om hun


sociaal bestuurlijk te verankeren.
o Het beperken op het uitkeren van winsten en activia
o Bestuurlijke onafhankelijkheid en inclusieve besluitvorming
Geen afbakening van economische activitieite, het gaat over de manier van ondernemen

Nadruk op doel en middel


De Europese Commissie ziet niet in afbakening volgens de juridische vorm

Definiëring Vlaanderen

• Ondernemingen die boven alles aan een maatschappelijk uitdaging willen werken,
maatschappelijke winst
• Bereiken door een sociaal probleem of marktfalen in te perken. Sociale behoefte of uitdaging
in te vullen en dat op een ondernemende marktgerichte wijze
• Door eigen inkomsten generen en zelfvoorzienend te zijn

SOORTEN SOCIALE ONDERNEMINGEN (INDELING VOLGENS EMES)

 Verenigingsmodel:
o Verenigingen die het algemeen belang nastreven en een commerciële activiteit
ontwikkelen om die maatschappelijke opdracht te ondersteunen.
o De economische productie of de gepresteerde dienst kan ofwel rechtstreeks verband
houden met de vastgelegde maatschappelijke taak, ofwel daarvan volledig
losgekoppeld zijn en uitsluitend gericht zijn op het genereren van opbrengst die
opnieuw in de doelstelling kan worden geïnvesteerd.
o Voorbeeld: vrijetijdsclubs die zich inzetten voor de verbetering van de
maatschappelijke samenhang in sociaal achtergestelde wijken.

 Sociaal – coöperatieve model


o Ondernemen volgens het sociaal-coöperatieve model.
o Een traditionele coöperatieve vennootschap
o Activiteiten die verder gaan dan het wederzijdse belang van hun leden. Zij
combineren dat belang met het behartigen van de belangen van de hele bevolking of
van een of meer specifieke doelgroepen.
o Voorbeeld: landbouwcoöperaties die gezamenlijk door producenten en
consumenten worden beheerd om de ontwikkeling van korte ketens te bevorderen.

 Het "social business"-model


o Integratie van een geheel van commerciële ondernemingen die een
maatschappelijke missie als leidraad hebben. Het concept "maatschappelijk
verantwoord ondernemen" (mvo) is er nauw mee verbonden.
o MAAR de maatschappelijke missie moet voorrang hebben op het nastreven van
winst en de herverdeling ervan om een vorm van "social washing" te vermijden.
o Gemengde karakter, zowel economische als maatschappelijke waarde.
o Meestal door Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's)

 De "parapublieke sociale onderneming"


o Door budgettaire beperkingen, toenemende maatschappelijke noden en het
ontwikkelen van een manier van leiden zoals in de privésector, nemen overheden
steeds vaker hun toevlucht tot outsourcing om hun taken van algemeen nut uit te
voeren.
o Die sociale ondernemingen, een soort spin-off van de publieke sector, behouden dus
een sterke band met de publieke sector en genieten tegelijkertijd een grote
autonomie om te innoveren bij het leveren van diensten. Ze kunnen bijvoorbeeld de
vorm aannemen van een sociale huisvestingsmaatschappij of een autonoom
overheidsbedrijf.

DE RECHTSVORM: GEEN SPECIFIEKE AFBAKENING IN BELGIE

 Vzw- vereniging zonder winstoogsmerk


o Gegereld bij Wet
o Internationale verenigingen zonder winstoogmerk + stichtingen

 Coöperatie:
"... een autonome organisatie van personen die zich vrijwillig verenigen om hun
gemeenschappelijke economische, sociale en culturele behoeften en ambities te behartigen
door middel van een onderneming waarvan ze samen eigenaar zijn en die ze democratisch
controleren" (ICA-definitie).

o Fundamentele waarden: zelfredzaamheid, verantwoordelijkheidszin, democratie, gelijkheid,


billijkheid en solidariteit.
o Coöperatieve gedachtegoed: fundamenten
 Samen ondernemen: een gemeenschappelijke behoefte en het verlangen van
mensen om via samen te ondernemen te komen tot de invulling ervan.
 Eigenaarschap: leden zijn samen eigenaar. Doelmaximalisatie en geen
winstmaximalisatie. Vennoten zijn meestal ook de gebruikers van de diensten.
 Autonomie en zeggenschap. De coöperatie is autonoom en het beheer van de
coöperatie gebeurt op een democratische manier.

