Professional Documents
Culture Documents
IMKP
Modellen
Model = een beargumenteerd standpunt dat tracht om complexe fenomenen te
beschrijven en inzichtelijk te maken. Modellen kunnen verschillen in niveau van
descriptief tot formeel-mathematisch.
Modellen nemen vaak een positie aan van hoe staan we tegenover de mens.
Multiperspectivisme
Verschillende visies kunnen naast elkaar leven bv. filmpje draak in de kast –
wat is er mis met de man?
We focussen op:
Gedrag (vluchten)
Affect (angst)
Persoonlijkheid (goedgelovig)
Biologische systemen
SAMENGEVAT
2
7 kernvragen bij elke model
Visie op
1. De mens
2. Normaliteit / abnormaliteit
3. Ethiologie en veerkracht
Competency cube
Er zijn verschillende competenties die je moet verwerven:
1. Basiskennis
2. Functionelecompetenties
3. Stadia van professionele ontwikkeling
Vaardigheden stoppen niet als je klaar bent met studeren, het is een continu proces.
3
Het werkveld van de klinische
psychologie
1.1. INTRODUCTIE
• Mentale gezondheid – WHO
“Mentale gezondheid is niet enkel de afwezigheid van een mentale stoornis. Het is
gedefinieerd als een staat van welbevinden waarbij elk individu zijn of haar potentieel en
doelen kan realiseren, kan omgaan met de normale stress van het leven, productief en
vruchtbaar kan werken en in staat is een bijdrage te leveren aan zijn of haar
gemeenschap.”
“The field of Clinical Psychology integrates science, theory, and practice to understand,
predict, and alleviate maladjustment, disability, and discomfort as well as to promote
human adaptation, adjustment, and personal development. Clinical Psychology focuses on
the intellectual, emotional, biological, psychological, social, and behavioral aspects of
human functioning across the life span, in varying cultures, and at all socioeconomic levels”
• Kinderen
• Adolescenten
• Volwassenen
• Ouderen
• Gezinnen
De populaties zijn extreem
• Settings
divers.
• Forensische psychologie Zie gezin: nieuw
• Sportpsychologie
samengesteld gezin
• Psychopathologie
• Relatieproblematiek
4
• Gehandicaptenzorg
• Klinische verkeerspsychologie
1.3. BEROEPEN IN DE KLINISCHE PSYCHOLOGIE
Positie klinische psychologie
2. Multidisciplinaire context
· Psychiatrie, psychologie en alternatieven (religie, spiritualiteit)
· Beroepsveld met krachtenvelden van verschillende visies bv. huisarts
beslist of psycholoog betrokken wordt
Klinisch psycholoog
• Ruim praktijkveld
• Biopsychosociaal model en multidisciplinair werken (psychiater, maatschappelijk
werker, ergotherapeuten, psychiatrisch verpleegkundigen, ...)
• Recente wetgeving zorgt voor wettelijke bescherming van beroep (ook therapeut)
• Duidelijker statuut, terugbetaling en vereisten
Psychotherapeut
Basismodellen in de klinische
psychologie
2.1. WETENSCHAPSFILOSOFISCHE ACHTERGROND EN KADERS
5
Paradigma’s = reeks onderling samenhangende aannames over de sociale wereld die
een filosofisch en conceptueel kader bieden voor de georganiseerde studie van die
wereld.
Paradigma bepaalt vragen en reikwijdte van type uitspraken die je wil doen.
- Heeft sterke implicaties voor onderzoek, hoe gaan we nu juist aan de slag?
- We zien ook dat klinische psychologie vaak werkt met post-positivisme.
6
• 2.1.1. (POST-)POSITIVISME EN KLINISCHE
PSYCHOLOGIE
Psychologie zoekt algemene wetmatigheden (bv. pathologie)
2. Inductie = algemene
wetmatigheden formuleren
o.b.v. een model
3. Deductie = specifieke
hypotheses formuleren o.b.v.
dat model
4. Hypothese toetsen
5. Evaluatie: falsificatie of
evidentie
KRITIEK OP POST-POSITIVISME
7
4. Niet toepasbaar zijn van algemene resultaten op individuele gevallen
Ontstaan als tegenbeweging tegen het (post)positivisme in jaren ’60 van de 20ste eeuw.
• Realiteit afhankelijk van taal (taal is centraal, geen eenduidige betekenis van
woorden en teksten) bv. “abnormal psychology”: normaal vs. abnormaal
• Context!
8
IMPLICATIES VOOR ONDERZOEK
• Relatie tussen patiënt en therapeut staat meer centraal: wat gebeurt er tussen
mensen?
• Geen streven naar absolute, wel naar bruikbare kennis, modellen van psychisch
functioneren, psychopathologie, behandeling…
4. Subjectivism, and the accompanying notion that the world is largely socially
constructed;
2.1.3. BESLUIT
Wetenschapsfilosofische achtergrond
• Impliciet aanwezig
• Onderzoek meestal niet vanuit 1 epistemologisch kader, wel verschillende
klemtonen
• Kan dus refereren naar verschillende benaderingen.
• Elk kader heeft sterke en zwakke kanten in het denken over wetenschap
• Grond voor debatten in psychologie
• Plaats van wetenschap en onderzoek.
9
• 2.2. METAMODELLEN: MEDISCHE VS. CONTEXTUELE VISIE
Historische wortels van deze discussie: unieke positie klinische psychologie als integratie
van psychologie, psychiatrie en alternatieven
• Klinische psychologie heeft religieuze zaken vervangen (geen raad meer vragen
aan pastoor)
• Maar ook veel raakvlakken met medische visie
Discussie van Wampold: hij pleit voor de contextuele visie omdat hij grote meta-
analyses heeft gedaan naar de behandeleffecten binnen de psychologische
behandelingen. Hij vond dat zodra er een bonafide behandeling was, die effecten heel
dicht bij mekaar liggen.
Wampold contrasteert het medische model met het contextuele model en bespreekt een
aantal hypotheses over verandering door psychotherapie.
1. Biologische
2. Psychologische
3. Religieuze/spirituele
We denken dat dit samenvalt met medische denkwijze, maar volgens Wamphold vaak
contextueel. Medische denkwijze gebruiken we pas sinds kort.
Interessant om contextuele modellen zoals rituelen etc. ook te bestuderen naast het
medische.
10
3. Medisch vs. contextueel
2.2.2. KENMERKEN MEDISCH MODEL
Impliciete implicaties:
- Er hoeft niet per se een biologische oorzaak te zijn -> we denken gewoon in termen van
ziekte/stoornis
11
Morele connotatie aan ziekte/stoornis:
+ Verontschuldigend / Verhelderend
- Demoralizerend / Stigma / Onbegrepen / Afstandelijk
• Discussie; ‘wat is een psychische stoornis?’
4. Zoektocht naar (relatief) éénduidige set oorzaken voor een afgeleide stoornis
1. Biologische factoren
Bv. genen, biochemische processen, hersenafwijkingen, ...
2. Sociale factoren
Bv. maladaptieve opvoeding, chronische stress, ...
3. Psychologische factoren
Bv. vaardigheidstekort, maladaptieve cognities, leergeschiedenis, ...
Kwetsbaarheidsfactoren.
12
2.2.4. BIOPSYCHOSOCIAAL MODEL
Verklaringsmodellen:
Toenemend onderzoek naar interacties (meerdere brillen) medische visie (maar 1 bril)
Kennis van de biologie kan behulpzaam zijn bij het begrijpen van de psychologische
stoornissen.
Benaderingen:
13
Diathese-stress model op
andere manier:
14
2.2.7. KWETSBAARHEID-STRESS MODEL
Bv. slechte hechting (sociale factoren) zorgt voor een verhoogde kwetsbaarheid
Empirische evidentie voor die modellen: Caspi et al. (2003): Poster boy studie
o Onderzoek: kijken naar gen dat serotonine transporteert in het brein. Mensen hebben
verschillende allelen. Het s/s allel geeft een verhoogde kwetsbaarheid.
De genetische predispositie doet er weinig toe wanneer mensen weinig tot geen
negatieve levensgebeurtenissen meemaken. Wanneer het aantal toeneemt, zie je dat
de genetische predispositie tot uiting komt. Mensen met het s/s allel gaan bijvoorbeeld
zwaardere depressieve klachten hebben.
Figuur links onder: als 0 negatieve ervaringen, dan mensen met s/s allel beter
functioneren; minder depressieve klachten dan andere mensen.
15
Recente visie:
= tegenbeweging
o Het belangrijke is of de rationale al aansluit met het denkkader van die patiënt,
niet de waarheid.
• Werking therapie zijn afhankelijk van de match tussen de constructie van de
patient en hulpverlener
• Jerome Frank: Demoralisatie
• Zie artikel Wampold
16
2.2.11. SOCIALE ASPECTEN
Beweging uit VK. Niet kijken naar stoornis/klachten zelf ( medische visie), wel naar wat
er gebeurd is, met nadruk op machtsfiguren/misbruik waaraan je onderhevig bent
geweest.
Wat is gebeurd? Hoe heeft jou dat beïnvloed? Welke betekenis heb je er aan gegeven?
Wat heb je moeten doen om te overleven?
17
Recent voorbeeld
Hoeft niet per se als een stoornis met label gezien te worden, we kunnen dit
normaliseren als een stresserende levenservaring die invloed op de persoon heeft
gehad.
2.2.13. EVIDENCE-BASED PRACTICE (EBP) MODEL
Vraag van de clinicus om continu de vraag van de cliënt te relateren aan de huidige stand
van onderzoek op een klinisch verantwoorde wijze;
•
18
Dilemma: gedachtenexperiment 1 (treinramp)
2 groepen: met interventie en zonder interventie. Geen verschil bij mensen die baseline
geen klachten hebben, wel bij mensen die
baseline veel klachten hebben (y-as: meer
impact van de gebeurtenis).
