Professional Documents
Culture Documents
-Jezelf
-De andere(n)
1.1 Bouwstenen van de ethiek -De kosmos
(-God)
1.1.1 Ethiek
Ethiek is de studie van het menselijk gedrag vanuit de vraag naar goed en kwaad.
Het is nadenken over wat ‘goed/kwaad’ is, over wat menswaardig handelen is.
‘Moraal’ wordt dikwijls als synoniem gebruikt voor ethiek. Toch is dat niet correct. Moraal is afgeleid
van het Latijnse woordje ‘mores’, wat betekent: zeden of gewoonten. (De ‘zeden’ van een Italiaan
zijn bijvoorbeeld anders dan die van een Noor). De mores weerspiegelen het spontaan gedrag, de
gewoonten, de praktijk van het leven.
Ethiek daarentegen is een systematische bezinning (nadenken, reflecteren) op het actuele menselijk
handelen (de zeden en gewoonten) zodanig dat je tot het inzicht komt wat goed en menswaardig is.
Het is een wetenschap, die na-denkt over het gedrag van mensen, die verklaringen zoekt,
argumentaties afweegt en theorieën toetst (op zoek naar wat goed en kwaad is).
Met moraal bedoelen we dus eerder het handelen zelf, de praktijk: de manier waarop effectief (goed
of niet goed) gehandeld wordt. De moraal betreft het actuele gedrag van mensen, hun gewoonten,
hun dagelijkse doen en laten, hun meningen en opvattingen.
Ethiek is echter de studie van de moraal, de reflectie op de moraal. Over ethische vragen moet
gediscussieerd worden. Ze zijn niet louter subjectief -als een kwestie van ieders persoonlijke smaak-,
noch louter objectief -als een kwestie van juist of fout- . Er bestaat een pluralisme van meningen en
opvattingen. Mensen hebben een verschillend waarden-aanvoelen (voor de christen zal dat
aanvoelen gekleurd en geïnspireerd zijn door zijn geloof), waardoor in de samenleving een
permanent waardenconflict bestaat. De weg van de dialoog en de argumentatie is daarom
onvermijdelijk.
1.1.3.1 Normen
1
Godsdienst 5
Met normen bedoelen we regels, wetten, reglementen. Er zijn zowel algemene als concrete regels.
Ons dagelijks leven is er vol van. We kennen taalregels, verkeersregels en beleefdheidsregels. Zelfs bij
het eten en slapen houden wij ons aan regels. We eten op bepaalde wijze (anders wordt het ‘vreten’)
en slapen op bepaalde tijden. Er zijn specifieke regels die gelden in een bepaald onderwijsinstituut of
in een bedrijf. Het zijn regels waar we ons bewust of (vaak) onbewust aan houden en die geschreven
of ongeschreven zijn. We kunnen zeggen dat al deze regels gehanteerd worden en ‘werken’ om onze
samenleving mogelijk te maken.
1.1.3.2 Waarden
Waarden zijn idealen die in de samenleving worden nagestreefd. Een waarde is een abstract begrip
waarin we uitdrukken, wat voor ons mens-zijn en voor de samenleving goed en van waarde is.
Voorbeelden zijn: rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid, vrijheid, gelijkwaardigheid, veiligheid,
vrede, …
Uit waarden kunnen normen worden afgeleid. De normen bestaan om de waarde te beschermen.
Hoe gaan we in ons dagelijks leven met waarden en normen om? Waardoor wordt onze opvoeding
het meest bepaald? Door een gehoorzaam zijn aan concrete normen of een leren handelen vanuit
waarden? Misschien worden wij teveel met normen en te weinig met waarden opgevoed. Concrete
normen functioneren vaak als schrikdraad, terwijl handelen vanuit waarden meer van binnenuit
motiveert en bevrijdend werkt.
Je zou dit kunnen vergelijken met het klassieke onderscheid tussen ‘de geest’ en ‘de letter’ van de
wet. Concrete normen, zoals ‘in de klas mag je niet praten’ of ‘je mag niet brossen’, vertolken de
letter van de wet. Achter deze concrete normen komen waarden tevoorschijn, namelijk in volgorde
‘respect voor elkaar en de leerkracht’ en ‘je studie ernstig nemen’. Deze waarden zou je de ‘geest van
de wet’ kunnen noemen.
