Professional Documents
Culture Documents
Contents
1. Introducing Global Politics..............................................................................................................2
2. Historical context............................................................................................................................3
3. Theories of Global Politics..............................................................................................................5
4. The Economy in a Global Age.........................................................................................................7
5. The State and Foreign Policy in a Global Age..................................................................................9
6. Society in a Global Age.................................................................................................................11
7. The Nation in a Global Age...........................................................................................................13
8. Identity, Culture and Challenges to the West...............................................................................14
9. Power and Twenty-First-Century World Order.............................................................................17
10. War and Peace..........................................................................................................................19
11. Nuclear Proliferation and Disarmament...................................................................................20
12. Terrorism..................................................................................................................................21
13. Human Rights and Humanitarian Intervention.........................................................................21
14. International Law......................................................................................................................22
15. Poverty and Development........................................................................................................23
16. Global Environmental Issues....................................................................................................24
17. Gender in Global Politics..........................................................................................................25
18. International Organization and the United Nations..................................................................26
19. Global Governance and the Bretton Woods System................................................................28
20. Regionalism and Global Politics................................................................................................29
21. Why Theories Matters..............................................................................................................30
22. Images of the Global Future.....................................................................................................32
1. Introducing Global Politics
Politiek: verwijst naar de activiteit waarmee mensen de algemene regels volgens welke zij
leven maken, voorschrijven en wijzigen. Het staat in verband met conflict en samenwerking.
Globalization: the emergence of a complex web of interconnectedness that means that our
lives are increasingly shaped by events that occur, and decisions that are made, at a great
distance from us
Staat: een politieke associatie die soevereine jurisdictie heeft binnen vastgestelde territoriale
grenzen.
Soevereiniteit: De staat wordt als de allerhoogste, onbetwiste autoriteit beschouwd, die zelf
de regels binnen het grondgebied bepaald.
o externe soevereiniteit: alle staten zijn legaal/juridisch gelijk
o interne soevereiniteit: plaats van de hoogste autoriteit binnen 1 staat.
Autoriteit: Het recht het gedrag van anderen te beïnvloeden op basis van een erkende plicht
om te gehoorzamen, macht gehuld in legitimiteit.
The Great debates: Verschuiving in aard en focus van internationale betrekkingen na WOI. In
totaal waren er 4 debatten
Behaviouralism/gedragspsychologie: De overtuiging dat sociale theorieën alleen moeten
worden geconstrueerd op basis van waarneembaar gedrag, waarbij kwantificeerbare
gegevens voor onderzoek worden verstrekt.
Staats-centrisme: een benadering van politieke analyse waarbij de staat wordt beschouwd
als de belangrijkste actor in de binnenlandse realiteit en op het wereldtoneel.
Staat-systeem: een patroon van relaties tussen staten dat een zekere mate van orde en
voorspelbaarheid oplevert.
Het Westfaalse staatsbestel: reeks verdragen die een einde maakten aan de Dertigjarige
Oorlog tussen het Heilige Roomse Rijk en verschillende tegenstanders (Nederlanders, Denen,
Zweden, Frankrijk). Het was gebaseerd op 2 belangrijke principes:
o Staten genieten soevereine jurisdictie binnen hun grondgebied
o Alle staten moeten de soevereiniteit van andere staten aanvaarden.
Security: veilig zijn voor schade, de afwezigheid van bedreigingen; veiligheid kan worden
opgevat in "nationale", "internationale", "mondiale" of "menselijke" termen.
Great power: Een heel machtige staat, die hoog hiërarchisch staat aangeschreven qua
militaire macht, economische macht en globale interesses. Ook heeft deze machtige staat
een vooruitstrevende buitenlands politiek, waarmee ze grote invloed kan uitoefenen op
internationale zaken.
Diplomacy: en proces van onderhandelingen en communicatie tussen staten om conflicten
op te lossen zonder oorlog te voeren; een instrument van buitenlands beleid.
Transnationalisme: politieke, sociale, economische of andere vormen die de nationale
grenzen overschrijden of doorsnijden.
Interdependence: Wederzijdse beïnvloeding van staten: coöperatie en integratie op vlak van
wereldlijke zaken. Complexe interdependentie:
o staten zijn niet autonoom
o problemen worden belangrijker op wereldlijk niveau
o leger wordt minder belangrijk en betrouwbaar
Anarchie: letterlijk, zonder regel; de afwezigheid van een centrale regering of hoger gezag,
soms, maar niet noodzakelijk, geassocieerd met instabiliteit en chaos
Zelf-hulp: een vertrouwen op interne of innerlijke hulpbronnen, vaak gezien als de
belangrijkste reden waarom staten prioriteit geven aan overleven en veiligheid.