Belangrijke transitie-periode
• Nice guidelines:
• Experts die de literatuur wegen naar waar we goede evidentie voor hebben.
• GGZ standaarden
19
• Open access tijdschriften (pas op voor predatory journals = tijdschriften die
misbruik misbruik van auteurs door hen te vragen tegen betaling te publiceren
zonder peer-review of redactionele diensten aan te bieden)
Bijvoorbeeld
review
Discussie
• Huidige invulling van evidence-based practice: medisch context => niveau van
behandelpakketten
• Minder aandacht voor klinische relevante variabelen (zie de lessen over
uitkomstonderzoek)
• We hebben ook informatie nodig over hoe we concreet de behandeling
kunnen toepassen op onze cliënten.
• Evidence-based vs. science-based (wat is nu écht evidence-based?)
• Discussie over de brede toepassing van EBP door overheid: “voor zo min mogelijk
geld, zo veel mogelijk mensen behandelen”
• Overheid heeft in NL inspraak over wat terugbetaalt wordt vanuit EBP
20
Voorbeelden
In de psychologie is het
altijd mogelijk om een
post-hoc aanpassing te
vinden. Zo ga je aan
HARKing doen. Kans om
paper te publiceren is klein
-> p-hacking gebeurt
daarom veel.
Resultaat: fraude en bias
Oplossing: preregistratie
Samenvattend
• Historiek van KP toont de invloed van sterk verschillende denkkaders
21
• 2.3. WETENSCHAPPELIJKE AANPAK
Typen onderzoek:
• Case study
• Observationele studies
• Experience sampling
• Interview/Focus groep
1. CASE STUDY
Beschrijving van een client waarbij de clinicus gedetailleerde informatie verzamelt over
een individu met symptoombeschrijving, familie achtergrond, historische context, etc.
2. OBSERVATIONELE STUDIES
Belangrijke bron aan informatie over de wijze waarop problemen zich manifesteren.
3. EXPERIENCE SAMPLING
• Electronische dagboeken
• GSM- / computerlogs
• In combinatie met psychofysiologische maten
ONDERZOEKSDESIGNS
1. CORRELATIONEEL DESIGN
1. Cross sectioneel
2. Prospectief
3. Longitudinaal
1. Crossectioneel onderzoek
2. Longitudinale studies
23
3. Prospectief onderzoek
2. EXPERIMENTEEL DESIGN
3. QUASI-EXPERIMENTEEL DESIGN
1. Self-immersed perspective
• “go back to the time and place of the experience and relive the situation as if it
were happening to you all over again”
• 1ste persoons perspectief
24
2. Self-distanced perspective
• “take a few steps back and move away from your experience ... watch the
situation unfold as if it were happening all over again to the distant you ...”
• Observeren wat er gebeurt zoals een vlieg op de muur
Experimentele manipulatie
Voordelen:
Nadelen:
• Onmiddellijk inzetbaar
• Groot bereik & kostenefficiënt
• Laagdrempelig
• Onderliggende processen
• Eenvoudig te combineren met bestaande tools
25
Cognitieve controle training (CCT) als interventie bij ruminatie
- Cognitieve controle, ook wel executieve functies genoemd, omvat het kunnen aansturen van
doel-gerichte acties om gedrag te kunnen starten, stoppen, bijsturen… Bij cognitieve
controle gaat men de inhoud van het werkgeheugen beheren. Belangrijk is daarbij het
updaten van informatie in het werkgeheugen, het kunnen shiften en niet langer relevante
informatie uit het werkgeheugen kunnen krijgen.
- Problemen op vlak van cognitive controlle <-> geen bijwerking van depressieve stemming;
mensen blijven erover klagen na herstel. Bemoeilijkt ook herstel (aandacht, concentratie,
emotieregulatie) -> zeer centraal aspect na opklaring depressie (Gary Brown groep studie)
- Methode
- 68 voorheen depressieve patiënten : dubbel blinde RCT
- 10 sessies CCT vs actieve controle groep
- Na training en 3 maand followup :
- Nog klachten ? Nog ruminatie ?
- De resultaten van CCT
- Op elk tijdstip : minder depressieve klachten, minder ruminatie
- 3 maand later : meer veerkracht, minder residuele klachten
- Compleet : minder hinder in dagelijkse leven en minder cognitieve klachten.
- We zien bij elke vorm van behandeling veel verval, MAAR het minst bij CCT en
mindfulness.
- Combinatie van antidepressiva en gesprektherapie : hoger dan CCT
- CCT apart wel hoger dan alleen antidepressiva.
26
Donkergrijs: CCT
Lichtgrijs: controle
• Survival curve
27
Vervolg?
Mogelijkheden?
Je hebt een experimenteel uitgedacht onderzoek, waarbij je dicht bij causale mechanisme
zit. Nadenken hoe je dit kan toevoegen aan bestaande behandelingen. Theoretisch en
klinisch interessant.
Kwaliteitsvereisten
• Preregistratie (betrouwbaarheid)
• Replicatie (obv 1 studie kan je geen uitspraken doen!)
• Meta-analyse voor je conclusie trekt
• Meer samenwerking!
Uitdagingen
28
Uitkomst en procesonderzoek:
Van wat? => psychotherapie, klinisch psychologische interventies
Onderzoek biedt ons geen rechtstreeks antwoord voor in de praktijk, we moeten dut
vertalen.
Feyerabend: “om voor theorie te kunnen kiezen zonder dat ze een dogma wordt, is het
belangrijk de geschiedenis te kennen, de afwikkeling van argumenten, van de
vervangen alternatieven, van de kracht van oude zienswijzen en de zwakten van de
nieuwe”
29
Geen strikt te scheiden periodes, ideeën uit verschillende periodes blijven invloed hebben.
30
3.1.1. ‘VROEGE’ GESCHIEDENIS: KLINISCHE
GEVALSTUDIES OM KENNIS OP TE BOUWEN
• Context
Sterktes Kritieken
• Rol in innovatie • Subjectief (interpretatief)
• Rijke, gedetailleerde beschrijvingen • Geen systematisatie
• Uitkomst in de context van proces • Geen controle mogelijk
• Klinische herkenbaar • Generalisatieprobleem
• En verder…
31
• Methode
• Inhoud
3.1.3. DE ‘THERAPIE-OORLOGEN’
• Context
Sterke invloed ‘marktdenken’, opkomst ‘managed care’ => sterk competitief karakter
Criteria // aan criteria voor medicijnen (Food and Drug Administration, FDA)
Specifieke behandelingen (manuals) voor specifieke problemen (medisch
model)
Lijst behandelingen waarvoor empirische evidentie bestaat (RCT’s)
32
3.1.4. OP WEG NAAR METHODOLOGISCH EN
EPISTEMOLOGISCH PLURALISME
• Context
• Methodologische problemen
• Niet verwachte resultaat: geen betere hulpverlening
• TherapeutiscHe situatie blijft black box
• Methode/inhoud
• Klinische praktijk in het veld onderzoeken: wat werkt? hoe werkt het?
• Bottom-up
• EBP en PBE: geen absolute tegenpolen, wel verschillend vertrekpunt
• PBE = het onderzoeken van de dagelijkse praktijk om te identificeren wat daar werkt en niet
werkt en zo evidentie te verspreiden over ‘best practices’ die in de praktijk kunnen werken.
• EBP = praktijk gebaseerd op de best beschikbare onderzoeksevidentie.
3.1.5. CONCLUSIE
Wetenschappelijke evoluties niet zomaar gevolg van accumulatie van kennis dus geen
lineaire voortgang van kennis
Wetenschap en kliniek
33
• 3.2. UITKOMSTONDERZOEK: EFFECTIVITEIT NADER BEKEKEN
SITUERING
Relatieve effectiviteit: werkt een bepaalde therapie beter dan een andere?
34
MATEN VOOR EFFECTIVITEIT (DRIE STATISTISCHE UITKOMSTEN)
• Biedt (beperkte) steun voor hypothese dat geobserveerd verschil resultaat is van
Vergelijking tussen groepen =
• Zegt niets over grootte, belang en klinische betekenis van gemeten verschil
2. Effect size (ES): maat voor sterkte van het geobserveerde verschil
• Indicatie voor grootte van het effect van een behandeling (maat voor effectiviteit)
• Zegt niets over klinische betekenis van gemeten verschil en variatie binnen groepen
• Cohen’s d =
o 0.80 = groot effect
3. Klinische significantie
Good Poor
45% recovers
Group A versus B 25% improves ?
= ”on average” 20% does not change
10% gets worse
37
3.2.2. ONDERZOEKSBENADERINGEN
TEVREDENHEIDSONDERZOEK
+ Eenvoudig
- Overschatting therapie-effecten
Geen controlegroep
36
PRAKTIJKGEBASEERD UITKOMSTENONDERZOEK
37
KOSTENEFFECTIVITEITSSTUDIES
DOEL Effectiviteit van behandeling voor probleem nagaan en met meer zekerheid
uitspraak kunnen doen over causaliteit (behandeling is oorzaak verschil)
Gouden standaard?
38
• EIGENSCHAPPEN
39
• KENMERKEN EN ASSUMPTIES ONTLEED
1. Participanten (steekproefselectie)
2. Behandeling/therapeuten (tijdslimiet, manualisering)
3. Onderzoekers (allegiance controleren)
40
2. Interne validiteit maximaliseren via controle behandeling
41
3. Interne validiteit maximaliseren via controle onderzoekersallegiance
Relatieve effectiviteit: geen of kleine verschillen tussen therapieën (0.0 < d < .20)
42
43
Voorbij gemiddelden:
44
2. Kritieken op therapeutische relatie als verklaring voor uitkomstequivalentie (cf.
Wampold)
• Verdwijnen symptomen?