Nu komt het er vooral op aan zijn gedrag af te stemmen op de geest van de wet. En hoewel de
concrete normen rechtstreeks bedoeld zijn om dit waar te maken, voel je toch makkelijk aan dat zij
niet absoluut of uit zichzelf geldingskracht bezitten, maar relatief zijn. Het is niet omdat men eens
een woordje zegt of eens afwezig is dat men ofwel geen respect toont, ofwel zijn studie
verwaarloost. Als men echter constant praat of afwezig is, begint men terecht aan de gezindheid te
twijfelen. Anderzijds is het perfect denkbaar dat iemand steeds zwijgt in de les, of altijd aanwezig is,
en toch geen respect heeft of zijn studie niet ernstig neemt. Je kunt een concrete regel volgen, maar
de gezindheid overtreden. En je kunt de goede gezindheid bezitten en toch al eens een concrete
regel overtreden.
Het uitgaan van waarden is veel moeilijker dan het uitgaan van normen. Normen zijn veel duidelijker,
veel meer afgebakend. Ze zijn ook nodig maar ze werken averechts als ze niet met waarden in
verband worden gebracht. Het uitgaan van waarden werkt bovendien bevrijdend, motiveert je van
binnen uit, zet je aan het denken. Het louter hanteren van normen werkt beklemmend, wordt
ervaren als van buitenaf komend en wekt irritatie.
Hoewel duidelijk is dat ethiek en recht nauw met elkaar verbonden zijn, vallen ze helemaal niet
samen.
2
Godsdienst 5
Het recht (het juridische, wettelijk kader) omschrijft de grenzen van wat de maatschappij
legaal/illegaal (toegestaan/strafbaar) vindt. Bijvoorbeeld wetten op ouderschap: je mag je kinderen
niet verwaarlozen, niet mishandelen (is strafbaar). De ethiek denkt na over hoe je -binnen de
legaliteit- een ‘goede’ vader of moeder kunt zijn. Dat kan op vele manieren (pluraliteit) en wordt niet
door de wet voorgeschreven maar vanuit een vrije (waarden)keuze ingevuld.
De ethiek omvat dus een veel breder veld dan het recht. Wetten bepalen bijvoorbeeld niet wat ‘goed
ouderschap’ is. Ze grenzen enkel de illegaliteit af. Met het naleven van de wet, houdt de ethische
reflectie niet op. Integendeel: dan begint ze pas!
Over wat goed en kwaad is, hoeven we niet altijd lang na te denken. We hebben er vaak een direct
gevoel bij: ‘Dit is goed, dat is kwaad’. Dit noemen we ethische intuïtie.
Zo hebben we ongetwijfeld een eerste, direct ethisch aanvoelen bij de hieronder genoemde situaties.
1.1.5 Levensvisie
Een levensvisie is een bepaalde manier van zien, aanvoelen en denken en is als een bril die men
ongemerkt schuift tussen de werkelijkheid en de ervaring ervan.
3
Godsdienst 5
Een levensvisie kan een samenhangend geheel van gedachten zijn maar evengoed kan zo’n opvatting
over het leven fragmentarisch zijn. Sommige mensen weten wat hun levensbeschouwing is en
kunnen die precies onder woorden brengen en bij anderen is de levensvisie minder bewust en blijft
ze onuitgesproken.
1. Omgeving/milieu/opvoeding
2. Persoonlijke ervaringen, gebeurtenissen, wat men meemaakt
3. Eigen karakter, aard, temperament, erfelijke bepaaldheid
Oefening:
• Noem twee waarden die jouw ouders je hebben voorgehouden als belangrijk. Heb je ze
overgenomen of niet?
• Geef tenminste één voorbeeld waarin jouw levensvisie verschilt met die van je ouders.
• Beschrijf een ervaring waardoor jouw levensbeschouwing veranderd of versterkt werd.
• Denk een ogenblik na over het bredere milieu waarin je opgegroeid bent: het dorp of de stad
waar je woont, de school, de buurt… Geef een voorbeeld hoe één van deze jouw kijk op het
leven heeft beïnvloed.
Geweten= het innerlijk besef van goed en kwaad (Latijn: ‘conscientia = bij of met zichzelf weten)
De psycholoog Lawrence Kohlberg (1927-1987) heeft belangrijk onderzoek gedaan naar het ethische
denken van de mens. In een breed opgezet experiment legde hij mensen van alle leeftijden ethische
dilemma’s voor. Sommigen volgde hij van kindertijd tot volwassenheid. In de manier waarop zij iets
als goed of kwaad aanduidden, stelde hij een gelijkaardige evolutie vast, waarbij je geen fase kunt
overslaan.
