You are on page 1of 13

Begrippenlijst en belangrijke puntjes Methode:

Les 1: Inleiding: Belang en Functies van Kwalitatief Onderzoek:

Vragen die je na deze les moet kunnen beantwoorden:

1. Wat is kwalitatief psychologisch onderzoek?


 onderscheidende kenmerken zijn: verzameling / analyse van rijke data, perspectief
individu, in natuurlijke context
2. Waarin verschillen kennistheoretische benaderingen in kwantitatief en kwalitatief
psychologisch onderzoek?
 positivisme (of scientisme of realisme) versus sociaal constructivisme (of postmodernisme
of relativisme)
3. Uit welke fasen bestaat een empirische cyclus?
 inductieve en deductieve fasen
4. Wanneer wordt kwalitatief onderzoek vooral gebruikt?
 nadruk ligt op ‘inductieve’ fase!

Kwalitatief onderzoek te onderscheiden van kwantitatief onderzoek op 3 niveaus:

1. Kennistheoretische benadering  ander doel van het onderzoek


Kennistheorie = epistemologie (zie Howitt p.11-12 ‘Scienceas normal practice…’) • Hoe wordt
wetenschappelijke kennis vergaard?• Wat is de waarde van wat we weten?
Houdt een visie op: de staat van de wereld, het doel van de wetenschap, de rol van de
onderzoeker
Kwalitatief: ecologische validiteit  vs kwantitatief: ecologische validiteit 
2. Data-collectie & analyse  andere gereedschapskist
1. ‘Rijke’ data: weinig vaste structuur of selectie vooraf
2. Perspectief van het individu: betekenis van de ervaring
3. Natuurlijke settings: kenmerken van het dagelijkse leven (context!)
3. Onderzoeksproces:  andere accenten in empirische cyclus
Deductie = je vertrekt van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt
(hypothesen)
Inductie = je vertrekt van beperkte data, uit die data leid je vervolgens een algemene theorie af
Kwalitatief onderzoek = geschikte basis voor inductie! • Rijke beschrijvingen o niet onmiddellijk
reduceren! • Nadruk op het perspectief van een individu o I.p.v. reduceren tot 1 of enkele
gedragskenmerken die je standaard kunt meten bij grote aantallen! • Oog voor dagelijkse leven
in een specifieke sociale en culturele omgeving o I.p.v. individuele reacties los van die omgeving
te bestuderen in labo of testsituatie!
Kritiek van kwalitatieve onderzoekers op deductie: • Hoe kom je aan nieuwe inzichten/
theorieën?  ‘black box’ van kwantitatief onderzoek • Inzichten in bestaande theorieën worden
alleen aangeleverd door de elite/mainstream  perspectief van minder machtigen en/of vanuit
andere culturen dan westerse ontbreekt

Kwalitatief onderzoek  kwantitatief onderzoek


kennis is gebaseerd op empirisch onderzoek

Kwantitatief onderzoek (een ontdekkingsreis)  kwalitatief onderzoek (een bouwproject)


1. Objectieve kennis (wh) bestaat vs objectieve kennis (wh) bestaat niet
2. onderzoek brengt ons dichter bij ‘de waarheid’ vs onderzoek kan ons dichter brengen bij ‘een
waarheid’ (onderzoek leidt tot een waardevolle interpretatie van de werkelijkheid)
3. Onderzoeker moet neutraal zijn vs onderzoeker kan niet neutraal zijn (perspectief telt) -> iedere
persoon is altijd vormgegeven door, en functioneert in, een bepaald sociaal/ cultureel/
wetenschappelijk susteem dat richting geeft aan:
de interesse in en formulering van de onderzoeksvraag, keuze van de methode van data-collectie en
interpretatie van de data -> belang van TRANSPARANTIE (=> repliceerbaarheid)
Les 2: Zelfrapportage:

Strain theory (deel van deductie): pesterijen als stressgevolgen (frustraties -> destructieve coping ->
frustratie-agressie -> dader van pesterijen)
 ontbrekende slachtoffersperspectief wat hoort bij inductie

