Professional Documents
Culture Documents
5 basic issues
o 1. Een theorie
Is een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat gedrag
- Beschrijft
- Verklaart
- Voorspelt
Voorbeeld: Gehechtheidstheorie
- Beschrijven: gedragingen van het kind beschrijven (huilen, …)
- Verklaren: het kind stelt gedragingen om de nabijheid met moeder
te versterken
- Voorspellen: we gaan het gedrag van het kind in de toekomst
kunnen voorspellen
Theorieën zijn belangrijk om twee redenen:
- Ze helpen bij het begrijpen en kaderen van gedrag: ze geven richting
en betekenis geven aan wat we zien
- Het vormt een basis voor de praktijk: het kan ons helpen om te
weten wat we moeten doen om het welzijn van kinderen te
verbeteren
Maar iedere theorie heeft behoefte aan wetenschappelijke bevestiging (door
breed aanvaarde procedures en replicaties over de tijd heen)
o 2. Drie basisvragen in de ontwikkeling
Is ontwikkeling continu (doorlopend) of discontinu (wereld beleven op
andere manier naarmate je verder ontwikkelt)?
- Sommige onderzoekers denken dat ontwikkeling een ‘smooth’,
gradueel proces is (continue), terwijl
andere onderzoekers geloven dat het
een stadia proces is met telkens
nieuwe treden die je moet beklimmen
(discontinue).
- Continue ontwikkeling = geleidelijk
aan uitbreiden van dezelfde soort
vaardigheden die er in begin al waren
1
- Discontinue ontwikkeling = nieuwe manieren van reageren
ontwikkelen in specifieke periodes
Stadia (hoort bij discontinu) = kwalitatieve veranderingen in
denken en doen, die kenmerkend zijn voor bepaalde
perioden in onze ontwikkeling
Is er één verloop van de ontwikkeling of meerdere?
- Vroeger: meer aanhangers van de stadia-theorieën: iedereen
doorloopt dezelfde sequentie van ontwikkeling
- Nu: meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk door contexten (zie
later ook: ecologische theorie)
Zie verder voor puntje 3 van de basic issues
Wat is de relatieve invloed van erfelijkheid en omgeving?
- Zie puntje 4 van de basic issues
Voor alle theorieën zijn beide polen van de vragen belangrijk, maar de klemtoon verschilt
2
The lifespan perspective: a balanced point of view
o 4 grote assumpties: ontwikkeling is
Levenslang
- Stelt dat de ontwikkeling een proces is dat altijd verder gaat van
bevruchting tot overlijden
- Deze veranderingen vinden plaats in 3 grote domeinen
Deze domeinen overlappen elkaar en gaan in interactie met
elkaar:
Domein Veranderingen in
Fysieke ontwikkeling Lichaamslengte, onderlinge verhoudingen, uitzicht,
functioneren van lichaamssystemen, perceptuele en
motorische capaciteiten, gezondheid
Cognitieve ontwikkeling Intellectuele capaciteiten (o.a., aandacht, geheugen, kennis,
taal, …)
Emotionele en sociale ontwikkeling Emotionele communicatie, zelfinzicht, kennis over anderen,
interpersoonlijke vaardigheden, relaties, en moreel
redeneren en moreel gedrag
3
o Fasen in de ontwikkeling
4
Deden de eerste intelligentietest, wat leidde tot de belangstelling voor
individuele verschillen in ontwikkeling
5
Genitaal Adolescentie
6
Klassieke conditionering: Stimulus – Respons
- We associëren hier een bepaalde stimulus met een reactie die
daarop volgt
- Pavlov: hond en belletje
- Watson: rat en kindje
Operante conditionering: bekrachtiging en straf
- Skinner: duiven
Als de duiven iets goed deden: beloning (voedsel)
Als ze iets niet goed deden: straf
- Bij mensen werkt dat gewoonlijk anders
Onze bekrachtigers/straffers zijn niet voedsel gerelateerd, ze
zijn gericht op sociale bekrachtiging en afkeur
Als we dit hebben, spreken we van de Sociale
Leertheorie van Bandura, hij ging daar nog eens
stapje verder in (zie volgend puntje)
Waarom 2 verschillende namen?
- Klassieke conditionering = was de eerste conditionering die er was
- Operante conditionering: neiging om bepaalde richting uit te gaan
o Sociale Leertheorie (Bandura)
Modelleren of leren door observatie
- Baby klapt in haar handen nadat moeder dat deed
- Een tiener kleedt zich zoals haar vriendinnen
Cognitie
- We gaan voortdurend nadenken over wat de mogelijke gevolgen zijn
Wordt nu beklemtoond
Sociaal-cognitieve benadering
Persoonlijke normen (‘standards’)
- Zelf-effectiviteit (self efficiacy): overtuiging dat vaardigheden en
eigenschappen tot succes zullen leiden
Er worden dingen van mij verwacht, maar dat gaat mij
lukken!
- Die ‘standards’ hebben een invloed op onze self efficacy en worden
bepaald door onze ouders
Zij geven het voorbeeld, moedigen ons aan.
Voor en nadelen van Behaviorisme en Sociale Leertheorie
- Voor:
Toegepaste gedragsanalyse (‘applied behavior analysis’)
We gaan kijken naar het gedrag: wat is net het
gedrag dat storend is en hoe kunnen we dat
aanpassen?
Modelleren, leren door observatie
- Tegen:
Beperkte visie op omgevingsinvloeden
Je moet het aan de lijven ondervinden volgens deze
theorie, terwijl dat niet per se waar is: ook jonge
kinderen denken hier al over na.
Onderschatting van actieve rol van individu (behalve bij
Bandura; sociaal-cognitief)
7
o Theorie – Piaget (stadia theorie)
Cognitieve ontwikkelingstheorie = kinderen bouwen actief kennis op door
om te gaan met en het verkennen van wereld
- Geen invloed van de omgeving!
- Hoe doen ze dat dan: ze grijpen dingen vast, zuigen erop, …
Biologisch concept: adaptatie (aanpassing)
- Piaget was een bioloog
- Hij stelde: je moet zo goed mogelijk aangepast zijn aan de omgeving,
dat doen we door middel van structuur (zie verder)
Die structuur was volgens hem onze organen, bv. longen:
gasuitwisseling
Structuren van denken passen zich aan om de externe wereld te begrijpen en
een evenwicht (‘equilibrium’) te bereiken (tussen structuren en informatie)
- Deze structuren bevinden zich in onze hersenen
Piagets stadia cognitieve ontwikkeling
8
Prestatie kan verbeterd worden door training
Te weinig aandacht voor sociale en culturele invloeden
Geen nieuwe stadia na adolescentie: er zouden geen nieuwe
vormen van denken ontstaan na de adolescentie
9
Is de neurale basis van verhoogd risicogedrag bij
adolescenten
Voordeel: soms cognitief én sociaal, bv. autisme
Nadeel: overdreven aandacht voor hersenactiviteit (er is ook omgeving!)
10
o Vygotsky‘s socioculturele theorie (contextuele theorie)
Overdracht van cultuur op volgende generatie
- Cultuur = waarden, overtuigingen, gewoonten, vaardigheden
Sociale interactie is noodzakelijk om cultuur te verwerven
- Interactie = samenwerken en dialogeren met leden van maatschappij
die meer weten
Cognitieve ontwikkeling (ontwikkeling van denken) is een sociaal gemedieerd
proces (heeft steun nodig van anderen)
Verschillende culturen selecteren andere taken die kinderen moeten leren
- Vb. leren lezen, leren weven, leren verkopen
Voor en nadelen
- Voordeel
Kinderen ontwikkelen unieke vaardigheden in elke cultuur
- Nadelen
Deze theorie verwaarloost de biologische invloeden
Legt minder de klemtoon op eigen bijdrage tot ontwikkeling
o Ecologische systeem theorie (contextuele theorie) (Bronfenbrenner)
Iedere persoon ontwikkelt binnen een complex systeem van relaties en
wordt beïnvloed door verschillende niveaus van omgeving
- Niveaus = reeks concentrische cirkels (zie figuur: van binnen naar
buiten)
Dit is een bio-ecologisch model
Persoon en omgeving vormen een netwerk van onderling afhankelijke
effecten
Niveaus van omgeving:
- Microsysteem (micro = klein)
Activiteiten en interacties in onmiddellijke omgeving (gezin,
leeftijdgenoten, school, …)
Vader helpt moeder bij opvoeden
In twee richtingen = bidirectioneel
- Mesosysteem (meso = midden)
Verbindingen tussen microsystemen (bv. ouders – school)
- Exosysteem (exo = buiten)
Sociale contexten die kind niet omvatten, maar toch invloed
hebben op onmiddellijke omgeving van het kind (werk
ouders, buren, … )
- Macrosysteem (macro = groot)
Geen specifieke context
Culturele waarden, wetten, gebruiken, hulpbronnen, …
Bijvoorbeeld: goede kinderopvang
- Chronosysteem (chronos = tijd)
Tijdsdimensie van model
Omgeving verandert altijd (door individu of omgeving)
niet in figuur, pijl (van links naar rechts) bijtekenen op figuur
Voordelen van niveaus van omgeving
- Geen nadelen!
- Ontwikkeling is samenspel van omgeving en individu
- Mens is product én producent eigen omgeving
11
o Vergelijken van theorieën
Theorieën richten zich op verschillende domeinen van ontwikkeling (vb.
cognitief vs. emotioneel en sociaal)
Iedere theorie heeft opvatting over de 3 basisvragen
Alle theorieën hebben voor- en nadelen
o Standpunt van belangrijkste theorieën voor 3 basisvragen over ontwikkeling
12
Studying development
o Wetenschappelijk onderzoek: verloop
Hypothese (voorspelling vanuit theorie)
- Elk onderzoek start hiermee
Onderzoeksmethode
- Specifieke activiteiten van deelnemers (tests, vragenlijsten,
interviews)
Onderzoeksopzet (‘design’)
- Algemeen plan van onderzoek dat beste toets van hypothese
mogelijk maakt (komen we later op terug)
Ethische aspecten onderzoek
13
Geschikt om individuen te bestuderen die weinig talrijk zijn
en sterk van elkaar verschillen
Voorbeeld: Wonderkinderen (‘prodigies’)
(8 kinderen in domeinen als kunst, muziek,
wiskunde)
Kan mogelijk beïnvloed worden door vooroordelen (‘biases’)
van onderzoeker en conclusies niet te veralgemenen naar
anderen
- Etnografie (etnografische methode)
Participerende observatie van een cultuur of sociale groep
Samenbrengen van observaties, zelfrapportering en
interpretatie door onderzoeker
Onderzoekers kunnen selectief observeren of verkeerd
interpreteren wat ze zien
Bevindingen kunnen mogelijk niet veralgemeend worden
Methoden om cultuur te bestuderen
- Cross-cultureel onderzoek (‘cross’ = over culturen):
Veralgemeenbaarheid: zaken die wij doen in onze cultuur
kunnen we niet veralgemenen naar China en omgekeerd.
- Etnografische methode (zie eerder)
Culturele betekenis van gedrag onderzoek
Tabel 1.5 (in boek op p. 28)
- Tabel geeft overzicht van verschillende onderzoeksmethoden
- Bijzondere aandacht voor voor- en nadelen (of beperkingen)
- Zoek actief naar gelijkenissen en verschillen tussen de methoden
- De examenvragen over deze tabel gaan over deze gelijkenissen en
verschillen
o Onderzoeksopzet (design)
Algemeen plan van onderzoek dat beste toets van de onderzoeksvraag
(hypothese) mogelijk maakt
2 algemene onderzoeksdesigns
- Correlationeel
Duidt op samenhang tussen variabelen
Onderzoekers verzamelen informatie over individuen zonder
hun ervaringen te veranderen
Bestudeert de relatie tussen kenmerken van de deelnemers
enerzijds en hun gedrag of hun ontwikkeling anderzijds
Kan niet leiden tot conclusies over oorzaak en gevolg
Correlatiecoëfficient
Grootte (‘sterkte’)
» Grootte van getal tussen 0 en 1
» Dichter bij 1 (positief of negatief) is een
meer uitgesproken samenhang
Teken (‘Richting’)
» Aangegeven door + of – teken
» Positief (+): als de ene variabele toeneemt,
dan doet de andere dat ook
14
» Negatief (-): als de ene variabele toeneemt,
dan neemt de andere af
- Experimenteel
Laat wél toe om oorzaak-gevolg uitspraken te doen
Deelnemers worden op toevallige wijze toegewezen aan de
behandelingscondities
= Toevallige toewijzing (‘random assignment’)
Bevindingen die bekomen werden in het labo zijn mogelijk
niet van toepassing in alledaagse situaties
2 soorten variabelen
Onafhankelijke variabele
» Wordt gemanipuleerd door de onderzoeker
» Wordt verwacht om veranderingen tot stand
te brengen in een andere variabele
Afhankelijke variabele:
» Wordt gemeten maar niet gemanipuleerd
» Wordt verwacht beïnvloed te worden door
de onafhankelijke variabele
Voorbeeld: Opgelost conflict vs. Niet-opgelost conflict
Aangepaste vormen van experiment
Veldexperiment:
» Uitgevoerd in natuurlijke omgeving (“het
veld”)
» Deelnemers op toevallige wijze toegewezen
aan condities
Natuurlijk of quasi-experiment:
» Verschillen vergelijken bij reeds bestaande
behandelingen
» Groepen zorgvuldig gekozen zodat
kenmerken zo gelijkaardig mogelijk zijn
Designs om ontwikkeling te bestuderen
- Longitudinaal en cross-sectioneel
Longitudinaal = ontwikkeling in de
lengte-richting doorgesneden
Paarse pijl van links naar
rechts in figuur
Over 20, 30 en 40 jaar heen
Cross-sectioneel = ontwikkeling in
de dwarsrichting doorgesneden
Ook dwarsdoorsnede-
onderzoek genoemd
Paarse pijl van onder naar
boven in figuur
Op leeftijd van 20, 30 of 40
jaar
- Sequentieel
Longitudinale sequens
15
Een opeenvolging (= sequentie) van (twee of meer)
longitudinale studies, dus: meerdere groepen die
een aantal jaren gevolgd worden (bv. 3
steekproeven elk 3 keer gemeten: op 20, 30, en 40
jaar)
» Blauw– roze – groen in figuur (van links –
rechts)
- Cross-sectionele sequens
Een opeenvolging (= sequentie) van (twee of meer) cross-
sectionele studies, dus: meerdere keren verschillende
groepen vergelijken die van leeftijd verschillen op een zelfde
moment in de tijd (bv. een steekproef van 20-jarigen en 30-
jarigen vergelijken in 1975 en dat nog eens doen in 1985)
In figuur: van onder – boven
Voor- en nadelen van deze onderzoeksdesigns
16
Indien misleading of iets achterhouden, dan debriefing vereist (= uitleg als
onderzoek afgrond is)
17
2. Prenatale ontwikkeling, geboorte en de pasgeboren baby (hoofdstuk 3 handboek)
Prenatale ontwikkeling
o Bevruchting (deel van vrouwelijk voortplantingsorgaan)
Vouw
- Eicel: 1 per 28 dagen
- Eierstokken, eisprong, gele lichaam
- Eileiders
- Wand baarmoeder
Man
- Zaadcel: 300 miljoen/dag (300-500)
- Teelballen (balzak)
- Zaadcellen lange weg afleggen: vagina, baarmoederhals, eileider
Zygote = bevruchte eicel
Proces
- Zaadcel en eicel verenigen zich
- Eicel overleeft gedurende één dag
- Zaadcellen overleven in eileider tot maximaal 6 dagen
- De meeste bevruchtingen komen voort uit geslachtsverkeer op de
dag van de eisprong of de twee dagen die eraan voorafgaan
o Perioden in de prenatale ontwikkeling
18
Periode van het Embryo
- 2de tot 8ste week (6 weken)
Snelste prenatale veranderingen
Interne structuren en organen (basis) aanmaken
Laatste helft eerste maand
- Embryoblast: 3 cellagen (‘derm = latijns voor huid’)
Ectoderm: zenuwstelsel en huid
Neurale buis (ruggenmerg + hersenen)
» Neuronen (zenuwcellen) worden gevormd
vanaf 5de week
» Productie: worden aan zeer hoog tempo
gevormd diep in neurale buis (250.000 cellen
per minuut !)
» Migratie: verplaatsen zich naar hun
permanente locatie in de hersenen
Mesoderm: spieren, skelet, hart en bloedvaten
Endoderm: spijsvertering, longen, urinewegen, klieren
- Tweede maand
Snelle groei van
Gezicht: ogen, oren, neus
Ledematen: armen (+ vingers) en benen (+ tenen)
Interne organen:
» Hart
» Lever + milt (geen dooierzak meer nodig)
Reageert op aanraking en beweegt (beperkt)
Periode van Foetus
- 9de – 38ste week (30 weken)
(Snelle) groei en afwerking
- Derde maand
Georganiseerde bewegingen
Kunnen we zien door echografie
Geslacht kan bepaald worden
Hartslag is hoorbaar (met stethoscoop)
- Dit gebeurt allemaal voor het einde van het eerste trimester
Er zijn 3 trimesters: drie perioden van elk 3 maanden
- Vanaf tweede trimester
Bewegingen voelbaar
Huid:
Vernix: (huidsmeer) witte, kaasachtige stof
Lanugo: wit donshaar
Hersenen: zenuwcellen worden allemaal al gevormd in deze
periode
Synapsen (verbindingen) en gliacellen (lijm)
Gewicht van hersenen wordt 10 maal groter in de
periode van week 20 tot aan de geboorte
Zintuigen:
“hoort” (bij storende geluiden)
“ziet” (bij foetoscopie)
19
- Vanaf derde trimester
Leefbaarheidsgrens (22 tot 26 weken, maar longen nog niet
functioneel)
Hersenschors (cortex) ontwikkelt
‘States’: hoe vaak is ons kindje wakker
11% wakker (28 weken)
16% wakker (38 weken)
Persoonlijkheid (actief - rustig)
Activiteit foetus hangt samen met temperament
baby: meer actieve foetus meer actieve baby
Meer actieve foetus, later beter omgaan met
frustratie (1 jaar) en minder angstig zijn (2 jaar)
Verklaring: foetale activiteit is aanwijzing voor
gezonde neurologische ontwikkeling
Reacties op externe stimulatie (pijn, stem moeder)
Ontwikkelt voorkeur voor smaken (foetus slikt voortdurend
vruchtwater in)
Afhankelijk van wat moeder veel eet, zal baby ook
een voorkeur krijgen voor die smaken
Zie ook later in hoofdstuk (pasgeboren baby)
Klaar om geboren te worden (lanugo, vetlaagje als isolatie)
Prenatale omgevingsinvloeden
o Teratogeen = iedere factor die in prenatale periode schade veroorzaakt
Teras = monster en genesis = ontstaan
Effect hangt af van (ook tientallen jaren later) …
- Dosis: alcohol is niet goed, maar af en toe één glaasje is minder erg
dan iedere dag 3 glazen
- Erfelijkheid
- Aanwezigheid van andere negatieve factoren: te weinig bewegen, …
- Leeftijd van kindje en prenatale gevoelige perioden
Kiem: weinig impact
Embryo: grootste impact
Foetus: impact nog mogelijk
Teratogene stoffen
- Drugs/Medicijnen
Op voorschrift
Thalidomide (Softenon): kalmeer, ledematen
DES (diethylstilbestrol): misval, kanker genitalia
Isotretinoine (Roaccutane): acne; ogen, hart,
schedel, hersenen, hart, immuunsysteem
Niet op voorschrift
Aspirine: onduidelijk
Cafeïne: laag geboortegewicht
Anti-depressiva: ademhaling
Niet legaal
Heroïne, methadone, cocaïne (verslaafd)
Cocaïne (onduidelijk, zuurstof)
20
Cannabis (marijuana) (onduidelijk)
Vorm van gebruik (hoeveelheid, kwaliteit, zuiverheid)
Meerdere drugs
Andere risicogedragingen kunnen bijdragen tot effecten
- Tabak
11% zwangere vrouwen rookt (USA)
Ook opletten voor passief roken!
