Professional Documents
Culture Documents
Strain theory (deel van deductie): pesterijen als stressgevolgen (frustraties -> destructieve coping ->
frustratie-agressie -> dader van pesterijen)
ontbrekende slachtoffersperspectief wat hoort bij inductie
Conflict theory (deel van deductie): pesterijen als geëscaleerde conflicten (taak-of relationeel conflict
-> destructieve conflicthantering -> geëscaleerd conflict -> verliezer wordt slachtoffer van pesterijen)
rol van machtsverhoudingen in conflicten wat hoort bij inductie is belangrijk (wordt niet echt
vermeldt)
-> toetsing procesmodellen uit literatuur aan casus => nieuwe theorie: groepscultuur? -> 1 persoon
komt binnen en die wordt niet aanvaard door andere mensen, omdat die nieuw is in de groepé
Zelfrapportage: Informatie die de persoon zelf geeft • Vaak over gevoelens, gedachten, etc. •
Perspectief op gedachten en gevoelens van een persoon op bepaald moment
Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen iets ervaren en wat
hun gevoelens en gedachten zijn.
Problemen binnen kennistheoretische benaderingen:
Kwantitatief: Respondenten zijn soms niet in staat om de juiste informatie te geven (bv.
redenen) Respondenten zijn soms gemotiveerd om de werkelijkheid niet te rapporteren
Oplossingen:
a. Geen retrospectieve bevraging
Hoe langer geleden, hoe moeilijker om ‘objectief’ te zijn, want: • Mensen kunnen een slecht
geheugen hebben • Socio-culturele ‘scripts’ van hoe iets zou-moeten zijn, vullen
ontbrekende info aan → Tijdspanne beperken: Bv. WHO Quality of Life scale: Denk aan de
voorbije 2 weken. Hoe tevreden was u met uw gezondheid / sociale relaties / uiterlijk / etc →
DAGBOEKSTUDIES!
Kwalitatief: Menselijk gedrag (inclusief wat mensen zeggen en denken) is altijd gekleurd door
context (zelfrapportage is daar geen uitzondering op)
Oplossingen: Zichtbaar maken van relatie & context: Zelf-repportage is gesitueerd in de
relatie tussen onderzoeker en respondent. Dus moet duidelijk zijn: • Wie is de
onderzoeker/interviewer? • Wat is zijn/haar relatie tot het onderwerp? • Wat is zijn/haar
relatie tot de respondent? • Wat is belangrijk voor de respondent? • Hoe wil deze zich
presenteren?
1. Wat is een kwalitatief interview en wanneer kies je ervoor als methode van data-
verzameling?
Definitie interview + gebruik van interview
2. Verschillende vormen van interviews
Volledig gestructureerd, ongestructureerd of semi-gestructureerd interview
3. Interviews en kennistheorieën
Opstellen van vragen en interviews maken bij kwant en kwal
4. Hoe maak je een interview?
Theorie -> wat wil je weten, outline, opstellen van verschillende types vragen, volgorde
van vragen! (bedreigende vragen later, mogelijke invloed van eerdere op latere vragen:
LET OP: assimilatie en contrast, eerst hoofdvragen dan bijvragen), let op met hoe je
vragen formuleert (geen suggestieve vragen, geen veronderstelling alvorens vraag te
stellen)
5. Hoe doe je een interview?
Probing, lichaamstaal, comfortabele setting, connectie/ raport creëren zodat die persoon
belnagrijke info zou delen, interesse tonen
1) Actief luisteren: kijken naar persoon, oogcontact, lichtjes buigen naar persoon, open
en relaxte lichaamshouding maar niet nonchalent, bevestigen in lichaamstaal
2) Non verbale communicatie: uiterlijk en kledij aanpassen, wees bewust van
bewegingen en houding, beleefdheidsvormen in andere culturen
3) Interactie met geïnterviewde: aanmoediging, stiltes zijn niet noodzakelijk negatief,
wees niet opdringerig, doorvragen = probing, nooit denken dat je het antwoord wel
kan raden, vraag het!