Conflict theory (deel van deductie): pesterijen als geëscaleerde conflicten (taak-of relationeel conflict
-> destructieve conflicthantering -> geëscaleerd conflict -> verliezer wordt slachtoffer van pesterijen)
 rol van machtsverhoudingen in conflicten wat hoort bij inductie is belangrijk (wordt niet echt
vermeldt)

-> toetsing procesmodellen uit literatuur aan casus  => nieuwe theorie: groepscultuur? -> 1 persoon
komt binnen en die wordt niet aanvaard door andere mensen, omdat die nieuw is in de groepé

Zelfrapportage: Informatie die de persoon zelf geeft • Vaak over gevoelens, gedachten, etc. •
Perspectief op gedachten en gevoelens van een persoon op bepaald moment
Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen iets ervaren en wat
hun gevoelens en gedachten zijn.
Problemen binnen kennistheoretische benaderingen:

 Kwantitatief: Respondenten zijn soms niet in staat om de juiste informatie te geven (bv.
redenen) Respondenten zijn soms gemotiveerd om de werkelijkheid niet te rapporteren
 Oplossingen:
a. Geen retrospectieve bevraging
Hoe langer geleden, hoe moeilijker om ‘objectief’ te zijn, want: • Mensen kunnen een slecht
geheugen hebben • Socio-culturele ‘scripts’ van hoe iets zou-moeten zijn, vullen
ontbrekende info aan → Tijdspanne beperken: Bv. WHO Quality of Life scale: Denk aan de
voorbije 2 weken. Hoe tevreden was u met uw gezondheid / sociale relaties / uiterlijk / etc →
DAGBOEKSTUDIES!

b. Voorkomen van sociale wenselijkheid


Mensen willen zich op een sociaal acceptabele manier voorstellen, vooral wanneer: • Het
gaat over gevoelige thema’s • de anonimiteit niet gegarandeerd is • Bepaalde formuleringen
gebruikt worden: -> Zou telefoneren tijdens het rijden verboden moeten worden? -> Moet
telefoneren tijdens het rijden aan banden worden gelegd? → LET OP FORMULERING VAN DE
VRAGEN!

c. Controleren voor Ja-knikken/neeknikken Deelnemers hebben tendens om in te stemmen


(of juist niet) met de items uit de vragenlijst ongeacht de inhoud ervan. → Reverse items +
reverse scoren

 Kwalitatief: Menselijk gedrag (inclusief wat mensen zeggen en denken) is altijd gekleurd door
context (zelfrapportage is daar geen uitzondering op)
 Oplossingen: Zichtbaar maken van relatie & context: Zelf-repportage is gesitueerd in de
relatie tussen onderzoeker en respondent. Dus moet duidelijk zijn: • Wie is de
onderzoeker/interviewer? • Wat is zijn/haar relatie tot het onderwerp? • Wat is zijn/haar
relatie tot de respondent? • Wat is belangrijk voor de respondent? • Hoe wil deze zich
presenteren?

Les 3: Zelf-rapportage interviews – narratieven:

Vragen die je na de les van zelfrapportage moet kunnen beantwoorden:

1. Wat is een kwalitatief interview en wanneer kies je ervoor als methode van data-
verzameling?
Definitie interview + gebruik van interview
2. Verschillende vormen van interviews
Volledig gestructureerd, ongestructureerd of semi-gestructureerd interview
3. Interviews en kennistheorieën
Opstellen van vragen en interviews maken bij kwant en kwal
4. Hoe maak je een interview?
Theorie -> wat wil je weten, outline, opstellen van verschillende types vragen, volgorde
van vragen! (bedreigende vragen later, mogelijke invloed van eerdere op latere vragen:
LET OP: assimilatie en contrast, eerst hoofdvragen dan bijvragen), let op met hoe je
vragen formuleert (geen suggestieve vragen, geen veronderstelling alvorens vraag te
stellen)
5. Hoe doe je een interview?
Probing, lichaamstaal, comfortabele setting, connectie/ raport creëren zodat die persoon
belnagrijke info zou delen, interesse tonen
1) Actief luisteren: kijken naar persoon, oogcontact, lichtjes buigen naar persoon, open
en relaxte lichaamshouding maar niet nonchalent, bevestigen in lichaamstaal
2) Non verbale communicatie: uiterlijk en kledij aanpassen, wees bewust van
bewegingen en houding, beleefdheidsvormen in andere culturen
3) Interactie met geïnterviewde: aanmoediging, stiltes zijn niet noodzakelijk negatief,
wees niet opdringerig, doorvragen = probing, nooit denken dat je het antwoord wel
kan raden, vraag het!

