You are on page 1of 29

DOELSTELLINGEN EXAMEN 2 GEDRAGSLEER 6STW

ADOLESCENT
1. Kunnen omschrijven naar wat de begrippen puberteit en adolescentie verwijzen.
(Ook wat het verschil is tussen beide begrippen)

 Met de ‘puberteit’ wordt de periode bedoeld waarin er lichamelijke/hormonale


veranderingen plaats hebben, wat zichtbaar wordt met het verschijnen van de
secundaire geslachtskenmerken. Voor jongeren kunnen op medisch–
lichamelijke gronden een vrij duidelijke begin- en eindleeftijd van de puberteit
worden vastgesteld.

 Dat is niet het geval voor de adolescentie. Dat begrip verwijst naar het bereiken
van psychologische maturiteit (door cognitieve veranderingen!) en sociale
autonomie, kortweg het volwassen ‘worden’. De adolescentieperiode valt niet
scherp af te bakenen.

Verschil: (Adolescent/puberteit)

2. Het beeld dat de samenleving heeft over adolescenten kunnen bespreken.


(negatief + enkele voorbeelden)

 Dat de jeugd lui is.

ANT: Nooit voordien heeft een generatie jongeren zoveel baantjes gehad. 60% heeft
ervaring, gaande van babysit tot jeugdleider of vakantiewerk. Wat wel juist is, is dat de
meeste jongeren eerder buitenshuis werken. Deelnemen aan het huishouden wordt vaak niet
gedaan omdat de jeugd zoveel alternatieven heeft om zich thuis bezig te houden: televisie,
DVD, computer, internet, GSM, …
 Dat de meeste jongeren niet tevreden zijn over thuis.
ANT: Dat is fout. Alweer is driekwart van hen best tevreden over de ouders. Maar dat
zeggen ze niet zo snel want het staat minder stoer.
 Dat de meeste ouders ontevreden zijn over de relatie met hun tiener en over
diens gedrag.
ANT: Dit is niet juist. Meer dan 70% van de ouders is tevreden over de relatie met de
jongere, maar maakt er zich wel in bepaalde periodes zorgen over.

3. De lichamelijke ontwikkeling in de puberteit kunnen bespreken. (grote lichamelijke


veranderingen + enkele voorbeelden, groeispurt + uitleg)

 De puberteitsperiode wordt gekenmerkt door grote lichamelijke veranderingen.


 Er is sprake van een groeispurt (lengte, gewicht, skelet). De snelle groei is
indrukwekkend. Men wordt langer en zwaarder.

Al dat groeien veroorzaakt voortdurend wijzigingen in de lichaamsverhoudingen,


die het typische ‘slungelige’ aan vroeg-adolescenten kunnen geven. Het gaat zo snel
dat de hersenen deze groeispurt niet kunnen bijbenen, waardoor deze jongeren
tijdelijk onhandig zijn op motorisch vlak. In de vroeg-adolescentie veranderen er
in het lichaam van de jongere heel wat dingen.

Bij meisjes:
· Groeispurt
In welke volgorde gebeurt deze groeispurt?

Handen en voeten / Armen en benen / Bovenlichaam / Heupen en dijen


· Borsten
· Schaamhaar / okselhaar
· Vetweefsel
· Puistjes / vette huid
· 1ste menstruatie

Bij jongens:
· Groeispurt
In welke volgorde gebeurt deze groeispurt?

Handen en voeten/ Armen en benen/ Bovenlichaam/ Bredere schouders


· Ballen worden groter
· Penis wordt groter
· Schaamhaar/ okselhaar/ borsthaar/ baardgroei
· Adamsappel à hogere stem
· Puistjes
· 1ste zaadlozing

4. De gevoelens die kunnen optreden bij de puber t.g.v. de lichamelijke


veranderingen, kunnen bespreken. (onwennig, tegenstrijdigheid + uitleg,
schaamtegevoelens etc. + uitleg)

 Men voelt zich onwennig in het eigen lichaam. Het oude vertrouwde is weg.
 Men ervaart een tegenstrijdigheid. Langs de ene kant voelt men zich nog kind,
langs de andere kant ziet men er al volwassen uit.
- Nogal eens worden daarom ofwel de kinderlijke gevoelens ofwel de
lichamelijke volwassenheid ontkend. BV:
* ontkennen van kinderlijke gevoelens: niet meer spelen in het bijzijn van anderen, stiekem
naar kinderprogramma’s kijken, ...
* ontkennen van de lichamelijke volwassenheid: holle truien dragen, niet mee gaan
zwemmen, niet meedoen aan lessen L.O.

 schaamtegevoelens, onzekerheidsgevoelens, minderwaardigheidsgevoelens


- De jongere vergelijkt zichzelf met andere leeftijdsgenoten. Wanneer men het
gevoel heeft dat men afwijkt van de rest, wordt men onzeker, vaak treden schaamte-
en minderwaardigheidsgevoelens op.

- Tijdens de identificatiefase speelt het uiterlijk een zeer grote rol. De


zelfontdekking gebeurt van buiten naar binnen.

· Eerst komt het uiterlijk aan bod: kapsel, kledij, gewicht, spieren. Met lichamelijke
aantrekkelijkheid staat of valt de hele eigenwaarde. Het zelfbeeld van de jongere wordt in
hoge mate bepaald door de beleving van het uiterlijk. Jongeren zijn veel bezig met de
vraag: ben ik aantrekkelijk?

· Langzaamaan zal de zoektocht naar de eigen identiteit zich meer naar binnen
verplaatsen. Er wordt dan ook rekening gehouden met de andere aspecten van het
zelfbeeld (sociaal, cognitief, emotioneel).

5. Kunnen verklaren hoe het komt dat kinderen vroeger in de puberteit komen
dan 50 jaar geleden.

 Men wordt minder blootgesteld aan infectieziekten en de voeding is beter


waardoor het lichaam alle energie kan steken in groei en ontwikkeling. Men eet
meer en beweegt minder dan vroeger waardoor het lichaam vroeger beschikt over
de nodige voedselreserves.
 Verhoogde concentraties oestrogeen en chemicaliën die voorkomen in
bepaalde voedingsmiddelen zorgen ervoor dat de activiteit van natuurlijke
hormonen nagebootst wordt.

6. Kunnen verklaren waarom vroegrijpers en laatrijpers het nog moeilijker


hebben in de puberteit.

 Ze voelen zich een buitenstaander. De puberteit is een periode waarin je


leeftijdsgenoten nodig hebt om dingen mee te delen. Wanneer je vroegrijp bent,
kun je je het niet hebben met je leeftijdsgenoten over de lichamelijke
veranderingen en de gevoelens die daarmee gepaard gaan.

7. Kunnen omschrijven waarover de adolescent kritisch nadenkt (zichzelf +


uitleg, over wat anderen denken, over de maatschappij, over de ouders) EN
per categorie (zichzelf, ...) kunnen aangeven hoe dat tot uiting komt in het
gedrag van de adolescent.
 Het abstracte denken komt meer en meer naar voor: Dit betekent dat hij kan
denken over zaken die niet direct waarneembaar zijn
over situaties die anders zijn dan het hier-en-nu. Hij kan vanuit veronderstellingen
gevolgtrekkingen maken (als… dan…) en deze toetsen aan de werkelijkheid. Het
vermogen tot abstract denken komt de puber op school van pas. Veel van de vakken die
hij daar krijgt, zoals economie, techniek, wiskunde, natuur- en scheikunde, vereisen een
abstracte denkwijze. Verder kan hij voor lange tijd concentratie aanhouden, wat van pas
komt bij het studeren.

 De jongere gaat meer en meer kritisch denken.


- Waarover denkt de jongere kritisch na?

 Over zichzelf:
- Vooral het uiterlijk wordt bekeken. Het zelfbeeld van de jongere is sterk verwant
met het lichaamsbeeld. Men laat zich sterk leiden door cultureel bepaalde idealen.
- Meisjes hechten vooral belang aan fysieke schoonheid, jongens aan fysiek
vaardig zijn.
- Wanneer men volgens zichzelf voldoet aan de cultureel bepaalde normen, dan
heeft men eerder een positief zelfbeeld. Wanneer men niet voldoet, heeft men
eerder een negatief zelfbeeld.

 Over wat anderen denken: wat denkt die over mij, wat zou zij denken dat ik over haar
denk, …?

