Professional Documents
Culture Documents
geschreven door
Nienke7
www.stuvia.com
Week 1 – Inleiding
persoonlijkheidspsychologie
H1 + H2
Karaktertrekken
= beschrijven de neigingen van een persoon om zich op een bepaalde manier te gedragen
Zijn vaak langdurig (zullen in de toekomst veel hetzelfde blijven)
Beschrijven mensen (maar pas op met het plaatsen van mensen in hokjes)
Helpt gedrag te verklaren
Helpt toekomstig gedrag te voorspellen
Bijv. als je een introvert persoon bent zal je minder snel iemand bellen
Mechanismen
= lijken op karaktertrekken, behalve dat ze meer verwijzen naar de processen binnen iemands
persoonlijkheid
Je hebt een bepaalde karaktertrek, maar het is onderhevig aan een mechanisme/situatie
Input --> beslisregel --> output
o Input = iedereen zoekt naar andere informatie
o Beslisregel = wat er in het mechanisme uitkomt
o Output = wat eruit komt
o Voorbeeld 1: te laat studeren
Persoon 1: te laat studeren --> - faalangst (onzekerheid) --> mislukt tentamen
Persoon 2: te laat studeren --> + faalangst (adrenaline) --> goed resultaat
Je ziet dus ook verschil in wat voor resultaat eruit komt
Verdere uitleg
o Meer sensitief voor informatie uit de omgeving die aansluit bij de karaktertrek
o Denken na over verschillende opties
o Sturen gedrag richting bepaalde categorieën
Voorbeeld 2
o Extravert persoon zoekt meer naar mogelijkheden om contact met andere mensen te
hebben
o Zal in situaties eerder mogelijkheden overwegen om contact met andere mensen te
hebben
o Stuurt gedrag richting praten met andere mensen (proberen andere mensen aan te
moedigen om met hen interactie hebben)
Je kunt meer voorbeelden van karaktertrekken bedenken i.c.m. een bepaalde situatie. Wat
zou een zorgzaam persoon doen als hij uitgescholden wordt?
Georganiseerd en langdurig
= persoonlijkheid bevat bepaalde beslisregels die bepalen welke behoeften worden geactiveerd,
afhankelijk van de omstandigheden
Georganiseerd = je persoonlijkheid is in een bepaalde mate hiërarchisch georganiseerd
Bijv. als je hongerig bent, kun je opeens heel anders reageren
Je zult niet altijd op dezelfde manier reageren
Over het algemeen is de persoonlijkheid stabiel, maar afhankelijk van een situatie zal een
persoon anders reageren
Invloed
= karaktertrekken beïnvloeden de manier waarop mensen hun leven vormgeven (denken, doen en
voelen)
Intrapsychisch = in je denken
Fysiek = wat er echt om je heen is
Sociaal = in verhouding tot andere mensen
1. Dispositionele invalshoek
= studie naar verschillen tussen individuen in aantal en soorten
persoonlijkheidskenmerken
Er zijn een heleboel categorieën gemaakt
Die duizenden categorieën zijn samengevoegd in een aantal categorieën
Vb: opdracht 5.3, omdat het gaat om de verschillen tussen mensen
(bepaalde disposities)
2. Biologische invalshoek
= mensen worden gezien als verzamelingen biologische systemen, die de bouwstenen zijn van
gedrag, gedachten en emoties
Het DNA is op een bepaalde manier gevormd
3. Intrapsychische invalshoek
= mensen worden gedreven door innerlijke processen, zoals gedachten, verlangens, angsten en
onbewuste motieven
Innerlijke processen, motieven etc. Niet het denken over het denken!
