You are on page 1of 80

lOMoARcPSD|2995548

Samenvatting kwalitatief onderzoek

Onderzoeksmethodologie: Kwalitatief onderzoek (Universiteit Gent)

StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)
lOMoARcPSD|2995548

Inleiding

Methodologie: kwalitatief onderzoek voor de gezondheidszorg

1. Basisdenkkaders
Het standaard kwantitatief onderzoeksproces is een vrij lineair proces:

Het onderzoeksproces in kwalitatief onderzoek is niet rechtlijnig.


 een cyclisch proces, waarbij het kan zijn dat als je al bezig bent met de analyse dat je de onderzoeksvraag
verandert
 door interviews af te nemen vernauwt de focus, dan kan men de onderzoeksvraag herdefiniëren

Het ontwikkelen van wetenschappelijke kennis:

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Deel 1: Introductie tot kwalitatief onderzoek: eerste stappen

1. Eigenheid van kwalitatief onderzoek

1. Wat is kwalitatief onderzoek?


Kwalitatief onderzoek is een vorm van sociaal onderzoek dat zich richt op de manier waarop mensen zin
geven aan hun ervaringen en de wereld waarin zij leven.
 het begrijpen, beschrijven en interpreteren van sociale fenomenen zoals ze worden waargenomen door
individuen, groepen en culturen.
 kwalitatief onderzoek is bruikbaar in het onderzoeken van veranderingen of conflicten
 de basis van kwalitatief onderzoek ligt in de interpretatieve benadering van de sociale realiteit en in het
beschrijven van de beleefde ervaringen van mensen.

“Qualitative research is an inquiry process of understanding based on distinct methodological traditions of


inquiry that explore a social or human problem. The researcher builds a complex, holistic picture, analyzes
words, reports, detaild views of informants, and conducts the study in a natural setting.” (Creswell)

“Qualitative research is multimethod in focus, involving an interpretive naturalistic approach to its subject
matter. This means that qualitative researchers study things in their natural settings, attempting to make
sense of or interpret phenomena in terms of the meanings people bring to them. Qualitative research involves
the studied use and collection of a variety of empirical materials – case studies, personal experience,
introspective, life study, interview, observational, historical interactional and visual texts – that describe
routine and problematic moments and meaning in individual lives.” (Denzin en Lincoln)

Samengevat kan men zeggen dat de volgende elementen in kwalitatief onderzoek steeds terugkomen:
- het is inzicht krijgen op
- het gaat over sociale of menselijke problemen/situaties
- het speelt zich af in de natuurlijke setting
- het is interpretatief
- het is inductief

2. De belangrijkste kenmerken van kwalitatief onderzoek


De volgende elementen zijn deel van de meeste kwalitatieve benaderingen.
1. De data vormen altijd het vertrekpunt
2. De context is cruciaal (holistic inquiry)
3. Onderzoek in de ‘echte’ leefwereld van de participanten (naturalistic inquiry)
4. Focus op ‘emic’ perspectief: kijk, perceptie,betekenis, interpretatie, beleving, ervaring van
participanten
5. Thick description is onontbeerlijk
6. De onderzoeker beïnvloedt (relatie)
7. Reflexivity is de belangrijkste sleutel

De data hebben prioriteit


 Inductief onderzoeksproces: van specifiek naar algemeen evolueren
 Geen hypothese
 De bestaande theorie is niet bepalend, maar vloeit voort uit de data
 De data bepalen het verloop van het onderzoek (flexibel en dynamisch) en genereert nieuwe theorieën,
helpt bestaande theorieën uit te breiden en de essentie van fenomenen te ontdekken
 Grote diversiteit aan inhoud van data
 Een interview duurt ca. 1,5 tot 2u

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Contextgebonden
 Zowel persoonlijke, sociale als culturele context zijn belangrijk
 Speelt vooral bij datacollectie en –analyse
 Moet door de onderzoeker verkend worden
 De context moet je meenemen anders begrijp je niet wat er zich afspeelt: de onderzoeker moet rekening
houden met de volledige context, het bredere politieke en sociale kader van de cultuur van de participant
 Wat speel zich af binnen een bepaalde context, want die context is bepalend voor de analyse: de
omstandigheden waarin data verzameld wordt, de plaats, de tijd … zijn allemaal belangrijk
 De combinatie van EN observeren EN bevragen die leidt tot inzichten

Onderzoek in de echte leefwereld


 De onderzoeker treedt binnen, wordt deelgenoot
 Legt als vreemde het vanzelfsprekende van de leefwereld bloot
 Daarom gericht op inzichten in processen, interacties, betekenis, patronen
 Observatie, luisteren en vragen stellen leidt tot het verkrijgen van waardevolle data
 Om de ervaringen van deelnemers te begrijpen, is het noodzakelijk om vertrouwd te geraken met hun
wereld
o Onderzoek gebeurt vaak in een gebied dat de onderzoeker zeer vertrouwd is, daardoor kunnen
belangrijke issues en overwegingen gemist worden
o Onderzoekers mogen niets vanzelfsprekend vinden en moeten hun eigen vooringenomenheid in
vraag stellen
o Ze moeten zich gedragen als vreemden in de setting, als ‘naïeve’ observators
 Je legt de perspectieven in de handen van de persoon die je onderzoekt  zo kom je meer te weten, dan
kan je ook “domme” vragen stellen over het onderzoek

Focus op het emic perspectief


 Emic perspective: onderzoekers proberen ervaringen, gevoelens en ideeën te bestuderen in plaats van
onmiddellijk een eigen kader op te leggen, dat mogelijks de ideeën van de participanten verdraait
 Gelinkt aan het “subjectieve”, er vanuit gaan de participanten hun situaties en gevoelens kunnen het best
kunnen omschrijven in hun eigen woorden
 Inzichten in het insiders perspectief (≠ epic perspective, het persperctief van de buitenstaander) = jij die
inzicht krijgt in het perspectief van de ander
 Niet statisch (processen, interacties, betekenis, patronen) = je zoekt niet naar factoren die het proces
beïnvloeden, maar wel naar processen, interacties, …
 Participanten geven mee vorm (veel meer dan reageren)
 Resultaten zijn individu overstijgend = de resultaten moeten kijken naar de achterliggende processen die
een rol spelen

Thick description
 Volledige, diepgaande beschrijving, rijke verhalen van het onderzoeksproces, de cultuur en de context,
plus de resultaten, die keer op keer inzicht geven in het proces/fenomeen dat je bestudeert
 Niet enkel feitelijk maar ook theoretisch en analytisch: ontstaat uit de data
 Geeft een theoretisch en abstract idee over wat er leeft: Thick description toont de lezers het verhaal van
hoe zij de situatie zouden ervaren als ze in dezelfde situatie verkeerden als de deelnemers, maar geeft
ook theoretische en abstracte ideeën die de onderzoeker ontwikkeld heeft.
 Beschrijving van de locatie, de personen, visuele omschrijving van de setting, events en situaties en
verhalen van individuen, hun perceptie en ideeën in de context
 Onderzoekers beschrijven alles in levende details
 Als je steeds weer bevestiging krijgt van wat je in voorgaande bevindingen ook vond: Bijv. bevragen wat
je doet als je fiets gestolen is, iedereen vertelt wat hij daarna doet en geeft een ander antwoord, maar bij
het analyseren van de onderliggende processen zie je dat iedereen hulp/steun zoekt. Dat is de
onderliggende gelijkenis

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

De onderzoeker beïnvloedt
 Relatie tussen onderzoeker en onderzoeksthema  Je hebt vaak een zekere affiniteit met je onderzoek,
wees daar voorzichtig mee
 Om toegang te krijgen tot de echte gedachten en gevoelens van de deelnemers moet de onderzoeker een
niet-oordelende houding aannemen
 Relatie tussen onderzoeker en participanten  Je beïnvloedt je participanten
 Er is wederzijds vertrouwen
 De expertise ligt bij de participanten

Reflexivity is de belangrijkste sleutel


 Omwille van beïnvloeding door de onderzoeker moet men reflecteren over de stappen die er worden
gezet.
 Bewustzijn dat de interactie tussen onderzoeker, participanten en het onderzoek zelf een invloed heeft op
het onderzoeksproces, de bevindingen en de resultaten
 Onderzoekers moeten zich bewust zijn van hun eigen vooringenomenheid en het effect dat dit kan
hebben op de data
 Er zijn 5 types van reflecteren:
- Introspectie: exploreren van eigen ervaring, betekenis en inzichten
- intersubjectieve reflectie: focus op de relatie tussen onderzoeker en participanten  de onderzoeker
moet zich bewust zijn dat deze relatie het onderzoek beïnvloedt
- wederkerigheid in de samenwerking: de verklaring is een uitkomst van de samenwerking tussen
partners, nl. de onderzoeker en de participant
- kritische kijk op de interactie: sociale kritiek, de sociale positie van de onderzoeker en de participant
- discursive deconstruction: wat gezegd wordt uiteenrafelen  toelaten dat de bevindingen meerdere
betekenissen kunnen hebben en focussen op het opbouwen van de tekst
Is bijzonder belangrijk om de waarde van de kwaliteit en van de data te garanderen

3. De plaats van theorie in kwalitatief onderzoek


Welke plaats heeft de theorie in kwalitatief onderzoek?
 Theorie is het framework, een aantal stellingen over concepten die met elkaar in verband staan. Het is
belangrijk voor het begrijpen van het fenomeen dat wordt onderzocht.
 Belangrijk discussiepunt in kwalitatief onderzoek
- Aanvankelijk werd er gezegd dat men niets leest over het onderwerp vooraleer je begint, want dat
zou beïnvloeden wat je ziet Literatuuronderzoek doe je pas na de data-analyse, je legt je
interpretaties samen met wat je in de literatuur vindt
- Nu kunnen we ons dat niet permitteren om dat niet te doen. Het zou zonde zijn om onderzoek te
doen over een thema en niet weten wat er reeds gekend is.
We hebben weinig tijd en onderzoeksmiddelen, we moeten niet opnieuw onderzoeken waar men het
al min of meer zeker over is
 we moeten de literatuur doornemen om te weten wat er bestaat over het thema dat we willen
bestuderen om een goede onderzoeksvraag te kunnen stellen en dan moeten we doen alsof we die
literatuur nooit hebben doorgenomen om onbevangen te kunnen kijken naar het onderzoeksthema
om ons niet te laten beïnvloeden door wat er in de literatuur voorkomt
 Nagaan wat er gekend is en wat nog niet in de literatuur
 Welke is de bredere (maatschappelijke) context
 Welke bijdrage aan ontwikkeling van o.a. wetenschappelijke kennis en gezondheidszorg zijn er al
 Literatuurreview voorafgaand aan het onderzoek = noodzakelijk maar gevaarlijk

Hoe kunnen we vertekening en beïnvloeding vermijden:


 Triangulatie: met minstens 3 mensen naar het onderzoek kijken, nl. de onderzoeker, een supervisor en
een mede-onderzoeker die inhoudelijk vaal van het terrein en onderzoek weet. De supervisor doet geen
literatuuronderzoek, leest zich niet in over het thema, vanuit die onbevangenheid kijkt hij naar de data
 Uitschrijven van een referentiekader:

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

- Wat je uitschrijft na het formuleren van je onderzoeksvraag


- Als onderzoeker ga je uitschrijven wat jij denkt dat het antwoord is op de onderzoeksvraag
- Je gaat onbewust enkele ideeën vormen over wat het antwoord kan zijn. Het doel is om bewust te
worden van wat onbewust in je omgaat. Daarom schrijft je het uit, verwoord je wat je denkt dat het
antwoord kan zijn
- Het referentiekader geef je vervolgens aan je triangulatie groep: zij lezen het en bekijken ze bij je
analyses of deze niet teveel vertekend zijn door je referentiekader

4. De bruikbaarheid van kwalitatief onderzoek in gezondheidszorg


 Gezondheid blijkt onlosmakelijk verbonden met:
o Sociale constructie van ziekte, preventie en risico
o Ervaring, beleving en betekenisverlening van ziekte, preventie en behandeling
o Context
o Motivatie
 Gezondheidszorg kan maar effectief zijn als ze rekening houdt met en inspeelt op de zaken die
gezondheid beïnvloeden, ook al zijn deze subjectief
 Kwalitatief onderzoek biedt inzicht in deze subjectieve ervaringen, processen, betekenisverlening,
beslissingen,…
 kwalitatief onderzoek levert een grote bijdrage aan de optimalisering van de gezondheidszorg

5. Kiezen voor een benadering voor gezondheidsonderzoek


De keuze van de methode moet gebaseerd zijn op:
- Het type onderzoeksvraag of onderzoeksprobleem
- De capaciteiten en kennis van de onderzoeker
- De vaardigheden en training van de onderzoeker
- De middelen die beschikbaar zijn voor het onderzoeksproject

 Fenomenologische benadering: bestuderen van een specifiek fenomeen in de belevingswereld van de


participant, door interviewen
 Grounded theory methode: focus op de interactie, observatie
 Narratieve analyse: bevragen van eerste hand ervaringen
 Etnografische studie: bestuderen van een cultuur of subcultuur in een specifieke groep

6. Problemen in kwalitatief onderzoek


Gebrek aan methodologische kennis
 Het bestuderen van de methodologie en methodes voor de start van het onderzoek is heel erg belangrijk
 De meeste aanpakken hebben hun eigen manier om data te verzamelen, data te analyseren en
bevindingen te rapporteren
 Kwalitatief onderzoek is een onderzoeksmethode die simpel lijkt als je kijkt naar wat een onderzoeker
doet  de perceptie die leeft is ‘wat interviews afnemen en daar een verslag van maken’
 in kwalitatief onderzoek vertrekt men altijd vanuit het denkkader ipv het doekader (handelingskader)

Verdwalen in data en tijdsgebrek


 Er worden vaak enorme hoeveelheden data geproduceerd
 Tijdsgebrek voor data-analyse en reflectie
 Er wordt niet zoals bij kwantitatief onderzoek vertrokken vanuit een duidelijk kader  kwalitatief
onderzoek is veel flexibeler

“Methodolatry”
 Obsessie voor methodes, zonder reflectie, vast stramien gebruiken

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Methode te veel beklemtonen en minder aandacht voor het onderzoek in wezen, tot in de punten volgen
van de benadering
 Dit kan zorgen voor afstand tussen onderzoeker en deelnemers, doordat er meer waarde wordt gehecht
aan de methode, dan aan hun ideeën

Emotionaliteit
 Veel beginnende onderzoekers willen onderzoek doen naar ervaringen die ze zelf gehad hebben, omdat
ze hier empathie voor hebben en denken dat hun eigen ervaringen hen speciale inzichten geven over het
‘probleem’
 Hoe sterk ben je verbonden met het probleem, laat dat gevoel niet heel het interview overheersen
 Eigen ervaringen kunnen waardevol zijn, maar onderzoekers moeten zich bewust zijn van het feit dat
hun vooringenomenheid de interviews en observaties kan beïnvloeden

Method slurring
 Er is een veelheid aan verschillende aanpakken voor het verzamelen en analyseren van data
 Binnen iedere methode zijn er nog grote verschillen en concurrerende ‘scholen’
 Experten raden ‘slurring’ van methodes af
- Iedere aanpak heeft zijn eigen veronderstellingen, procedures en unieke kenmerken
- Het verwisselen en door elkaar gebruiken van methodes kan tegenstrijdigheid veroorzaken en de
integriteit van de aanpak aantasten
- Als de onderzoeker de oorsprong van de methoden niet kent, gaat hij vaak onlogisch en niet
onderbouwd gaan combineren
 dit heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van het onderzoek

Bijvoorbeeld: bij grounded theory een member check uitvoeren


 member check is nuttig bij fenomenologisch onderzoek omdat het de essentie van de ervaring meegeeft,
maar die moet herkenbaar zijn voor wie ze meegemaakt heeft
 bij grounded theory kan dit nefast zijn voor het conceptueel model of de theorie, omdat deze door het
interpretatieve proces niet meer herkenbaar zijn voor de participanten

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

2. Het paradigma debat: de plaats van kwalitatief onderzoek

De keuze voor een onderzoeksmethode is gegrond in de theoretische en filosofische ideeën over het
onderzoek.

1. Theoretisch kader en ontologisch positie


Ontologie:
 Zijnsleer, studie van het zijn van het geheel der dingen, de eigenheid van de werkelijkheid en het bestaan.
 Wie zijn wij?
 overkoepelend ⇒ overstijgt kennisleer
Epistemologie:
 kennisleer, studie van de aard, de oorsprong, de voorwaarden voor en de reikwijdte van kennis en weten.
 wetenschap van wat kennis inhoudt

 hangen nauw samen: hoe je naar mens kijkt (=uitgangspunt), zal invloed hebben op welke
onderzoeksmethode je zal nemen.
- ik zie de mens als een chemisch proces ⇒ eerder kwantitatief
- ik zie de mens als persoon die zaken doet vanuit cognitie ⇒ kwalitatief
 uit ontologie en epistemologie vloeit methodologie voort.

Methodologie:
 methodenleer, de studie van de wetenschappelijke methoden, de procedures en werkwijzen, die moeten
worden gebruikt om kennis te verwerven, om wetenschap vooruit te helpen.
 hoe we de kennis gaan ontwikkelen

7. Het natuurwetenschappelijk model: positivisme, objectivisme en waarde


neutraliteit
Vanaf de 19e eeuw was de traditionele en favoriete aanpak binnen het sociaal en gedragsonderzoek
kwantitatief onderzoek.
Het kwantitatief onderzoek vindt zijn basis in het positivistisch model.

Positivisme
 wetenschappelijke benadering vanuit een geloof in universele wetten en de mogelijkheid om een objectief
beeld van de werkelijk te schetsen:
 alles is onderhevig aan de universele wetten
 door deze te ontdekken kunnen we een objectief beeld krijgen van de werkelijkheid
 pas als we alle wetten ontdekken, kennen we de waarheid
 wetten bevestigd = altijd geldig/ onbeperkte duur bijv. zwaartekracht
 Heeft een voorspellende waarde

 belangrijke uitgangspunten van het positivisme:


 Objectivisme :
o er is maar 1 waarheid, er zijn geen verschillende interpretaties mogelijk
o er is een objectief beeld die als waarheid naar voor wordt gebracht
o objectief kijken naar werkelijkheid door zekere afstand te doen, zaken registreerbaar
maken, meetbaar maken , als andere onderzoekers zelfde onderzoek doen, krijgen ze zelfde
resultaten.
o Bijv. als iets koud heeft krimpt het, maar als het warm is dan zet het uit

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 maar hier botsten ze op beperkingen want kijk naar water


 de universele wetten waren toch niet zo universeel als ze dachten.
 Waardenneutraliteit
o Kennis zou waardenvrij moeten zijn
o we laten ons niet beïnvloeden door waarden die de norm zijn in de maatschappij/cultuur/…
Er zijn 2 opties die we kunnen stellen als de universele wetten niet kloppen
 universele wetten bestaan niet
 wetten zijn complexer dan we dachten, we moeten verder ontwikkelen om deze complexe universele
wetten te begrijpen/ontdekken;

Comte
 Franse filosoof, 1800
 Introduceerde het positivisme in de sociale wetenschappen, bracht het op hetzelfde niveau als de
natuurwetenschappen
 Als we gedrag voorspelbaar willen maken, dan moeten we er objectief naar kijken. Puur kijken om te
komen tot universele wetten
 Bijv. onderzoek van Skinner en Pavlov: menselijk denken = ‘black box’  we weten niet wat zich afspeelt
binnen de hersenen maar dat hoeft ook niet om gedrag te begrijpen
 we kunnen voorspellen dat mensen connecties maken die bepaald gedrag stellen.

Popper (1959)
 De man van de falsificatietheorie = weerleggen dat de kennis niet meer klopt
Iets is zo tot het tegendeel bewezen is
 Popper dacht dat het beter was op een andere manier naar kennis te kijken
 Kennis is namelijk tijdelijke kennis
 wat nu geldt, is in de toekomst met nieuwe kennis misschien niet meer zo
 we kunnen niet zeker zijn van die absolute kennis
 Ook nu nog wordt er enorm veel aan falsificatie gedaan: bijv. de nieuwe voedingsdriehoek

8. Het paradigma debat


Een paradigma is een geheel van regels/overtuigingen die gedeeld wordt door wetenschappers van zelfde
discipline. Het zijn algemene stellingen.

Kuhn (1962)
 Was van mening dat zolang iedere wetenschapper vanuit dezelfde regels (reeds bewezen feiten) vertrekt,
de wetenschap niet vooruit gaat
 De ontwikkeling van wetenschap gebeurt op basis van crisissen = is niet noodzakelijk negatief
 Er zijn 2 crisissen/elementen:
1. inductief vs deductief
o Inductief: onbevangen naar werkelijkheid kijken/ observeren en zo kennis ontwikkelen =
kwalitatief onderzoek
o Deductief: theorie toetsen aan de werkelijkheid = kwantitatief onderzoek
Is nog steeds de norm
 Het deductief denken wordt niet altijd bevestigd door de wetenschap. Kennis kan even goed
ontwikkeld worden door wat je ziet in de werkelijkheid  inductief, kwalitatief onderzoek
2. interpretatief vs objectief
o Interpretatief = kwalitatief onderzoek
 objectiviteit bestaat niet omwille van ander uitgangspunt
 er zijn geen universele wetten
 inzicht opdoen waarom iemand iets zo vindt, waarom iemand iets doet
 invloed van de context
o Objectief = kwantitatief onderzoek
 vragenlijsten met heldere vragen
 bij iedere onderzoeken zelfde manier van invullen, zelfde resultaten

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 herhaalbaarheid
 zicht krijgen op

Weber (filosoof, 1893)


 Begrijpen in sociale wetenschappen is wezenlijk verschillend van verklaren in natuurwetenschappen.
 De beide wetenschappen verschillen, we hebben dus ook een andere methodologie nodig
 De eerste die het had over VERSTEHEN = BEGRIJPEN, INZICHT KIJGEN (niet langer zicht krijgen op)
Wat maakt dat iemand iets erg vindt en de andere niet
 De mens mens laten zijn. De sociale wetenschappen bestudeert mensen en geen natuurfenomenen. Er zit
altijd een onberekende factor in mensen

Fenomenologie
 Husserl (1859-1938) en Heidegger (1889-1976): studie van betekenis en beleefde ervaring. , studie van
fenomenen
 Studie van fenomenen die liggen in de ervaring van mensen: de beleefde of de doorleefde ervaring = Lived
experience
 Er bestaat niet zoiets als een universele ervaring. Bijv. 20 graden kan voor de een koud aanvoelen en de
ander warm. de temperatuur is slechts 1 factor, op zelfde momenten spelen nog factoren mee die de
ervaring van die persoon bepalen (heeft hij gelopen, is hij ziek,…)

Paradigma debat: 3 stappen in redenering


1. Behoefte om sluitend te categoriseren en klasseren kan niet in de sociale wetenschappen
2. omdat sociale werkelijkheid niet ordelijk en volgens een bepaald systeem verloopt
3. daarom is het bijzonder belangrijk dat de onderzoeker op een structurele en systematische manier
werkt.
 kwalitatief onderzoek is daarom zeer uitdagend. je moet met alles rekening houden, er zijn veel factoren
die beïnvloeden waaronder jijzelf.
 je wordt uitgedaagd om binnen je eigen subject toch kennis te ontwikkelen
 belangrijk om je bewust te zijn van je eigen invloed!