Balance of power/Machtsevenwicht: een toestand waarin geen enkele staat de overhand
heeft over andere, waardoor een algemeen evenwicht ontstaat en de hegemoniale ambities
van alle staten worden beteugeld.
Globalisatie: Globalisatie behelst de opkomst van onderlinge afhankelijkheid, dit betekent
dat onze levens worden gevormd d.m.v. gebeurtenissen en beslissingen die ver van ons
plaatsvinden.
o geografische afstand en territoriale grenzen worden minder belangrijk
o dit betekent niet dat ‘het lokale en nationale’ ondergeschikt wordt aan ‘het globale’
o dit betekent wel dat het politieke proces verbreedt en verdiept wordt waardoor
nationale en globale gebeurtenissen meer en meer interageren.
International society/Internationale samenleving: De relatie tussen staten wordt bepaald
door bestaande normen en wetten. De internationale gemeenschap is ‘een samenleving van
staten’. Hierbij wordt internationale orde gehandhaafd d.m.v. internationale organisaties,
internationaal recht, diplomatie,.. Hoever deze sociale integratie gaat, hangt af van de
culturele en ideologische gelijkheid tussen staten.
Positivisme: de theorie dat sociale en eigenlijk alle vormen van onderzoek zich moeten
conformeren aan de methoden van de natuurwetenschappen.
Machtspolitiek: een benadering van politiek die ervan uitgaat dat het streven naar macht het
belangrijkste menselijke doel is; de term wordt soms beschrijvend gebruikt.
Hegemon: een leidende of overheersende macht
Security dilemma/Veiligheidsdilemma: Acties van de ene staat om de nationale veiligheid te
verbeteren, kan door de andere staat als agressief of vijandig beschouwd worden. Hierdoor
kan deze 2e staat militaire tegenbewegingen in gang zetten, wat de 1 e staat dan als agressief
kan beschouwen enz. (in een extreem geval kan dit leiden tot bv een koude oorlog)
o Interpretatie-dilemma
Wat zijn de motieven, intenties en mogelijkheden van een staat achter het
versterken van zijn militaire macht?
Blijvende onzekerheid of wapens defensief of agressief zijn bedoeld
o Reactie-dilemma
Moet een andere staat militair confronterend reageren of moet ze
geruststellend reageren om de spanning te verminderen.
misperceptie kan leiden tot een wapenwedloop of nationale ramp
Internationale veiligheid: omstandigheden waarin het wederzijds overleven en de veiligheid
van staten wordt verzekerd door maatregelen om agressie te voorkomen of te bestraffen,
gewoonlijk binnen een door regels geregelde internationale orde.
Veiligheidsregime: een kader van samenwerking tussen staten en andere actoren om te
zorgen voor een vreedzame oplossing van conflicten.
Cosmopolitanism: Het geloof in een wereldstaat.
o Moreel kosmopolitisme: Het geloof dat de wereld bestaat uit een enkele morele
gemeenschap, waarin elke mens verplichtingen heeft tegenover zijn medemens
ongeacht ras, religie of nationaliteit. Dit geloof is gebaseerd op het principe dat elk
individu gelijkwaardig is op moreel vlak (= basis voor mensenrechten)
o Politiek/legaal/institutioneel kosmopolitisme: Het geloof dat er globale politieke
instituties of zelfs een wereldregering zou moeten
2. Historical context
Het Westen: De term ‘het Westen’ heeft 2 overlappende betekenissen.
o In een eerste meer algemene betekenis, verwijst het naar een culturele en
filosofische overlevering van Europa. Deze heeft vaak zijn cultuur verspreid via
migratie of kolonialisme. De wortels van deze overlevering liggen in de Joods-
Christelijke religie en de studies van het Klassieke Rome en Griekeland, gevormd in
de moderne periode door ideeën en waarden van liberalisme.
o In engere zin, gefavoriseerd tijdens de Koude Oorlog, betekent ‘het Westen’ de door
de Verenigde Staten gedomineerde kapitalistische blok met als tegenstander het
door de Sovjet-Unie gedomineerde Oosten. De relevantie van deze laatste betekenis
werd na de Koude Oorlog, sterk afgezwakt, terwijl de waarde van de vroegere
betekenis in vraag werd gesteld door politieke en andere verdelingen onder de
zogenaamde westerse grootmachten.