2 perspectieven:
o Psychodynamische invalshoek - Freud (1856-1939)
o Humanistische invalshoek - Maslow (1908-1970) en Rogers (1902-1987)
Vb: opdracht 5.1, omdat het gaat om de onbewuste angsten/verlangens in hechting --> als de
nadruk op hechting ligt, ligt het al vaak in deze invalshoek
4. Cognitieve-ervaringsinvalshoek
= wat mensen denken, doen en voelen wordt bepaald door de manier waarop zij de wereld binnen
en buiten zich interpreteren
Echt het denken over het denken
George Kelly (1905-1967)
Vb: opdracht 5.6, omdat ze hun gedachten in kaart moeten brengen
5. Sociaal-culturele invalshoek
= persoonlijkheid wordt beïnvloed, maar ook geuit door de sociale omgeving waar iemand zich in
bevindt, sociale rollen en verwachtingen, relaties met anderen
Cultureel: in welke omgeving zit je (bijv. land, studentenvereniging, klas, voetbalteam,
financieel)
Sociale rollen (bijv. broer/zus, echtgenoot, werkgever/werknemer)
Vb: opdracht 5.4, omdat het over verschillende culturen gaat
6. Aanpassingsinvalshoek
Gaan we niet echt behandelen
Hoe ga je om met stress, copingstrategieën
Plaatje gaat over hoe je lichaam met stress omgaat --> het weer in
balans proberen te brengen
Uitputting = de burn-out
Vb: opdracht 5.2, omdat het gaat om stress
Opdracht
Hoe kun je verlegenheid verklaren vanuit de verschillende invalshoeken?
1. Dispositioneel: het is een karaktertrek, iemand is bijv. introvert
2. Biologisch: het zou evolutionair veiliger kunnen zijn, het kan genetisch bepaald zijn
3. Intrapsychisch: door interne conflicten in je jeugd
4. Cognitief-ervaring: zelfbeeld, wat denk je voor identiteit te hebben
5. Sociaal en cultureel: in de cultuur bepaald zijn dat het meer geaccepteerd is (bijv. verschil
tussen man en vrouw)
6. Aanpassend: je ervaart meer stress als je met andere mensen bent (verlegen)
Oefenvragen
1. Marijke is geïnteresseerd in de verschillen wat betreft alcoholgebruik tussen Nederlandse en
Italiaanse mannen. Marijke zal naar verwachting gebruikmaken van de methoden en theorieën
die worden toegepast binnen het sociaal-cultureel domein.
2. Paula is geïnteresseerd in de samenhang tussen relatieproblemen en de hechtingsstijl in de
kindertijd. Paula maakt waarschijnlijk gebruik van de methoden en theorieën die worden
toegepast binnen het intrapsychisch domein.
3. Gegevens die verkregen zijn op basis van psychologische vragenlijsten als de UCL en NPV zijn
voorbeelden van S-data (want je vult hem zelf in)
Week 2 – Dispositionele
invalshoek
H3 + H4 + H5
Dispositie = persoonlijkheidskenmerk
Jerry Wiggins
Circumplex Taxonomy of Personality
o Circumplex = een gecompliceerde cirkel
o Geen rechte lijnen, maar een cirkel waarin iedereen
anders kan scoren
Door het bestuderen van de taal (observaties gedaan hoe we (op
taalgebied) met elkaar omgaan), kwam hij tot deze dimensies
De kenmerken staan tegenover elkaar. De 4 lijnen staan voor de 2
(eigenlijk dus 4) dimensies waarin mensen interactie met elkaar
hebben
o Dominant - onderdanig
o Vijandig - vriendelijk
HEXACO-model
Honesty - humilty
o 6e factor: honesty - humility = eerlijkheid - bescheidenheid
o Toegevoegd aan de rest van de Big Five
Emotionality
eXtraversion
Agreeableness
Conscientiousness
Openness to experience
o Als een situatie ander gedrag vraagt dan bij jouw persoonlijkheid past, zul je jezelf
moeten pushen om het gewenste gedrag te vertonen
Barnum statements
Lijkt op colt-reading
Een tekst kan zo worden gesteld dat hij bij bijna iedereen past
Bijv. "Bewaak je grenzen eens wat meer. Zowel financieel als fysiek ga je helemaal over the
top. Je lichaam mag juist wat meer vertroeteld worden, omdat je zo veel van jezelf eist. Je
portemonnee kun je maar beter thuis laten. Doe gewoon iets leuks met een vriend of vriendin,
dan kun je de aandacht een beetje afleiden van het verdriet of van de zorgen. Jullie weten van
elkaar dat jullie allebei altijd wel weer op jullie pootjes terecht komen."