Een interview is een conversatie: o Waarin vragen gesteld worden (interviewer) en antwoorden
worden gegeven (geïnterviewde) o Waarin er een transfer is van info (vooral geïnterviewde ->
interviewer maar ook interviewer -> geïnterviewde) o Meestal face to face (heel soms via telefoon of
online –gebeurt nu vaker wegens corona!)
gebruik: wanneer je geïnteresseerd bent in zelf-rapportage
voordeel tov gesloten vragenlijsten is de flexibiliteit van de vragen

Volledig gestructureerd interview = vaste vragen en vooraf bepaalde antwoorden


voordeel: makkelijk te kwantificeren data, vergelijkbaarheid en consistentie, voor iedereen dezelfde
vragen beantwoord
nadeel: geen nieuwe ontdekkingen, geen mogelijkheden voor geïnterviewden om eigen informatie
toe te voegen (ook geen probing)
gebruik: als je al weet wat belangrijke onderwerpen en vragen zijn • als het voordelen heeft om
vragen mondeling te stellen (ipv schriftelijke vragenlijst) • als je je wil aanpassen aan type
respondenten (filter vragen, vragen op maat, type respndenten)
Ongestructureerd interview = onderwerpen of thema’s aangegeven, geen vragen: bv vertel eens…
voordeel: interview kent vrije verloop, onverwachte antwoorden en vragen mogelijk
nadeel: vaak moeilijker te analyseren
gebruik: als er weinig bekend is over het onderwerop, als je geïnteresseerd bent in spontane
gedachtegang of verhalen van geïnterviewde

Semi-gestructureerd interview = interviewer kan precieze bewoording of volgorde van vragen


veranderen naar aanloop van het verloop van het interview -> laat je leiden door geïnterviewde

Outline: wat zijn onderwerpen die je aan bod wilt laten komen? • Brainstormen, informeren en
uitproberen! • Mogen specifieke vragen zijn, maar hoeft niet
Types vragen:
Essentiële vragen: o Gaan over het onderwerp van het onderzoek
Extra / parallelle vragen: o Equivalent met essentiële vragen, maar anders geformuleerd
Weggooivragen: o Leiden af van een gevoelig onderwerp
“Probes”: o Kunt u dat verder uitleggen? Wat gebeurde er toen? Soorten probes:

 Open-ended (om meer detail te krijgen) o Kan je me daar nog wat meer over vertellen?
 Open-ended (om verduidelijking te vragen) o Ik weet niet zeker of ik dat begrijp. Kan je nog
een keer uitleggen wat je bedoelde?
 Gerichte bijvragen (om meer gegevens te krijgen) o Wie was nog meer aanwezig? o Wanneer
gebeurde dat precies? o Waar was het?

Narratief: (=verhaal, vertelling) een verhaalde ervaring (meestal verbaal) van een gebeurtenis in
heden of verleden, of van mensen  Hoe geeft iemand betekenis of zin aan ervaringen?
Veel narratieven gaan uit van één verteller, maar in realiteit gaat het meestal om meer dan één ->
dialoog interviewer – geïnterviewde! • In kwaltatief onderzoek: • Interviewer speelt ook een rol in
hoe een narratief vorm krijgt!
Waarom gebruiken? Omdat:
1. Narratieven individuele perspectieven (of stellingnames) laten zien
2. Narratieven sociale onderhandelingen laten zien
3. Narratieven verklaringen zoeken
4. Narratieven normen (of evaluaties) communiceren