 Over de maatschappij

 Over de ouders:
- Ook ouders ontsnappen niet aan deze manier van denken. De jongere ontdekt dat
zijn ouders niet perfect zijn, dat ook zij fouten hebben. Ze merken dat wat hun
ouders zeggen vaak niet overeen komt met wat zij zelf doen. Hieromtrent
ontstaan tal van discussies tussen jongeren.

8. Kunnen aangeven wat de oorzaken zijn van het wispelturig gedrag van de
puber.

 Moeite hebben met plannen en redeneren, chaotisch zijn, onhandig en vergeetachtig,


moeite hebben met het nemen van (juiste) beslissingen.

9. Kunnen aangeven waarmee pubers het moeilijk hebben ten gevolge van
een niet volledig ontwikkelde prefrontale cortex.

- prioriteiten te stellen
- bepaalde doelen te halen door zelf initiatieven te nemen
- de gevolgen te overzien van het eigen handelen en daarmee dus ook de mogelijkheid om
zich voor te kunnen stellen wat zijn gedrag voor gevolgen heeft voor een ander of voor de
maatschappij
- impulsieve neigingen te onderdrukken
- emoties in bedwang te houden
- keuzes te kunnen maken op grond van rationele, sociale en emotionele criteria
- te anticiperen op acties van anderen, zowel op korte als op lange termijn.
10. Kunnen aangeven welke positieve gevolgen voor het gedrag de verfijning
van de organisatie van de hersenen heeft in de laat adolescentie.

 Ze krijgen meer grip op hun eigen doen en laten.


 Ze zijn in staat om weloverwogen keuzes te maken, zichzelf te evalueren en
zonodig hun gedrag aan te passen aan de geldende sociale norm.
 Ze kunnen beter weerstand bieden aan de sociale druk om iets te doen waar men
eigenlijk niet helemaal achter staat.

11. De relatie ouders – puber kunnen bespreken. (eigen identiteit, kritisch


denken, losmaken, conflicten, verzet met wat uitleg)

 De adolescent probeert zijn eigen plek, zijn eigen identiteit te vinden. Hij gaat op
zoek naar het evenwicht tussen wat hij zelf wil en wat hij van ‘thuis’ wil meenemen.
De jongere denkt kritisch na over zijn ouders, de regels en normen van de
ouders worden in vraag gesteld. De jongere begint zich los te maken van thuis, de
jongere wil andere normen en regels hanteren dan zijn ouders, hij wil meer
zelfstandig zijn, hij wil meer vrijheden, hij wil zelf keuzes maken, hij wil zelf
verantwoordelijkheid dragen, …

 Dit losmaken van thuis zorgt vaak voor spanningen, voor conflicten. Wanneer de
jongere het gevoel heeft dat hij te weinig vrijheid krijgt, te weinig zelfstandig mag
zijn, … zal hij zich gaan verzetten. Dit verzet kan openlijk zijn … ruzie met de
ouders. Het verzet kan ook bedekt zijn, men gaat liegen, men gaat dingen stiekem
doen.

 Het ontwikkelen van de mogelijkheid tot kritisch denken samen met het meer naar
buiten treden en het ontmoeten van andere normen en waarden, zorgt ervoor dat
de jongere inziet dat het normen- en waardenpakket zoals het hem gedurende
jaren werd voorgehouden niet noodzakelijk het enige pakket is.

12. Kunnen aangeven wat het doel is van het losmakingsproces.

 Volwassen worden: zelfstandigheid + verantwoordelijkheid dragen voor zichzelf en


anderen + een eigen identiteit zoeken

13 Kunnen aangeven of er al dan niet sprake is van een losmakingsproces


langs de zijde van de ouders en je antwoord kunnen motiveren.

 Ja, ouders hebben het er vaak moeilijk mee om hun kind los te laten, een kind
waar ze jaren voor gezorgd hebben. Het kind heeft vaak altijd centraal gestaan,
de ouders moeten nu een andere invulling zoeken.

14. Kunnen aangeven of het al dan niet wenselijk is om alle conflicten tussen
ouders en kinderen te voorkomen en je antwoord kunnen motiveren.

 Neen, zo bouwen jongeren hun eigen systeem van waarden en normen op, zo
vindt de jongere zijn eigen identiteit. Zo leert de jongere ook allerlei sociale
vaardigheden: assertief reageren, luisteren, rekening houden met anderen, zijn
mening formuleren

15. De relatie puber – leeftijdsgenoten kunnen bespreken. (band ouders


losser, ergens bij willen horen, waarden en normen + uitleg)

 De leeftijdsgenoten spelen een belangrijke rol bij de sociale en


persoonlijkheidsontwikkeling van de jongere. Doordat de band met de ouders
losser wordt, zoekt men elders steun.

 Jongeren willen bij bepaalde groepen behoren en hebben daar vaak ook heel wat
voor over. Soms doen ze zelfs dingen tegen hun zin om er toch maar bij te
horen.

 Voor wat betreft waarden en normen, oriënteert de jongere zich


meer op de groep waar hij bij hoort, zijn peergroep (personen van
hetzelfde ontwikkelingsniveau).

16. voorbeelden kunnen geven van zaken die jongeren doen om bij een groep te horen.

 Kledij aanpassen aan de groep waartoe ze willen behoren, roken, alcohol


gebruiken, drugs uitproberen

17. Kunnen aangeven wat er verschillend is tussen pubers en volwassenen bij


het nemen van risico’s.

 Het nemen van risico’s neemt drastisch 2x zoveel toe terwijl bij volwassenen maakt
het niet uit of er iemand toekijkt of niet.

18. Leg uit aan de hand van voorbeelden dat niet alle pubers zich kunnen
aanpassen aan groepsdruk, ook al zouden ze het willen.

 Niet alle pubers kunnen zich echter aanpassen aan die groepsdruk want als je in het
weekend om 24u moet thuis zijn, dan kan je niet mee op stap.

19. Kunnen aangeven waarom het hebben van één of meer speciale
vriendschappen voor pubers enorm belangrijk is. (nood aan vertrouwelijke,
eerlijke en open contacten, over wat praat men, eenzaamheid voorkomen)

 De contacten tussen twee onafscheidelijke vrienden of vriendinnen zijn


vertrouwelijk, eerlijk en open. De adolescent kan in deze relatie zichzelf zijn: hij
hoeft geen toneel te spelen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er bij deze
vriendschappen veel wordt gepraat over de eigen onzekerheden en twijfels. Ook
conflicten met de ouders zijn een veelbesproken onderwerp.

 Beste vrienden hebben een speciale band die gekenmerkt wordt door: intimiteit,
gelijkwaardigheid en wederkerigheid.
20. Het experimenteergedrag van jongeren kunnen bespreken. (sociale rollen
+ uitleg, waar ligt de grens, seksueel gedrag)

 De jongere heeft nood aan experimenteren en ontdekken. Liever met hun kop tegen
de muur lopen dan ‘zomaar’ de raad van hun ouders aannemen.

 Om te ontdekken wie hij is en wie hij wil zijn, gaat de jongere experimenteren met
allerlei sociale rollen. Op die manier leert hij welke rollen bij hem passen.

 De meeste pubers moeten een zoektocht doorlopen en testen verschillende rollen


en alles wat daarmee samenhangt: kledij, houding enz. jongere blijft te lang steken
in het experiment met rollen en kan niet volwassen genoemd worden want zijn
persoonlijkheid zit nog in de puberteit.

 De jongere wil ook weten waar de grenzen liggen en wat er gebeurt wanneer ze
deze overtreden. Ouders worden geconfronteerd met gedrag als te laat komen,
spijbelen, roken.

21. De morele ontwikkeling van de adolescent kunnen bespreken. (normen-


en waardenpakket ouders is niet het enige + aftoetsen en eigen keuzes
maken, afwegingen maken over welke regel het belangrijkste is + vb.

 jongere inziet dat het normen- en waardenpakket zoals het hem gedurende jaren
werd voorgehouden niet noodzakelijk het enige pakket is.
 De jongere begint zelf na te denken over morele vraagstukken. Hij bouwt een
eigen waardesysteem of geweten op: ‘Wat ving IK goed en slecht? Wat is volgens
MIJ belangrijk in het leven? Welk gedrag moet men in bepaalde situaties wel en niet
stellen?’
 De adolescent komt tot het besef dat er afwegingen gemaakt moeten worden over
welke regel nu het belangrijkste lijkt.