Laag geboortegewicht is meest bekende effect
Ook meer risico op miskraam, vroeggeboorte,
abnormaliteiten, ziekten, aandacht, leren en gedrag
Lichte abnormaliteiten in gedrag (minder alert, gevoeliger,
koliek = blijven huilen) (ontwikkeling hersenen)
Nicotine
Bloedvaten verengen (placenta groter, minder
bloed/voeding foetus)
Meer koolstofmonoxide (in plaats van zuurstof)
- Alcohol
3 stoornissen – gradatie:
Fetal alcohol spectrum disorder (FASD)
» Reeks van lichamelijke, mentale, en
gedragsmatige ‘outcomes’ van overmatig
alcoholgebruik tijdens de zwangerschap
Fetal alcohol syndrome (FAS)
» (a) Vertraagde groei
» (b) Drie typische kenmerken in aangezicht (+
andere kenmerken)
» (c) Hersenbeschadiging (klein hoofd en
problemen in 3 domeinen)
Partial fetal alcohol syndrome (p-FAS)
» (a) Twee van de drie kenmerken in
aangezicht
» (b) Hersenbeschadiging (ook problemen in 3
domeinen) (GTAPMS)
Alcohol-related neurodevelopmental disorder
(ARND)
» (a) Problemen in 3 domeinen
» (b) Groei en aangezicht normaal
Lange-termijn effecten
Verklaring voor effect van alcohol
Verstoort ontwikkeling hersenen
(productie/migratie)
Zuurstof nodig (om alcohol af te breken)
- Bestraling en vervuiling van omgeving
Bestraling
Nucleaire bestraling (effecten later + stress ouders)
X-stralen (kanker)
Vervuiling omgeving
Kwik (spreken, slikken, …): vis
21
Lood (hersenen): verf
PCBs (polychloorbifenylen): isolatie
Dioxines (hersenen, ….): verbranding,
vrouwenkankers, geslachtsverhouding: 2 maal meer
meisjes
Luchtvervuiling (ademhaling): uitlaatgassen
- Infectieziekten
Rode hond (rubella): > 50% baby’s, vaccinatie!
HIV/AIDS: 10-20% baby’s, virusremmer: -98 tot -99% kans
Herpes (geboortekanaal): geen behandeling
Cytomegalovirus; Herpes simplex 2
Bacteriën + parasieten
Toxoplasmose: 40% baby’s; eten, faeces dieren
Waterpokken (chickenpox); Bof (mumps)
Clamydia; Sifylis; Tuberculose
Malaria
o Overige factoren van moeder
Lichaamsbeweging
Voeding
- 11 tot 13 kilo zwaarder
- Prenatale ondervoeding kan:
Organen en centraal zenuwstelsel beschadigen
Kans op latere ziekten doen toenemen
- Vitaminen‒mineralen cruciaal, bv. foliumzuur is het belangrijkste
voedingssupplement voor de zwangerschap
Emotionele stress
- Effect:
Minder zuurstof + voeding leidt tot adrenaline
Stresshormonen (hartslag): cortisol
- Sociale ondersteuning doet risico’s verminderen
Stress: je ziet in de omgeving een mogelijke bedreiging
- Stresshormonen veranderen neurologisch functioneren van foetus,
daardoor kind later meer gevoelig voor stress
Bij erg angstige moeders (vooral tijdens eerste en tweede
trimester)
- Cortisol (= hormoon dat stressreactie regelt):
Niveau ofwel té hoog, ofwel té laag
Meten als kinderen geboren worden
- Vele gevolgen:
Kinderen en adolescenten: angst, kortere aandacht,
overactiviteit, lagere intelligentie
Volwassenen: gevoeliger voor ziekten (hart en bloedvaten)
Rhesusfactor incompatibiliteit
- Rh-factor (proteïne in bloed die aanwezig of afwezig kan zijn)
(resusapen)
Positief (Rh+) = aanwezig
Negatief (Rh-) = afwezig
- Probleem: als moeder (Rh-) en vader (Rh+) en baby (Rh+)
22
Dan aanmaak antilichamen bij moeder tegen die ‘ongewone’
bloedcellen en gaat ze die aanvallen.
Bloedcellen kunnen niet door placenta
Maar bloed baby en bloed moeder komen in contact bij
geboorte: hierdoor baby gedeeltelijk blauw
Antilichamen gaan tegen volgende baby vechten en kan
baby ziek maken.
- Oplossing: vaccin
Leeftijd van de moeder
- Oudere moeders: grotere kans onvruchtbaar, misval,
afwijking chromosomen
Boven 40 jaar: meer prenatale complicaties
en scherpe stijging vanaf 50-55 jaar
- Tienermoeders: niet meer prenatale complicaties,
wel andere problemen:
Geen goede medische begeleiding voor
zwangerschap (onverwacht/schaamte)
Armoede
Eerdere geboorten
o Prenatale begeleiding is belangrijk
Algemene gezondheid en groei foetus opvolgen
Complicaties behandelen
- Diabetes, toxemie, pre-eclampsie
Diabetes behandelen is belangrijk, omdat baby anders heel
hoog gewicht kan hebben.
Gebrek aan vroege zorg
- Situationele problemen
- Persoonlijke problemen
Leidt tot laag gewicht en overlijden van baby
Bewustmaking van belang voor vroege zorg bij bredere publiek en
gevoeligheid voor cultuur (etnische minderheden) zijn vereist!
Geboorte
o Drie stadia van geboorte (zie foto)
Verwijden en ‘verdwijnen’ van baarmoederhals:
weeën!
- Eerste kind geboorte: 12 – 14 uur
- Latere geboorten: 4 - 6 uur
- Overgang (‘transitie’): geboortekanaal
ontstaan, baarmoederhals is helemaal
verdwenen!
Geboorte
- Eerste kind geboorte: 50 minuten
- Latere geboorten: 20 minuten
- Persen: eigenlijke geboorte, tussen de
weeën in persen heeft geen nut!
Uitdrijven van placenta (‘nageboorte’)
- Eerste en latere geboorten: 5 – 10 minuten
23
o Aanpassing van baby aan arbeid en bevalling
Contracties geven minder zuurstof naar baby
- Placenta en navelstreng wordt bij iedere wee toegeknepen
Stresshormonen worden extra naar baby gestuurd, om:
- Zuurstofdeprivatie te doorstaan
- Longen voor te bereiden op ademen
- Zorgen voor alerte baby
Uitzicht baby
- 50 cm lang en 3,400kg zwaar
- Groot hoofd, benen kort en gekromd
- Rond gezicht, mollige wangen, groot voorhoofd en grote ogen
o De Apgar-schaal
Snel inschatten fysieke conditie pasgeboren baby: 5 criteria, telkens een
score van 0, 1 of 2
- Appearance (Uitzicht/Kleur): blauw / lichtroze
- Pulse (Polsslag/Hartslag)
- Grimace (Grijns/Reflex)
- Activity (Activiteit/Spierspanning)
- Respiration (Ademhalen)
Beoordelingsschaal (Som tussen 0 ‒10):
- 7 of meer: goede fysieke conditie
- 4‒6: baby heeft assistentie nodig
- 3 of minder: ernstig gevaar, heeft meteen medische hulp nodig
24
Medische ingrepen
o Geboortecomplicaties kunnen optreden, daarom zijn dokters vaak ongerust over
thuis bevallen
Hersenverlamming (‘cerebral palsy’) = reeks stoornissen inzake motorische
coördinatie door hersenbeschadiging voor, tijdens en/of na bevalling
Anoxie: inadequate zuurstof toevoer tijdens bevalling
Stuitligging (‘breech position’):
- Foetus omgedraaid (= met billen/voeten eerst)
- Navelstreng samengedrukt
o Foetale ‘monitoring’
Foetale ‘monitor’ = elektronisch apparaat dat hartslag baby registreert
tijdens bevalling
- In USA: veel gebruikt
- In Europa: enkel als er een risico is op complicaties
Veilige procedure, heeft al vele risico-baby’s gered
Nadelen/Kritiek:
- Frequentie van hersenbeschadiging is niet verminderd sinds gebruik
van deze apparaten (gezonde baby’s)
- Over-identificatie van probleem-baby’s: er zit nu eenmaal
variabiliteit in de hartslagen van kinderen
- Toename in aantal keizersneden
- Voor sommige vrouwen ongemakkelijk en hinderlijk voor het persen
Toch nog veel gebruikt in USA (verplicht), omdat als er zonder het bakje iets
zou mislopen, dan slepen ouders het ziekenhuis voor de rechtbank en vragen
ze veel schadevergoeding!
o Medicatie voor arbeid en bevalling
Pijnstillers: kleine hoeveelheden toedienen, verminderen de pijn
Verdoving: sterker dan pijnstillers, maken die bepaalde plaats gevoelloos
(dus mee-persen is moeilijk!)
- Daarom epidurale verdoving (plaatselijk, vaak ruggenprik)
Moeder blijft contracties voelen en kan persen
- Nadelen
Langere bevalling en lagere Apgar scores
Slaperig en teruggetrokken gedrag van baby door verdoving
(zwak zuigen, geïrriteerd)
- Geen lange-termijn effecten
- Zo weinig mogelijk gebruiken en vermijden als dat mogelijk is
o Keizersnede (‘cesarean delivery’)
= bevalling door chirurgische ingreep (operatie)
Frequentie ervan is toegenomen in hele wereld
- Nu: 16% (Finland) tot 33% van bevallingen (USA)
Indicaties: (toenemende drang naar medische controle over geboorte)
- Medische noodsituaties
- Vorige geboorte(n) met keizersnede (scheuren baarmoeder: “Eens
keizersnede, altijd keizersnede”)
- Stuitligging (maar dokter kan kind soms omkeren)
Effect van verdoving op kind (zie eerder)
25
Prematuren
o Meer dan 3 weken te vroeg geboren (t.a.v. 38 weken) of
gewicht minder dan 2,500 kg
o Geboortegewicht is beste voorspeller van overleven en
gezonde latere ontwikkeling
Minder dan 1,500 kg: hebben ernstige en
blijvende problemen, die erger worden
naarmate gewicht lager ligt
o Vooral bij armere vrouwen (etnische minderheid,
tienermoeders): ondervoeding, omgevingsinvloeden,
niet-begeleide zwangerschap
26
Ouders: training inzake verzorging
- Kan leiden tot meer zelfvertrouwen, sensitiviteit en affectie
Lange-termijn, intensieve interventie indien nodig
Gevolgen:
- Kinderen die vele uren “kangoeroezorg” kregen (tijdens eerste
weken) scoren hoger inzake mentale en motorische ontwikkeling
(tijdens 1ste levensjaar)
nekreflex
o ‘States of Arousal’
‘States of arousal’ (activatie toestanden) = verschillende gradaties van
slapen of wakker zijn
- Rustige slaap (REM slaap): 8-9 uur
Hersengolven gelijkaardig aan waaktoestand
Pasgeborene meer tijd in REM slaap
Veronderstelling: ondersteunt ontwikkeling zenuwstelsel
- Onrustige slaap (NREM slaap): 8-9 uur
Lichaam beweegt bijna niet
Hartslag, ademhaling en hersengolven traag en gelijkmatig
- Slaperig: wisselt
- Rustig alert: 2-3 uur
- Wakker en huilen: 1-4 uur
Grote verschillen tussen kinderen in dagelijkse ritme (= overgangen tussen
‘states’) die houding van ouders tegenover en hun interactie met hun kind
beïnvloeden
27
Als baby’s langer/vaker alert zijn, dan worden ze meer sociaal gestimuleerd
en gaan ze meer exploreren. Dat leidt tot betere mentale ontwikkeling
o Slaap
REM en NREM slaap
Kan helpen om abnormaliteiten van centraal zenuwstelsel te identificeren
o Huilen
Unieke vocale “handtekening”: moeders kunnen hun kind eruit halen aan de
hand van de huil
Gewoonlijk fysieke behoeften: honger, slaap, …
Meehuilen als ander kind huilt
Algemene opwinding (‘arousal’)
Huilen van baby’s bij hersenbeschadiging en geboortecomplicaties: vaak
schril en doordringend
Manieren om te troosten:
- Op schouder nemen en ‘schudden’ of rondlopen (afleiding)
- Inwikkelen (in deken): wordt hier niet meer zo veel gedaan
o Tastzin
Goed ontwikkeld bij geboorte (zie reflexen)
Stimuleert vroege fysieke groei en emotionele ontwikkeling
Gebruikt om wereld te verkennen
Erg gevoelig voor pijn; pijnstiller, suikeroplossing, moedermelk en aanraken
verminderen pijn
Als kinderen aangeraakt worden, dan worden endorfines vrijgegeven
- Dit zijn natuurlijke pijnstillers!
o Smaak- en reukzin
Voorkeuren bij geboorte belangrijk voor overleven
Verkiest zoete smaken
Vruchtwater geparfumeerd door dieet moeder beïnvloedt voorkeuren
pasgeborene (bv. anijs)
Geuren lokaliseren en moeder identificeren door geur
Borstvoeding:
- Verkiest borst van moeder boven borst van andere zogende moeder
Flesvoeding (‘formula’):
- Verkiest moedermelk vrouw boven flesvoeding
o Gehoorzin
Kan grote verscheidenheid aan geluiden horen bij geboorte
Verkiest complexe geluiden boven eenvoudige klanken (zuivere tonen)
Kan klankpatronen onderscheiden in enkele dagen (beter dan volwassenen)
Gevoelig voor stem moeder en menselijke spraak; biologisch voorbereid om
taal te leren
o Gezichtszin
Minst ontwikkelde zintuig bij geboorte
Kan niet op grote afstand zien of duidelijk focussen
Zoekt omgeving af en volgt bewegende voorwerpen
Verkiest helder boven grijs, geen kleurenonderscheid
Kleurenzicht op niveau van volwassen na 4 maanden
28
o Neonatal Behavioral Assessment Scale (NBAS)
Evalueert de reflexen van pasgeborene, spierspanning, veranderen van
‘state’, responsiviteit ten aanzien van fysieke en sociale stimuli
Brazelton
Veranderingen in scores over eerste 2 weken (herstelcurves of ‘recovery
curves’) intelligentie en emotionele/gedragsproblemen bij kleuter
voorspellen
Interventies die NBAS-scores gebruiken stimuleren interactie tussen ouders
en kind
Neonatal Intensive Care Unit Network
- Neurobehavioral Scale (NNNS): gelijkaardig instrument bedoeld voor
risico-baby’s
29
3. Cognitieve ontwikkeling bij baby’s en peuters (hoofdstuk 5 handboek)
Introductie
o Cognitieve ontwikkeling tijdens de eerste twee jaar
Denken en taal ondersteunen elkaar in de loop van de ontwikkeling
Pasgeboren baby’s worden assertieve, doelgerichte wezens die eenvoudige
problemen oplossen en beginnen zich de taal eigen te maken
De eerste woorden van peuters bouwen verder op vroege verworvenheden
in het denken en nieuwe woorden en uitdrukkingen doen de snelheid en de
flexibiliteit van hun denken toenemen
30
Schema’s bereiken een toestand van evenwicht als zij onderdeel worden van
een breed netwerk van structuren die samen op de omgeving kunnen
toegepast worden
o Sensori-motorisch stadium (geboorte tot 2 jaar)
Opbouwen van schema’s door sensori-motorosche exploratie
- Door samenwerking van adaptatie en accommodatie
Circulaire reactie:
- Stuiten op nieuwe ervaring
- Herhalingen van toevallige gedragingen omgevormd tot schema’s
Intentioneel gedrag voegt schema’s samen tot meer complexe handelingen
o Substadia sensori-motorisch denken
Substadia
- Substadium 1: Inoefenen van aangeboren reflexen (geboorte – 1
maand)
Piaget ziet aangeboren reflexen (zie hoofdstuk 2) als
bouwstenen van sensori-motorisch denken
Baby’s zuigen, grijpen en kijken op zelfde manier, ongeacht
omstandigheden
- Substadium 2: Primaire circulaire reacties (1 – 4 maand)
= herhalen van toevallige handelingen om basisbehoeften te
bevredigen, steeds eigen lichaam bij betrokken (bv. zuigen
op duim)
Gedrag aanpassen aan omstandigheden (bv. mond openen)
- Substadium 3: Secundaire circulaire reacties ( 4 - 8 maanden)
= herhalen van bewegingen die invloed hebben op omgeving
(bv. speelgoed doen rondtollen)
Kunnen imiteren van vaak geziene handelingen
- Substadium 4: Coördineren van secundaire circulaire reacties (8 – 12
maand)
Intentioneel of doelgericht gedrag = opzettelijk coördineren
van schema’s; leidt tot eenvoudige problemen oplossen
Klassiek, vb. voorwerp verstoppen
2 schema’s combineren: ‘”opzijschuiven” + “grijpen”
Beter anticiperen op gebeurtenissen en proberen te
veranderen (bv. achter moeder aankruipen en ‘jengelen’)
31
Imiteren van gedragingen die lichtjes anders zijn dan
gewoonlijk (bv. hanteren lepel)
- Substadium 5: Tertiaire circulaire reacties (12 – 18 maanden)
= herhalen van handelingen met variaties
Ontdekken van nieuwe middelen door actief te
experimenteren (bv. stok om bij ver speelgoed te raken)
A-niet-B fout: niet meer (op meer plaatsen zoeken)
- Substadium 6: Mentale voorstellingen (18 maanden – 2 jaar)
Mentale voorstellingen = interne weergave van informatie
die menselijke geest kan manipuleren
Twee vormen:
(1) mentale beelden
(2) begrippen (of concepten) (bv. “bal”)
Problemen oplossen “in het hoofd” (bv. object-zoeken met
onzichtbare verplaatsing) (bv. voorwerp in doos)
Uitgestelde imitatie = gedragingen van niet-aanwezige
modellen nadoen
Verbeeldingsspel (‘make-believe play’) = alledaagse en
ingebeelde gebeurtenissen uitbeelden
o Objectpermanentie (zie ook verder)
Objectpermanentie = Inzien dat voorwerpen blijven bestaan als ze uit het
zicht zijn
- Ontwikkelt zich volgens Piaget in Substadium 4
Eerst nog onvolledig:
- A-niet-B fout
32
- Dan B: mogelijke gebeurtenis (variatie van eerste gebeurtenis
waarbij wetten fysica gerespecteerd; bv. korte wortel onzichtbaar
achter “scherm met venster”)
- Of dan C: onmogelijke gebeurtenis (variatie die ingaat tegen wetten
fysica; bv. lange wortel onzichtbaar achter “scherm met venster”)
- Herstel (= langer kijken) bij C (onmogelijke gebeurtenis) suggereert
dat baby verwonderd is over afwijking van fysieke realiteit en zich
dus bewust is van dat aspect van de fysieke werkelijkheid
Object-permanentie
o Gebruik van vereenvoudigde procedure (‘ingaan-tegen-verwachtingen’ met wortel):
baby’s van 3 maanden kijken al langer naar onmogelijke gebeurtenis
o Sommige taken over object-zoeken worden opgelost vóór andere:
10 maanden: gedeeltelijk bedekt voorwerp
Later: volledig bedekt voorwerp
o A-niet-B fout: voor kinderen is het moeilijk om de reactie te onderdrukken die
voordien beloond werd (mogelijk complex systeem van factoren)
o Conclusie:
Vóór 12 maanden hebben baby’s het moeilijk met kennis over de locatie van
voorwerpen om te zetten in goede zoekstrategie
Mogelijke rol van rijping van de hersenen
Belangrijk is ook de grote verscheidenheid aan ervaringen waarbij kijken
naar, omgang met, en zich herinneren van voorwerpen een rol spelen
Mentale voorstellingen
o Uitgestelde imitatie: vroeger!