 VSO vennootschap met sociaal oogmerk - sinds 1995


o De wetgever heeft met de vennootschap met sociaal oogmerk de eigenschappen van de vzw
en de vennootschap gecombineerd en zo een unieke organisatievorm gecreëerd waar de
verwezenlijking van een welbepaald sociaal oogmerk, door het voeren van o.m.
handelsactiviteiten, centraal staat, maar waar ook ruimte is voor een (beperkte)
winstuitkering aan de vennoten.
o Verschillende vormen: eerst vennootschap oprichten en dan sociaal doel
o Vb nv, bvba, cvba, cvoa – meestal coöperaties

o Een variant van de bestaande vennootschapsvormen.


 een social profit-label voor de traditionele vennootschap.
 een maatschappelijk doel bereiken via een economische activiteit, waarbij er tegelijk
geen of slechts een beperkte verrijking van de vennoten wordt nagestreefd.
 het vso-statuut legt de sociale drijfveer van de sociale onderneming vast, en maakt
van sociale impact het overheersend doel
SOCIAAL ONDERNEMEN ALS PROCES:

VOORBEELD DELANCEY STREET

WHY: bv: recidive vermijden

HOW: bv. community en


werkgelegenheid geven

WHAT: bv. Een plek waar


honderden ex-gedetineerden samen
leven en werken

Kenmerken van sociaal ondernemen:


 Een missie op een ondernemende marktgerichte manier willen realiseren.
 Een positieve impact hebben op mens en/of milieu.
 Vaak gepaard met sociale innovatie

SOCIAAL ONDERNMER ALS PERSOON (ZIE YOUTUBE FILMPJES)

Voorbeeld: Rising Youth

Sociaal ondernemerschap: innovatieve oplossingen vor maatschappelijke uitdaging wat resulteert in


een methode, werking, product of dienst

Belgium impact doelstellingen:

 Sociaal ondernemers promoten bij de Belgische bevolking.

 Mensen informeren over activiteiten en expertise over sociaal ondernemen.

 De interactie tussen sociaal ondernemers en het ecosysteem versterken.

Startersfabriek gent
De Startersfabriek maakt elke pre-starter, starter, start-up en prille groeier in Gent wegwijs in
de wirwar van organisaties die specifieke professionele ondersteuning of begeleiding kunnen
bieden bij de start of verdere groei van hun onderneming.
https://startersfabriek.gent.be/de-11-gentse-rolmodellen

De punt gent
De Punt wil dat elke ondernemer toegang heeft tot het sociaal en duurzaam ondernemen.
We bieden hierbij resultaatgerichte en dynamische ondersteuning door dienstverlening
(bedrijvencentrum en bedrijfsadministratie) en adviesverlening (bedrijfsadvies en
personeelsbeleid). De Punt heeft bijzondere aandacht voor tewerkstellingscreatie

SOCIALE ECONOMIE

 De sociale economie bestaat uit bedrijven en initiatieven die:

o Specifieke maatschappelijke meerwaarde willen realiseren


o Goederen en diensten leveren waarvoor klanten en behoeften bestaan, zowel
vandaag als in de toekomst. De focus ligt op continuïteit, rendabiliteit, en een
effcientie inzet van de middelen.

 Maatwerkbedrijven, ondernemingen binnen de lokale diensteneconomie, SINE-


ondernemingen.
o Stellen mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt voorop in hun
onderneming
o Erkend door de Vlaamse Minister bevoegd voor de sociale economie

SOCIALE INNOVATIE:

 Sociale innovatie is een innovatieve oplossing op een maatschappelijk belangrijke uitdaging,


die resulteert in een product, dienst, organisatiemodel en/of methode.

 Het 'sociale' slaat op het feit dat de innovatie een maatschappelijke behoefte
(maatschappelijke uitdaging) wil aanpakken.
o Armoede, klimaat, eenzaamheid in een stadscontext, …

 'innovatieve oplossing = een nieuw of significant beter product, dienst, proces,


marketingmethode en/of organisatiemodel.

 Sociale innovaties ontstaan vaak daar waar mensen durven dromen over de toekomst die ze
voor ogen hebben. Om dan vervolgens een reflectie te maken over wat voor
maatschappelijke verandering nodig is om die dromen te kunnen waar maken

AFSLUITEND:

Convergentie tussen de profit en non-profit?

 De” markt: korte termijn winst opofferen voor duurzaamheid en MVO?