Postmodernisme en sociaal constructivisme


Postmodernisme
 is het tegenovergestelde van positivisme, omgekeerde reflex
 Wat beschouwd wordt als feiten zijn vaak relatief en subjectief. Er zijn meerdere perspectieven en geen
eenvormige kijk op waarheid.
 Er zijn geen regels, universele wetten. DE waarheid bestaat niet
 feiten = subjectief en relatief, voor iedereen verschillend (cfr. filmpje over ongeval => iedereen heeft iets
anders gezien)
Sociaal constructivisme
in kielzog postmodernisme
 De sociale werkelijkheid is een product van sociale processen, het is gebonden aan context, tijd en cultuur
die mensen zelf maken.
 Er is niet alleen de beleefde werkelijkheid zoals de fenomenologen zeggen, maar er is ook de sociale
werkelijkheid
 Die wordt gevormd door sociale processen, door een context/tijdsgeest/cultuur en die worden
gemaakt door mensen
 Bijv. opstaan en je voelt je niet goed  te ziek om naar les te gaan en smst naar vriendin. antwoordt
zij we gingen net pizza gaan eten of toch leuke les van die prof? Dan is de kans groot dat beslissing
anders zal zijn dan wanneer zij ook zegt ‘ik heb geen zin’
⇒ BEINVLOEDING SOCIALE PROCESSEN = belangrijk binnen kwalitatief onderzoek

9. Conflicterende of complementaire benaderingen?


Hoe verhouden kwalitatief en kwantitatief onderzoek zich met elkaar?
 wat is nu beter? strijd van jaren, waar men nu het ook nog niet over eens is

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 midden jaren 90: heel felle strijd


 nu op meeste plaatsen erover eens:
o vullen elkaar aan, beantwoorden andere vragen
o onderzoeksvraag bepaalt welke onderzoeksmethodologie je moet gebruiken!
 kwalitatief onderzoek heeft nog niet lang plaats binnen de wetenschap!

Misvattingen over kwalitatief onderzoek


 Niet 100% juist
 Niet helemaal waar
 Onzeker, twijfelachtig
 Voor iedereen verschillend
 kwalitatief onderzoek is waardevol! antwoorden op de vragen als naar het waarom van gedrag!

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

3. De eerste stappen in het onderzoeksproces

1. Selecteren en formuleren van de onderzoeksvraag


De eerste stap in het onderzoeksproces is het bepalen van het onderzoeksgebied, het onderzoeksthema en de
onderzoeksvraag.

Het bepalen van het onderzoeksgebied gebeurt meestal in meerdere fasen:


 Keuze van het onderzoeksthema
 Vanuit ervaring, literatuurstudie en discussie
 Verfijnen (en beperken) van het aandachtsgebied
 Afstemmen van vraag op methode en omgekeerd
 Verfijnen en vaak beperken van de onderzoeksvraag afgestemd op de mogelijkheden van het onderzoek
 Vaak geen rechtlijnig gebeuren

Er zijn een aantal belangrijke criteria die belangrijk zijn in het bepalen van de onderzoeksvraag:
 De vraag moet onderzoekbaar zijn
 Het onderwerp moet relevant en gepast zijn
 Het werk moet haalbaar zijn
 Het onderzoek moet behoren tot het interesseveld van de onderzoeker
 Praktische problemen
 Het onderzoeksdesign en de keuze van aanpak

Specifiek voor kwalitatief onderzoek is dat de onderzoeksvraag is gericht op inzicht, begrijpen, processen,
dynamiek, relaties, ervaringen, beleving en betekenisverlening!
 deze woorden moeten in de onderzoeksvraag zitten

De vraag moet onderzoekbaar zijn


 Morele of filosofische vragen zijn niet te onderzoeken
 De onderzoeksvraag moet kunnen resulteren in bevindingen

Het onderwerp moet relevant en geschikt zijn


 Onderzoek moet gelinkt zijn aan klinische praktijken of professionele problemen
 Het antwoord op de onderzoeksvraag moet de theorie en kennis van de gezondheidszorg vooruit helpen

Het werk moet haalbaar zijn


 Uitvoerbaar onderzoek met de voor handen zijnde middelen
 Binnen het tijdsbestek
 De doelgroep moet bereikt kunnen worden

Het onderzoek moet behoren tot het interesseveld van de onderzoeker


 Zo stimuleert en motiveert het de onderzoeker gedurende het onderzoek
 De eigenlijke onderzoeksvraag wordt bepaald na een eerste empirische fase, waarin aan het licht komt
wat belangrijk, interessant of relevant is
= starten met een ‘open begin’

Praktische problemen
 Voor onervaren onderzoekers is het belangrijk om helder en recht voor de raap te zijn
 Hoe duidelijker de vraag, hoe duidelijker de uitkomst van de studie

Het onderzoeksdesign en de keuze van aanpak


 Het onderzoeksdesign moet passen bij het gekozen thema en de onderzoeksvraag
 Het design is volledig gebaseerd op het topic en het ontwikkelen van de onderzoeksvraag

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

10.Het literatuurreview
Na het bepalen van de onderzoeksvraag beoordelen onderzoekers belangrijke literatuur binnen het
onderzoeksgebied
- Primaire bronnen: documenten van onderzoekers zelf (= origineel werk)
- Secundaire bronnen: rapporten, samenvattingen of referenties naar origineel werk, geschreven door
iemand anders dan de onderzoeker zelf

Onderzoekers bekijken de literatuur aan het begin van het onderzoek voor de volgende redenen:
- Om na te gaan wat er al gekend is over het onderwerp en wat men als vaststaand feit beschouwd
- Het identificeren van hiaten in kennis over het onderwerp
- Het beschrijven hoe de studie bijdraagt aan de bestaande kennis over het onderwerp
- Het vermijden van dubbel werk
- Het verfijnen van de definitie van de onderzoeksvraag
- Het plaatsen van het onderzoek in de context van andere studies
- Aantonen van reflectie over het onderwerp

Het gebruik van literatuur in kwalitatief onderzoek


 Meningen verschillen:
- Glaser en Strauss: open, blank beginnen (tabula rasa)  geen literatuurstudie vooraf, mede
ingegeven door afzetten tegen deductief onderzoek
- Charmaz: literatuurstudie na onderzoek
- Strasser: ook fenomenologisch onderzoek vraagt literatuurstudie
- Maso & Smaling: literatuuronderzoek is noodzakelijk
 Reden voor afwijzen literatuurstudie voor de aanvang van het onderzoek
- Gevaar voor beïnvloeding van het denken
- Wat relevante literatuur is, komt maar tijdens de analyse naar voor

Praktisch
Hart identificeert verschillende stappen die onderzoekers nemen bij een literatuurreview:
- Verzamel achtergrondinformatie
- Mapping van het onderwerp
- Focus op het onderwerp
- Zoek naar literatuurbronnen
- Bouw een vroege bibliografie op
- Zoek naar kritische evaluaties in de literatuur

11.Schrijven van een onderzoeksvoorstel


Het is belangrijk om voldoende tijd te nemen voor het formuleren van de onderzoeksvraag.
 uitdagen om je bij alle dingen die je ziet een onderzoeksvraag te stellen  kijk dan eens hoeveel
kwalitatieve onderzoeksvragen eruit komen.
 naturalistic enquiery

Structuur van het onderzoeksvoorstel


 voor onderzoekers met een onderzoek starten schrijven ze een onderzoeksvoorstel

Inhoud van een onderzoeksvoorstel:


1. Werktitel
2. Abstract
3. Introductie
4. Korte beschrijving van de relevante literatuur
5. Design en methodologie

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

6. Tijdsbestek en kostenberekening
7. Potentiële verspreiding

Werktitel
 Kan veranderd worden naargelang het onderzoek vordert

Abstract
 Korte samenvatting van het doel, de methoden, potentiële resultaten en nut

Introductie
 Aantonen van de kwaliteit en uitvoerbaarheid van de studie
 Problem statement en rationale:
- Beschrijving van de focus van het onderzoek, hoe de onderzoekers zich
- Bewust werden van het probleem en waarom ze hier verder onderzoek naar willen voeren
- Aantonen van significantie van het onderzoek door uit te leggen waarom het onderzoek belangrijk is
en hoe het kan helpen om de gezondheidszorg te verbeteren
- De rationale geeft de redenen voor het uitvoeren van het onderzoek
 Context en setting
- Context: omgeving en voorwaarden binnen de studie plaatsvindt, de cultuur van de deelnemers en de
locatie
- Setting: fysische locatie van het onderzoek
 Doel van het onderzoek
- Omschrijving van de onderzoeker zijn intenties en het doel
- Een kort statement is voldoende, concrete doelen kunnen de studie te veel richting geven, waardoor
het onderzoek niet meer geleid wordt door de ideeën van de deelnemers
- Doel ≠ uitkomst
 ‘the aim of the study is to develop a model of…’  geen onderzoeksdoel, maar een uitkomst van
het onderzoek
 beter is te zeggen ‘the aim of the study is to explore … in order to develop a model…’
 het doel moet niet-directioneel zijn: geen beschrijving van oorzaakgevolg, maar een algemeen
beeld schetsen door gebruik van ‘ontdekken’, ‘ontwikkelen’, ‘beschrijven’, ‘exploreren’

Korte beschrijving van de relevante literatuur


 Geen uitgebreide beschrijving en evaluatie van alle belangrijke literatuur in het onderzoeksdomein
 Initiële scan van relevante bestaande onderzoeken

Design en methodologie
 Theoretische basis en rechtvaardiging van de methodologie
- Beschrijving van strategieën en procedures
- Onderzoekers moeten aantonen hoe het conceptuele kader ontwikkeld zal worden gedurende het
onderzoeksproces
 Beschrijving van de beperkingen van het onderzoek en hoe ze hiermee zullen omgaan  hiermee tonen
onderzoekers aan dat ze grondig voorbereid zijn
 Sample selectie en sampling procedure
 Hoe zal de dataverzameling en analyse gebeuren
 Ethische issues: aantonen hoe ze de deelnemers zullen beschermen voor risico’s en hoe ze privacy zullen
garanderen
 Referenties

Tijdsbestek en kosten
 Aanwending van middelen en kosten beschrijven, zodat kan aangetoond worden dat het onderzoek
gefinancierd kan worden
 Tijdsbestek geven zodat kan aangetoond worden dat het onderzoek uitvoerbaar is

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Potentiële verspreiding
 Onderzoekers geven aan voor welk lezerspubliek ze schrijven
 Uitleggen wat meerwaarde is voor de groep die ze voor ogen hebben

Zwaktes in veel onderzoeksvoorstellen:


 Methode is niet voldoende aangepast aan de onderzoeksvraag
 De onderzoeker is niet vertrouwd met het jargon binnen kwalitatief onderzoek
 Er is niet voldoende informatie gegeven over datacollectie en analyse
 De onderzoeker reflecteert niet over de validiteit van de potentiële bevindingen

12.Toegang tot de setting


Er zijn een aantal mogelijkheden om toegang te krijgen tot potentiële deelnemers.
Er zijn stappen in het onderzoeksproces om toegang te krijgen:
1. Toegang krijgen tot deelnemers: onderzoekers moeten in contact komen met mensen binnen de setting
die toestemming geven om te praten met diegene die ze willen interviewen of observeren. Eventueel met
hulp van ‘gatekeepers’
2. Doel en omvang van onderzoek toelichten
3. Bedenkingen over ethische dilemma’s: kwetsbare mensen moeten met zorg behandeld worden
4. Organisatorische en institutionele problemen voorzien: de onderzoeker moet zich bewust zijn van de
heersende hiërarchie binnen een instelling en de belangenconflicten die er mogelijks zijn tussen top en
bottom
5. Effecten van reactiviteit tegenwerken: onderzoeker kan ook effect hebben op de setting  dit kan
bedreigend zijn

De keuze van de setting


 De setting moet gepast zijn en de onderzoeker moet de setting kennen
 Niet aangeraden om onderzoek uit te voeren in de eigen setting van de onderzoeker

Toegang tot gatekeepers


 Onderzoekers onderhandelen met de ‘gatekeepers’ = persoon die de macht heeft om jou de toestemming
te geven de setting te betreden of de toegang tot de setting te ontzeggen
 Er zijn mogelijks meerdere gatekeepers verdeeld over verschillende posities in de hiërarchie
 -Doorgaans mengen gatekeepers zich niet in het onderzoeksproces
 ethisch comité kan dit wel doen en doet dit ook in sommige situaties

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

4. Ethische overwegingen

5. Het probleem van Supervisie

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Deel 2: Data collectie

6. Interviewen

1. Interviews als databronnen


Data
 gegevens verzameld in functie van het onderzoek

Datacollectie
 de activiteit van het verzamelen van data (opname, veldnotebook, dagboek, …)
Niet te verwarren met sampling of steekproeftrekking!
 wordt ad random gekozen om uitspraken over een doepopulatie te doen
 kwantitatief onderzoek

13.Het interviewproces
Het doel van datacollectie is het verzamelen van informatie om een onderzoeksvraag te beantwoorden.
 Het gaat NIET om zoeken naar verschillen!
 Wie?  Sampling
 Voorwaarden scheppen voor valide informatie
 Alle data verzamelen die relevant zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden  thick description,
voldoende data
Validiteit
De keuze van datacollectie wordt bepaald door:
 de onderzoeksvraag, toegang tot het onderzochte (direct of indirect)
 de toegangsmogelijkheden tot het veld
 opgelet!: niet kiezen voor wat makkelijkst uitvoerbaar is.
= terugkoppeling naar de onderzoeksvraag

14.Types van interview


Er zijn verschillende mogelijkheden om aan datacollectie te doen.
 Verschillende types interviews passen bij verschillende onderzoeksmethoden
 iedere onderzoeksmethode heeft eigen type van interview

Observatiestudie
 langdurig observeren, zodat mensen terug in hun routine vallen
 participerende observatie, mee onderdeel worden van de omgeving

Individuele interviews
 Zijn bedoeld om persoonlijke ervaringen goed te leren kennen
 Diepgang

Focusgroepinterviews
 Breder zicht krijgen op de onderzoeksvraag. Bijv. het bespreken van een thema met 4 participanten
 Minder diepgang

Open interviews (niet-gestructureerde/niet-gestandaardiseerd)


 Vertrekken vanuit 1 openingsvraag, een algemene vraag binnen het brede onderzoeksgebied
 Gestuurd door de participant; je gaat dan verder op het verhaal van de participant
 Enkel een inleidende situering geven waarover je het wil hebben, je interfereert niet, zo weinig mogelijk
bijvragen stellen

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 vaak ten onrechte diepte-interviews genoemd


 geen vooraf vastgelegde vragen, behalve de beginvraag  flexibiliteit
o meestal slechts een (uitnodigende) beginvraag waarop wordt doorgevraagd naargelang wat in
het verhaal naar voor komt
o wat verder ter sprake komt, wordt bepaald door de inhoud van het interview  gedachten van
de ondervraagden worden gevolgd, eerder dan de eigen veronderstellingen
 Vaak gebruikt bij narratieve methoden
 Zorgt voor de rijkste data, maar ook de hoogste ‘dross rate’ (= data die niet bruikbaar is voor het
onderzoek)

Semi-gestructureerde interviews
 Je begint met een inleidende vraag, maar je stelt ook bijvragen, onderwerpen die je op voorhand bedacht
hebt, zodat je kan inpikken op het verhaal
 Interview guide: focus op de topics die bevraagd moeten worden en grote lijnen die gevolgd worden in
het interview  zorgt ervoor dat de ondervragen van iedere deelnemer gelijkaardige data verzamelt
 Meer vragen, maar steeds open antwoorden  meer gestuurd door de onderzoeker
 Inhoud wordt meer door onderzoeker gestuurd
o Gevaar: te weinig perspective taking  de interviewer is meer bezig met zijn vragen dan met de
antwoorden van de participant
o Niettemin is de volgorde van de vragen niet dezelfde voor de deelnemers en wordt dit gestuurd
door het interviewproces en de antwoorden van de deelnemers
 Aangewezen
o Voor beginnende interviewers
o Wanneer specifieke onderwerpen aan bod moeten komen  in verder verloop van de studie bij
het zoeken naar diepgang rond bepaalde thema’s

Gestructureerd/gestandaardiseerd interview
 Wordt in het algemeen niet gebruikt in kwalitatief onderzoek  in strijd met de doelen van kwalitatief
onderzoek
 Een aantal vooraf opgestelde vragen  iedere deelnemer krijgt dezelfde vragen in dezelfde volgorde
 Voordelen: besparing van tijd, beperking van het interviewer effect, gemakkelijkere verwerking
 Kwalitatieve onderzoekers gebruiken enkel gestructureerde vragen voor het bevragen van socio-
demografische gegevens (leeftijd, duur ervaring, beroep)

Diepte-interviews
 Weinig vragen
 Thema’s bepaald door de participant
 Stevig (en confronterend) doorvragen
 Ethische beperkingen
o verschillen tussen een onderzoekersrol en een behandelaarsrol
o gevolgen en debriefing

15.Opbouw van een interview


1. Inleiden
Voorstelling: Onderzoeker
Thema en focus: aangeven wat de focus is van het interview door het
onderzoeksthema voor te stellen
Verloop
2. Interview (met vragen)
3. Afronden en evaluatie: hoe was het om dit gesprek te hebben?

 Door een appèl te doen op de ervaringen/belevingen van de participant

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Gebruik de term ‘interview’ niet, geef aan dat je een gesprek wil hebben over een bepaald onderwerp
 Geef aan dat je niet te veel vragen zal stellen en dat je af en toe iets op zal schrijven als geheugensteuntje.

Interviewvragen
De aard van studie bepaalt de aarde van de interviewvragen  hoe gestructureerder, hoe kunstmatiger het
gesprek.

Beginnende interviewers maken vaak een aantal fouten:


- Zich verstoppen achter te veel interviewvragen
- Beginnen met ‘veilige’ vraag  als alle essentiële vragen voor het einde worden bewaard, kan de
bevraagde al moe zijn en geneigd zijn minder diepgaande discussies te houden

Types vragen:
 Vragen naar ervaring, gevoelens en kennis
- ‘Grand-tour’ vragen: brede vragen.
Bijv. ‘can you describe a typical day in the community?’
- ‘mini-tour’ vragen: specifieke vragen
Bijv. ‘can you describe what happens when a colleague questions your decision?’
 Bij interviews met open thematiek
- Open beginvraag
- Niet beginnen met vragen over feiten
- Zorgen dat men uit sfeer van gezondheidszorginterviews geraakt
- Eerst aandacht voor thema’s die voor participant belangrijk en emotioneel zijn
 Opletten met prijzen en bekrachtigen  bekrachtig het vertellen, de openheid, maar niet het gedrag dat
ter sprake komt
 Suggestieve vragen
- Vragen waarop de onderzoeker ‘het juiste antwoord’ suggereert
- Verminderen de validiteit van de interviewdata
- Kunnen gelukkig wel beter verwerkt worden in kwalitatieve dan kwantitatieve onderzoeken
- Soms zijn onderzoekers te voorzichtig: zonder suggesties van thema’s komt de participant niet uit
waar de interviewer hem hebben wil; vragen moeten zo non-directief mogelijk zijn, maar toch nog
steeds leiden naar de topics waarin de interviewer geïnteresseerd is
 Gebruik van dubbel geformuleerde vragen
Bijv. ‘Had u het er dan moeilijk mee, of was dat juist niet het geval?’
 Normalisering (en dubbele formulering)  een sociaal onwenselijk antwoord mogelijk maken
Bijv. ‘We hebben van andere mensen gehoord dat ze dan wel eens wensen dat hun vrouw dood zou zijn.
Was dat bij u ook zo, of juist niet?’

Goede interviewvragen voor kwalitatief onderzoek zijn:


 Open
 Niet suggestief
 Gericht op ervaring, beleving, betekenis(verlening)
 Niet gericht op het feitelijk verhaal
 Explorerend
 Verdiepend
 Inbrengen van thema’s: zo NEUTRAAL mogelijk en enkel als de participant uitgepraat is en de bijvragen
al gesteld zijn
Wie / Wat / Waar / Wanneer – vragen zijn geen goede vragen voor kwalitatief onderzoek!

Interviewvragen zijn gericht op:


 Begrijpen

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Bespreekbaar maken van delicate zaken


o Door dubbel geformuleerde vragen. Bijv. is dat wel/niet zo voor u?
o Normalisering: sfeer maken tijdens het interview waarbij het normaal is om te praten over
moeilijke zaken
 Het spreken aan te moedigen, door zelf niet te praten, maar ook non-verbaal, niet bevestigen
 Valide informatie
Interviewvragen zijn niet gericht op troost, therapie en hulpverlening! Het is belangrijk om in de rol van
hulpverlener te blijven.
Bijv. iemand die begint te wenen  aangeven dat je ziet dat het de persoon raakt, dat het de persoon
emotioneel maakt, dat het de persoon iets doet,…
ZEKER NIET zeggen dat je de persoon begrijpt.
Vermijden dat de aandacht naar de onderzoeker gaat.

Interviewguide
 Leidraad voor het onderzoek = GEEN keurslijf
 Evolueert meestal
 Niet uitgebreid
 Vragen of thema’s
 Niet gebruiken bij de start van het interview

 Je schrijft een inleiding


 Je schrijft een aantal thema’s op voor als de participant uitgepraat is of geen verhaal meer heeft
 Is GEEN hulpmiddel om te structureren
 Wat je van een interviewguide gebruikt varieert van interview tot interview. Het best van al is dat je geen
thema’s inbrengt, enkel als de participant is uitgepraat.

16.Context van het interview


 Interviews moeten gezien worden in de sociale context waar ze zich afspelen  de context beïnvloedt de
relatie tussen interviewer en geïnterviewde en de gegenereerde data
 De setting is enorm belangrijk
- Wanneer een interview thuis plaatsvindt, zal de geïnterviewde meer relaxed zijn  maar er is ook
meer risico op afleiding (kinderen, echtgenoot, …)
- Soms is een neutrale plaats aangewezen
 Bij gevoelige onderwerpen kan ook het geslacht of de etnische afkomst een invloed hebben op het
interview
 data verzamelen zo dicht mogelijk bij de gebeurtenis
 in de natuurlijke omgeving
Bijv. patiënt interviewen in ziekenhuis heeft zowel voor als nadelen: niet vrij kunnen spreken,
zorgafhankelijk, negatieve ervaringen
De natuurlijke setting van een participant is THUIS: daar waar iemand thuis is, heeft de persoon de
controle en heeft de onderzoeker het niet voor het zeggen
 Voorspelbaarheid voor de geïnterviewde
 Registratieapparatuur
 Rust
 Tijd

17.Relatie interviewer – geïnterviewde


 Wederzijds vertrouwen en respect – positie van gelijkheid
 Quid pro quo
- De onderzoeker krijgt inzicht in de geïnterviewde

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

- De geïnterviewde vindt een luisteraar waarbij hij zijn gevoelens en reflecties kwijt kan (vaak voor de
eerste keer)
 Peer interviews
- Zienswijzen en ideeën van collega’s
- Voordeel: gemeenschappelijke taal
- Nadeel: verkeerd begrijpen doordat je vooronderstellingen hebt door gelijke waarden en
overtuigingen

Kenmerken, stijl, bekend?  effect op inhoud en gedrag van de geïnterviewde  effect op kwaliteit van de
data, kwaliteit analyses, …
 Referentiekader
 Triangulatie
Eigen interviews bekijken en reflecteren, jezelf corrigeren, leren uit je eigen onderzoeksstappen.