6 weken: imiteren van gelaatsuitdrukking van volwassene – zelfde dag
(Meltzoff & Moore)
6 – 9 maanden: activiteiten van volwassene imiteren (1 dag later – pop en
handschoen)
12 maanden: meer doelgerichte handelingen (bv.
12 - 18 maanden: imiteren over langere perioden (maanden) en over
veranderende contexten heen
o Problemen oplossen door analogie: vroeger!
Vb. < 1 jaar: obstakel en speelgoed “pakken” met behulp van draad (en
veralgemenen over situaties)
33
o Samenvatting
Piaget: uitgestelde/afgeleide imitatie ontwikkelt rond 18 maanden
Meer recent onderzoek:
- 6 weken – gelaatsuitdrukking
- 6 – 9 maanden – imiteren van handelingen met voorwerpen
- 12 – 14 maanden – imiteren op rationele manier
- 18 maanden – imiteren van bedoelde, maar niet afgewerkte
handelingen
Symbolisch inzicht
o WOORDEN
Referentieverschuiving (‘displaced reference‘) = inzien dat een woord
mentale beelden kan oproepen van voorwerpen die niet aanwezig zijn (rond
de leeftijd van 1 jaar)
- Vb. Woord (“Lucy” voor speelgoedkikker)
Kijken/wijzen naar plaats waar voorwerp gewoonlijk ligt
- Maar nog veel beperkingen
Breidt uit als geheugen en woordenschat vooruitgaan
Maakt leren en communicatie makkelijker
o TEKENINGEN/AFBEELDINGEN
Moeilijker
Als je een foto toont van je mama/zichzelf, gaan ze glimlachen
34
Kritiek
- Naast aangeboren kennis is ook ervaring belangrijk (om deze kennis
verder uit te bouwen) aanvulling
- Welke ervaringen belangrijk zijn in elk van genoemde domeinen en
hoe kinderen daar hun voordeel mee doen, blijft onduidelijk
nadeel
- Heeft de focus van onderzoek over ontwikkeling van denken
scherper gesteld door (1) het uitgangspunt van het denken te
belichten en (2) de stappen die daarop volgen duidelijk in kaart te
brengen voordeel
Informatieverwerking
o Zie hoofdstuk 1: computermodel en diagrammen (‘flow charts’)
o Structuur van het informatieverwerkingssysteem
Hoe ziet die ‘computer’ die in onze hersenen zou zitten eruit?
- Zie afbeelding voor voorstelling
o Mentale strategieën worden toegepast op informatie die door het systeem stroomt
waardoor die beter onthouden en efficiënter gebruikt wordt
o Drie vormen van geheugen:
Zintuiglijk geheugen (‘sensory register’): beelden en geluiden worden
rechtstreeks voorgesteld en korte tijd opgeslagen
Korte-termijn geheugen (of: werkgeheugen): er wordt actief “gewerkt” op
een beperkte hoeveelheid informatie door de toepassing van mentale
strategieën
- (deel daarvan is de Centrale uitvoerende instantie of ‘central
executive’: stuurt de stroom van informatie; waar op letten,
35
combineren van oude en nieuwe informatie, selecteren, toepassen
en opvolgen van strategieën)
Lange termijn geheugen: permanente opslagplaats van kennis
Korte-termijngeheugen
- Basiscapaciteit: beperkt aantal elementen tegelijk onthouden
- Mentale werkruimte: zorgt ervoor dat we bewerkingen op deze
elementen kunnen doen
Cijferreeksen herhalen (‘digit span’)
- Automatische processen leiden tot het vrijmaken van ruimte in
werkgeheugen
Lange-termijn geheugen
- Capaciteit in principe onbeperkt; maar vaak problemen met
terugvinden van informatie (‘retrieval’)
- Als informatie in categorieën opgedeeld (‘categorized’), dan gaan we
het beter terugvinden (zie ook verder)
Herkenning (recognition): opmerken dat een stimulus
identiek of gelijkaardig is aan één die men vroeger gezien
heeft
Herinnering (recall): zich iets herinneren zonder perceptuele
ondersteuning (dus: mentaal beeld vorige ervaring)
Informatieverwerking
o Verbeteringen van cognitief systeem
Structuur systeem (3 geheugens) blijft dezelfde, maar …
- (1) Grotere capaciteit werkgeheugen
- (2) Grotere snelheid werken met informatie
- (3) Vlottere werking centrale uitvoerende instantie
Vooruitgang in executieve functies: mentale bewerkingen en strategieën
voor cognitief uitdagende situatie
- Richten van de aandacht
- Coördineren informatie in werkgeheugen
- Planning
36
o Vooruitgang inzake informatieverwerking in baby/peuter-leeftijd
37
Is wel omvattende theorie (niet kennen voor examen!)
38
Normen (Eng.: Standards) waarmee in toekomst anderen vergeleken worden
(Tabel)
- Ligt achter op ontwikkeling (< 100)
- Is gemiddeld inzake ontwikkeling (= 100) (= 50%)
- Loopt vooruit op ontwikkeling ( > 100)
Intelligentiequotiënt (IQ) is een score die toelaat om de prestatie van een
kind op een intelligentietest te vergelijken met de prestaties van andere
kinderen van dezelfde leeftijd
‘Babytesten’ zijn slechte voorspellers voor latere intelligentie omdat
- Jonge kinderen snel afgeleid zijn
- Op jonge leeftijd de tests andere inhoud (meer motorisch) hebben
Normale verdeling van scores op intelligentietest
39
In Verenigde Staten: geen nationale regulering/financiering van
kinderopvang (in Europa wel)
Vandaar: ‘developmentally appropriate practice’ = geheel van normen voor
opvangprogramma’s die aangepast zijn aan ontwikkelingsbehoeften en
individuele behoeften van jonge kinderen
Kinderopvang in Verenigde Staten beïnvloed door
macro-systeem (individualisme, beperkte rol overheid)
Relatie tussen kwaliteit kinderopvang in
baby/peutertijd en kleuterperiode en taalontwikkeling
op 5 jaar (zie foto)
o Developmentally Appropriate Infant and Toddler Child Care
(niet kennen examen)
Kenmerken
- Fysieke omgeving
- Speelgoed en uitrusting
- Verhouding verzorgers – kinderen
- Dagelijkse activiteiten
- Interacties volwassenen - kinderen
- Opleiding verzorgers
- Relatie met ouders
- Toelating en accreditering
o Stimuleringsprogramma’s
Kinderen in armoede: geleidelijke daling in IQ en zwakke prestaties op school
(door moeilijke thuisomgeving)
Stimuleringsprogramma’s (‘center-based’/‘home based’)
- Vb.: Carolina Abecedarian Project (‘center-based’)
(Carolina: de staat North Carolina (USA); ‘Abcd-arian’ =
iemand die het alfabet leert, dus: een beginner)
Hele jaar lang, kinderopvang van hoge
kwaliteit
Resultaten (zie Figuur)
- Na 12 maanden: verschil in IQ
- Verschil blijft lang behouden (21 jaar)
o Stimulering
Early Head Start
- Programma voor kleuters, aangezien
kleuterschool in Amerika niet
verplicht en betalend is! Daarom dit
programma opgesteld voor kinderen
uit armere gezinnen
Evaluatie als kinderen 3 jaar zijn
- Ouders:
Warmer, meer stimulerend opvoeden
Minder hard straffen
- Kind:
Vooruitgang in cognitieve en taalontwikkeling
Afname agressie
Meest effect als er een combinatie is van centrum en thuis
40
Effecten niet blijvend
Taalontwikkeling
o Snelle ontwikkeling:
(Gemiddeld) eerste woord op 12 maanden
- (bereik: 8 - 18 maanden)
Tussen 1,5 en 2 jaar: twee-woorden-zin
Op 6 jaar: woordenschat van 14.000 woorden
o Hoe leren kinderen taal?
2 theorieën:
- Nativistische (Van Dale: nativisme = leer dat begrippen,
voorstellingen en tendenties aangeboren zijn)
- Interactionistische theorie
o Mijlpalen binnen de taalontwikkeling
o Nativisme
Noam Chomsky ‘language acquisition device’ (LAD)
- = een aangeboren systeem dat een geheel van regels omvat dat
gemeenschappelijk is aan alle talen. Dit systeem laat kinderen toe
(ongeacht welke taal ze horen) om te begrijpen en te spreken op een
door regels gedreven manier, zodra ze genoeg woorden hebben
opgepikt.
Universele grammatica
Voordelen
- Over hele wereld: kinderen bereiken mijlpalen inzake taal in
gelijkaardige volgorde
- Taal aanleren alleen bij mensen (niet bij chimpansees)
- Laat gebarentaal aanleren, dan nooit zo goed daarin als wanneer op
vroegere leeftijd geleerd (dus: gevoelige periode voor
taalontwikkeling)
Nadelen
- Het gemeenschappelijke grammaticale systeem voor alle talen is niet
gevonden
- Taalontwikkeling verloopt niet snel, maar geleidelijk aan
o Interactionisme
Taal ontwikkelt zich door interacties tussen aangeboren capaciteiten en
invloeden vanuit omgeving
Verschillende types
- Type 1: informatieverwerking
41
Toepassen van krachtige algemene strategieën
Combinatie van Chomsky (nativisme) en
informatieverwerking
42
- Spelletjes waarbij spelers elk om beurt meedoen: handjeklap (‘pat-a-
cake’) en kiekeboe (‘peekaboo’)
- Leren van inzicht in beurtelings karakter (‘turn-taking’) van
conversatie
Preverbale gebaren
- Worden gebruikt om gedrag van anderen te beïnvloeden
- Leren dat taal leidt tot gewenste resultaten
o Beginnen te praten
Rond 1 jaar, een tot drie woorden per week, en dit verloopt geleidelijk
sneller
Eerste woorden:
- Onder extensie: nieuwe woorden te eng/nauw toepassen
Woord wordt toegepast op kleiner aantal voorwerpen dan
waarvoor het geschikt is
Vb. “beer” is enkel eigen teddybeer en niet dier in
zoo
- Over extensie: woorden te breed toepassen
Gebeurt omdat ze het juiste woord niet kunnen herinneren
Woord wordt toegepast op bredere verzameling van
voorwerpen dan waarvoor het geschikt is
Vb. “auto” = personenwagens, vrachtwagens,
treinen, bussen, …
Onderscheid
Bij het spreken (‘production’) wordt vaker over
extensie gebruikt
Bij het begrijpen (‘comprehension’) wordt minder
vaak over extensie gebruikt
Eén-woord-zin
- 5 maanden: meer reageren op eigen naam
- 6 maanden: als luisteren, dan ‘mama’ en ‘papa’ onderscheiden (TV-
experiment)
- 12 maanden: eerste woorden
Belangrijke mensen (“mama”, “papa”)
Bekende voorwerpen (“bal”, “brood”)
Geluidseffecten (“woef-woef”, “vroem”)
Actiewoorden (“pakken”)
Sociale routines (“hallo”, “da-da”)
Twee-woorden zin:
- Telegramstijl
Slechts twee woorden (zoals in telegram), enkel belangrijke
(‘high-content’) woorden gebruiken en kortere, minder
belangrijke woorden worden eruit gelaten
Vaak eenvoudige vorm:
Willen + X
Meer + X
Vele vroege combinaties van woorden beantwoorden niet
aan de regels van de grammatica van volwassenen
43
Als de regels wel gevolgd worden, dan is dat gewoonlijk een
kopie van het paren van woorden die volwassenen
gebruiken
- “Rijke” woorden samenbrengen
- Kopiëren van volwassenen gaat later over in gebruik van regels
44
Bv. Laat brabbelen duidt op trage ontwikkeling van taal (interventie nodig)
Bv. Eenvoudige instructies niet kunnen volgen (taalstoornis)
o Taal Gericht naar de Baby (Infant-Directed Speech (IDS))
Bestaat uit:
- Korte zinnen
- Uitdrukkingen met hoge tonen en overdreven expressie
- Duidelijke uitspraak
- Afgebakende pauzes tussen spraakonderdelen
- Duidelijke gebaren om verbale betekenis te ondersteunen
- Herhaling van nieuwe woorden in vele contexten
Onbewust ondersteunen van taalverwerving
- Moeders die niet goed horen
vertonen in hun gebarentaal met
baby’s een gelijkaardige stijl van
communiceren
- Kinderen vertonen een voorkeur
voor ‘infant-directed speech’ (IDS)
vanaf hun geboorte
- De mate waarin ouders hun IDS bijsturen in functie van de behoeften
van hun kind, stimuleert het begrijpen van taal
- Om beurten praten (‘give-and-take’) in conversatie; voorspelt
taalontwikkeling en (latere) schoolprestaties
- IDS en om beurten praten creëren een Zone van de Naaste
Ontwikkeling waarin taal gaat uitbreiden
45
4. Emotionele en sociale ontwikkeling bij baby’s en peuters (hoofdstuk 6 handboek)
Psychosociale stadia bij baby’s en peuters
46
Eriksons theroie van baby en peuter persoonlijkheid
o Eerste vormen van basisemoties
Geluk
- Verbindt ouders en baby met elkaar en bevordert de competentie
van het kind
- Glimlach
Eerste weken: als voldaan (‘buikje vol’)
6 – 10 weken: eerste sociale glimlach uitgelokt door
menselijk gelaat
Toenemende gevoeligheid voor visuele patronen
- Lach
3 – 4 maanden: als reactie op actieve stimuli (spel)
10 – 12 maanden: verschillende vormen van lachen
Woede en droefheid
- Woede
4 – 6 maanden: toename in frequentie/intensiteit
Waarom toename met leeftijd?
Cognitieve ontwikkeling (zie Piaget: intentioneel
gedrag)
Is adaptief (verdediging, obstakel overwinnen)
Ouders gemotiveerd om onbehagen te verminderen
- Droefheid
Minder frequent dan woede
(Soms) Reactie op pijn of scheiding
(Vaker) Communicatie met verzorger ernstig
gestoord
Angst
- Neemt toe in tweede helft van eerste levensjaar
- Meest frequente uitdrukking is die tegenover onbekende
volwassenen = vreemdenangst
- Hangt af van meerdere factoren: temperament kind, vroegere
ervaringen met vreemden, en situatie
- Waarom toename met leeftijd?