 Non-profit meer gericht op efficiëntie en subsidieonafhankelijkheid.
 Sociaal ondernemen is een fenomeen waar markt, overheid en maatschappelijk middenveld
samenkomen, die oplossingen voor problemen biedt op terreinen waar zowel de overheid als
de markten falen.
 Het is een verschuiving van de of-ofwereld, waar het kapitalisme aan het ene uiterste staat
en het goede doel aan het andere, om te komen tot een systeem waarin beide geïntegreerd
zijn, waarbij het mogelijk is om meervoudige maatschappelijke waarde (op financieel, sociaal
en milieuvlak) te creëren binnen één enkel systeem.

Uitdagingen:

 ‘mission drift’ - De aandacht voor de sociale doelstellingen moet behouden blijven in


combinatie met financieel duurzaam ondernemen
 Een sociale onderneming wordt geleid door een sociale ondernemer (vs sociaal werker)
 Focus op innovatie, minder op lobbywerk en belangenbehartiging.
HOORCOLLEGE 11 – 12: LOKAAL SOCIAAL BELEID

SOCIAAL BELEID:
 Instrumenten:
o Sociale wetgeving => bv. Arbeidswetgeving
o Sociale zekerheid => bv. Ziekte-uitkeringen
o Sociale voorzieningen => bv. CLB’S

Doel? gericht om het welzijn van de burger te realiseren

 Raakt de verschillende levenssferen van mensen


 Geen optelling van verschillende welzijnsdomeinen
 Veelomvattend: wonen, gemeenschapsvorming, onderwijs, cultuur, werk, gezondheid

De bevoegdheid:
 Vlaamse overheid tekent op bijna alle domeinen algemene regels uit voor hulp – en
dienstverlening
 Vertrouwt de hulp – en dienstverlening toe aan: lokale besturen, commerciële of social profit
organisaties
 Vlaamse overheid ziet toe op de kwaliteit (erkennen en inspecteren)

Decentralisatie
• Overhevelen van taken en bevoegdheden naar het lokale niveau.
• De regie over ontwikkeling en uitvoering van welzijns- en zorgactiviteiten.
• Internationale trend op het gebied van sociaal beleid
• Sociaal beleid naar het niveau dichtst bij de burger.

Subsidiariteitsprincipe – beleid:
• Beleid dient gevoerd te worden op het niveau dat daartoe het meest geschikt is.
o Maatschappelijke problemen worden eerst zichtbaar op lokale niveau
• Primair op het niveau dat het dichtst bij de burger staat

LOKAAL SOCIAAL BELEID

• Lokaal sociaal beleid is het geheel van acties die lokale besturen en andere actoren
ondernemen om alle inwoners van een gemeente toegang te geven tot de sociale
grondrechten.
• Het gaat om:
o Recht op huisvesting, op arbeid en vrije keuze van arbeid, op onderwijs

• Samenleven in diversiteit + schaarste aan middelen roepen heel wat normatieve


vraagstukken op.
• Politici leggen verantwoording af via verkiezingen over gemaakte keuzes.
• Keuzes worden gemaakt in aansluiting bij aanwezige hulp- en dienstverlening in een stad.

1. PUBLIEKE ACTOREN IN HET LOKAAL BESTUUR


 OCMW
 Gemeente

HET OCMW

Historisch perspectief: 1925 – COO:

 Een wet verenigde toen de burgerlijke godshuizen en de weldadigheidsburelen in één


nieuwe structuur, namelijk de commissies voor de openbare onderstand (coo)
o Nieuwe openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid die in elke gemeente
werden ingericht door het college van burgemeester en schepenen.
o samengesteld uit burgers die voorgedragen en voor zes jaar verkozen werden door
gemeenteraadsleden.
 Sterke klemtoon op het gemeentelijk karakter van deze instellingen, maar aansturing door
de Staat. (wettelijk verplichte taken)
 Decentrale openbare instellingen
 De doelstelling van deze instellingen stond duidelijk in de wet ingeschreven en klonk als
volgt: ‘om de ellende te verzachten en te voorkomen en de dienst der ziekenverpleging in
te richten’.

Historisch perspectief: 1976 – OCMW:

 In navolging van de gemeentelijke fusies, creëerde men nieuwe ‘openbare centra voor
maatschappelijk welzijn’
o Organieke wet 1976
o een eigen rechtspersoonlijkheid, maar bleven onder de vleugels van de
gemeentelijke overheid.
o pakket van maatschappelijke dienstverlening van de nieuwe zorginstellingen werd
gevoelig uitgebreid.