18.Uitdagingen bij interviews


 Omgaan met onverwacht gedrag (verwarde of bezorgde deelnemers)
 Gevolgen van de onderzoeker zijn eigen acties  de onderzoeker kan te controlerend zijn, het gesprek
overnemen en te veel spreken
 Vraagstelling: de vragen zijn mogelijks niet gefocust op de kern van de studie en niet open genoeg
 Omgaan met gevoelige onderwerpen (omgaan met emotionele situaties)

19.Interviews via elektronische media


Online onderzoek en e-mail interview
 Synchroon interview
- Real time
- één persoon of een groep
- onderzoeker en deelnemer(s) lezen en schrijven berichten tegelijkertijd
- chat rooms als focusgroep (want gedeeld door verschillende personen)
 Asynchroon interview
- non-real time
- e-mail conversaties
- minder opdringerig dan face-to-face, maar de onderzoeker krijgt wel dezelfde waardevolle data
- de ondervraagde ziet de onderzoeker nooit, dus kan meer open en eerlijk zijn over zijn ervaringen
 Voordelen
- onmiddellijke beschikbaarheid van de full text en die kan ten allen tijde opnieuw opgevraagd
worden
- de bevraagde kan zelf de plaats kiezen waar hij de vragen beantwoord
- besparing van verplaatsing, tijd en middelen
- bevraagden hebben tijd om te reflecteren over de vragen
 Nadeel: niet zo spontaan als face-to-face of telefooninterviews

Telefooninterviews
 Voordelen
- onmiddellijke respons
- anonimiteit van de bevraagden
- effectief tijdsgebruik, geen tijd verliezen door verplaatsing
 Nadeel: minder diepgaand

Algemeen nadeel
 Minder garantie op privacy, gegevens kunnen makkelijker door anderen onderschept worden (e-mail)

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Geen non-verbale expressie

20.Sterktes en zwaktes van interviewen


Voordelen en beperkingen
Voordelen:
- Flexibiliteit
- vrijheid om naar meer informatie te vragen
- participanten kunnen controle uitoefenen over het interview en hun gedachten goed uitzoeken
Beperkingen: tijdsrovend en arbeidsintensief

Interviewer effect
 Deelnemers reageren soms op een sociaal wenselijke manier omdat ze de interviewer willen plezieren en
zichzelf in een positief daglicht willen plaatsen
 dit kan bewust of onbewust gebeuren
 Ook interviewers reageren specifiek op wat ze te horen krijgen
 Beïnvloeding door de onderzoeker
o Effect op inhoud
o Effect op gedrag van de geïnterviewde
 effect op kwaliteit van de data, kwaliteit analyses, …
 eigen interview bekijken en reflecteren

Ethische kwesties
Als interviewer heb je een ethische verantwoordelijkheid tijdens het interview!
 als mensen een probleem of een nood aangeven, dan moetje daar iets mee doen.
 heeft als gevolg dat je uit de rol van onderzoeker valt in die van hulpverlener.
 je gaat gewoon verder met je interview en na de debriefing kom je terug op het onderwerp. Probeer in
zoveel mogelijke mate dat niet tijdens het interview aan te kaarten
Bijv. iemand die aan automutilatie doet en dat laat vallen in een interview
- aangeven dat de persoon erover moet gaan praten met een individueel begeleider of een psycholoog
- wil die dat niet, dan open communiceren door te zeggen dat jij dit dan zal doen als de persoon het
zelf niet doet
 als je iets voor hebt waardoor je zelf als onderzoeker niet verder kan, dan moet je het onderzoek ook
stopzetten.
 zorg dat je als onderzoeker veilig bent, dat er altijd iemand is die weet waar je bent

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

7. Participant observatie en documenten als databronnen

1. Participant observatie
 Observatie wordt gebruikt om groepen en culturen te bestuderen en te begrijpen, inzicht in het gedrag
van mensen.
 Wordt vooral gebruikt in antropologisch ethnografisch onderzoek: binnentreden in de wereld van
participanten
 Observatie wordt bijna altijd aangevuld met interviews en gesprekken
o Om verheldering te krijgen
o Om interpretatie, betekenis en motieven van participanten te krijgen
 De observatie gebeurt in de natuurlijke settings
 De onderzoeker wordt deel van de setting die men onderzoekt

Observatie in kwalitatief onderzoek leunt dicht aan bij observatie in de hulpverlening maar is
fundamenteel verschillend!
Savage (2000) ziet overeenkomsten tussen observatie en klinische hulpverlening:
 Vertrouwen op fysieke betrokkenheid
 Beweert ervaringskennis te hebben
 Delen van theoretische veronderstellingen
 Wederkerigheid van perspectieven

 Thick description vraagt zeer veel participerende observatie

21.De oorsprong van participant observatie


 Observatie ken zijn oorsprong in de antropologie en sociologie
 Tijdens hun veldwerk werden antropologen of sociologen vaak deel van de cultuur die ze bestudeerden

22.Onderdompeling in cultuur en setting


 Deel worden van een setting kan lang duren, vaak moet men al jaren leven in een cultuur om die te
kunnen begrijpen.
 De onderzoeker moet betrokken zijn in de context voor een langere periode en moet de ‘taal’ leren die
gebruikt wordt binnen deze setting
 Sommige observaties duren niet lang, doordat de onderzoeker al deel uitmaakt van de setting of
vertrouwd is met de cultuur, zoals hulpverleners.
o Men loopt dan het risico om significante dingen te missen doordat men te vertrouwd is met de
setting
 Langdurige observaties genereren meer diepgaande kennis van een groep of subcultuur.
 Observatie is minder opdringerig en verstorend dan het afnemen van interviews
 al houdt participerend observeren niet enkel observatie van de situatie in, maar ook luisteren naar de
personen die geobserveerd worden.
 Observatie is niet enkel een beschrijving van fysieke acties maar ook van dialogen die zich afspelen
binnen de setting.

Focus en setting
 Elke geschikte setting kan de focus worden van een studie .
 Observatie gebeurt in een continuüm van open tot gesloten settingen
o Open: publieke en zichtbare plaats, zoals op straat, in een receptie,…
o Gesloten: zijn moeilijker en daar moet onderhandeld over worden, zoals persoonlijke
werkplaats, meetings op ziekenzalen, …

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Participerend onderzoek start aanvankelijk met een heel open focus, gaandeweg in het onderzoek ga je
enger focussen om bijv. de interactie tussen patiënt en hulpverlener te observeren.
 Observatie zorgt voor een holistisch perspectief van de setting
 Onderzoekers observeren als ‘insiders’ en stellen vragen, die een outsider nooit zou kunnen stellen
 onderzoekers geraken sterk betrokken en blijven voor een aanzienlijke tijd en daardoor geraken
deelnemers hen gewoon
= het observator effect zal dus minimaal zijn

Types van observatie


 Participerende observatie wil de setting en het onderzoek niet limiteren in bepaalde processen en
mensen te onderzoek, daarom gebruiken ze een ongestructureerde aanpak.
 Meestal evolueert het onderzoek van ongestructureerde, naar meer gefocuste, tot uiteindelijk specifieke
acties die de onderzoeker interesseren.

Gold (1958) identificeert 4 (overlappende) types van observator betrokkenheid:


1. De complete participant
2. De participant als observator
3. De observator als participant
4. De complete observator
De complete participant
 Maakt deel uit van de setting als groepslid
 Een insider rol dat vaak bestaat uit geheime observatie
o Werpt ethische bezwaren op
o Mogelijks te verantwoorden bij patiënten die moeilijk te benaderen zijn of bij gevoelige thema’s
De participant als observeerder
 Onderzoekers hebben een plaats gekregen binnen de setting na onderhandeling
 Maken deel uit van de werkgroep die bestudeerd wordt
 Bijv. observeren van het ziekenhuis waar men zelf tewerkgesteld is
De observeerder als participant
 De observator neemt enkel deel als zijnde ‘aanwezig op de locatie’, hij werkt er niet
 Hij is enkel betrokken van aan de zijlijn
 Er wordt een locatie geobserveerd waar hij niet eerder is geweest
De complete observeerder
 De observator neemt niet deel aan de setting
 ‘Fly on the wall’-aanpak
 Alleen mogelijk wanneer onderzoekers zich op afstand van de setting bevinden (observeren door een
venster, video camera’s, …)

Ethische problemen in observatie


 Om observaties te doen in settings m.b.t. gezondheidszorg, dient men toestemming te vragen aan
participanten
 Is meestal moeilijker te verkrijgen als het gaat om observatie dan andere vormen van datacollectie

Voortgang en proces
Volgens Spradley (1980) zijn er 3 fasen die onderzoekers doorlopen:
 Beschrijvende observatie (descriptive observation)
 Observatie gebeurt aan de hand van algemene vragen die de onderzoeker in gedachten heeft.
 Gefocuste observatie (focused observation)
 Bepaalde belangrijke domeinen of aspecten worden duidelijk na verloop van tijd en de onderzoeker
gaat hierop focussen.
 Selectieve observatie (selective observation)
 Observatie gebeurt heel erg selectief en verloopt enkel nog gefocust op specifieke issues.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Le Compte (1997) geeft een guideline voor observatie aan de hand van de W-vragen:
De ‘wie / wat / waar/ wanneer / waarom’-vragen
 Wie en hoeveel mensen zijn aanwezig in de setting of nemen deel aan de activiteiten? Wat zijn hun
karakteristieken en hun rol?
 Wat gebeurt er in de setting, wat zijn de acties en regels van gedrag? Wat zijn de variaties in het
geobserveerde gedrag?
 Waar nemen de interacties plaats? Waar zijn de mensen gelocaliseerd in de fysieke ruimte?
 Wanneer nemen conversaties en interacties plaats? Wat is de timing van de activiteiten?
 Waarom reageren mensen zoals ze doen in de setting? Waarom zijn er variaties in hun gedragingen?

Observatieproces
 Mini-tour observaties leiden tot gedetailleerde beschrijvingen van kleine en meer intieme units.
 Grand-tour observaties zijn meer gepast voor grotere settings.
 Progressive focussing: de wereld van de onderzochten leren kennen. Gaandeweg gaat men als
onderzoeker enger focussen bijv. naar een interactie tussen patiënt en hulpverlener.

Problematische kwesties
 Participerend observeren vraagt veel tijd dat niet elke onderzoeker kan permitteren
 Moeilijk om de data te verzamelen tijdens de observatie. Mensen zullen sneller reageren op iemand die
notities zit te nemen. Vaak zal men data moeten verzamelen door herinneringen die men heeft gemaakt.
Herinneringen nemen af in tijd.
 De aanwezigheid en de intenties van de onderzoeker moeten aan alle participanten bekend gemaakt.

Technische procedures en praktische tips


Een reeks van stappen moeten worden doorlopen:
1. Keuze van de setting om in te observeren en toestemming vragen aan gatekeepers
2. Informed consent verkrijgen van de deelnemers
3. Bepalen van extra locaties, details, tijd en duur van de observatie
4. Beslissen van welke rol men als onderzoeker gaat aannemen: outsider of insider
5. Observeren en noteren van de fysieke omstandigheden en gedragingen zoals acties, interacties en
reacties
6. Het beschrijven van de eigen gevoelens en reacties als onderzoeker = reflectie
7. Beëindigen van onderzoek en debriefing van de participanten

23.Documentaire brondata
 Het kan gaan om dagboeken: participanten schrijven ervaringen neer (of spreken ze in) wanneer ze
zich voordoen
 zo worden gegevens minder retrospectief
 wordt vaak gebruikt in combinatie met interviews: in interviews kan dieper ingegaan worden op wat
geschreven is
 de gegevens kunnen persoonlijk (hoe voelde ik mij) of zakelijk (wat gebeurde er) zijn
 trouwe registratie is van groot belang

 Documenten zoals geschreven teksten en gearchiveerde data zijn ook bruikbare vormen van data die
kunnen worden geanalyseerd
 geeft informatie over situaties die niet onderzocht kunnen worden door observatie
 documenten geven extra informatie over de groep die bestudeerd wordt
 Voordelen
o niet beïnvloed door onderzoek
o geeft de onderzoeker een insiders’ view op vroegere levens en attitudes
 Nadeel:

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

o niet gefocust op onderzoeksvraag


 vraagt bijzondere maatregelen bij analyse
 Soorten documenten:
o Ego-documenten: documenten door personen geschreven over zichzelf of familie
o Beleidsdocumenten, producten van organisatorische communicatie
o Werkverslagen
o Kranten, tijdschriften
 elk type document vraagt een eigen benadering
 Types documenten
o Primaire documenten: geschreven door de personen betrokken bij de ervaring
 kunnen enkel begrepen worden in de context van hun tijd en omgeving
o Secundaire documenten: geschreven over de events op een later tijdstip en kunnen
commentaren zijn op primaire bronnen
 Het perspectief uit het verleden is van belang:
o Wat zijn motieven geweest om het verhaal te schrijven zoals het is?
o Waarvoor moest het dienen?
o Welke invloed heeft het doel/de auteur op de weergave?
o Waarin heeft de auteur inzicht? wat weet hij (niet)?
 Onderzoekers moeten rekening houden met een aantal criteria, die de kwaliteit van de documenten
bepalen
o Authenticiteit
o Geloofwaardigheid
o Representativiteit
o Betekenis
 Datatriangulatie is van belang voor controle van juistheid

24.Beelden als brondata


 Beeldopnames worden meer en meer gebruikt als deel van kwalitatief onderzoek
 Visuele informatie geeft primaire data en kan gebruikt worden bovenop andere datacollectie methodes
 De ethische kwesties die te maken hebben met filmen zijn echter problematisch
 Gebruik enkel filmmateriaal of andere beelden wanneer ze het onderzoek zeker verbeteren, aangezien ze
duur zijn en de participanten verstoren.

Keuze van methode wordt bepaald door:


 De onderzoeksvraag
o gedrag is niet direct te verwoorden  interviewen is dan indirecte toegang
o intenties zijn niet direct te observeren  interviewen is dan meest directe toegang
 De toegangsmogelijkheden tot het veld  sommige situaties zijn moeilijk te observeren
 Pragmatiek
o Te vaak hierdoor bepaald
o Niet wat beste is, wordt gedaan, maar wat het gemakkelijkst uitvoerbaar is

Retrospectieve data
 Verzameld na de gebeurtenissen
 In interviews: de persoon kijkt op de periode terug en vertelt wat hij zich nu van deze periode herinnert
 Dat geeft vertekening en laat ook verwerking zien
 De voor- en nadelen hangen af van de onderzoeksvraag
 Silverman: ‘er wordt te licht mee omgegaan’

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Validiteit van data


 Validiteit van interviewdata verhogen
- Redenen geven om waarheid te vertellen  vb. belang van de studie
- Stilstaan bij wat voor de participant emotioneel belangrijk is
- Zorgen dat context van gesprek helder is
- Vertrouwen wekken
o Anonimiteit, integriteit en betrouwbaarheid van de interviewer
o Herhaald interviewen
o Self disclosure
o lotgenoot, maar opletten met ‘ik begrijp u’
- Mensen hun verhaal laten vertellen
o Zo veel mogelijk gesprek, zo weinig mogelijk interview
o Zorg dat mensen door hun eigen verhaal meegenomen worden
 een interview is altijd een interactief gebeuren
o De geïnterviewde geeft een bepaald beeld en ‘kiest’ daarvoor uit een reeks van mogelijkheden
o Welk beeld hij kiest, wordt mede bepaald door de interviewer, dat wil echter niet zeggen dat het
een onwerkelijk beeld zou zijn
 Validiteit van observatiedata
- Aandacht voor eigen emotionele positie
- Onopgemerkte onopdringerige rol vervullen zodat dagelijks leven doorgaat
 alleen bruikbaar als zo een rol vormgegeven kan worden
- Bedoeling van de observatie helder maken, zodat geobserveerden zich niet iets anders voorstellen
- Soms bedoeling van de observatie verhullen
- Handige systemen gebruiken om snel veldnota’s te maken
- Observaties herhalen
- Geen al te lange observatiesessies
- Voldoende tijd tussen observaties om nota’s te maken en ze snel uit te werken
- Observatiegegevens bespreken met geobserveerden
 Observatie is een zeer tijdrovende methode
o belangrijk goed te plannen
o voldoende tijd voorzien voor verwerking om tijd efficiënt te kunnen gebruiken

Algemeen
 Welke waarheidswaarde kan ik aan data geven?
 Waarom zouden mensen mij vertellen wat ze denken?
 Waarom zou het waar zijn wat hier staat?
Bedreiging van validiteit
 Vertekende waarneming, zowel van onderzoeker als van participant (opdringerigheid)
 Sociale wenselijkheid (schaamte)
 Belangen
 Verkeerde herinnering
 Verwerking van vroegere gebeurtenissen
 Cognitieve coping
 Gebrek aan kennis van zaken
 Onbeantwoorde vragen (waarom?)

Data- of methodetriangulatie

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

= het verzamelen van data uit meerdere bronnen


= gericht op validiteit van de data en de interpretatie
o Verschillende types data (bv. observatiedata en interviewdata)
o Verschillende bronnen (bv. patiënten en hulpverleners)
 Correspondentie tussen verschillende bronnen versterkt de geloofwaardigheid
 Verschillen tussen verschillende bronnen zijn niet steeds bewijs van onbetrouwbaarheid, maar kunnen te
wijten zijn aan
o Verschillen in perspectief
o Verschillen in beleving
o Verschillen in herinnering
o Verschillen in verwerking
 de term triangulatie wordt maar terecht gebruikt als het om twee benaderingswijzen van eenzelfde object
gaat ; soms wordt de term ook onterecht gebruikt, namelijk bij data over twee onderzoeksobjecten (vb.
beleving patiënten en beleving familieleden)

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

8. Focusgroepen als kwalitatief onderzoek

1. Wat is een focusgroep


Een focus groep gaat om een groep mensen met dezelfde ervaringen of karakteristieken, die geïnterviewd
worden door een onderzoeker met als doel ideeën, gedachten en percepties over een specifiek topic aan het
licht te brengen.
 Het type van groep en het aantal interviews is afhankelijk van de onderzoeksvraag.
 Onderzoekers kunnen reeds bestaande groepen gebruiken of ze kunnen eigen groepen samenstellen aan
de hand van opgestelde criteria
 Focusgroepen zijn meestal maar een bron van data binnen een specifieke kwalitatieve methode
 Wordt niet gebruikt bij fenomenologie en grounded theory.
Interactie genereert meerwaarde!

25.De oorsprong en het nut van focusgroepen


 Ontstaan kort na WOII
 Gebruikt in een grote variëteit aan onderzoekers in verschillende gebieden (communicatie, marketing,
advertisement,…)
 Deze benadering is niet gebaseerd op de ideeën van de onderzoeker of een individuele participant, maar
de leden van de groep genereren nieuwe vragen en antwoorden door verbale interactie.
o Ontdekken van noden en gevoelens van cliënten.
o De perceptie en attitudes van hun collega’s
o Onderzoeken van de gedachten van beslissingsnemers
o Culturele waarden en normen van mensen
 Focusgroepen zijn gekenmerkt door interactie tussen participanten waardoor onderzoekers ontdekken
hoe mensen denken en voelen over bepaalde problemen.
 Focusgroepleden reageren op de interviewer en op de andere leden
 Verschillende reacties stimuleren het debat
 Na een focusgroepinterview kan het onderzoek zich specifieker toespitsen op een topic en overgaan op
één op één interviews.

 Het ultieme doel voor onderzoek is het begrijpen van de realiteit van de participanten, niet het maken van
besluiten over een specifiek probleem. Verdere acties kunnen wel gebaseerd zijn op de bevindingen van de
focusgroep interviews.

26.Sample grootte en compositie


 De steekproef is gelinkt aan het onderwerp.
 De mensen in een focusgroep hebben meestal gelijkaardige rollen of ervaringen.
 Een kleine groep is beter om complexe onderwerpen te bespreken en geeft meer diepte informatie. Een
grotere groep is vaak minder betrokken, maar geeft een breder beeld
 Er worden criteria opgesteld voor de selectie: demografisch, gender, etnische groep, ervaringen.
 Alhoewel mensen bepaalde ervaringen gemeen hebben, wil dat niet zeggen dat ze dezelfde mening erop
na houden of dat ze dezelfde achtergrond hebben.
 Elke groep kan 4 tot 12 personen bevatten, optimaal is 6. Hoe groter de groep, hoe moeilijker de
transcriptie.
 Bij een heterogene groep zijn er meerdere groepen nodig: meer interactie, bredere resultaten.
 Homogeen: meer vertrouwen, gelijkwaardigheid, uitwisselbaarheid, gezamenlijke interesse, veel ideeën
en vaak dieper resultaten
 Focusgroepen die over gevoelige onderwerpen gaan zijn moeilijker te faciliteren.
 Mensen uit een groep moeten elkaar niet kennen.
 Gender en leeftijd beïnvloeden de kwaliteit van de interview en dus ook de data

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Het kan zijn dat één individu de andere domineert of de leiding neemt, waardoor het onderzoek een
bepaalde richting op gaat.

27.Focusgroep interviews afnemen


 Focusgroepinterviews moeten goed gepland worden
 Ethische problemen en toegankelijkheid moeten in overweging genomen worden.
 De omgeving voor een focusgroep is belangrijk. De ruimte moet groot genoeg zijn en het opname-
apparatuur moet in een centrale plaats gezet kunnen worden.
 De groepinterviews moeten een duidelijke agenda hebben, die wordt uitgelegd aan de participanten. Dit
brengt structuur.
 Time management is één van de belangrijkste taken van de facilitator.
 Bij het begin van het onderzoek worden enkele basisregels overlopen, zodat alle groepsleden weten hoe
het verder verloopt.
 De onderzoekers pannen de initiële vragen en prompts.
 De interviewer zorgt ervoor dat de groep zich goed voelt en introduceert het onderwerp voor debat.
 Onderzoekers passen een strategie van vragen stellen toe, die gaat van het algemene naar het specifieke.
 Het is belangrijk om alle participanten te betrekken, in plaats van een paar individuen de groep te laten
domineren. Dit vraagt wat diplomatie en is makkelijker in een kleinere groep.
 Focusgroepen kunnen gecombineerd worden met individuele interviews, observatie en andere methodes
voor datacollectie.
 Ethische problemen moeten in overweging genomen worden:
o Vertrouwelijkheid is moeilijker. Participanten moeten er aan herinnerd worden om de discussies
confidentieel te houden.
o Anonimiteit kan niet worden gegarandeerd.
o Participanten kunnen opmerkingen maken die pijnlijk zijn voor anderen of kunnen
vooroordelen hebben. De onderzoeker moet zich daarin een weg vinden.

De betrokkenheid van de interviewer


 De interviewer wordt de facilitator of moderator in de discussiegroep. Vergt leiderschap en
interviewvaardigheden.
 Het is handig om een iemand anders te hebben die nota’s neemt, namen opschrijft, schema’s maakt, het
overzicht bewaard en helpt met praktische zaken.
 Creëren van een open en niet bedreigende groepsklimaat.
 als de groep zich goed voelt bij de interviewer, zal de interactie open en productief zijn. Participanten
zullen zich comfortabel voelen om hun percepties en gevoelens te uiten.
 Polarisatie creëert een moeilijk groepsklimaat, maar levert ook interessante ideeën op.
 Onderzoekers moeten de discussie kunnen stimuleren en inzicht en interesse hebben in de ideeën van de
participanten.
 De interviewer mag zijn eigen bias of vooroordelen niet uiten, dit zou laten zien welke antwoorden je zou
willen horen. Daarom mag men niet ingaan op de antwoorden van de focusgroep.

Voorbereiding en obtrusiviteit!
 Stilstaan bij wat de invloed is van je eigen aanwezigheid in het focusgroepinterview.
 Er is altijd een bepaalde interactie tussen onderzoeker en participant.

28.Analyseren en rapporteren van focusgroep data


 De principes van kwalitatieve data analyse voor focusgroepen is hetzelfde als dat voor interviews.
 De interviews worden opgenomen en de onderzoeker luister verschillende keren naar de opnames
alvorens deze te transcriberen.
 Alle tapes, veldnota’s en memo’s worden gedateerd en gelabeled. De transcriptie bevat pauzes, emoties,
lichaamstaal, daar waar de nadruk op wordt gelegd. De onderzoeker maakt veldnota’s over alles wat
ongewoon, interessant of tegenstrijdig is en schrijft memo’s over theoretische ideeën terwijl hij luistert,
transcibeert en leest.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Identificatie van wie wat zegt, is belangrijk om dominantie te kunnen herkennen.


 Eerst luisteren naar de interactie op zich, en niet naar de inhoud.
 Focussen op de groepsinteractie en niet alleen naar de bijdrage van bepaalde individuen, maar van
iedereen.
 Belangrijke thema’s en patronen kunnen gevonden worden tijdens het luisteren
 Vergelijken van de resultaten van de verschillende focusgroepen
 De betekenis van de thema’s proberen te achterhalen
 Literatuur linken met de resultaten
 Indien er veel afwijkende data zijn, ook één op één interviews uitvoeren.
 Omdat men op verschillende niveaus analyseert dient men een referentie te maken wanneer de
participanten spreken over ‘ik’ en wanneer iemand over gaat op ‘wij’.