• Verdwijnen ‘mentale aandoening’?
• Verbeterd algemeen welbevinden? Kwaliteit van leven?
• Meer sociaal aangepast functioneren?
• Verhoogd zelfinzicht?
Is meten neutraal?
45
Beperkingen aan meten: mogelijke vormen van bias
point of view
Minder simpel dan 4 categorieën: er veranderen dingen voor mensen, maar er blijven
ook altijd dingen over. Non-lineair proces waar cliënt gevoel heeft dat er “iets gebeurt”.
46
Proces van therapie:
cirkelvormig -> gaat
met vallen en opstaan.
47
3.3. PROCESONDERZOEK: DE BLACK BOX VAN DE
THERAPEUTISCHE SITUATIE
48
• Complex, moeilijk te definiëren onderzoeksveld.
• Doel = begrijpen en verbeteren hulpverlening
• Veelheid aan mogelijke vragen, onderwerpen => belang
theorie
• Veelheid aan methodes (experimenteel, onderzoek,
kwalitatief onderzoek, observatie, vragenlijsten, geleide
herinnering, gevalstudies…)
• Geleide herinnering: gesprek opnemen via video en
achteraf opnieuw analyseren.
• Best kwalitatief: om tot rijke beschrijvingen te
komen.
• Procesonderzoek moeilijkheden:
• Complexe, soms moeilijk vatbare fenomenen
• Moeilijk te observeren en te meten.
• Onderzoek binnen therapeutische context:
• Ethische implicaties (men wordt niet graag
opgenomen)
• Mogelijke interferentie in therapeutisch proces
• Er wordt ook meer gelet op de houding,
dingen worden achtergehouden.
• Goede manier zou zijn: vragenlijst.
49
3.3.4. THERAPEUTFACTOREN
Bv. Okiishi et al. (2003). Waiting for supershrink: an empirical analysis of therapist effects
• Faciliterende interpersoonlijke
vaardigheden (conflicthantering)
Al meer onderzoek naar interacties tussen factoren, maar staat nog in kinderschoenen
50
48
3.3.6. HELPENDE EN NIET-HELPENDE FACTOREN
51
Nilsson et al. Patient’s experiences of change in cognitive-behavioral therapy and
psychodynamic therapy a qualitative comparative study
“Weten dat er zorg is en gekend zijn ondersteunt de mogelijkheid van patiënten om actief
belemmerende ervaringspatronen te erkennen en onbeantwoorde noden te adresseren”
• Belang onderkennen van voordien niet erkende patronen en kwetsbare noden als
centraal proces overheen therapeutische oriëntaties
52
3.3.7. CASE-BASED EVIDENCE: THERAPEUTISCH PROCES IN ACTIE
• Time series analysis = patiënten over de tijd volgen dus verandering zichtbaar
53
EST (Empirically Supported Treatments) beweging zorgde voor meer empirische houding
in de klinische psychologie, maar …
Theoretisch standpunt.
54
FORMEEL VS. PRAKTISCH/SITUATIONEEL DENKEN
Klinische situatie
• Complex en dynamisch
• Context
• Voortdurend beslissingsproces
Formeel denken
• Regelgebaseerd
o Bvb behandeling trauma: moet aan de hand van psychotherapie maar in
de praktijk moeilijk om aan te houden
• Algemeen
Praktisch/situationeel denken
• Complexe denkvorm
• Verloopt (groten)deels buiten bewustzijn, automatisch
• Belang reflectie
Episteme =
epistemologie
Techne =
kennis over de
stappen om tot een
bepaalt product te
komen
Phronesis =
praktisch,
situationeel denken.
55
PRAKTISCH/SITUATIONEEL DENKEN IN DE KLINISCHE
PRAKTIJK
• Aard
• Functie
• Organiseert ervaring
• Verfijnt beslissingsproces
• Niet determinerend
o Je moet snappen hoe iets in elkaar zit om er dingen voer te kunnen zeggen,
maakt de ervaring ook rijker.
• Belang van APA richtlijn dat verschillende vormen van evidentie nodig zijn
• Belang van goede descriptie in onderzoek: cf. vraag clinici naar proces-
uitkomststudies die concreet beschrijven hoe therapie verloopt en focussen op
belangrijke veranderingsmomenten en de therapeutische relatie
• RCT kan ook gebruikt worden in klinische context door…
o Beyond pre-post
o Aandacht voor interindividuele verschillen
o Mixed method
o Onderzoeksproces als data
o Belang descriptie
56
3.5.2. EVIDENCE BASED PRACTICE IN DE GGZ
• Jim Van Os
• Van een Platonisch gezondheidsideaal…
o Afwezigheid van ziekte
o Complete staat van welbevinden
o => scherp onderscheid ziek-gezond
o => passieve positie cliënt, expertpositie hulpverlener
Diagnostiek / Assessment = een geïndividualiseerd onderzoek bij een persoon met als
bedoeling een zorg op maat te indiceren en te evalueren
57
Doelen eerste gesprek
4.2. BASISHOUDING
1. Empathie
2. Echtheid
3. Onvoorwaardelijke acceptatie
- Discussie over deze condities als voldoende voorwaarden voor verandering bv.
tegenover iemand met dwangstoornis zijn deze condities niet voldoende om
verandering vast te stellen.
58
• 4.2.1. EMPATHIE
Rogers (1957): “(..) the therapist’s sensitive ability and willingness to understand clients’
thoughts, feelings, and struggles from their point of view”
= Mensen helpen zichzelf te helpen: uitgaan van de autonomie van de persoon. Doel van
therapeut is om zichzelf overbodig te maken.
Rust en ruimte nemen voor een gesprek. Als hulpverlener bewust zijn van problemen en
pijnpunten. Door de cliënt te laten uitpraten verhoog je diens autonomie en zo kan die
zelf al tot begrip komen.
59
Inlevingsvermogen
Componenten:
1. Cognitief = aandacht besteden aan en actief bezig zijn met
2. Affectief = eigen emoties, niet per se match met emoties cliënt
3. Gedrag
Voorbeeld: iemand die afkomt met “ze zei nee, maar haar ogen zeiden ja”, of iemand
extreem-rechts terwijl je zelfs extreem-links bent, …
Verbaal
• = primaire empathie
• Refereer aan impliciete boodschappen van de cliënt bv. benoemen dat partner er
niet graag bij zit, benoemen van diens emoties lokt vaak al een uitleg uit.
• = additieve empathie
Voorbeeld
CL: “ik heb geprobeerd mijn vader te begrijpen, maar het lukt me niet”
Non-verbaal
• Oogcontact
• Naar voor leunen
• Naar cliënt kijken
• Open arm positie
60
• 4.2.2. ECHTHEID
- Draagt bij tot betere therapeutische relatie omdat het emotionele afstand
kleiner maakt
Belangrijke facetten
1. Rolgedrag
2. Congruentie
3. Spontaneïteit
4. Openheid
• Discrepantie verbaal/non-verbaal
• Bij hulpverlener die zich goed voelt bij cliënten en geen nood heeft een rol op zich
te nemen om comfortabel te voelen
• Met tact omgaan met cliënt zonder over alles bedachtzaam te zijn
• Maar zorg dat hulpverlening in functie van de cliënt is. Je kijkt naar de
reactie en zorgt dat alles wat je doet zinnig is voor de cliënt.
4. OPENHEID EN ZELFONTHULLING
• Openheid
• Open zijn over zelf, complexe vaardigheid die voorzichtig moet worden gebruikt
• Meestal kiest hulpverlener om verbaal iets over zelf te vertellen, maar continue
stroom van non-verbale info over zelf, waarvoor minder “gekozen” wordt
• Zelfonthulling
• “Ik voel ook niet alleen positieve gevoelens t.a.v. mijn kinderen”
• “Ik ben ook wel eens verrast geweest door de sterk positieve gevoelens die ik had
t.a.v. een goede vriend”
Positieve informatie over zelf: persoonlijke sterkten, succeservaringen
• “Ik tracht wel eerlijk te zijn tegenover anderen, als er iets is, zeg ik dat op een
tactvolle manier”.
• “Ik heb het vaak ook moeilijk met beslissingen nemen zonder advies van anderen”.
63
Basisregels rond wat, wanneer, en in welke mate informatie over zelf wordt gegeven
Belangrijke functie in uitbouw therapeutische relatie: (1) wil om met cliënt te werken, (2)
interesse in cliënt als persoon, (3) acceptatie cliënt
4 componenten:
1. BETROKKENHEID
• Basis: Op tijd zijn op afspraak, tijd vrijmaken voor cliënt, privacy voor cliënt
reserveren, vertrouwen respecteren
• Gevorderd: cliënt heeft gevoel dat hij/zij bij je terecht kan als het niet meer gaat
2. BEGRIP
Cliënt voelt zich gerespecteerd in de mate dat hij/zij voelt hoe de therapeut probeert te
begrijpen en bezorgd is rond problemen.
• Door empathie te tonen, vragen te stellen die informatie belangrijk voor cliënt
onthullen, commentaar te geven die interesse in begrip cliënt ondersteunen
=> Respect voor wat de cliënt belangrijk vindt, ook al ben je niet akkoord
64
3. AANVAARDING
Niet veroordelend:
• Onvoorwaardelijke inleving
• Ga uit van de goede wil van de cliënt (weerstand is geen teken van kwade wil)
Voorbeeld:
HV ???