 De opdracht van het centra ligt duidelijk vervat in artikel 1 van de wet 1976:

Elke persoon heeft het recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in
de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid’.

OCMW en de wet op het bestaansminimum


 Vaststelling: ondanks de uitbouw van de sociale zekerheid, blijft toch een deel van de
bevolking uitgesloten van materiële welvaart.
 Oplossing:
o Een sluitstuk voor de sociale zekerheid, onafhankelijk van eerdere betaalde
bijdragen.
o Recht op een minimuminkomen op basis van een staat van behoeftigheid.
 ‘gunst’ en ‘onderstand’ werden vervangen

Het recht op maatschappelijke integratie

 2002: RMI-wet
o Sluitstuk sociale zekerheid
o Elke persoon heeft recht op maatschappelijke integratie:
 een tewerkstelling en/of een leefloon
 al dan niet gepaard met een geïndividualiseerd project voor
maatschappelijke integratie
o OCMW moeten dit recht verzekeren

OCMW = een keerpunt

• Van liefdadigheid naar onvoorwaardelijk recht op dienstverlening


• Van instrumentele zorg (ifv arbeidsmarkt en sociale orde) naar menselijke waardigheid als
toetssteen
• Van selectiviteit naar menselijke waardigheid voor iedereen
• Van vrijwilligerswerk naar professionalisering (art. 59 OCMW wet: meest aangepaste vormen
van maatschappelijk werk)

DE GEMEENTE

• Inkomsten van de gemeenten:


• Belastingen en retributies.
• Subsidies van de Vlaamse of de federale overheid.
• De inkomsten (en uitdagingen) liggen verschillend per gemeente door:
• Het inkomen van de inwoners
• De kadastrale inkomens
• De aanwezige industrie.

• Om voor alle gemeenten voldoende financieel draagvlak te creëren heeft de Vlaamse


overheid een aantal fondsen in het leven geroepen.
o 1860: Algemeen gemeentefonds
o 1991: Vlaams gemeentefonds
o 1995: Sociaal impulsfonds
o 2002: Gemeentefonds en Stedenfonds
o 2016: Integratie van Stedenfonds in Gemeentefonds

1860: ALGEMEEN GEMEENTEFONDS => VLAAMS GEMEENTEFONDS


 Ontstaan in 1860 – latere wijzigingen (afschaffing van de octrooirechten)
 1991 Vlaams gemeentefonds
o Grote steden
o Centrumsteden
o Andere

 Creëerde de broodnodige financiële ademruimte + verwachte een versterkte samenwerking


tussen OCMW en gemeente

 Meer middelen naar gemeenten met een grotere armoedeproblematiek


 Meer duidelijk van een gemeente of OCMW of ze zelf diensten zouden uitbouwen of
middelen toekennen aan lokale private spelers
o Manier om private en publieke initiatieven dichter bij elkaar te brengen.

1995 HET SOCIAAL IMPULSFONDS (SIF)

 Doelstelling SIF
o Leef- en omgevingskwaliteit op lokaal niveau verbeteren (van achtergestelde
buurten)
o Kansarmoede bestrijden
o Welzijn bevorderen.
 Principes: integraal, inclusief en territoriaal beleid
 Elke gemeente kreeg een bedrag, afhankelijk van een score op een tiental vooraf bepaalde
criteria.
o Bedrag kwam uit het waarborggedeelde van het SIF
 Voor gemeenten met een hoge score waren er extra middelen uit het SIF+ gedeelde
 Werken via convenant, voorwaarde om middelen uit het SIF te krijgen.
 Resultaatsverbintenissen.

2002: GEMEENTE- EN STEDENFONDS

 Doel Stedenfonds: Vlaamse grootsteden en regionale steden ondersteunen bij het voeren
van een duurzaam stedenbeleid.
o Verhogen van de leefbaarheid van stad en wijk
o Tegengaan van dualisering
o Verbeteren kwaliteit democratisch besturen
 Focus op verhogen sociale cohesie.
 Doel Gemeentefonds: algemeen fonds waaruit gemeenten middelen ontvangen.