 Bij het uitbouwen van een eigen waardesysteem toetst de adolescent de


verschillende waarden en normen die hij al heeft leren kennen door de ouders,
andere familieleden, vrienden, media, ... Hij kiest er elementen uit die hem/haar
persoonlijk het meest aanspreken.
22. De seksuele ontwikkeling kunnen bespreken (seksueel rijp worden gaat
gepaard met verwarring en onzekerheid, experimenteergedrag als oefening
voor latere intieme relaties).

 De jongere wordt seksueel rijp. Hoewel de jongere weet dat er van alles gaat
veranderen, brengen de nieuwe gevoelens, vaak verwarring en onzekerheid met
zich mee. De jongere moet deze lichamelijke veranderingen en de toename aan
seksuele behoefte inpassen in zijn ontwikkelende identiteit.

 Ondanks het overaanbod aan informatie blijven jongeren vaak met vragen zitten

 treedt volop experimenteergedrag op, en gaat op zoek naar zijn eigen seksuele
identiteit en dat kan alleen maar op experimentele wijze (het eigen lichamelijke
experiment tot de ontdekking van het lichaam van een ander)

 Het is in deze periode dat jongeren gaan ‘verkeren’ of ‘samenzijn’.

23. Kunnen aangeven welke dubbelzinnige boodschappen er in de media


worden gegeven omtrent seksuele identiteit.

 Adolescenten worden bij hun zoektocht naar de eigen seksuele identiteit vaak in
verwarring gebracht door dubbelzinnige boodschappen in de media:

 Enerzijds worden ze geconfronteerd met de losser wordende seksuele moraal die


tot uiting komt in de media. Hier wordt de indruk gewekt dat alles kan, alles mag, er
geen taboes zijn.

 Anderzijds worden ze gewaarschuwd voor de gevaren van die losser wordende


mentaliteit: aids, herpes en andere seksueel overdraagbare ziekten, maar ook
ongewenste zwangerschappen liggen op de loer.

24. Kunnen aangeven wat er kan gebeuren wanneer ouders hun kind te veel
loslaten.

 Te veel loslaten kan ook tot vervreemding leiden. De jongere kan de indruk krijgen
dat hij niet belangrijk genoeg is en kan zijn geluk ergens anders gaan zoeken.

 Ze leren niet omgaan met regels en grenzen, wat ze later nodig hebben om mee te
kunnen draaien in de maatschappij, want hier zijn ook regels en grenzen.

25. Kunnen aangeven wat er kan gebeuren wanneer ouders hun kind te
weinig loslaten.
 Wanneer ouders hun kind niet voldoende loslaten, zal het kind gaan vechten om
los te komen. Het kind zal veel kritiek hebben op zijn ouders en het zal heel
opstandig zijn. Tal van conflicten zullen ontstaan. Het kind zal zoveel mogelijk aan
zijn thuissituatie proberen te ontsnappen. Dit kan tot vervreemding leiden.

26. Kunnen uitleggen waarom botweg iets verbieden weinig effectief is en


kunnen aangeven wat effectiever zou zijn.

 De jongere zal het toch doen maar achter de rug van de ouders. Deze ouders
hebben minder controle over het gedrag van de jongere dan ouders die niets
verbieden, daar de jongere zijn ervaringen niet meer zal delen met hen.
 Effectiever is samen met de jongere de mogelijke keuzes en gevolgen voor
zichzelf en voor anderen bespreken en hierna de jongere zelf laten kiezen tussen de
verschillende alternatieven.

27. Kunnen uitleggen waarom duidelijke regels en grenzen stellen en deze


consequent opvolgen nodig is.

 Betrek de jongere bij het opstellen of het herzien van een regel. Bespreek samen de
regels en de gevolgen ervan.

 Een jongere in alles zijn zin geven is uit den boze. Op elke plaats waar mensen
samenzijn, gelden regels en normen. Ze zijn nodig om de gang van zaken in de hand
te houden. Wanneer een jongere zich niet houdt aan de regels, moet hij
daarover aangesproken worden. Doe je dit nier, dan zal de jongere dit vaak
interpreteren als onverschilligheid. Kennelijk vind je het, kennelijk vind je hem, niet
de moeite waard om er iets over te zeggen.

 Wanneer een jongere éénzelfde regel blijft overtreden kun je best de regel even
nader bekijken. Is de regel nog passend? Past de regel nog wel bij de leeftijd en de
capaciteiten van de jongere?

28. Kunnen aangeven wat de verschillen zijn tussen adolescente en


psychiatrische problematiek.

 Hoe een adolescent zich gedraagt wordt beïnvloed door een heleboel factoren:
sekse, rijpheid, intellectuele mogelijkheden, persoonlijkheid, opvoedingsmilieu,
cultuur, ...
 Natuurlijk verloopt niet alles vlekkeloos in deze periode. Er zijn spanningen die
elkeen kan vaststellen. Maar elke ontwikkelingsfase kent zijn spanningen,
momenten van stress, onevenwicht en twijfel.
 · Ook kinderen worden geconfronteerd met spanningen en angsten: de angst voor
het slapengaan, de druk rond de feestdagen, de concurrentie met
leeftijdsgenoten, broers en zussen, ...
 · Volwassenen lopen soms gebukt onder de druk van de verantwoordelijkheid
i.v.m. hun werk, werkgelegenheid, gezin, relatie, eigen ouders, woning, ...
 We moeten een onderscheid maken tussen spanningsmomenten die eigen zijn aan
de leeftijd en gestoord gedrag dat eigen is aan de persoon.
29. Kunnen aangeven waardoor het zelfbeeld in de adolescentie sterk
beïnvloed wordt.

 Het zelfbeeld in de adolescentie is sterk verwant met het lichaamsbeeld.

 In uitzonderlijke gevallen kan onzekerheid en angst omtrent het lichaamsbeeld


leiden tot onrealistisch streng diëten en/of ernstige eetstoornissen (anorexia en
bulemia nervosa, ...)

30. Kunnen aangeven wat er bedoeld wordt met een normarme omgeving.

 een opvoedingsmilieu waar te weinig eisen worden gesteld, waar te weinig


regels worden opgelegd, waar dus te weinig toezicht / controle is.

31. Kunnen aangeven wat het verband is tussen de individualistische


samenleving en delinquent gedrag.

 In een individualistische maatschappij moet iedereen zich waarmaken en dat is


moeilijk. Voor een groot deel van de jongeren is dit onhaalbaar. Dit brengt spanning
met zich mee die kan resulteren in geweld.

VOLWASSENHEID
1. Kunnen aangeven wat lichamelijke en maatschappelijke volwassenheid
inhoudt.
 LICHAMELIJKE VOLWASSENHEID: Wanneer Men lichamelijk volgroeid is.
 MAATSCHAPPELIJKE VOLWASSENHEID: Men is meerderjarig voor de wet.

2. Kunnen aangeven hoe het begrip volwassenheid wordt omschreven in de


literatuur.
 Geestelijk volwassen is iemand die zich geestelijk volwassen gedraagt. Het verwijst
naar het feit dat iemand zelf een bepaalde weg heeft gekozen en de fase van het
experimenteren heeft beëindigd. Onder volwassen gedrag wordt verstaan dat
iemand zich zelfstandig gedraagt en in staat is verantwoordelijkheid voor zichzelf
en anderen te dragen.

3. Kunnen verklaren waarom het moeilijk is precies te omschrijven wanneer


iemand geestelijk volwassen is.
 Volwassen zijn, houdt voor iedereen iets anders in. Vroeger was het allemaal
duidelijker, men ging naar school, vervolgens werken, men stichtte een gezin. Door
de veranderingen in de maatschappij, het complexer worden van de
maatschappij, de mondialisering, het centraal stellen van de eigen ontwikkeling in
deze maatschappij, de emancipatie van de vrouw, allerlei collectieve voorzieningen
blijven mensen hun ganse leven keuzes maken op het vlak van beroep, relaties
4. In een concreet voorbeeld kunnen beoordelen of er sprake is van
lichamelijke volwassenheid, geestelijke volwassenheid en maatschappelijke
volwassenheid.
 Robert is 24 jaar, dan ben je lichamelijk volgroeid.
 Robert is 24 jaar en voor de wet ben je vanaf 18 jaar volwassen.

 De fase van het experimenteren is duidelijk nog niet voorbij. Hij weet nog niet wat
hij wil, hij heeft nog geen bepaalde weg gekozen. Dezelfde baan behouden, een
andere baan, een wereldreis maken of niet, samenwonen of niet, kinderen of niet. Hij
houdt weinig rekening met zijn vriendin, wat vindt die er eigenlijk van?
Verantwoordelijkheid dragen voor anderen komt hierdoor in het gedrang.