Wat nou als je in het midden scoort? Je moet een keuze maken terwijl dit
niet per se de werkelijkheid afschildert
Persoonlijkheidsstabliteit en -verandering
Rank order stability: mensen behouden in de loop van hun leven hun positie (in een
bepaalde karaktereigenschap) ten opzichte van de groep waar ze deel van uitmaken (de positie
blijft ongeveer hetzelfde in verschillende groepen mensen)
Positie binnen de groep
Mean level stability: de gemiddelde mate waarin een groep mensen in de loop van de tijd
een persoonlijkheidstrek bezit, blijft gelijk (zitten patronen in)
Over de groep heen
Erfelijkheid
Voorbeeld honden: het is niet altijd handig om door te fokken
Tweelingonderzoek
Onderzoeken of het nature of nurture bepaald is --> dit is allebei belangrijk!
o Vaak worden eeneiige tweelingen ook hetzelfde behandeld door de ouders
(nurture). Daardoor kun je bijna niks zeggen over de omgeving
o Equal environment assumption = automatisch ervanuit gaan dat bovenstaande
gebeurt, bij elkaar opgroeien
Dat de omgevingen van de beiden helften
o Kritiek: de omgeving is ook vaak gelijker
Op die manier kan er worden gekeken wat de invloed
daarvan is op de mens
Veel karaktertrekken zijn erfelijk
o Neuroticisme + extraversie: als je ouders dat ook
hebben, is de kans groter dat de kinderen ook zo
doen (ongeveer voor 50% erfelijk)
o Zie ook de tabel
o De rest van de correlatie wordt bepaald door
nurture --> het betekent niet dat je "gedoemd" bent
om iets te worden, de kans is echter groter
Epigenetica
Betekent letterlijk 'rondom het DNA'. Nog preciezer gaat het om de 'markeringen' rondom
het DNA die genen aan en uit kan zetten. Die markeringen zelf veranderen en lijken
overerfbaar
Er is heel weinig bekend over hoeveel invloed bepaalde dingen hebben op je DNA (zie
plaatje)
Het is soms moeilijk om het verschil tussen epigenetica en aanpassing te zien
Alle omgevingsinvloeden hebben dus ook epigenetisch invloed
o Het is plakkend, maar niet bepalend
o Wat voor keuzes je ouders hebben gemaakt in hun leven, kan dus ook epigenetisch
overdraagbaar
o Je kunt dus ook overerven van generaties voor je ouders
Genotype-Environment Interaction
Genotype-omgeving interactie = mensen met een verschillend genotype, reageren anders op
dezelfde omgeving (bijv. een introvert persoon studeert moeilijker in een drukke omgeving dan een
extrovert persoon)
Genotype-Environment Correlation
Genotype-omgeving correlatie = mensen met een verschillend genotype hebben ook vaker, of juist
minder vaak, met bepaalde omgevingsfactoren te maken (passief, reactief, actief)
Passief: gedrag wordt gestimuleerd, maar kind is passief (hoeft er niks mee te doen). Bijv.:
o Ouders zijn verbaal, kopen dus veel boeken, maar kinderen doen daar verder niks
mee
o Muziek en sport doen kinderen niet per se uit zichzelf, maar bieden de ouders dan
aan
Reactief: het kind doet iets, waar de omgeving weer op reageert
o Bijv. allebei de kinderen in eerste instantie veel knuffelen, maar 1 wil het niet (dus
stop je mee), 1 wil het wel (dus ga je mee door)
Actief: het kind gaat dan zelf actief op zoek naar situaties die passen bij zijn karaktertrek
o Bijv. een sensation-seeker gaat juist op zoek naar avontuur