Cognitieve ontwikkeling (zie Piaget: intentioneel gedrag)
Is adaptief bij verkenning omgeving (overleving)
Invloed van cultuur (door opvoedingspraktijken)
- Verzorger = veilige uitvalsbasis (‘secure base’)
Evenwicht tussen toenadering - vermijding (zie gehechtheid)
47
o Begrijpen van / reageren op emoties van anderen
‘Matching’ van toon verzorger (eerste maanden)
- Als moeder met blije toon spreekt, gaat kind reageren met blije
geluidjes
Gevoeligheid van ‘face-to-face’ interacties (3 maanden)
Reageren op emotionele expressies als georganiseerde gehelen (5 maanden)
Sociale bevestiging zoeken (‘social referencing’): (8 tot 10 maanden)
- = actief emotionele informatie zoeken bij een vertrouwenspersoon
in onduidelijke situaties
- Helpt peuters om:
De omgeving in te schatten
Hun handelingen te sturen
Anderen te begrijpen
- Stem van volwassene is voordeliger dan gelaatsuitdrukking; het
ondersteunt de focus op evalueren van gebeurtenis
- Vergelijking van eigen inschatting met die van anderen
- 2de helft tweede jaar: inzien dat emotionele reacties kunnen
verschillen van eigen reacties (broccoli vs. koekjes)
- Conclusie:
Emotionele signalen gebruiken om
Richting te geven aan eigen handelen én
Interne toestanden van anderen af te leiden
o Zelfbewuste emoties (‘self-conscious emotions’)
= omvatten een kwetsen van of een versterking van ons gevoel een eigen zelf
te zijn (‘sense of self’)
Soorten
- Schuld, schaamte, verlegenheid, jaloersheid, afgunst, trots
Vormen dus, naast de basisemoties, een tweede reeks van emoties die van
een hogere orde zijn
Vereisen zelfbewustzijn en aanwijzingen (‘prompting’) van ouders over
wanneer je ze voelt
Spelen een belangrijke rol in de gedragingen van kinderen die verband
houden met prestaties en in morele gedragingen
Situaties waarin ouders deze emoties aanmoedigen verschillen van cultuur
tot cultuur
o Emotionele zelfregulering
= de strategieën die we gebruiken om onze emotionele toestand tot een
comfortabel niveau te brengen zodat we onze doelen kunnen bereiken
Bewuste controle (‘effortful control’)
- = vrijwillig een dominante, maar minder gepaste emotionele reactie
onderdrukken om een meer aangepaste emotionele reactie te
vertonen
Door ontwikkeling van de hersenschors
Met hulp van de ouders
- Individuele verschillen snel duidelijk aanpassing
(Zie ook Temperament)
Eerste maanden: slechts beperkt vermogen om emoties te reguleren
Verzorgers dragen bij tot stijl van emotionele zelfregulering van kind
48
Ouders leren aan wat sociaal aanvaard is
- Positieve emoties vaker imiteren dan negatieve
Geslachts- en cultuurverschillen
- Jongens en culturen die sociale harmonie belangrijk vinden gaan
minder emotie-expressie tonen
de
2 levensjaar: voorstellingsvermogen (Piaget) en taal
Emotionele zelfregulering - samenvatting
- Ontstaat als motorische en taalvaardigheden ontwikkelen
- Verbetert snel in eerste jaren door ontwikkeling van hersenen en
steun door opvoeder
- Verzorgers leren sociaal aanvaarde manieren van uitdrukking
- Aan het eind van 2de jaar ontstaan manieren om over emoties te
praten, maar dan kunnen ze er nog niet mee omgaan
Temperament en ontwikkeling
o Temperament
(Rothbart) = stabiele individuele verschillen in kwaliteit en intensiteit van
- Reactiviteit: Snelheid en intensiteit van
Emotionele reacties (arousal)
Aandacht
Activiteitsniveau
- Zelfregulering (= veranderen van reactiviteit)
Thomas & Chess: longitudinale studie over temperament
- Resultaten studie:
Temperament voorspelt psychologische aanpassing
Opvoedingsstijl van ouders beïnvloedt emotionele stijl kind
o Structuur van temperament
Model van Thomas en Chess:
- Makkelijke kinderen (40%)
Komt als baby snel tot regelmatige gewoonten (‘routines’)
Is meestal opgewekt
Past zich makkelijk aan, aan nieuwe ervaringen
- Moeilijke kinderen (10%)
Is onregelmatig inzake dagelijkse gewoonten (‘routines’)
Reageert negatief en intens
Past zich traag aan, aan nieuwe ervaringen
- ‘Slow-to-warm-up’ kinderen (15%)
Is niet actief
Reageert niet intens op omgeving, negatieve stemming
Past zich traag aan, aan nieuwe ervaringen
- Niet-geclassificeerde (35%)
Hebben een unieke combinatie van temperamentstrekken
o Problemen
Meeste bij moeilijk kind: angstig teruggetrokken gedrag en agressief gedrag
in vroege/midden-kindertijd ( = kleuterschool en lagere school)
Maar grote verschillen tussen beoordelaars
‘Slow to warm up’: minder problemen, maar zijn wel overdreven angstig en
tonen traag gedrag op school en in groep leeftijdsgenoten
49
o Rothbarts model van temperament
Reactiviteit:
- Activiteitsniveau (actie)
- Aandacht/volhouden (aandacht)
- Angstige ‘distress (emotie)
- Geïrriteerde ‘distress’ (emotie)
- Positief affect (emotie)
Zelfregulatie:
- ‘Effortful control’: voorspelt gunstige aanpassing
o Onderzoeksthema’s temperament
Methoden om temperament te meten
- Interviews met of vragenlijsten voor ouders
- Gedragsbeoordelingen door kinderdokters (= pediaters) of leraren
- Rechtstreekse observatie door onderzoekers
- Beoordelingen ouders:
Vaak onder kritiek (vooringenomen en subjectief)
Maar correleren wel (matig) met gedragsobservaties
- Observatie thuis:
Sommige gedragingen weinig frequent
- Observatie labo:
Meer controle + fysiologische metingen
Maar mogelijk belastend, niet waarheidsgetrouw
Stabiliteit van temperament
- Begrip “temperament” impliceert stabiliteit
Vele studies tonen steun voor idee van stabiliteit op lange
termijn
Maar stabiliteit is meestal laag tot matig
Vooral bij baby’s en peuters
- Eén belangrijke reden daarvoor is dat temperament zelf ontwikkelt
Bv. betekenis van activiteitsniveau verandert
- Predictie op lange termijn lukt pas vanaf de leeftijd van 3 jaar
- Vele factoren spelen rol bij stabiliteit:
Ontwikkeling van biologische systemen
Ontwikkeling van hersenen maakt het onderdrukken
van impulsen mogelijk
Bewuste controle (‘effortful control’)
Opvoedingservaringen (ondersteunend vs. niet-responsief)
Genetische en omgevingsinvloeden
- Genetische invloeden
Het begrip temperament impliceert genetische basis
Een één-eiige tweeling is meer gelijkaardig inzake
temperament dan twee-eiige tweeling
Verklaart de helft van (50%) individuele verschillen
Etnische verschillen (genetisch)
Aziatische baby’s zijn minder actief, minder
irriteerbaar, maken minder geluid en zijn
gemakkelijker te troosten dan blanke baby’s
50
Geslachtsverschillen (genetisch)
Jongens zijn meer actief en durven meer
Meisjes zijn meer angstig en terughoudend
Korte 5-HTTLPR of lange DRD4 genotypes ( = gevoeligheid)
- Omgevingsinvloeden
Kwaliteit van opvoeding
Kinderen zijn gevoelig voor de kwaliteit van de
opvoeding: halen ook meer voordeel uit
opvoedingsinterventies
» Plasticiteit
Culturele variaties
Sommige verschillen in temperament worden
aangemoedigd door culturele overtuigingen en
culturele praktijken
» Bv. verzorgend gedrag moeders: Aziatische
moeders troosten meer en blanke moeders
stimuleren meer (van afhankelijkheid naar
autonomie)
Geslachtsrollen
Geslachtsverschillen: verschillende
verzorging/opvoeding (zonen zijn meer actief en
dochters gaan meer hulp & fysieke nabijheid zoeken)
Ouders maken onderscheid tussen kinderen (= unieke
ervaringen)
- Andere zaken
Etnische en geslachtsverschillen
Differentiële gevoeligheid voor opvoeding
Unieke ervaringen van broers en zussen
Ouders zoeken naar en beklemtonen verschillen in
persoonlijkheid tussen hun kinderen (door
vergelijkingen)
Eén-eiige tweelingen: ouders zien minder gelijkenis
dan observatoren
Twee-eiige tweelingen: ouders zien verschil,
observatoren eerder gelijkenis
Ook verschillende ervaringen met medeleerlingen,
leraren en anderen tweelingen meer en meer
verschillend
Conclusie: temperament en persoonlijkheid zijn
alleen te begrijpen in termen van complexe
interacties tussen genetica en omgeving
Temperament en opvoeding: ‘Goodness of fit’ model - Thomas & Chess
- Model van de “goede overeenkomst” tussen temperament en
omgeving
- = Model dat verklaart hoe temperament en omgeving samen tot
gunstige resultaten kunnen leiden.
51
- Men richt een opvoedingsomgeving in waarin het temperament van
elk kind erkend wordt en tegelijk meer aangepast functioneren
aangemoedigd wordt.
- Model verklaart waarom moeilijke kinderen vaak problemen hebben
- Goodness-of-fit hangt ook af van culturele waarden
Bv. verlegen zijn; in Westen = sociale incompetentie; in
China = grote sociale maturiteit maar verandert (zie figuur)
- Komt best snel tot stand
- Kinderen hebben unieke trekken die ouders moeten aanvaarden
- Verdiensten liggen niet enkel bij ouders, maar ouders dragen ook
nooit de volledige schuld
52
Gehechtheid (en de ontwikkeling van gehechtheid)
o = de sterke, affectieve band die we hebben met bijzondere mensen in ons leven.
Deze band zorgt ervoor dat we plezier en vreugde beleven als we met hen
omgaan en dat we getroost worden door hun nabijheid in tijden van stress.
o Oudere theorieën
Psychoanalyse: voeding is primaire context waarin deze band wordt
uitgebouwd
Behaviorisme: tijdens voeding ontwikkelt baby voorkeur voor aanrakingen
door moeder
o Maar: experiment met baby-apen verkiezen “zachte moeder” (‘terry-cloth’) boven
“draad-moeder” (‘wire-mesh’), onafhankelijk van voeding
o Ethologische theorie (John Bowlby)
= de emotionele band van de baby met de verzorgingsfiguur is een gedrag
dat in de evolutie naar voor is gekomen en overleving bevordert
Is nu de meest aanvaarde theorie over gehechtheid
- (Zie ‘imprinting‘; Hfdst.1; Lorenz)
Aangeboren gedragingen van het kind (bv. lachen, brabbelen, huilen) zijn
sociale signalen die de verzorger ertoe aanzetten om met de baby om te
gaan en voor hem/haar te zorgen
Geleidelijk aan (in 4 fasen) ontwikkelt zich een echte emotionele band
o Vier fasen:
Nog geen gehechtheid (geboorte – 6 weken): ‘Pre-attachment phase’
- Uitzenden van aangeboren signalen
- Vertrouwde verzorger en onbekende: geen verschil voor kind
Beginnende gehechtheid (6 weken – 6/8 maanden): ‘Attachment-in-the-
making’
- Begin van differentiële reactie
- Gevoel van (basis)vertrouwen
- Nog steeds geen reactie op scheiding (separatie) van moeder
Duidelijke gehechtheid; separatieangst (6/8 maanden – 18 maanden/2 jaar):
‘Clear-cut attachment’
- Gehechtheid aan vertrouwde verzorger is duidelijk aanwezig
- Separatieangst = kind raakt van streek wanneer de persoon waarop
het is gaan vertrouwen, weggaat (tussen 6 en 15 maanden)
- Baby wil aanwezigheid van verzorger bestendigen (bv. volgen en op
schoot klimmen) en verzorger is veilige uitvalsbasis voor het kind
Ontstaan van wederkerige relatie (Vanaf 18 maanden / 2 jaar): ‘Formation of
reciprocal relationship’
- Voorstelling en taal
- Intern werkmodel: verwachtingen over beschikbaarheid van
gehechtheidsfiguren
= geheel van verwachtingen over de beschikbaarheid van
gehechtheidsfiguren en de kans dat ze hulp zullen bieden in
stressmomenten. Model voor alle latere intieme relaties.
Onderzoek (zie Figuur): Habituatie – Herstel
Kinderen van 12 tot 16 maanden
53
Krijgen twee video’s te zien (animatie): verzorger
(rood) klimt op berg; kind (blauw) “huilt”
» Video 1: Responsieve verzorger: verzorger
keert terug naar kind
» Video 2: Niet-responsieve verzorger:
verzorger klimt verder op berg
Reactie kinderen
» Veilig gehecht: kijken langer naar niet-
responsieve video
» Onveilig gehecht: kijken even lang naar twee
video’s
o Meten van gehechtheid
Vreemde situatie (‘Strange Situation) = veel gebruikte techniek om kwaliteit
van gehechtheid te meten tussen 1 en 2 jaar (Ainsworth)
- Principes:
(1) Veilig gehechte kinderen gebruiken ouder als veilige
uitvalsbasis om onbekende speelkamer te verkennen
(2) Als ouder weggaat, biedt onbekende volwassene minder
troost
- Daarom veel aandacht voor fasen van
(1) scheiding van ouder en
(2) hereniging met ouder
- Fasen in Vreemde Situatie
Introductie in speelkamer
Ouder zit neer en kind speelt
Vreemde komt binnen, zit neer, praat met moeder
Ouder gaat buiten, vreemde reageert op/troost baby
Ouder komt weer naar binnen. Vreemde gaat weg
Ouder verlaat weer kamer. (Kind is alleen)
Vreemde komt binnen en probeert te troosten
Ouder komt binnen, wekt belangstelling speelgoed
Attachment Q-Sort
- Q-sort = gebruik van antwoordcategorieën volgens vooraf bepaalde
verdeling (bv. normale of gelijke verdeling)
= alternatieve meting van gehechtheid (observatie thuis)
- Kinderen van 1 tot 5 jaar
- 90 items voor verzorger/observator
1 score (weinig – veel veilige gehechtheid)
Geen patronen van onveilige gehechtheid
- Nadeel: tijdrovend
- Voordeel: beter beeld alledaagse relatie ouder-kind
- Overeenkomst met Vreemde Situatie
Observator: goed
Ouders: zwakke overeenkomst (vooral bij onveilige
gehechtheid)
Meten van gehechtheid - samenvatting
- Vreemde Situatie (1–2 jaar):
Veilig: 60%
54
Vermijdend (‘avoidant’): 15%
Afwerend (‘resistant’): 10%
Gedisorganiseerd/ gedesorienteerd: 15%
- Attachment Q-Sort (1–5 jaar):
Thuis observeren van 90 gedragingen
Meer precieze meting dan Vreemde Situatie (meer
waarheidsgetrouw)
o Patronen van gehechtheid (gevonden bij ‘vreemde situaties’)
Veilige gehechtheid (60%)
- Gebruiken ouder als veilige uitvalsbasis
- Separatie: huilen/niet-huilen, maar voorkeur voor ouder
- Hereniging: actief contact zoeken, huilen vermindert
Vermijdende gehechtheid (‘avoidant’) (15%)
- Niet-responsief t.o.v. ouder
- Separatie: geen ‘distress’, zelfde reactie op vreemde als op ouder
- Hereniging: vermijden ouder, traag in begroeten, als opgepakt, dan
zich niet vasthouden aan moeder
Afwerende gehechtheid (‘resistant’) (10%)
- Zoeken nabijheid ouder, weinig exploratie
- Separatie: huilen
- Hereniging: woede en verzet, soms duwen en slaan van ouder;
blijven huilen, moeilijk te troosten
Gedisorganiseerd/gedesoriënteerde gehechtheid (15%)
- Vertonen grootste onveiligheid
- Hereniging: hele reeks verwarde en tegenstrijdige gedragingen (blik
afwenden, vlakke, depressieve emotie, “bevroren” houdingen)
o Stabiliteit gehechtheid
Kwaliteit van gehechtheid is meestal veilig en stabiel voor baby’s uit midden-
SES in gunstige levensomstandigheden
Overgang van onveilig naar veilig: meestal moeders die goed aangepast zijn
en met positieve relaties (familie, vrienden)
Lage-SES, veel stress en weinig steun: van veilig naar onveilig of van ene
vorm van onveilig naar andere vorm onveilig
Conclusie
- Veilig gehechte baby’s behouden hun status vaker dan niet-veilig
gehechte baby’s
Uitzondering: gedesorganiseerd/gedesoriënteerd: zeer stabiel
o Cultuurverschillen
Cross-cultureel onderzoek toont aan dat gehechtheidspatronen anders
moeten geïnterpreteerd worden in andere culturen (zie figuur)
Duitse ouders:
- Moedigen kinderen aan tot onafhankelijkheid
- Vermijdende gehechtheid komt vaker voor
Japanse ouders:
- Laten kinderen zelden alleen bij vreemden
- Afwerende gehechtheid komt meer voor (Vreemde situatie leidt tot
meer stress)
In alle culturen komt veilige gehechtheid het vaakst voor
55
o Factoren die invloed hebben op veilige gehechtheid
Vroege beschikbaarheid van consistente verzorger
- Geen zulke beschikbaarheid bij kinderen in instelling
- Problemen niet door scheiding van moeder, maar doordat ze geen
band konden vormen met één of enkele volwassenen
- Later geadopteerd; wel goede band met adoptieouders (eerste
gehechtheidsband op 4-6 jaar!)
- Maar emotionele en sociale problemen (o.a. overdreven aandacht
zoeken van volwassenen; weinig vrienden)
- Dus: volledig normale ontwikkeling gehechtheid hangt mogelijk af
van het kunnen vormen van nauwe band met verzorgers in eerste
levensjaren
Kwaliteit van verzorging
- Sensitieve verzorging
= snel, consistent, en op de juiste manier omgaan met baby’s
en ze zacht en vol zorg vasthouden
Vertoont matige samenhang met gehechtheid
Onveilig gehecht: ouders houden niet van fysiek contact,
gaan onhandig om met baby, gedragen zich routinematig
- Interactie synchronie
= een nauwkeurig afgestelde “emotionele dans” waarbij de
verzorger reageert op signalen van kind op een goed-
getimede, ritmische en gepaste manier. Beide partners
stellen ook hun emotionele toestanden op elkaar af, vooral
de positieve.
- Vermijdend (‘avoidant’):
Overstimulerende of intrusieve opvoeding
Vermijden is ontsnappen daaraan
- Afwerend (‘resistant’):
Inconsistente opvoeding (niet reageren op signalen, maar
exploratie onderbroken)
Afweren is overafhankelijkheid of woede
- Gedesorganiseerd/gedesoriënteerd:
Vaak mishandeling (maar bij alle 3 onveilige vormen)
Vaak depressieve moeders, trauma, of ziekte
Kenmerken kind
- Vroeggeboren, geboortecomplicaties en ziekten bij pasgeborene
hangen samen met onveilige gehechtheid bij gezinnen onder stress
- Hoge emotionele reactiviteit meer onveilige gehechtheid
- Ook hier gen-omgevingsinteracties:
Bepaalde genetische varianten in combinatie met niet-
sensitieve opvoeding meer onveilige gehechtheid
Korte variant 5HTT-LPR
Lange variant DRD4
- Erfelijke bepaaldheid van gehechtheid is bijna nul!
- Gehechtheid is resultaat van relatie tussen twee partners
- Meer dan 60% komen tot veilige gehechtheid
56
Meeste ouders stellen opvoeding bij in functie van
behoeften van kind (= ‘Goodness-of-fit” model)
- Dus: Vele kenmerken kind kunnen leiden tot veilige gehechtheid,
zolang de verzorger maar sensitief is en de opvoeding aanpast is aan
de behoeften van het kind
- Kinderen met “gevoelige” genetische variant (DRD4 – lang): halen
meer voordeel uit training sensitiviteit ouders
Omstandigheden binnen gezin
- Onrechtstreekse stressoren (bv. financiële zorgen,
huwelijksproblemen) kunnen leiden tot niet-sensitieve opvoeding
- Rechtstreekse stressoren (bv. boze interacties met volwassenen)
verstoren emotioneel klimaat en gezinsroutines
- Factoren die veilige gehechtheid bevorderen:
Verminderen van stress
Verbeteren van communicatie tussen ouder-kind
Sociale ondersteuning
Interne werkmodellen van ouders
- = visie van ouders op relatie met hun ouders (= grootouders van hun
kinderen)
- Ouders die objectiviteit en evenwicht vertonen in hun beschrijving
van eigen ervaringen kindertijd hebben veilige baby’s
- Ouders die deze ervaringen onbelangrijk vinden of woedend en in
verwarring deze ervaringen beschrijven, hebben onveilig gehechte
baby’s
- Maar interne werkmodellen zijn gereconstrueerde herinneringen,
invloed van vele factoren in levensloop
- Door onze vroege opvoeding zijn we niet voorbestemd om
(in)sensitieve ouders te worden
o Meervoudige gehechtheid
Bowlby: kinderen hechten zich aan één gehechtheidsfiguur (vaak moeder).
Deze neiging neemt af in 2de levensjaar.
Recenter onderzoek:
- Rol van
Vaders
Sensitieve verzorging door vader voorspelt veilige
gehechtheid
Moeders: meer lichamelijke verzorging en affectie
uitdrukken; vaders: meer spelen
Moeders en vaders spelen ook anders met kind
Dit beeld (“moeder als verzorger” en “vader als
speelkameraad”) is veranderd in sommige gezinnen
doordat vrouwen werken
Warme, voldoening gevende huwelijksrelatie
ondersteunt betrokkenheid op kinderen, vooral
belangrijk voor vaders
Nu (2011) drie keer meer tijd besteed aan zorg
kinderen dan vroeger (1965)
57
Broers en zussen
80% Amerikaanse kinderen: minstens één broer/zus
Nieuwe baby soms stresserend voor oudere
broers/zussen
Kinderen gebruiken oudere broers/zussen als
gehechtheidsfiguren
Broers/zussen ontwikkelen meestal een rijke relatie
Bepaalde temperamentstrekken (bv. hoge
emotionele reactiviteit) vergroten kans op conflict
met broers/zussen
Warmte van moeder naar beide kinderen toe
ondersteunt positieve interactie tussen
broers/zussen
Grootouders
Professionele verzorgers
o Gehechtheid en latere ontwikkeling
Veilige gehechtheid hangt samen met latere cognitieve, emotionele, en
sociale competentie
Lange termijn effecten van vroege veilige gehechtheid zijn voorwaardelijk:
afhankelijk van de kwaliteit van latere relaties
Continuïteit van opvoeding bevordert gunstige ontwikkeling
Latere ontwikkeling
- Sommige longitudinale studies: veilig gehecht duidt op meer
zelfwaardering, empathie, sociale vaardigheden
In andere studies niet bevestigd
- Mogelijk continuïteit van opvoeding bepaalt of veilige gehechtheid
verbonden zal zijn met latere ontwikkeling
Veilig + sensitieve opvoeding goede resultaten
Onveilig + niet-sensitieve opvoeding slechte resultaten
Veilig + niet- sensitieve opvoeding tussenin
Onveilig + sensitieve opvoeding tussenin
- Effecten van vroegere veilige gehechtheid zijn voorwaardelijk =
hangen af van kwaliteit latere relaties
Zelfontwikkeling
o Mijlpalen ontwikkeling zelfbewustzijn
o Zelfbewustzijn
Eerste stap: bewustzijn van lichaam als eigen entiteit
58
- 2 video’s van eigen trappelende beentjes (eigen perspectief en
perspectief observator); meer kijken naar perspectief van observator
Tweede stap: zelfherkenning (2de levensjaar)
- = herkennen van zichzelf als fysiek uniek wezen
Bv. rode stip op neus, in spiegel zien, dan neus aanraken
Zichzelf herkennen op foto’s
- Maar ook schaalfouten (‘scale errors’) = dingen doen die door hun
lichaamsgrootte niet mogelijk zijn (bv. op stoel van pop gaan zitten)
Dit is misschien gewoon experimenteren?