5. Elementen kunnen geven op basis waarvan men een partner kiest.


 Opleiding, werk, interesses/hobby’s, cultuur/afkomst/nationaliteit, religie/geloof,
geslacht, uiterlijk (aantrekkelijkheid, verzorgd/hygiëne, ...), innerlijk (karakter,
persoonlijkheid, openheid, eerlijkheid, vriendelijkheid...), afstand, vertrouwen,
gezondheid, intelligentie, sociaal gedrag/verdraagzaamheid, familie en vrienden,
leeftijd

6. De volgende relatievormen kunnen omschrijven: traditioneel huwelijk,


traditioneel samenwonen, modern huwelijk, modern samenwonen, vrij
huwelijk, vrij samenwonen, alleen wonen, centraal wonen, woongroep en
commune.

 Traditioneel huwelijk: Hierbij doen de partners alles samen wat er maar samen
gedaan kan worden.
 Traditioneel samenwonen: Als 1 maar zonder huwelijk.
 Modern huwelijk: De partners doen veel samen, maar hebben ook een eigen leven.
Seksuele contacten alleen met de eigen partner.
 Modern samenwonen: Als 3 maar dan zonder huwelijk.
 Vrij huwelijk: De partners laten elkaar volledig vrij. Ook seksuele contacten met
anderen zijn mogelijk.
 Vrij samenwonen: Als 5 maar dan zonder huwelijk.
 Alleen wonen: Wel relaties met de andere, zoals bv. Een LAT-relatie.
 Centraal wonen of in een woon-werkgemeenschap: Hierbij veel met anderen doen
(zoals gezamenlijk eten, maar ook een sterk privéleven.
 Woongroep: Met anderen een gezamenlijke huishouding voeren, maar wel een
eigen kamer. Seksuele contacten alleen met een – eventueel – vaste partner.
 Commune: Hierin alles samendoen. Ook seksuele contacten met verschillende leden
van de commune zijn mogelijk.
7. Kunnen aangeven welke relatievorm(en) je het meest
aanspreekt/aanspreken en waarom.
 Modern huwelijk: Want we doen veel samen, maar heeft ook iedereen zijn eigen
leven en ook een seksuele contacten alleen met de eigen partner.

8. Kunnen aangeven welke relatievorm(en) je het minst


aanspreekt/aanspreken en waarom.
 Commune: Want alles wordt samendoen gedaan het is niet erg maar seksuele
contacten met verschillende leden van de commune zijn is voor mij erg.

9. Kunnen verklaren hoe het komt dat met de opkomst van het postmoderne
gezin het aantal echtscheidingen toenam. (Zorg ervoor dat je alle factoren
hebt!)
 Het postmoderne gezin ontstond in de jaren 70. Er is geen hiërarchische structuur,
man en vrouw zijn gelijk. Beide partners verrichten betaalde arbeid wat hun financiële
autonomie en een eigen vriendenkring oplevert. De partners stellen hun individuele
ontplooiing en carrière voorop. De opvoeding wordt voor een groot stuk overgelaten
aan collectieve instellingen (kinderopvang en onderwijs).
-
 De enige motieven om samen te zijn en te blijven zijn persoonlijk en emotioneel
van aard. Wanneer de emotionele ondersteuning niet meer opweegt tegen de
beperking van de eigen vrijheid en individuele kansen tot zelfontplooiing wordt het
gezin ontbonden.
-
 Vroeger was men veel afhankelijker van elkaar. Nu zijn beide partners financieel
onafhankelijk en hebben ze hun eigen vriendenkring, daarenboven kunnen ze
rekenen op allerlei collectieve voorzieningen (kinderopvang, ziekenzorg,
bejaardenzorg, ...). Om zich voort te planten heeft men ook niet per se een partner
nodig, denk maar aan de BOM (bewust ongehuwde moeder).
 -
 Daarenboven leven we in een maatschappij waarin zelfontplooiing en
persoonlijke groei erg belangrijk zijn. Ook de emancipatie van de vrouw en de
jeugd hebben ervoor gezorgd dat de traditionele gezinswaarden ondermijnd werden.
Steeds meer mensen kiezen ook hun waarden à la carte en laten zich niet meer
leiden door een geheel van waarden dat godsdienstige of politiek-filosofische stelsels
bieden. De kans dat partners hetzelfde waardesysteem hebben is dus kleiner,
waardoor het samenleven minder stabiel wordt.
10. Ongehuwd samenwonen is steeds meer een vrijwillige keuze. Kunnen
aangeven welke factoren hier invloed op hebben.

 Ervaringen met een echtscheiding of die van de ouders


 Streven naar een hoge mate van individuele onafhankelijkheid
 Vermijden van economische risico’s verbonden aan een huwelijk
 In de relatie de nadruk willen leggen op de even waardigheid van partners en een
gemeenschappelijk leven dat zolang duurt als beide partners ervoor kiezen
 Het samenwonen als relationeel experiment in een nog vrijblijvend karakter

11. Kunnen uitleggen wat een LAT-relatie is en kunnen aangeven waarom een
LAT-relatie goed past binnen het westers waardesysteem.

 Een LAT-relatie is (Living Apart Together) waarin koppels niet samenwonen maar wel
een relatie hebben.
 Deze relatievorm past goed binnen het westers waardesysteem (individualisme) en
het westers gelijkheidsideaal. Ook de beëindiging van deze relatie is minder
traumatisch voor zowel de partners als de eventuele kinderen.

12. Problemen kunnen opsommen die kunnen ontstaan ten gevolge van
werkloosheid.

Bij alle factoren die betekenis geven aan arbeid kunnen problemen ontstaan:

 Gevoel van eigenwaarde = gevoel gewaardeerd te worden, ergens goed in te zijn


 Zin geven aan het bestaan
 Kans op contacten met andere mensen
 Zinvolle invulling van de dag
 Een inkomen
 Macht, status

GEZINSPROBLEMEN

 Financiële problemen
 Relatieproblemen

13. Kunnen aangeven waarvoor de afkorting VDAB staat.

 Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding

14. De missie van de VDAB kunnen omschrijven.


 Alle Vlaamse burgers helpen om zelf hun loopbaan te ontwikkelen.
 Arbeidsbemiddeling, begeleiding en opleiding organiseren zodat er een levenslange
en duurzame inschakeling van mensen op de arbeidsmarkt ontstaat.

15. Kunnen aangeven welke hulp de VDAB op het vlak van solliciteren.
 Hoe een CV schrijven? Hoe een goede sollicitatiebrief schrijven? Hoe slaag je voor
selectietesten? Hoe gedraag je je tijdens een gesprek en wat na het gesprek? Hoe
solliciteren via mail, via video, via sociale media? Spontaan solliciteren. Waar vind ik
jobs? Werken in het buitenland

16. Kunnen omschrijven wat spontaan solliciteren betekent.


 Je wil solliciteren bij een bepaald bedrijf maar er zijn op het moment dat je solliciteert
geen gepaste vacatures.

17. De belangrijkste job kanalen kunnen opsommen.


 Jobsites, bedrijfswebsites, sociale media, jobbeurzen, interimkantoren

18. Kunnen omschrijven wat knelpuntberoepen zijn en waarom het


knelpuntberoepen zijn.
 Knelpuntberoepen zijn beroepen waarvoor werkgevers het moeilijk hebben om
geschikte kandidaten te vinden.

b) Waarom zijn het knelpuntberoepen? (3 mogelijke oorzaken)

 · Kwantitatief tekort: Er is een te lage uitstroom uit het onderwijs, bijvoorbeeld


omdat te weinig studenten die richting kiezen of omdat er geen schoolse opleiding
voor bestaat.
 · Kwalitatief tekort: De kandidaten beschikken niet over de bekwaamheden die de
werkgevers vragen.
 · Specifieke arbeidsomstandigheden: De job heeft onaantrekkelijke
arbeidsomstandigheden (zoals weekendwerk, een laag loon, belastend werk...)
waardoor er minder kandidaten geïnteresseerd zijn.

19. Kunnen omschrijven wat vakbonden zijn, de 3 grote vakbonden kunnen


opsommen en 4 voorbeelden kunnen geven waarover vakbonden
onderhandelen met werkgevers en overheid.

Wat zijn vakbonden?