10
Sensation seeking
Zuckerman (1965)
1. a. I like "wild" uninhibited parties
b. I prefer quiet parties with good conversation
2. a. There are some movies I enjoy seeing a second or even
third time
b. I can't stand watching a movie that I've seen before
3. a. I often wish I could be a mountain climber
b. I can't understand people who risk their necks climbing
mountains
4. a. I dislike all body odours
b. I like some of the earthy body smells
Naarmate je een hoger level hebt, heb je ook meer behoefte
aan prikkels (en andersom)
Onderzoek op blz. 165 (onderaan) - Sensation seeking
o De high sensation seekers zullen in die situatie eerder prikkels opzoeken en het
opgeven
o De lage sensation seekers zullen het voor een langere periode prima vinden
Denk er bijvoorbeeld aan wat je doet als je je verveelt, dan kun je ook gaan reageren vanuit
gewoonte, terwijl dit niet per se bij je karaktertrek past
Plaatje met neurotransmitters: sensation seeking heeft dus ook een neurologische basis
o Dat de dopamine minder snel worden afgebroken
11
12
Quiz
1. Wat houdt de 'equal environment assumption' in?
Dat de omgevingen van de beide helften van eeneiige tweelingen in dezelfde mate met elkaar
overeenkomen als die van de beide helften van twee-eiige tweelingen.
De aanname houdt in dat de omgeving van kinderen die op dezelfde dag in hetzelfde gezin zijn
geboren in eenzelfde mate gelijkmatig zijn, onafhankelijk of het een eeneiige of een twee-eiige
tweeling betreft.
4. Een kind met muzikale ouders, heeft van hen de liefde van muziek in zijn genen meegekregen.
Daarnaast wordt hij ook getrakteerd op de hele dag muziek in huis. Dit is een voorbeeld van: Passieve
genotype-omgeving correlatie
5. Paul en Corrie, zijn erg sportief. Ze houden van schaatsen, wandelen, wielrennen. Ze hebben twee
kinderen: Jorre en Tip. Jorre heeft geen interesse in sport en leest liever een boek. Tip houdt wel van
sport, en hij is dan ook lid gemaakt van twee sportverenigingen. Dit is een voorbeeld van:
Reactieve genotype-omgeving correlatie
8. Hoe werd deze theorie later herzien? Introverten en extraverten verschillen niet qua basisniveau
van opwinding, maar...
in de mate waarin ze 'aroused' raken van stimuli (arousability).
13
10. Ochtendmensen hebben een kortere cyclus per dag, dan avondmensen. (Waar)
11. Hoe komt het dat mensen met een biologische cyclus van meer dan 24 uur, niet elke dag een
beetje later wakker worden?
Omdat door het zonlicht en het ritme van de dag, hun biologische cyclus elke dag weer gecorrigeerd
wordt.
12. Natuurlijke selectie houdt in dat die eigenschappen die helpen te overleven, overgeërfd worden
in de nakomelingen. (Waar)
13. Seksuele selectie houdt in dat eigenschappen die ertoe bijdragen dat een wezen de kans krijgt
zich voort te planten, overgeërfd worden in de nakomelingen. (Waar)
14. Ket (23) verkeert samen met een aantal anderen in een noodsituatie. Hij kan zichzelf redden, en
nog één andere persoon. Niemand kan zichzelf redden. Wie zal Ket volgens de inclusive fitness-
theorie waarschijnlijk redden?
Zijn zus (28 jaar)
Zijn oma en moeder, zijn niet meer in staat om zich te reproduceren. Zijn zus is dat wel, en heeft ca.