Kritiek op beide fondsen: te weinig aandacht voor armoedebestrijding en sociale uitsluiting, ten koste
van kwetsbare groepen. (gericht op sociaal impulsfonds en algemeen fonds)

2016: INTEGRATIE STEDENFONDS IN GEMEENTEFONDS

 Decreet 2 december 2016: opheffen van regelgeving stedenfonds, vervangen door


basisfinanciering. (BS 26/01/17)
 Een meer onvoorwaardelijke financiering vanuit de Vlaamse overheid i.p.v. de vroegere
sectorale regelingen.
 Steden en gemeenten kunnen zelf beleid voeren gericht op leefbaarheid in de stad.
 Gericht op (groot)steden en platteland.
DE INTEGRATIE VAN GEMEENTE EN OCMW
2004: DECREET LOKAAL SOCIAAL BELEID:

 LSB = het geheel van de beleidsbepalingen en acties van het lokale bestuur en de acties van
lokale actoren, met het oog op het garanderen van de toegang van elke burger tot de
rechten, vastgelegd in art. 23 en 24 van de Grondwet.’
 Lokaal bestuur = gemeente + OCMW
o Één plan lokaal sociaal beleid
o Voorzitter OCMW in Schepencollege

 4 pijlers voor het sociaal beleid:

o Afstemming en samenwerking tussen lokale besturen = één lokaal sociaal


beleidsplan
o Samenwerking met private en semipublieke partners
o Coördinatie van de samenwerking door lokaal bestuur: regiefunctie
o Informatie-, loket- en doorverwijsfunctie binnen een sociaal huis

 Doel?
o Vrijwaren van de sociale grondrechten voor iedereen.
o Grootste belemmeringen:
 Gebrekkige toegankelijkheid.
 Inefficiënte organisatie van het bestaande aanbod.
o Veel vrijheid voor de besturen in de toepassing van het decreet.
o Geen extra middelen. Gemeenten moeten beleid zelf bekostigen.

2018: NIEUW DECREET LOKAAL SOCIAAL BELEID:

• Focus verschuift van maximale toegankelijkheid van de dienstverlening naar het verzekeren
van de toegang tot de sociale grondrechten.
• Opdracht lokale besturen in integraal beleid, toegankelijke dienstverlening en actieve
rechtentoepassing

• Lokaal sociaal beleid in meerjarenplan

• De krijtlijnen voor nieuw decreet lokaal sociaal beleid:


o lokaal sociaal beleid als onderdeel van de meerjarenplanning
o regie van de lokale sociale hulp- en dienstverlening
o toegankelijke hulp- en dienstverlening en onderbescherming aanpakken
o vermaatschappelijking van de lokale sociale hulp- en dienstverlening

DECREET LOKAAL BESTUUR

• Structuur en organisatie lokaal bestuur wijzigden voortdurend.


• Opdrachten die ze te vervullen hebben zijn door de jaren heen in aantal en in complexiteit
alleen maar toegenomen.
• Decreet lokaal bestuur: OCMW ’s integreren in de gemeentelijke organisatie, om tot een
meer geïntegreerd lokaal sociaal beleid te komen.

MAAR WAT WAS NU DE BEDOELING; REGEERAKKOORD 2014

 We integreren de OCMW’s uiterlijk tegen de start van de volgende lokale bestuursperiode


volledig in de gemeentebesturen (vrijwillig voor de centrumsteden). We werken modellen uit
die de gemeenten bij deze integratie kunnen hanteren, zodat ze de taken die ze in het kader
van de federale wetgeving moeten uitoefenen kunnen blijven opnemen.”

o Opheffing van de huidige bipolaire structuur


o Verankering tussen armoedebeleid en welzijnsbeleid
o Geen dubbele politieke aansturing
o Efficiëntiewinsten op vlak van beheer
o Drempelverlagend werken,

Conceptnota Vlaamse regering: drie visies

• volledige integratie van het OCMW in de bestaande gemeentelijke organisatie

• ‘EVA-scenario’ waarbij het OCMW zou worden omgevormd tot een extern verzelfstandigd
agentschap met een eigen rechtspersoonlijkheid

• integratie waarbij de individuele steunaanvragen wel nog steeds door een bijzonder comité
zouden behartigd worden = voorkeur Vlaamse regering. Gemeenteraad bepaalt het lokaal
sociaal beleid, maar de beslissingen over individuele dossiers worden genomen door een
bijzonder comité. Dat wordt gezien als een garantie voor een neutrale dossierbehandeling.

MAAR: struikelblok van juridische aard

• Er is een gekwalificeerde meerderheid op federaal niveau nodig om de noodzakelijke


wetswijziging (de organieke wet van 8 juni 1976) goed te keuren. (advies van de Raad van
State over een federaal voorontwerp van wet (Raad van State, 59.067/VR van 9 mei 2016).