 Een vereniging van werknemers die de individuele en collectieve belangen
van haar leden verdedigt tegenover de werkgevers/ werkgeversorganisaties
en de overheid
Welke 3 grote vakbonden zijn er? Waarvoor staan de afkortingen?
 ACV: Algemeen Christelijk vakverbond à christelijk
 ABVV: Algemeen Belgisch vakverbond à socialistisch
 ACLVB: Algemene Centrale van Liberale Vakbonden van België à liberaal
Waarover onderhandelen vakbonden met werkgevers en overheid? Geef 5
voorbeelden.
 Pensioenregeling, vakantieregeling, lonen, werktijden, werkomstandigheden

20. Kunnen omschrijven wat werkgeversorganisaties zijn, de 4 erkende


werkgeversorganisaties in Vlaanderen kunnen opsommen en kunnen
aangeven wie ze vertegenwoordigen.

Een organisatie die doet aan belangenbehartiging voor en dienstverlening aan de aangesloten
werkgevers. Een belangrijke activiteit van werkgeversorganisaties is het voeren van cao-
onderhandelingen met werknemers.

 Voor werkgevers?
RSZ-korting voor werknemers jonger dan 25 jaar een 58-plussers
Tewerkstellen aan een lager loon dan het barema wanneer men iemand aanwerft die jonger
is dan 21 jaar en geen of een beperkte beroepservaring heef
Premie bij arbeidsbeperking + tegemoetkoming in de kosten van een arbeidspostaanpassing
Aanwervingsincentive voor langdurig werkzoekenden (2 jaar)

 Voor werknemers?
Goedkoop treinbiljet op sollicitatiegesprek
Premie bij het starten van een eigen zaak
Premie bij arbeidsbeperking
50+ à seniorvakantie wanneer je terug aan het werk gaat
Voor het eerst werk à jeugdvakantie
Werk aanvatten of hervatten à aanvullende vakantie

21. Kunnen omschrijven wat een beroepsorganisatie is.


 Een beroepsorganisatie is een georganiseerde groep bestaande uit
personen met dezelfde soort opleiding en beroep. Zo zijn er
beroepsorganisaties van bijvoorbeeld accountants, actuarissen, advocaten,
notarissen, artsen, architecten, belastingadviseurs, economen…

BEJAARDE
1. Het begrip vergrijzing kunnen omschrijven.
 Vergrijzing betekent dus dat er steeds minder jongeren zijn tegenover steeds meer
ouderen.
 Men spreekt ook wel van vergrijzing van de maatschappij. Eén van de kenmerken
van het oud worden is het grijs worden van het haar. Wanneer men dan zegt dat de
maatschappij vergrijst, bedoelt men dat het aantal oude mensen in vergelijking
met het aantal jongeren steeds groter wordt. (Het betekent dus NIET dat het
aantal ouderen groter is dan het aantal jongeren, maar WEL dat het aantal ouderen
sneller toeneemt dan het aantal jongeren!)

2. Gegeven leeftijdspiramides kunnen interpreteren.


 In deze grafieken kan je duidelijk zien dat er tussen 2003 en 2020 een vergrijzing
van de bevolking in het Vlaams Gewest heeft plaatsgevonden. Vanaf de
leeftijdscategorie 55 tot 59 jaar tot en met de leeftijdscategorie 90 tot 94 jaar
neemt het aantal toe, vanaf de leeftijdscategorie 45 tot 49 jaar tot en met de
leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar neemt het aantal af.

 Ook uit deze tabellen kan je de vergrijzing van de bevolking afleiden. Tussen 1996 en
2020 zien we de grootste toename in de categorieën 75-79, 80-84 en 85+. Tussen
2020 en 2050 is de toename ook het grootst in deze categorieën, de grootte van de
percentuele stijgingen in deze categorieën neemt toe met de leeftijdscategorie,
dus de bevolking blijft vergrijzen tussen 2020 en 2050.

3. De 2 oorzaken van vergrijzing kunnen geven.

 Stijging van de gemiddelde levensduurverwachting:


 Daling van het geboortecijfer

4. Kunnen aangeven hoe het komt dat mensen gemiddeld langer leven dan
vroeger en elke oorzaak kunnen illustreren met voorbeelden.
 Mensen leven langer dan vroeger door

- vooruitgang van de geneeskunde (inentingen, nieuwe medicijnen)

- verbeterde hygiëne en het comfort (toiletten, stromend zuiver water)

- betere en gevarieerde voeding

- De sociale voorzieningen zorgen ervoor dat mensen in nood niet aan hun
lot worden overgelaten (rusthuizen, thuishulp)

5. Geef 3 redenen kunnen geven voor de daling van het geboortecijfer.


 Voorbehoedsmiddelen
 Vrouwen gaan meer buitenshuis werken
 Individualisering van de maatschappij (ook minder sociale druk)
6. De gevolgen van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing van de
bevolking voor de zorgsector kunnen bespreken.
 Nood aan aangepaste woningen
 Nieuwe woonvormen
 Stijgend aantal non-actieven, een kleinere basis actieven moet instaan voor de
pensioenen
 Meer geschoold personeel nodig in de verzorgingssector
 Meer vrijetijdsbesteding voor bejaarden
 Meer inspraak voor bejaarden

7. Geef 5 vooroordelen over bejaarden kunnen opsommen.


 Ouderen zijn dement.
 Ouderen kunnen slecht met de auto rijden.
 Ouderen zijn hulpbehoevend.
 Vooral ouderen zijn eenzaam.
 Ouderen hebben geen behoefte meer aan seksuele intimiteit.
 Ouderen kunnen geen nieuwe dingen meer leren.
 Ouderen houden niet van spannende dingen, enkel van saaie dingen.

8. Het beeld dat onze huidige maatschappij heeft over bejaarden kunnen
omschrijven.
 Vroeger vervulden ouderen een zichtbare rol in de samenleving, in onze
maatschappij lijkt die rol uitgespeeld als de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
 Hoewel wij meer ouderen rondom ons hebben, heeft onze huidige maatschappij een
eerder negatief beeld over het ouder worden.

 In de literatuur, in de berichtgeving over ouderen gaat het meestal over


beperkingen, over de problematische kanten van het ouder worden. De
ouderdom wordt daardoor geen levensfase waar mensen vol verlangen naar
uitkijken.
 Ten onrechte leven er heel wat negatieve ideeën en opvattingen (= vooroordelen)
over oude mensen bij de meeste onder ons. Dit noemt men negatieve
beeldvorming.
 Als je het woord bejaard uitspreekt, denken veel jongeren aan lichamelijke
gebreken, eenzaamheid, isolement, afhankelijkheid en hulpbehoevendheid.
9. Het negatieve beeld dat in onze maatschappij heerst over ouderen heeft
ook een effect op het zelfbeeld van de ouderen zelf. Dit effect kunnen
omschrijven.
 Het negatieve beeld dat in de westerse maatschappij heerst over ouderen, heeft dus
een negatief effect op de ouderen zelf. Mensen nemen dit negatieve beeld over,
vooral zodra zij bij zichzelf tekenen van ouderdom ondervinden. Het gevolg hiervan is
dat de oudere zichzelf als onkundig gaat zien en afhankelijk wordt van anderen.

 Vooroordeel: Bejaarden zijn niet meer geïnteresseerd in seksuele intimiteit.



 Invloed: De bejaarde begint te denken dat het niet normaal is dat hij nog
geïnteresseerd is in seksuele intimiteit door de reacties/ de vooroordelen van
anderen => hij begint te twijfelen aan zichzelf, wordt onzeker over zijn gevoelens en
gaat mogelijk zijn behoefte verdringen omdat hij denkt dat het niet meer hoort bij zijn
leeftijd

10. Van een gegeven vooroordeel kunnen schetsen hoe dit vooroordeel het
zelfbeeld en het gedrag van de bejaarde kan beïnvloeden.
‘Een auto reed langzaam (te langzaam, naar mijn gevoel) voor me. Ik zag dat de
chauffeur grijze haren had en zei in mezelf: “Nee, jij kunt niet hard rijden, jij behoort
tot “de hoeden- en pettencategorie”. Ik werd zeer gejaagd en ging dicht achter de
‘oudjes-auto’ rijden en ik hoopte op elk stukje weg dat ik dat oudje voorbij kon steken.

Thuis werd ik me echter bewust van mijn negatieve beeld en bedacht dat het prettig
zou zijn als ik straks als oudere weggebruiker ook de kans zou willen krijgen om
rustig aan het verkeer deel te nemen en besloot om volgende keer zeker rustiger te
blijven rijden.

 Vooroordeel: Ouderen kunnen niet goed met de auto rijden.