50% van haar genen gemeen met Ket. Het object van Ket's prille verliefdheid, heeft geen genen met
Ket gemeen, en biedt vooralsnog ook geen enkele garantie dat Ket zijn genen met haar kan
reproduceren. Zijn zus is dus volgens de theorie de aangewezen persoon voor Ket om te redden.
14
Week 4 – Intrapsychische
invalshoek
H9 + H10
Persoonlijkheidsstructuur
Id: reservoir van psychische energie
Ego: uitvoering van de persoonlijkheid
Superego: naleving van sociale normen en waarden
Afweermechanismen
1. Verdringing (repression)
2. Ontkenning (denial)
3. Verplaatsing (displacement)
4. Rationalisatie (rationalization)
5. Projectie (projection)
6. Sublimatie (sublimation)
15
Psychoseksuele ontwikkeling
Fasen
Orale fase (0 - 1,5 jaar)
o Behoeftebevrediging: orale stimulatie door zuigen, eten/drinken, brabbelen
o Conflict: weaning, afhankelijkheid overwinnen
Anale fase (1,5 - 3 jaar)
o Behoeftebevrediging: anale stimulatie door training van blaas en darmen
o Conflict: zindelijkheidstraining, autonomie
Fallische fase (3 - 6 jaar)
o Ontdekking van de penis of het ontbreken daarvan
o Conflict: oplossen oedipuscomplex
Latentiefase (6 jaar - puberteit)
Psychoseksuele ontwikkeling staat stil
Genitale fase (puberteit - volwassenheid)
o Ontdekking van de genitaliën: volwassen seksuele relaties
o Geen conflict te overwinnen
Fixaties
Stagnatie in 1 van de psychoseksuele stadia
Orale fixatie: uit zich in o.a. roken, nagels bijten, vraatzucht, te veel drinken, kauwgom
kauwen, gulzigheid, afhankelijkheid
Anale fixatie: uit zich in o.a. rommeligheid, gierigheid, woedeaanvallen, overdreven reinheid,
koppigheid
Fallische fixatie: uit zich in o.a. masturbatie, jaloezie, egocentrische seks, seksuele
veroveringsdrang, problemen met ouders
Latente fixatie: uit zich in o.a. overdreven bescheidenheid, voorkeur voor gezelschap van het
eigen geslacht, homoseksualiteit
Erikson (egopsychologie)
Egopsychologie: Erikson legde nadruk op het ego --> mensen proberen een identiteit te
ontwikkelen en bepaalde doelen te bereiken.
Persoonlijkheid ontwikkel je over je hele leven
Crisis of fixatie in een fase is gebaseerd op psychosociale conflicten
Psychosociale ontwikkeling
1. Vertrouwen versus wantrouwen (babytijd)
2. Autonomie versus schaamte en twijfel (peutertijd)
3. Initiatief versus schuld (kleutertijd)
4. Vlijt versus minderwaardigheid (basisschooltijd)
5. Identiteit versus rolverwarring (puberteit)
6. Intimiteit versus isolatie (jongvolwassenen)
7. Generativiteit (zorg voor de volgende generatie) versus stagnatie (volwassenheid)
8. Integriteit versus wanhoop (ouderdom)
Objectrelaties
Interne wensen en behoeften zijn niet zo belangrijk als het ontwikkelen van een relatie met
significante anderen ouders
Deze anderen, met name de moeder, worden door het kind geïnternaliseerd in de vorm van
mentale objecten
De relatie die het kind heeft met deze objecten is bepalend voor de relaties die het kind later
zal ontwikkelen
16
Voorbeeld Trump
Psychoanalytische theorie (Freud):
Donald Trump komt uit een gezin met vijf kinderen. Hij is dezelfde weg ingeslagen als zijn
vader, die hij zijn mentor noemt. Over zijn moeder zegt hij dat zij gevoeld voor dramatiek had,
wat hij heeft overgenomen in de manier waarop hij zich presenteert. Ze was een traditionele
huisvrouw, maar wereldwijs. Op het eerste gezicht lijkt het alsof hij het oedipuscomplex goed
doorlopen zou moeten hebben, maar uit de manier waarop hij over vrouwen praat, valt toch af
te leiden dat hij hier niet ongeschonden uit is gekomen (fallische fixatie). Er lijkt sprake te zijn
van een onopgelost conflict met zijn moeder. Ook lijkt hij zich niet zozeer met zijn vader te
identificeren als hem te willen overtreffen (wat ook gelukt is).