• Aangezien de meerderheid op federaal niveau niet beschikt over die bijzondere


meerderheid, kan men op Vlaams niveau niets anders doen dan dat gegeven te respecteren.

OCMW EN GEMEENTE VANDAAG – DECREET LOKAAL BESTUUR


 Behoud van twee rechtspersonen.
o Op politiek vlak: één aansturing, met name door de gemeenteraad die van
rechtswege samenvalt met de OCMW-raad.
 Daarnaast een bijzonder comité voor de sociale dienst, dat beslist over
individuele dossiers inzake maatschappelijke dienstverlening en integratie.
o Op administratief vlak: volledige integratie van de gemeentelijke diensten met de
OCMW administratie. Onder leiding van één algemeen directeur.

2. OPDRACHT PUBLIEKE ACTOREN


Een dubbele rol:
 Naar de burger:
o Individueel & collectief
o Reactief en proactief op alle levensdomeinen (integrale aanpak)
 Actorrol

 Naar partners, collega’s, middenveld:


o Uitzetten van structureel en flankerend beleid
o Regierol

Complexiteit lokaal sociaal beleid


• Diversiteit onder de spelers: OCMW (wettelijke opdracht), gemeente, derden
• Breedte van sociaal beleid door politieke keuzes, noden, budgetten

!Hét lokaal sociaal beleid bestaat niet!

Decentralisatie sociaal beleid


• Meer bevoegdheden vanuit federale en Vlaamse overheid
• Meer proactieve initiatieven vanuit de gemeenten
• Nieuwe beleidsproblemen die om een aanpak vragen
• Kiezen voor een integraal beleid

Individuele dienstverlening:

 Recht op Maatschappelijke Integratie = wettelijke opdracht (Wet van 26 mei 2002


o Maximale integratie en participatie aan het maatschappelijk leven via drie
belangrijke instrumenten:
 de tewerkstelling
 een leefloon
 een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie.
 Aanvullende financiele steun: Uitkeringen om de kloof te dempen tussen de té lage
bedragen van de uitkeringen en de gedifferentieerde levensbehoeften.
o Discretionaire ruimte van het OCMW.
o Vb. huurtoelagen, energietoelagen, schooltoelagen,…

 Andere individuele dienstverlening:


o Budgetbegeleiding, budgetbeheer, schuldbemiddeling
o Bevordering van de sociale, culturele en sportieve participatie van kwetsbare
groepen
o Psychosociale, psychologische begeleiding
o Woonbegeleiding
o Juridische diensten
o Arbeidsactivering, sociale activering ……

Collectieve dienstverlening

 Eigen voorzieningen:
o Geen verplichting, als de keuze gemaakt wordt, wel wettelijk geregeld
o Ziekenhuizen, kinderopvang, woonzorgcentra, assisentiewoningen, woningen,
sociale economie

Voorbeeld lokaal dienstencentra

Concrete opdracht vanuit decreet LSB

De instrumenten:

 Sociaal Huis als laagdrempelige aanspeekpunt voor welzijnsvragen


o 1 lokaal aanspreekpunt voor alle vragen omtrent hulp en dienstverlening

• Geïntegreerd breed onthaal: samenwerking tussen organisaties met decretale


onthaalopdracht: OCMW, CAW en DMW
o Een samenwerkingsverband tussen minimaal het OCMW, het centrum voor
algemeen welzijnswerk (CAW) en de diensten maatschappelijk werk van de
ziekenfondsen (DMW).
o Dit samenwerkingsverband moet onderbescherming tegengaan en de
toegankelijkheid van het aanbod van hulp- en dienstverlening vergroten

• Huizen van het kind (opvoeden en opgroeien): Samenwerkingsverbanden die lokaal vorm
krijgen vanuit de lokale overheden, vrije beroepen, middenveldorganisaties, vrijwilligers en
burgers. De acties die ze ondernemen hebben als doel alle aanstaande gezinnen en gezinnen
met kinderen en jongeren zo goed mogelijk en zo dicht mogelijk bij hun leefwereld te
ondersteunen, door diverse levens- en beleidsdomeinen met elkaar te verbinden

• Eerstelijnszones (eerste contact met professionele zorg): Zorg- en hulpverleners,


welzijnswerkers en lokale besturen hebben zich verenigd in 60 eerstelijnszones.
o De "eerste lijn" zijn de lokale zorg- en hulpverleners die het dichtst bij de persoon
met een zorg- of ondersteuningsnood staan. Zij zijn het eerste aanspreekpunt voor
personen met zorg- en welzijnsvragen. Voorbeelden zijn huisartsen, apothekers,
kinesitherapeuten, thuisverplegers, psychologen, welzijnswerkers… Maar een
eerstelijnszone wordt gevormd door alle partners uit het zorg- en welzijnslandschap.

o De hervorming streeft naar een betere afstemming van gezondheids- en welzijnszorg


en optimale samenwerking tussen lokale overheden, zorg- en hulpverleners.

