You are on page 1of 4

Methodologie

1 Wat is methodologie?
~ methodeleer

De methodes waardoor men de kennis opdoet zijn wetenschappelijk  kennis = evidence based
(kennis wordt aannemelijk en bruikbaar)

2 Wetenschappelijk onderzoek en de onderzoekscyclys

Elk wetenschappelijk onderzoek moet zo systematisch, objectief en controleerbaar mogelijk zijn.


ONDERZOEKSCYCLUS:

 Stap 1 – 2: oriënteer op het onderzoeksonderwerp en stel een onderzoeksvraag (-vragen):


o Onderzoeksonderwerp: wat wordt er onderzocht? Studenten die nota’s nemen met pen en
papier lijken beter te onthouden dan studenten die nota’s nemen op een laptop
o Onderzoeksvragen: wat de onderzoekers zich afvragen. Vraag naar een verklaring. Hoe
komt het dat studenten beter te lijken onthouden als ze noteren met pen en papier dan op
een laptop?
o Onderzoekshypothese: hetgeen dat verwacht wordt. Theoretische verklaringen in een als
dan redenering die verder onderzocht kan worden. Als studenten die noteren met pen en
papier informatie meer verwerken dn zouden hun nota’s kernachtiger en meer tot de
essentie beperkt moeten zijn.
o Onafhankelijke variabele: veroorzakende factor. Deze staat vast en beïnvloedt dus andere
factoren. Manier van nota’s nemen.
o Afhankelijke variabele: factor die beïnvloed wordt. Informatie anders verwerken

 Stap 3 – 4 – 5: Onderzoeksplan – data verzamelen en analyseren – conclusies

Pagina 1 / 4
o Onderzoeksmethode: instrument dat gebruikt wordt om onderzoek uit te voeren. HOE
 Welke factoren
 Bij wie (steekproef)

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK:

 Onderzoeksvraag
 Hypothese
 Experimentele groep: proefpersonen die worden blootgesteld aan de speciale behandeling waar
men meer over wil weten
 Controlegroep: proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal naast de
experimentele groep. De controlegroep krijgt niet de speciale behandeling waar men meer over wil
weten.
 Steekproef: alle proefpersonen geselecteerd voor dit onderzoek (experimentele groep +
controlegroep). Moet representatief zijn voor de populatie waarover je een uitspraak wil doen
 Populatie: de volledige groep mensen waarnaar dit onderzoek wordt ‘veralgemeend’.
 Onafhankelijke variabele: stimulus die zo genoemd wordt omdat de onderzoeker hem
onafhankelijk van alle andere, zorgvuldig gecontroleerde experimentele omstandigheden kan
veranderen.
 Afhankelijke variabele: variabele waar de onderzoeker meer over te weten wil komen.

3 Eisen voor wetenschappelijk onderzoek

 Betrouwbaarheid: stel dat men het onderzoek opnieuw doet, dan worden dezelfde resultaten
verkregen. Er zijn geen meetfouten gemaakt in het onderzoek. Wordt het onderzoek verstoord
door toevalsfouten? Worden de resultaten beïnvloed door de toetsomstandigheden?

 Validiteit: men meet wat men wil meten. Leveren de gebruikte operationele hypotheses
daadwerkelijk informatie over de variabelen die wilden waarnemen?

 Objectiviteit: er is een vaste, gestandaardiseerde procedure. Proefpersonen weten niet wat er


onderzocht wordt.

 Representativiteit: de resultaten van de steekproef moeten veralgemeenbaar zijn naar de


populatie. De samenstelling moet gevarieerd genoeg zijn.

4 Voornaamste onderzoeksmethodes

Pagina 2 / 4
Observatie
 Introspectie: dit laat mensen doelbewust kijken naar hetgeen zich binnen henzelf afspeelt. Erg
subjectief. Eerder retrospectie (terugkijken op eigen gedrag)
 Extrospectie: observatie/waarneming van anderen. Observator kan een aantal ideeën hebben
over de situatie die hij observeert en zijn blik vooral richten op die dingen die deze ideeën
bevestigen.
Subjectiviteit wordt beschouwd als beïnvloedende factor en maakt de observatie als onderzoek
daardoor onbetrouwbaar.
Hawthorne-effect: de geobserveerde gedraagt zich op een onechte manier en beïnvloedt daardoor het
feit dat hij geobserveerd wordt. De observatie wordt onbetrouwbaar.