1. Narratief als zelf-presentatie en presentatie van plaats in de wereld: alledaagse vertellingen


creëren portretten van onszelf en van anderen en die dingen worden herinnerd door het proces
van vertellen -> we worden de verhalen die we vertellen over onszelf en gaan tonen hoe anderen
ons zien + we gaan onze identiteiten laten beïnvloeden door wat er eerder is gebeurd, hetzelfde
met heden en toekomst
2. Om een narratief te kunnen vertellen, moet je de aandacht van anderen opeisen. Dat is al een
begin van erkenning van het verhaal • narratief vraagt akkoord met betekenis die aan iets wordt
gegeven: neemt luisteraar mee… • duidelijk wanneer dit akkoord niet verkregen wordt:
luisteraar kan weigeren mee te gaan
3. narratieven zoeken een verklaring voor iets dat afwijkend of moeilijk te begrijpen lijkt •
narratieven geven context en betekenis -> verbinden het uitzonderlijke met het normale bv angst
om naar buiten te gaan

Co-constructie van vertellingen (= in de loop van het interview komt een wederzijds geaccepteerde
versie van het verhaal tot stand) of conversationeel narratief: bestaat uit volgende elementen:
• Vraag om verder te beschrijven -> verhaal plaats geven
• Vraag naar verduidelijken chronologie
• Onderhandelingen over betekenis/evaluatie van gebeurtenis
• Samen op zoek gaan naar verklaring

Conclusie: narratieven zijn niet slechts neutrale gegevens, maar een stellingname, perspectief op de
wereld • in de co-constructie van narratieven wordt dit perspectief onderhandeld en goedgekeurd •
interviews zijn een manier om narratieven te verkrijgen •interviews bestaan in verschillende vormen
en kunnen dus ook andere doeleinden hebben

Les 4: Focusgroepen:

Definitie focusgroep = doelgerichte groepsdiscussie die door een onderzoeker wordt ingeleid over
een bepaald onderwerp (= focus)
=> nagaan van spontane reacties/ideeën die ontstaan in sociale interactie tussen groepsleden
wanneer zij (op een gestructureerde manier) discussiëren over een bepaald thema (bv. ‘bosbrossers’,
‘vluchtelingencrisis’, racisme, etc.)
(Hoe mensen met elkaar praten over een thema laat zien hoe zij denken: hoe zij meningen vormen,
rechtvaardigen, tegenspreken … ~ sociaal constructionisme als wetenschapsbenadering (zie eerdere
colleges))
Eigenheid focusgroepen:
-> Interactie tussen groepsleden centraal!
➔ Onderzoeker = moderator of facilitator
➔ Selectie groepsleden i.f.v. optimale kwaliteit discussie

Denken als sociale activiteit: In conversaties of discussies met anderen op werk, in café, thuis aan
tafel … ➔ nemen mensen stelling over de goede handels- of zienswijze (= mening vormen), ➔ geven
zij argumenten voor hun ziens- of handelswijze (= rechtvaardigen), ➔ bevestigen of bekritiseren zij
andere ziensen handelswijzen (= al of niet tegenspreken)

Les 5: Onderzoekskwaliteit en ethiek:

TRIANGULATIE • Term uit scheepvaart = precies berekenen van locatie door de combinatie van drie
referentiepunten • Vormen van triangulatie in kwalitatief onderzoek = combinaties van … → #
databronnen → # methoden → # perspectieven van betrokkenen

Aandachtspunten of praktijken i.f.v. validiteit (meet ik wat ik wil meten? zijn mijn uitspraken over de
werkelijkheid juist?)
(1) Aandacht voor tegengestelde perspectieven en afwijkende gevallen: in analyse eigen
interpretaties voortdurend proberen uitdagen, ‘falsificeren’
(2) “Respondent validering”: aandacht voor ‘insider’ perspectieven participanten, rijke beschrijving
van context en beleving…
(3) “Peer validering”: openheid voor kritiek in dialoog met andere onderzoekers (‘peers’)(cf.
transparantie)

Ethische basisprincipes:

1) Psychologen geven voorrang aan het welbevinden (‘beneficence principle’)


- Smalle interpretatie = maximaal comfort en beperking van ongemak (‘no harm’) of risico tijdens
onderzoek.
- Brede interpretatie = psychologen dragen bij aan (psychisch) welbevinden en vermijden / beperken
(psychische) schade voor participanten / cliënten.