Modernisering: het proces waarbij samenlevingen "modern" of "ontwikkeld" worden, wat
gewoonlijk economische vooruitgang, technologische ontwikkeling en de rationele
organisatie van het politieke sociale leven impliceert.
Feodalisme: een systeem van agrarische productie dat wordt gekenmerkt door vaste sociale
hiërarchieën en een rigide patroon van verplichtingen.
Renaissance: komt uit het Frans en betekent letterlijk "wedergeboorte"; een culturele
beweging geïnspireerd door een hernieuwde belangstelling voor het klassieke Griekenland
en Rome, met belangrijke ontwikkelingen in de wetenschap en de kunsten.
De Verlichting: een intellectuele beweging die traditionele opvattingen over religie, politiek
en leren in het algemeen ter discussie stelde in naam van de rede en de vooruitgang.
Imperialisme: Imperialisme, in het algemeen, het beleid van de uitbreiding van de macht of
heerschappij van de staat buiten zijn grenzen, meestal door de oprichting van een imperium.
In zijn vroegste gebruik was imperialisme een ideologie die militaire expansie en keizerlijke
overname, door gebruik te maken van nationalistische of racistische doctrines,
ondersteunde. In de traditionele vorm, behelst imperialisme de oprichting van een formele
politieke overheersing (of kolonialisme) en weerspiegelt het de uitbreiding van de
staatsmacht door een proces van verovering en (eventuele) regeling. Moderne en meer
subtiele vormen van imperialisme kunnen economische overheersing betrekken zonder de
oprichting van politieke controle, of het zogenaamde neokolonialisme.
Empire/imperium: een structuur van overheersing waarin verschillende culturen, etnische
groepen of nationaliteiten onderworpen zijn aan één enkele bron van gezag.
Totale oorlog: een oorlog waarbij alle aspecten van de samenleving betrokken zijn en die
resulteert in grootschalige dienstplicht, de aanpassing van de economie aan militaire
doeleinden en de massale vernietiging van vijandelijke doelen, zowel civiele als militaire.
Chauvinisme: een onkritische en onredelijke toewijding aan een zaak of groep, meestal
gebaseerd op het geloof in de superioriteit ervan, zoals in "nationaal chauvinisme".
Reparaties: compensatie, gewoonlijk in de vorm van financiële betalingen of het fysiek
opeisen van goederen, die door de overwinnaars aan de overwonnen mogendheden wordt
opgelegd, hetzij als straf, hetzij als beloning.
Autarkie: economische zelfvoorziening, vaak geassocieerd met expansionisme en verovering
om de controle over economische hulpbronnen te verzekeren en de economische
afhankelijkheid van andere staten te verminderen.
Appeasement: een strategie van buitenlands beleid om concessies te doen aan een agressor
in de hoop zijn politieke doelstellingen te wijzigen en een oorlog te vermijden.
Sociaal Darwinisme: het geloof dat het sociale bestaan wordt gekenmerkt door concurrentie
of strijd, "de overleving van de sterkste", wat impliceert dat internationale conflicten en
waarschijnlijk oorlog onvermijdelijk zijn.
Derde Wereld: De term ‘Derde wereld’ vestigde de aandacht op de delen van de wereld
tijdens de Koude Oorlog. Hierbij was de ‘Eerste wereld’ de kapitalistische landen en de
‘Tweede wereld’ de communistische landen. De minder ontwikkelde landen in Afrika, Azië en
Latijns-Amerika werden de ‘Derde wereld’ genoemd in die zin dat zij economisch afhankelijk
waren en vaak last hadden van een wijdverbreide armoede. De term ‘Derde wereld’
betekent ook dat zij ‘niet-gebonden’ waren aan ofwel de eerste ofwel de tweede wereld.
Hierdoor werd dus de oorlog van de Eerste wereld en de Tweede wereld op het grondgebied
van de Derde wereld uitgevochten. Sinds de jaren ’70 is de term ‘derde wereld’ niet zozeer
meer bedoeld als een onderscheid tussen verschillende delen van de wereld. Dit komt door
de pejoratieve, ideologische implicaties, de teruglopende belangen van een gedeeld
koloniaal verleden en een economische ontwikkeling in Azië.