Premoreel handelen: In de eerste levensjaren wordt men geleid door gevoelens van plezier of pijn.
Van ethisch denken en oordelen is er eigenlijk geen sprake. Goed is wat me lustgevoelens geeft en
kwaad is wat me pijn doet.
Moreel handelen:
PRECONVENTIONEEL NIVEAU
1. Fase van beloning en straf: normen van buitenaf -door ouders en opvoeders opgelegd-
bepalen het gedrag van het kleine kind. Deed het iets goeds, dan wordt het beloond. Een
straf brengt het kind het besef bij dat het iets verkeerds deed.
2. Fase van eigenbelang: het kind vindt een handeling goed als het een voordeel oplevert. Wat
een nadeel biedt, is slecht. De bevrediging van behoeften voor zichzelf (of anderen) staat
hier centraal.
4
Godsdienst 5
CONVENTIONEEL NIVEAU
3. Fase van de goede jongen en het lieve meisje: wat verwachten mijn ouders, mijn vrienden …
van mij? Men wil de goedkeuring van de mensen rondom zich verwerven en probeert zich in
te leven in de ander. Als ze mij berispen, is het verkeerd. Als mijn ouders mij prijzen, is het
goed.
4. Fase van orde en wet: samenleven is maar mogelijk als de bestaande regels gerespecteerd
worden. Goed gedrag bestaat erin dat men eerbied betoont voor het gezag en voor de
gegeven sociale orde.
POSTCONVENTIONEEL NIVEAU
5. Fase van de persoonlijke waardenschaal: het geweten laat zich niet langer door bestaande
normen leiden. Men gaat een eigen waardeschaal opstellen.
6. Fase van het universeel ethisch besef.
In deze fase gaat men persoonlijk en onafhankelijk een eigen ethisch oordeel vellen en
naleven ook al gaat niemand ermee akkoord en zijn de persoonlijke gevolgen groot.
5
Godsdienst 5
1.3 Verantwoordelijkheid voor de a/Ander in het denken van Emmanuel Levinas
6
Godsdienst 5
doorbroken als ik de ander erken als Ander, dit is in zijn radicaal anders-zijn. Dat gebeurt pas
in de derde fase.
7
Godsdienst 5
hem voorrang, neem mijn verantwoordelijkheid op voor hem. Als ik dat doe, breng ik het
goede tot stand. En deze onbaatzuchtige inzet (= inzet zonder er zelf voordeel uit te halen)
wekt een geluk in me op dat mijlen verder reikt dan gelijk welke op mezelf gerichte daad mij
kan geven.
Ethiek is in deze fase het opnemen van een verantwoordelijkheid waarvoor ik niet zelf gekozen
heb. Het is dus een heteronome verantwoordelijkheid. Ik word eerst verantwoordelijk
gesteld door de Ander en neem pas daarna mijn verantwoordelijkheid op voor die Ander.
Levinas gebruikt voor deze verantwoordelijkheid een prachtig beeld. Het is een ethisch
moederschap zonder voor de zwangerschap gekozen te hebben’.
Prof. Burggraeve : Ik ben 'van elders' zwanger gemaakt, de Ander is reeds in mij neergelegd,
zodat ik geroepen ben om de Ander 'te dragen' en te doen geboren worden. Dan pas krijg je
de ervaring van de verantwoordelijkheid als beaamde verantwoordelijkheid, als iets waar de
mens ja op zegt, zonder dat hij het verantwoordelijk - gesteld - zijn zelf gekozen heeft. Alleen
zijn ja is zijn volledige vrije keuze. (Ibidem, p.277)
In een interview met Levinas peilde prof. Burggraeve of de ervaring van het Gelaat kan
beschouwd worden als een ervaring van God.