2) Psychologen respecteren de rechten en waardigheid van participanten / cliënten (‘respect


principle’)
- Smalle interpretatie = vrije en goed geïnformeerde keuze van participanten vooraf en tijdens het
onderzoek (‘informed consent’)
- Verbreding = bescherming van de zwakkere - Brede interpretatie = psychologen tonen in hun
professionele houding respect voor de persoon van participanten of cliënten

3) Psychologen zijn verantwoordelijk en betrouwbaar in relatie tot participanten / cliënten (‘fidelity


& responsibility principle’)
- … gaan vertrouwensrelatie aan met participanten / cliënten
- … betrouwbaar zijn
- … nemen verantwoordelijkheid voor (ongewenste of onbedoelde effecten van) professioneel
handelen naar participanten / cliënten
- … en voor open communicatie van werkwijze en bevindingen naar gebruikers (‘stakeholders’)

4) Psychologen zijn integer in relatie tot participanten / cliënten en collega’s (‘integrity principle’)
- Smalle interpretatie = misleiding (‘deception’) van participanten vermijden, ofwel wetenschappelijk
motiveren, inzage geven in doel en procedure onderzoek of behandeling (indien achteraf:
‘debriefing’)
- Brede interpretatie = psychologen zijn eerlijk en waarheidsgetrouw naar participanten / cliënten en
collega’s / gebruikers

5) Psychologisch onderzoek is sociaal rechtvaardig (‘justice principle’)


- Smalle interpretatie = psychologen maken geen misbruik van hun professionele autoriteit of macht
in relatie tot participanten / cliënten - Verbreding = … stellen hun persoonlijk perspectief en
mogelijke vertekeningen of blinde vlekken in vraag
- Brede interpretatie = … streven naar eerlijke verdeling kosten en baten van psychologisch
onderzoek in de samenleving

‘Informed Consent’ = vrijwillige en geïnformeerde toestemming van participanten aan onderzoek of


behandeling

Opt-in vs Opt-out:

Opt-in: naar iedereen individueel toestemming gaan vragen, pas als iedereen actief toestemming
geeft gaat het onderzoek door. (met dezen gaat het onderzoek door)
= mensen doen mee als ze actief toestemming geven.
Opt-out: Je gaat een onderzoek doen op een hele groep, bv een school, dan stuur je naar alle ouders
een mail dat ze het moeten melden dat ze niet mee willen doen. Als ze niets terugsturen geven ze
toestemming en als ze terugsturen dat ze niet mee willen doen dan doen ze niet mee.
= mensen doen mee als ze geen bezwaar geven (passief toestemming geven)

Les 6: Observatiestudies:
Observatiestudie: Algemene definitie: Observatieonderzoek is een methode van dataverzameling die
bestaat uit aandachtig of gericht waarnemen
Doel: Om informatie te krijgen die mensen moeilijk zelf kunnen rapporteren Tegenhanger van zelf-
rapportage als veel gebruikte psychologische onderzoeksmethode
Zowel kwantitatieve als kwalitatieve observatie mogelijk → sleutelrol in beide vormen van
psychologisch onderzoek

Les 7: Onderzoeksopzet en gevalstudies:

Wat is een onderzoeksopzet? (‘research design’) 6 • Definitie: plan van aanpak of ‘blue print’ van
onderzoek • Moet worden gerapporteerd in methoden-sectie van wetenschappelijk rapport /paper •
Wat? Keuze en motivering van: • Methode van dataverzameling (zie lessen 2, 3, 5,) • Selectie van
gevallen? (deze les!) • Methode van data-analyse (zie lessen 9, 10, 11)