Supermacht: Supermacht werd als eerste gebruikt door William Fox (1944), de term staat
voor een macht die groter is dan de traditionele ‘grootmacht’. Voor fox, bezitten
supermachten; macht + grote mobiliteit van de macht. Omdat de term de neiging heeft om
specifiek te worden gebruikt voor de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie ten tijde van de
Koude Oorlog, heeft het meer een historische betekenis dan een conceptuele betekenis. Het
beschrijven van de VS en de US als supermacht impliceert dat ze een wereldbereik hebben,
een overheersende economische en strategische rol binnen hun ideologische blok of
invloedssfeer en een dominerende militaire capaciteit, in het bijzonder op het gebied van
nucleaire wapens
Bufferzone: een gebied, staat of verzameling van staten gelegen tussen potentiële (en
machtigere) tegenstanders, waardoor met name de kans op een aanval vanaf het land
kleiner wordt.
Brinkmanship: een strategie om de confrontatie te laten escaleren, zelfs tot op het punt van
oorlogsrisico (going to the brink), met als doel een tegenstander over te halen zich terug te
trekken.
Mutually Assured Destruction (MAD): een toestand waarin een nucleaire aanval door een
van beide staten alleen zijn eigen vernietiging zou verzekeren, aangezien beide een
onkwetsbare tweede aanvalscapaciteit bezitten.
Détente: (Frans) Letterlijk, versoepeling; de ontspanning van spanning tussen voorheen
antagonistische staten, vaak gebruikt om een fase in de Koude Oorlog aan te duiden.
Perestroika: (Russisch) Letterlijk "herstructurering"; in de Sovjet-Unie gebruikt om te
verwijzen naar de invoering van markthervormingen in een geleide of planeconomie.
Glasnost: (Russisch) Letterlijk "openheid"; in de Sovjet-Unie gebruikt om te verwijzen naar de
vrijheid van meningsuiting binnen de context van een communistische eenpartijstaat.
Autocratie: letterlijk, heerschappij door één persoon; de concentratie van politieke macht in
de handen van één heerser, meestal een monarch
3. Theories of Global Politics
Egoïsme: zorg voor het eigen belang of welzijn, of egoïsme; het geloof dat de eigen belangen
moreel superieur zijn aan die van anderen
Klassiek realisme: een vorm van realisme die machtspolitiek grotendeels verklaart in termen
van menselijk egoïsme of zelfzucht.
Neorealisme: een perspectief op internationale politiek dat het model van machtspolitiek
wijzigt door de nadruk te leggen op de structurele beperkingen van het internationale
systeem; soms ook "nieuw" of "structureel" realisme genoemd.
Republikeins liberalisme: een vorm van liberalisme die de voordelen van republikeins (in
plaats van monarchaal) bestuur benadrukt en het verband tussen democratie en vrede
benadrukt.
Liberaal institutionalisme: een studiebenadering die de nadruk legt op de rol van instellingen
(zowel formeel als informeel) bij de verwezenlijking van liberale beginselen en doelstellingen.
State of nature/Natuurtoestand: een samenleving zonder politiek gezag en zonder formele
(wettelijke) controle op het individu.
Staatkunde: de kunst van het voeren van publieke zaken, of de daarmee samenhangende
vaardigheden; staatsmanschap
Nationaal belang: Buitenlandse beleidsdoelen, doelstellingen of beleidsvoorkeuren die
zogenaamd een samenleving ten goede komen (het buitenlands beleidsequivalent van het
"algemeen belang")
Systeemtheorie: een benadering van de studie die zich richt op werken van "systemen", en
hun werking en ontwikkeling verklaart in termen van wederzijdse interacties tussen
samenstellende delen
Zelfhulp: de afhankelijkheid van een staat van zijn eigen capaciteiten en middelen, in plaats
van externe steun, om veiligheid en overleving te garanderen
Veiligheidsdilemma: het dilemma dat voortvloeit uit het feit dat een opbouw van militaire
capaciteit om defensieve redenen door een staat altijd als agressief kan worden
geïnterpreteerd door andere staten.
Relatieve voordelen: de positie van staten ten opzichte van elkaar, die tot uiting komt in de
verdeling van voordelen en capaciteiten tussen en onder hen.
Polariteit: het bestaan binnen een systeem van een of meer belangrijke actoren, of "polen",
die het gedrag van andere actoren beïnvloeden en de contouren van het systeem zelf
bepalen, en de structurele dynamiek ervan.