Neo-analytische theorie (Erikson):
Over het stadium vertrouwen versus wantrouwen hebben we geen expliciete informatie. Uit
de opmerkingen “I liked to test people” en "I realized then and there, that if you let people
treat you how they want, you'll be made a fool. I realized then and there something I would
never forget: I don't want to be made anybody's sucker" zou je kunnen afleiden dat hij mensen
met een bepaald wantrouwen tegemoet treedt.
Donald Trump zit bepaald niet aan de kant van schaamte. Dit kun je afleiden uit de
schaamteloze uitspraken die hij doet. Hij voelt zich geen strobreed in de weg gelegd om te
doen en te zeggen wat hij wil.
Als kind assisteerde Trump zijn vader in diens bedrijf (rental property business). Toen hij vijf
was ging hij mee naar bouwterreinen en toen hij dertien was, bestuurde hij al bulldozers. Je
zou dus kunnen zeggen dat hem werd toegestaan om initiatieven te nemen. Hij heeft als
ondernemer natuurlijk ook wel bewezen dat hij aan de kant van initiatief zit.
Er wordt gezegd dat Donald Trump als kind energiek en slim was. Op zijn dertiende werd hij
naar een militaire academie werd gestuurd in de hoop dat hem op die school discipline werd
bijgebracht om zijn energie positief in te zetten. Hieruit kun je opmaken dat dit een eufemisme
is. Waarschijnlijk zorgde zijn mate van energie enigszins voor problemen, maar dit wordt niet
expliciet genoemd. Overigens schijnt die militaire academie hem zowel sociaal als academisch
goed te hebben gedaan. Je kunt je wel afvragen of hij vrij geweest is om verschillende rollen uit
te proberen. Het lijkt me niet dat een setting als een militaire academie daar veel gelegenheid
voor geeft. Uit het feit dat hij in zijn vaders voetsporen is getreden, kun je afleiden dat zijn
identiteit al te vroeg vast lag.
Donald Trump is nu voor de derde keer getrouwd. Als je naar zijn uitspraken over vrouwen
kijkt, lijkt het niet heel aannemelijk dat hij tot een gelijkwaardige partnerrelatie in staat is. In de
tijd van Erikson hoefde dat ook nog niet. In ieder geval zit hij niet in een isolement.
Donald Trump is, met zijn 69 jaar nog behoorlijk generatief. Hij is nog niet toe aan het stadium
integriteit versus wanhoop.
17
3 basismotieven
Naar deze 3 motieven is het meeste onderzoek gedaan. Dit betekent echter niet dat het de enige
basismotieven zijn die er bestaan.
18
Voorbeeld Trump
Maslow:
Ik zou Donald Trump zeker niet in de laag ‘zelfactualisatie’ willen plaatsen. Hij heeft wel veel
met zijn talenten en vaardigheden weten te bereiken, maar uit zijn uitspraken kun je afleiden
dat hij geen zelfactualisatie heeft bereikt – laat staan zelftranscendentie. Aan de biologische
behoeften is wel voldaan. Maar uit zijn wantrouwen komt toch een bepaalde mate van ervaren
onveiligheid naar voren.
Rogers:
Donald Trump maakt een narcistische indruk (schaamteloze uitspraken, vermijdende
relatiestijl). Narcisten moeten hun eigen onzekerheid overschreeuwen. Er lijkt bij hem dan ook
geen sprake te zijn van positieve zelfwaardering. Het is waarschijnlijk dat Donald Trump in zijn
jeugd geen onvoorwaardelijke positieve acceptatie door zijn ouders heeft ontvangen.