 Invloed: Door de reacties en opmerkingen van anderen, kan het zijn dat de oudere
gaat twijfelen aan zichzelf en meegaat in het idee dat ouderen niet met de auto
kunnen rijden. Door de onzekerheid kan het zijn dat de oudere echt slecht gaat rijden
met de auto en/of kan het zijn dat hij zijn gedrag gaat aanpassen en minder met de
auto zal gaan rijden.

11. Geef 3 positieve aspecten aan het ouder worden, kunnen geven.
 De bejaarde krijgt tijd voor allerlei bezigheden en liefhebberijen, zoals
kaartspelen, uitstapjes in groep, petanque, …

 Ze kunnen nieuwe relaties aangaan en krijgen meer tijd voor de familie. De
verhouding tussen grootouders en kleinkinderen kan tot iets moois uitgroeien. De
vriendschap, de rust, de mildheid, de gulheid die kleinkinderen bij hun grootouders
vinden, wordt enorm gewaardeerd.

 De bejaarde kan meer genieten van de kleine dingen des levens: een kopje koffie
op een terras, rustig mijmeren bij een zonsondergang, de verwondering over de
natuur, … Het niet meer voortdurend moeten werken, zorgen voor anderen, geld
verdienen, vinden vele oude mensen een grote verlossing. De bejaarde kan meer
zichzelf zijn dan in de actieve periode waarin men toch gebonden is aan allerlei
regels.

12. De termen zelfzorg, mantelzorg, thuiszorg, residentiële en professionele


zorg kunnen omschrijven.
 Zelfzorg

De jongste tijd probeert men de bejaarden te stimuleren om zoveel mogelijk voor zichzelf
in te staan. De bejaarde moet dan zelfstandig kunnen leven op fysisch, psychisch,
sociaal en huishoudelijk vlak.

Iedereen die voor zichzelf kan zorgen, dit wil zeggen aan deze noden en behoeften kan
beantwoorden, doet aan zelfzorg.

Hulpbehoevendheid leidt tot een afhankelijkheidssituatie die iemand zelf onderneemt of


doet op fysisch, psychisch, sociaal en huishoudelijk vlak.

 Mantelzorg

Wanneer de bejaarde hulp krijgt van de familie of van vrijwilligers (bijv. de buren) dan
spreekt men van mantelzorg.

 Thuiszorg

Zowel in zelfzorg als in mantelzorg is het soms nodig om bijkomende hulp te krijgen. Het is
mogelijk dat de bejaarde nog perfect alleen kan wonen, maar voor bepaalde taken niet
meer zelfstandig kan zorgen.

Het kan ook zijn dat de omgeving van de bejaarde, de mantelzorg, niet alle hulp die
nodig is kan bieden. Ook zij moeten eens ontlast worden van de zorg voor de bejaarde.

Wanneer professionelen, tegen betaling, de bejaarden en hun familie bijstaan op enkele


gebieden en zorg geven spreken we van thuiszorg.
13. Zelfzorg, mantelzorg, thuiszorg en residentiële zorg kunnen rangschikken
naargelang de hoeveelheid autonomie/ zorgvraag.

//

14. Geef 3 voordelen van thuiszorg kunnen opsommen.


 De oudere kan in zijn vertrouwde omgeving blijven.
 De zelfredzaamheid wordt automatisch zo hoog mogelijk gehouden.
 Zijn contacten verwateren niet (of toch minder).

15. De termen intramurale zorg, extramurale zorg en transmurale zorg kunnen


omschrijven.
 Intramurale zorg = de zorg gegeven aan mensen binnen een instelling, deze zorg
gaat samen met een opname

 Extramurale zorg = de zorg aan mensen die zelfstandig kunnen wonen

 Transmurale zorg = zorgen die normaal in instellingen gegeven worden, worden
nu bij mensen thuis gegeven vb. begeleiding van dementerenden, nierdialyse,
chemotherapie

16. Kunnen aangeven of een gegeven dienst valt onder intramurale zorg of
extramurale zorg.
Intramuraal Extramuraal
RVT Thuiszorg
Revalidatiecentrum Thuisverpleging
Geriatrisch ziekenhuis Serviceflats
Maaltijdbedeling aan huis
Dag(verzorgings)centrum
Revalidatiecentrum

17. Weten dat het biologische verouderingsproces reeds begint tussen het
20ste en 25ste levensjaar.
 Ieder mens is onderworpen aan het biologische verouderingsproces dat al begint
tussen het 20ste en het 25ste jaar.
 Bij de oudere mens gaat deze achteruitgang echter steeds meer overheersen,
waardoor hij er nu echt rekening moet mee houden.
 Hij gaat vaak hulpmiddelen gebruiken. Soms is de lichamelijke achteruitgang zo
groot dat hij aangewezen is op de hulp van anderen.
 Het waarnemingsvermogen neemt sterk af. Daardoor krijgt de bejaarde steeds
minder en trager informatie uit de buitenwereld.
18. De lichamelijke achteruitgang, de zintuiglijke achteruitgang, de
veranderingen in het geheugen, de veranderingen in het denken, de
veranderingen in het gevoelsleven bij bejaarden kunnen bespreken.
 Lichamelijke achteruitgang

Als mensen ouder worden, merken ze dat ze met hun lichaam minder kunnen dan
vroeger.

- Ze zijn wat stijver en langzamer in hun bewegingen.

- Worden eerder moe en moeten wat meer rusten tussen hun dagelijkse bezigheden door.

- Er kunnen ook klachten komen, bijvoorbeeld bij het lopen of niet meer kunnen bukken,
of iets pakken wat erg hoog ligt, …

Lichamelijk voelen bejaarden zich dan ook minder sterk. Hun lichaam functioneert niet
meer zoals vroeger.

Nogal wat oudere vrouwen krijgen te maken met botontkalking of osteoporose. De


bejaarde breekt veel sneller een bot en het geneest dan ook nog veel trager!

 De zintuiglijke veranderingen

Het (ge)zicht

- Het gezichtsvermogen gaat bij elke oudere achteruit.

- Verziendheid komt bij veel bejaarden voor: van dichtbij kan de bejaarde niet scherp
meer zien.

Het gehoor

Rond 25 jaar begint het gehoorvermogen al te verminderen. Zoals alle menselijke organen
komt er ook slijtage op het gehoor. Bij de ene mens gebeurt dit vroeger dan bij de andere.
Sommige bejaarden worden slechthorend, anderen worden doof.

Oorsuizingen komen ook regelmatig voor bij bejaarden. Sommigen vergelijken ze met het
fluiten van de wind of het geluid van een stoomboot. Oorsuizingen kunnen in alle vormen
aanwezig zijn: af en toe of constant, nauwelijks hoorbaar of draaglijk. Mogelijke oorzaken:
slechte bloedsomloop, een verhoogde bloeddruk, medicatiegebruik, …

De andere zintuigen

Ook de andere zintuigen worden minder scherp met de jaren en door deze verminderde
scherpte ontstaan wel eens gevaarlijke situaties. (Pijnklachten, reukzin vermindert,
smaakzin vermindert.)

 Veranderingen in het geheugen


Wat betreft het geheugen zien we vaak een achteruitgang optreden, vooral wat betreft het
onthouden van zaken die kortgeleden gebeurd zijn.

Details van gebeurtenissen worden vergeten. We spreken dan ook van


vergeetachtigheid.

Vergeetachtigheid is goed te maken door het gebruik van geheugensteuntjes of


aantekeningen. Tegenwoordig worden er ook geheugencursussen, speciaal voor ouderen,
gegeven. Training kan ervoor zorgen dat het geheugen scherp blijft. Mensen die hun
geheugen weinig gebruiken, krijgen eerder last van vergeetachtigheid dan mensen die hun
geheugen nog dagelijks trainen.

De vergeetachtigheid kan optreden ten gevolge van:

- situaties die veel emoties oproepen

- verlies van een partner

- opname in een ziekenhuis of een rusthuis

- dementie

 Veranderingen in het denken

=> Het denken bij de bejaarde verloopt over het algemeen langzamer en stroever. Hij heeft
het soms moeilijk om snel van het ene naar het andere onderwerp over te schakelen.

=> Het verwerken van informatie gaat ook langzamer, waardoor zij ook trager zullen
spreken.

=> Bejaarden kunnen nieuwe dingen aanleren, maar het aanleren zal wel langer duren
dan bij jongeren, zeker als het sterk afwijkt van wat hij vroeger heeft geleerd.

=> Verder heeft hij minder belangstelling voor zaken waar hij geen persoonlijk belang bij
heeft. Het denken van de oudere persoon is meer op zichzelf gericht.