GROTE N ONDERZOEK of “variable-oriented research” (type van onderzoeksopzet) o studie van één
of enkele ‘focale variabelen’ o over een groot aantal eenheden (N > 15-20) o toevallige selectie van
steekproef uit een populatie o en/of toevallige toewijzing aan experimentele condities =
hoofdstroom qua onderzoeksopzet in psychologie = meestal kwantitatief

Tussenvorm: ‘KLEINE N ONDERZOEK’ Charles Ragin ontwikkelde statistiek voor ‘kleine N’ onderzoek!
→studie van patronen of configuraties van een beperkt aantal variabelen (2 – 10-tal maximaal) → in
een klein aantal gevallen (3 < N < 15 - 20) = vooral toegepast psychologisch onderzoek = kwalitatief of
kwantitatief →specifieke vorm van (Bayesiaanse) statistiek ontwikkeld voor ‘kleine N-onderzoek’
(Charles Raigin; Onghena & Vandennoortgate)

GEVALSSTUDIE of “case-oriented research”(ander type van onderzoeksopzet) o diepgaande studie


van een groot aantal aspecten o in één of enkele gevallen (N = 1, 2, of 3) o doelgerichte selectie van
één of enkele gevallen door onderzoeker = alternatieve onderzoeksopzet in de psychologie = meestal
kwalitatief
Een gevalstudie is een vorm van empirisch onderzoek die: o een eigentijds fenomeen bestudeert o in
zijn natuurlijke context (‘real-life context’) o waarbij grenzen tss fenomeen en context niet vooraf
vast hoeven te liggen o waarbij in één of enkele gevallen een groot aantal relevante variabelen in
kaart worden gebracht

Enkelvoudige gevalsstudie (‘single case’)


1. typisch geval = meest voorkomend?
2. kritisch geval = meest kans op weerlegging theorie?
3. extreem geval = meest afwijkend?
4. uniek geval
5. onthullend geval = plotse toegankelijkheid

Meervoudige gevalsstudie (‘multiple cases’)


o ‘letterlijke replicatie’ • gelijkende gevallen (doel: fenomeen accuraat beschrijven)
o ‘theoretische replicatie’ • afwijkende gevallen (doel: grenzen van een theorie toetsen) • kritische
gevallen (doel: kans op weerlegging maximaliseren) !!! Gevallen zijn geen steekproef uit populatie,
wel replicaties of parallelstudies van zelfde fenomeen
(Beperking meervoudige gevalsstudie: o 2 of meer gevallen verschillen meestal op meerdere
onafhankelijke variabelen tegelijk van elkaar ➔ noch operationele controle (cf experimenten), noch
statistische controle over ‘storende variabelen’ (cf surveys) ➔ theoretische verklaring van een
fenomeen is altijd kwetsbaar voor andere mogelijke verklaringen (‘rivaliserende theorieën’))

Typen van veralgemening:

LEVEL 1 veralgemening: # ‘statistische veralgemening’ = van toevals steekproef naar populatie of van
toevalstoewijzing aan condities naar experimenteel effect

LEVEL 2 veralgemening: =‘analytische veralgemening’ = van geval (of experimenteel effect of


populatie kenmerk) naar theorie

Les 8: gecombineerde methoden:

Over pragmatisme: 1. Kennis van we werkelijkheid waarin we leven heeft ‘objectieve’ (cf. realisme)
en ‘subjectieve’ (cf. constructivisme’) componenten 2. Pleidooi voor eclecticisme en pluralism
(combineren van stijlen en visies - van onderzoeksmethoden) 3. Keuze van methoden gebaseerd op
hun sterkten en complementariteit (= hoe ze elkaar aanvullen) (p.6-7)

Mixed Methods Research (MMR) = onderzoek waarin • zowel kwantitatieve als kwalitatieve • data
worden verzameld en geanalyseerd • om inzicht te krijgen in hetzelfde fenomeen