29.Voordelen en beperkingen van focusgroepen


In het algemeen zijn de voor en nadelen van focusgroepen dezelfde als alle andere kwalitatieve interviews. Er
zijn echter een aantal sterktes en zwaktes die specifiek zijn voor focusgroepen:
 Sterktes:
o De productie van data door sociale interactie. De dynamische interactie stimuleert de gedachten
van de participanten en doet hen nadenken over hun eigen gevoelens en gedachten.
o Participanten kunnen nieuwe en spontane ideeën krijgen door te reageren op anderen.
o Er is de mogelijkheid om vragen te stellen en om verduidelijking te vragen
o Focusgroepen zijn goedkoper en sneller dan individuele interviews.
o Als een participant niet wil antwoorden, dan moet dat niet
o Wie niet mondig is, komt minder aan bod.
 Zwaktes:
o De onderzoeker heeft meer moeite met het managen van het debat en heeft minder controle
over het proces dan in een één op één interview.
o Dominante personen kunnen de discussie leiden en beïnvloeden de resultaten of introduceren
zelfs een bias.
o Het groepseffect kan leiden tot conformiteit of zelf convergente antwoorden, waardoor sommige
participanten hun ervaringen niet delen in een grote groep
o De transcriptie is moeilijk
o Analyse op groepsniveau en op individueel niveau.

Sim( 1998) identificeert een aantal problemen met focusgroepen:


1. Men kan er niet vanuit gaan dat er conformiteit en consensus is tussen de individuele leden van de
groep, ook al lijkt het zo.
2. Individuele emoties kunnen niet gemeten worden en men mag ze ook niet aannemen.
3. De resultaten van focusgroepen kunnen niet gegeneraliseerd worden, theoretische generalisatie is
mogelijk net zoals bij andere kwalitatieve benaderingen.

30.Kritische commentaren op focusgroep interviews in de gezondheidszorg


Soms worden focusgroepinteviews gebruikt omdat onderzoekers denken dat het een makkelijke en populaire
manier is om toegang te krijgen tot een groot sample. Ook funding agencies vinden dit een goede manier.
Daarbij vergeet men vaak de complexiteit van het opzetten en faciliteren van focusgroepen.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

9. Steekproefselectie

Sampling of steekproefselectie is het doelbewust selecteren van een element van de volledige populatie om
informatie en kennis op te doen.
 De vraag is: wie selecteren de onderzoekers en hoe kiezen ze?
 Bewust kiezen = is een sterkte in kwalitatief onderzoek
 Probability sampling is niet geschikt voor kwalitatief onderzoek
 De doelpopulatie is de toegankelijke populatie die de juiste ervaring of kennis heeft van het fenomeen dat
de onderzoeker wil bestuderen.
 De studiepopulatie bestaat uit de individuen tot wie de onderzoeker toegang heeft en die de juiste kennis
en ervaring hebben.
 De sampling frame is de populatievorm waaruit de steekproef is gekozen.
 Onderzoekers beschrijven niet alleen de samplingstrategieën maar ze verantwoorden ook de selectie van
het sample en leggen uit hoe ze toegang tot de participanten hebben verkregen.

Audit trail!
= uitgebreid document met de beschrijving en motivering van de gemaakte keuzes
 De principes van reflexivity wordt daarin opgenomen

1. Purposeful sampling
De sampling strategieën van de kwalitatieve onderzoeker volgen de ethische principes. Het gaat om de
mogelijkheid om toegang te krijgen tot personen die men kan observeren en interviewen en van wie ze rijke
data kunnen verkrijgen.
De selectie van participanten is gebaseerd op criteria:
 Sampling units zijn geselecteerd voor een specifiek doel die de onderzoekers bepalen. Daarom wordt de
term purposive or purposeful sampling gebruikt.
 De groep is op voorhand gespecificeerd
 Onderzoekers moeten 2 vragen stellen: wat gaan we samplen en hoe gaan we samplen.

31.Types van sampling


Er zijn verschillende vormen van sampling.

Homogene sampling
 Dit gaat om individuen met dezelfde karakteristieken of die uit dezelfde subcultuur komen
 Bijv: specifiek beroep, lente of type ervaring, …
 Zorgt voor meer diepgang

Heterogene sampling
 Dit gaat om individuen met verschillende karakteristieken, uit verschillende groepen.
= maximum variation sampling
 Zorgt voor diversiteit

Totale populatie sampling


 Wanneer alle participanten geselecteerd worden uit een specifieke groep
 Wordt niet vaak gebruikt, behalve als het doel heel specifiek is, bijv. bij een zeldzame ziekte waarvan er
niet veel patiënten zijn.

Chain referral or snowball sampling


 Een variatie op purposeful sampling.
 Men vraagt aan een geselecteerde participant om potentiele volgende participanten aan te duiden.
 Wordt gebruikt in studies waarbij participanten niet makkelijk toegankelijk zijn, wanneer anonimiteit
belangrijk is, bij kwetsbare groepen bijv. drugverslaafden, alcoholgebruik, misbruik bij transgenders.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Convenience or opportunistic sampling


 De onderzoeker gebruikt een opportuniteit om aan mensen te vragen om deel te nemen aan de studie.
 Niet de beste manier om aan sampling te doen.
 De onderzoeker kiest individuen wiens ideeën en ervaringen helpen om het doel van het onderzoek te
bereiken.
Maximum variation sampling
 Maximum variation sampling gaat om een purposive sample van wijde variëteit aan mensen en/of
settings die interessant zijn voor de onderzoeker.
 De onderzoeker wil toegang tot een breed scala van perspectieven van zoveel mogelijk verschillende
mensen
 Wordt niet vaak gebruikt in kwalitatief onderzoek

Theoretische sampling
 Theoretische sampling ontwikkelt terwijl de studie zich voordoet en kan niet op voorhand gepland
worden. Onderzoekers selecteren een sample op basis van concepten en theoretische kwesties dat
voorkomen tijdens het onderzoek
 De theoretische ideeën controleren de datacollectie.
 Vooral bij grounded theory
 Stop bij datasaturatie.

Andere types van sample selectie


 Extreme case selection: karakteristieken worden geplaatst op een continuüm, extreme waarden van
de twee uiteinden worden geïncludeerd in het onderzoek.
 Typical case selection: het profiel van de karakteristieken van het gemiddelde wordt gezocht.
 Unique cases: onderzoekers bestuderen een geval waar de karakteristieken ongewoon zijn.
 Deviant case: lijkt op extreme case selection. Enkel mensen worden geselecteerd die op een afwijkende
manier denken of verschillen van de mensen die de onderzoekers al hebben bestudeerd.

Er zijn 5 belangrijke elementen voor sampling die voorkomen in kwalitatief research:


1. Flexibele sampling ontwikkelt zich tijdens het onderzoek
2. Sequentiële selectie van sampling units
3. Sampling wordt geleid door de theoretische ontwikkelingen die meer progressief en gefocust
worden.
4. Continue sampling tot er geen nieuwe relevante data voorkomen.
5. Zoeken naar negatieve of afwijkende gevallen.

Evenwicht tussen heterogeniteit en homogeniteit!

32.Sampling beslissingen
Vroeg in het onderzoeksproject, afhankelijk van de onderzoeksvraag en focus, moeten onderzoekers beslissen
over de sampling:
 op een systematisch basis en op rationele gronden
 moet bestaan of sampling units van mensen, tijd of setting.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Sampling moet:
 Gepast zijn: de methode van sampling past bij het doel van de studie en helpt het begrijpen van het
onderzoeksprobleem.
 Adequaat zijn: het genereert adequate en relevante informatie en voldoende kwalitatieve data.
 Sampling neemt plaats nadat de onderzoeksfocus is besloten.
 Een kwalitatief onderzoeksvoorstel moet stellen dat een initiële sample moet bestaan uit x (aantal)
informanten.

Inclusie en exclusie criteria


 Wie wordt er in het onderzoek geïncludeerd.
 De inclusie en exclusie criteria hangen af van het doel van het onderzoek
 De belangrijkste inclusiecriteria is vrijwillige deelname.

Sampling parameters
 Onderzoekers beslissen over waar en wanneer het onderzoek plaatsvindt.
 Deze criteria voor selectie moeten duidelijk gesteld worden.
 De criteria voor site selectie, locatie en grootte hangen ook af van het doel van het onderzoek.

Sample size
 Hoeveel participanten nemen deel aan het onderzoek. Hangt af van de onderzoeksvraag, materiaal, tijd
en resources.
 De sample kan klein of groot zijn. Kwalitatief onderzoek bestaat meestal uit een kleine sample die men in
depth bestudeerd.

Saturation
 Saturatie betekent dat alles dat belangrijk is voor het onderzoeksproject voorkomt in de data en dat de
concepten zijn bekomen.
 Overtollige informatie:
o Data saturatie betekent dat men doorgaat tot er geen nieuwe data naar voren komt.
o Theoretische saturatie betekent dat er geen nieuwe concepten of dimensies kunnen worden
geïdentificeerd voor het onderzoek
 Dat wil niet zeggen dat er niets nieuws meer kan gevonden worden.

33.Hoe zullen we hen noemen?


Het is moeilijk voor onderzoekers om te weten welke term men moet gebruiken om mensen die ze
interviewen of observeren te benoemen. Deze naam bepaalt vaak het standpunt dat de onderzoeker inneemt
ten opzichte van de mensen en hun relatie met degene die ze bestuderen.
 We moedigen het gebruik van de term ‘participanten’ of ‘informanten’ aan.
 Kies wat het meest recht doet aan de bijdrage!

34.Gevolgen van selectie


 Alleen uitspraak mogelijk over het type cases geïncludeerd in de onderzoeksvraag
 Geen algemene uitspraken als groep uitgesloten is
 Transfereerbaarheid:
o Voor wie gelden de bevindingen ‘naast’ deze populatie
o Voor gelijkaardige populatie / setting
 Onder andere gebaseerd op:
o Kernmerken populatie en setting
o Eigenheid van de resultaten
o Kwaliteit van het onderzoek
 Belangrijk om breed te denken om transfereerbaarheid te bepalen. Waarom doen we onderzoek
als men bepaalde resultaten niet zou kunnen transfereren?

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Generaliseerbaarheid:
o Voor wie gelden de bevindingen ‘ruimer’ dan de populatie
 Onder andere gebaseerd op:
o Inclusie
o Kwaliteit van het onderzoek
o Eigenheid van de resultaten

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Deel 3: Benaderingen tot kwalitatief onderzoek


 Specifieke methodologische keuzes binnen de uitgangspunten van kwalitatief onderzoek.
 Gebaseerd op of gegroeid uit bepaalde filosofische stromingen of terreinspecifieke invalshoeken en focus.
 Voor het volledige onderzoeksproces.
 Eigen terminologie.
 Meestal wordt de keuze bepaald door de onderzoeksvraag.

10. Etnografie

Etnografie is de directe beschrijving van een groep, cultuur of gemeenschap. Het is een methode binnen de
antropologische traditie.
 Etnografie is een overkoepelende term voor verschillende methodologische benaderingen. Het is een van
de oudste manieren van kwalitatief onderzoek.
 Etnografie betekent een beschrijving van mensen.
 Etnografie focust op culturele leden, fenomenen en problemen in de context van de cultuur en
subculturen.
 Datacollectie gebeurt door observatie, interviews en bestuderen van documenten.
 Onderzoekers benadrukken het belang van het bestuderen van menselijke gedragingen in de context van
een cultuur om culturele regels, normen en routines te begrijpen.
 De term etnografie is zowel:
o Een proces: de methode en strategie van onderzoek.
o Een product: het geschreven verhaal als resultaat van het onderzoek.

1. Het historisch perspectief


Moderne etnografie heeft zijn oorsprong in sociale antropologie en ontstond in de jaren 1920-1930
 Malinowski, Boas en Mead: onderzoek naar culturele patronen en regels.
 Oorspronkelijk bestudeerde men ‘primitieve’ culturen: niet verloren laten gaan van bepaalde culturen die
verdwenen door de globalisatie.
 Nadien lag de focus op het bestuderen van de eigen cultuur en subculturen binnen de eigen cultuur: act
as cultural stranger.
 Immersion in de cultuur die men wil bestuderen

35.Een focus op cultuur


 Antropologie legt de focus op cultuur. Etnografie verschil van andere benaderingen door de nadruk op:
o Cultuur kan gedefinieerd worden als een manier van leven van een groep
o De levenservaringen van leden van een culturele groep hebben een gedeeld communicatie
systeem dat bestaat uit signalen zoals gebaren, mimiek en taal, maar ook culturele artefacten.
o Individuen in een cultuur of subcultuur hebben waarden en ideeën die ze leren van andere leden
van de groep.
 De verantwoordelijkheid van de onderzoeker ligt in het beschrijven van patronen van geloof en gedrag
en de unieke processen in de subcultuur.
 Via de methode van etnografie: analyseren, vergelijken en onderzoeken van groepen en hun
gedragsregels.
 Het toepassen van etnografische methodes helpt gezondheidsprofessionals om het gedrag, gevoelens en
geloof van participanten te contextualiseren,
 Ze zien het product van kennis enkel als een eerste stap in het proces, hun doel is om de klinische
praktijk te verbeteren.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

36.Etnografische methodes
Onderzokers onderscheiden verschillende types van etnografie:
 Descriptieve of conventionele etnografie:
 Beschrijving van culturen of groepen en het ontdekken van patronen, types en categorieën door
analyse
 Kritische etnografie
 De studie van macro-sociale facotren zoals macht en onderzoeken van veronderstellingen en
verborgen agenda’s. Het is hierdoor meer politiek getint.
 Wil de cultuur veranderen
 Het kan belangrijk zijn in de gezondheidszorg omdat onderzoekers dan bezorgd zijn om de
empowerment van mensen.
 Auto-etnografie
 De onderzoeker doet een studie met zichzelf in het centrum, zijn eigen gedachten en gevoelens in
plaats van te focussen op anderen. Reflecteren en eigen ervaringen vertellen.
 evocative auto ethnography: de focus ligt op de gevoelens en ervaringen van de onderzoeker
 analytic auto ethnography: wil sociale fenomenen beschrijven, verder dan alleen de ervaringen van de
onderzoeker. Is meer analytisch dan beschrijvend.

37.Etnografie in gezondheidszorg
Etnografie in de gezondheidszorg is een toegepast onderzoek en verschilt met de gewone etnografie.
 In verpleging wordt de methode gebruikt om gedrag en percepties in klinische settings te onderzoeken,
meestal om de zorg en de klinische praktijk te verbeteren.
 De etnografische benadering kan ook helpen om aan gezondeheidspromotie te doen, omdat ze de sociale
context onderzoekt en de sociale condities waarin de participanten leven en worden beïnvloed. Het biedt
meer begrip in de ongelijkheid van de gezondheid van mensen.
 Advies voor etnografische onderzoekers kan toegepast worden door verpleegkundige onderzoekers:
o De verpleegkundige die onderzoek doet kent het taalgebruik reeds
o De verpleegkundige onderzoekt enkel tijdens de werkuren, niet in hun privéleven.
o Genereert kennis over de verpleegkunde

38.De belangrijkste kenmerken van etnografie


Data collectie via observatie en interviews
 Datacollectie gebeurt via de standaardmethodes: observatie en interviews, maar kan ook via
documenten zoals brieven, dagboeken, etc.
 De onderzoeker is een belangrijk deel van het onderzoek.
 Directe observatie als participant is de belangrijkste manier van datacollectie. Deel worden van de
cultuur, veldnotities nemen.
 Observatie is het startpunt van in-depth interviews. Participanten delen hun interpretaties van
gebeurtenissen, regels en hun rol erin met de interviewer.
 De inclusie- en exclusiecriteria zijn afhankelijk van de onderzoeksvraag en het onderwerp.
 De grove data worden omgezet naar theoretische concepten
 Vaak worden er discrepanties tussen woorden en acties ontdekt. Die moeten worden uitgelegd en
geïnterpreteerd.

Het gebruik van ‘thick description’


 Thick description is een beschrijving van gedetailleerde patronen van culturele en sociale relaties die in
hun context worden geplaatst.
 De etnografische interpretatie kan niet gescheiden worden van tijd, plaats en gebeurtenissen. Het is
gebaseerd op de betekenis dat acties en gebeurtenissen hebben voor leden van een cultuur binnen de
culturele context.
 Beschrijving en analyse is geworteld in de realiteit.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Onderzoekers denken na en reflecteren over sociale gebeurtenissen.


 Thick description moet de lezers een gevoel van emotie, gedachte en perceptie geven van wat de
onderzoeker meemaakt.

De selectie van sleutelinformanten en –settings


 Onderzoekers dienen sleutelinformanten op een voorzichtige manier te selecteren om er zeker van te zijn
dat ze geschikt en representatief zijn voor de groep die men wil bestuderen.
 Sleutelinformanten worden actieve deelnemers in het onderzoek en deze sleutelfiguren helpen de
onderzoeker geaccepteerd te worden in de cultuur en subcultuur.
 De keuze wordt gemaakt aan de hand van bepaalde criteria. Men geeft een omschrijving waarom die
criteria zijn gekozen.
 Onderzoekers valideren hun ideeën en percepties met die van de sleutelinformanten, door naar hen terug
te gaan aan het eind van het onderzoek om het script en de interpretatie na te kijken
= member check
 Men moet echter voorzichtig zijn met de voorkennis en vooroordelen die de sleutelinformant zou kunnen
hebben.
o De sleutelinformant geeft enkel de informatie die hij denkt dat de onderzoeker wil weten.
o De sleutelinformant probeert de onderzoeker te beïnvloeden met zijn eigen ideeën over de studie
en de resultaten.
 Voldoende lang contact van de interviewer en de informanten kan er deze problemen overkomen.
‘prolonged engagement’.

De emic en etic dimensie


 De onderzoeker begrijpt het emic perspectief: de insider of native percepties.
 insiders informatie van de realiteit helpt om de kennis te achterhalen waarom mensen handelen zoals
ze doen.
 Het outsider percpectief, of het etic perspectief: theoretische kijk, beschrijven van de handelingen.
 Wordt al veel te lang in de gezondheidszorg en onderzoek gebruikt
Natuurlijk is het etic perspectief ook belangrijk. Ze benadrukken de ideeën van de etnografische
onderzoekers zelf, hun abstracte en theoretische kijk wanneer ze zich distantiëren van de culture setting
en er wijs uit proberen te geraken.

39.Veldwerk
De term veldwerk wordt gebruik door etnografische en kwalitatieve onderzoeker om datacollectie te
beschrijven buiten laboratoria, maar in de natuurlijke setting van de participanten.
 De onderzoeker wordt bekend met de gemeenschap of groep waarin het onderzoek wordt uitgevoerd.
Werken in de natuurlijke omgeving van de informanten, observeren en met hen praten over lange
periodes. Zodat de onderzoeker geaccepteerd wordt, toegang verkrijgt tot de omgeving en de
participanten zich natuurlijk gedragingen in plaats van een toneel op te voeren.
 Veldwerk heeft als doel om patronen en gewoontes te ontdekken in een cultuur, die de mensen die in die
gemeenschap leven kunnen herkennen.
 Er zijn verschillende stappen in veldwerk:
o Toegang krijgen tot de cultuur om te observeren en bestuderen.
o Onderzoekers beginnen zich te focussen op specifieke zaken.
o Onderzoekers realiseren zich dat datasaturisatie optreedt en starten het proces van
disengagement.
 De beste methode voor datacollectie in etnografisch odnerzoek is participant observation.

Micro- and macro-etnografieën


 Micro-etnografie legt de focus op subculturen of settings zoals specifieke afdeling of een groep van
gespecialiseerde verpleegkundigen.
 Macro-etnografie bestudeerd bredere culturen met zijn instituten, gemeenschappen of waardesystemen.
 Etnografisch onderzoek kan nuttig zijn bij veranderingen in een cultuur.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

De etnografische rapportage: veldnota’s en analytische nota’s


 Onderzoekers verzamelen data door standaard methodes: observatie en interviews, maar ook
documenten.
 Onderzoekers verzamelen wat er gebeurt in het veld, veldnota’s. In de omgeving waar ze onderzoeken
nemen ze nota’s, zoals bijv. indrukken, accurate en gedetailleerde beschrijvingen van gebeurtenissen en
gedragingen in de context.
 Er zijn 4 verschillende types van veldnota’s in etnografie:
o The condensed account: korte omschrijving die werd opgeschreven tijdens het veldwerk.
o The expanded account: gedetailleerde beschrijving.
o The fieldwork journal: de eigen bias, reacties en problemen tijdens het veldwerk wordt
genoteerd
o Analysis and interpretation notes: focussen op bepaalde aspecten die belangrijk lijken,
uitschrijven van gedetailleerde analyse en interpretatie van de cultuur die bestudeerd wordt.
 Veldwerk gaat door in verschillende progressieve stadia:
o Initieel krijgen onderzoekers een algemeen beeld van de groep en de setting. Ze observeren
gedrag en lusiteren naar de taal dat wordt gebruikt in de gemeenschap dat ze bestuderen.
o Daarna focussen onderzoekers op een specifiek probleem dat voor hen belangrijk is.
o Uiteindelijk schrijven ze een gedetailleerde analyse en interpretatie over de bestudeerde cultuur.

40.Aan etnografie doen en erover schrijven


Een etnografie is zowel analytisch, descriptief en interpretatief.
 Een etnograaf beschrijft wat hij hoort en ziet terwijl hij een cultuur bestudeerd. Hij identificeert de
belangrijkste kenmerken en legt de belangrijke relaties bloot door analyse. Hij interpreteert zijn bevindingen
door naar betekenis te vragen en het af te leiden van de data.
= een etnografie is holistisch.

Beschrijving
 Bepaalde situaties worden geselecteerd voor observatie. Niet alles is relevant.
 Onderzoekers beschrijven door een verhaal te vertellen, een rapport van de acties, interacties en
gebeurtenissen binnen een culturele groep.
 Als lezer moet men zich kunnen inleven in de context.

Analyse
 Analyse betekent werken met data: coderen, labelen en transformeren van de ruwe data, waardoor
thema’s gevonden worden en linken worden gelegd tussen deze thema’s.
 Dit genereert herkenbare patronen
 Onderzoekers moeten aantonen hoe ze tot deze structuren en linken zijn gekomen. Wat de onderzoeker
vindt, moet gerelateerd zijn aan de data.

Stappen in de analyse
 Data analyse vindt plaats vanaf het begin van de observaties en interviews. De focus wordt progressief
helderder.
 In de data analyse keert de onderzoeker terug naar het doel en de initiele onderzoeksvraag.
 Het proces van analyse heeft verschillende stappen:
o Ordenen en organiseren van het verzamelde materiaal
o De data in betekenisvolle gehelen sorteren
o Categorieën maken, vergelijken en contrasteren
o Relaties zoeken tussen de categorieën onderling
o Patronen, thema’s en types herorganiseren en beschrijven
o Interpreteren en betekenis geven
 Het is een niet lineair proces. Elke stap of stadium kan worden herbekeken en herhaald.
 Herhaaldelijk luisteren naar opnames

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Een taxonomie maken van de codes en thema’s: elk van de codes en thema’s heeft een plaats in de
ordening door zijn kenmerken.

-Interpretatie
 De laatste stap in het onderzoek is interpretatie: betekenis geven aan en het verklaren van fenomenen.
 Interpreteren betekent enige speculatie, theoretisering en verklaring, het moet echter direct gegrond zijn
in de data.