• Lokale regie welzijnsvragen:


o Lokale besturen nemen de regierol op het vlak van lokaal sociaal beleid op.
o Van government naar governance = netwerksturing

Een focus op samenwerking: netwerkmodel


 Context:
o Verkokering = sectorale organisatie van het welzijnslandschap
o Versnippering van het zorgaanbod
o Non take up van rechten
 Het idee dat verschillende voorzieningen, uit verschillende sectoren op elkaar afgestemd
moeten worden

Regie als sturingsvorm

• Overheid neemt steeds meer rol in van ‘regisseur’


• Onder invloed van decentralisering
• Soms expliciete positionering vanuit de hogere overheden (bv.. regie kinderopvang, regie
armoede)

“een bijzondere vorm van sturen die gericht is op de afstemming van actoren, hun doelen en
handelingen tot een min of meer samenhangend geheel, met het oog op een bepaald resultaat
(Partners & Propper, 2004)”

 Wie neemt de lead?


 Risico’s:
o Capture – sociale organisaties worden semi-publiek? (cf. gesubsidieerde vrijheid,
samenstelling RvB’s,…)
o Quid politiserende rol sociaal werk?
o Verhouding overheid – private actoren?

LOKAAL BELEID: HET VERHAAL VAN DE MOEILIJKHEDEN EN DE


MOGELIJKHEDEN
De impact van de Vlaamse Overheid op het lokale:

1. Het “Vlokale” bestuur:

 Sterke sturing van het lokale niveau door organieke decreten, beleids- en beheerscyclus,
rechtspositieregeling....
 Vlaamse beleidsprioriteiten: lokale besturen kunnen hierop intekenen via hun
meerjarenplanning en en daarvoor subsidies krijgen.
o Meer autonomie of worden lokale besturen daardoor meer gelijke en klonen van de
Vlaamse overheid?
 Bestuurlijk: staatshervorming maakt lokale uniformiteit mogelijk.
 Politiek: één politiek systeem dat vertakt is in een lokale en een Vlaamse afdeling.
 Vlaamse overheid treedt op als lokale dienstverlener en beheerder van lokale infrastructuur
(deconcentratie). Valt buiten de politieke verantwoordelijkheid van het lokale niveau.

Voorbeeld: VDAB

2. Verkokering

• Lokale besturen weerspiegelen in hun organisatie de Vlaamse opdeling in beleidsdomeinen.


• Maakt het moeilijk om een antwoord te bieden voor complexe problemen.
• Actuele maatschappelijke problemen laten zich net niet opdelen.

3. Vlaamse sturing tot op het microniveau

• Vlaamse overheid regelt de werking van lokale overlegorganen (vb lokaal overleg
kinderopvang, lokale werkwinkels…)
• Wie kan deelnemen en wat is de opdracht
• Vlaamse overheid stuurt gedrag van lokale particuliere organisaties.

MAAKT LOKAAL BELEID HET VERSCHIL?


 Hebben de Vlaamse lokale besturen voldoende bestuurskracht om een significant effect te hebben op
het armoedebeleid?
 Impact van lokale besturen op armoede?
o Verdienste van het lokaal bestuur of van andere overheden?
o Wijzigende omgevingsfactoren?

Diversiteit in de lokale besturen:

• De schaal: grotere schaal leidt niet automatisch tot betere resultaten!

• De sociaaleconomische positie van de inwoners bepaalt zowel de capaciteit aan de zijde van
de capaciteit als aan de zijde van de opdrachten.

• De regionale contexten: interacties tussen steden en omliggende gemeenten (migratie,


wonen,…)

• Aanbod hulp- en dienstverlening: bepaalt mee de bestuurskracht (cfr derde generatie


definiëring)

• Ideologische positionering van gemeentebesturen: politieke keuze om problemen al dan niet


aan te pakken.

De externe context:
• Evoluties op macroniveau: economische conjunctuur, wijzigende demografie (vergrijzing,
verkleuring…). Hebben een verschillende impact omwille van verschillende kenmerken van
steden en gemeenten.