CL: “Ik weet niet meer wat ik met hem moet doen. Niks helpt. Ik heb gehoord dat
bachbloesems helpen tegen depressie. Misschien moet ik dat eens proberen.”
HV:
Niet “De effectiviteit van bachbloesemtherapie is nog niet echt aangetoond en bovendien
lijkt de therapie vooral te werken owv het placebo-effect. Je verbetert omdat je er in
gelooft, maar eigenlijk is het een effect van spontaan herstel.”
Wel “Het klinkt alsof je heel erg begaan met de depressie van je zoon en dat je daarbij
op heel wat frustraties botst. We gaan het zo meteen hebben over de voor- en nadelen
van bachbloesemtherapie en andere mogelijke interventies. Ik zou eerst graag wat meer
horen over je zoon zodat ik zijn problemen beter kan proberen begrijpen.”
65
4. WARMTE EN NABIJHEID
Warmte:
• Warmte lokt warmte uit (vooral bruikbaar bij vijandige of weigerachtige cliënten)
Nabijheid:
• Nabijheid is niet een doel op zich, maar een middel in opbouw therapeutische relatie
o Relatie nabijheid = “Ik ben blij dat je dat met mij kan delen, ik heb het
gevoel dat we ergens geraken vandaag”
• Twijfel bij cliënt (…het voelt aan alsof je je woorden wikt en weegt)
• Aantrekking (…het is goed dat je me mag, maar ik vraag me af of het ons nu niet
tegenhoudt de dingen te vertellen zoals ze zijn)
• Vastzitten, gebrek aan richting (…op dit moment heb ik de indruk dat we vastzitten)
• Spanning (…ik ben er me van bewust dat we nu beiden met een vervelend gevoel
zitten)
66
4.3. LUISTERVAARDIGHEDEN
Functies luisteren:
• Informatie verzamelen
• Bearing witness:
o Steun
Opluchting
• Geruststellen ≠ luisteren
• Worsteling om onze eigen noden opzij te zetten (eerste ervaringen als therapeut!)
• Vaak semi-luisteren
67
4.3.3. HOE KAN IK BETER LEREN LUISTEREN
o Aandachtig luisteren
o Empathisch luisteren
Luisterresponsen
Soorten luistervaardigheden:
68
SELECTIEVE LUISTERVAARDIGHEDEN
• Non-verbaal gedrag
• Verbaal volgen
• Gebruik van stilte
1. VRAGEN STELLEN
Doelstelling:
4 stappen:
Voorbeeld
HV: “Je wil af en toe stopzetten wat er rondom jou gebeurt en even alleen zijn”
CL: “Neen, dat is het niet, ik wou gewoon dat ik even kon ontsnappen aan al het
werk dat op me afkomt”
CL: “Wel, ik heb zoveel werk. Ik heb continu het gevoel dat ik achterloop. Ik wou
dat ik dat vervelend gevoel even kon afzetten.”
69
• PARAFRASE
Bv. Hoe kan ik mijn vriend vertellen dat ik het wil uitmaken? Hij zal overstuur en
verdrietig zijn. Ik denk dat ik gewoon bang ben om het hem te vertellen.
Doelstelling:
Stappen:
Voorbeeld 1
Een cliënt heeft een lang en verward verhaal verteld over zijn lastige puberzoon.
Je begrijpt uit zijn houding en gezichtsuitdrukking dat hij het moeilijk heeft met
zijn situatie, maar uit zijn woorden kun je nog niet precies afleiden waardoor dat
komt.
HV: "Dus je zoon is nu 14 jaar, hij geeft je regelmatig een grote mond en hij wil
steeds meer dan wat hij mag. Klopt dat?"
Voorbeeld 2
CL: “Hoe kan ik mijn vriend vertellen dat ik het wil uitmaken? Hij zal overstuur en
verdrietig zijn. Ik denk dat ik gewoon bang ben om het hem te vertellen.”
HV: “Het klinkt alsof je nog geen manier gevonden hebt om je vriend te vertellen
dat je de relatie wil beëindigen owv zijn mogelijke reactie. Klopt dat?”
Doelstelling:
Voorbeeld
HV: "Dus je zoon is nu 14 jaar, hij geeft je regelmatig een grote mond en hij wil
steeds meer dan wat hij mag. Daardoor voel je je machteloos.”
CL: "Ja, precies. Maar dat niet alleen, het maakt me zo…"
Stappen in reflecteren:
71
STAP 2: Emotie uit non-verbaal gedrag detecteren
• CONCRETISEREN
Doelstelling:
Hoe?
• SAMENVATTEN
• Doelstelling:
• Verschillende elementen van een boodschap van een cliënt samenbrengen
• Een thema of patroon identificeren
• Aan een stuk doorpraten onderbreken
• Om vooruitgang te bespreken
72
Stappen in samenvatten:
• Gezamenlijk proces
• Expliciete bespreking zorgt voor gedeelde verantwoording
• Het grootste deel van het werk ligt in handen van de cliënt: deze moet
dus ook inbreng hebben.
• Microprocessen (hoe lang duurt het gesprek), macroprocessen (wat zijn de
doelstellingen
in de hulpverlening.
73
SITUATIE VERDUIDELIJKEN
HARDOP DENKEN
• Tijdsbewaking
• Als therapeut ben je niet vrienden met je cliënt: je moet je opzij zetten
en dus de persoon tijd geven om de sessie zelf te verwerken, je moet
niet alles doen.
• Nadenken over wat te bespreken (bijv. traumaverwerking de laatste 5
minuten vd sessie).
• Time management & Afronding
Luisteren reflecteert over het algemeen hoe cliënt zichzelf begrijpt, terwijl
actie respons reflecteert hoe hulpverlener de problematiek begrijpt
Doelstelling: cliënten de noodzaak tot actie en veranderen helpen inzien vanuit een meer
objectief/adaptief referentiekader
Verschillende vaardigheden:
74
• 1. VERBANDEN LEGGEN EN INTERPRETEREN
Statement dat associaties legt tussen verschillende gedragingen cliënt (eventueel causale
verbanden) of mogelijke verklaring
Doelstelling:
Reacties cliënt
• Van expressie groter begrip rond zelf en emotionele opluchting tot stilte
• Bij hostiliteit, beter om onderwerp te laten rusten en er eventueel later op terug
te komen
• Gebruik van metaforen vaak heel bruikbaar
bekijken.
• Meestal niet in eerste contacten, enkel als cliënt er klaar voor is (alsof cliënt
interpretatie zelf zou kunnen maken)
• Tijdstip in de sessie: best begin of midden, zodat er tijd genoeg is voor bespreking
Taal & toon zijn belangrijk: best ik-boodschappen en met gebruik van “het is mogelijk” of
“wellicht”...
Stappen in interpreteren
75
• 2. CONFRONTEREN
• Verschil verbaal gedrag en actie (hulpverlener is “belangrijk” maar belt sessie af)
• Verschil 2 verbale boodschappen (ik hou van mijn zoon hoewel hij nagel aan mijn
doodskist is)
Voorbeelden
“Je zegt dat je je op je gemak voelt en tezelfdertijd merk ik dat je aan je handen
aan het prutsen bent.”
“Enkele weken geleden vertelde je hoe belangrijk deze gesprekken voor je zijn.
Nu merk ik dat je de voorbije twee afspraken afgezegd hebt.”
Hoe/wat?
- Confronteren doe je niet zomaar, en ook niet altijd. Je doet dit alleen wanneer het van belang is
voor de therapie, wanneer het het begrip zou verhogen.
76
Wees concreet/geef specifiek voorbeeld, niet vaag
Defensieve reacties:
Voorbeeld
CL: “Eigenlijk voel ik me daar gelukkig om. Ik ben blij dat ze eindelijk gescheiden
zijn” (zegt dit op verdrietige toon)
HV: “Je zegt dat je gelukkig bent en tezelfdertijd hoor ik in je stem dat je je
ongelukkig voelt.”
CL: “Ik weet echt niet waar je het over hebt. Ik voel me helemaal niet
77
• 3. POSITIEF HERETIKETTEREN
Doelen
• 4. INFORMATIE GEVEN
Doelstellingen:
• Alternatieven identificeren
• Alternatieven evalueren
• Mythes doorprikken
• Cliënten motiveren om dingen die ze vermijden te exploreren
Psycho-educatie
• bv. uitleg stoornis en aanpak
• beginnen met uitleg, dan pas advies
geven en uiteindelijk shared decision
making
Basisregels
Wanneer?
Hoe?
78
4.5. WEDERZIJDSE BEÏNVLOEDING
• PROCESMANAGEMENT
Fase-afhankelijk:
Diagnostiek staat
nooit stil: zelf niet
in verandering,
verandering geeft
je een duidelijker
beeld over hoe de
situatie in elkaar
zit.
(!) Nog niet te snel als hulpverlener willen veranderen, kans dat cliënt actief begint tegen
te wringen (“jaja ik zal het wel doen”) zonder veel actie.
4. Actie fase = gedrag veranderen zodat je van probleem afgeraakt, maar hier stopt het
werk nog niet!
