Professional Documents
Culture Documents
1 Inleiding (NK)
Zelf eentje kiezen hupla: ‘Ideologie is een systeem van verbonden overtuigingen, een gedeelde wereldvisie of
een blauwdruk van hoe pol, econ en msp gestructureerd zou moeten zijn.’
3. Operationele bestanddeel
o = de weg die we moeten volgen om van het bestaande (1) naar het ideale (2) over te gaan
o Strategieën en tactieken die door politieke bewegingen gebruikt kunnen worden
(retoriek, partijprogramma’s, regeringsvoorstellen…)
5 Links en recht: een GPS in de politiek?
5.1 Oorsprong van links-rechts
Is een democratisch instrument met verschuivende betekenissen (vb. nationalisme was vroeger links en
streven naar natuurbehoud was rechts)
Ontstaan: 7 mei 1789
o Stemming in de Staten-Generaal met Louis XVI
o Degenen voor de conservatieve motie rechts vd koning
o Degenen voor de hervormingsgezinde motie links vd koning
o Werd later ook toegepast om te stemmen voor of tegen het behoud vd koninklijke macht
o Deze ruimtelijke indeling kreeg dan snel ook een duidelijke ideologische betekenis
Links: pro politieke verandering
Rechts: pro status quo
Centrum: compromis vormen
6.2 Liberalisme
Fukuyama ~ The End of History and the Last Man
geschiedenis Westen gekenmerkt door overwinning liberaal kapitalisme
= meta-ideologie: algemeen kader waarbinnen politiek & ideologisch debat kan plaatsvinden en dat
gericht is op enkele ‘liberale’ principes die gestalte krijgen in een reeks rechten en vrijheden (recht op
vrije meningsuiting of vereniging, op privébezit, democratie…)
Onderscheid partij-ideologisch liberalisme – abstracter liberalisme
o Partij-ideologisch: zoals het door specifieke partijen w° aangehangen (bv. Open VLD)
o Abstracter liberalisme: brede filosofische benadering, politieke traditie en opvatting over staat
en SL, gecentreerd rond vrijheid
algemene, fundamentele kenmerken van een politiek systeem
hierover gaat dit deel van de cursus
Kernidee: menselijke vrijheid = hoogste goed
Doel: SL tot stand brengen waarin elk individu zich vrij kan ontwikkelen en zijn/haar eigen belangen kan
nastreven individu = centraal
Grondleggers: Hobbes & Locke
o Hobbes: macht uitoefenen ≠ privilege of goddelijke recht van heersende klasse
staat komt voort uit behoefte van individuen aan bescherming
o Locke: de staat = resultaat van een sociaal contract tussen individuen doel: de bescherming
van de natuurlijke rechten van het individu (leven, vrijheid & eigendom)
Economisch liberalisme ~ Smith ( politiek liberalisme)
o Verdedigde economische vrijheid & stelde dat individuen zich laten leiden door hun
eigenbelang en streven naar nutsmaximalisatie
o Gedrag marktactoren mag niet gecoördineerd worden
als iedereen streeft naar eigenbelang, levert dat via ‘de onzichtbare hand’ het beste
collectieve resultaat op
o = laissez faire laissez passer-benadering: marktverstoring (overheidsingrijpen) moet beperkt
worden
Kernconcepten liberalisme
1. Vrijheid
o Afwezigheid van externe dwang (vroeger =negatievere visie) & mogelijkheid om talenten te
ontplooien (nu = positievere visie)
o ~ liber: vrij persoon in de SL (≠ dienaar/slaaf)
o Locke: ‘nachtwakersstaat’ enkel toezien op binnenlandse orde
+ grondwet
2. Positief mensbeeld
o Sterk verankerd in Verlichting: individu bevrijden van bijgeloof en onwetendheid
o Elk individu = rationeel
Mogelijkheid zijn/haar eigenbelang bepalen en nastreven
Vooruitgangsdenken: wereld begrijpen en ten goede veranderen
SL = maakbaar
3. Rechtvaardigheid
o Alle mensen = gelijk geboren
o Vooral gelijkheid voor de wet en politieke gelijkheid
o Gelijke kansen om capaciteiten en talenten te ontwikkelen ≠ gelijkheid in uitkomst
o Meritocratie (positie hangt af van inzet en talent) = positief stimuleert economische
vooruitgang
4. Tolerantie en diversiteit
o Individu = alleenstaand en uniek wezen
o autoritarisme
o Wil menselijke relaties baseren op instemming
Diverse stromingen
1. Klassieke liberalisme