41.Valkuilen en problemen
 Het is moeilijk om de eigen cultuur te onderzoeken en een ‘cultural stranger’ te worden, aangezien de
regels en normen van die cultuur zijn geïnternaliseerd.
 Men dient waakzaam te zien, advies van buitenstaanders is belangrijk
 De bevindingen van een etnografie kunnen niet zomaar gegeneraliseerd worden. Men dient ze specifiek
te benoemen. Theoretische ideeën kunnen wel gegeneraliseerd worden.
 Niet alleen beschrijven maar ook analyseren.

Aandachtspunten!
 Studie van een groep of cultuur waar je deel van uitmaakt als onderzoeker
 Generaliseerbaarheid
o Van resultaten gering
o Van theoretische inzichten groter
 Beschrijven zonder analyse en interpretatie

Voorbeeld:
Artikel 1: The meaning of death as experienced by eldery woman of a Korean clan
Artikel 2: Comfort on a ward for older people
 Aims: studie wat comfort betekend voor oudere mensen in het ziekenhuis en hun hulpverleners
 Researchmethods: etnografisch, data gecollecteerd in-depth interviews, 130 uur praticipant observation
en wekelijkse bezoeken op de dienst

Artikel 3: Collusion in doctor-patient communication about imminent death: an ethnographic study


 Objective: ontdekken en onderzoeken van de factoren die resulteren in ‘vals optimisme over het herstel’
geobserveerd bij patiënten met long kanker
 Design: kwalitatief observationeel (etnografische) studie in 2 delen over 4 jaar
 Setting: longkanker dienst en oncologisch dagziekenhuis in een universitair ziekenhuis
 Participants: 35 patiënten met longkanker

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

11. Grounded Theory

1. Geschiedenis en oorsprong
Grounded Theory (GT) is een populaire onderzoeksmethode in gezondheidszorg.
 Het is een benadering om data te verzamelen en te analyseren. Het eindproduct wordt ook een Grounded
Theory genoemd.
 Grounded Theory vindt zijn beginselen in de sociologie, meer bepaald in het symbolisch interactionisme
(SI).
 Eerst ontwikkeld door de sociologen Glaser en Strauss, in 1960.
 Het kan zowel kwalitatieve als kwantitatieve procedures bevatten, maar kwalitatief onderzoek wordt
het meest gebruikt.
 Grounded Theory bevat geen specifieke vorm van datacollectie: interviews, observatie, documenten,
gebeurtenissen, geluidsfragmenten, …
 De focus van Grounded Theory ligt op interactie, communicatie en engagement in sociale situaties.

Symbolisch interactionisme
Het theoretisch framework van de Grounded Theory heeft zijn wortels in het symbolisch interactionisme.
 Focust op het proces van interactie tussen mensen, exploreren van gedrag en sociale rollen.
 Mensen passen hun gedrag aan, aan dat van anderen. Ze zijn actieve deelnemers in hun situatie.
 Het zelf wordt beïnvloed door sociale factoren: verwachtingen en relatie.

Symbolisch interactionisme focust op acties en percepties van individuen, hun ideeën en intenties.
 De individuele definities van de realiteit vormen de percepties en acties.

42.De belangrijkste kenmerken van Grounded Theory


Het belangrijkste doel van GT is het systematisch genereren van theorie uit de data die is verzameld.
 Bestaande theorieën kunnen aangepast of uitgebreid worden
 Men start bij een onderwerp dat interessant is, data wordt verzameld en geanalyseerd, waarna relevante
ideeën ontstaan. Het gaat hier niet om het testen van theorieën!
 Vooroordelen over het onderwerp beïnvloeden het onderzoek
 De ontwikkelde theorie moet toepasbaar zijn in gelijkaardige settings en contexten

De GT gebruik constante vergelijkingen (constant comparison).


 Elke sectie van de data wordt vergeleken met elk ander segment van de data. Zoeken naar gelijkenissen,
verschillen en connecties.
 Alle data wordt gecodeerd en gecategoriseerd, uit dit proces worden dan de grote concepten en
constructen gevormd.
 Het onderzoek gaat op zoek naar grote thema’s die ideeën samenbrengen om een kerncategorie te
vinden voor het onderzoek. Daarop wordt de theorie gevormd.

Essentieel in GT is het proces van inductie, deductie en verificatie.


 GT start niet met een hypothese, maar onderzoekers kunnen een buikgevoel hebben
 Pas na de datacollectie ontstaan stilaan hypotheses, die door verder onderzoek worden geverifieerd.

43.Data collectie, theoretische sampling en analyse


Data collectie
Data wordt verzameld door observatie, interviews, dagboeken, documenten zoals kranten en brieven
 Literatuuronderzoek is supplementair en vormt onderdeel van de data die wordt geanalyseerd.
 Zelfs de ervaring van de onderzoeker wordt beschouwd als data

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Data verzameling en analyse gebeurt vanaf het begin van het onderzoek tot einde, de data zijn continu in
interactie.
 Progressive focusing: doorheen het onderzoek vernauwt de focus en worden de verzameling van data
meer specifiek
 Onderzoekers schrijven veldnota’s vanaf het begin van het onderzoek, en blijven dit constant doen
doorheen het project.

Theoretische sensitiviteit
Onderoekers moeten theoretisch sensitief zijn:
 Differentiëren tussen significante en minder belangrijke data en inzicht hebben in de betekenis van de
data
 Theoretische sensitiviteit ontstaat uit het lezen en herlezen van de data, uit ervaring en bezig zijn met de
data

Theoretische sampling
De steekproeftrekking wordt geleid door ideeën over belangrijke informatie voor het onderzoek. Men moet
bewust kiezen om de zich ontwikkelende theorie verder uit te diepen.
 De theorie vormt de leidraad
 De sampling wordt niet op voorhand gepland
 Aan de start van project maken onderzoekers initiële beslissingen ivm. samling. In het begin kiezen de
onderzoekers vrij enkele participanten
 Eenmaal het onderzoek is begonnen en de initiële data geanalyseerd en onderzocht is, dan ontstaan
nieuwe concepten, waardoor participanten gekozen kunnen worden om het probleem verder te
onderzoeken.
 Theoretische sampling gaat verder tot het punt wanneer theoretisch saturatie voorkomt.
o Theoretische saturatie ontstaat wanneer geen data meer naar voren komen die gebruikt kan
worden om dimensies te vinden en categorieën te ontwikkelen
o NIET wanneer hetzelfde concept vaak naar voren komt of wanneer dezelfde ideeën steeds weer
naar voren komen
o WEL wanneer er geen nieuwe data kan bijdragen tot de zich ontwikkelende theorie
 Men kan zich afvragen of datasaaturatie wel bestaat?

Data analyse: coderen en categoriseren


Coderen in GT is het proces waarbij concepten en thema’s worden geïdentificeerd en benoemd.
 Coderen en categoriseren gaat door tijdens het hele onderzoek
 Data worden getransformeerd en gereduceerd om categorieën te maken. Deze categorieën worden
benoemd met een label. De categorieën vormen samen een theorie. Ook clusters van categorieën
ontstaan, niet alleen beschrijvingen van thema’s.
 Codes kunnen bestaan uit woorden of zinnen. In vivo codes liggen dicht bij de woorden van de
participant, ze geven leven aan het onderzoek en kunnen onmiddellijk herkend worden als de reflectie
van de realiteit van de participanten.
 De eerste stap in de analyse is open coding: het proces van verminderen van data en conceptualiseren
van de data
In grounded theory worde ALLE data gecodeerd.
 Codes kunnen getransformeerd worden gedurende het proces en zijn direct gebaseerd op de data.
 Lijn per lijn analyseren is belangrijk
 De codes worde in de analyse gegroepeerd in categorieën, waardoor de codes verminderen van aantal
naarmate het onderzoek evolueert. Categorieën worden meer abstract.
Als derde stap worden de categorieën gegroepeerd in grote categorieën, die geformuleerd worden door de
onderzoekers en zijn geworteld in hun professionele en academische kennis.
 In het ontwikkelen van relaties tussen categorieën, moeten onderzoekers rekening houden met de 6 c’s:
Causes, Context, Covariance, Conditions, Contingency, Consequences
 Het proces van coderen en categoriseren stopt indien:

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

o Er geen nieuwe informatie over een categorie wordt gevonden, ondanks de poging om meer
data te collecteren
o De categorie werd beschreven in al zijn vormen
o De linken tussen de categorieën zijn sterk

De kerncategorie
De onderzoeker moet de kerncategorie (core category) ontdekken.
 In GT vormen de grote categorieën samen een kerncategorie. Het is deel van het overall patroon
 Het linken van alle categorieën rond een kern wordt selective coding genoemd. De onderzoeker ontdekt
de hoofdzaak van de studie en integreert alle elementen van de zich ontwikkelde theorie.
 De kerncategorie is de basic social-psychological process (BSP) van het onderzoek. Een proces dat zich
voordoet over de tijd en de verandering in gedrag verklaart.
 Er zijn een aantal kenmerken van een kerncategorie:
o Het is het centrale element van het onderzoek, dat gerelateerd is met andere categorieën en het
verklaart de variaties.
o Het komt vaak in de data voor en het is deel van een patroon.
o Het moet op een gemakkelijke manier gelinkt kunnen worden aan andere categorieën.
o Het wordt gevormd tijdens het proces van identificeren, beschrijven en conceptualiseren
o Het moet volledig klaar zijn tegen het einde van het onderzoek

Constant vergelijking
Coderen en categoriseren houdt constante vergelijking (constant comparison) in.
 Interviews worden geanalyseerd en gecodeerd en concepten worden gevormd
 Door concepten en subcategorieën te vergelijken kunnen ze gegroepeerd worden
 Nieuwe codes en categorieën worden vergeleken met reeds bestaande codes
 Er wordt ook een vergelijking gemaakt met de literatuur.
 Constante vergelijking is bruikbaar voor het vinden van eigenschappen en dimensies van categorieën.

Gebruik van literatuur


De plaats van literatuur in GT onderzoek is problematisch.
 Sommige puristen geloven dat er geen literatuuronderzoek over het specifieke onderwerp bij start
onderzoek moet gebeuren, maar enkel over het algemene onderzoek. De eigen data moeten prioriteit hebben.
 Anderen stellen dat een literatuuronderzoek de onderzoeker gevoelig maakt voor het onderwerp en dat
het de onderzoeker stimuleert om vragen te stellen.
 Een onderzoeker moet zijn studie kunnen verantwoorden, daarom is het nodig om na te gaan welke kennis
er al bestaat in het veld.
Het gebruik van literatuur:
 Concepten uit de literatuur kunnen vergeleken worden met eigen concepten
 De literatuur kan theoretische sensitiviteit stimuleren
 Bestaande theorieën kunnen de onderzoeker beïnvloeden
 Literatuur is een extra bron van data
 Nadenken over waarom de literatuur overeenkomt of afwijkt van de eigen data
 Helpt bij theoretische sampling
 Kan de eigen categorieën valideren
 Zoeken naar gaten in de kennis
 De dialoog met de literatuur is essentieel in het ontwikkelingsproces van de theorie. Het is hierbij
belangrijk om initieel een algemeen beeld te krijgen. Specifieke literatuurstudie kan pas gebeuren wanneer
het veldwerk, coderen en categoriseren voorbij is, anders kunnen onderzoekers ideeën van anderen
overnemen ipv. eigen ideeën te ontwikkelen. Literatuur is een bron van vergelijking.

Integratie van theorie


Om geloofwaardig te zijn moet de theorie een ‘explenatory power’ hebben, een causale relatie vaststellen.
 Twee types van theorieën worden gevormd:

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Substantieve theorieën
o Door het bestuderen van een specifieke context of setting
o Is specifiek en is van toepassing op de setting en de bestudeerde situatie
o Daarom is het ook gelimiteerd
 Formele theorieën
o Door het bestuderen van verschillende situaties en settings
o Is conceptueel en van toepassing op verschillende situaties

Theoretische memo’s en veldnota’s


Doorheen het proces van het onderzoek, schrijft de onderzoekers veldnota’s:
 Vanaf het begin van het onderzoek, tijdens of na het interviewen en observeren
 Helpt het stimuleren van het denkproces: ze herinneren de onderzoeker aan events, acties en interacties

Memo’s zijn aantekeningen van de analyses, gedachten, interpretaties, vragen en aanwijzingen voor verdere
datacollectie.
Het doel van memo’s is het helpen ontstaan en formuleren van een theorie.
 Ze moeten gedateerd en gedetailleerd zijn
 Beschrijven van ideeën en categorieën
 Vergelijken van bevindingen
 Reminders en de geschreven versie van de interne dialoog van de onderzoeker.

44.Valkuilen en problemen
Er zijn een aantal algemene vergissingen die worden gemaakt in GT:
 Method slurring of her verwarren van verschillende methodologieëne
 Generational erosion
 Premature closing
 Overly generic analysis
 The importing of concepts
 Methodological transgression

 Consequent toepassen
 Weinig echte theorievorming of conceptontwikkeling
 Generaliseerbaarheid hangt af van systematisch proces en theorievorming
 Evoluties
 (Sociaal) constructivisme

45.De kritiek van Glaser en verdere ontwikkeling


Als reactie op de methodologie van Strauss en Corbin
 Niet starten met een onderzoeksprobleem maar met interesse en met vragen
 Geen vooroordelen → wat wel zo is als je met een probleem start
 Geen verificatie maar inductief nadenken
 Geen deductie → buikgevoel testen volgens Strauss en Corbin
 Niet alleen observatie, interviews zijn onmisbaar
 Een theorie wordt niet “gecreëerd” maar “ontstaat”
 Geen literatuuronderzoek bij start onderzoek
 Niet opnemen en transcriberen, maar enkel veldnota’s nemen

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Voorbeeld:
The Process and Meaning of Hope for Family Members of Traumatic Coma Patients in Intensive Care

o Integratie van processen dat het functioneren familieleden beïnvloed gelinkt met gebeurtenissen

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

12. Narrative Inquiry

1. De eigenschappen van narratief onderzoek en verhalen


Verhalen zijn reflecties op de ervaringen van mensen en de betekenis die deze ervaringen voor hen hebben.
Verhalend onderzoek is een handige manier om toeging te krijgen tot gevoelens, gedachten en ervaringen
van mensen om ze te kunnen analyseren.
 De perspectieven van participanten worden ontrafeld door hun verhaal.
 Vertellen helpt mensen om hun ervaringen te begrijpen.
 Participanten herinneren een ervaring, vertellen het verhaal achtereenvolgens zoals ze het ervaren
hebben en zoeken verklaringen voor gebeurtenissen en acties, terwijl ze het interpreteren en erover
reflecteren.

46.Narratief onderzoek
Narratief onderzoek kan deel zijn van een andere benadering zoals bijv. etnografisch of fenomenologisch
onderzoek, maar kan ook op zichzelf staand zijn.
 Het refereert naar elk onderzoek dat gebruik maakt van narratief materiaal. Zowel kwalitatief als
kwantitatief.

Narratief onderzoek in gezondheidszorg


Narratief onderzoek in gezondheidszorg ontwikkeld en verbetert professionele kennis en daardoor verbetert
ook de zorg in het algemeen.
 Narratieve informatie in gezondheidszorg kan verkregen worden van verschillende groepen:
 Patiënten of cliënten
 Verzorgers en familieleden
 Collega’s en andere professionelen

Participanten hebben de mogelijkheid om:


 Betekenis te geven aan ervaringen
 Belangrijke gebeurtenissen te interpreteren, verbaliseren en delen
 Een holistisch beeld te geven over de eraring
 Verantwoordelijkheid bij zichzelf of anderen te leggen
 Controle te nemen over hun eigen leven
 Vertellen heeft een helende werking

Door deze benadering krijg je toegang tot de gedachten en gevoelens van de participant, die normaal gezien
moeilijk te verkrijgen zijn.
 Eerst luisteren en nog niet meteen een framework toepassen.

47.Types of narratives
Er zijn twee dimensies bij narratief onderzoek en verhalen:
 Chronologisch
 Niet-chronologisch

De alledaagse verhalen
 Integreren van verhalen over het dagelijkse leven in de geschiedenis van hun aandoening, zorg en
behandeling.

Autobiografische verhalen
 Het verleden aan het heden en de toekomst koppelen.
 Rechtvaardigen en verklaren van acties.
 Eigen verhaal is uniek.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Biografische verhalen
 Verbinden van individuen.
 Begrijpen van gevoelens en de kwetsbaarheid van anderen.
 Vaak gaat het over een verhaal waarin men vertelt over hoe iets overwonnen werd.

Culturele verhalen
 Zichtbaar maken van de betekenis binnen een bepaalde culturele context.

Collectieve verhalen
 Verhalen die hetzelfde zijn voor een grote groep mensen.

48.Ziekteverhalen
Patiënten gebruiken verhalen om betekenis te geven en zoeken voor hun lijden. Ze willen deze delen met
andere significante anderen.
 Onderzoekers hervertellen deze verhalen om de gevoelens en gedachten van participanten een stem te
geven.
 Niet de feiten zijn belangrijk, maar wel de betekenisgeving.
 De feiten worden gebaseerd op de sociale constructie en perceptie van de verteller.
 Het verschil tussen ziekteverhalen en gewone verhalen is dat er bij ziekte vaak een onzekere toekomst is
of zelfs geen toekomst.

Het restitutieverhaal (herstel)


 Teruggave van de ervaring
 De wil om beter te worden
 De wil om normaal te zijn

Het chaos verhaal


 Het verhaal suggereert dat de persoon niet beter zal worden, bij zware chronische ziekten of terminale
patiënten.
 Bevat het lijden van de participant
 Geen volgorde, weinig structuur, niet chronologisch

Het verhaal van de zoektocht (quest)


 Participanten met een missie, die de uitdaging aangaan om iets te leren van hun ervaring en het gevoel
hebben dat ze op weg zijn om een andere persoon te worden
 Chronologisch
 Willen vaak participeren om anderen te helpen met hun ervaringen.

49.Narratief interviewen
Om een verhaal te verkrijgen van participanten, gebruiken onderzoekers narratieve interviews waarbij
participanten hun ervaringen kunnen vertellen. Het gaat dan niet om de ervaringen zelf maar om de
representatie van de ervaring zoals ze is opgeslagen in het geheugen van de participant.
 Narratief interviewen breekt het verhaal niet in stukjes en uit de context
 De eerste vraag moet breed zijn en moet de participant stimuleren een lang verhaal te vertellen.
 Pas na dat verhaal is verteld, is er de mogelijk om vragen te stellen, niet tijdens het verhaal.
 Het interview wordt beïnvloed door de relatie tussen onderzoeker en participant.
 De participant heeft de vrijheid om te vertellen.

50.Narratieve analyse
De data-analyse van verhalen is gelijkend op dat van andere types van kwalitatief onderzoek en hangt af van
het methodologische framework.
 Er is geen vaste procedure. Er zijn verschillende benaderingen voor het analyseren van narratieve data.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Thematische of holistische analyse


De onderzoeker analyseert het verhaal in zijn geheel. Alles wordt samen geanalyseerd.
 De kern van de ervaring proberen te achterhalen
 De transcriptie wordt gereduceerd tot een serie van kernzinnen
 De nadruk ligt op de inhoud

Structurele analyse
Structurele analyse focust niet op de inhoud maar wel op hoe het verhaal verteld wordt.
 Het verhaal wordt onderverdeeld in 6 stukken: abstract, oriëntatie, actie, evaluatie, de uitkomst en het
heden.

Dialogische analyse (of performance analysis)


Dialogische analyse focust niet alleen op de inhoud en vorm van de data, maar ook op de dialoog op zich.
 Interactieve gesprekken, de mensen die betrokken zijn.

Visuele analyse
Een verhaal kan verteld worden met beelden, foto’s, schilderijen, film of theater.

51.Problematische kwesties
Een van de belangrijke kwesties in narratief onderzoek is de ‘waarheid’.
 De waarheid is namelijk afhankelijk van het geheugen
 Verborgen motieven hebben invloed op de manier waarop de participant het verhaal vertelt
 Je weet nooit hoe het echt is gegaan
 Thick description is nodig om juist te kunnen interpreteren
 Men kijkt niet kritisch genoeg naar de data

Aandachtspunten Narratief onderzoek!


 Waarheidsgehalte van een verhaal
 Retrospectief – geheugen en verwerking
 Verborgen motieven
 Inconsistenties en spanningen – sociale context
 Resultaat = constructie van participant, onderzoeker en lezer

Voorbeeld:
Artikel: Illness narratives of persons with post-polio syndrome

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

13. Fenomenologie

Fenomenologie is een benadering tot filosofie en niet specifiek een methode of onderzoek.
“Because phenomenology is first and foremost philosophy, the approach employed to pursue a particular
study should emerge from the philosophical implications inherent in the question.”
Fenomenologische filosofie gaat deels over de epistemologische vraag, de theorie van kennis: hoe weten we?
De relatie van de persoon die weet en wat geweten kan worden.

1. Intentionaliteit en de vroege stadia van fenomenologie


Er bestaan verschillende manieren om aan fenomenologie te doen. Ze hebben allemaal verschillende doelen,
maar hun manier van dataverzamelen en analytische procedures overlappen.
 Descriptieve fenomenologie
o Het doel is een beschrijving van een fenomeen van een alledaagse ervaring genereren en
begrijpen van zijn essentiële structuur.
o Gebaseerd op de filosofie van Husserl en zijn volgers.
o Het belangrijkste aspect van descriptieve fenomenologie is intentionaliteit
 Intentionaliteit is het belangrijkste kenmerk van bewustzijn, het bewustzijn van de wereld
 Een poging om het fysiek-mentaal dualisme op te lossen (cfr. Descartes)
o Logisch behaviorisme: alles slaat op gedrag
o Idealisme: al het mentale kan verklaard worden
o Materialisme: alle materia kan verklaard worden
o Functionalisme: alles is oorzaak-gevolg
 Hermeneutische fenomenologie
o Gebaseerd op de filosofie van Heidegger
o Het doel legt de nadruk op begrijpen door interpretatie in plaats van beschrijven
 Existentialistische fenomenologie
o Gebaseerd op de filosofie van Merleau en Sartre

Fases en geschiedenis van de beweging


In 1960 kwam de eerste editie van Spielbergs review van de geschiedenis van de fenomenologische beweging
uit.
 Hij beschreef 3 fases in de beweging: de voorbereidende fase, de Duitse fase en de Franse fase.
De Duitse fase
De Duitse fase bevat de filosofie van Husserl (descriptief) en Heidegger (hermeneutisch)
 Kritiek op het positivisme
 Fenomenologische intuïtie is een andere soort ervaring
 Bevat de fenomenologische reductie of bracketing: de eigen overtuigingen en veronderstellingen over
een fenomeen opzij schuiven
 Invloed van Husserl op de fenomenologie:
o Intentionaliteit
o Essences of karakter
o Bracketing
 Hieruit kwam een uitbreiding door collega’s en studenten van Husserl:
o Intersubjectiviteit
 Het bestaan van een aantal subjectiviteiten (= persoonlijk oordeel van een individu) die
worden gedeeld door een maatschappij.
 Intersubjectiviteit is beschikbaar omdat mensen empathie voor elkaar hebben.
 Inleven in de ander zijn leefwereld en interpretatie.
 De manier waarop ervaringen worden begrepen is intersubjectief.
o Levenswereld (Lebenswelt)
 Dit concept gaat over de lived experience dat centraal staat in de fenomenologie.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Het herkennen en erkennen van de normale zaken die als vanzelfsprekend worden
beschouwd.
 De invloed van Heidegger op de fenomenologie
o De persoon heeft een wereld, die voortkomt uit een cultuur, geschiedenis en taal. Vaak is deze
wereld zo inclusief (dicht bij de persoon) dat die over het hoofd wordt gezien en als
vanzelfsprekend wordt beschouwd totdat we erover reflecteren en analyseren.
o Een persoon kan enkel begrepen worden indien er ook onderzoek wordt gedaan naar zijn
context.
o Een persoon heeft de mogelijkheid om na te denken over zijn kennis.
o Het lichaam is een manier om in interactie te gaan met de wereld.
o De persoon heeft een tijdsbesef.
 Heidegger gaat verder dan enkel beschrijven tot interpretatie.
De Franse fase
 Sartre
o Existence en essence: gedrag gaat vooraf aan karakter
 Merleau-Ponty
o Perceptie en de creatie van een wetenschap van de mensheid.