• Beleid op andere bestuursniveaus en flankerend beleid.

Kan de overheid nu een verschil maken:

 Geen lineair verband tussen autonoom lokaal beleid en de omvang van de


armoedeproblematiek in de gemeente.
o Beleid van centrale overheden
o De sociaaleconomische positie van de gemeente
o Externe maatschappelijke evoluties

• MAAR:
– Aanvullend beleid, wel impact. Dempen van externe factoren.
– Politieke keuzes: besteding van middelen

DE UITDAGINGEN VAN HET SOCIAAL BELEID:

Diversiteit in de ambities van lokale besturen:

 Grote verschillen in inhoud, kwaliteit en ambities in het sociaal beleid van de verschillende
lokale besturen.
 Toename van taken op verschillende niveaus :
o Strategisch: grote keuzes en doelstellingen
o Tactisch: taakverdeling en organisatie
o Operationeel: de dienstverlening

“De dertien Vlaamse centrumsteden behandelen hun OCMW-klanten erg uiteenlopend. De


verschillen tussen de bedragen die de OCMW’s uitkeren bovenop het leefloon, kunnen oplopen tot
5.000 euro per persoon per jaar”. (De Morgen 05/04/12)
• Schending gelijkheidsbeginsel?

De reikwijdte van het lokaal sociaal beleid:

 Lokale veld = lokale actoren


 De actoren staan in een bepaalde relatie tot de centrale overheid (verticaal) + in een
bepaalde relatie tot een of meerdere andere actoren (horizontaal)
 Lokaal = van wijkniveau tot gebiedsgerichte problematieken (mobiliteit, arbeidsmarkt)
 Lokaal is dus een flexibel schaalbegrip
 Per sector een verschillende balans tussen publiek en privaat (vb kinderopvang versus
ouderenzorg)
o Andere sturingsmogelijkheden voor de overheid
 Per sector ook verschillende balans centraal – decentraal
o Verschillende verticale relaties
o Hebben ook invloed op de horizontale relaties
• Zones en werkingsgebieden
• Samenwerkingsverbanden
• Deelgemeenten, wijken, buurten
• Regionale samenwerking

Decentralisering beïnvloed door de inrichting van de ‘oude’ verzorgingsstaat

 Verzorgingsstaat gericht op zorgen en verzorgen.


 Focus ligt nu meer op:
o Zelfredzaamheid, voorwaardelijkheid, rechten en plichten.
o Combinatie werken, wonen, onderwijs, zorg. Huidige instituties bieden dat
gescheiden aan. (werkwinkel, woonwinkel, opvoedingswinkel)

 Vraag voor meer transparantie in het werk van de professionals => centrale registraties,
regels, toezicht door (hogere) overheid…
 MAAR: goede hulp speelt in op lokale behoeften en noden van mensen en lokaal
georganiseerde burgerparticipatie.
o Beperkte budgettaire ruimte
o Lokale keuzes blijven sterk bepaald door Vlaamse regering
o Zorgaanbod lokaal kunnen invullen.

Een focus op samenwerking: regie en netwerking


 Regierol voor lokale besturen
 Van goverment naar governance => netwerksturing

VAN VERZORGINGSSTAAT NAAR VERZORGINGSSTAD.


Het lokale
• Lokaal = de every day makers: vrijwilligers, professionelen, mensen uit het middenveld,
ambtenaren, lokale politici en nog vaker zijn het netwerken tussen al die mensen en
groeperingen, van buurt tot streek.
• Lokaal, in de brede zin.
• Lokaal, maar niet plaatselijk. Veel breder dan lokale besturen, al zijn die daar vaak op een of
andere manier mee verweven.
• Uniformiseert via Vlaamse dienstverlening.
• Lokale projecten realiseren = onderhandelen met de Vlaamse overheid
• Regie voor lokale besturen, maar Vlaamse regelgeving wijzigt niet.
• Decentralisatie vanuit als vorm van gemeenschapszin en zelfredzaamheid of een platte
bezuiniging?
• Lokale verantwoordelijkheid suggereert meer speelruimte en individuele vrijheid maar ook
budgettaire ruimte
• Keuzes rechtvaardigen via burgerparticipatie.
• Een goede keuze wordt bepaald door ervaringskennis en lokale omstandigheden = de morele
agenda.
• Zeggenschap van burgers = delen van de macht

You might also like