79
• 4.5.1. INLEIDING
Hypothese: Hulpverlener wil cliënt veranderen => cognitieve dissonantie bij cliënt door
verschil visie hulpverlener en cliënt => ongemakkelijk voor cliënt => dissonantie
reduceren door …
• Hulpverlener te diskwalificeren
• Rationaliseren
• Informatie zoeken die tegenspreekt
• Hulpverlener proberen veranderen
• Aanvaarden idee hulpverlener
• 4.5.2. EXPERTISE/COMPETENTIE
80
• 4.5.3. EXPERTISE: GOEDE VRAGEN
Vanaf eerste contact tot laatste sessie moet hulpverlener “intelligente” vragen stellen
• Variatie in vragen met betrekking tot wie de info als antwoord op vraag zal
gebruiken (continuüm)
o Gericht op oriëntatie (hulpverlener)
o Gericht op beïnvloeding (cliënt)
• Variatie in vragen met betrekking tot het om lineaire dan wel circulaire informatie gaat
1. RECHTSTREEKSE VRAGEN
Bv. Waarom komt uw man laat thuis van werk ? (veel werk, pas gepromoveerd, komt
niet graag thuis,…)
2. CIRCULAIRE VRAGEN
Bv. Wat is er anders aan de dagen dat uw man niet overwerkt? Wie begint over het
onderwerp overwerken? Wat is verschil tussen vroeger en nu?
81
3. STRATEGISCHE VRAGEN
Bv. Wat zou er gebeuren indien u ‘s ochtends vroeger zou beginnen werken waardoor
u vroeger thuis zou kunnen komen?
4. REFLEXIEVE VRAGEN
• Beïnvloeden en circulair
• Faciliteren ook verandering, maar zonder richting aan te geven, laten
verschillende mogelijkheden open = neutraal
• D.m.v. vragen nieuwe reacties bewerkstellingen (dus cliënt in staat om anders te
reageren)
Bv. Als u niet zou overwerken, hoe zou het leven van jullie dan veranderen ?
• VOORBEELD
Cl: Mijn echtgenoot is een ramp. Hij heeft geen aandacht meer voor me en respecteert
me niet. Ik hoop echt dat u hem kunt veranderen nu we samen in therapie gaan want zo
gaat het niet langer. Als hij dat toch eens zou inzien!
• Rechtstreekse vraag:
• Circulaire vraag:
• Strategische vraag:
• Reflexieve vraag:
• Verticale as = dominantie
• Horizontale as = relatie
82
Bij dominantie-as is dit omgekeerd. Als ene persoon boven neemt, andere vaak onder.
• 4.5.5. ATTRACTIVITEIT
Perceptie van attractiviteit door cliënt = mate waarin hulpverlener vriendelijk, aardig,
prettig in de omgang is en overeenkomst vertoont.
Voorbeeld 1: cliënt die heel onzeker is of ze al dan niet in therapie zou komen
“Het kan je misschien helpen als ik je wat uitleg geef van wat therapie nu precies
is, wat mijn rol is, wat jouw rol is en de dingen waarover we zouden kunnen
praten.
“John, we zijn een paar maanden geleden aan deze therapie begonnen. Je hebt de
laatste gesprekken al een paar keer vermeld hoe goed je je voelt en hoe je nu
beter kan omgaan met vrouwen. Ik denk dat we binnen een tweetal gesprekken
de therapie kunnen afronden omdat ik ervan overtuigd ben dat je voldoende
83
stappen gezet hebt en de dingen alleen aankunt.”
84
• 4.5.6. VERTROUWEN
Vertrouwen = de perceptie cliënt dat hulpverlener hem/haar op geen enkele manier zal
misleiden of onrecht aandoen, benadelen.
• Meestal initieel vertrouwen dat verder groeit, tenzij reden is om niet te vertrouwen
• Soms omgekeerd: initieel wantrouwen en vertrouwen moet worden verdiend
• Soms moeilijk te installeren, maar heel makkelijk te breken
• Vraagt tijd, verandert steeds, vraagt wederkerige interacties
• Is basis voor goede exploratie van cliënt zijn/haar eigen problemen en
oplossingen Non-verbaal gedrag vertrouwen uitstraalt:
• Congruentie verbaal/non-verbaal gedrag
• Non-verbaal aanvaarden onthulling cliënt
• Non-verbale responsiviteit en dynamiek
Verbaal gedrag dat vertrouwen uitstraalt:
• Accuraat parafraseren
Cliënt zal echter zelden direct vragen om dit te bespreken, eerder subtiele manoevers om
gegevens over vertrouwen HV te bekomen
• = “vertrouwenstest”
Hulpverlener herkent dit niet steeds, reageert op inhoud, ziet cliënt als vijandig of
reageert zelf defensief
85
• 4.5.7. VERTROUWENSTEST: INFORMATIE VRAGEN
CL: “Heb jij ooit al met zo’n ernstig geval als ik gewerkt?”
• Niet: “Ja, heel vaak; af en toe; Oh, voor mij ben jij niet zo’n ernstig geval,…”
• Wel: “Het gebeurt wel vaker dat mensen waarmee ik werk zich op een bepaald
moment verward voelen of overweldigd voelen. Ik vraag me af of jij graag wil
weten of ik de competentie heb om jou te helpen...”
CL: “Ik heb dit nooit aan iemand kunnen vertellen, zelfs mijn man niet, maar ik heb een
abortus gedaan een paar jaar geleden”
• Niet: “Een abortus, echt? Je hebt het zelfs niet aan je man verteld?”
• Wel: “Wat je me nu zegt is ons geheim, iets tussen jou en mij, je kan erop
vertrouwen dat ik het aan niemand zal zeggen”
CL: “Zou u dat boek willen terugbrengen, ik durf mij daar niet meer te vertonen?”
86
•
4.5.10. VERTROUWENSTEST: CLIËNT DISKWALIFICEERT
ZICHZELF
Impliciete vraag: Kun jij me accepteren?
CL: “Ik ben niet opgewassen tegen al de druk van het reizen, toen ze me drugs
aanboden leek me dat de enige oplossing.”
• Niet: “Wist je niet dat je je lichaam schade toebracht als je doorging zoals je deed?”
• Wel: “De druk was zo hard dat het moeilijk was om er onderuit te kunnen.”
•
4.5.11. VERTROUWENSTEST: HULPVERLENER IN
VERLEGENHEID
Impliciete vraag: heb jij grenzen?
CL: “Mag ik uw GSM eventjes gebruiken voor we beginnen, ik zou nog eens moeten bellen.”
• Niet: “Ofwel ja natuurlijk, doe nog maar eens, of Nee, zeker niet”
• Wel: “De laatste 2 keer dat ik je zag, vraag je mijn GSM te gebruiken voor de
sessie. We hebben dan minder tijd voor de sessie. Zou het mogelijk zijn om je
telefoons ergens anders op een ander moment te doen, of wil je een ander
tijdstip?”
• Eerlijkheid/echtheid is belangrijk
• Test “is het enkel je job?”
• Bv. Vraag naar hoeveel andere cliënten, hoe HV ze allemaal uit elkaar haalt, of HV
denkt aan cliënt tussendoor
• Antwoord dat cliënt gezien wordt als mens “Je voelt je onzeker over je plaats hier,
of ik er echt om geef...”
CL: “Ik kan me niet voorstellen dat iemand zoveel energie heeft om de hele dag mensen
te zien. Je moet wel uitgeput zijn.”
• Niet: “Ofwel oh, nee, ik kan daar tegen; of ja, ik ben nu wel bekaf”
• Wel: “Voel je je onzeker over hoeveel energie ik nog heb om naar jou te
luisteren? Wat me bij jou helpt om energie te krijgen is...”
87
88
Structuur van de GGZ
Verschillende niveaus en kaders
• Individuele hulpverlening
o Psycholoog als aanspreekpunt, een overzicht hebben en de belangrijkste
voorzieningen kennen.
• Psychologische hulpverlening in een bredere context
o Kosten van psychische ziekten zijn gigantisch (Vlaanderen: 20.740 miljoen)
• Ook investeren op maatschappelijk niveau
o Psycholoog opereert binnen breed politiek en wetgevend kader
o Noodzaak om na te denken over structurele ingrepen
• Niet alleen 1 op 1.
o Zowel op Europees vlak als Belgisch/Vlaams/Regionaal
• Hebben beleidskaders
Detollenaere et al.
(2019)
Grafieken
- Evaluatie van de
gezondheidszorg
- We bevragen het voorkomen
van psychologische problemen;
dit heeft een stijgende trend.
- Eerste grafiek heeft een kleine
cut-off en de 2 e al een grotere
(gaat dus over ernstigere
problematieken.
- we zien dat de grootste
problematieken liggen bij het
slapen en depressie.
89
Invloed COVID?
- Geen ongelooflijke toename
suïcidiale activiteiten (data
2021 nog beperkt)
- mening/gedachten
hulpverleners
- Depressieve klachten
hebben pieken (december
2021 -> terug lockdown)
Rond zorgbehoefte:
• Cijfers zijn niet 1 op 1 te vertalen naar zorgbehoefte
• Psychiatrische diagnose is niet hetzelfde als psychiatrisch zorggebruik
o Afhankelijk van erkenning probleem, meestal gaat men gewoon naar de
Huisarts voor medicatie (‘ik ben toch niet zot’)
• Weinig onderzoek naar zorgbehoefte in de populatie
• ‘Subklinische’ mensen nemen groter aandeel van de zorg in dan mensen met een
klinische diagnose, omdat hun aandeel in de populatie veel groter is
90
• Pyramide-systeem
We organiseren GGZ in functie van ernst problematiek, aantal mensen die nood hebben
en hoeveelheid kosten hulpverlening. Hoe lager, hoe meer frequentie en hoe lager de
kost.