52.Fenomenologische scholen
Er kunnen drie belangrijke scholen onderscheiden worden:
 Duquesne School: gebaseerd op de ideeën van Husserl
 School over de interpretatie van fenomenen: gebaseerd op Heideggers hermeneutiek
 Nederlandse school voor fenomenologie: combinatie van beide

53.Het fenomenologisch onderzoeksproces: aan fenomenologie doen


Wanneer we een fenomenologische benadering volgen voor onderzoek, dan moeten een aantal filosofische
benaderingen onderscheiden worden.
Er worden 3 benaderingen onderscheiden waarin fenomenologie, hermeneutiek en existentialisme een
bijdrage hebben geleverd tot gezondheidszorg: grounding, reflexivity en humanisation.

Grounding
Grounding neemt de leefwereld (lived experience) als startpunt, dit bevat de dagdagelijkse wereld van
gewone ervaringen.
 Vraagt om een open-minded attitude
 Bracketing

Reflexivity en positionele kennis


 Mensen kunnen reflecteren over zichzelf
 Hun persoonlijke relaties en ervaringen gebeuren in een tijdelijke en historische context en hangen af
van hun positie in de wereld.
 Vooroordelen en voorlopige kennis worden altijd gereflecteerd in het licht van ervaring en reflectie.

Humanisatie en de taal van ervaring


 Het lichaam, tijd en ruimte horen bij het mens-zijn
 Menselijk maken van het onderzoek zodat het niet alleen technisch is.

54.Procedures voor datacollectie en analyse


Datacollectie start met het specifieke en gaat verder naar het algemene.
 Door het stellen van vragen doet de onderzoeker aan bracketing van eerder aannames en vooroordelen.
 Tijdens de rest van het interview zal de onderzoeker zich focussen op het helder maken van het fenomeen.
Verschillende interviews zullen de essentiële structuur of het karakter van het fenomeen blootleggen. Het
gemeenschappelijke proberen te ontdekken tussen al de interviews.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Om de best passende benadering voor het fenomeen dat men wil onderzoeken te gebruiken zijn er
verschillende mogelijkheden.
 Analyse volgens Giorgi:
o Volledige transcriptie lezen om zo een holistisch beeld te krijgen.
o Betekenisvolle gehelen vinden en de delen labelen, door gebruik te maken van spreektaal.
o Transformeren van de originele data, in wetenschappelijke taal, en thema’s onderbouwen met
quotes.
o De gevonden thema’s worden teruggevonden bij alle individuele interviews.
o Maak het impliciete expliciet.
 Analyse volgens Colaizzi:
o Lees alle transcripten en leer de participanten kennen.
o Neem uit elk transcript de belangrijkste delen die met het fenomeen te maken hebben.
o Probeer de betekenis van elk van die delen te achterhalen
o Cluster de thema’s die naar voren komen.
 Kijk met die thema’s terug naar de oorspronkelijke data om te zien of ze overeenkomen (=
valideren)
 Verschillen of contradicties tussen de data en de codes moeten worden opgeschreven.
o Het resultaat van alles wat we tot nu toe hebben gedaan is geïntegreerd in een exhaustive
description, om de intensiteit en de diepte van de ervaring van de participanten te beschrijven
en te herinneren.
o Probeer het fenomeen zo gedetailleerd mogelijk te beschrijven.
o Member check: terugkeren naar elke participant en bevragen of dit overeenkomt met wat ze
bedoelde.
 Best om met de exhaustive description terug te keren naar de participanten, deze is meer
herkenbaar dan de uiteindelijke concepten.
 Focus ligt op het fenomeen in plaats van op de persoonlijke verhalen.

55.Fenomenologie en gezondheidszorg
 Het holistisch perspectief, samen met de studie van lived experience, vormt het fundament voor
fenomenologisch onderzoek.
 De beschrijvingen van de ervaringen van het fenomeen vormen de primaire data: het zijn rijke en
descriptieve data.
 De data geven een diep inzicht in de leefwereld van de participanten en blijft niet aan de oppervlakte.
 Participant observation wordt weinig gebruikt, aangezien dit gezien wordt vanuit het perspectief van de
onderzoeker, outsider perspective.
 Interviews geven een goed idee vanuit het perspectief van de insider.
 Fenomenologisch onderzoek is complex en niet gemakkelijk.

Topics voor de fenomenologische benadering


Gepaste onderzoeksgebieden voor fenomenologisch onderzoek gaan over belangrijke levenservaringen zoals
geluk, angst, maar ook wat het bijvoorbeeld betekent om een dokter of vroedvrouw te zijn.
Fenomenologisch onderzoek in gezondheidszorg is heel populair geworden:
 Zorg
 De lived experience van patiënten
 Belangrijke levenservaringen van bijv. ouderen, leven met kanker, onvruchtbaarheid, chronische zieken,
eerste keer moeder zijn, etc.
 Fenomenologisch onderzoek is dus heel breed.
 De fenomenologische benadering is niet gemakkelijk omdat onderzoekers de onderliggende filosofieën
moeten begrijpen voordat ze aan een studie beginnen en beslissen welke fenomenologische benadering ze
zullen gebruiken.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

56.De keuze van de benadering: descriptieve of interpretatieve


fenomenologie
Onderzoekers kiezen meestal tussen descriptieve en interpretatieve benadering.
 Beide starten met de leefwereld, de lived experience van de participanten en focussen initieel op
individuele en unieke dagdagelijkse ervaringen en concrete voorbeelden van het fenomeen om te
onderzoeken. Na reflectie en analyse, worden meer algemene ideeën over het fenomeen gevormd.
 De benaderingen verschillen in hun details:
 Descriptieve fenomenologie:
o Beschrijven
o Bracketing
 Hermeneutische fenomenolgie:
o Interpreteren
o Voorgaande ervaringen kunnen helpen bij het interpreteren.

Voorbeeld:
Artikel 1: ‘I was like a wild wild person’: understanding feelings of anger using interpretative
phenomenological analysis’
 Houdt zich bezig met hoe emoties (boosheid) en emotie-gerelateerde fenomenen zoals gevoelens,
gedachten en expressies verschijnen in het individu.
 Adhv een interview bij één persoon doormiddel van interpretatief fenomenologische analyses. Het
onderzoekt hoe participanten boosheid voelen en beleven, omschrijft de karakteristieken van de periode en
hoe typische patronen van deze perioden worden verstoord door levensveranderingen.

Artikel 2: ‘Living with a body seperate from the self. The experience of the body in chronic benign low back
pain: an interpretative phenomenological analysis

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

14. Action Research of actie onderzoek

1. Wat is actie onderzoek?


Action research (AR) is een type van onderzoek, dat meestal wordt toegepast door professionelen die
onderzoeker worden, om problemen in hun eigen setting te onderzoeken.
 Het is een cyclisch proces waarbij elke cyclus afhangt van degene ervoor.
 Het doel is om praktische problemen op te lossen in een specifieke locatie en de situatie te verbeteren.
 Kan zowel kwantitatief als kwalitatief zijn
 AR is geen pure onderzoeksbenadering maar eerder een specifieke stijl en ontwikkeling. Onderzoekers
kunnen verschillende methodes of strategieën gebruiken.
 Synoniemen zijn co-operative inquiry of collaborative research
 Een andere definitie stelt dat AR een vorm van reflectief onderzoek is, dat ondernomen wordt door
participanten in sociale situaties om het verbeteren van de rationaliteit en rechtvaardigheid van hun
eigen praktijk, hun inzicht in deze praktijk en de situaties waarin deze wordt uitgevoerd.
 AR is meer dan alleen de productie van kennis over het probleem. Het gaat om een onderwerp of een
studiegebied waar verandering noodzakelijk is en waar onderzoekers interventies uitvoeren om de
praktijk te verbeteren.
 AR verschilt van andere onderzoeksbenaderingen omdat:
o Het andere doelen heeft, waaronder evaluatie.
o Onderzoekers samenwerken met professionelen, of zijn zelf participanten in de setting.
o Actie een essentieel element is in het proces;
o Het naast onderzoek ook interventie en verandering in een studie opneemt.
o Het onderzoek gebeurt in de setting waar verandering moet plaats nemen
o De oplossingen voor de problemen meteen geïmplementeerd kunnen worden
 AR is een complex en tijdsrovend proces en is daarom meer geschikt voor kleine studies.

57.De oorsprong van actie onderzoek


Action research heeft geen lange geschiedenis, maar startte in 1940.
 Lewin (1946), de sociale psycholoog, was een van de vroege pioniers in de ontwikkeling van AR.
 Lewin gebruikte een stappenplan:
o Plannen van initiële stappen tot verandering van een setting of van individueel gedrag
o De verandering implementeren
o De resultaten van die verandering evalueren
o Aanpassen van de acties in het licht van die evaluatie
o Start opnieuw met het proces
 AR is meer democratisch en participatorisch. Action researchers nemen ook de kracht van relaties die deel
zijn van een setting mee in het onderzoek.

Critical social theory


Veel ideeën van het moderne AR heeft zijn basis in critical social theory.
 Critical theory is kritisch ten opzichte van het positivisme en complementair aan het interpretatief
onderzoek
 De critical theoristen Horkheimer, Adorne en Marcuse bekritiseerden de positivistische sociale
wetenschappen. Ze proberde waarden en menselijke interesses te introduceren in sociale wetenschappen,
maar ook ethisch en kritisch denken.
 Habermans (1974) stelt dat gedrag wordt beïnvloed door noden en interesses
o Technisch: kennis verwerven om technische controle te krijgen over de natuur.
o Praktisch: interpretatieve kennis.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

o Emancipatorisch: om vrijheid en autonomie te bereiken, om sociale problemen te overwinnen


en om machtsrelaties te veranderen.
 Niet alles kan gereduceerd worden tot wetenschappelijke verklaringen
 Oorspronkelijk gebaseerd op het Marxisme
 Freire (1970) geloofde dat mensen bewust worden van de sociale en historische realiteit dat hun leven
beïnvloed en dat ze in staat zijn om actie te ondernemen om verandering te bekomen.

58.Actie onderzoek in gezondheidszorg


Action Research is ook bruikbaar in verpleging en andere gezondheidszorggebieden. Het gaat in tegen het
positivisme en kan een reflexief handelen ontwikkelen waaruit algemene theorieën ontstaan.
 Genereert praktische kennis met de intentie om te helpen bij de stijgende standaard van zorg en service.
 Een brug bouwen tussen theorie en praktijk.
 Omdat professionals van de eigen setting meehelpen, is AR een garantie voor een snelle verbetering van
kwaliteit in die setting.
 AR kan er voor zorgen dat ongeschreven regels in vraag worden gesteld.

59.De belangrijkste kenmerken van actie onderzoek


Action research is meer dan alleen het genereren of produceren van kennis over een interestgebied waarin
verandering noodzakelijk is. Onderzoekers voeren interventies ui in de setting die ze onderzoeken.
 De belangrijkste kenmerken van AR zijn:
 AR haalt data en informatie van verschillende bronnen: observatie, interviews, documenten, dagboeken,

 AR is cyclisch en dynamisch: cyclus van planning, actie, observatie en reflectie.
 AR bestaat uit samenwerken en participeren: gepland en uitgevoerd door insiders.
 Het doel van AR is om oplossingen voor praktische problemen te zoeken en een theorie te ontwikkelen.
 Onderzoekers en professionelen zijn kritisch, zelf-kritisch en reflectief.

Het methodologisch continuüm


Er zijn verschillende types van action research. Welke dat men gebruikt, hangt af van de intenties van de co-
onderzoekers.
Holter en Schwartz-Barcott onderscheiden 3 benaderingen:
 Technische samenwerking
o De onderzoeker doet zich voor als een professionele expert die het onderzoek plant en uitvoert
in samenwerking met professionals
o De onderzoeker geeft adviezen over acties en stelt zich op als facilitator.
o Het onderzoek heeft een vooraf vastgelegde theorie en framework
o Dit onderzoek is zelden kwalitatief.
 Mutuele samenwerking
o Deze benadering heeft een meer democratisch proces
o De onderzoeker, als facilitator, werkt samen met de professionelen om een probleem te
identificeren. De planning van de interventie en verandering gebeurt samen.
o Onderzoeker en professionelen werken samen als gelijkwaardige partners.
o Het wordt gebruikt voor onmiddellijke en praktische problemen, waarbij snelle beslissingen
nodig zijn
 Verbetering
o Een eerste stap gaat om een brug maken tussen theorie en praktijk om problemen op te lossen
en uit te leggen
o Een tweede stap is het verhogen van de bewustwording, zodat professionelen zelf problemen
kunnen identificeren en expliciet kunnen uitleggen.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

o Het doel van deze benadering is een actie-geöriënteerde omgeving creëren, waarbij
medewerking van iedereen is vereist. Dit heeft als gevolg dat AR blijft doorgaan ook nadat de
onderzoeker is vertrokken.
Kemmis en McTaggart (2000) benadrukken het belang van participatie in PAR. Zij stellen dat het meestal 3
belangrijke kenmerken heeft:
 Shared ownership: de projecten zijn van iedereen die eraan deelneemt
 Community based analysis: sociale problemen onderzoeken die in een gemeenschap voorkomen
 Orientation towards community action: de resultaten zullen worden teruggekoppeld aan de
gemeenschap en de mensen die eruit deelnemen.

60.Praktische stappen
We bespreken nu de praktische stappen die onderzoekers/practitioners nemen om een AR cyclus in een
klinische praktijk op te zetten:
 Exploratie
o Observatie van de setting
o Iedereen moet goedkeuring geven voor deelname
o De onderzoeksvraag wordt samen opgesteld
o Bespreken van praktische zaken aan de hand van een aantal meetings
o Evalueren van de effectiviteit, kwaliteit en kosten-effectiviteit
o Het probleem exploreren
o Afnemen van observaties, interviews, brainstormsessies en focusgroepinterviews
o Plannen van interventies
 Interventie
o Tijdens de implementatie van de interventie wordt er al geëvalueerd
o Door observatie, interviews en meetings
 Evaluatie
o Het proces stopt eigenlijk nooit

61.Betrouwbaarheid van actie onderzoek


Waterman stelt dat een onvoorwaardelijke acceptatie van de algemene criteria voor kwalitatief onderzoek
niet voldoende is voor AR. Hij beschrijft 3 types van validiteit:
 Dialectical validity: spanningen en processen
o Aandacht voor en beschrijving van details in de processen
o Maar ook voor conflicten en spanningen tussen praktijk, theorie en onderzoek
 Critical validity: morele verantwoordelijkheden
o Onderzoekers zijn bewust van problemen die mensen hebben
o Soms moet men wachten met actie
o Redenen geven voor hun beslissing
 Reflexive validity: onszelf waarderen
o Het eindrapport moet de variëteit weerspiegelen van de perspectieven
o Eigen bias en limitering inzien
o De AR moet meer dan één cyclus bevatten

Belangrijke aspecten van AR:


 Iedereen moet akkoord gaan
 Het moet meer dan één cyclus bevatten
 Meer reflecteren en reflexivity

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

62.Problemen en kritieken
 Niet iedereen wil deelnemen aan het project
 Mensen worden overtuigd en er ontstaat conflict
 Mag niet worden opgedrongen
 Mag niet worden gebruikt als er geen goed team is
 Moeilijkheden met informed consent omdat je de stadia niet vooraf kent
 Problemen met machtsverhoudingen: positie van de onderzoeker en positie van de participanten
 Als onderzoeker moet je je als onbekende gedragen binnen je eigen setting
 Ethisch complex
 Problemen met anonimiteit en vertrouwelijkheid
 Conflicten onderling
 Niet generaliseerbaar

Aandachtspunten Actie Onderzoek


 Positie van de onderzoeker
 Positie van de participanten
 Vrijwillige samenwerking
 Generaliseerbaarheid

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

15. Andere benaderingen

1. Case study research


De term ‘case study’ wordt gebruikt voor een onderzoeksbenadering met specifieke grenzen en kan zowel
kwalitatief als kwantitatief zijn.
 Zowel het proces als het eindproduct wordt een ‘case study’ genoemd.
 Het onderzoek kan gebeuren op een specifieke afdeling, een locatie, gemeenschap of organisatie en hoeft
niet per se over een individu te gaan
 Het is contextgebonden

Kenmerken en doel van case study onderzoek


In het algemeen zijn onderzoekers die een case study ontwikkelen bekend met de case en de context die ze
onderzoeken.
 Case study is een manier om een fenomeen in zijn context te verkennen.
 Case study is geen methode of methodologie. Ook datacollectie en –analyse gebeurt niet door gebruik te
maken van case study maar door gebruik te maken van specifieke onderzoeksbenadering. Dit kunnen
verschillende methodes zijn: observatie, documenten, interviews.
 Verschillende kwalitatieve benaderingen kunnen toegepast worden met case study research zoals bijv.
etnografie, grounded theory, narrative analyse, etc.
 De case study wordt bepaald door de individuele cases en niet bij de benadering die de onderzoeker
gebruikt
 De focus ligt op het individu en een deel van zijn gedrag binnen de specifieke context.
 Case study kan gebruikt worden als een verkennende methode dat een specifiek element van een
onderzoeksproject illustreert.
 Meestal wordt er gebruik gemaakt van typical case sampling. Soms wordt er ook een atypical case
gebruikt om de typical case uit te leggen.
 Het is belangrijk dat men niet gaat veralgemenen op basis van één case.
 Case study research is niet veralgemeenbaar.

63.Conversatie analyse
Conversatie Analyse (CA) is een type van discourse (redeneren) analysis dat het gebruik van taal onderzoekt
en de vraag stelt hoe alledaagse conversaties werken.
 De focus ligt op taal, hoe een gesprek is georganiseerd en de patronen in spraak.
 Ook non-verbale communicatie en interactie worden geanalyseerd.

Het ontstaan van conversatie analyse


Conversatie analyse is ontstaan in de jaren 1960 -1970 in de Verenigde Staten binnen de
etnomethodologische beweging.
 Vindt zijn oorsprong ook in het veld van de linguïstiek
 Etnomodethodologie focust in het bijzonder op de wereld van sociaal handelen, interacties en regels

Het gebruik conversatie analyse


Conversatie analyse focust op wat mensen zeggen in alledaagse gesprekken, maar ook op wat ze doen.
 via conversatie, beweging en gebaren kunnen we leren van de intenties en gedachten van mensen.
 CA gebruikt geen interviews voor datacollectie maar wel dagdagelijkse gesprekken
 CA maakt een gedetailleerde analyse van kleine compartimenten van een gesprek
 CA gaat ervan uit dat taal structureel georganiseerd is en dat een gesprek afhankelijk is van de context
en locatie.
 Er zijn twee fundamentele stellingen in CA:
o Sequentiële organisatie: taal gebeurt in georganiseerde patronen.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

o Empirical grounding analyse: onderzoekers moeten opletten voor premature besluitvorming en


generalisering.
 Onderzoekers maken meestal gebruik van audio- en video-opnames om de data te transcriberen.
 Er zijn een aantal nadelen aan CA:
o Veel tijd nodig
o Tekort aan kennis over de context, de focus ligt op de conversatie zelf en niet op de sociale
context.
o Het gaat vaak meer over de interactie dan over de inhoud.
o Zeer complex en gedetailleerd

64.Critical incident technique


De critical incident technique (CIT) is een procedure dat ontwikkeld is om problemen op te lossen in de
klinische praktijk of in schoolse settings.
 CIT is geen specifieke methode of methodologie maar een manier om vragen te ontwikkelen die focussen
op gedrag in kritieke situaties om problemen op te lossen.
 Onderzoekers verzamelen voorbeelden van kritieke gebeurtenissen door observatie van gedrag en door
te vragen hoe participanten reageren in een kritieke situaties.
 Flanagan (1954) was de eerste die deze techniek ontwikkelde en stelt dat een incident moet voorkomen
in een situatie met gedefinieerde gevolgen en effecten. Maakt problemen zichtbaar.

Het proces van critical incident technique


Schluter et al. (2007) beschrijven de 5 stappen die Flanagan voorstelt voor CIT:
 Identificatie van de onderzoeksvraag en –doel
 Identificatie van de specifieke types van incidenten die worden geobserveerd
 Datacollectie door observaties en opnames
 Analyse en interpretatie van de geobserveerde en opgenomen data
 Schijven van het rapport en ontleden van de data
 Het doel van de techniek is om informatie te verzamelen over elk specifiek incident.
 Het doel van de onderzoeker is om terugkomende problemen te onderzoeken en er een oplossing voor te
vinden. Hiervoor moet de onderzoeker bekend zijn met de setting.
 De steekproefgrootte is het aantal kritische incidenten, niet het aantal geobserveerden of geïnterviewden.

65.Discourse analyse
Discourse analyse (DA) kan niet makkelijke geïdentificeerd worden. Het is eerder framework of een holistisch
theoretische benadering.
 Discourse of redeneren is meestal toegepast op taal en teksten, zoals conversaties, interviews of
documenten, zoals kranten, rapporten, verslagen, …
 DA gaat over ‘accounts’ van ervaringen en gedachten van participanten. Deze ‘accounts’ bestaan uit
alledaagse gesprekken en redeneringen van mensen
 De focus ligt op taal en teksten in sociale acties en interacties.
 DA gebruikt initieel een inductieve benadering door het verzamelen en analyseren van data voordat men
komt tot theorieën en algemene principes.
 De manier waarop mensen gesprekken als normaal ervaren, doet blijken dat het cultuur- en
contextgebonden is.
 Het is belangrijk om de documenten en transcripties eerst goed te lezen, herlezen en interpreteren
= immersion in the data
 Daarna gaat men over tot analyse van data door coderen, het zoeken van relaties en patronen tussen de
codes
 DA is niet zomaar generaliseerbaar, omdat de analyse gebaseerd is op taal en tekst in een specifieke
sociale context.
 Er zijn een aantal overeenkomsten tussen CA en CA: beide focussen op taal en teksten.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 DA echter heeft een bredere context, is meer holistisch


CA legt de nadruk op wie wanneer spreekt en gaat meer in op de betekenis van de interactie

Potter en Wetherell (1987) ontwikkelde de notie van ‘interpretative repertoires


 Een set van gerelateerde concepten georganiseerd rond één of meerdere belangrijke metaforen.
 Ze geven onderzoekers een concept van gezond verstand voor een groep of een cultuur.
 Taal is ‘action oriented’: het wordt gebruikt zodat mensen kunnen ‘doen’ en het wordt gevormd door de
culturele en sociale context waarin het voorkomt.
 DA moet bewust zijn van de context waarin de actie plaatsvindt, zodat de context mee geanalyseerd kan
worden. Dezelfde tekst kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Verschillende vormen van
realiteit bestaan in verschillende contexten.

66.Feministisch onderzoek
Feministisch onderzoek focust po de ervaringen, ideeën en gevoelens van vrouwen in hun sociale en
historische context.
 Onderzoekers nemen een gederperspectief aan om het fenomeen te bestuderen
 Feministische benaderingen schijven geen methodes van analyses voor maar suggereren een manier van
denken.
 Het doel is vrouwen meer zichtbaar te maken, hun bewustzijn te verhogen en empowerment.
 Ze leggen de nadruk op het feit dat politieke en structurele systemen tegenwerken voor de gelijkheid van
vrouwen. Ze spelen evenzeer een rol als individuele factoren.
 Feministen geloven dat vrouwen economisch uitgebuit worden en lijden onder sociale discriminatie.
 De meest gebruikte vorm van feministisch onderzoek is narratief of levensgeschiedenisonderzoek. Het
geeft vrouwen de kans om hun verhaal te vertellen op hun manier.
 Onderzoekers gebruiken grounded theory, etnografie en andere types van data-analyse.
 De focus ligt op de ‘lived experience’. De affectieve elementen in het leven van de participanten betekent
dat fenomenologische benaderingen vaak worden gebruikt in feministisch kwalitatieve onderzoekers.