Prof. Burggraeve : Is wie in ellende verkeert dan de openbaring van God ? Levinas : De
betrokkenheid op de menselijke ellende, het besef van de misère van anderen, de verplichting
er iets aan te doen, dat is het ogenblik waarop God je te binnen valt. Ik ben er nogal toe
geneigd te stellen dat God ons daar te binnen valt, nog voor Hij ons te binnen valt bij de pracht
en majesteit van de schepping ... Ik betwist niet dat de schepping prachtig is, maar ik beweer
wel dat de schepping op de tweede plaats komt. Op de eerste plaats komt : 'Gij zult niet doden'
of 'Bemin uw naaste als uzelf'. (Ibidem, p.273)
In die Ander kan je volgens Levinas dus God ontdekken als de ‘gans Andere’, die oproept tot
verantwoordelijkheid en liefde voor de naaste zonder eigenbelang. En volgens Levinas heeft
elke mens tot taak zijn egocentrisme te overschrijden naar de ander toe, zichzelf te ontplooien
in dienst van de ander.
8
Godsdienst 5
1.4 Vindplaatsen van ethiek in de Bijbel
In het Oude Testament vinden we één van de belangrijkste verhalen uit de joods-christelijke traditie:
het verhaal van de uittocht of de Exodus. Het verhaal bestaat uit drie delen. Ze komen overeen met
drie belangrijke (levens)fasen die een volk of mens kan doormaken.
Elk jaar opnieuw herdenken de joden tijdens het pesachfeest dit exodusgebeuren.
EXODUS LEVENSFASE
Uittocht Het joodse volk trekt weg uit Het lukt niet altijd om vrij te leven. Te veel
(weg uit een Egypte, waar het als slaaf leefde. of te weinig werk, een vastgelopen relatie,
negatieve onmogelijke leefomstandigheden… zetten
situatie mensen ertoe aan om hun lot in eigen
handen te nemen.
Doortocht Twijfel sluipt binnen. Ze zijn niet Een nieuwe levensweg inslaan zorgt voor
(herbronnen) meer overtuigd van hun veel onzekerheid. Het kan bevrijdend
beslissing. Veertig jaar trekken ze werken om op die momenten van twijfel
door de woestijn. Het tweede mensen te ontmoeten die je raad geven en
verbond wordt gesloten en er zijn voor jou.
vastgelegd in de tien geboden.
Intocht Jozua, de opvolger van Mozes, Pas na lange tijd zien mensen of hun keuze
(start van een trekt met de joodse stammen goed was en ze er gelukkiger door werden.
nieuw leven) binnen in het Beloofde Land, Als ze vaststellen dat ze zich toch vergist
Kanaän. De tien geboden vormen hebben, is het mogelijk dat ze opnieuw op
de basis voor hun nieuwe weg gaan.
samenleving.
Het boek Exodus (het tweede boek van de THORA) beschrijft deze gebeurtenissen. De verteller doet
dit vanuit een gelovig perspectief: de reeks gebeurtenissen is niet meer toevallig. De Egyptenaren
hebben zoveel tegenslag dat het niet normaal meer is. Daar moet de hand van Jahweh achter zitten.
9
Godsdienst 5
4.1.1.2 Exodus 20, 1-17
1 God is er
Bovenal bemin één God;
Ik ben de Heer, uw God. Gij zult geen afgoden vereren, maar mij alleen aanbidden en
boven alles beminnen.
2 Ik eerbiedig
Vloek noch spot.
Gij zult de naam van de Heer, uw God, niet zonder eerbied gebruiken.
5 Ik wil leven
Dood niet, geef geen ergernis.
Gij zult niet doden.
6 Ik ben trouw
Doe nooit wat onkuisheid is.
Gij zult geen onkuisheid begaan.
7 Ik heb genoeg
Vlucht het stelen en bedriegen.
Gij zult niet stelen.
8 Ik ben eerlijk
Ook de achterklap en het liegen.
Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen.
10 Ik ben dankbaar
Begeer nooit iemands goed.
Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort.
10
Godsdienst 5
1.4.2 Het Nieuwe Testament
De evangelies zijn de enige geschriften van het NT die het over Jezus zelf hebben. Er zijn vier
evangelisten die elk hun eigen visie op Jezus in hun boek verwerken.
Matteüs is degene die zich tot de joden-christenen richt en het daarom heel belangrijk vindt
om Jezus voor te stellen als de opvolger van Mozes. Jezus wordt door hem als de nieuwe
Mozes gezien.
Jezus gaat net als Mozes de berg op waar hij een heel belangrijke redevoering houdt: de
Bergrede. Voor veel christenen vormt deze Bergrede wegwijzers voor een goed (ethisch!)
leven.