91
Artikel 107 (2000)
• Meer preventie
• Specifieke woonvormen
Patiënten ervaringen
Aanbod:
92
5.2. ORGANISATIE: KLASSIEKE VISIE
• KENMERKEN ECHELONMODEL
• Minimalistische instelling: men tracht cliënt op een zo laag mogelijke lijn te houden
• Mislukt hulp in eerste lijn of is het niet aangewezen dan zal er vanuit deze lijn
worden doorverwezen
• RELEVANTE PRINCIPES
93
• VOORBEELDEN
Nulde lijn:
• Zelfzorg en mantelzorg
Eerste lijn:
Tweede lijn:
• Privé psychiaters en psychologen, centra geestelijke gezondheidszorg,
spoedopnamediensten en crisisinterventiecentra, psychosociale revalidatiecentra
Derde lijn:
• Algemeen ziekenhuis, Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis
(PAAZ), Psychiatrisch centrum, semi-residentiële opvang, beschut wonen,
dagactiviteitencentrum, psychiatrische thuiszorg, therapeutische gemeenschap,
gevangenissen, instellingen voor gehandicapten, revalidatiecentra en beschutte
werkplaatsen, arbeidsre-integratie
94
5.3. BELANGRIJKSTE SETTINGS
Overzicht
• Medische context (huisartsen)
• Medische context (kinder- en jeugdartsen)
• Thuiszorg (thuisverpleegkundigen en paramedici)
• Politie en justitie
• CLB en onderwijs
• Telefonische hulpverleningsinitiatieven
• Organisaties voor vreemdelingen
• Plaatsingsdiensten en pleeggezinnen
• Sociale diensten
• Welzijnswerk
95
CLB en onderwijs
• Streefdoelen:
CLB
• Vier kernopdrachten:
1. Leren en studeren
3. (Preventieve) gezondheidszorg
Telefonische hulpverleningsinitiatieven
Voorbeelden
• Zelfmoordlijn (1813)
96
Organisaties voor etnisch-culturele diversiteit
Thuiszorg (thuisverpleegkundigen)
Psychiatrische thuiszorg
• Uit onderzoek blijkt dat dit een goede aanpak is voor acute psychiatrische cliënten
die geen gevaar betekenen en bij wie de familie openstaat voor behandeling
• Artikel 107!
97
Politie en justitie
• Politie = 0-1
• Gevangenissen/internering = 3
o veel problematieken waar alcohol, drugs, agressie bij te zien komt -> vaak
in aanraking met de politie.
o Van belang dat dit rustig gebeurt, kan anders voor trauma zorgen die het
herstel op pauze zet.
Algemeen welzijnswerk
• Eerstelijnspsycholoog
o Laagdrempelig
• Mildere klachten
98
• 5.3.2. ZORGAANBOD 2E LIJN
Overzicht
• Privé-psychiaters
• Zelfstandig gevestigde klinisch psychologen
• Centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG)
• Spoedopnamediensten en crisisinterventiecentra
• Psychosociale revalidatiecentra
Privé-psychiaters
Supervisie – Intervisie
99
Centra geestelijke gezondheidszorg
o (Kinder)psychiatrische functie
o Psychologische functie
o Maatschappelijke functie
o Onder leiding van een in de neuropsychiatrie gespecialiseerde geneesheer
• Ambulante psychotherapie
o Diagnose
o Psychopathologie
o Psychosomatische problematiek
o Relatieproblemen
Kinderen en jongeren:
Volwassenen:
• Psychische problemen (57%) Relatie (46.2%), afhankelijkheid middelen (15.8%),
Problemen sociale inschakeling (14.1%), Verwerkingsproblemen (12.4%), ...
Werkwijze
• Teamvergadering
• Psychotherapie
Psychiatrische consultaties
100
Spoedopnamediensten en crisisinterventiecentra
• Overwicht van
o Jongvolwassenen
Psychosociale revalidatiecentra
• Specifieke behandelingsvorm
101
• 5.3.3. ZORGAANBOD 3E LIJN
Algemeen ziekenhuis
Urgentiepsychiatrie
• Aanmelding
• Observatie en informatieverzameling
Kortdurende behandeling
102
Diagnostiek
Therapie
• Afhankelijk van specialisatie
• Psycho-educatie
Activatie
• Stimuleren, begrenzen
• Bvb. bij psychotische cliënten: nood aan activeren en structuur (sociale dimensie
tijd)
• multidisciplinair
Doorverwijzing
• Opvolging 1e en 2de lijn is noodzakelijk! Bijna nooit naar huis zonder opvolging.
• Terug naar huis met dagbehandeling PAAZ (verder ADL, activeren, structuur,
sociotherapie, sociale vaardigheden, ...)
Mensen komen vooral hier terecht wanneer ze in een acute crisis zitten. Zorgt voor heel
veel observatie materiaal. Vaak wordt er initieel gekeken naar interventies, wordt veel
aan groepstherapieën gedaan bv dag structurering, zelfzorg,... Hier wordt vaak verwezen
naar 3de lijn instanties of 2de lijn instanties wanneer client voldoende onder controle is.
Het is een medische setting! Een PAAZ opname kan heel interessant zijn als dat echt
nodig is. De meeste PAAZ-afdelingen zijn generalistisch.
103
Psychiatrisch Centrum (PC)
Soorten:
• Verblijfspsychiatrie
• (Oudere) populatie:
o Personen met een mentale handicap die aan dezelfde voorwaarden voldoen
• Opname - afdeling
o Kortdurende behandeling
• Behandel - afdeling
• Multidisciplinair
104
3DE LIJN: 3 BELANGRIJKE MOMENTEN
“Geestesziekte”
• Geen misdrijf
• Verzoekschrift
o Gaat dus samen met een juridische beslissing: je neemt tijdelijk iemands
beslissingsrecht af.
Spoedprocedure
• Hoogdringendheid
weigeren
105
Gedwongen opname
Geïnterneerden
• Gesloten afdeling
Therapeutische gemeenschap
• Intensief langdurig programma met het oog op het stopzetten van de verslaving
aan alcohol of illegale drugs en het drugvrij integreren in de samenleving
• Therapeutische gemeenschap
106
• 5.3.4. JEUGDHULPVERLENING
• Crisisjeugdhulp aanbieden
Intersectorele toegangspoort
107
Hoe veiligheid Tussen cliënt en
stellen voor kind in Crisisjeugdhulp Bemiddeling ouder
crisis situatie?
Wat zijn de
Cliëntoverleg wensen van het
kind of de ouders?
o Focus op genezing
• Veld in transitie
• Nieuwe GGZ
Vs.
2. Gezondheid = Het vermogen zich aan te passen en een zinvol leven te lijden, gegeven
psychische, lichamelijke en sociale uitdagingen
• Eerste: houdt weinig rekening met vaak chronische klachten, steeds intensievere
behandelingen.
• Tweede: meer gericht op een zinvol leven leiden. Aanwezigheid van ziekte gaat
steeds meer het leven definiëren van de mensen.
108
Huidig Zorgaanbod
Uitgangspunten:
• Eigen regie
109
6. ethiek en deontologie
6.1. INTRO: ETHISCHE VRAAGSTUKKEN
o Zijn mensen vrij en dus verantwoordelijk voor hun daden? (verschillende theorieën vb
Watson -> niemand is vrij, humanistische theorie, …)
Moraal
110
• Morele vragen en morele opvattingen.
• Verbonden aan een levensvisie, idealen.
• Op basis van intuïtie, emoties of rationele overwegingen.
• Niet statisch, wel tijd- en context-gebonden.
o Ook omdat de wereld constant verandert.
• 3 niveaus: micro (individueel), meso (organisaties) en macro (samenleving).
• Waarden, normen en deugden
.Waarden:
Normen:
Deugden:
Reflecteren
Hoe spelen waarden een rol in de beroepsuitoefening als klinisch psycholoog?
Ethische/normatieve theorieën = schrijven vanuit een rationele beweging toe wat moreel
handelen is.
Stromingen:
111
• 6.3.1. TELEOLOGISCHE OF GEVOLGENETHIEK
Moreel dilemma
• Beoordelen welke intentie tot handelen op zich moreel juist is ongeacht feitelijke
gevolgen
• Autonomie als hoogste doel: mens bepaalt als redelijk wezen zelf zijn wetten
• Universele waarden
• ‘Als we ons laten leiden door behoeftebevrediging dan worden we onvrij en afhankelijk.’
• Categorische imperatief
o Handel op manier waarvan je kan willen dat het algemene wet wordt
• Bijvoorbeeld mag ik geld stelen zodat mijn kinderen zouden
kunnen eten? -> nee, want als iedereen dat zou doen zou lenen
nutteloos zijn.
o Handel zo dat je ander nooit enkel als middel maar ook als doel beschouwt
• Kritieken:
o Absolute karakter
• Ene keuze beïnvloed andere keuzes.
o Bestaan universele redelijkheid?
• Vindt elke cultuur dat hetzelfde gedrag rechtvaardig is?
o Miskennen verbondenheid tussen mensen
112
Voorbeeld: Iemand dreigt een vliegtuig waarin ook onschuldige passagiers zitten een
druk bezocht gebouw binnen te vliegen. Mogen militaire vliegtuigen vliegtuig neerhalen
of niet?
• Teleologisch: ja
• Deontologisch: nee
• 6.3.3. DEUGDENETHIEK
Zegt dan andere psycholoog uit centrum seksuele toenadering zocht: wat doen?
• 6.4.1. BEROEPSCODES
113
o Cliënten kunnen dus een klacht neerleggen + psychologen
Vier pijlers
1. Respect
2. Integriteit
3. Verantwoordelijkheid
4. Deskundigheid
1. RESPECT
• Houding van bewuste en zorgvuldige aandacht voor wie en wat zich aandient
o Niet vanuit een oordeel vertrekken, maar ruimte laten voor gesprek
114
(Kant) Debat over nadruk op autonomie en individuele vrijheid:
Spanningsveld tussen regelethiek en zorgethiek
115
Regelethiek:
Grote verantwoordelijkheid
Zorgethiek:
BEROEPSGEHEIM
116
• Strafwetboek artikelen
• 2. INTEGRITEIT
117
o Rolintegriteit;
ROLINTEGRITEIT
krijgen.