Een interview is een conversatie: o Waarin vragen gesteld worden (interviewer) en antwoorden
worden gegeven (geïnterviewde) o Waarin er een transfer is van info (vooral geïnterviewde ->
interviewer maar ook interviewer -> geïnterviewde) o Meestal face to face (heel soms via telefoon of
online –gebeurt nu vaker wegens corona!)
gebruik: wanneer je geïnteresseerd bent in zelf-rapportage
voordeel tov gesloten vragenlijsten is de flexibiliteit van de vragen
Outline: wat zijn onderwerpen die je aan bod wilt laten komen? • Brainstormen, informeren en
uitproberen! • Mogen specifieke vragen zijn, maar hoeft niet
Types vragen:
Essentiële vragen: o Gaan over het onderwerp van het onderzoek
Extra / parallelle vragen: o Equivalent met essentiële vragen, maar anders geformuleerd
Weggooivragen: o Leiden af van een gevoelig onderwerp
“Probes”: o Kunt u dat verder uitleggen? Wat gebeurde er toen? Soorten probes:
Open-ended (om meer detail te krijgen) o Kan je me daar nog wat meer over vertellen?
Open-ended (om verduidelijking te vragen) o Ik weet niet zeker of ik dat begrijp. Kan je nog
een keer uitleggen wat je bedoelde?
Gerichte bijvragen (om meer gegevens te krijgen) o Wie was nog meer aanwezig? o Wanneer
gebeurde dat precies? o Waar was het?
Narratief: (=verhaal, vertelling) een verhaalde ervaring (meestal verbaal) van een gebeurtenis in
heden of verleden, of van mensen Hoe geeft iemand betekenis of zin aan ervaringen?
Veel narratieven gaan uit van één verteller, maar in realiteit gaat het meestal om meer dan één ->
dialoog interviewer – geïnterviewde! • In kwaltatief onderzoek: • Interviewer speelt ook een rol in
hoe een narratief vorm krijgt!
Waarom gebruiken? Omdat:
1. Narratieven individuele perspectieven (of stellingnames) laten zien
2. Narratieven sociale onderhandelingen laten zien
3. Narratieven verklaringen zoeken
4. Narratieven normen (of evaluaties) communiceren
Co-constructie van vertellingen (= in de loop van het interview komt een wederzijds geaccepteerde
versie van het verhaal tot stand) of conversationeel narratief: bestaat uit volgende elementen:
• Vraag om verder te beschrijven -> verhaal plaats geven
• Vraag naar verduidelijken chronologie
• Onderhandelingen over betekenis/evaluatie van gebeurtenis
• Samen op zoek gaan naar verklaring
Conclusie: narratieven zijn niet slechts neutrale gegevens, maar een stellingname, perspectief op de
wereld • in de co-constructie van narratieven wordt dit perspectief onderhandeld en goedgekeurd •
interviews zijn een manier om narratieven te verkrijgen •interviews bestaan in verschillende vormen
en kunnen dus ook andere doeleinden hebben
Les 4: Focusgroepen:
Definitie focusgroep = doelgerichte groepsdiscussie die door een onderzoeker wordt ingeleid over
een bepaald onderwerp (= focus)
=> nagaan van spontane reacties/ideeën die ontstaan in sociale interactie tussen groepsleden
wanneer zij (op een gestructureerde manier) discussiëren over een bepaald thema (bv. ‘bosbrossers’,
‘vluchtelingencrisis’, racisme, etc.)
(Hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zien hoe zij denken: hoe zij meningen vormen,
rechtvaardigen, tegenspreken … ~ sociaal constructionisme als wetenschapsbenadering (zie eerdere
colleges))
Eigenheid focusgroepen:
-> Interactie tussen groepsleden centraal!
➔ Onderzoeker = moderator of facilitator
➔ Selectie groepsleden i.f.v. optimale kwaliteit discussie
Denken als sociale activiteit: In conversaties of discussies met anderen op werk, in café, thuis aan
tafel … ➔ nemen mensen stelling over de goede handels- of zienswijze (= mening vormen), ➔ geven
zij argumenten voor hun ziens- of handelswijze (= rechtvaardigen), ➔ bevestigen of bekritiseren zij
andere ziensen handelswijzen (= al of niet tegenspreken)
TRIANGULATIE • Term uit scheepvaart = precies berekenen van locatie door de combinatie van drie
referentiepunten • Vormen van triangulatie in kwalitatief onderzoek = combinaties van … → #
databronnen → # methoden → # perspectieven van betrokkenen
Aandachtspunten of praktijken i.f.v. validiteit (meet ik wat ik wil meten? zijn mijn uitspraken over de
werkelijkheid juist?)