‘multi-method’: kwantitatieve methoden van dataverzameling en/of –analyse


of kwalitatieve methoden van dataverzameling en/of – analyse

1. Triangulatie:
- convergentie van resultaten
- gelijktijdig / parallel
- “klopt dit? past dit in hetzelfde plaatje?”

2. Complementariteit:
- verdieping, elaboratie, verduidelijking
- eerst kwantitatief, dan kwalitatief (sequentieel)
- “hoe komt dit nu?” “hoe kunnen we dit begrijpen?”
- bv: Narratieven geven meer informatie over de betekenis van de vragenlijst

3. Ontwikkeling:
- ene verrijkt of ontwikkelt andere
- ingebed
- “Hoe zit het precies?”

4. Initiatie:
- nieuw licht op, exploratie van resultaten
- eerst kwalitatief, dan kwantitatief:
- voorbereidend sequentieel: kwalitatief bereidt kwantitatieve voor.
- “Wat kenmerkt het fenomeen?” “Hoe vaak komt een fenomeen voor?”
- bv: kwalitatieve fase: relevante situaties identificeren, daarna kwantitatief: vragenlijst voor
frequenties

5. Expansie:
- verbreding
- diverse fasen (heel veel, meer dan 2, alle combinaties mogelijk)

Les 9: Transcriptie en organisatie/coderen :

Descriptieve codes:
- Categorisering tekst
- Dicht bij de data

Abstracte codes:
- Categorisering van descriptieve codes
- Verder van de data

Transcriptie: op schrift stellen van informatie op audio tapes (uit interviews, focusgroepen…)
Besef: belangrijke selectie van de data!
Transcriptie altijd reductie van de werkelijkheid
Wat je in de transcriptie opneemt, gaat je onderzoeksresultaten beïnvloeden.

Transccriptiesoftwares:

otter.ai: automatische transcriptiesoftware, engels (vraagt wel controle en correctie op transcript)

otranscribe: Transcriptiesoftware: ondersteuning, voor enkel audio-opnames

F4 of Freeware: Transcriptiesoftware: ondersteuning, voor video-opnames

Andere elementen voor de transcripte “hoe”:


(TRANSCRIPTIECONVENTIES:) JEFFERSON TRANSCRIPTIESYSTEEM: werkt met bovenstaande
driedeling
Chronemische communicatie
Howitt noemt Jefferson methode “low-level coding”:
- ‘low-level’: dicht bij data
- ‘coding’: al een eerste selectie van wat er interessant is aan je data, vraagt al interpretatie
- Daarna kan je er dan nog verder betekenis aan geven

Als je een transcriptie hebt, kan je coderen = data-organisatie, reductie & interpretatie
- segmenteren
- reduceren
- interpreteren - betekenis toekennen a.d.h.v. codes
- Je moet je data reduceren en interpreteren om tot conclusies te kunnen komen
Op een systematische en grondige manier

Software voor kwalitatieve data-analyse:

ATLAS, NVivo, CAT,… :Ter ondersteuning van je analyse


(Voornaamste functionaliteiten/doelen:

• Coderen: codes toekennen aan tekstfragmenten, om ze later weer te kunnen opvragen

• Aantekeningen en notities maken (memoing): het schrijven van reflecties en commentaren


over een bepaald aspect van de data, de theorie of de methode —> basis van diepere
analyse

• Zoeken van tekstfragmenten: het lokaliseren van relevante tekstfragmenten o.b.v. codes

• Data linken: relevante tekstfragmenten met elkaar verbinden)


Letterlijk coderen: Beelden kunnen op ‘letterlijk’ niveau worden opgetekend: wat zie je, zonder
interpretatie?
Voorbeeld: FACS (FACIAL ACTION CODING SYSTEM): Ontwikkeld in de jaren 1970, Codering van
gelaatsuitdrukkingen, Gelaatsuitdrukkingen gaan terug op specifieke spiercontracties

Vs: FUNCTIONEEL CODEREN


- kijken naar geheel van verbaal en non-verbaal gedrag (= Gestalt) in interactiecontext

