Professional Documents
Culture Documents
Opvoedkunde
1. Menselijke interactie
1.1 Menselijke interactie
1.2 Factoren die gedrag beïnvloeden
1.3 Aanleren van gedrag
1.4 Factoren die menselijke interactie beïnvloeden
1.5 Sociale attributietheorie
2. Passend communiceren
2.1 Communicatie
2.2 Conflicten
2.3 Soorten conflicten
2.4 Fasen in een conflict
2.5 Gevolgen van een conflict
2.6 Conflicthanteringsstijl volgens het Thomas-Kilmann model
2.7 Assertief gedrag
5. Levensfasen
5.1 Zuigeling/baby
5.2 Peuter
5.3 Kleuter
5.4 Basisschoolleeftijd
5.5 Adolescentie
5.6 Volwassenheid
5.7 Ouderdom
Opvoedkunde
6. Opvoeding
6.1 Opvoeding
6.2 Opvoedingsstijlen
6.3 Opvoedingsmiddelen
6.4 Opvoedingsmilieus
6.5 Opvoedingsproblemen
6.6 Ondersteuning en begeleiding
Opvoedkunde
1. Menselijke interactie
1.1 Menselijke interactie
Menselijke interactie is de manier waarop mensen (en groepen) onderling handelen, op elkaar
reageren en elkaar bewust en onbewust beïnvloeden.
5 soorten interactie:
- Uitwisseling/sociale ruil: mensen die relaties met elkaar aangaan omdat ze er iets uithalen
- Samenwerking: meerdere mensen met een gemeenschappelijk doel
- Conformiteit: gedrag in overeenstemming met het verwachtingspatroon
- Machtsuitoefening: een persoon met een bepaald doel die verplicht is om andere te helpen
- Conflict: mensen met tegenstrijdige doelen of belangen
1.2 Factoren die gedrag beïnvloeden
Interne factoren:
- Biologische factoren: geslacht/afkomst/kleur -> ze kunnen biologisch bepaald zijn of erfelijk zijn.
- Cognitieve factoren: geheugen/nadenken/concentratie -> vermogens en vaardigheden
- Leerprocessen: nieuwe vaardigheden opdoen -> gebeurt bewust of onbewust
- Psychodynamische processen: geestelijk -> ontwikkelingsprocessen of geestelijk vlak.
Externe factoren:
Vorm van leren/stimuleren en reflex. Dit gebeurt door een neutrale prikkel te koppelen aan een
stimulus die leidt tot een reflex.
Gedrag veranderen (positief/negatief). Proces waarin het gedrag van een mens veranderd als gevolg
van de consequenties die dat gedrag heeft.
Vb.: Er zit een duif in de kooi. Het dier krijgt een tijdje voedsel, dit zorgt ervoor dat het allerlei gedrag
gaat vertonen. De duif gaat fladderen of rondjes lopen.
Observeren is het waarnemen van het gedrag van een ander, het onthouden daarvan en het op een
later tijdstip zelf uitvoeren.
Vb.: Nadat het jongste broertje zag dat de oudere broer werd gestraft voor het nemen van een
koekje zonder het te vragen, neemt de jongste geen koekjes zonder toestemming.
Het plots vatten van een nieuw verband tussen de dingen en zo een probleem oplossen.
Vb.: Dromen van de juiste beslissing te nemen of een oplossing om toe te passen
Opvoedkunde
Conflict: een situatie waarin twee of meer partijen die behoren tot één sociaal systeem, dingen
nastreven die onverenigbaar zijn en daardoor in botsing rollen.
Rolpatroon: een manier waarop mensen onderling functioneren. Mensen kunnen verschillende
rollen spelen. Vb. rol van ouder, kind, …
Opvoedkunde
Rolconflict: doen zich voor als individuen geconfronteerd worden met rolverwachtingen die
onderling moeilijk te verzoenen zijn.
Instrumentele conflicten: gaan over doelstellingen, middelen, procedures en structuren; over hoe
iets moet worden aangepakt.
Belangenconflict: deze conflicten ontstaan wanneer twee partijen hetzelfde willen en er niet genoeg
is voor iedereen.
Sociaal-emotionele conflicten: bij dit type conflict komt de persoonlijke verhouding in gevaar.
Mensen ervaren hierbij vaak gevoelens van onbegrip en gebrek aan respect.
Fase 1: beginfase:
Er is nog geen conflict, maar wel het potentieel. Het is in zeker zin een kwestie van tijd voor het
conflict ontstaat (discussie - debat - actie) .
Conflicthantering: hoe er op een effectieve manier met conflicten kan worden omgegaan.
Ontlopen of uit de weg gaan -> de schildpad: hecht weinig belang aan zowel het onderwerp als de
ander.
Forceren of uitvechten -> de uil: hecht veel belang aan zowel het onderwerp als de ander.