De oorsprong van de feministische methodologie


De feministische methodologie heeft zijn oorsprong in de feministische theorie, bij schrijvers zoals Milett,
Mitchel, Oakley en Webb.
 Initieel was feministisch onderzoek een reactie op positivistisch onderzoek en traditionele strategieën die
gedomineerd werden door mannen.

Feministische gedachte en methodologie


Feministen stellen de notie van waarde-neutraal onderzoek in vraag.
 Het positivisme is niet de beste manier om de sociale wereld te onderzoeken.
 Traditioneel onderzoek was vaak gedomineerd door mannen.
 Feministen geloven dat onderzoekers complete objectiviteit niet kunnen bereiken. Alle onderzoek wordt
beïnvloed door een subjectief framework van de onderzoeker.

De relatie tussen onderzoekers en vrouwelijke participanten


 Het belang van gelijkheid is hier zeer belangrijk
 Vrouwen kunnen meestal meer empathie opbrengen voor de vrouwelijke participant en voor haar
verhaal.

67.Performative social science


 Een onconventionele manier van datacollectie, ontleden van data via beelden, gedichten, theater, dans,…
 Doet meeleven, geeft emoties, past binnen onze cultuur
 Autobiografisch, biografisch en narratief onderzoek
 Gelinkt aan postmodernisme en sociaal constructivisme → diversiteit, complexiteit, interdisciplinariteit,

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

16. Mixed Methods: Combining Qualitative and Quantitative


Research

1. De eigenschappen van mixed method studies


 Kwalitatief en kwantitatief onderzoek binnenin één onderzoek
 Moeilijk
o Gebaseerd op andere manieren om naar de wereld te kijken
o Elk een ander conceptueel framework
o Wordt soms beschouwd als een derde paradigma
o Onderzoeker moet kwalitatief en kwantitatief OZ kunnen uitvoeren
o Tijd
 Gebruikt om verschillende aspecten te onderzoeken van 1 fenomeen of om een probleem van
verschillende perspectieven te bekijken
 Belangrijkste redenen om mixed methods toe te passen
o De complexiteit van de sociale wereld laten zien
o Onderzoek naar het macro- en het microniveau

Mixed methods en pragmatisme


 Theorie en praktijk zijn niet alleen met elkaar verbonden, theorie is slechts een abstract van de realiteit
 Praktijk is belangrijker dan theorie, voor pragmatisten

68.Types of mixed method research


Er zijn verschillende soorten van mixed method research:
 Sequentieel explanatory
o Kwantitatieve data
o Kwalitatieve data gebruiken om meer diepte te verkrijgen
o Kwantitatieve data heeft prioriteit
o Generaliseerbaar
o Sequentieel exploratory
 Kwalitatieve data
o Kwantitatieve data gebruiken om te interpreteren
o Generaliseerbaar
o Kan de distributie van een fenomeen aantonen in de populatie
 Sequentieel transformative OF concurrent transformative
o Geen voorbeelden in de zorgsector
 Concurrent triangulation
o Meest gebruikt
o De andere methode valideren
o De zwaktes van de andere methodologie verminderen
 Concurrent nested
o De ene aanpak is dominant over de andere
o De andere aanpak wordt gebruikt om een andere vraag te beantwoorden

Het proces van MMR


 Reflecteren: is mixed methods hier op zijn plaats?
 Kunnen de verschillende soorten methodologieën samen gebruikt worden?
 Specifiek design uitwerken

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Steekproeftrekking
 Datacollectie
 Data-analyse
 Data-interpretatie
 Validatie en trustworthiness bekijken → audit trail, member check, reflexivity
 Uitschrijven

69.De plaats en het doel van de literatuur


 Afhankelijk van welke soort data (kwalitatief of kwantitatief) prioriteit heft
 Wel nagaan of het onderzoek niet reeds is uitgevoerd
 Afhankelijk van het onderwerp

70.Triangulatie
Twee soorten triangulatie:
 Within-method: binnenin hetzelfde paradigma
 Between-method: verschillende paradigma

71.Critique of MMR
 Kan niet samen gebruikt worden
 Te snel tevreden
 Een derde paradigma

Mixed-method onderzoek is een onderdeel van kwantitatieve methodologie.

72.Content of inhoudsanalyse
Content of inhoudsanalyse is een tussenvorm tussen kwantitatieve en kwalitatieve analyse (uitwerking soms
in één richting)
 Analyse van inhoudelijke of formele aspecten van discours waarbij kenmerken (kwantitatief) vastgesteld,
eventueel vergeleken en geïnterpreteerd worden
 Je gaat bijna tellen: interviews naast elkaar leggen en kijken hoeveel keer het woord ‘hevig’ voorkomt in
bv. een interview over pijn  weinig interpretatie
 Maakt gebruik van kwalitatieve, niet (direct) kwantificeerbare data die (meestal) kwantitatief verwerkt
wordt  CAVE: vaak volgen onterecht verregaande interpretaties
 Variatie aan materialen
Bijv. publicaties, krantenartikelen, brochures, rapporten, interviews…
 Variatie aan vraagstelling
Bijv. trendonderzoek (welke verschuivingen zijn te merken in de tijd?)
 Soms ook als een wat losse/zwakkere vorm van kwalitatief onderzoek naar beleving en betekenis
Bijv. welke thema’s komen in interviews naar voor

Voorbeeld Artikel: What’s in a leaflet? Identifying research-based pursuasive messages in European


alcoholeducation leaflets
 Beoordeeld in hoeverre berichten in folders, ontworpen om alcohol consumptie te verminderen, overeen
kwamen met de in het onderzoek gebaseerde aanbevelingen. Uitgebreide steekproef van zeer toegankelijke
alcohol educatie brochures waren verzameld in UK (31), GER (30) en NED (21). Een kwantitatieve
inhoudsanalyse ‘Content Analysis Approach to Theory-specified Persuasive Educational Communication’
werd gebruikt om de folderteksten te categoriseren.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Deel 4: Data analyse en afwerking

17. Data Analyse: Procedures, Practices en Computers

1. Het proces van data analyse


Kwalitatieve data analyse(QDA) is een complex, niet lineair proces, maar is ook systematisch, geordend en
gestructureerd.
 Niet alle vormen van kwalitatief onderzoek hebben dezelfde benadering tot analyse.
 Data analyse is iteratief, een cyclisch proces. Iteratie betekent dat onderzoekers heen en weer gaan in het
verzamelen en analyseren van data.
 Zoeken naar gemeenschappelijke zaken, patronen en verschillen. Zoeken naar lijnen binnen het
onderzoek
 Mensen verwoorden uit hun eigen perspectief, in de analyse moet men dit overstijgen
 Inzichten, betekenissen, processen en verklaringen. Interviews naast elkaar leggen.

 Proces dat bij elke methodologie voorkomt:


o Transcriberen van interviews en sorteren van veldnota’s
o Organiseren, ordenen en sorteren van data
o Het materiaal meermaals beluisteren en/of lezen = immersion in data. Spelen met de data
DOEL: vertrouwd worden met, betrokken geraken bij, zich onderdompelen in de data
 Alle stappen houden het vormen van ideeën, interpreteren en theoretische gedachtevorming in, die wordt
uitgevoerd door memo’s te maken en veldnota’s te schrijven.
 Niet lineair, maar lateraal, van de zijlijn bekijken.
 De data zijn vaak ongeordend die moet men coderen en analyseren
 Men voegt een bepaalde interpretatie toe aan de data die men verkrijgt
 Achter de woorden gaan kijken, verder kijken.

Transciberen en sorteren
Transcriberen van interviews is een eerste stap in het voorbereiden van data voor analyse.
 De rijkste data wordt verkregen door het woordelijk te transcriberen.
 Transcriberen is tijdrovend.
 Men transcribeert best zijn eigen opnames om immersion in de data te verkrijgen.
 Men maakt best 3 kopieën van de transcripties zodat men meermaals kan coderen en een blanke kopie
om te bewaren.
 Spelen met de data, dergelijke vrijheid helpt om te komen tot een analyse, letten op de manier hoe mensen
dingen verwoorden.
Notities nemen en analytische memo’s schrijven
De meeste onderzoekers gebruiken een opname apparatuur om het interview op te nemen, maar soms is het
ook nuttig om notities te maken tijdens het interview.
 Om zicht te krijgen op de gezichtsuitdrukkingen, gebaren, etc. maar ook de interviewers reactie en
commentaar kan bijgehouden worden.
 Notities maken kan het interview storen. Daarom doet men dit enkel als het niet mogelijk is om opnames
te maken.
 Notities kunnen ook direct na het interview gemaakt worden.
 Ook tijdens het proces van de analyse kunnen onderzoekers notities maken in de vorm van memo’s of
nota’s met ideeën en gedachten over de data, en ook over de reden waarom men bepaalde data
groepeert.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Dit helpt ‘tacking’, het heen en weer gaan tussen data en theoretische ideeën, tussen codes en thema’s
= iteration
 Coderen en categoriseren kan ervoor zorgen dat men het holistisch geheel verlies.

Ordenen en organiseren van data


Kwalitatieve onderzoekers verkrijgen grote getallen aan data die bestaan uit narratieven van interviews,
veldnota’s, documenten en memo’s.
 Door organiseren en goed management verkrijgt men structuur en orde in de massa aan data.
 Alles moet gedateerd zijn, en van de locatie voorzien met specifieke commentaar.
 Het gebruik van pseudoniemen is aangeraden.
 Het initieel proces van analyse kan opgedeeld worden in 2 strategieën waaruit de onderzoeker kan
kiezen, afhankelijk van de benadering:
o Horizontale ‘passes’ van data: lezen, reflecteren, herlezen, zoeken naar alternatieve
betekenissen, leggen van linken en kijken naar discrepanties.
o Verticale ‘passes’ van data: concentreren op een bepaalde sectie van de data, reflecteren en
herbekijken van data uit die sectie, zoeken naar inzichten en terugkeren naar het
datacollectieproces

Analytische stijlen
Verschillende benaderingen tot onderzoek hebben verschillende types van data analyse. Ze hebben allemaal
de stappen van luisteren, kijken en een holistisch beeld krijgen over de data. Ook het opdelen van data in
kleinere segmenten van betekenis is iets dat alle benaderingen gemeen hebben.
Onderzoekers zoeken naar linken en relaties tussen secties van data, categorieën en thema’s.

 In het analyseren van de data zijn er 2 wegen:


 Analytisch werkwijze: het geheel van de data opsplitsen in kleine eenheden en daarmee verder werken
o Nota’s en analytische memo’s
o Codes en categorieën: verschillende stappen
 eerste codeerfase: verschillende types van codes
 Lijn per lijn coderen / in vivo coderen: wat mensen letterlijk zeggen
 Initiële of open codes
 Sorteercodes
 Feitelijke codes
 Betekenisvolle / interpretatieve codes en actieve codes (bewegende codes
 Codes zijn een hulpmiddel, geen doel op zich. Ze zorgen ervoor dat men vat krijgt op
de data, dat men een bepaalde structuur krijgt.
 Pas gaandeweg gaat men die structuur zien door meer inzicht.
 Reductie tot betekenisvolle gehelen (concepten)
 Integratie tot resultaten
 Door meer en meer interviews af te nemen en coderen, krijg je een lijst met wat er per codes uitkomt, zo
kan men zaken aan elkaar linken en patronen zien. Gaandeweg krijg je meer inzicht in de data, daarom is het
belangrijk om steeds naar het eerste interview terug te keren.
 Synthetiserende werkwijze: dicht bij de volledige data en de betekenis ervan blijven.
o Abstract starten
 Al direct een bepaald verslag maken van de persoon bij wie het interview is afgenomen.
o Overkoepelend. De grote zaken die terugkeren.
 Waaruit men bepaalde concepten haalt, waarvan men een lijst van concepten maakt
= een fase die gebeurt voor het coderen.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Gevaren:
 Verliezen van het holistisch perspectief bij analytische werkwijze
 Te snel vastpinnen en conclusies trekken bij de synthetiserende werkwijze. Bepaalde concepten worden
genegeerd.

Misschien is het wel anders?


Ik denk in een bepaalde richting maar misschien is het wel anders = open staan voor andere ideeën, twijfelen
aan jezelf.
 Steeds terugkeren naar de data. Welke concepten je ziet. Moet je kunnen staven met je data.
 Codes veranderen ‘onderweg’. Codes zijn een hulpmiddel. De codes volgen jou.
 Onderzoekstriangulatie. Zorgt ervoor dat je je interpretatie verbreedt met andere inzichten van mede-
onderzoekers

73.Coderen en categoriseren
Coderen betekent dat secties van data gelabeld worden of namen krijgen.
 Het is een vroeg stadium in de analyse en gaat verder tot het ontwikkelen van categorieën, thema’s of
constructen.
 Het breekt de data op in handelbare secties.
 Line by line coding: identificeren van belangrijke informatie voor zowel onderzoeker als participant
 Het uitzoeken van woorden of zinnen gebruikt door de participant: in vivo codes.
 Zorgt ervoor dat de onderzoeker zijn eigen framework en ideeën niet op de data toepast.
 Initial of open coding: specifieke stukken van data een naam geven. De codes kunnen woorden,
uitdrukkingen of andere delen van data zijn. Het zijn units of meaning.
 Er zijn een aantal problemen bij coderen van data:
o Verlies van het holistisch beeld.
o Verlies van belangrijke informatie omdat het niet meer in een code past.

74.Problemen bij kwalitatieve data analyse


Omdat kwalitatieve data anlyse zo complex is kunnen er ook een aantal problemen voorkomen:
 Inferential leaps and ‘premature closing’: in cirkels denken en te vroeg afsluiten van het onderzoek
 Collaboratie in het proces van analyse en interpretatie: de participant is een actieve deelnemer.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

75.Computer gestuurde analyse van kwalitatieve data


Computers kunnen het proces van analyse snel uitvoeren. Ze zijn nuttig in het opslaan en terugvinden van
data.
 Belangrijk is om te onthouden dat een computer slechts een tool is. Het is handig om te gebruiken.
 Interpreteert niet
 Helpt bij het manipuleren van de data (sorteren, tellen, onthouden, samenvoegen, zoeken,…)
 Mag niet belemmeren bij het interpreteren en analyseren

Redenen voor computergebruik


Er zijn een aantal redenen voor het gebruik van een computer in kwalitatieve data analyse:
 Opslaan, noteren en terugvinden van teksten
 Woorden, zinnen en segmenten van woorden lokaliseren
 Benoemen en labellen
 Sorteren en organiseren
 Identificeren van data units
 Voorbereiden van diagrammen
 Extraheren van quotes

Voordelen van computergebruik


Een van de belangrijkste voordelen van computergebruik is dat het tijd kan besparen. Het helpt onderzoekers
om te organiseren. Het is systematisch en helpt met planning.
Data is makkelijk toegankelijk en minder uren worden besteed aan sorteren en coderen van data.

76.Problemen en kritieken
 Minder betrokkenheid bij de data
 Moeilijk om het computerprogramma te leren gebruiken
 Regelmatig back-ups maken.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

18. Methodologische Kwaliteit: Trustworthiness of Validiteit

1. Kwaliteit
Binnen kwalitatief onderzoek bestaat er geen consensus over het concept validiteit dat vergelijkbaar is met
dat van kwantitatief onderzoek.
Sommigen geloven dat:
 Kwalitatief en kwantitatief onderzoek door dezelfde criteria moet geëvalueerd worden.
Maso en Smaling: objectiviteit, validiteit en betrouwbaarheid
 Kwalitatief onderzoek geëvalueerd dient te worden met speciaal ontwikkelde criteria voor kwalitatief
onderzoek.
Lincoln en Guba: dependability, credibility, transferability en confirmability
 Criteria achterwegen gehouden moet worden. Criteria op zich moet verworpen worden.
Sandelowski: validiteit is meer dan criteria volgen en strikte criteria volgen biedt garantie voor een
kwaliteitsvol onderzoeksproces

 De criteria zoals betrouwbaarheid en validiteit gebruikt in kwantitatief onderzoek kunnen niet zomaar
toegepast worden in kwalitatief onderzoek. De betekenis van de criteria is anders.
Bijv. objectiveerbaarheid in kwalitatief onderzoek is niet hetzelfde, het heeft niet te maken met dezelfde
resultaten te verkrijgen of door verschillende mensen een onderzoek te laten afnemen. Maar wel dat we recht
doen aan het object dat we onderzoeken, met respect voor de participant. Door de eigen mening opzij te
schuiven, de eigen subjectiviteit op te schrijven in een referentiekader.
 Lincoln en Guba (1985) ontwikkelden de concepten trustworthiness en authenticiteit als alternatieve
criteria.

Conventionele criteria
Eerst bespreken we de traditionele criteria die algemeen gebruikt worden in kwantitatief onderzoek, wat die
criteria betekenen in kwalitatief onderzoek en wat de alternatieven zijn.
Kwantitatieve criteria Kwalitatieve criteria
Rigour Trustworthiness
Reliability Dependability
Validity Credibility
Generalisability (external validity) Transferability
Objectivity Confirmability
Rigour
Kwantitatieve onderzoekers gebruiken rigour om zijn specifieke connotatie met meetbaarheid en
objectiviteit. Het gaat om een strakke, stringente werkwijze in het voordeel van meetbaarheid en
objectiviteit.
 In kwalitatief onderzoek betekent rigour grondigheid en competentie. De term geeft echter aan dat
onderzoekers te veel bezig zijn met rigour waardoor het leidt tot inflexibiliteit en rigiditeit. Kwalitatief
onderzoek is een dynamisch proces.
Betrouwbaarheid (Reliability)
Betrouwbaarheid in kwantitatief onderzoek verwijst naar de consistentie of de samenhang van het
onderzoeksinstrument. Het is ook gelinkt met herhaalbaarheid.
 In kwalitatief onderzoek is de onderzoeker het belangrijkste onderzoeksinstrument, waardoor het
onderzoek nooit volledig herhaald kan worden.
 Men zal nooit dezelfde resultaten verkrijgen, meer nog als men dezelfde vragen zou stellen aan dezelfde
participant, dan nog zou men niet dezelfde data verkrijgen  Context en tijdsgebonden
Validiteit
In kwantitatief onderzoek wordt validiteit gezien als de mate waarin een instrument meet wat het zou
moeten meten.
 In kwalitatief onderzoek is het concept validiteit meer complex. De data die men verzamelt moet
daadwerkelijk weergeven wat de werkelijkheid is voor die participant op dat moment.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Validiteit van de data:


 de velddagboek moet daarom gedetailleerd en uitgebreid zijn, om het verzamelen van incorrecte of
incomplete data tegen te gaan.

 Bedreigingen voor validiteit van data:


 Vertekende waarneming, zowel van onderzoeker als van participant (obtrusiviteit)
 Sociale wenselijkheid (schaamte)
 Verkeerde herinneringen
 Verwerking van vroegere gebeurtenissen
 Cognitieve coping

Validiteit van de interpretatie:


 onderzoekers zetten hun eigen gedachten en vooroordelen opzij om een fenomeen te bestuderen. De
interpretatie moet aannemelijk zijn.
 De resultaten weerspiegelen de realiteit. Correcte interpretatie
 Maatregelen om validiteit van de interpretatie te verhogen, cfr. Trustworthiness – integratie. Triangulatie
helpt om de validiteit van de interpretatie te verhogen.

Interne validiteit is de mate waarin de bevindingen van een studie ‘waar’ zijn en of ze het doel en de sociale
realiteit van de participanten accuraat weerspiegelen. Interne validiteit verhoogt de validiteit van de data.
 correcte data tonen de waarheid van de participanten aan
 volledige data
 In het licht van het doel en de sociale realiteit van de studie
Generaliseerbaarheid of externe validiteit
Generaliseerbaarheid is het meest omstreden concept dat hoort bij validiteit. Zijn de resultaten geldig voor
een bredere populatie dan de onderzoekspopulatie. Is wat in het onderzoek aan bod komt in
overeenstemming met de werkelijkheid. Kan men de resultaten generaliseren naar andere settings en
contexten.
 Generaliseerbaarheid is mogelijk te bekomen in kwalitatief onderzoek.
 De meeste kwalitatieve onderzoekers hebben ook niet als doel om hun resultaten te generaliseren
aangezien hun focus ligt op specifieke gebeurtenissen of gevallen die niet representatief zijn voor de
populatie.
 Echter veel kwalitatieve onderzoekers proberen toch een vorm van generaliseerbaarheid te bekomen,
omdat ze aanvoelen dat hun onderzoek ook nuttig moet zijn buiten hun eigen onderzoeksveld. Kwalitatief
onderzoek kan externe validiteit hebben door ‘theorie gebaseerde generalisatie’.
 In kwalitatief onderzoek wordt de term generaliseerbaarheid dus weinig gebruikt, wel spreekt men over
transfereerbaarheid.
Objectivity
Objectiviteit is een term dat vaak gebruikt wordt in kwantitatief onderzoek. Het betekent dat de onderzoeker
vrij is van bias, neutraal en waardevrij.
 In kwalitatief onderzoek is objectiviteit niet nuttig.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 De waarde van de onderzoekers en participanten maken een integraal deel uit van het onderzoek.
 Subjectiviteit wordt niet verborgen. Onderzoekers zijn bewust van de eigen subjectiviteit. Door reflexivity
wordt bias in het onderzoek vermeden.
 Uitschrijven van een referentiekader en kritisch nadenken over de eigen subjectiviteit.

Validiteit in verschillende benaderingen van kwalitatief onderzoek


Onderzoek kan valide zijn door intersubjectieve kennis. Als onderzoek validiteit heeft, dan zullen de lezers
van het onderzoek iets geleerd hebben over de mens maar ook meer inzicht krijgen in het fenomeen dat werd
bestudeerd.

77.Een alternatief perspectief: Thrustworthiness


De conventionele termen in kwantitatief onderzoek hebben dus andere betekenissen in kwalitatief onderzoek.
 Guba en Lincoln (1989) zijn verder gaan kijken dan deze termen en hebben een aantal alternatieve
termen en criteria ontwikkeld.
Trustworthiness in kwalitatief onderzoek betekent methodologische gegrondheid en adequaatheid van het
onderzoek. Is het onderzoek grondig gebeurd en passend bij de onderzoeksvraag? Adequaatheid van het
beslissingsproces.
 Trustworthiness wordt gerealiseerd door: dependability, credibility, transferability en confirmability.
Dependability
De term dependability wordt gebruik in plaats van betrouwbaarheid.
 De resultaten van een studie zijn dependable als ze consistent en accuraat zijn:
 Het beslissingsproces van de onderzoeker
 De adequaatheid en accuraatheid van de analyse
 Alle beslissingen die de onderzoeker genomen heeft zijn consistent en goed onderbouwd voor iedere stap
van het onderzoek
 Accuraatheid verwijst naar het het feit of men een analyseprocedure gebruikt heeft die meer inzicht geeft
op wat men wil onderzoeken.
 Er zijn verschillende strategieën om dependability te bekomen:
 Gedetailleerde omschrijving van de context
 Audit trail (decision trail): iedere stap en beslissing wordt genoteerd.
 Dit maakt de studie niet kopieerbaar maar wel opnieuw uitvoerbaar als andere onderzoekers een
gelijkaardig onderzoek willen uitvoeren.
Credibility
Credibility is vergelijkbaar met interne validiteit.
 De resultaten komen overeen met de perceptie van de participanten.
 Dit betekent niet dat participanten de resultaten moeten (h)erkennen.

De member check is een ideale methode om credibility na te gaan.