o Benadrukt het egoïstische, rationele individu & negatieve invulling vrijheid
o Staat = noodzakelijk kwaad
o Positieve effecten vrije markt zelfregulerende werking van vraag en aanbod
2. Sociaal darwinisme
o Natuurlijk selectieproces in de SL = survival of the fittest
o Sociale ongelijkheid = goede zaak
3. Neoliberalisme
Modern (sociaal of links) liberalisme ~ Rawls
o °Als gevolg van groeiende sociale ongelijkheid
o Noodzaak van herverdelingsmechanisme in voordeel van minstbedeelden
o klassiek liberalisme: sterker nadruk op positieve vorm van vrijheid, uitgebreidere invulling
van rechtvaardigheid, tolerantie en diversiteit
o neoliberalisme: progressieve stroming
6.3 Conservatisme
Burkes: stelde dat Franse Revolutie een gevaar was voor onze beschaving oude instellingen en
tradities verdwijnen en massa neemt roer over
≠ hervorming/revolutie, = conserveren bestaande tradities
Christendemocratie
o Ontstaan: Rerum Novarum (1891)
o Benadrukt conservatieve waarden en legt eigen accenten (personalisme)
Kernconcepten christendemocratie
1. Christelijke waarden en normen
o Gebaseerd op evangelie (bv. naastenliefde)
o Tegen doorgedreven rationalistisch, secularistisch denken
o SL ≠ goddelijke creatie eisen wel een plaats voor christendom en religie
o Christendom = inspiratiebron voor politieke inzichten en waarden (solidariteit)
o CD&V, cdH
2. Personalisme ~ Maritain & Mounier
o Mens = centraler dan in conservatisme menselijke persoon = hoogste vorm van ‘zijn’
=> vrije wil en waarden
o materialisme, rationalisme, ongebreideld kapitalisme en liberalisme
o Economie = opnieuw ten dienste van de gemeenschap gesteld worden
o Pragmatisch gericht op consensus, compromis, sociale harmonie en tegen klassenstrijd
o Belangrijke groepen: gezin, kerk, buurt => volstaan deze niet: staatsgezag
o Verantwoordelijkheid van de mens: mensen moeten zich inzetten voor anderen, voor de
gemeenschap
3. Anti-etatisme en subsidiariteit
o Staat terugtrekken en ≠ plaats innemen van natuurlijke gemeenschappen (familie, kerk)
o Subsidiariteit: de staat kan enkel ‘aanvullend’ optreden, wanneer er beslissingen moeten
worden genomen die de natuurlijke gemeenschappen overstijgen
dit geldt ook voor de vrije markt
o Klassensamenwerking en neocorporatisme
6.4 Socialisme
Onderscheid sociaaldemocratie/socialisme – communisme (marxisme)
o Sociaaldemocraten verlieten marxistische idealen Godesberg-programma
= accepteerden kapitalistische samenleving
Bernstein: in een kapitalistisch bestel kunnen de omstandigheden geleidelijk aan
verbeteren ≠ systeem omverwerpen
o Communisme ≠ acceptatie van de kapitalistische = systeem omverwerpen
Ontstaan = intrinsiek verbonden met Industriële Revolutie ( & antikolonialisme)
‘Saint-simonisme’
o Betekenissen:
~ sociare: ‘vergezellen’ of ‘verbinden’
Term bedacht door Sieyès bedoelde: maatschappijwetenschap
Leroux ~ toenmalige systeem vervangen door productie en ruil op wijze die
overeenstemt met gelijkwaardigheid van mensen
o Baseerden zich op werk van Saint-Simon: utopisch socialist die ook Marx en Engels inspireerde
Kernconcepten socialisme
1. Gemeenschap en samenwerking
o Mensen = sociale wezens in een gemeenschap
o Mensen = kameraden verbondenheid met anderen
o Geloof in maakbaarheid van de mens
o Pleit voor samenwerking economisch en moreel superieur
=> hard werken voor een gemeenschappelijk doel
2. Gelijkheid
o Gelijkheid = sociale of reële gelijkheid in uitkomst
o Gelijkheid = rechtvaardigheid
gevolg van structuur van de economie en SL, ≠ ongelijke capaciteiten
o Nodig om vrijheid te bereiken
o Gelijkheid = herverdeling
3. Klasse
o Associatie met werkende klasse belangen arbeiders behartigen en hen te emanciperen
o Klasse: een groep die eenzelfde socio-economische positie in de samenleving heeft
o Klassenpositie = bepaald door plaats in arbeidsproces
o Doel: klasseloze Sl
o Relevantie van klasse werd aangetast middenklasse ↑
4. Gemeenschappelijk bezit