(1) Aandacht voor tegengestelde perspectieven en afwijkende gevallen: in analyse eigen
interpretaties voortdurend proberen uitdagen, ‘falsificeren’
(2) “Respondent validering”: aandacht voor ‘insider’ perspectieven participanten, rijke beschrijving
van context en beleving…
(3) “Peer validering”: openheid voor kritiek in dialoog met andere onderzoekers (‘peers’)(cf.
transparantie)
Ethische basisprincipes:
4) Psychologen zijn integer in relatie tot participanten / cliënten en collega’s (‘integrity principle’)
- Smalle interpretatie = misleiding (‘deception’) van participanten vermijden, ofwel wetenschappelijk
motiveren, inzage geven in doel en procedure onderzoek of behandeling (indien achteraf:
‘debriefing’)
- Brede interpretatie = psychologen zijn eerlijk en waarheidsgetrouw naar participanten / cliënten en
collega’s / gebruikers
Opt-in vs Opt-out:
Opt-in: naar iedereen individueel toestemming gaan vragen, pas als iedereen actief toestemming
geeft gaat het onderzoek door. (met dezen gaat het onderzoek door)
= mensen doen mee als ze actief toestemming geven.
Opt-out: Je gaat een onderzoek doen op een hele groep, bv een school, dan stuur je naar alle ouders
een mail dat ze het moeten melden dat ze niet mee willen doen. Als ze niets terugsturen geven ze
toestemming en als ze terugsturen dat ze niet mee willen doen dan doen ze niet mee.
= mensen doen mee als ze geen bezwaar geven (passief toestemming geven)
Les 6: Observatiestudies:
Observatiestudie: Algemene definitie: Observatieonderzoek is een methode van dataverzameling die
bestaat uit aandachtig of gericht waarnemen
Doel: Om informatie te krijgen die mensen moeilijk zelf kunnen rapporteren Tegenhanger van zelf-
rapportage als veel gebruikte psychologische onderzoeksmethode
Zowel kwantitatieve als kwalitatieve observatie mogelijk → sleutelrol in beide vormen van
psychologisch onderzoek
Wat is een onderzoeksopzet? (‘research design’) 6 • Definitie: plan van aanpak of ‘blue print’ van
onderzoek • Moet worden gerapporteerd in methoden-sectie van wetenschappelijk rapport /paper •
Wat? Keuze en motivering van: • Methode van dataverzameling (zie lessen 2, 3, 5,) • Selectie van
gevallen? (deze les!) • Methode van data-analyse (zie lessen 9, 10, 11)
GROTE N ONDERZOEK of “variable-oriented research” (type van onderzoeksopzet) o studie van één
of enkele ‘focale variabelen’ o over een groot aantal eenheden (N > 15-20) o toevallige selectie van
steekproef uit een populatie o en/of toevallige toewijzing aan experimentele condities =
hoofdstroom qua onderzoeksopzet in psychologie = meestal kwantitatief
Tussenvorm: ‘KLEINE N ONDERZOEK’ Charles Ragin ontwikkelde statistiek voor ‘kleine N’ onderzoek!
→studie van patronen of configuraties van een beperkt aantal variabelen (2 – 10-tal maximaal) → in
een klein aantal gevallen (3 < N < 15 - 20) = vooral toegepast psychologisch onderzoek = kwalitatief of
kwantitatief →specifieke vorm van (Bayesiaanse) statistiek ontwikkeld voor ‘kleine N-onderzoek’
(Charles Raigin; Onghena & Vandennoortgate)
LEVEL 1 veralgemening: # ‘statistische veralgemening’ = van toevals steekproef naar populatie of van
toevalstoewijzing aan condities naar experimenteel effect
Over pragmatisme: 1. Kennis van we werkelijkheid waarin we leven heeft ‘objectieve’ (cf. realisme)
en ‘subjectieve’ (cf. constructivisme’) componenten 2. Pleidooi voor eclecticisme en pluralism
(combineren van stijlen en visies - van onderzoeksmethoden) 3. Keuze van methoden gebaseerd op
hun sterkten en complementariteit (= hoe ze elkaar aanvullen) (p.6-7)
Mixed Methods Research (MMR) = onderzoek waarin • zowel kwantitatieve als kwalitatieve • data
worden verzameld en geanalyseerd • om inzicht te krijgen in hetzelfde fenomeen
1. Triangulatie:
- convergentie van resultaten
- gelijktijdig / parallel
- “klopt dit? past dit in hetzelfde plaatje?”