Toedekken of toegeven -> de teddybeer: hecht veel belang aan de relatie met de andere, weinig aan
het onderwerp van het conflict.
Confronteren -> de haai: hecht veel belang aan het onderwerp van het conflict en weinig aan de
relatie met de ander.
Compromis sluiten -> de kwal: hecht zowel belang aan het onderwerp als aan de relatie, maar niet
extreem veel.
Assertiviteit -> hoeveel belang iemand hecht aan het onderwerp van het conflict en in welke mate
iemand opkomt voor zijn belangen.
Coöperatie -> hoeveel belang iemand hecht aan de relatie met de ander.
3. Breuklijnen in onze samenleving
3.1 Globalisering
Globalisering: alle mensen van de wereld die samen met hun verschillende leefwerelden, culturen en
economieën dichter bij elkaar komen. Het is het wereldwijd worden van de economie.
Positieve gevolgen Negatieve gevolgen
In eigen land proeven van andere culturen Inkomenskloof wordt groter
Betere communicatie Lokale crisissen worden snel wereldwijd
Mobiliteit verbeterd Tegenstrijd door verschillende culturen
overheid heeft.
Vredegerecht Houdt zich bezig met geschillen tussen burgers
(en ondernemingen) met een inzet kleiner dan
€ 5000, alle problemen in verband met
verhuring en alle problemen met nutsbedrijven.
De vrederechter probeert in de eerste plaats
een constructief gesprek op gang te brengen.
Pas als dat niet lukt, treedt hij op als rechter en
beslist hij wat de beste oplossing is. Wie het
niet eens is met de beslissing, kan in beroep
gaan bij de rechtbank van eerste aanleg.
Hof van Beroep Wie het niet eens is met de uitspraak van de
rechtbank van eerste aanleg of de rechtbank
van koophandel, kan hier in hoger beroep gaan.
Hof van Assisen Houdt zich bezig met misdaden zoals moord,
politieke misdaden, diefstal met inbraak en
geweld, brandstichting en zware zedenfeiten.
Mensenkennis: het vermogen om andere mensen te doorgronden, zoals inzicht hebben in hun
motieven en gedrag.
Aanleg: alle eigenschappen van het individu zijn bepaald door aanleg. Alles wat een mens is en kan
wordt bepaald door genetisch materiaal.
Milieu: alle eigenschappen van het individu zijn bepaald door de opvoeding. Alles wat een mens is en
kan wordt bepaald door de leefomgeving.
Zelfbepaling: de theorie van de zelfbepaling beschrijft hoe mensen 3 aangeboren behoeften hebben:
competentie - relatie – autonomie.
We gaan er vanuit dat de volwassen mens een product is van zowel nature als nurture. Je wordt
geboren met een reeks eigenschappen, maar of en hoe dit tot uiting komt, hangt af van de
opvoeding en de omgeving.
4.3 Ontwikkelingsgebieden
Fysieke ontwikkeling
Psychische ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Niveau 1: premoreel niveau Een kind dat zich op dit niveau bevindt heeft
geen enkel moreel besef. Het begrijpt niet dat
Opvoedkunde
Baby/kleuterperiode: geboorte - 6 jaar Lopen, vast voedsel eten, praten, zindelijk zijn,
verschil tussen jongens en meisjes begrijpen,
gedachten en taal ontwikkelen.
Schoolkind: 6-13 jaar Fysieke behendigheid (lopen, springen),
gezonde attitudes (gehoorzamen, omgaan met
anderen), leren lezen, schrijven en rekenen,
inzicht en kennis verwerven door het dagelijkse
leven en zelfstandig leren zijn.
Jeugd: 13-18 jaar Acceptatie van eigen uiterlijk, omgaan met
verwachtingen van de samenleving, nieuwe
relaties met leeftijdsgenoten, sociaal
verantwoordelijk gedrag wensen en bereiken
en ontwikkelen van eigen levensvisie.
Jongvolwassenheid: 18-30 jaar Uitbouwen van carrière, persoonlijke
ontwikkeling en uitbreiding en omgaan met de
Opvoedkunde
5. Levensfasen
5.1 Zuigeling/baby (geboorte - 2maanden)
Reflexen
Grijpreflex Als je een vinger op de handpalm legt, sluit het
handje.
Zoekreflex Als je de wang aanraakt, beweegt het hoofdje
naar de kant van de aanraking.
Schrikreflex Bij ruwe bewegingen sluit de baby de ogen,
strekt de armen, opent de handen en legt deze
dan weer naast zich.
Babinski-reflex Bij wrijven over de voetzool beweegt de grote
teen.
Gehechtheidsdrang
Veilige gehechtheid Evenwichtige balans tussen exploratie of
terugkomst van de opvoeder.
Angstig bij afwezigheid en gerustgesteld bij
aanwezigheid van de opvoeder.
Presteren beter op school.