Offensief realisme: een vorm van structureel realisme die staten afschildert als
"machtsmaximalisatoren", aangezien er geen grenzen zijn aan hun verlangen om de
internationale omgeving te controleren.
Defensief realisme: een vorm van structureel realisme die staten afschildert als
'veiligheidsmaximalisatoren', waarbij de wens om aanvallen te vermijden boven een streven
naar wereldmacht wordt geplaatst
Neoliberaal institutionalisme: een denkschool binnen het liberalisme die de nadruk legt op
de ruimte voor coöperatief gedrag binnen het internationale systeem zonder het
anarchistische karakter ervan te ontkennen.
Democratisering: de overgang van autoritaire naar liberale democratie, die tot uiting komt in
de toekenning van fundamentele vrijheden en politieke rechten, de instelling van
concurrerende verkiezingen en de invoering van markthervormingen.
Idealisme: (utopianisme) is een benadering van de Internationale Politiek dat het belang
van waarden en idealen boven macht en nastreven van nationale belangen zet in het beleid
van buitenlandse zaken. Idealisme is eigenlijk een variant van liberaal internationalisme, het
aanvaardt een sterke optimistische visie over internationale vrede, meestal gerelateerd met
de drang om het internationale systeem de hervormen via bindende internationale
wetgeving en omarming van de cosmopolitaanse ethiek. We mogen echter niet zeggen dat
idealisme dezelfde uitgangspunten heeft als liberalisme: idealisme is breder en vager dan
liberalisme. Moderne liberale theoretici hebben zich vaak losgekoppeld van de idealistische
impuls. Realisten gebruiken de term idealisme met een pejoratieve bijklank om misleidende
moralen en een gebrek aan nauwgezetheid aan te tonen.
Paradigma: Een samenhangend geheel van beginselen, doctoraten en theorieën die het
proces van intellectueel onderzoek helpen structureren.
Commercieel liberalisme: een vorm van liberalisme die de nadruk legt op de economische
en internationale voordelen van vrije handel, wat leidt tot wederzijds voordeel en algemene
welvaart en vrede tussen staten.
Vrije handel: een systeem van handel tussen staten dat niet wordt beperkt door tarieven of
andere vormen van protectionisme.
High politics/hoge politiek: onderwerpen die van primair belang worden geacht, gewoonlijk
defensie en buitenlands beleid in het algemeen, en in het bijzonder zaken van zelfbehoud
van de staat.
Low politics/lage politiek: kwesties die niet worden beschouwd als vitale belangen van een
staat, zowel op buitenlands als op binnenlands gebied.
Internationalisme: internationalisme is de theorie of praktijk van politiek gebaseerd op
samenwerking tussen staten of naties. Het is geworteld in universalistische
veronderstellingen over de menselijke natuur, waardoor het haaks staat op politiek
nationalisme, dat de nadruk legt op de mate waarin politieke identiteit wordt gevormd door
nationaliteit. Internationalisme is echter verenigbaar met nationalisme in die zin dat het
oproept tot samenwerking of solidariteit tussen reeds bestaande naties, in plaats van tot het
opheffen of loslaten van nationale identiteiten. Internationalisme verschilt dus van
kosmopolitisme. Liberaal internationalisme uit zich in steun voor vrijhandel en economische
interdependentie, en in een streven naar de oprichting of versterking van internationale
organisaties.
Democratische vredesthesis: de opvatting dat er een intrinsiek verband bestaat tussen vrede
en democratie, dat democratische staten geen oorlog met elkaar voeren.
Rule of law/Rechtsstaat: het beginsel dat het recht moet "heersen", in die zin dat het een
kader vaststelt waarbinnen alle gedragingen plaatsvinden
Internationaal regime: Een regeling is een set van principes, procedures, normen of regels
die interacties tussen staten en niet-statelijke actoren beheerst binnen de internationale
politiek. Het zijn dus maatschappelijke instellingen met een formeel of informeel karakter.
Voorbeelden van regelingen zijn verdragen, conventies, internationale overeenkomsten en
internationale organisaties. Deze werken in op verschillende domeinen; economie,
mensenrechten, milieu, vervoer, veiligheid, politie, communicatie, . De ruimere betekenis
van regelingen komt sterk naar voren in de groei in onderlinge afhankelijkheid en de
erkenning dat samenwerking en coördinatie een absolute winst kan opleveren voor beide
partijen. Regelingen kunnen zelfs zorgen voor een netwerk van wetgeving en rechtspraak,
over het algemeen genomen kunnen we spreken van een vorm van global governance.