Interview en enquête
Interview: direct mondeling contact. Neemt veel tijd in beslag.
Enquête: onderzoeker niet aanwezig  goedkope manier om op korte tijd informatie te verzamelen
over een grote groep mensen.
Rekening houden met:
- Verwachtingen van de onderzoeker
- Sociale wenselijkheid: respondenten hebben de neiging te antwoorden wat de onderzoeker wil
horen. Ze willen zich beter voordoen dan ze zijn.
- Volgorde van de vragen: kan de resultaten beïnvloeden  er rekening mee houden

Psychologische testen
Een test = meetinstrument dat een deel v/h gedrag onderzoekt. Doel: 1) inzicht te krijgen in een
persoonskenmerk, 2) in vergelijking met anderen.
Normeren = elke test wordt geijkt voor een bepaalde groep. De interpretatie van de verkregen
gegevens kan worden vergeleken met de normen van een gelijkaardige groep.
Voorbeelden: intelligentietest, persoonlijkheidstest, schoolrijpheidstest, …

Het experiment
Het interview, de enquête, de observatie en de test: veel gegevens over het gedrag en de mentale
processen. Grote beperking: ze kunnen geen oorzaak van een gedrag aantonen! Je kan hoogstens
vaststellen dat twee zaken vaak samen voorkomen (= correlatie)
Oorzaken op een controleerbare manier nagaan: experimentele methode.
Verschillende manieren om experiment op te zetten. Kenmerkend: een paar variabelen manipuleert
(onafhankelijke variabele) en nagaat wat het effect van die manipulatie is op andere variabelen
(afhankelijke variabelen)

Beroemde experimenten

 Milgram: obedience experiment


o Onderwerp: gehoorzaamheid v/d mens gaat in tegen het eigen geweten

Pagina 3 / 4
o Onderzoeksvraag: gehoorzamen mensen als dit ingaat tegen hun eigen geweten?
o Hypothese: als de persoon een hoge autoriteit heeft, dan zal de andere persoon
gehoorzamen.
o Elektrische shocks

 Zimbardo: prison experiment


o Situationisme: de externe situatie bepaalt persoonsgedrag
o Methode: studenten werden willekeurig in twee groepen opgesplitst: een gevangenengroep
en een bewakersgroep. Na korte tijd begonnen de studenten zich naar hun rol te gedragen:
gevangenen werden onderdanig en bewakers kwamen in de verleiding om hun macht te
misbruiken.
Ze hielden het slechts zes van de 14 dagen vol.

 Solomon Asch: conformiteit


o Sociale druk kan er voor zorgen dat een persoon dingen zegt of doet die overduidelijk niet
correct zijn.
o Methode: participanten kregen telkens een kaart waarop een lijn stond. Vervolgens kregen
de participanten nog een kaart waarop drie lijnen stonden met de letters a, b en c. De
participanten moesten vervolgens de vraag beantwoorden welke lijn op het tweede kaartje
overeenkwam met de lijn op het eerste kaartje. Aanvankelijk hadden de proefpersonen geen
enkele moeite met het experiment, aangezien het niet moeilijk was het goede antwoord te
geven. De andere proefpersonen in dezelfde ruimte gaven bovendien hetzelfde antwoord.
Daarna echter begonnen de andere “participanten” (in werkelijkheid collega’s van Asch)
allemaal hetzelfde, verkeerde antwoord te geven. Solomon Asch had verwacht dat de
meerderheid van de mensen niet zou toegeven (conformeren) aan wat overduidelijk niet-
correct was, maar de resultaten waren anders: een alarmerend aantal participanten gaf het
verkeerde antwoord en volgde daarmee de groep in plaats van hun verstand.
o Wetenschappelijke bijdragen: halo-effect en primacy-effect

Pagina 4 / 4

You might also like