Begin ligt in inzicht dat eigen handelingen voorspelbare acties veroorzaken
van voorwerpen (en van andere mensen)
Als er meer gedeelde aandacht is in omgang met ouders, dan is er vroegere
zelfherkenning (vergelijken zelf-anderen)
Culturele verschillen (zie foto)
- Duitsland + India-stad: vroeger
zelfherkenning
Opvoeding autonome doelen
- Kameroen (Nso) + India-platteland: later
zelfherkenning
Opvoeding relationele doelen
o Emotionele/sociale ontwikkeling en zelfcategorisatie
Zie stap 3 en 4 zelfbewustzijn
Kind wordt verlegen en beschaamd (zie eerder: zelfbewuste emoties)
Eerste pogingen om perspectief van anderen te begrijpen
Zelfbewustzijn gaat samen met empathie
- = vermogen om emotionele toestand van iemand anders te
begrijpen en mee te voelen of emotioneel gelijkaardig te reageren
- Vb. anderen troosten (op manieren waar men zelf troost in vindt)
Perspectief nemen: beter samenwerken om conflicten (objecten, spel) op te
lossen en beter weten hoe anderen van streek te brengen
o Categorische zelf
Zichzelf en anderen categoriseren gebaseerd op:
- Leeftijd
- Fysieke kenmerken
- Braaf vs. stout zijn
Ontwikkelt tussen 1½ en 2½ jaar door taal!
Gebruikt om eigen gedrag te organiseren, met inbegrip van
geslachtsgebonden gedrag
o Zelfcontrole
‘Effortful control’ (zie eerder)
Hangt af van:
- Bewustzijn van zichzelf als afzonderlijk en autonoom
- Vertrouwen in richting geven aan eigen handelen
- Geheugen voor richtlijnen van opvoeders
Gehoorzaamheid weerspiegelt duidelijk bewustzijn van wensen en
verwachtingen van opvoeders
Uitstel van bevrediging: kunnen wachten om iets leuks te doen (bv. pakje
openmaken)
59
- Hangt af van kwaliteit van opvoeding
60
Denken van kinderen in dit stadium is rigide (stevig), is op elk moment
beperkt tot één aspect van de situatie en is sterk beïnvloed door de manier
waarop de dingen zich voordoen (of eruit zien) op dat ene moment
61
= organiseren van voorwerpen in klassen en subklassen
(waar een hiërarchische relatie tussen bestaat) op basis van
gelijkenissen en verschillen
o Recenter onderzoek
Algemeen:
- Vele Piaget-taken bevatten voor kinderen onbekende elementen, of
te veel informatie-elementen om tegelijkertijd te verwerken
Daarom worden de capaciteiten van kinderen (in ‘real life’
situaties) onderschat
Egocentrisme
- 3-bergenexperiment met vertrouwde voorwerpen (en geen foto’s
laten kiezen): zelfs op 4 jaar al inzicht in verschillende gezichtspunten
- In conversaties: kinderen passen taalgebruik aan aan behoeften van
luisteraars (bv. jongere kinderen)
Animistisch denken
- Kleuters maken onderscheid tussen levende en niet-levende
objecten (bv. dieren en voorwerpen)
Zeggen zelden dat robots eten of groeien, maar wel dat ze
denken
- Misvattingen komen voort uit onvolledige kennis over voorwerpen
(dus: niet echt geloof in hun levend zijn)
Magisch denken
- Magische verklaringen voor gebeurtenissen die ze niet vatten, maar
wel flexibel en gepast erover denken
- Tussen 4 en 8 jaar: magisch denken verdwijnt door grotere
vertrouwdheid met effecten en principes uit fysica
62
- Goochelaars gebruiken trucs; Sinterklaas/Kerstman zijn niet echt
Niet-logisch denken
- Indien taken vereenvoudigd en relevant zijn voor het dagelijkse
leven, dan doen kinderen het veel beter dan Piaget zou verwachten
Bv. Conservatie van aantal: Van 6 naar 3 voorwerpen, dan
wel succesvol
Bv. Redeneren door analogie over fysieke veranderingen (bv.
klei - appel)
Categorisatie
- Alledaagse kennis al vroeg opgedeeld in hiërarchische klassen
- Afleidingen over niet-observeerbare kenmerken (bv. koudbloedige
dieren)
- Basiscategorieën (bv. stoel) en algemene categorieën (bv. meubelen)
en later subcategorieën (bv. schommelstoel)
- Woordenschat en algemene kennis breidt uit (ouders lezen voor)
- Conclusie: categoriesystemen zijn nog niet complex, maar het
vermogen om hiërarchisch te classificeren is al vroeg aanwezig
o Evaluatie pre-operationeel stadium
Als proeven vereenvoudigd worden, dan vertonen kleuters al een begin van
logische operaties
- Daarom: logische operaties geleidelijk verworven
Bestaat er dan wel een pre-operationeel stadium?
- Sommige auteurs: Neen (enkel informatieverwerking)
- Andere auteurs (neo-Piagetiaanse denkers = Piaget +
informatieverwerking): Ja, maar dan een meer flexibel
stadiumconcept:
Een geheel van onderling samenhangende competenties
ontwikkelt over een langere periode, afhankelijk van de
ontwikkeling van de hersenen en van specifieke ervaringen
o Opvoedkundige principes afgeleid uit Piagets theorie
Ontdekkingsleren (‘discovery learning’)
Gevoeligheid voor bereidheid (‘readiness’) van kinderen om te leren
Aanvaarding van individuele verschillen
63
- Vandaar: “private” taal (‘private speech’) = taalgebruik van kinderen
dat tot zichzelf gericht is
- Helpt richting geven aan gedrag
Wordt vaker gebruikt als taken uitdagend zijn, na fouten of
bij verwarring
- Wordt geleidelijk stiller (= fluisteren, lippen, stil)
- Meer aandachtig tijdens taak betere prestaties
Sociale oorsprong van denken
- Waar komt “private” taal vandaan?
Zone van naaste ontwikkeling = reeks van taken die te
moeilijk zijn om alleen op te lossen, maar wel op te lossen
met hulp van anderen
- Anderen doen aan ondersteuning (‘scaffolding’) = aanpassen van de
steun die men geeft tijdens een leersessie in overeenstemming met
huidige niveau van presteren van kind (Eng. ‘scaffold’ = stelling,
steiger)
- Empirische steun in onderzoek
Ouders die effectief steunen, hebben kinderen die meer
“private” taal gebruiken en later analoge taken beter alleen
kunnen
Dus: niet eens zijn met ‘peers’ niet zo belangrijk
(oplossen wel)
Varieert naargelang cultuur (bv. meer directieve steun in
Azië)
o Zone van de naaste ontwikkeling
Ondersteuning (‘scaffolding’) helpt kinderen leren.
Begeleide ontdekking (‘assisted discovery’) en samenwerken met ‘peers’
helpt kinderen ook leren.
Vygotsky en onderwijs
o Gelijkenissen tussen Piaget en Vygotsky:
Actieve deelname van kinderen
Aandacht voor individuele verschillen
o Vygotsky bevordert begeleid ontdekkingsleren (‘assisted discovery’)
(Piaget: onafhankelijk ontdekkingsleren)
o Samenwerking met leeftijdgenoten (‘peer collaboration’): kinderen van verschillend
niveau (meer dan bij Piaget)
o Verbeeldingsspel (‘make-belief’) is unieke zone van de naaste ontwikkeling (waarin
kinderen veel uitdagende activiteiten uitproberen en veel nieuwe competenties
verwerven en tot grotere zelfcontrole komen).
64
Verbale communicatie is niet enige middel, en zelfs niet belangrijkste middel,
waardoor kinderen leren in sommige culturen (leren door observatie!)
Informatieverwerking
o Thema’s
Executive functies: inhibitie, flexibel veranderen van aandacht,
werkgeheugen, planning
- Kleuters kunnen maar korte tijd met een taak bezig zijn, het is
moeilijk om op details te letten, en ze geraken makkelijk afgeleid
- Inhibitie
Kleuters worden beter in inhibitie = onderdrukken van
impulsen en zich concentreren op een ander doel (bv.
“nacht” moeten zeggen bij plaatje van zon en “dag” bij
plaatje van maan en sterren)
- Flexibel veranderen van aandacht
Bestudeerd met taken over volgen van regels (bv. opdelen
naar kleur (rood – blauw) en dan naar vorm (boten –
bloemen))
Rond 4 jaar kunnen kinderen van regel veranderen
- Werkgeheugen
Kleuters kunnen meer informatie in het werkgeheugen
vasthouden en bewerken
Draagt bij tot flexibel veranderen van aandacht
In toenemende mate is dit belangrijk bij probleem oplossen
- Planning
Kleuters worden beter in plannen = vooraf een opeenvolging
van handelingen uitdenken en de aandacht verdelen in
functie van het te bereiken doel
Bv. Molly wil een foto nemen van de kangoeroe (in
het tweede hok). In welke kist zou jij best de camera
leggen, die bij het eerste of het derde hok, als je
weet dat je het pad maar 1 maal mag bewandelen?
» Lukt vanaf 5 jaar
Eind van de kleuterperiode: kleuters kunnen een handeling
uitstellen en eerst gaan plannen:
Opeenvolging uitdenken van een reeks toekomstige
gebeurtenissen
65
Evalueren van de gevolgen
Aanpassen van het plan in functie van de vereisten
66
geworden van algemeen kennisbestand (bv. leren van lijsten van
woorden)
Geheugen voor routinematige gebeurtenissen
Scripts = algemene beschrijvingen van wat er gebeurt en
wanneer het gebeurt in een specifieke situatie (vb. op
restaurant gaan)
Met toenemende leeftijd worden scripts
uitgebreider en gebruikt om te voorspellen wat er
gaat gebeuren in gelijkaardige situaties
Dus scripts helpen kinderen bij het organiseren,
interpreteren en voorspellen van gebeurtenissen
‘Theory of mind’: ‘false belief’
- ‘Theory of mind’ = een samenhangend geheel van ideeën over
mentale activiteiten
Vaak ook omschreven als metacognitie = denken over
denken (Grieks: meta = “boven” of “hoger”)
Bewustzijn van mentaal leven
- 1 jaar: interactieve vaardigheden (bv. gedeelde aandacht)
- 2 jaar:
Beseffen dat perspectief van anderen verschillend is van
eigen perspectief
Eerste werkwoorden: “denken”, “onthouden”, “doen alsof”
- 3 jaar: begrijpen dat mensen aan iets kunnen denken zonder het te
zien, te voelen of erover te praten
- 2 - 3 jaar: veronderstellen dat mensen zich altijd gedragen in de lijn
van hun wensen (‘wishes’)
Maar nog geen inzicht dat andere mentale toestanden (die
minder duidelijk zijn en meer vatbaar zijn voor interpretatie)
zoals overtuigingen (‘beliefs’), ook gedrag van mensen
kunnen beïnvloeden
Fout antwoord in ‘false belief’ taak
- 4 jaar: begrijpen dat zowel wensen als overtuigingen invloed hebben
Correct antwoord in ‘false belief’ taak
- ‘False belief’ (= overtuiging die niet overeenkomt met realiteit) kan
gedrag van mensen beïnvloeden
Taak:
2 doosjes tonen, één met ‘Sesamstraat pleisters’ op
(merknaam kinderpleisters) (USA: ‘Band-Aids’)
Vraag 1: “Neem de doos met de pleisters”
Kind neemt doos met “Sesamstraat pleisters”, geen
pleisters, wel in andere doos
Vraag 2: “Hier is Pamela (= pop), die pleister nodig
heeft. Waar zal ze die zoeken?”
Antwoord: andere doos = geen idee van ‘false belief’
Antwoord: ‘Sesamstraat pleisters’ doos = wel idee
daarvan
Wel impliciet begrijpen van ‘false belief’
67
Blijkt uit niet-verbaal gedrag, bv. zoekende
volwassene helpen
(Doos bevatte eerst blokken en nu lepel; dan blok
geven als volwassene naar de doos tast)
Gaat vooraf aan expliciet begrijpen
Geen verklaring voor verschil tussen verbale en niet-
verbale taken
4 - 6 jaar: inzicht in ‘false belief’ neemt toe
Betere sociale vaardigheden, beter verhalen
begrijpen
- Factoren die bijdragen tot ‘Theory of mind’
Taal
Rijke woordenschat over mentale toestanden
Cognitieve vaardigheden
Ongepaste reacties onderdrukken ( = inhibitie),
flexibel denken, plannen
Sociale vaardigheden
Moeders (veilige gehechtheid) mind-mindedness
Oudere broers/zussen
Leeftijdgenoten (verbeeldingsspel)
Voorbereid op biologisch vlak (zie eerder: basisdomeinen)
(‘core knowledge’)
- Beperkt inzicht in mentale leven
Bij kleuters inzicht in mentale leven nog onvolledig
Denken dat mentale activiteit (bv. denken) ophoudt
als er geen uiterlijke tekenen van zijn
Besteden weinig aandacht aan proces van denken
Begrijpen niet dat mentale inferenties een bron van
kennis kunnen zijn
Conclusie:
Jonge kinderen: zien menselijke geest als passief
recipiënt ( = ‘container’)
Oudere kinderen: zien menselijke geest als actief en
constructief
- Theory of mind bij jonge kinderen
Samenhangend geheel van ideeën over mentale activiteiten
Vroeg bewustzijn in niet-verbale taken (impliciet inzicht)
Oplossen van ‘false belief’ taken (expliciet inzicht) rond 4
jaar: invloed van taal, executieve functies en sociale
ervaringen
Beperkingen:
Zonder duidelijke aanwijzingen, niet begrijpen dat
mensen aan het denken zijn
Zijn verward door subtiele verschillen tussen
mentale toestanden
Ziet menselijke geest als passief recipiënt (=
‘container’)
Vroege vormen van lezen/schrijven (Engels: ‘early literacy’)
68
- Proberen te begrijpen hoe geschreven symbolen betekenis hebben
(= ‘emergent literacy’)
- Kinderen begrijpen veel over geschreven taal lang voor ze leren lezen
en schrijven op de conventionele manier
Eerst denken ze: 1 letter = 1 woord
Later denken ze: letters zijn delen van woorden + band met
klanken
- Informele ervaringen met lezen/schrijven (spelletjes, boekjes met
verhaaltjes)
Interactief voorlezen
- Kinderen uit lage SES: veel minder verhaaltjesboeken en dus minder
goed voorbereid op leren lezen (zie Figuur)
Kleuterleidsters bijscholen als oplossing
Ouders zulke boeken geven en richtlijnen over hoe te
gebruiken
- Goede voorspellers ontwikkeling lezen en schrijven:
Fonologisch bewustzijn = kunnen reflecteren over de
klankstructuur van de taal (bv. rijmen, uitspraak)
Woordenschat en grammaticale kennis
Wiskundig redeneren: vroege vormen
- 14-16 maanden: Ordinaliteit
= de volgorde-relaties tussen kwantiteiten kennen (bv. 3 > 2
en 2 > 1) (rangtelwoord)
- 2 tot 3 jaar: tellen van rijen van 5 voorwerpen (met beperkingen)
- 3,5 tot 4 jaar: Cardinaliteit
= principe dat het laatste getal in een telreeks het aantal
elementen van de verzameling weergeeft (hoofdtelwoord)
Correct kunnen tellen tot 10
- Vanaf dan: eenvoudige rekenopgaven kunnen oplossen
Gebruikt tellen om dit te kunnen oplossen (vanaf 4j)
Eerst: “verder tellen”
Later: aftrekken (“aftellen” of ‘counting down’)
- Hoe meer thuis informeel geoefend wordt, hoe sneller onder de knie
69
- Ouders: warm en intellectueel stimulerend, redelijke eisen stellen
voor sociaal aangepast gedrag, conflicten oplossen met redelijkheid
Deze kenmerken komen minder vaak bij arme gezinnen voor
- Als lage SES-ouders toch hoge HOME-scores halen, dan doen hun
kinderen het beter op IQ-tests
- Besluit: thuisomgeving speelt grote rol in zwakkere intellectuele
prestaties van lage SES-kinderen
Kwaliteit van kinderopvang en kleuterschool:
- Vele kinderen zitten in de kinderopvang / kleuterschool (USA: 65%)
Kleuterschool (‘preschool’) = geplande, opvoedende
ervaringen bedoeld om de ontwikkeling van 2- tot 5-jarigen
te bevorderen
Kinderopvang (‘child care’) = reeks voorzieningen om
toezicht te houden op de kinderen van werkende ouders (bv.
thuis of kinderdagverblijf)
Minder goede kwaliteit en lange uren in overvolle
centra:
» Kinderen scoren lager voor cognitieve en
sociale vaardigheden
» Kinderen vertonen gedragsproblemen
Goede kwaliteit
» Kinderen scoren lager voor cognitieve, taal
en sociale vaardigheden
» Effecten vooral bij kinderen uit lage SES en
van lange duur
Opvang in centrum leidt tot grootste cognitieve
vooruitgang
- Van opvang “thuis” naar opvang in “centrum”
In armere gezinnen meer opvang door familieleden
Grens niet altijd duidelijk
- Opmerking: schooldag in USA duurt maar halve dag!
- 2 soorten kleuterscholen:
Kindgerichte (‘child-centered’): brede waaier aan
activiteiten waaruit kinderen kiezen, veel leren tijdens spel
Schoolse (‘academic’): strak gestructureerd, aanleren van
schoolse vaardigheden (bv. letters, getallen, kleuren,
vormen) op basis van herhaling en ‘dril’
Leraren geven structuur aan het leren
Formele lessen: repetitief drillen van letters en
getallen
Onderzoek suggereert dat onderwijs in grote
groepen onder leiding van een leraar de motivatie
ondermijnt
- Grote druk om klemtoon op formeel schools leren te leggen
- Nadelige gevolgen:
Motivatie neemt af
Meer stressgedragingen (bv. wiebelen, schommelen)
Slechtere studiegewoonten + zwakkere schoolprestaties
70
Meer bij lage-SES kinderen
- Vroege interventieprogramma’s voor risico-kleuters
Project Head Start: grote betrokkenheid van ouders
(Head start = voorsprong)
Head Start REDI: uitgebreide opleiding (‘training’) voor
leraren
(REDI = Research-Based Developmentally Informed)
Meer intensieve interventie om effect te vergroten
door workshops en begeleiding door ervaren leraren
» Programma wordt meer gegeven zoals het
bedoeld is
» (60% van de Head Start leraren hebben geen
diploma !)