19
Week 5 – Cognitieve
ervaringshoek
H11 + H13 + H14
20
constructen maken. Door deze constructen kun je weer gaan voorspellen en inschatten
wat iemand anders gaat doen
Bipolaire constructen = het 1 of het ander, niet ergens tussenin
Iedereen heeft zijn eigen constructen. Is uniek voor iedereen --> maakt je persoonlijkheid: …
o Voorbeeld van mijn eigen constructen:
i. Mooi - lelijk
ii. Goed - slecht
iii. Echt - nep
iv. Leuk - stom
v. Gestrest - rustig
o Voorbeeld van mezelf wat voor beeld je bij iemand hebt:
Maxima: mooi, lief, heeft het goede voor
Rutte: slim, gaat mee met de flow
De realiteit is een construct, ieder persoon en zeker elke cultuur heeft een eigen versie van de
werkelijkheid die uniek is. En geen enkele realiteit is meer bevoorrecht
o Iedereen heeft zijn eigen werkelijkheid
o Daar is geen goed of fout in!
o = ook wel het postmodernisme
Verklaringsstijlen
Mensen hebben een voorkeur voor een optimistische of pessimistische stijl. Die blijft redelijk stabiel
over de tijd heen. Mensen hebben dus verschillende verklaringen voor gebeurtenissen
Intern/ extern Stabiel/ onstabiel Globaal/ specifiek
3. Doelen stellen
Acties die we uiteindelijk doen, verschillen ook!
Personal project: een set aan relevante acties om een gekozen doel te bereiken
o Onderzoek waarin mensen verschillende doelen moesten aangeven
Personal projects analysis
o Neuroticisme: ervaren meer stress van alle doelen/projecten (voelt dan ook minder
prettig om die doelen te behalen), minder controle over de doelen
o Verschil man/vrouw
Man: meer behalen van successen
Vrouw: meer gericht op de relaties, personen
21
o Wie is er gelukkiger?
Lage stress: meer geluk
Hogere stress = minder geluk
Cognitieve sociaallerentheorieën
Albert Bandura: Notion of Self-efficacy
Sociaal-leren theorie
Als je meer geloof hebt in je eigen kunnen, zet je je doelen hoger, zet je er meer druk achter
Zelf-effectiviteit: in welke mate denk je dat je het kan, geloof in eigen kunnen
Modelling: manier waarop je leert. Door naar anderen te kijken, leer je
22
De student kan uitleggen hoe het zelfconcept tot stand komt vanaf
de geboorte
Benaderingen van het zelf
Een ander beeld van jezelf en van de wereld
Zelfconcept = beschrijven van jezelf
Zelfwaardering = welke waarde geef je eraan, evalueren (kan wel of niet goed zijn voor je
zelfvertrouwen)
Sociale identiteit = verschillende stukken van jezelf laten zien in verschillende situaties. Op
school laat je iets anders zien dan thuis
Zelfconcept
Schema's
Zelfconcept = de som van zelfschema's
Ontwikkeling zelfconcept
Onderscheid ik en niet-ik
Allereerst het onderscheid tussen jezelf en je ouders
Herkennen in de spiegel (18 maanden)
Herkennen op foto (2 jaar)
Begin van het zelfrespect (2 jaar)
Langzaam begrijpen dat anderen verwachtingen hebben, dat er goed en fout bestaat
Begrip van sekse en leeftijd (2/3 jaar)
Kunnen ze eerst nog niet goed inschatten
Vergelijken met anderen (5/6 jaar)
Begint hier alleen nog maar
Ontwikkelen van innerlijk privé-concept (5/6 jaar)
Dat je ook kan gaan liegen, omdat je weet dat niet iedereen alles van jou kan zien
Perspectief nemen (tienerjaren)
Mogelijkheid om jezelf vanuit anderen kunt zien en vergelijken, dan hecht je er allerlei
waarden aan
Zelfschema
Mogelijke zelf (possible self)
o Idee over wie je hoopt dat je wordt
o Ideale zelf (ideal self)
Idee over wie je wilt zijn
Hoe zou je willen zijn?
o Wenselijke/verwachte zelf (ought self)
Hoe je denkt dat anderen jou prettig vinden
Ligt dus heel erg aan de persoon met wie je bent
Bijv. als je weet dat iemand van rustige personen houdt, ga jij ook rustig
doen
Wat denk jij dat anderen verwachten van jou?