Matteüs 5,1-12
Toen Hij de mensenmassa zag, ging Hij de berg op. Daar ging Hij zitten met zijn leerlingen om
zich heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen:
Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.
Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk
van de hemel.
Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van Mij uitschelden, vervolgen en van allerlei
kwaad betichten.
Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers voor jullie
de profeten.
De tegenstellingen of antithesen die volgen, gaan verder dan wat vanzelfsprekend is.
Jezus neemt de gangbare interpretatie van enkele voorschriften uit de Thora onder de
loep. Hij begint zijn uitleg ervan steeds met de woorden: ‘U hebt gehoord dat er gezegd is
… en ik zeg u…’ Dit was een zin die vele rabbi’s gebruikten bij het uitleggen van de Thora.
Jezus’ interpretatie is eerder bedoeld als aanvulling en verdieping dan als een afwijzing van
de gebruikelijke joodse interpretaties.
11
Godsdienst 5
Matteüs 5,21-22,38-48
Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: ‘Pleeg geen moord. Wie moordt,
zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.’
En Ik zeg zelfs: ‘Ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten
verantwoorden voor het gerecht.’
Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: ‘Een oog voor een oog en een tand voor een tand.’
En Ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang
slaat, ook de linkerwang toe te keren.
En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op.
Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: ‘Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.’
En Ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie
werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en
slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Is het een
verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? (…) Wees dus
volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
Oog om oog…
Het principe ‘oog om oog, tand om tand’ is een heel oud rechtsprincipe. Oorspronkelijk had
dat eerder te maken met het herstellen van het aangerichte kwaad dan met een oproep tot
wraak. (Ex 21,22-25 en Deut 19,16-21) Daarvoor werd het vroeger en wordt het vandaag
nochtans vaak gebruikt. Wie het Oude Testament goed leest, ziet ook daar al dat de voorkeur
uitgaat naar het vergeven van fouten en dat de mens wordt opgeroepen om het kwaad niet
met kwaad te vergelden.
In het Nieuwe Testament herhaalt Jezus dit principe. Tegelijk legt Hij de klemtoon op een
totaal geweldloze houding.
Ook na Hem zijn vele grote denkers het erover eens dat alleen een geweldloze houding meer
geweld kan voorkomen en het kwaad kan uitroeien.
Verantwoordelijkheidsmoraal
Jezus liet in zijn leven een nieuw ethisch handelen zien: radicaler en innerlijker.
In vele verhalen en ontmoetingen komt Hij op voor de innerlijke gezindheid en het volgen
van het geweten.
Het volstaat niet om in orde zijn met de uiterlijke wet (formeel) en het enkel te laten bij het
doen van wat jou opgelegd is (statisch) om sancties te vermijden (pessimistisch). Als je met je
hart en ziel het goede wilt doen (optimistisch), dan doe je zelfs meer dan moet (dynamisch)!
12
Godsdienst 5
1.5 Bestaat er een christelijke ethiek?
Binnen de christelijke traditie gebeurt een specifieke invulling van waarden vanuit een
evangelische inspiratie. Daarom staan die christelijke waarden niet in tegenstelling met de
maatschappelijke waarden waar er zijn wel enkele heel eigen accenten.
2. Een aantal specifieke waarden die niet of heel weinig tot de universele ethiek behoren
zoals vergevingsgezindheid en gastvrijheid.
3. Het verrijzenisgeloof maakt ons duidelijk dat het goede uiteindelijk zegeviert.
13
Godsdienst 5
Het hindoeïsme
1. Een religie geen godsdienst
2. Standensysteem
1. Brahmanen (priesters)
2. Kshatriya’ s (edellieden en soldaten)
3. Vaishya’ s (kooplieden)
1+2+3 = Indo-Europeanen
14
Godsdienst 5
3. Geschriften
Samenhangend met dit verzet is ook de godsopvatting gewijzigd. Vanaf 800 v. Chr.
moeten de natuurgoden plaatsmaken voor drie vaste goden: Brahma (schepper), Vishnu
(behoeder van de schepping) en Shiva (vernietiger en hersteller van de schepping). Deze
drie zijn de verschijningsvormen van de universele oerziel, het universele oerprincipe
Brahman.
De religie is nog teveel gericht op ‘specialisten’ en heeft nood aan een verbreding.