Klassieke Head Start versus Head Start plus REDI:
» Kinderen: betere scores voor taal en sociale
ontwikkeling
» Leraren:
Conversaties met kinderen zijn meer
cognitief complex
Verstorend gedrag beter voorkomen
High/Scope Perry Preschool Project:
Cognitief verrijkingsprogramma op kleuterschool
verbonden aan een universiteit
(Perry Preschool = naam van school)
(High/Scope = naam van stichting die onderzoek
deed)
In USA: leerproblemen best vroeg aanpakken, nog vóór het
begin van formeel onderwijs
Bekendste programma is Head Start (Engels: “voorsprong”)
= 2 jaar lang kleuterschool, voeding en
gezondheidszorg, ouders erbij betrekken
Goede resultaten van interventie-projecten:
Vb. 1: (7 centra aan universiteiten) hoger IQ en
betere schoolprestaties in eerste 2-3 jaar van lagere
school (vaak langdurige effecten; tot in adolescentie)
Vb. 2: (High/Scope Perry Preschool Project)
» In adolescentie: vaker werk, minder
delinquent
» 27 jaar: vaker opleiding afgemaakt, hoger
loon (Figuur)
» 40 jaar: voorsprong behouden op alle
domeinen
» Niet aan universiteit (= “echte” Head Start of
andere ‘community based’ programma’s):
effecten gelijkaardig, maar minder
uitgesproken
Verklaring afname effect:
» Zwakke kwaliteit lagere school
71
» Vroeg beginnen heeft langer effect
Opvoedkundig verantwoorde media
- TV
Kinderen kijken veel TV (2-6 jaar: 1,5 tot 2,66 u per dag)
Sesamstraat (‘Sesame Street’)
Aanleren van basisvormen lezen/schrijven en
getalconcept
Bijbrengen algemene kennis en sociale vaardigheden
Hoe meer kinderen kijken, hoe beter prestaties op school
Evolutie in TV programma’s:
Eerst: snel tempo (zoals reclame)
Later: rustiger tempo met duidelijke verhaallijn
Verhalende programma’s met traag tempo meest effectief:
Verbetering van executieve functies en beter
onthouden van inhoud programma’s
Vooruitgang in vaardigheden zoals lezen, schrijven
en rekenen
Meer uitgebreid verbeeldingsspel
Betere prestaties op school
Nadeel:
Overmatig TV kijken leidt af van spel waarin
belangrijke vaardigheden worden opgebouwd
Tijd besteed aan ‘prime-time shows’ en tekenfilms
hangt samen met minder sterke schoolse
vaardigheden
- Computer
Bijna alle kinderen hoge SES hebben thuis computer (USA),
maar slechts helft van kinderen met lage SES heeft een
computer
Meeste kleuterklasjes hebben een computer-leercentrum
Tekstverwerker: leren schrijven (‘emergent literacy’)
Rekenen: via spelletjes basisvaardigheden inoefenen
(Vereenvoudigde) computertalen: leren
programmeren
Samenwerken
Met volwassenen
Met andere kinderen
Leren met computers
Voordelen van programma’s over taal en rekenen:
» Ontwikkeling vaardigheden (taal,
lezen/schrijven, rekenen)
» Uitgebreide algemene kennis
» Meer uitgewerkte tekeningen/teksten
» Minder schrijffouten
» Vereenvoudigde computertalen bevorderen
probleem oplossen en meta-cognitie
Overmatig gebruik voor ontspanning en ‘gaming’ kan
schadelijk zijn
72
Taalontwikkeling: thema’s
o Woordenschat
Op 6 jaar: kind kent ongeveer 10.000 woorden (= 5 per dag)
Fast-mapping = verbinden woord met onderliggend concept (= ‘mapping’) na
zeer korte kennismaking met woord (= ‘fast’)
- Is dus snelle manier om woordenschat uit te breiden na een woord 1
of 2 keer gehoord te hebben
- Vele auteurs stellen voor dit gewoon “fast learning” (dus: “snel
leren”) te noemen.
- Gewoonlijk wordt het fenomeen aangetoond met een reeks bekende
voorwerpen en één onbekend (of nieuw) voorwerp, bijvoorbeeld
een speelgoedauto, een speelgoed-eend en een handpers om
knoflook uit te knijpen.
- Als je kinderen dan vraagt, “Geef me de pers”, dan geven ze je ook
dat voorwerp (omdat ze de twee overige voorwerpen, auto en eend,
al kennen). Dat woord “pers” onthouden ze dan ook voor later.
Types van woorden – volgorde:
- Namen van objecten
- Werkwoorden
- Bijvoeglijke naamwoorden
Strategieën om woorden te leren
- Principe van wederzijdse exclusiviteit = veronderstelling dat woorden
verwijzen naar niet-overlappende categorieën
- ‘Shape bias’ = vele vroege woorden verwijzen naar de vorm
- Nagaan hoe woorden in zin gebruikt worden
- Vaak afgaan op sociale aanwijzingen in “rijke” sociale informatie (bv.
voorwerp bewegen en naar kind kijken)
- Uitleg van volwassenen helpt ook (over welk woord beter is - bv.
dolfijn)
- Zelf oplossingen bedenken voor woorden die ze nog niet geleerd
hebben
Verklaren van ontwikkeling woordenschat
- Aangeboren principes (bv. wederzijdse exclusiviteit)
Maar ontwikkeling is flexibel en verschillend tussen talen
Zelfde strategieën als bij niet-taalkundige informatie
- Meerdere aanwijzingen die veranderen met leeftijd
Perceptueel
Sociaal
Taalkundig
Als meerdere soorten informatie beschikbaar zijn, dan leren kinderen het
snelst
o Grammatica
= De manier waarop we woorden combineren tot betekenisvolle
uitdrukkingen en zinnen
Basisregels
73
- Grammaticale regels eerst voor beperkt aantal werkwoorden
- 3,5 – 4 jaar: basisstructuur (onderwerp-werkwoord-voorwerp)
toepassen op alle werkwoorden
- Als ze 3-woorden zin beginnen te gebruiken, dan geleidelijke
uitbreiding (bv. meervoud, werkwoord tijden)
- Over regularisatie = regels te ver uitbreiden zodat uitzonderingen er
ook onder vallen (bv. ”Mijn beker is gevald” (i.p.v. “gevallen”)
Meer ingewikkelde structuren (= zinsconstructies)
- 2 – 3 jaar: nog vele fouten met vraagzinnen
Passieve zinnen ook nog moeilijk (passief pas helemaal
onder de knie aan eind lagere school)
- 4-5 jaar: al vele moeilijke zinsconstructies
- Einde kleutertijd: competent gebruik van (bijna) alle zinsconstructies
uit moedertaal
o Conversatie
Pragmatiek = de praktische, sociale kant van taal, die kinderen moeten leren
(naast woordenschat en grammatica) om effectief en op de gepaste manier
met anderen te communiceren
2 jaar: in persoonlijk gesprek (‘face-to-face’): om beurt praten, gepast
reageren op opmerkingen, en onderwerp tijdlang aanhouden
3 jaar: vat de bedoeling van een spreker die indirect wordt uitgedrukt
4 jaar: conversatie aanpassen aan leeftijd, geslacht, sociale status luisteraar
Praten en instructies geven over de telefoon (4–8 jaar), geleidelijke oplossing
voor het ontbreken van hulpmiddelen
o Ondersteunen van taalontwikkeling
Mogelijkheid voor tweerichtings-communicatie (‘give-and-take’) hangt
samen met vooruitgang in taalontwikkeling
Sensitieve ouders doen 2 dingen:
- Helpende, expliciete feedback geven
- Fouten niet overmatig corrigeren
Herformuleringen (‘recasts’) = reacties van volwassenen die foutief
taalgebruik herstructureren tot de correcte vorm
Uitbreidingen (‘expansions’) = reacties van volwassenen die uitdrukking van
kind verder uitwerken en die daardoor complexer maken
Zie theorie Vygotsky: volwassenen brengen kind zachtjes tot volgende stap in
ontwikkeling (door warmte en aanmoediging)
74
6. Emotionele en sociale ontwikkeling bij kleuters (hoofdstuk 8 handboek)
Inleiding
o In de kleuterperiode (2 tot 6 jaar) ontwikkelen kinderen:
Een zelfverzekerde kijk op zichzelf
Meer effectieve controle over hun emoties
Nieuwe sociale vaardigheden
De basis van moraliteit
Een duidelijk gevoel van geslachtsidentiteit
Zichzelf begrijpen
o Zelfconcept = geheel van kenmerken, vaardigheden, houdingen en waarden waarvan
een individu gelooft dat het omschrijft wie hij of zij is
o Twee aspecten:
Fundamenten van zelfconcept
- Bestaat vooral uit:
Observeerbare kenmerken (3 jaar): uitzicht, bezittingen,
gedrag
Typische emoties en attitudes (3½ jaar): “Ik hou van/Ik hou
niet van …”
Uitspraken die overeen komen met rapportering door
moeders (5 jaar)
- Anticipeert in toenemende mate op toekomstige toestanden en
behoeften
- Verwijst nog niet naar persoonlijkheidstrekken (bv. “Ik ben
verlegen”)
Zelfwaardering (‘self-esteem’)
- = oordelen over zichzelf en gevoelens daarbij
- Deze beïnvloeden:
Emotionele ervaringen
75
Toekomstig gedrag
Psychologische aanpassing op lange termijn
- Draagt bij tot initiatief nemen
- Kind overschat gewoonlijk eigen capaciteiten en onderschat
moeilijkheidsgraad van de taak
- Ouderlijke ‘scaffolding’ en prijzen van inspanning
Emotionele competentie
o Verbetering van:
Begrijpen van emoties
- Kleuters beoordelen correct:
De oorzaken van emoties
De gevolgen van emoties
De gedragsmatige tekenen van emoties
- Beperkingen: situaties met tegengestelde aanwijzingen (‘cues’) (bv.
kind lacht en fietswiel gebroken) (zie: centratie)
- Ouders helpen bij bespreken van emotionele ervaringen van
kinderen en bevestigen van hun gevoelens
- Kleuters die verwijzen naar gevoelens in de omgang met
speelkameraden zijn meer geliefd door leeftijdgenoten
Emotionele zelfregulering
- Rond 3 tot 4 jaar kunnen kinderen strategieën beschrijven om
negatieve emoties te verminderen
- Geholpen door:
Taalontwikkeling
Begrijpen van oorzaken en gevolgen van emoties
Vooruitgang executieve functies
Zien hoe ouders emoties uitdrukken en ermee omgaan
Gesprekken tussen volwassenen en kinderen die kinderen
voorbereiden op moeilijke situaties
o Toename van:
Zelfbewuste emoties
- Omvatten schaamte, verlegenheid, schuld en trots
- In toenemende mate gevoelig voor prijzen en de schuld krijgen
naarmate zelfconcept ontwikkelt:
Intense schaamte hangt samen met minder goede
aanpassing
Gepaste, matige schuld ondersteunt goede aanpassing
- Ondersteunende ouders focussen op het verbeteren van prestaties
- Verschillen tussen culturen (Azië)
Empathie, sympathie en pro sociaal gedrag
- Empathie = meevoelen met iemand anders en emotioneel op
gelijkaardige manier reageren
Het is een belangrijke motiverende factor voor pro sociaal
gedrag
Lokt bij sommige kinderen onbehagen op (distress) die
gefocust is op de eigen persoon
76
- Sympathie = gevoelens van bezorgdheid of verdriet om het
(droevige) lot van iemand anders
- Pro sociaal (of altruïstisch gedrag) = handelingen die een ander
persoon voordeel brengen zonder dat er te verwachten voordelen
voor het eigen zelf zijn
- Individuele verschillen in empathie
Factoren die pro sociaal gedrag bevorderen:
Temperament:
» Sociabiliteit
» Assertiviteit
» Goed zijn in emotionele zelfregulering
Opvoeding – warme sensitieve ouders die:
» Reageren met empathie en sympathie
» Aanleren om vriendelijk te zijn
» Tussenkomen als kind ongepaste emotie
vertoont
o Belangrijk voor succesvolle relaties met leeftijdgenoten en algemene mentale
gezondheid
77
Constructiespel (3-6 jaar): creëren of construeren van iets
Rollenspel (2-6 jaar): uitbeelden van alledaagse en ingebeelde rollen
78
- Emotioneel expressieve, sensitieve communicatie
- Ouder–kind spel
Moraliteit en agressie
o Aan het einde van de kleuterperiode:
Kunnen kinderen argumenteren over kwesties van rechtvaardigheid en
eerlijkheid
Begint het geweten zich te vormen
Kunnen kinderen vele morele regels formuleren
Ontwikkelen kinderen bezorgdheid voor anderen en principes van goed
gedrag
o Vanaf 2 jaar: begin bezorgdheid over dingen die niet horen
o Ouders vinden dat kinderen meer verantwoordelijk zijn voor hun gedrag
o Geweten begint zich te vormen in kleuterperiode
Eerst: onder externe controle van volwassenen
Later: innerlijke normen (geïnternaliseerd)
o Theorieën leggen verschillende klemtonen:
Psychoanalyse: emotionele kant
Sociale leertheorie: moreel gedrag
Cognitieve ontwikkelingstheorie: denken
o Perspectieven op morele ontwikkeling (zie verder voor uitgebreide uitleg)
Psychoanalytisch
- Freud: Superego en schuld
- Onderzoek: inductie, op empathie gebaseerde schuld
Sociaal leren
- Beloning en straf
- Voor- en nadoen van moreel gedrag
Cognitieve ontwikkelingstheorie
- Kinderen als actieve denkers over sociale regels
o Psychoanalyse
Freud
- Vorming van geweten (superego)
- Door identificatie met ouder van zelfde geslacht
- Gehoorzamen aan superego om schuld te vermijden
- Morele ontwikkeling afgerond op 5-6 jaar
Vandaag: meeste onderzoekers niet mee eens
- Ouders dreigen vaak kinderen hebben weinig schuld
- Ouders: Terugtrekken van liefde (‘withdrawal of love’) dan veel
zelfverwijten bij kind
- Kind: Ontkennen van schuld zwak geweten
Inductieve opvoeding
- Inductie: speciale vorm van disciplinering waarbij men kind helpt om
te letten op gevoelens door te wijzen op de gevolgen van het foute
gedrag van het kind voor anderen
- Succes van inductie: kinderen gemotiveerd tot actieve betrokkenheid
op morele normen
Informatie krijgen, gebruiken in latere situaties
79
Empathie en sympathie aanmoedigen, meer pro sociaal
gedrag
Redenen om gedrag te veranderen, morele normen worden
zinvol
- Daarentegen: te veel dreigen en straffen, kind kan niet goed
nadenken, geen internalisatie morele normen
Bijdrage van kind
- Empathie heeft beperkte genetische component
- Temperament:
Angstige kinderen: zachtheid en geduld
Impulsieve kinderen:
Veilige gehechtheidsrelatie
Combinatie van krachtig straffen en inductieve
opvoeding
Rol van schuld
- Voor Freud: (empathie-gebaseerde) schuld kan rol spelen
- Tegen Freud: schuld is niet enige factor
o Sociale Leertheorie: modelleren
Goede modellen van moreel gedrag:
- Warmte en responsiviteit
- Competentie en macht
- Consistentie tussen woorden en gedrag
Kinderen internaliseren pro sociale regels door observatie en aanmoediging
door anderen
Meeste invloed op jonge leeftijd
Versterking niet nodig
Straffen
- Verschillende technieken:
Scherp terecht wijzen
Fysieke kracht: gevaar
Warmte, redeneren: lange-termijn doelen
Kracht + redeneren: ernstige overtredingen
- Vaak straffen: geen blijvende verandering van gedrag
- Ongewenste neveneffecten:
Straf is model voor agressie
Persoonlijke bedreiging klemtoon op eigen negatieve
beleving
Kind leert straffende ouder te vermijden
Gunstige effecten voor ouders = versterking
Meer aanvaarding Overdracht naar volgende generatie
- Toch vaak gebruikt
- Komt vaker voor bij jongere kinderen (peuters en kleuters)
- Moeilijk temperament + lichaamsstraffen meer negatieve
effecten op langere termijn
- (Amerikaanse idee) lichaamsstraf heeft geen nadelen of zelfs
voordelen als ouders van kind houden
Deze veronderstelling gaat enkel op indien zelden toegepast
en in bepaalde sociale contexten; bv. Afro-Amerikanen
80
Opmerking: “positieve” strategieën hebben meer effect
81
Volwassenen
- Omgaan met overtredingen regels
- Aangepaste communicatie
Leeftijdgenoten:
- Anderen aanvallen minder ver in morele ontwikkeling
o Types van Agressie
Proactief (instrumenteel):
- Voldoen aan behoefte of verlangen
- = bedoeld om kind iets te laten bekomen dat het wil (bv. voorrecht,
voorwerp of ruimte) en daarom roepen of anderen wegduwen om
doel te bereiken
- Zelf op gang gebracht (actie; ‘Self-initiated’)
Reactief (vijandig):
- = Bedoeld om iemand te kwetsen
- Defensieve reactie op provocatie
Fysiek (direct of indirect)
- Lichamelijk nadeel
- Schade aan eigendommen
Verbaal (altijd direct)
- Bedreiging van fysieke agressie
- Beledigen
- Treiteren
Relationeel (direct of indirect)
- Sociale uitsluiting
- Kwaadaardige roddel
- Manipuleren van vriendschappen
o Agressie: evoluties over tijd:
Fysieke agressie neemt af
Verbale agressie neemt toe
Instrumentele agressie neemt af (uitstel van bevrediging)
Vijandige agressie neemt toe (vijandige intenties anderen beter herkend,
daardoor terugslaan)
o Oorzaken van agressie
Individuele verschillen:
- Geslacht: hormonen en conformiteit aan geslachtsrollen
- Temperament en andere zelfregulerende vaardigheden
Gezin:
- Harde, inconsistente discipline
- Cycli van disciplinering, “jammeren” en toegeven
- Conflict-geladen atmosfeer in het gezin
Geweld in de media
o Agressie geslachtsverschillen:
Jongens: meer openlijke agressie
- Mannelijke geslachtshormonen (androgenen)
- Spelen vaker competitief spel in grotere groepen
- Geslachtsrollen
Meisjes: reputatie: meer verbale en relationele agressie
- In feite: meer geconcentreerd relationeel en indirect
82
o TV en agressie
USA: 60% van TV programma’s bevatten geweld-scènes
Tekenfilms meest gewelddadig
Jonge kinderen zijn meest beïnvloedbaar (begrijpen nog niet zo goed)
Gewelddadige TV (en video en computerspelletjes): meer vijandige
gevoelens en agressief gedrag
Korte termijneffecten: ouders en ‘peers’
Ook lange-termijn effecten:
- Longitudinale studies: meer TV kijken in kindertijd en adolescentie,
meer agressie in vroege volwassenheid
o ‘Incredible Years’
Trainingsprogramma voor ouders (18 weken), gericht op positieve aanpak
Resultaten: agressieve kinderen (Experiment; ‘random assignment’)
- Zeer goede resultaten bij oudertraining
- Opvoeding wordt beter
- Probleemgedrag (agressie) verminderd
- Effecten blijven duren (75% goed aangepast in adolescentie)
o Helpen om agressie te controleren
Behandelingsprogramma’s:
- Vroeg beginnen
- Doorbreken van cycli van vijandigheid (zie eerder; bv. niet toegeven)
- Aanleren van emotionele competentie en betere manieren van
omgaan met ‘peers’ (bv. empathie en sympathie)
- Training in oplossen van sociale problemen = conflicten uitbeelden,
manieren van oplossen bespreken, inoefenen succesvolle
strategieën
- Vermindert stress in het gezin
Geslachtsrollen: stereotypering
o Stereotiepe geslachtsrollen
Geslachtsrol-stereotypering (’gender typing’) = iedere associatie van
voorwerpen, activiteiten, rollen of (persoonlijkheids)trekken met één van de
geslachten op een manier die aansluit bij de culturele stereotypes
o Theorieën: zie moraliteit
Sociaal leren (versterking en modelleren)
Cognitieve ontwikkelings- (kind als actieve denker)
Geslachtsschema’s (combinatie van 2 vorige)
o Geslachtsgebonden overtuigingen en geslachtsgebonden gedrag
Op 2 jaar: termen als “jongen” en “meisje” correct gebruikt
Geslachtsgebonden voorkeuren speelgoed
Persoonlijkheidstrekken
- Jongens: actief, assertief, openlijke agressie
- Meisjes: angstig, afhankelijk, relationeel agressief
Worden sterker in kleuterperiode (bv. geen afwijkingen geduld)
Kleuters begrijpen nog niet dat kenmerken samenhangend met geslacht niet
bepalen of men mannelijk of vrouwelijk is
o Kleuters associëren speelgoed, kleding, voorwerpen in het huishouden, beroepen en
andere dingen met één van de geslachten
83
Stereotypen werken als algemene regels (‘blanket rules’)
Rigiditeit van geslachtsstereotypen door:
- Geslachtsstereotypering in de omgeving
- Cognitieve beperkingen: kleuters realiseren zich nog niet dat
kenmerken die samenhangen met het geslacht (bv. kleding of
haardracht) het geslacht van een persoon niet bepalen
o Invloeden op geslachtsrollen
Biologische invloeden:
- Evolutionaire aanpassingswaarde
Mannen: agressie, competitie voor partners
Vrouwen: opvoeden van kinderen en responsiviteit
Kleuters verkiezen in toenemende mate leeftijdgenoten van
hetzelfde geslacht en geslachtsgebonden activiteiten:
Jongens: actief en competitief spel in grote groepen
Meisjes: rustigere activiteiten met coöperatieve
rollen
Prenatale androgenen in verband met geslachtsgebonden
voorkeuren voor speelgoed, manieren om te spelen, en
speelkameraden
- Hormonen
Omgevingsinvloeden:
- Gezin
Verwachtingen voor geslachtsgebonden kenmerken:
Jongens: prestatie, competitie, controle van emoties
Meisjes: warmte, beleefdheid, goed gesuperviseerde
activiteiten
Grotere verwachting dat jongens zich conformeren
Opvoedingspraktijken (direct):
Geslachtstereotiep speelgoed en activiteiten voor
kind
Positieve reacties op geslachtsstereotype
gedragingen
Aanwijzingen in taal (indirect)
Stereotiepe algemene uitspraken
Moeders
» Noemen geslacht van figuren in
prentenboeken
» Doen algemene uitspraken (‘generic
utterances’) over geslacht (bv. “Alle
matrozen zijn mannen”)
Ouders minder traditioneel kinderen minder
stereotiep
Jongens meest stereotype (invloed van vaders!)