=> Hij verliest sneller de draad in een gesprek door gebrek aan concentratie.
Anderzijds kunnen bejaarden beter relativeren.

Wanneer de bejaarde geestelijk actief blijft, gaat zijn denken minder snel achteruitgaan.

 Veranderingen in het gevoelsleven

Bij veel bejaarden valt de nogal snelle veranderlijkheid van de gevoelens op, m.a.w. de
stemmingen kunnen snel wisselen, bijvoorbeeld van huilen overgaan in lachen en
omgekeerd. Ook heeft de bejaarde zijn gevoelens niet goed onder controle, bijvoorbeeld
snel boos worden, snel huilen, … Een andere term hiervoor is affect-labiliteit (‘affect’ =
gevoel, ‘labiliteit’ = wisselvalligheid).
Het vrij snelle huilen van sommige bejaarden hangt ook samen met een zekere melancholie
(de wat droevige herinnering aan ‘vroeger’).

Bij andere bejaarden zien we echter een vervlakking van het gevoelsleven. Anders
gezegd: deze bejaarden worden minder snel door iets ontroerd, gebeurtenissen spreken
hen minder snel aan.

Deze vervlakking heeft te maken met het kleiner worden van de leefwereld van de
bejaarde. Hierdoor is hij immers steeds meer met zichzelf bezig en wordt steeds meer
egocentrisch.

T.a.v. zichzelf

Ouder worden brengt heel wat veranderingen met zich mee. Dit kan het gevoel dat mensen
over zichzelf hebben, ook behoorlijk veranderen. Lees hierover nog eens wat we gezegd
hebben bij het zelfbeeld van de bejaarde.

T.a.v. anderen

· Bejaarden gaan zich soms erg hechten aan hun familie.

· Bejaarden hebben het er vaak moeilijk mee dat ze afhankelijk worden van anderen.

· Bejaarden worden vaak egocentrisch: ze kunnen zich moeilijk verplaatsen in het


standpunt van anderen.

· Ze kunnen soms moeilijk accepteren dat ze geen werk meer hebben, terwijl ze zelf nog
het gevoel hebben volop me te kunnen.

T.a.v. het leven

· Bejaarden praten makkelijker over de dood dan jonge mensen. Ze beseffen dat er een
tijd komt dat ze er niet meer zullen zijn, dat er een einde aan het leven komt.

· Hun toekomstperspectief verandert ook. Bejaarden maken voornamelijk plannen op


korte, en niet op lange termijn. Hierdoor krijgt men de indruk dat ze niet gemotiveerd zijn.

· Als bejaarde maakt men vaak ook een innerlijke strijd door. Men gaat aan zichzelf
twijfelen bij de vraag: “Heb ik het wel goed gedaan in mijn leven.”

19. Kunnen opsommen welke 4 rollen er wegvallen bij het ouder worden en
welke 2 nieuwe rollen er ontstaan.
De oudere wordende mens wordt geconfronteerd met rolverlies.

 Als werknemer: einde uitoefening van het beroep met pensionering als gevolg
 Statusverlies
 Ouder: kinderen zijn het huis uit en een belangrijke taak, het opvoeden, valt weg à
man en vrouw zijn weer alleen, zonder kinderen en vaak zonder taak. Deze periode
noemen we “empty nest” of “lege-nest-fase”.
 Als partner: weduwschap

Deze leeftijdsfase kenmerkt zich ook door het ontstaan van nieuwe rollen:

 Vrijetijdsbeleving: verhoogde inzet in verenigingen


 Grootouderrol

20. Kunnen uitleggen wat rolomkering inhoudt.


 Wanneer de oudere echter hulpbehoevend en afhankelijk wordt, zien wij ineens een
rolomkering. De oudere wordt van zijn kinderen en/of partner afhankelijk. Niet
langer is hij voor het kind verantwoordelijk. Niet langer is hij degene die steun en
praktische hulp geeft.
 Ook wanneer de partner de rol van zorgverlener op zich moet nemen, is de balans
uit evenwicht en hebben ook hier beide partijen vaak moeite met deze
rolomkering.

21. Kunnen uitleggen wat lichamelijk isolement en sociaal isolement inhouden.


 Het fysische of lichamelijke isolement

Het openbaar leven is dikwijls niet toegankelijk voor ouderen.


Ouderen zien zich dagelijks voor kleine praktische problemen geplaatst doordat ze
lichamelijk niet meer kunnen meedraaien op het ritme van onze samenleving.

 Sociaal isolement

Bejaarden verliezen dikwijls veel sociale contacten die ze vroeger vanzelfsprekend


hadden.

22. 3 voorbeelden kunnen geven van praktische problemen waarmee de


bejaarde te maken krijgt ten gevolge van lichamelijke achteruitgang en
waardoor hij meer geïsoleerd geraakt.
 Het fysische of lichamelijke isolement

BV: · Een stoplicht bij een oversteekplaats gaat te snel op rood, zodat de bejaarde moeilijk
kan oversteken. Zo wordt de drempel groter om er zelf op uit te trekken.

· Telefoonboeken zijn, door de kleine lettertjes, nauwelijks nog door ouderen te lezen.

· De bus of de trein nemen wordt moeilijker vanwege de hoge opstapjes.

Als de bejaarde invalide is, wordt het nog moeilijker om lichamelijk contact met de
buitenwereld te houden en zo wordt de kans op isolement groter.

 Sociaal isolement

BV: Door pensionering valt het contact met collega’s weg.


· Door invaliditeit: ze kunnen zelf minder het initiatief nemen om ergens naartoe te gaan.

· Familiale veranderingen: door overlijden van de partner kan het contact met de
schoonfamilie verwateren.

· Door geheugenverlies: vergeten van afspraken, mensen mijden contact.

23. Geef 3 mogelijke oorzaken van het verminderen van sociale contacten bij
bejaarden.
 Door invaliditeit: ze kunnen zelf minder het initiatief nemen om ergens naartoe te
gaan.
 Familiale veranderingen: door overlijden van de partner kan het contact met de
schoonfamilie verwateren.
 Door geheugenverlies: vergeten van afspraken, mensen mijden contact.

24. Een bejaard koppel kan territoriumproblemen krijgen. Deze


territoriumproblemen kunnen omschrijven.
 Territoriumproblemen

Doordat één of beide partners op pensioen gaan, zijn ze vaak samen thuis. Dit is voor
beiden een grote verandering die niet altijd even rimpelloos verloopt. We zien hier dan ook
dikwijls problemen ontstaan met de territoriumafbakening.

Je kan het je allicht zelf al een beetje voorstellen wat er gebeurt als een vrouw altijd zelf het
hele huishouden geregeld heeft en de gepensioneerde man zich daar plots mee begint
te bemoeien. Of als de man altijd de groenten- en bloementuin voor zijn rekening heeft
genomen terwijl zijn vrouw daar nu ook haar zegje in wil hebben.

25. Kunnen omschrijven welke gevolgen (positief en negatief) het uit huis
gaan van de kinderen op een koppel kan hebben.
 Bij het ouder worden ontstaan er veranderingen in de samenstelling van het gezin.
Het gezin begint met twee mensen en meestal komen er kinderen bij. Op een
bepaald moment verlaten de kinderen het huis. Het echtpaar valt nu terug op het
kerngezin.

Wat kan dit met zich meebrengen?

- De relatie wordt sterker doordat men meer tijd heeft om samen dingen te doen.

OF

- Men beseft dat men buiten de kinderen niets meer gemeenschappelijk heeft, dat men
uit elkaar is gegroeid.
26. De financiële moeilijkheden bij bejaarden kunnen bespreken.
 Eén van de belangrijkste gevolgen van de pensionering is de financiële
achteruitgang waarmee de oudere rekening dient te houden, zeker bij de keuze
van onder meer de vrijetijdsbesteding. Een deel van hun inkomsten wordt ook
gebruikt om bepaalde klussen (onderhoud, herstellingen,) door anderen te laten
uitvoeren, omdat ze zelf minder in huis kunnen doen.

27. De rolverandering van bejaarden in de familie kunnen bespreken.


Er is sprake van een ROLVERANDERING: de bejaarde krijgt een andere rol in de familie.

 Voor de bejaarden met kinderen, wordt de rol van ouder steeds kleiner. De
kinderen zijn nu zelfstandig, hebben misschien een eigen gezin en gaan dikwijls
met twee uit werken. Soms klagen oudere mensen dan ook over hun kinderen: ze
beweren dat hun kinderen niet naar hen omzien, ze voelen zich verwaarloosd en
aan hun lot overgelaten.