Meervoudige relaties
118
• 3. VERANTWOORDELIJKHEID
• 4. DESKUNDIGHEID
• Deskundigheid Uitleg
Zelfkennis
• Motivatie beroepskeuze?
• Eigen functioneren, voorkeuren, waarden…?
• Omgaan met macht, intimiteit?
• Eigen blinde vlekken, valkuilen?
4 componenten:
1. Ethische gevoeligheid
2. Ethisch redeneren
3. Ethische keuzes maken
4. Uitvoeren van ethisch gedrag
119
6.5. MORELE DILEMMA’S ANALYSEREN
3. Handelingsalternatieven verkennen
Jongen bont gemaakt op school, directie wil van school sturen. Ze vragen voor laatste
kans gesprek met therapeut van jongen. Jongen wil dit niet. Wat doen als therapeut?
Morele probleem vaststellen
Handelingsalternatieven verkennen
Jongen zelf: belang bij gesprek, bij serieus genomen worden en gerespecteerd worden
Directie: goede verantwoordelijke keuze maken in belang van school en leerlingen
Therapeut: belang bij vertrouwen in beroep als psycholoog dus cliënt niet schaden
Jongen
Waarden: autonomie, privacy en verantwoordelijkheid
Normen: ‘ik bepaal zelf wat ik doe’ en ‘ik wil dat gesprek geheim blijft’
Directie
Waarden: veiligheid en verantwoordelijkheid
Normen: ‘op school geen geweld’ en ‘we geven elk kind eerlijke kans’
Therapeut
Waarden: respect en verantwoordelijkheid
Normen: ‘wens patiënt ernstig nemen’ en ‘dreigende schade voorkomen’
120
Handelingsalternatief
121
Gastlessen
GASTLES 4: GEDRAGSTHERAPIE
• Denken
• Voelen
• Doen
• Gedragstherapie en psychopathology
Empirische verankering
• Observeerbare principes
• Verankering in experimenteel onderzoek: experimentele psychopathologie
• Evidence-based denken: effectief + efficiënt
Gestructureerd werken
Empirisch
122
Leermodel
• Historisch perspectief
• 1e wave CBT
o Basis behaviorisme
o Watson : afstand van introspectie en het onbewuste
o gedrag als centraal aangrijpingspunt binnen therapie
o wijzigen emotionele responsen door exposure en systematische desensitizatie
o wijzigen gedrag door operante procedures (bekrachtiging / bestraffing)
e
• 2 wave CBT
o Nu ook naar oorsprong zoeken
o Ellis en Beck: inclusie internal experiences
o cognitieve therapie > automatische gedachten, gevolgtrekkingen en
assumpties
o integratie cognitieve therapie en gedragstherapie
e
• 3 wave CBT
o Leren aanvaarden
o omgaan met gedachten / gevoelens ipv wijzigen van
o Segal, Williams, Teasdale, Kabat-Zinn: mindfulness en mindfullness-based
cognitive therapy
o Hayes: Acceptance & commitment therapy
e
• 4 wave CBT
o focus op verstoorde cogntieve (informatieverwerkings-) processen
o training van aandacht / interpretatie / geheugen aavullend op standaard CBT
• )
• )
= het leren van een verband tussen stimuli, leren van betekenissen.
CS = geconditioneerde stimulus
123
CR = geconditioneerde reactie
Little Albert (Watson)
1. Directe ervaring bv. aangevallen door hond dus angst voor honden
2. Modelleren bv. angst voor spinnen omdat je mama dat ook heeft
3. Informatie bv. vliegangst door bedreigende artikels bv. 9/11
Hoe komt het dat problematisch gedrag in stand gehouden wordt? Leren van de
samenhang tussen wat organisme doet en het resultaat wat erop volgt.
Voorbeeld
Iemand met arachnofobie gaat weg uit de badkamer omdat zij een spin gezien heeft,
dan word je daarvoor beloond, want je angst daalt en dat is een bekrachtiger
(vermijdingsgedrag).
124
• KLINISCHE CONCEPTUALISATIE: VAN LEERTHEORIE NAAR
COGNITIEVE GEDRAGSTHERAPIE
• Guided discovery = houding van de therapie, samen kijken welke weg cliënt
best neemt, maar cliënt moet zelf stappen nemen. Veel verantwoordelijk bij
cliënt.
• Transparantie
• Gelijkwaardigheid
o T heeft expertise
o CL is ervaringsdeskundige
Casusconceptualisatie
• Het vertrekpunt van therapie
• Essentieel:
o om ordening te brengen in de hoeveelheid informatie die je krijgt binnen het
diagnostisch proces
o om aan hypothesetoetsing te kunnen doen (empirische cyclus)
o overzicht te behouden in complexe, multifactoriële problematieken en situaties =>
overzichtelijke wegenkaart
o om aan goede communicatie te kunnen: gezamenlijk begrip van de aanwezige
problemen en klachten en hoe deze tot stand gekomen zijn en in stand
gehouden blijven
125
126
Dynamische diagnostische procesmodel
• gezamenlijke, begripvolle en milde
zienswijze: cliënt is meer dan een
verzameling
van problemen, formuleer dus ook niet
enkel de probleemsamenhang
Exploratie
• Doel:
o Informatie verzamelen
o Opbouwen therapeutische relatie
Informatieverzameling
127
Taxatie: werken in verschillende versnellingen
- klinische praktijk => soms nood aan verschillende versnellingen
- soms vertragen en ‘uitzoomen’ om complete (complexe) verhaal van de cliënt goed te
begrijpen in kaart te kunnen brengen
- soms versnellen om problemen met grote lijdensdruk snel te kunnen aanpakken
- die beslissingen niet ongefundeerd nemen = > voorkomen therapeutische dwaling
- nood aan vroege taxatie op basis van een aantal essentiële factoren
Globaal procesmodel
o ontschuldigend karakter: klachten en probleemgebieden zijn het gevolg van
gebeurtenissen en omstandigheden waarvoor de cliënt niet gekozen heeft
=> persoonsgerichte visie
o klachten en (huidig maladaptief) copinggedrag zijn ooit adaptief geweest in toenmalige
belastende omstandigheden
o interactie met persoonsfactoren (temperament, vaardigheden en copinggedrag)
=> interactionele visie
o zijn behandelmogelijkheden!
128
Selectie van het 1e te behandelen probleem
Relevante criteria om in overweging te nemen:
1. relevantie voor de cliënt
2. veranderbaarheid van een probleemgebied
3. potentiële contra-indicaties
- Noodzakelijk omdat:
o leidraad opstellen voor de behandeling i.t.t. eindeloze gesprekstherapie
o interventies los van elkaar in te zetten of zonder structuur / volgorde => chaotisch
behandelverloop
o spreekwoordelijke rode draad voor de psycholoog
o houvast en inzicht voor de cliënt
- Behandelplan opstellen vertrekt vanuit de expertise van de psycholoog maar is een
collaboratief proces => bepaling samen met de cliënt!
129
GASTLES 3 :
ONTWIKKELINGSGERICHTE
THERAPIE
KERNELEMENTEN ONTWIKKELINGSGERICHTE PSYCHOTHERAPIE
Methode
2. Diagnostiek
Fase 1: screening
130
• Voordelen: ernstmaten, vroeg-detectie, korte afnametijd, eenvoudig te scoren
• Nadelen: beperkte informatie, moeilijk om stoornissen te onderscheiden, bepaald
niveau van geletterdheid verwacht
131
Fase 2: diagnostisch onderzoek
1. Doelgericht en vraag-gestuurd
• Niet zomaar meten om te meten
• Niet alleen kijken naar wat het kind nodig heeft, context heeft ook middelen nodig om
kind te helpen.
3. Transactioneel referentiekader
132
Integratief beeld als opstap naar behandeling
3. Behandeling
1. Somber + prikkelbaarheid
2. Onvermogen om plezier te hebben + verandering in functionering
3. Weinig interesse of motivatie
133
• Adolescentie (ontwikkelingstaak ‘individuatie’):
overONafhankelijkheid
overafhankelijkheid
Prevalentie
Beschermende factoren
134
• Hobby’s
135
COGNITIEF DIATHESE-STRESS MODEL
DIATHESE: Cognitieve kwetsbaarheid voor depressie (schema’s die gevoelig zijn
voor depressie).
Factoren die hier op inwerken
• Stress
• Familiale omgeving (bv opvoeding, hechting)
• Depressieve klachten
• Kindfactoren (bv temperament)
• Transactioneel model:
COGNITIEVE KWETSBAARHEID
“Het is toch hopeloos”, “Niemand houdt van mij”, “Ik kan niets goed doen”
• Beïnvloedden informatieverwerking
136
Naast disfunctionele inhoud, ook disfunctionele cognitieve processen
Executief functioneren (cognitieve processen) werkt minder goed bij mensen met
depressie: kunnen minder doelgericht functioneren omdat ze aandacht richten
op verkeerde info
EMOTIEREGULATIEPROBLEMEN
BEHANDELING DEPRESSIE
Behandeling is nodig!
Diagnostiek
• Multi-method + multi-informant
138
1. Screening (dimensioneel)
• Depressieve stemming
o Kinderen
o Ouders/leerkracht
• Klinisch interview
Motiveren voor behandeling rationale geven = uitleg wat therapie kan betekenen
Psycho-educatie = uitleggen wat je wil veranderen en wat alles inhoudt
• Symptomen?