Absolute winsten: voordelen die staten uit een beleid of actie halen, ongeacht de gevolgen
voor andere staten.
Post positivisme: een benadering van kennis die het idee van een 'objectieve' werkelijkheid
in twijfel trekt, en in plaats daarvan de nadruk legt op de mate waarin mensen de wereld
waarin zij leven bedenken, of 'construeren'.
Neo-Marxisme: een geactualiseerde en vernieuwde vorm van marxisme die het
determinisme, het primaat van de economie en de bevoorrechte status van het proletariaat
verwerpt.
Ongelijke ontwikkeling: de tendens in een kapitalistische economie dat industrieën,
economische sectoren en landen zich in een zeer verschillend tempo ontwikkelen als gevolg
van de druk die uitgaat van economische uitbuiting.
Afhankelijkheidstheorie: een neomarxistische theorie die wijst op structurele
onevenwichtigheden binnen het internationale kapitalisme die afhankelijkheid en
onderontwikkeling opleggen aan armere staten en regio's.
Hegemonie: het overwicht of de dominantie van één element van een systeem over andere;
voor marxisten houdt hegemonie ideologische overheersing in.
Postmodernisme: Een intellectuele traditie die gebaseerd is op de overtuiging dat de
waarheid altijd betwist en meervoudig is; soms samengevat als "een ongeloof tegenover
metanarratieven".
Discours: menselijke interactie, vooral communicatie; discours kan machtsverhoudingen
onthullen of illustreren.
Gender: een sociaal en cultureel onderscheid tussen mannen en vrouwen, gewoonlijk
gebaseerd op stereotypen van "mannelijkheid" en "vrouwelijkheid".
Holisme: het geloof dat het geheel meer is dan een verzameling delen; holisme impliceert
dat begrip wordt verkregen door de relaties tussen de delen te herkennen
Eurocentrisme: de toepassing van waarden en theorieën uit de Europese cultuur op andere
groepen en volkeren, wat een bevooroordeeld of vertekend standpunt impliceert.
Chaostheorie: de chaostheorie ontstond in de jaren zeventig als een tak van de wiskunde die
een alternatief zocht voor lineaire differentiaalvergelijkingen. Lineariteit impliceert een sterk
element van voorspelbaarheid (bijvoorbeeld hoe een biljartbal zal reageren op een treffer
van een andere biljartbal), maar de chaostheorie onderzoekt het gedrag van niet-lineaire
systemen (zoals weersystemen) waarin er zo'n grote verscheidenheid aan variabele factoren
is dat het effect van een verandering in een daarvan een onevenredig en schijnbaar
willekeurig effect op andere systemen kan hebben. Het klassieke voorbeeld hiervan is het
zogenaamde vlindereffect, het idee dat alleen al het flapperen van een vlindervleugel een
orkaan kan veroorzaken aan de andere kant van de wereld.
Cultuurelativisme: de opvatting dat zaken van goed of fout volledig cultureel bepaald zijn,
wat gewoonlijk impliceert dat het onmogelijk is te zeggen dat de ene cultuur beter of
slechter is dan de andere.
12. Terrorism
Terrorism: Terrorism, in its broadest sense, refers to attempts to further political ends by
using violence to create a climate of fear, apprehension and uncertainty. The most common
forms of terrorist action include assassinations, bombings, hostage seizures and plane
hijacks, although the advent of terrorism with a global reach, as demonstrated by September
11, has threatened to redefine the phenomenon. The term is highly pejorative and it tends to
be used selectively (one person’s terrorist can be another’s freedom fighter). While terrorism
is often portrayed as an antigovernment activity, governments may also employ terror
against their own or other populations, as in the case of ‘state terrorism’. Terrorism is
nevertheless a deeply controversial term.
State terrorism: Terrorism carried out by government bodies such as the police, military or
intelligence agencies.
Nihilism: Literally a belief in nothing; the rejection of all conventional moral and political
principles.
Suicide terrorism: A form of terrorism in which the perpetrator (or perpetrators) intends to
kill himself or herself in the process of carrying out the attack.
Torture: The infliction of intense physical or mental pain or suffering as a means of
punishment or in order to gain information or a confession.