o privébezit = bron van ongelijkheid en onrechtvaardigheid
o Welvaart geproduceerd door de gemeenschap vloeit ook terug naar de gemeenschap
o Herverdeling en solidariteit binnen vrije markt en privébezit
Diverse verschijningsvormen
1. Revolutionair socialisme
o Bv. marxisme, communisme, leninisme, stalinisme
o Kapitalistische systeem via revolutie omverwerpen gewelddadige proletarische revolutie
2. Reformatorisch socialisme (of sociaaldemocratie)
o Integreerden zich via stemrecht in het politieke systeem
o Parlementaire democratie om kapitalistische SL in socialistische richting bij te sturen
bijsturen van structurele ongelijkheid en armoede via een gemengde economie en
herverdeling
o Doelstelling: sociale rechtvaardigheid en herverdeling (≠ klassenstrijd, egalitarisme…)
o Zo succesvol dat rol ervan zou uitgespeeld zijn volgens sommigen
ethisch socialisme: wel nog een rol (nadruk op verbondenheid, liefde en medeleven)
3. De ‘derde weg’-visie ~ Giddens
o Reactie op economische recessie bijsturing bemoeilijkt
o Situeert zich tussen neoliberalisme en traditionele sociaaldemocratie
o Markt > staat steunt ondernemerschap en competitieve markt
staat = markt ondersteunen
o Nadruk op gemeenschap en verantwoordelijkheid rechten en plichten in evenwicht
o Meer consensusgericht dan socialisme
o Sociale inclusie i.p.v. sociale gelijkheid
6.5 Nationalisme
Ontstaan: congres in Wenen (1815)
o ~ natio: ‘geboren worden’ groep mensen die door geboorte met elkaar verbonden zijn
o Ontstond volgens velen na congres van Wenen
Gelieerd aan liberale en progressieve bewegingen
o Liberale principes (vrijheid & rechten) = toegepast op natie
verwerpen buitenlandse dominantie & inmenging
o Expansionistische trekken superioriteitsgevoel
o Verschillende gezichten
Kernconcepten van nationalisme
1. Erkenning van autonomie voor de ‘natie’
o Streeft naar autonomie voor de ‘natie’
Natie ~ Herder: Volksgeist = ongrijpbaar geheel van tradities, attitudes, ideeën...
verschillende criteria om ze te omschrijven (taal, godsdienst, geschiedenis & traditie,
het delen van bepaalde waarden, bepaald territorium of eenzelfde ras)
= objectieve criteria ≠ volstaan
Natie = psychologisch geheel
6.6 Ecologisme
Nieuwe breuklijn tussen materialisme en postmaterialisme (Inglehart) nieuwe visie op relatie mens
– natuur
o Visie op natuur: complex geheel van onderlinge relaties tussen organismen en hun natuurlijke
omgeving
≠ hulpbron voor menselijke (economische) ontwikkeling
o Willen evenwicht tussen mens en natuur ( industrialisering, urbanisering…)
Onderscheid lichtgroen (antropocentrisch) – donkergroen (ecocentrisch)
o Antropocentristische ecologisme: mens = centrale plaats in ecologische project
mensen hebben recht op economische ontwikkeling maar zodanig dat de mogelijkheden van
de toekomstige generaties hierdoor niet gehinderd worden
o Ecocentrische (of deep) ecologisme: mens ≠ centrale plaats
de natuur =waardevol op zichzelf
de mens moet zich inzetten voor het in standhouden van natuur, ≠ omgekeerd
biodiversiteit =beschermd worden al gaat dat tegen de belangen van de mens in
Kernconcepten van ecologisme
1. Het natuurlijke evenwicht (ecologie)
o Leven op aarde = netwerk van ecologische systemen => natuurlijk evenwicht
mensen verstoren dit
2. Holistische wereldvisie
o Wereld moet begrepen worden als een geheel think globally, act locally
o Geheel > onderdelen
o Herstellen natuurlijk evenwicht mens – natuur globale benadering van het probleem
3. Duurzaamheid
o Omschakeling naar duurzame ontwikkeling vraagt volledige hervorming, ook van intermenselijke
relaties
4. Bio-ethiek en zelfrealisatie
o Ethisch bewustzijn
o Filosofie over de menselijke zelfontwikkeling en -ontplooiing in evenwicht met de natuur
o Basisdemocratie: inspraak van onderuit en kleine gemeenschappen
= small is beautiful
Groen
o Geen single issue-partij meer (≠ enkel milieuthema)
ook sociaal programma
Zie schema ideologieën!
8 Uitleiding