• Impact omgeving/school?
• Oudertraining
• Gezinsgesprekken
139
• STERKE COMPONENTEN BEHANDELING (CGT)
1. Doet
2. Voelt
3. Denkt
• Lijsten maken
• Weekplanning
• Huiswerkopdrachten
:lHulpmiddelen?
• Gevoelensdagboek
Bewustwording
• Socratische dialoog
140
Probleemoplossend denken
LET OP: Sommige situaties kan het kind niet zelf oplossen
• Op school
• Met vrienden
ONDERZOEKSRESULTATEN
CGT is effectief bij matige depressie. Bij ernstige is beter een combinatie van CGT en
medicatie.
141
GASTLES 1: INTRODUCTIE OP DE
PSYCHOANALYSE
Psychoanalyse als denkkader binnen de psychologie. Heel controversiële benadering!
• Freud schepte beeld die ingaat tegen dominante mens (onszelf proberen te
controleren/cognitieve controle), mensen hebben component waar ze niet zomaar
grip op hebben.
• Theorie van Freud blijft inspireren. Maar Freud was geen wandelend orakel, het
was een denker, die moet je afwegen op de waarden van zijn theorie en
gedachten.
4. De houding ten aanzien van het leven in het licht van de dood lig je wakker van
vanaf 10 jaar en dit zorgt voor verschillen tussen mensen.
142
• Het ‘ik’ verandert van gedacht, maar de gedachten blijven
• Subjectwording komt op plaats van driftmatigheid, maar lost deze nooit volledig
op. Verdeeldheid komt bovenop de driftmatigheid. Ideeën nooit volledige
oplossing.
1. Imaginaire
2. Symbolische
3. Reële
• 1. IMAGINAIRE
oproepen
143
Voorbeelden
• 2. SYMBOLISCHE
• ≠ betekenisvol symbool
• ≠ symbolisme
Meer categorisatie = meer complexiteit bv. hoe complex is jouw man/vrouw beeld?
o Woord die we erop kleven staat in interactie met persoon bv. “uw lief”
roept geassocieerde woorden op zoals knuffelen, liefde, seks, …
144
• 3. REËLE
• In ons leven gebeuren dingen die we niet onder controle hebben. Op dat moment
helpt de taal niet meer.
3 belangrijke kenmerken
Werken op 4 manieren
1. Conceptueel onderzoek
2. Klinisch onderzoek
4. Effectiviteitsonderzoek
145
• EFFECTIVITEITSSTUDIES
Langdurige therapieën: grotere effect size dan kortdurende (Leichsenring & Rabung)
1. Symptomen
2. Sociaal functioneren
3. Algemene effectiviteit
146
AFSTEMMEN IN FUNCTIE VAN DE VRAAG
We zijn te veel blijven steken op het denken in stoornissen. Dat is te veel afgestemd op
categorieën van mensen en dus heel homogeen, dit past eigenlijk niet bij psychoanalyse!
In de praktijk is er heel veel heterogeneteit. Meer kijken naar symptomen.
Rat race: cijfers bekijken vanuit “wie heeft er gelijk, wie is er het beste?”
“The common finding was normalization of synaptic or metabolic activity in limbic, mid-
brain and prefrontal regions, occurring in association with improved clinical outcomes.
PDT has demonstrable effects on brain function in diverse clinical populations as
evidenced by a modest group of mixed neuroimaging studies.”
Solms, M., & Panksepp, J. (2012). The ‘id’ knows more than the ‘ego’ admits:
neuropsychoanalytic and primal consciousness perspectives on the interface
between affective and cognitive neuroscience. Brain Sciences, 2, 417-175.
“It is commonly believed that consciousness is a higher brain function. Here we consider
the likelihood, based on abundant neuroevolutionary data that lower brain affective
phenomenal experiences provide the "energy" for the developmental construction of
higher forms of cognitive consciousness. This view is concordant with many of the
theoretical formulations of Sigmund Freud.”
147
Drie pijlers
1. Kliniek
2. Theorie
3. Onderzoek
Statuut: klinische theorie = theorie die de therapeut een kader wil geven (luisteren en
spreken), in de praktijk komen cliënten ca. 3 u in de week heel breed vertellen en hier
moeten ze alles wat in hun hoofd opspringt vertellen alles wat ze denken en voelen
moeten ze zeggen.
Vertrekpunt: het woord het onbewuste verdeeld subject (geen eenduidig antwoord
op zijnsvragen)
• HET ONBEWUSTE
3. Onbewust (= dingen die moeilijk op te roepen zijn, waar persoon liever niet aan terug
denkt)
o Soms actiever woorden helpen vinden (bv patiënt met weinig woorden;
agerende patiënt)
148
• SYMPTOOM
Volgende lagen:
• Subjectieve zijnsvragen
GASTLES 2: INTERPERSOONLIJK
PERSPECTIEF/SYSTEEMTHERAPIE
DEFINITIE
1. Psychoanalytisch Individu
2. Persoonsgericht experiëntieel Paar
3. (Cognitief) gedragstherapeutisch o Koppel
4. Systeemtherapeutisch o Ouders
o Gezin
Groep
o Individuen
o Paren (dyaden)
o Gezinnen (multifamily
therapy)
Focus op interpersoonlijke
processen/context kan in elke
149
Centraal
• MOVEMENTS
150
omgevingsfactoren
CHILD GUIDANCE CLINICS STARTEN MET MOEDER-KIND GESPREKKEN
MARRIAGE COUNSELING
• Men besprak relatieproblemen met dokters, priesters, leraren, maar niet met
mental health professionals.
• Kentering: VS Marriage counseling movement
o Stichting American Association of Marriage Counsellors (1945) American
Association for Marriage and Family Therapy (1978-heden)
o Gesprekken met koppels
• Parallelle trend bij aantal psycho-analytici die “conjoint marital therapy deden”
o Bv. UK Tavistock Clinic: object-relations-based marital therapy (Dicks,
1967) (startte met koppels die door rechtbank verplicht werden hun
geschillen bij te leggen)
SEX THERAPY
IN BELGIË/VLAANDEREN
151
1990: Belgische Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie en Systeemcounseling
Nederlandstalige publicaties
• Tijdschrift Systeemtherapie
• Systeemtheoretisch Bulletin
• Handboek Systeemtherapie (Savenije, van Lawick, & Reijmers, 2008&2014)
Ideale setting = studie van communicatie in gezinnen waar een gezinslid schizofrenie
(herval!!) heeft (observatie in ziekenhuis van communicatie hele families, gedurende WE)
1958: Jackson richt Mental Research Institute (Palo Alto) op: gericht op opleiding
gezinstherapeuten die geleerd werden om link tussen familierelaties/communicatie en
ontwikkeling van herstel/ziekte bij een van haar leden te achterhalen.
zijn vaak metatheorieën (theorie die uit een andere komt -> zoals uit de filosofie)
152
ALGEMENE SYSTEEMTHEORIE
Illustratie 1
• AST - Von Bertalanffy: “een systeem gedraagt zich als een geheel, een totaliteit,
alle elementen zijn interafhankelijk” = totaliteitsprincipe
o als je een gezin ziet als een systeem kijk je beter naar de interactie, in
plaats van elk individu apart te bekijken.
• Vrouw in het gezin laat alle gezinskeuzes over aan haar man ‘ze
is een volg-type’, maar op haar werk is ze teamleider ‘ze is een
geboren leider’ -> wat is ze nu? ->> hangt af van de interacties
o
• Palo Alto groep (1972): vertaalde totaliteitsprincipe naar interpersoonlijke
menselijke reacties. Wederzijdse beïnvloeding = gedrag van gezinslid is gelinkt
aan gedrag van andere gezinsleden.
o Bv. Koppel: het gedrag van een partner in interactie is slechts de helft van
de vergelijking bv. demand-withdrawal patroon
• We zien dat dit heel polariserend is -> vaak is het 1 partner die
iets vraagt van de andere partner, die partner wilt dat niet.
• ‘hoeveel ik het ook vraag, het levert toch niks op’
o Circulaire beïnvloeding die oneindig is.
153
Waarom?
154
• Context
• Gezins- en familierelaties
o Focus van interventies voor veel systeemtherapeuten
o « Familietherapie » « Gezinstherapie »
o Belang van context kan hier tot herleid worden, maar moet niet bv. kotleven
• Sociale netwerk (vrienden, collega’s, buren, ...)
• Publieke systemen rond individu (school, kinderopvang, CLB, jeugdrechtbank)
• Groepen, subculturen, sociale klasse
• Maatschappelijke waarden, normen, conventies, sociale perspectieven, «men-
denkens »
o Werken met ouders: wat is goede ouder?
o Werken met koppels: wat is een goede relatie
Conclusie
155
psycho-educatie, medicatie…)
• individuele therapie heeft geleid tot verandering in individu leidt tot
verandering in relaties (bv. depressie bij vrouw na therapie: effect op
relatie, kinderen) of gezin
• individuele therapie slaat niet aan en cl blijkt zeer sterk beïnvloed door wat
er in relatie, gezin gebeurt, individuele therapie werd gebruikt om deze
issues te bespreken
• gezin rapporteert een recurrent probleem tussen enkele van zijn leden
(bv. ouders-kinderen; siblings)
• chronische/ernstige problemen met communicatie, interpersoonlijke
perceptie, conflict, jaloersheid, geweld, … (bv. koppel)
• gezin wil in therapie, individu niet (bv. adolescent)
• meerdere gezinsleden hebben therapie nodig, maar enkel middelen voor
één vorm van interventie (gezin vs. individuele
156