- Leraren (kleuterschool)
Meisjes meer aangemoedigd deelname aan activiteiten
gestructureerd door volwassenen, jongens meer
ongestructureerde activiteiten
Meer afkeurend en controlerend tegenover jongens
84
- Leeftijdgenoten
Versterken van gedrag dat past bij eigen geslacht
Bekritiseren van gedrag dat hoort bij ander geslacht; jongens
die “vrouwelijk” gedrag vertonen links laten liggen
Jongens en meisjes andere stijl van sociale beïnvloeding
(daardoor minder met elkaar omgaan)
Bevoordelen eigen groep (‘in group favoritism’)
- Bredere sociale omgeving (beroepen, TV, …)
Stereotypen in media, beroepen, ontspanningsactiviteiten
Cognitieve beperkingen leiden tot veronderstelling dat
culturele praktijken het geslacht bepalen
o Geslachtsidentiteit (‘gender identity’)
= beeld van zichzelf als iemand met mannelijke/vrouwelijke kenmerken
3 vormen:
- Mannelijke:
Hoge score op mannelijke kenmerken
Lage score op vrouwelijke kenmerken
- Vrouwelijke:
Hoge score op vrouwelijke kenmerken
Lage score op mannelijke kenmerken
- Androgynie
= hoog op zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken
Goede voorspeller van psychologische aanpassing:
- Mannelijk en androgyn: hoge zelfwaardering
- Vrouwelijk: lage zelfwaardering (kenmerken niet sterk gewaardeerd
in maatschappij)
- Androgynen zijn ook meer flexibel: bv. mannelijke onafhankelijkheid
of vrouwelijke sensitiviteit, afhankelijk van de situatie
Theorieën over geslachtsidentiteit
- Sociaal leren
Geslachtsstereotype gedrag leidt tot geslachtsidentiteit
- Cognitieve ontwikkelingstheorie
Zelf-percepties (gender constancy) gaan vooraf aan gedrag
- Geslachtsthema (informatieverwerkingsbenadering)
Combinatie van sociale leer- en cognitieve
ontwikkelingstheorie
Geslachtsconstantie (‘gender constancy’) = het inzicht dat het geslacht een
biologische basis heeft en hetzelfde blijft zelfs als kleding, haarstijl en
(spel)activiteiten veranderen
- Inzicht pas verworven aan eind kleuterperiode (6 jaar)
- Sterk gecorreleerd met vermogen tot conservatie
- Kan niet alles verklaren: ook jonge kinderen vertonen al
geslachtsgebonden gedrag
- Rol van geslachtsconstantie in ontwikkeling geslachtsidentiteit is
onduidelijk en allicht niet zo groot
- Maar zodra kinderen over geslachtsrollen nadenken, wordt hun
geslachtsgebonden gedrag versterkt
85
Theorie van de geslachtsschema’s (‘gender schema theory’)
= informatieverwerkings-benadering van geslachtsrolstereotypering die
elementen combineert van sociale leertheorie en cognitieve
ontwikkelingstheorie.
- Ze legt uit hoe dat zowel omgevingsinvloeden als het denken van het
kind samen vorm geven aan de ontwikkeling van geslachtsrollen bij
kinderen
- Kinderen leren al jong geslachtsgebonden voorkeuren (zie sociale
leertheorie)
- Maar ze organiseren ook al snel hun ervaringen in geslachtsschema’s
= mannelijke en vrouwelijke categorieën waarmee ze hun wereld
interpreteren (zie cognitieve ontwikkelingstheorie)
Geslachtsschema’s hebben sterk effect
- Als gedrag wordt gesteld dat niet overeenkomt met geslachtsrollen
(‘gender-inconsistent’) dan
Zich niet herinneren of
Herinneringen vervormd tot ze overeenkomen met
geslachtsschema’s
Vb. verpleger => in herinnering: dokter
Ook voorkeuren aangepast
Vb. meisje lust geen oesters denken: alleen
jongens lusten oesters
Theorie geslachtsschema’s
- Kinderen organiseren hun ervaringen in mannelijke en vrouwelijke
categorieën
- Schema’s worden gebruikt om informatie te verwerken en het
gedrag te sturen
- Leidt tot bepaalde niet-accurate opvattingen:
Eigen voorkeuren toevoegen aan
geslachtsvooronderstellingen
Geheugen vervormen leidt tot “gender-consistent” gedrag
- Kinderen die geslachtsschema’s niet volgen (‘gender-aschematic’)
reageren volgens individuele belangstelling
o Verminderen van geslachtrolstereotypering
Vertraag blootstelling aan stereotype boodschappen in taal en media
Beperk traditionele geslachtsrollen in eigen gedrag
Zorg voor niet-traditionele modellen
Moedig ‘mixed-gender’ activiteiten aan
Zodra bewust van stereotypen, wijs op uitzonderingen
Opvoedingsstijlen (Baumrind)
o Tot nu toe: verschillende opvoedingspraktijken afzonderlijk bestudeerd (bv.
sensitiviteit; model bieden)
o Nu: samenbrengen in globale visie op effectief opvoeden
86
o Opvoedingsstijlen = combinaties van opvoedingsgedragingen die voorkomen over
een breed bereik van situaties en daardoor een duurzaam opvoedingsklimaat doen
ontstaan
87
= meer subtiele vorm van controle waarbij ouders binnendringen in
(‘intrude’) en manipulerend optreden in de verbale expressie, individualiteit,
en gehechtheid aan de ouders
- Komen tussen in beslissingen / keuze van vrienden
- Ontevreden terugtrekken van liefde (‘withdrawal’)
- Affectie afhankelijk (‘contingent’) van gehoorzaamheid
- Buitensporig hoge (en onaangepaste) verwachtingen
Hoog bij autoritaire stijl
Aanpassingsproblemen
- Angst, teruggetrokken
- Uitdagend, agressief
o Effectiviteit van de democratische stijl
Ouders zijn model van bezorgdheid, zelfvertrouwen en zelfcontrole
Kinderen internaliseren controle die rechtvaardig en redelijk is
Ouders passen verwachtingen en autonomie aan aan capaciteiten van
kinderen wat competenties opbouwt en zelfwaardering bevordert
Voorspelt maturiteit en psychologische aanpassing voor alle types van
temperament
Kan niet-adaptieve temperamenten bijsturen
Leidt tot opbouw van veerkracht (‘resilience’)
o Culturele verschillen in opvoeding
Chinees:
- Niet snel kind prijzen in context van redenen geven
- Meer controlerend in aanleren en regelen van tijdsbesteding van
kinderen
‘Hispanic’/Aziatisch ‘Pacific Islander’/’Caribbean’:
- Groot respect voor autoriteit van ouders
- Hoge mate van ouderlijke warmte
Afro-Amerikanen met lage SES:
- Strikte, “no-nonsense” discipline
- Gaat vaak samen met warmte en redenen geven
Etnische groepen hebben verschillende ideeën en praktijken over opvoeding
kinderen
- Conclusie: opvoedingsstijlen kunnen alleen begrepen worden in
bredere ecologische context
Kindermishandeling
o Geschat: 9 kind op 1000 (ongeveer 1 op 100) (onderschatting)
o Verschillende vormen:
Lichamelijke mishandeling
- Aanvallen die fysiek letsel toebrengen
Seksueel misbruik
- Aanrakingen, geslachtsverkeer, pornografie en andere vormen
Verwaarlozing (zie eerder)
- Niet voldoen aan de basisbehoeften van kinderen
Emotionele mishandeling
- Sociale isolatie, onredelijke eisen, intimidatie, vernedering en andere
vormen
88
o Patronen
Ouders: 80%, andere verwanten: 5%
Jongere kind: verwaarlozing, lichamelijk, emotioneel lagere schoolkind en
adolescent: seksueel misbruik
o Factoren die verband houden met kindermishandeling
Vroeger: Psychische stoornis ouders
Nu (Ecologische theorie):
- Kenmerken ouders
- Kenmerken kind
- Kenmerken gezin
Kinderen: “prematuur”, erg ziek, moeilijk temperament
Ouders: kunnen confrontaties met kind minder goed aan,
negatief vooroordeel (‘bias’): kind is koppig of stout
Weinig zelfcontrole en hoge emotionele ‘arousal’ bij stress
Laag inkomen, werkloosheid, partnerconflicten,
overbevolking, veel verhuizen, extreme disorganisatie
huishouden
Gevolg:
Basisverantwoordelijkheden opvoeding te zwaar
Frustratie afreageren op kind
- Gemeenschap
Bredere gemeenschap: ouders zijn geïsoleerd van informele
en formele sociale ondersteuning
(Informeel): geen steun vrienden en verwanten
Wantrouwen en vermijden anderen
Onvoldoende sociale vaardigheden
(Formeel): wonen in niet-stabiele, vervallen wijken
Geen parken, ontspanningscentra, kerken
- Cultuur
In sommige culturen: geweld als probleemoplossing
In USA : lichaamsstraffen op school toegelaten
Alle andere geïndustrialiseerde landen:
lichaamsstraffen bij wet verboden
o Gevolgen van mishandeling
Emotioneel:
- Zwakke emotionele zelfregulering
- Gebrek aan empathie en sympathie
Aanpassing:
- Druggebruik
- Misdrijven met geweld
Leren:
- Zwak werkgeheugen en executieve functies
- Geringe motivatie voor school
Fysiek (biologisch):
- Schade aan centrale zenuwstelsel
- Minder goede cortisol regulering en stress reactie
o Verklaring
89
“Leerprocessen”: vijandige cycli, vaak ook mishandeling partner, kind leert:
agressie is manier om problemen op te lossen
Negatieve behandeling: lage zelfwaardering, angst, zelfverwijt => post-
traumatische stress stoornis (PTSD) en suïcidepoging in adolescentie
Fysiologische veranderingen: abnormale hersengolven, omvang en
functioneren cortex, meer stresshormonen
o Preventie kindermishandeling
Richten op alle niveaus: gezin, gemeenschap, cultuur
Allerlei benaderingen
- Aanleren effectieve ouderschapsstrategieën
- Vak ‘Ontwikkelingspsychologie’ in secundair onderwijs
- Brede sociale programma’s (lagere SES)
Interventies bij risico-ouders
Sociale ondersteuning voor gezinnen:
- Parents Anonymous (zie Alcoholics Anonymous)
- Huisbezoeken: Healthy Families America
Als ouders hun gedrag niet veranderen, dan wordt het kind van de ouders
gescheiden
90
7. Fysieke en cognitieve ontwikkeling in de lagere schoolleeftijd (hoofdstuk 9
handboek)
Inleiding
o Gedurende de lagere schoolleeftijd (“school years”) (6 tot 11 jaar) gaan kinderen:
Hun activiteiten en relaties uitbreiden
Begeleid worden naar levensechte (‘real-world’) en uitdagende taken
De kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn om te functioneren in
een complexe sociale wereld
Concreet-operationeel denken = van 7 tot 11 jaar
- Denken wordt logischer, flexibeler en beter georganiseerd dan in de
vroege kindertijd (= kleuterperiode)
91
Spatiaal redeneren: kaarten
- Cognitieve kaarten (‘cognitive maps’) = mentale voorstellingen van
bekende plaatsen van grotere omvang (bv. buurt, school)
Jonge kinderen: vooral oriëntatiepunten (‘landmarks’)
Problemen als kaart gedraaid wordt
Lagere school-leeftijd: kaarten beter georganiseerd
Oriëntatiepunten langs georganiseerde reisroute
Eind lagere schoolleeftijd: combineren van oriëntatiepunten
en routes in een globaal beeld van grotere ruimte
Ook minder problemen als kaart gedraaid wordt
Verschillen tussen culturen (Indië – USA)
- Mentale voorstellingen van ruimte, hiervoor is perspectief nemen
nodig
92
(School) Kinderen die al langer naar school geweest zijn doen het beter op
Piaget-taken
(Context) Maar ook ervaring met niet-schoolse activiteiten bevorderen
concreet-operationeel denken (bv. meisjes leren weven in Mexico)
Dus: Logisch denken ontwikkelt zich niet spontaan, maar komt tot stand met
invloed van je opleiding, context, cultuur (zie theorie Vygotsky !)
o Informatieverwerking en concrete operaties
Neo-Piagetiaanse theoretici (Case) stellen dat we een geleidelijke
verbetering zien van informatieverwerking, het is geen plotse overgang naar
nieuw stadium
- Cognitieve schema’s worden meer automatisch, waardoor er meer
plaats is in ons werkgeheugen
- We gaan oude schema’s combineren of nieuwe vormen (vb.