Onder invloed van de leken wordt een nieuw geschrift geschreven, nl. de
Bhagavadgita. Dit geschrift bevat de lekenspiritualiteit.
Centraal staat de meditatie, die gericht is op het evenwicht, de harmonie van de
mens met zichzelf, de mens en de kosmos, de mens met de mensen en de mens
met het goddelijke.
Het is een didactisch boek dat stap voor stap aan alle gelovigen wil duidelijk maken
wat men moet doen om dit evenwicht te bekomen.
Het is geschreven in dialoogvorm. Arjuna, een krijger, stelt aan Krishna1 allerhande
vragen, die door de godheid beantwoord worden.
1
Krishna is de volledige incarnatie van Vishnu. Iedere keer dat de wereld bedreigd wordt,
incarneert Vishnu voor een deeltje in een mens of dier om de wereld te redden. Vishnu
incarneert in een vis, schildpad, wild zwijn, leeuw-mens, dwerg, rama van de bijl, rama koning,
boeddha en in Krishna. Krishna is echter wel een volledige incarnatie van Vishnu en wordt ook als
volwaardige godheid aanbeden. Naast deze negen incarnaties verwacht men nog een tiende
incarnatie: paard.
15
Godsdienst 5
4. De visie op de reïncarnatie
Elke mens wordt geboren in een bepaalde jati dat een onderdeel is van een bepaalde
varna. Naast deze indeling zal de persoon ook een bepaalde levenstoestand aannemen.
Er zijn vier verschillende ashrama’s: leerling, familievader, kluizenaar en shadu of asceet.
Deze ashrama’s worden niet door iedereen aangenomen. Iedereen begint wel met de
ashrama van leerling.
De hoofddoelstelling blijft de verlossing, Moksha. Maar naast de hoofddoelstelling zijn er
nog drie doelen die moeten nagestreefd worden: Dharma, Artha en Kama. Dharma zijn
de plichten die bepaald worden volgens je varna en ashrama om zo waarachtig mogelijk
te leven. Het is het ethische aspect van het hindoeïsme. Van de Dharma wordt gezegd:
‘Het is beter je eigen plicht te verwaarlozen, dan de plicht van iemand anders te willen
vervullen.’ Wat aanduidt dat elk individu zelf verantwoordelijk is om de ziel tot verlossing
te brengen. De plichten staan vermeld onder de verschillende ashrama’s:
16
Godsdienst 5
- Leerling:
Hij moet leven in gehoorzaamheid aan zijn Guru. Dit is een Brahmaan of
priester. Het doel is loskomen van zichzelf en leren opgaan of één zijn met
Brahman. Dit is loskomen van alle eigen ideeën en verlangens.
Dit is een plicht voor iedereen.
- Familievader:
Deze fase kan eventueel overgeslagen worden. Deze heeft drie belangrijke
taken:
• tegenover de anderen: voortplanting
• tegenover de meesters: de Guru’ s ondersteunen of zelf een zijn
• tegenover de goden: offers brengen
- Kluizenaar:
Dit is een teruggetrokken leven in de wouden om te offeren en de veda’ s
te bestuderen. Deze fase is eveneens niet voor iedereen verplicht.
- Asceet of Shadu:
Zij proberen te komen tot volmaakte eenheid van Atman en Brahman. Zij
ontzeggen zich alles wat werelds is.
Kenmerken:
• mannen leven in dienst van de goden
• bedelaars
• voorhoofd: symbolen van Shiva
• leven op lijkverbrandingsplaatsen
Zij worden ook de heiligen genoemd.
Artha is streven naar rijkdom, bezit, economische en politieke macht. Dit doel kan niet
meer gerealiseerd worden door de kluizenaar en de asceet.
Kama is het streven naar een kunstvol en cultureel leven; lichamelijke liefde en lust. Ook
deze doelstelling is niet in elke ashrama te bereiken.
Om deze vier doelen te bereiken zijn er drie mogelijke wegen: karmaweg, jnanaweg en
bhaktiweg. Naar gelang de soort weg die door de jati wordt gevolgd, word je een
karmayogi, jnanayogi of bhaktiyogi.
- karma: resultaat van alle positieve handelingen overeenkomstig met de
dharma
- jnana: je oefenen in wijsheid en inzicht
- bhakti: vroomheid en overgave aan de godheid
Er wordt één bepaalde weg gekozen om de vier doelen te bereiken.
17
Godsdienst 5