 Member check is gekoppeld aan fenomenologisch onderzoek en niet aan grounded theory, omdat de
resultaten soms ver af liggen van wat we willen onderzoeken.
Bijvoorbeeld: onderzoek bij verpleging in brandwondencentrum, waarbij de interpretatie niet gekoppeld was
aan hoe de verpleegkundige zichzelf zagen.
 De credibility werd nagegaan door de resultaten voor te leggen aan de patiënten (dus niet bij dezelfde
groep, nl. verpleging, maar bij een groep die ook iets kan zeggen over de interpretaties). De patiënten zagen
de interpretatie van de resultaten wel als accuraat.
Transferability
In plaats van generaliseerbaarheid wordt de term transfereerbaarheid gebruikt. Dat wil zeggen dat de
resultaten van één context getransfereerd kunnen worden naar gelijkaardige situaties of participanten.
 Om na te gaan of de resultaten overdraagbaar zijn, zijn er belangrijke criteria:
 Kenmerken setting
 Kenmerken context
 Kenmerken populatie

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Kwaliteit onderzoek
 Eigenheid resultaten
= deze criteria zijn bijzonder belangrijk
Er zijn altijd gelijkenissen en er zijn altijd verschillen. Al deze kenmerken van het onderzoek spelen mee in de
transfereerbaarheid van de resultaten.
 Onderbouwen is belangrijk en moet met grote voorzichtigheid gebeuren. Er is geen ja /nee, maar de
argumentatie erachter is belangrijk.
Confirmability
Confirmability komt in de plaats van objectiviteit.
 Het resultaat van het onderzoek is niet het resultaat van de vooronderstellingen van de onderzoeker.
 Door gebruik te maken van een audit trail of een decision trail worden de data en bronnen traceerbaar.
 Details van het onderzoek, de achtergrond en de gevoelens van de onderzoeker moet open en eerlijk zijn.
Authenticity
Een studie is authentiek wanneer de gebruikte strategieën passend zijn voor de waarheidsgetrouwe
rapportering van de ideeën van de participanten.
 Authenticiteit wordt bekomen door fairness: continue informed consent moet worden bekomen. De context
meenemen in het onderzoek.
 Leren uit de effectieve leefsituatie van mensen (naturalisatie setting)

78.Strategieën om trustworthiness te verzekeren


Trustworthiness kan men verzkere door een aantal strategieën toe te passen.

Member checking
Voorleggen van de data of de resultaten aan participanten.
 Aftoetsen op inhoud van de data en mogelijkheid tot bijsturing.
 Aftoetsen op interpretatie van de onderzoeker en discussie (cave!)

Er zijn een aantal problemen gelinkt aan member checking (Sanelowski):


 Onderzoeker en participanten hebben verschillende perspectieven / doelen
 Confronterend voor participanten en defensieve reacties
 Relatie onderzoeker en participanten beïnvloedt het proces van aftoetsen
 De percepties kunnen veranderen over tijd.
 Weinig ontwikkelde resultaten (second-order concepts and theories)

Zoeken voor negatieve cases en alternatieve verklaringen


Het verhoogt de validiteit van een onderzoek als onderzoekers data identificeren die niet gemakkelijke
passen in de ontwikkeling van de theorie of van hun eigen ideeën.
 Zoeken naar wat niet past:
 In analyse
 In datacollectie
 In sampling
 als uitdaging voor heranalyse, voor nieuwe interpretatie.

Peer review
Peer review of peer debriefing = geen supervisie, maar ventileren, praten met gelijken. Zorgt ervoor dat men
opnieuw neutraal kan kijken naar het onderzoek.
 Met collega’s die competent zijn in kwalitatieve onderzoeksmethodes de data (her)analyseren en de
resultaten bediscussiëren.
 Kan tijdens het volledige proces of enkel bij het begin, halfweg of op het einde
 Kan voor alle stappen in het onderzoek

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Triangulatie
Een ander belangrijke strategie om validiteit te bekomen is triangulatie:
 Data-triangulatie
 Verschillende bronnen, settings, tijd van datacollectie
Bijv. bij onderzoek naar hoe mensen diëten ervaart. Bij het bevragen kan men niet alleen participanten
bevragen die zelf aan het diëten zijn, maar ook hun partners of diëtisten. Dan zijn er 3 verschillende
bronnen die over hetzelfde onderwerp bevraagd worden.
 Onderzoekstriangulatie
 Meerder onderzoekers en experts
 Theoretische triangulatie
 Meerdere rivale verklaringen of interpretaties
 Methodologische triangulatie
 Meerdere types data gebruiken (withing en between method)
Triangulatie gebeurt niet alleen bij de analyse, maar start al bij het begin van het onderzoeksproces.
Kwalitatief onderzoek doet men nooit alleen!

De audit of decision trail


De audit trail is een gedetailleerd overzicht van de beslissingen die voorgaan aan en tijdens het onderzoek
zijn genomen.
 Documenten die het onderzoekstraject verhelderen:
 Contextuele
o Delen van veldnota’s, observaties en interviews
o Beschrijving van de setting, de mensen en de locatie
o Politieke en sociale context
 Methodologische
o Methodologische beslissingen
o De reden voor deze beslissingen
 Analytische
o Reflecties over de analyse
o Theoretische inzichten opschrijven
 Personal response
o De denkprocessen en het zelfbewustzijn van de onderzoeker
o Reflexivity

Thick description
Thick description is gelinkt aan de audit trail.
 Het is een gedetailleerde beschrijving van het proces, de context en de mensen in het onderzoek, inclusief
de betekenis en de doelen van de participanten en de onderzoeker.
 Gelinkt aan langdurige en diepgaande betrokkenheid bij datacollectie. Immersion in de data is nodig
 De basis om de kwaliteit van het onderzoek te beoordelen als lezer
 Begrijpbare analytische taal en holistisch
 Verschillend van rich data

Reflexivity
Reflexivity betekent dat de onderzoekers kritisch reflecteren op hun eigen vooronderstellingen en zicht
houden op hun relatie met de participanten en hun eigen reacties.
 Zelf kritisch
 Onderzoeker reflecteert over de eigen acties, ideeën en emoties met betrekking tot het onderzoek, maar
ook over de invloed daarvan op het onderzoek
 Reflexivity gebeurt gedurende het volledige onderzoeksproces.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Hoe kan een onderzoeker de validiteit van de interpretatie aantonen en verhogen?


 Aantonen:
 Audit trail: document waar je al je keuzes op vlak van sampling beschrijft en motiveert.
 Rapporteren van onderzoeksprocedures en procedures voor verhoging van validiteit en de resultaten van
het onderzoek.
o Beschrijven van maatregelen en hoe ze zijn uitgevoerd
o Wat de resultaten daarvan waren
 Navolgbaarheid door rapportering: laat lezers toe een oordeel te vormen (gebeurt veel te weinig)

 Verhogen:
 Memo’s maken en onderzoeken
o Leggen beslissingen en overwegingen vast zodat deze gedurende het proces en bij het verslag
teruggehaald kunnen worden
o Noteren van ideeën, gedachten, gevoelens, overwegingen die tot bias kunnen leiden
 Peer debriefing/intervisie
 Triangulatie: onderzoeker, data, methode
 Supervisie: vergelijkbaar met peer debriefing, maar niet met een gelijke, maar met een meer bedreven
onderzoeker
 Toetsen aan interviews
o Interpretatie, zoals in resultatensectie van rapport, vergelijken met (toevallig gekozen
uittreksels uit) interviews  als de interpretatie juist is, moeten de interviews overeenkomen met
wat in de resultatensectie wordt beweerd
o Kan door de onderzoeker zelf en daarna door een buitenstaander gebeuren  toetsing door de
buitenstaander is van groot belang
o Speciale technieken: op zoek gaan naar het tegendeel of op speciale, kritieke aspecten focussen
 Negatieve cases en alternatieve verklaringen (member check)

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

19. Rapportage

1. Het onderzoeksaccount
 Belangrijke taak onderzoeker: uitschrijven onderzoek.
 Resultaten doorsturen naar externe onderzoekers, commissies of sponsors OF naar een tijdschrift voor
peerreview.
 Opgelet voor vertrouwelijkheid en anonimiteit.

79.Het gebruik van de eerste persoon


 Niet in de ik-vorm schrijven
 We-vorm of passieve schrijfstijl, is afhankelijk van tijdschrift
 Argumenten onderbouwen en geen gebruik maken van “ik vind”, “ik denk”, “volgens mij”, enz.

80.De vorm van het rapport


 Titel
o Belangrijk: eerste contact met lezer
o Informatieve titel die aandacht lokt
o Kan aangepast worden na het onderzoek
 Abstract
o Samenvatting
o Geschreven wanneer het onderzoek is afgerond
o Overzicht van onderzoeksvraag, onderzoeksdoel, methode, belangrijkste bevindingen
o Kort houden
o Wordt getoond als eerste pagina van databanken, websites en boeken
→ zeer belangrijk!
 Inhoudstafel
o Op het einde schrijven
o Hoofdstukken en subhoofdstukken maken
 Bedanken en ter ere van?
o Personen van wie je hulp of steun kreeg
o Kort houden
 Introductie
o Achtergrond: doel onderzoek. Wat draagt het onderzoek bij?
o Literatuuronderzoek: samenvatting belangrijkste ideeën uit vorig onderzoek en aangeven
waarom kwalitatief onderzoek belangrijk is voor dit thema
 Probleemstelling en ethische bedenkingen
o Beschrijven hoe participanten gecontacteerd werden
o Hoe toestemming gekregen van belangrijke personen in de instelling?
o Aan wie werd toestemming gevraagd?
o Toestemming ethisch comité
o Meedelen dat personen niet herkenbaar zijn
 Methodologie en onderzoeksdesign
o Beschrijving en uitleg waarop op die manier: kort beschrijven methodologie. Reden? Waarom
geschikt voor deze onderzoeksvraag?
o Steekproef en setting: steekproef in detail beschrijven. Beschrijven van de participanten
o Data-analyse: de manier waarop de data gecodeerd en gecategoriseerd werd en hoe
theoretische constructen werden gevormd

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

o Trustworthiness: hoe validiteit verhoogd?


 Bevindingen en resultaten en discussie
o Bevindingen worden apart besproken
o Het verhaal vertellen: geloofwaardig en levendig. Herinneren aan het feit dat het over mensen
gaat.
o Het gebruik van quotes van de participanten: inzicht in mensen hun ervaringen. Illustreert de
onderzoeker zijn bevindingen. Versterkt de geloofwaardigheid. Anonimiteit.
o Het gebruik van quotes uit de literatuur: kan het verhaal onderbreken. Beter parafraseren of
samenvatten. Enkel quote gebruiken indien zéér goed geformuleerd. Er zijn 2 mogelijke fouten,
nl. niet complex schrijven en gebrek aan analyse
 Conclusie en implicaties
o Samenvatting van de resultaten in de tekst
o Hier mogen geen nieuwe elementen aan bod komen
o Geen dramatische besluiten
o Antwoord op de onderzoeksvraag
o Sterktes en zwaktes → hoe aangepakt?
o Welke bijdrage heeft het onderzoek?
 Reflecties
o Kritisch zijn
o Aangeven hoe het onderzoek verbeterd of uitgebreid kan worden of hoe het anders aangepakt
zou kunnen zijn
o Limieten van de studie
o Creëren eigen bias
o Niet te diep ingaan op validiteit → lijkt alsof je kwantitatief onderzoek wil doen
 Referenties
o Moeten perfect in orde zijn om een goede indruk te geven
o Checken of alle referenties ook opgesomd zijn
 Appendix
o Een tabel met de participanten met enkele kenmerken
o Interviewguide
o Voorbeeld van interview, veldnota’s etc.
o Brief van ethisch comité
o Appendices in chronologische volgorde plaatsen

81.Kritische beoordeling en evaluatie


Onderzoekers moeten er bewust van zijn dat lezers van een onderzoeksstudie een rapport evalueren en de
kwaliteit beoordelen, alsook de credibiliteit van de onderzoeker. Ze kijken naar specifieke componenten en
details.

82.Rapportage
 De aard van het verslag hangt af van de aard van de studie

Het doel van de rapportage is de lezer:


 Inzicht geven in de resultaten
 Inzicht geven in de wijze waarop die tot stand gekomen zijn
 Toelaten de kwaliteit te beoordelen.

De inhoud van de rapportage:


 Duidelijke onderzoeksvraag en hoe deze tot stand kwam

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

 Situering in reeds bestaande kennis, meningsverschillen (cfr. Literatuurstudie)


 Gevolgde methode:
o Minder vastgelegd dan in kwantitatief onderzoek
 Resultaten
o Vanuit perspectief van participanten
o Voldoende analyse, interpretatie niet aan de lezer laten
o Citaten: als illustratie, niet als bewijs. Kunnen niet de plaats innemen van algemene beschrijving
van de resultaten. Citaten niet nummeren of herkenbaar maken, niet aaneenschakelen
waardoor verhaal gemaakt wordt.
 Discussie:
o Vergelijking van resultaten met bestaande literatuur
o Implicaties voor de praktijk
o Grenzen van het onderzoek
o Suggesties voor vervolgonderzoek
o Conclusie

Specifieke ethische kwesties:


 Spanning tussen informeren en thrusthworthiness
 Ethische verantwoordelijkheid van de onderzoeker
o Eigenheid van de data vraag extra zorg: herkenbaarheid van het verhaal, o.a. tapes, transcripts,
rapportage
o Inhoud van het verhaal: geeft duidelijke en oplosbare nood aan  vangnet voorzien.

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Qualitative Research: in Nursing and Healthcare


INLEIDING 1

Methodologie: kwalitatief onderzoek voor de gezondheidszorg 1


1. Basisdenkkaders 1

DEEL 1: INTRODUCTIE TOT KWALITATIEF ONDERZOEK: EERSTE STAPPEN 2

1. Eigenheid van kwalitatief onderzoek 2


1. Wat is kwalitatief onderzoek? 2
2. De belangrijkste kenmerken van kwalitatief onderzoek 2
De data hebben prioriteit 2
Contextgebonden 3
Onderzoek in de echte leefwereld 3
Focus op het emic perspectief 3
Thick description 3
De onderzoeker beïnvloedt 4
Reflexivity is de belangrijkste sleutel 4
3. De plaats van theorie in kwalitatief onderzoek 4
4. De bruikbaarheid van kwalitatief onderzoek in gezondheidszorg 5
5. Kiezen voor een benadering voor gezondheidsonderzoek 5
6. Problemen in kwalitatief onderzoek 5
Gebrek aan methodologische kennis 5
Verdwalen in data en tijdsgebrek 5
“Methodolatry” 6
Emotionaliteit 6
Method slurring 6

2. Het paradigma debat: de plaats van kwalitatief onderzoek 7


1. Theoretisch kader en ontologisch positie 7
2. Het natuurwetenschappelijk model: positivisme, objectivisme en waarde neutraliteit 7
Positivisme 7
Comte 8
Popper (1959) 8
3. Het paradigma debat 8
Kuhn (1962) 8
Weber (filosoof, 1893) 9
Fenomenologie 9
Paradigma debat: 3 stappen in redenering 9
Postmodernisme en sociaal constructivisme 9
Postmodernisme 9
Sociaal constructivisme 9
4. Conflicterende of complementaire benaderingen? 10

3. De eerste stappen in het onderzoeksproces 11


1. Selecteren en formuleren van de onderzoeksvraag 11
De vraag moet onderzoekbaar zijn 11
Het onderwerp moet relevant en geschikt zijn 11
Het werk moet haalbaar zijn 11
Het onderzoek moet behoren tot het interesseveld van de onderzoeker 11
Praktische problemen 11
Het onderzoeksdesign en de keuze van aanpak 12
2. Het literatuurreview 12
Het gebruik van literatuur in kwalitatief onderzoek 12
Praktisch 12
3. Schrijven van een onderzoeksvoorstel 12
Structuur van het onderzoeksvoorstel 12
Werktitel 13

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Abstract 13
Introductie 13
Korte beschrijving van de relevante literatuur 13
Design en methodologie 13
Tijdsbestek en kosten 14
Potentiële verspreiding 14
4. Toegang tot de setting 14
De keuze van de setting 14
Toegang tot gatekeepers 14

4. Ethische overwegingen 15

5. Het probleem van Supervisie 15

DEEL 2: DATA COLLECTIE 16

6. Interviewen 16
1. Interviews als databronnen 16
2. Het interviewproces 16
3. Types van interview 16
Observatiestudie 16
Individuele interviews 16
Focusgroepinterviews 16
Open interviews (niet-gestructureerde/niet-gestandaardiseerd) 16
Semi-gestructureerde interviews 17
Gestructureerd/gestandaardiseerd interview 17
Diepte-interviews 17
4. Opbouw van een interview 17
Interviewvragen 18
Interviewguide 19
5. Context van het interview 19
6. Relatie interviewer – geïnterviewde 19
7. Uitdagingen bij interviews 20
8. Interviews via elektronische media 20
Online onderzoek en e-mail interview 20
Telefooninterviews 20
Algemeen nadeel 21
9. Sterktes en zwaktes van interviewen 21
Voordelen en beperkingen 21
Interviewer effect 21

7. Participant observatie en documenten als databronnen 22


1. Participant observatie 22
2. De oorsprong van participant observatie 22
3. Onderdompeling in cultuur en setting 22
Focus en setting 22
Types van observatie 23
De complete participant 23
De participant als observeerder 23
De observeerder als participant 23
De complete observeerder 23
Ethische problemen in observatie 23
Voortgang en proces 23
De ‘wie / wat / waar/ wanneer / waarom’-vragen 24
Observatieproces 24
Problematische kwesties 24
Technische procedures en praktische tips 24
4. Documentaire brondata 24
5. Beelden als brondata 25

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

8. Focusgroepen als kwalitatief onderzoek 28


1. Wat is een focusgroep 28
2. De oorsprong en het nut van focusgroepen 28
3. Sample grootte en compositie 28
4. Focusgroep interviews afnemen 29
De betrokkenheid van de interviewer 29
5. Analyseren en rapporteren van focusgroep data 29
6. Voordelen en beperkingen van focusgroepen 30
7. Kritische commentaren op focusgroep interviews in de gezondheidszorg 30

9. Steekproefselectie 31
1. Purposeful sampling 31
2. Types van sampling 31
Homogene sampling 31
Heterogene sampling 31
Totale populatie sampling 31
Chain referral or snowball sampling 31
Convenience or opportunistic sampling 32
Maximum variation sampling 32
Theoretische sampling 32
Andere types van sample selectie 32
3. Sampling beslissingen 32
Inclusie en exclusie criteria 33
Sampling parameters 33
Sample size 33
Saturation 33
4. Hoe zullen we hen noemen? 33
5. Gevolgen van selectie 33

DEEL 3: BENADERINGEN TOT KWALITATIEF ONDERZOEK 35

10. Etnografie 35
1. Het historisch perspectief 35
2. Een focus op cultuur 35
3. Etnografische methodes 36
4. Etnografie in gezondheidszorg 36
5. De belangrijkste kenmerken van etnografie 36
Data collectie via observatie en interviews 36
Het gebruik van ‘thick description’ 36
De selectie van sleutelinformanten en –settings 37
De emic en etic dimensie 37
6. Veldwerk 37
Micro- and macro-etnografieën 37
De etnografische rapportage: veldnota’s en analytische nota’s 38
7. Aan etnografie doen en erover schrijven 38
Beschrijving 38
Analyse 38
Stappen in de analyse 38
-Interpretatie 39
8. Valkuilen en problemen 39

11. Grounded Theory 40


1. Geschiedenis en oorsprong 40
Symbolisch interactionisme 40
2. De belangrijkste kenmerken van Grounded Theory 40
3. Data collectie, theoretische sampling en analyse 40
Data collectie 40
Theoretische sensitiviteit 41
Theoretische sampling 41
Data analyse: coderen en categoriseren 41

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

De kerncategorie 42
Constant vergelijking 42
Gebruik van literatuur 42
Integratie van theorie 42
Theoretische memo’s en veldnota’s 43
4. Valkuilen en problemen 43
5. De kritiek van Glaser en verdere ontwikkeling 43

12. Narrative Inquiry 45


1. De eigenschappen van narratief onderzoek en verhalen 45
2. Narratief onderzoek 45
Narratief onderzoek in gezondheidszorg 45
3. Types of narratives 45
De alledaagse verhalen 45
Autobiografische verhalen 45
Biografische verhalen 46
Culturele verhalen 46
Collectieve verhalen 46
4. Ziekteverhalen 46
Het restitutieverhaal (herstel) 46
Het chaos verhaal 46
Het verhaal van de zoektocht (quest) 46
5. Narratief interviewen 46
6. Narratieve analyse 46
Thematische of holistische analyse 47
Structurele analyse 47
Dialogische analyse (of performance analysis) 47
Visuele analyse 47
7. Problematische kwesties 47

13. Fenomenologie 48
1. Intentionaliteit en de vroege stadia van fenomenologie 48
Fases en geschiedenis van de beweging 48
De Duitse fase 48
De Franse fase 49
2. Fenomenologische scholen 49
3. Het fenomenologisch onderzoeksproces: aan fenomenologie doen 49
Grounding 49
Reflexivity en positionele kennis 49
Humanisatie en de taal van ervaring 49
4. Procedures voor datacollectie en analyse 49
5. Fenomenologie en gezondheidszorg 50
Topics voor de fenomenologische benadering 50
6. De keuze van de benadering: descriptieve of interpretatieve fenomenologie 51

14. Action Research of actie onderzoek 52


1. Wat is actie onderzoek? 52
2. De oorsprong van actie onderzoek 52
Critical social theory 52
3. Actie onderzoek in gezondheidszorg 53
4. De belangrijkste kenmerken van actie onderzoek 53
Het methodologisch continuüm 53
5. Praktische stappen 54
6. Betrouwbaarheid van actie onderzoek 54
7. Problemen en kritieken 54

15. Andere benaderingen 56


1. Case study research 56
Kenmerken en doel van case study onderzoek 56
2. Conversatie analyse 56
Het ontstaan van conversatie analyse 56

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

Het gebruik conversatie analyse 56


3. Critical incident technique 57
Het proces van critical incident technique 57
4. Discourse analyse 57
5. Feministisch onderzoek 58
De oorsprong van de feministische methodologie 58
Feministische gedachte en methodologie 58
De relatie tussen onderzoekers en vrouwelijke participanten 58
6. Performative social science 58

16. Mixed Methods: Combining Qualitative and Quantitative Research 59


1. De eigenschappen van mixed method studies 59
Mixed methods en pragmatisme 59
2. Types of mixed method research 59
Het proces van MMR 59
3. De plaats en het doel van de literatuur 60
4. Triangulatie 60
5. Critique of MMR 60
6. Content of inhoudsanalyse 60

DEEL 4: DATA ANALYSE EN AFWERKING 61

17. Data Analyse: Procedures, Practices en Computers 61


1. Het proces van data analyse 61
Transciberen en sorteren 61
Notities nemen en analytische memo’s schrijven 61
Ordenen en organiseren van data 62
Analytische stijlen 62
2. Coderen en categoriseren 63
3. Problemen bij kwalitatieve data analyse 63
4. Computer gestuurde analyse van kwalitatieve data 63
Redenen voor computergebruik 64
Voordelen van computergebruik 64
5. Problemen en kritieken 64

18. Methodologische Kwaliteit: Trustworthiness of Validiteit 65


1. Kwaliteit 65
Conventionele criteria 65
Rigour 65
Betrouwbaarheid (Reliability) 65
Validiteit 65
Generaliseerbaarheid of externe validiteit 66
Objectivity 67
Validiteit in verschillende benaderingen van kwalitatief onderzoek 67
2. Een alternatief perspectief: Thrustworthiness 67
Dependability 67
Credibility 67
Transferability 67
Confirmability 68
Authenticity 68
3. Strategieën om trustworthiness te verzekeren 68
Member checking 68
Zoeken voor negatieve cases en alternatieve verklaringen 68
Peer review 68
Triangulatie 69
De audit of decision trail 69
Thick description 69
Reflexivity 69

19. Rapportage 71

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)


lOMoARcPSD|2995548

1. Het onderzoeksaccount 71
2. Het gebruik van de eerste persoon 71
3. De vorm van het rapport 71
4. Kritische beoordeling en evaluatie 72
5. Rapportage 72

Gedownload door Bram Van Overmeire (bram.vanovermeire@student.kdg.be)

You might also like