- kijken naar de betekenis (/functie/effect) van gedrag

Voorbeeld: SPAFF (SPecific AFFect) codeersysteem van Gottman: studie van romantische relaties

• Observaties van emotioneel gedrag in interacties tussen getrouwde koppels


Iedere code probeert de functie (= intentie, betekenis) van een categorie van emotioneel
geladen gedrag te vatten

• 16 SPAFF codes voor emotioneel gedrag (5 positieve en 11 negatieve codes)

• Verbaal + nonverbaal gedrag = Gestalt

Les 10: Inhoudsanalyse of thematische analyse:

Inhoudsanalyse of thematische analyse: wil antwoord geven op de WAT-vraag: • WAT is de inhoud


van wat iemand zegt? • WAT zijn de thema’s die aan bod komen in wat mensen zeggen?
Meest basale kwalitatieve analyse (• Lijkt gemakkelijker dan het is!)
Thema’s moeten:
• Duidelijk gedefinieerd zijn
• Van elkaar verschillen
• Data afdekken
• Inzicht bieden
Gebruik Inhoudsanalyse: • Voor de analyse van ongestructureerde data • Tekst (interviews, media…)
of beeld (observaties) • Te coderen materiaal nog niet vooraf door vragen of checklist
voorgestructureerd • nog niet geordend • nog niet gecategoriseerd <-> gestructureerde interviews,
gesloten vragenlijsten, observatie checklists
Thematische analyse = uitermate geschikt om theorie te induceren (inductie)!
Het zoeken van de te coderen eenheden en thema’s kan • Theorie-gedreven verlopen • Data-
gedreven verlopen • … continuum

Wat is een goed codeerschema?:

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (IBB): Categorieën worden door verschillende beoordelaars (of


codeurs) hetzelfde begrepen
2 Maten van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid:
o Percentage overeenstemming (min. 70 à 80%)
o Cohen’s Kappa (gecontroleerd voor kansniveau) (min. 60 à 70%)
Afdekking: Categorieën beschrijven groot deel van data
Welk percentage van de data kan gecodeerd worden o.b.v. codeerschema? o % codeerbare
segmenten in interviews? >< % niet-codeerbare segmenten

Theorievorming: Categorieën bieden inzicht in een fenomeen o In hoeverre is de theorie bruikbaar,


voorspellend, inzichtgevend, etc? o Geen kwantitatieve maten

INHOUDSANALYSE m.b.v. LIWC:

LIWC: (Linguistic Inquiry and Word Count) • Analyseert geschreven tekst door te zoeken naar
bepaalde woorden • Telt de woorden en kan het percentage woorden berekenen dat in
voorafbepaalde categorieën valt. • Werkt met een woordenboek waarin gedefinieerd wordt welke
woorden moeten worden geteld in een bepaalde tekst.
• Data = kwalitatief = tekst • Analysemethode = kwantitatief = tellen * Inhoudsanalyse, maar geen
Thematische Analyse

THEMATISCHE ANALYSE m.b.v. ATLAS.TI:

Met behulp van programma Atlas.ti Programma’s doen het analyseren niet voor je, maar ze helpen
je om de transparantie en organisatie van het coderen te vergroten
- voer tekst in en segmenteer
- maak initiële codes aan en codeer de tekst
- combineer codes in thema’s
- Verfijn je codes en thema’s (Een lijst met alle gebruikte codes • 1 klik op een code in de lijst = alle
paragrafen waarin de code voorkwam - kijken of de code zijn betekenis behoudt - kijken of de code
verfijnd moet worden)
- Theorie Initieel codeerschema met grotere thema’s 1. Het probleem 1. Wat is het probleem? 2.
Wie is verantwoordelijk voor het probleem? 2. De oplossing 1. Wat is de oplossing? 2. Wie moet
zorgen voor de oplossing?

Kwantitatieve analyses ATLAS.ti kan codes exporteren naar kwantitatieve datafile. Teksten of
tekstdeeltjes zijn rijen (subjecten), Codes zijn kolommen (variabelen)

Les 11: Vertooganaylse of discoursanalyse:


Zie slides verder

You might also like