conservatietaak)
- We gaan schema’s integreren in een bredere voorstelling
Verklaring voor het geleidelijk verwerven van logische begrippen
- Conservatietaken stellen verschillende vereisten inzake
informatieverwerking; dus meer of minder werkgeheugen
- Ervaringen van kinderen verschillen sterk
o Evaluatie concreet-operationele stadium
Piaget had gelijk: kinderen uit de lagere school zijn veel meer systematisch
en rationeel dan kleuters
Maar het is onduidelijk of dit nu een kwestie is van
- Continue verbetering van logische vaardigheden
(informatieverwerking)
- Discontinue herstructureringen van denken (Piaget)
Waarschijnlijk beide soorten van veranderingen
- Zie Piaget: geleidelijk beheersen van logische begrippen
Conclusie: combinatie van Piaget en informatieverwerkingstheorie biedt het
meest perspectief om de ontwikkeling van het denken van de lagere
schoolleeftijd te begrijpen
Vooruitgang in informatieverwerking
o Kinderen kunnen steeds moeilijkere taken aan omwille van verbeteringen in:
Werkgeheugen
Inhibitie
Flexibel verleggen van de aandacht
Plannen
Strategisch denken
Zichzelf opvolgen (‘self-monitoring’) en zelf-correctie
o Executieve functies
Duidelijke verbetering van deze functies in lagere schoolleeftijd
Biologische basis:
- Verdere ontwikkeling prefrontale cortex
- Myelinisatie
- Betere verbindingen tussen prefrontale cortex en andere delen van
hersenen
Genetische basis
93
Maar ook omgeving
- Teratogenen (Hfdst. 3)
- Armoede (Hfdst. 7)
o Inhibitie en flexibele aandacht
Meer selectief = enkel aandacht voor wat relevant is
- (Onderzoek) Niet-relevante stimuli opnemen in taken en ook
toename van cognitieve inhibitie
(Definitie zie eerder: cognitieve inhibitie = het vermogen om controle uit te
oefenen over interne en externe stimuli die afleiden)
Meer aanpasbaar = aandacht aanpassen aan eisen van situatie (dus
aandacht flexibel verleggen)
- (Onderzoek) eerst indelen volgens kleur en dan vorm
o Werkgeheugen
Toename in informatieverwerkingscapaciteit
- Tijd die nodig is voor de verwerking neemt bij vele taken af tussen 6
en 12 jaar
- Werkgeheugen (cijferreeksen) neemt toe
Kinderen met leerproblemen en armere kinderen: vaak zwak werkgeheugen
- Chronische stress als verklaring
Ouders kunnen helpen: ‘scaffolding’
- Herhalen van instructies, opdelen in deeltaken, en aanmoedigen om
externe hulpmiddelen te gebruiken
Kinderen kunnen steeds moeilijkere taken aan waarbij een integratie van
werkgeheugen, inhibitie, en flexibel verleggen van de aandacht vereist is
o Trainen van executieve functies
Heeft voordelen voor prestaties op school en sociale competentie
Rechtstreekse training:
- Vaak ingebed in interactieve computer spelletjes
- Leidt tot verbetering van capaciteit van het werkgeheugen, IQ,
spelling en rekenprestaties
Onrechtstreekse training:
- Lichaamsbeweging
- Mindfulness training (zoals meditatie en yoga) leidt tot vooruitgang
inzake executieve functies, schooluitslagen, pro sociaal gedrag en
positieve relaties met leeftijdgenoten
o Vooruitgang inzake planning
Planning bij taken met meerdere stappen verbetert geleidelijk
Op voorhand plannen (‘advance planning’): aan het eind van de lagere
schoolleeftijd, een hele opeenvolging van stappen kunnen evalueren
Vooruitgang in planning wordt ondersteund door:
- Samen te werken met meer ervaren planners
- Vereisten van schooltaken
- Uitleg van ouders en leraren over hoe te plannen
o Geheugenstrategieën
Herhalen = (voor zichzelf) herhalen van informatie
Organiseren = het groeperen van items die bij elkaar horen
Hoe meer strategieën combineren, hoe beter onthouden
94
Elaboratie (verdere uitwerking) = een relatie, of gedeelde betekenis, tot
stand brengen tussen twee of meer stukken informatie die niet tot dezelfde
categorie behoren
- Bv. vis - pijp wordt: “een vis die een pijp rookt”
Organiseren en elaboratie combineren elementen tot betekenisvolle
eenheden (‘chunks’) waardoor het werkgeheugen uitbreidt en de nieuwe
informatie beter uit het geheugen kan opgeroepen worden
Efficiënte procedures leidt tot een vooruitgang in het geheugen:
- Minder categorieën gebruiken (bv. Taxonomieën dieren)
- Items combineren tot “betekenisvolle eenheden” (‘chunks’)
o Kennisbestand (‘knowledge base’)
In eerste instantie: rol van reeds aanwezige kennis
- Als we meer weten over een onderwerp, dan is nieuwe info meer
vertrouwd, en dus makkelijker op te slaan en makkelijker weer op te
roepen
Vb. kinderen die veel weten over voetbal Schneider &
Bjorklund
Daarnaast: rol van motivatie
- Als meer weten over onderwerp, dan gaan we actiever gebruiken
van wat men al weet om meer bij te leren over onderwerp
Kennisbestand en geheugenstrategieën ondersteunen elkaar
o Cultuur, school en geheugenstrategieën
Dorpsculturen: individuen met een beperkte formele opleiding (school)
maken vaak geen gebruik van geheugenstrategieën
Geïndustrialiseerde landen: modernisering (en middelen daarvan)
ondersteunen de prestatie op cognitieve taken van cultuur
Ontwikkeling van geheugenstrategieën hangt af van:
- Vereisten van taak
- Formele opleiding (school)
- Culturele omstandigheden
o ‘Theory of mind’
Meer reflexieve, procesgerichte visie op denken en op psychologische
factoren die prestatie kunnen beïnvloeden
- Beter inzicht in aandacht en geheugen
- Relaties tussen mentale activiteiten beter vatten
- Begrijpen dat mentale inferenties bron van kennis zijn
Daardoor inzicht in “false belief” van de tweede orde (Zie Figuur)
- Vraag: Waar denkt Lisa dat Jason de brief zal zoeken?”
- Rond 7 jaar correcte antwoord: Lisa denkt dat Jason de brief onder
het hoofdkussen zal zoeken (omdat zij niet gemerkt heeft dat Jason
gezien heeft dat ze de brief in de schuif gelegd heeft)
Door inzicht in ‘false belief’ van tweede orde:
- Beter de redenen vatten waarom iemand anders tot een bepaalde
overtuiging (‘belief’) komt
- Beter het standpunt van anderen kunnen innemen
Daardoor zijn we in staat tot recursief denken = tegelijkertijd redeneren over
wat twee of meer mensen aan het redeneren zijn
95
o Cognitieve zelfregulering
Cognitieve zelfregulering = proces van continu opvolgen van de vooruitgang
in de richting van het gestelde doel, evalueren van de resultaten, en niet-
succesvolle benaderingen een andere richting opsturen
Geleidelijke ontwikkeling, want zelfregulering vraagt veel
Ouders en opvoeders kunnen hierbij helpen
- Bv. suggereren goede strategieën en uitleggen waarom ze werken
Als er sprake is van veel zelfregulering, dan zelfvertrouwen in prestaties op
school (= ‘academic self-efficacy’)
Als er sprake is van weinig zelfregulering, dan aangeleerde hulpeloosheid
Rol van volwassenen:
- Wijzen op kernaspecten taken
- Effectieve leerstrategieën voorstellen
- Opvolging vooruitgang beklemtonen
96
- Op school: minder “dril” en meer inzicht
97
» Automatisering van vaardigheden
Praktische intelligentie
» Aanpassen aan omgeving
» Vorm geven aan omgeving
» Kiezen van een omgeving
Besluit: Intelligentie volgens Sternberg
Staat nooit los van de cultuur
Is complex
- Gardners theorie van de meervoudige intelligenties
Theorie van de meervoudige intelligenties: omschrijft
intelligentie in termen van verschillende ‘sets’ van
bewerkingen, waardoor individuen kunnen deelnemen aan
activiteiten die binnen een cultuur gewaardeerd worden.
Simpel gezegd: er is niet één intelligentie, maar er bestaan 8
vormen van
Elke vorm heeft (Zie Tabel 9.1, p. 317)
Een unieke biologische basis
Een eigen ontwikkelingsverloop
Een eigen “eindtoestand” ( = eigen type van expert)
Nadeel
Geen stevige basis in onderzoek (bv. 8 types van
intelligentie overlappen vaak)
» Bv. emotionele intelligentie
Gardners meervoudige intelligenties
Taalkundig
Logisch-wiskundig
Muzikaal
Ruimtelijk
Lichaam-beweging
Natuur
Interpersoonlijk
Intrapersoonlijk
o Verschillen in IQ
Verschillen tussen groepen zijn aanzienlijk
- Afro-Amerikaanse vs. blanke kinderen: verschillen 10-12 IQ-punten
- Lage SES vs. hoge SES: verschillen 9 IQ-punten
(Twee effecten overlappen uiteraard)
(Ook grote verschillen binnen elke etnische/SES groep)
Verklaringen
- (Jaren ’70) Jensen: vooral erfelijkheid speelt een rol
- (Later -Jaren ’90) Herrnstein & Murray: hebben dit idee bevestigd
o Erfelijkheid en omgeving
Verwantschapsstudies
- Vergelijking tussen verschillende soorten van verwanten
Erfelijkheidscoëfficiënt: verklaart 50% van de verschillen in IQ
Bv. Eeneiige vs. twee-eiige tweelingen
Nadelen
- Effect van onze genen overschat, effect van de omgeving onderschat
98
- Geen inzicht in interactie tussen genen-omgeving
Adoptiestudies: leveren meer informatie op, ze bevestigen invloed van zowel
erfelijkheid als omgeving
- Laag-IQ moeders: testresultaten wel sterk verbeterd na adoptie,
maar niet zo goed als bij hoog-IQ moeders
- Afro-Amerikaanse kinderen na adoptie: hoger IQ
Etnische verschillen vooral beïnvloed door omgeving
Armoede leidt tot sterk verlaagde intelligentie
o Cultuur
Test-bias
- Etnische verschillen zijn mogelijk ook gevolg van ‘test bias’ (‘bias’ =
vooringenomenheid)
- Tests doen beroep op kennis en vaardigheden waarvoor niet alle
groepen van kinderen gelijke kansen gehad hebben om die te leren
Verschillende visies
Tests meten succes in cultuur gemeenschappelijk
voor alle groepen
Bredere visie op ‘test bias’
» Gebrek aan ervaring met bepaalde soorten
kennis of communicatie
» Negatieve stereotypen over etnische groep
van kind
Taal en communicatiestijlen
- Thuis een andere taal spreken dan op school (bv. African-American
English)
- Ouders van minderheidsgroepen zijn minder hoog opgeleid:
Collaboratieve communicatiestijl
Ouder en kind werken samen aan taken op een
gecoördineerde manier
- Ouders met hogere opleiding:
Hiërarchische communicatiestijl, zoals op school
Ouder legt kind uit hoe een taak aan te pakken
Kind werkt onafhankelijk
Kennis
- Inhoud van tests
Meer performantie- en spatiale taken: weinig effect
Afhankelijk van leermogelijkheden thuis (bv. videospelletjes)
Hoe langer op school, hoe hoger het IQ
- Bedreiging door negatieve stereotypen
(‘stereotype threat’’)
= de vrees om beoordeeld te worden
op basis van een negatief stereotype.
Kan leiden tot angst en zo tot
minder goede prestaties
- Bij kinderen van etnische groepen die zich
bewust zijn van negatief stereotiep doet
mededeling “Dit is een test” de prestatie dalen
99
o Verminderen van culturele bias bij tests
Combineer test scores met meting van adaptief gedrag
- Vaak onderschatten we de ‘ware’ IQ
Bv. complex spel op speelplaats
Cultureel relevante test procedures: dynamisch testen
- = vernieuwing in testen waarbij de volwassene gericht leren inbouwt
in testsituatie om na te gaan wat kind kan doen met behulp van
sociale ondersteuning
Ingaan tegen de invloed van de bedreiging door negatieve stereotypen
(‘stereotype threat’)
- Bv. Zelfbevestings (‘self-affirmation’) interventie
Afro-Amerikaanse leerlingen schrijven kort opstel over hun
belangrijkste waarden (bv. vriendschap of competentie)
Betere uitslagen op school (‘grade point average’)
Taalontwikkeling
o Woordenschat
Uitbreiding van de woordenschat: 40.000 woorden (20 per dag)
- Door structuur van complexe woorden te analyseren en door te
begrijpen vanuit context (bij lezen)
- Lezen draagt hier sterk toe bij
- Meer nauwkeurig woordgebruik
Grotere precisie in denken over en gebruik van woorden, vb. definities
- Eerst: functies of uitzicht
- Later: synoniemen en uitleg over categoriale relaties
Inzicht in meervoudige betekenissen (bv. ‘cool’)
- Subtiele metaforen
- Raadsels en woordspelletjes
o Grammatica – pragmatiek
Grammatica: betere beheersing van complexe grammaticale constructies
- Passieve wijze beter gebruiken (van ‘verkorte’ naar volledige vorm)
- ‘Infinitiefzinnen’ (‘infinitive phrases’) beter begrijpen
Bv. verschil tussen “Jan wil graag anderen een plezier doen”
tegenover “Het is makkelijk om Jan een plezier te doen”
Pragmatiek (= communicatieve aspect van taal)
- Begrijpen van meer subtiele, indirecte uitdrukkingen zoals ironie,
sarcasme, en dubbele betekenis
- Verhalen vertellen met meer organisatie, detail en expressiviteit
Door de verbetering van ons geheugen, perspectief te
nemen en conversaties met volwassenen
- Stappen in ontwikkeling
4-5 jaar: vertellen wat gebeurd is
6-7 jaar: situering en coherentie
8+ jaar: klassieke vorm (= hoogtepunt + afronding) en
evaluatieve commentaren
- Verschillen tussen culturen: 2 stijlen
100
Zich richten op een thema (topic-focused)
Europees-Amerikaanse kinderen
Associaties maken bij thema (topic-associating)
Afrikaans-Amerikaanse kinderen
o Tweetalige ontwikkeling
Veel kinderen in VS zijn tweetalig
2 manieren om twee talen te leren spreken
- Twee talen tegelijk leren op jonge leeftijd: werkt best
- Eerst één taal leren, daarna de tweede: duurt 1 tot 5 jaar om tweede
taal echt te beheersen
Gevoelige periode voor het aanleren van een tweede taal: ergens in
kindertijd, daarna continue daling van bereikte niveau in functie van latere
aanvangsleeftijd
Tweetaligheid heeft positieve gevolgen voor ontwikkeling van
- Executieve functies
- Meer nadenken over taal
- Bewustzijn van taal en prestaties voor lezen
Tweetalig onderwijs
- Onderdompeling of taalbad (‘immersion’)
Bv. Canada: Engelstalige kinderen - les in het Frans
- Tweetalig onderwijs (= integreren van moedertaal in onderwijs)
Bv. VS: Spaans
- Indien twee talen geïntegreerd zijn in het leerplan, dan presteren
kinderen van minderheidsgroepen (andere taal) beter
- Probleem in VS: andere talen (bv. Spaans) worden niet gewaardeerd
in bredere samenleving
‘English-only’ onderwijs heeft vele nadelen
Risico op ontoereikende taalbeheersing in beide
talen!
Leren op school
o Onderwijsopvattingen en praktijk van het onderwijs
Traditionele vs. constructivistische Klassen
- Traditionele klas
Visie
Onderwijzer is enige bron van gezag in klas inzake
kennis, regels, beslissingen
Onderwijzer is meest aan het woord
Leerlingen zijn passief en luisteren
Vooruitgang geëvalueerd via uniforme normen
Voordeel
Betere prestaties (oudere kinderen)
Nadeel
Motivatie neemt af (vooral bij lage SES)
- Constructivistische klas (vaak Piaget!)
Visie
Leerlingen aangemoedigd om zelf kennis op te
bouwen
101
Kinderen reflecteren op en coördineren hun
ervaringen
Leerlingen werken in kleine groep of individueel
Leraar begeleidt en ondersteunt volgens behoeften
van kinderen
Vooruitgang geëvalueerd door vergelijking met eigen
vroegere ontwikkeling; vergelijking met andere
leerlingen is minder belangrijk
Voordeel
Kritisch denken, grotere sociale en morele rijpheid,
positieve houding t.o.v. school
Nadeel
Iets mindere prestaties
Nieuwe richtingen
- Sociaal-constructivisme
= kinderen nemen deel aan breed bereik van uitdagende
activiteiten met andere kinderen en leraar, met wie ze
samen kennis opbouwen
Worden competente leden van en dragen bij tot hun
klasgemeenschap
Boeken vooruitgang in cognitieve en sociale ontwikkeling
Principes
Leraren en kinderen zijn partners in het leerproces
Ervaring met vele types van symbolische
communicatie in betekenisvolle activiteiten
Onderwijs aangepast aan zone naaste ontwikkeling
van elke leerling
Vertalen van deze principes in praktijk van klasgebeuren
Voorbeeld: Leren door samenwerking (‘cooperative
learning’) = een onderwijzer en kleine groep (2 tot 4)
leerlingen werken samen als groep en nemen om
beurt de leiding van een dialoog over een tekst.
Binnen deze dialoog worden vier strategieën
toegepast: vragen, samenvatten, verduidelijken,
voorspellen
- Wederzijds leren
Interactie leraar-leerling
- Opvattingen van onderwijzers over kinderen vaak te extreem door
Zelf vervullende voorspellingen (‘Self-fulfilling prophesies’)
= kinderen nemen de positieve of negatieve beelden
over die hun onderwijzers over hen hebben en
beginnen zich te gedragen in overeenstemming met
die verwachtingen
Minder goed presteren effecten meest uitgesproken
Meestal negatief vooroordeel (‘negative bias’) bij
onderwijzers = lagere verwachtingen bij leerlingen die
minder goed presteren
102
Minderheidsgroepen (zie bedreiging door negatief
stereotype - ‘stereotype threat’)
103
Effect van inclusief onderwijs en volledige inclusie
- Op verbetering prestaties
- Op sociale integratie in klasgebeuren
Effect onduidelijk: sommige kinderen hebben er baat bij,
andere niet
Verbetering van prestaties hangt af van ernst van
leerproblemen en van aangeboden ondersteuning
Vaak verworpen door kinderen uit gewone klas
Niet snel of adaptief genoeg in spel of gesprek
Weinig sociaal aanvoelen (‘social awareness’) en
responsiviteit
Altijd nadelen? Neen, is te extreem
- Soms wel voordeel aan opname in gewone klas
Beste regeling is vaak begeleiding door taakleraar in afzonderlijke ruimte met
aangepaste materialen (‘resource room’) op individuele basis of in kleine
groep tijdens deel van de schooldag en in gewone klas voor rest van de dag
- Kinderen brengen dus variabel deel van tijd door in gewone klas,
afhankelijk van hun mogelijkheden
Bijzondere maatregelen aanvaarding leeftijdgenoten
- Samenwerken in gemengde groepen (‘peer tutoring’)
- Voorbereiden op komst kind met specifieke behoeften
o Hoogbegaafd
Hoogbegaafd (‘gifted’) = geven blijk van buitengewone intellectuele
mogelijkheden
- Dus: hoog IQ (130 of meer)
Creativiteit = het vermogen om iets te produceren dat origineel is en dat
tegelijk bruikbaar is, iets waar anderen nog niet aan gedacht hebben, maar
dat in een of ander opzicht nuttig blijkt
- Meestal creativiteit in één enkel domein
Talent = buitengewone prestaties in een specifiek domein
(bv. schrijven, wiskunde, muziek)
Reeds aanwezig in kindertijd
Maar ook invloed van stimulerende omgeving (bv.
‘democratisch’ opvoedende ouders)
- Extreem getalenteerd zijn leidt vaak tot sociale isolatie
Meeste zijn goed aangepast (maar zijn onafhankelijk en
graag alleen)
Proberen soms talent te verbergen (meisjes)
- Er zijn veel experten, maar weinig echte creatievelingen
Divergent denken = het genereren van vele en ongebruikelijke
mogelijkheden als men geconfronteerd wordt met een probleem of een
opdracht
Convergent denken = er is één enkel correct antwoord dat moet gegeven
worden (meestal bij intelligentietests)
Andere cognitieve bijdragen: omschrijven van nieuwe problemen, evalueren
van divergente ideeën, en meest- belovende uitkiezen
o Hoogbegaafdheid en het onderwijs
Verschillende programma’s
104
- ‘verrijking’ van gewone klassen
- Speciaal soort onderwijs (vaakst)
- Laten overgaan naar hoger studiejaar
Alle programma’s goede (schoolse en sociale) resultaten, maar vaardigheden
moeten ingeoefend kunnen worden
Verschillende programma’s zijn geïnspireerd door Gardners theorie van de
meervoudige intelligentie (zie eerder)
- Bv. inoefenen door schrijven of tekenen
Meer onderzoek over effect programma’s nodig, maar helpen wel ongewone
talenten te beklemtonen van schijnbaar gewone of “zwakke” (lage SES)
leerlingen
o Internationale vergelijkingen
USA: Leerlingen beneden internationale gemiddelden:
- Minder uitdagend onderwijs; streefdoelen => toetsen
- Grote verschillen in opleiding en verloning van leraren
- Grote sociaal-economische ongelijkheid
Finland en Azië (Japan, Korea, Taiwan):
- Nationaal opgelegde leerplannen (‘curricula’), onderwijs-praktijken
van hoge kwaliteit
- Hoogopgeleide, goedbetaalde leraren
- Aanleren initiatief, probleem oplossen, creativiteit (Finland)
- Cultureel waarderen van inspanning (Azië)
105