Vermijdende gehechtheid Nauwelijks reactie bij vertrek of terugkomst van
de opvoeder.
Afwerende gehechtheid Kinderen zijn angstig bij afwezigheid van de
opvoeder.
Bij terugkomst zijn ze heel afwezig.
Gedesoriënteerde gehechtheid Tegenstrijdige verwachtingen over
beschikbaarheid va de opvoeder.
Stress verhoogt en lijken soms in de war bij
Opvoedkunde
terugkomst.
Geschiedenis van deze kinderen is
onvoorspelbaar en onsamenhangend.
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Spelen is van levensbelang voor de algemene ontwikkeling want spelenderwijs leert het kind en
wordt het handiger in dingen. (bewegingsspel, illusiespel, symboolspel, constructiespel)
Taalontwikkeling:
Cognitieve ontwikkeling gekenmerkt door schoolrijpheid: aan de hand van schoolrijpheid wordt
nagegaan of het kind al genoeg is ontwikkeld om naar school te gaan en of het kind al zelfstandig
genoeg is.
Persoonlijkheidsontwikkeling gekenmerkt door identificatie: kleuter leren over zichzelf via beeld van
anderen en via wat ze ontdekken. Zelfkennis wordt beperkt tot uiterlijkheden.
Fysieke ontwikkeling:
Cognitieve ontwikkeling:
Opvoedkunde
- Reversibel denken
- Vlot omgaan met problemen
- Standpunt van anderen innemen
- Proces bestuderen
- Voorwerp ordenen
- Transitief denken -> logische verbanden kunnen leggen
Tijdens deze fase gaan kinderen om met leeftijdsgenoten. Ze krijgen feedback over hoe ze zich
gedragen, dit zet aan tot zelfreflectie, vergelijkt dit met andere kinderen en beoordeelt zichzelf.
Fysieke veranderingen:
- Groeispurt
- Ontwikkeling borsten, schaamhaar en eerste menstruatie
- Versnelde groei teelballen, lagere stem en eerste ejaculatie
Door de groei is het duidelijk dat de persoon geen kind meer is, opvoeders verwachten dan ook dat
ze zich volwassener gaan gedragen en met hun toekomst bezig zijn. Eigen gevoelens en gedachten
worden een onderdeel van het denken, dit kan zorgen voor verwarring.
Probleemgedrag: alle gedrag van de persoon dat, door deze persoon en/of zijn omgeving, als moeilijk
hanteerbaar wordt ervaren.
5.6 Volwassenheid (20-30 jaar)
Vroege volwassenheid: periode waarin men een eigen positie gaat innemen in het maatschappelijk
leven (beroep uitoefenen, trouwen, zelfstandig wonen, …).
Latere volwassenheid: allerlei lichamelijke veranderingen (verslechtering van het zicht, rimpels, grijze
haren, menopauze bij vrouwen, …).
Problemen:
- Legenestsyndroom: gevoel dat ouders hebben wanneer kinderen het huis verlaten.
- Midlife crisis: identiteitscrisis rond 40-jarige leeftijd.
- Relatieproblemen: kunnen ontstaan doordat er druk op de relatie is.
- Sandwich generatie: mensen tussen 40 en 60 jaar die zowel voor opgroeiende kinderen als
bejaarde ouders moeten zorgen.
- Werkloosheid: zorgt voor inkomensverlies.
5.7 Ouderdom (> 65 jaar)
Opvoedkunde
Psychische stoornissen:
- Geheugenproblemen en concentratieproblemen
- Depressie: uit zich eerder in moeheid en gewichtsverlies
- Dementie: proces van achteruitgang van de hersenfunctie
6. Opvoeding
6.1 Opvoeding
Opvoeden: ouders begeleiden hun kind bij zijn/haar ontwikkeling tot iemand die zelfstandig kan
meedoen aan de samenleving.
6.2 Opvoedingsstijlen
Opvoedingsstijl: patroon in hoe ouders omgaan met hun kinderen; aan welke regels ze belang
hechten.
6.3 Opvoedingsmiddelen
Opvoedingsmiddel: een manier die de opvoeder bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
- Opbouwen van een vertrouwensrelatie - Stimuleren en structureren
- Belonen en straffen - Afleiden
- Negeren - Voorbeeldgedrag
- Gesprek voeren - Gebruik van humor
- Grenzen stellen - Gebruik van pedagogisch milieu
- Regels en afspraken maken - Aanpassen aan de omgeving
6.4 Opvoedingsmilieus
Opvoedingsmilieu: de omgeving waar het kind wordt opgevoed, dingen leert en zich ontwikkelt.
- Gezin
- School
- Vrije tijd/media
6.5 Opvoedingsproblemen
- Verwenning
- Verwaarlozing
- Mishandeling
Sociale dienstverlening: verleent hulp aan mensen die problemen hebben met regels op het gebied
van arbeid, beroep, sociaal zijn, … (OCMW).