 Voor sommige bejaarden is het prettig oma of opa te worden. Je hebt al wel eens
de uitspraak gehoord: “Ik geniet meer van mijn kleinkinderen dan van mijn eigen
kinderen.” Anderen hebben er een minder positieve kijk op. Ze vinden dat ze al
genoeg gewerkt hebben in hun leven en willen niet te veel drukte meer rond zich. Zij
ervaren hun rol van grootouder op een andere manier.

LEVENSEINDE
1. De fasen in het stervensproces kunnen opsommen en kunnen omschrijven.
1.ONTKENNING

Als iemand besef krijgt van zijn toestand, is de eerste reactie heel emotioneel en
ontkennend. Ontkenning kan verschillende vormen aannemen. Sommige zorgvragers
veranderen van arts of eisen dat alle onderzoeken worden overgedaan. Ze stappen
naar een alternatieve genezer of weigeren elke verdere behandeling omdat ze de
verslechtering van hun toestand daaraan toeschrijven. Vaak maken ze plannen alsof er
niets aan de hand is en vertelt hij over wat hij allemaal gaat doen als hij straks weer beter
is. Het niet willen praten over de mogelijkheid om dood te gaan kan ook een ontkenning
zijn. Ook van diegenen die bij die persoon zijn of die de persoon verzorgen wil de stervende
horen dat het niet waar is.

2.WOEDE/ OPSTAND

De stervende vraagt zich af waarom juist hij moet sterven. Het is begrijpelijk dat boosheid
vaak de eerste reactie is. Een boosheid, die eigenlijk bestemd is voor wie je zoiets aandoet.
Je richt je boosheid op alles en iedereen, gewoonlijk op degene die het dichtst in de buurt
is: familieleden, de dokter, de zuster… Voor de omgeving kan deze fase soms erg moeilijk
zijn of onbegrijpelijk, omdat in deze fase allerlei verwijten kunnen komen.
3.MARCHANDEREN/ ONDERHANDELEN/ HOOP

De stervende wil het als het ware op een akkoord gooien. De stervende probeert op allerlei
manieren uitstel te krijgen. Dit kan hij of zij proberen door nog een therapie aan te gaan
of een nieuw soort medicijn uit te proberen. Of het kunnen allerlei beloftes en
voornemens zijn zoals “Als ik genees, ga ik op bedevaart naar Lourdes”; “Als ik enkel nog
zou mogen meemaken dat mijn kinderen op eigen benen kunnen staan, dan zou ik mij
ermee kunnen verzoenen.

De meeste zorgvragers bewaren tot op het einde toe een zekere hoop. Terwijl ze
aanvankelijk hoopten op volledige genezing, hopen ze later misschien nog op enkele mooie
dagen of op een menselijk einde. Je hoort de mensen dan zeggen: "Als ik nog

Maar één keer met mijn kleindochter in de tuin kan wandelen…”,"Lopen zal niet meer gaan,
maar als ik dan nog maar kan lezen en achter de computer kan zitten…""

4.ANGST/ DEPRESSIE/ GROTE EENZAAMHEID

- Als de stervende gaat zien dat er geen herstel meer te verwachten is dan wordt hij
overvallen door angst voor het onbekende. Wie is er niet bang voor de dood? Vaak
worstelt de zorgvrager met allerlei problemen: er is de angst voor het onbekende (wat staat
er mij nog te wachten?), de angst voor de pijn die misschien komt, en er zijn de zorgen om
(het verdriet van) degenen die je zult achterlaten.

- Ook diep verdriet hoort erbij. Het verdriet dat het leven eindigt en dit einde nu nabij is.
Verdriet om het afscheid moeten nemen van al die dingen die hem dierbaar zijn, verdriet om
alle dingen die verkeerd gelopen zijn en nu niet meer goed te maken zijn, verdriet om alles
wat achterblijft. Maar ook verdriet om het verlies van zelfstandigheid, het verdriet om
haaruitval, het alleen gelaten worden door vrienden, …

- Ook eenzaamheid speelt een belangrijke rol. In het sterven en de dood staat een mens
alleen.

5.AANVAARDING

De stervende ziet de dood onder ogen en durft zich hieraan over te geven.

2. Van gegeven voorbeelden kunnen aangeven tot welke fase in het


stervensproces ze behoren.
//

3. De taken in het verwerkingsproces kunnen opsommen en kunnen omschrijven.

1.AANVAARDEN VAN DE WERKELIJKHEID VAN HET VERLIES

Om te kunnen rouwen moet je het verlies erkennen en tot het inzicht komen dat de
overledene voorgoed verdwenen is. Onmiddellijk na het verlies gaat men dit vaak
ontkennen, dat is heel normaal. Men heeft bv. het gevoel dat de overledene nog elk
moment kan thuiskomen, men hoort nog zijn of haar stem, of men denkt hem of haar te
herkennen tussen een groep mensen. Deze ontkenning kan enkele uren tot enkele dagen
duren, en verdwijnt pas op het moment dat men het verlies erkent. Ontkenning is een
verdedigingsmechanisme, een bescherming tegen te veel pijn ineens.

2.DE PIJN VAN HET VERLIES ERVAREN

Het besef van een verlies gaat steeds gepaard met pijn. Het zijn als het ware hevige
pijnscheuten die in het begin heel frequent voorkomen. Later komen ze vooral terug op
moeilijke momenten, zoals het ontvangen van administratie van de overledene, het nemen
van bepaalde beslissingen, gebeurtenissen waar de overledene niet meer zal bij zijn. (Bv.
Schoolkeuze, voor kinderen het kopen van een huis, een huwelijk,)

De pijn ervaar je onder de vorm van huilbuien, angst, lichamelijke pijn, wanhoop, depressie,
schuld, spijt, schaamte, woede, agressie, jaloezie, eenzaamheid, …

Je kan de pijn niet uit de weg gaan. De enige weg naar verwerken is recht door de pijn
heen te gaan.

3.ZICH AANPASSEN AAN DE OMGEVING ZONDER DE OVERLEDENE

Pas wanneer je iemand verliest ga je beseffen wat die persoon voor jou betekende. Je
realiseert je geleidelijk wat je echt gaat missen. Dit is niet voor iedereen hetzelfde: het
dochtertje mist haar vader wanneer ze met haar schoolrapport thuiskomt, de zoon mist zijn
vader op het voetbalveld, de vrouw mist haar man als geliefde, als vader die mee instond
voor de opvoeding van hun kinderen, als partner in de organisatie van het huishouden, … In
het rouwproces is men gericht op diegene of datgene wat men verloren heeft. Het lijkt alsof
er niets anders meer bestaat. Maar stilaan moet men zijn krachten mobiliseren om met dit
verlies te leren leven. Het komt erop aan om nieuwe vaardigheden te leren en om bv. de
rollen van de overledene over te nemen. Of oplossingen te vinden voor rollen en taken die
de overleden persoon op zich nam. Hierbij kan veel hulpeloosheid worden ervaren,

Door zich te isoleren van anderen of zich hulpeloos op te stellen wordt het erg moeilijk om
deze rouwtaak goed te doorwerken.

4.OPNIEUW VAN HET LEVEN HOUDEN

De overledene moet een plaats krijgen in de herinneringen van de achterblijvers. Zonder de


overledene te vergeten, moet men toch openstaan voor nieuwe ervaringen en relaties.
Een rouwproces is voltooid wanneer de verschillende opgaven vervuld zijn, maar het is
onmogelijk om een juiste duur te bepalen. Een goede afloop van een rouwproces omvat drie
aspecten:

1. Ondanks het gemis kan men zich toch goed voelen, genieten.

2. Men wordt hoe langer hoe minder in beslag genomen door zijn verdriet.

3. Men kan opnieuw de problemen van het dagelijkse leven aan.

De nabestaande heeft het gevoel dat men weer op eigen benen staat en dat het leven toch
nog leefbaar is. Toch betekent dit niet dat de rouw voorbij is. Voor
Velen gaat die immers nooit helemaal over. Dit betekent echter niet dat je niet meer
gelukkig kan zijn.

Voor velen is deze laatste stap de moeilijkste. Opnieuw openstaan voor relaties betekent
immers dat men het risico loopt om weer geliefden te verliezen. Bovendien is men vaak
bang om de overledene oneer aan te doen door weer plezier te vinden in hun leven.

You might also like