2. Complementariteit:
- verdieping, elaboratie, verduidelijking
- eerst kwantitatief, dan kwalitatief (sequentieel)
- “hoe komt dit nu?” “hoe kunnen we dit begrijpen?”
- bv: Narratieven geven meer informatie over de betekenis van de vragenlijst
3. Ontwikkeling:
- ene verrijkt of ontwikkelt andere
- ingebed
- “Hoe zit het precies?”
4. Initiatie:
- nieuw licht op, exploratie van resultaten
- eerst kwalitatief, dan kwantitatief:
- voorbereidend sequentieel: kwalitatief bereidt kwantitatieve voor.
- “Wat kenmerkt het fenomeen?” “Hoe vaak komt een fenomeen voor?”
- bv: kwalitatieve fase: relevante situaties identificeren, daarna kwantitatief: vragenlijst voor
frequenties
5. Expansie:
- verbreding
- diverse fasen (heel veel, meer dan 2, alle combinaties mogelijk)
Descriptieve codes:
- Categorisering tekst
- Dicht bij de data
Abstracte codes:
- Categorisering van descriptieve codes
- Verder van de data
Transcriptie: op schrift stellen van informatie op audio tapes (uit interviews, focusgroepen…)
Besef: belangrijke selectie van de data!
Transcriptie altijd reductie van de werkelijkheid
Wat je in de transcriptie opneemt, gaat je onderzoeksresultaten beïnvloeden.
Transccriptiesoftwares:
Als je een transcriptie hebt, kan je coderen = data-organisatie, reductie & interpretatie
- segmenteren
- reduceren
- interpreteren - betekenis toekennen a.d.h.v. codes
- Je moet je data reduceren en interpreteren om tot conclusies te kunnen komen
Op een systematische en grondige manier
• Zoeken van tekstfragmenten: het lokaliseren van relevante tekstfragmenten o.b.v. codes
Voorbeeld: SPAFF (SPecific AFFect) codeersysteem van Gottman: studie van romantische relaties
LIWC: (Linguistic Inquiry and Word Count) • Analyseert geschreven tekst door te zoeken naar
bepaalde woorden • Telt de woorden en kan het percentage woorden berekenen dat in
voorafbepaalde categorieën valt. • Werkt met een woordenboek waarin gedefinieerd wordt welke
woorden moeten worden geteld in een bepaalde tekst.
• Data = kwalitatief = tekst • Analysemethode = kwantitatief = tellen * Inhoudsanalyse, maar geen
Thematische Analyse
Met behulp van programma Atlas.ti Programma’s doen het analyseren niet voor je, maar ze helpen
je om de transparantie en organisatie van het coderen te vergroten
- voer tekst in en segmenteer
- maak initiële codes aan en codeer de tekst
- combineer codes in thema’s
- Verfijn je codes en thema’s (Een lijst met alle gebruikte codes • 1 klik op een code in de lijst = alle
paragrafen waarin de code voorkwam - kijken of de code zijn betekenis behoudt - kijken of de code
verfijnd moet worden)
- Theorie Initieel codeerschema met grotere thema’s 1. Het probleem 1. Wat is het probleem? 2.
Wie is verantwoordelijk voor het probleem? 2. De oplossing 1. Wat is de oplossing? 2. Wie moet
zorgen voor de oplossing?
Kwantitatieve analyses ATLAS.ti kan codes exporteren naar kwantitatieve datafile. Teksten of
tekstdeeltjes zijn rijen (subjecten), Codes zijn kolommen (variabelen)