Feitelijk zelf (actual self)
o Je daadwerkelijke eigenschappen en karaktertrekken
Onwenselijk zelf (feared/undesired self)
o Waar je bang voor bent wie je zou kunnen worden
23
24
1. Selectie
Wat bepaalt je partnerkeuze?
Wij selecteren nu anders dan onze recente voorouders
Vroeger: vruchtbaarheid (mannen, inkomen (vrouwen). Partnerkeuze heel belangrijk,
omdat het langdurig is en bepaalt wat je omgeving wordt
Nu: de samenleving stelt andere eisen, daarmee verandert ons gedrag en onze
voorkeuren. Partnerkeuze is nu minder belangrijk, omdat scheidingen veel normaler zijn. Er is
nu een veel grotere invloed van persoonlijkheid
25
3. Manipulatie
= sociale beïnvloeding, bewust proberen gedrag van anderen te veranderen
11 tactieken
Charm: Ik probeer lief te zijn als ik het vraag
Coercion: Ik schreeuw naar hem als ik het vraag
Silent treatment: Ik reageer niet totdat de ander reageert
Reason: Ik leg uit waarom ik wil dat de ander het doet
Regression: Ik zeur totdat de ander het doet
Self-abasement: Ik handel onderdanig zodat de ander het zal doen
Responsibility invocation: Ik zorg ervoor dat de ander een commitment maakt om het te
doen
Hardball: Ik ben hard naar hem zodat hij het gaat doen
Pleasure induction: Ik laat hem zien dat het zo leuk is om alles te doen
Social comparison: Ik vertel hem dat alle anderen het al aan het doen zijn
Monetary reward: Ik bied hem geld zodat hij het gaat doen
Man-vrouwverschillen
Verklaren van sekseverschillen in persoonlijkheid op basis van 3 theorieën:
o Socialisatie
26
o Hormoonverschillen
o Evolutietheorie
Sekseverschillen en de Big Five
Seksestereotypen --> betekent niet dat het klopt
Hormoonverschillen
= fysiologische verschillen
Hormonal theory: wat heeft je testosteron spiegel voor invloed?
Onderzoek naar relaties tussen hormonen en sekse gerelateerd gedrag
Mannen hebben 10 keer zoveel testosteron (zorgt ook voor de spieropbouw etc.)
Evolutietheorie
Adaptieve problemen = hoe je je aanpast aan problemen, mee om leren gaan
Vroeger
o Mannen moesten voorzien, bescherming geven etc.
o Vrouwen moesten meer verzorgen
Evolutionary psychology theory
Man-vrouw hetzelfde: voedselvoorkeuren zijn hetzelfde
Man-vrouwverschil: partnervoorkeuren zijn anders
Voor uitzonderingen zijn er eigenlijk geen verklaringen
27
3 componenten
Cognitief = ideeën over wat bij mannen/vrouwen 'hoort' (sociale categorieën)
Affectief = gevoelens tegenover mannen/vrouwen (vooroordelen)
Gedragsmatig = op bepaalde manier gedragen puur omdat iemand man/vrouw is
(discriminatie)
Cultuur en persoonlijkheid
3 benaderingen in culturele verschillen in persoonlijkheid:
Uitgelokte cultuur, evoked culture
Overgedragen cultuur, transmitted culture
Culturele overeenkomsten, cultural universals
28
29