You are on page 1of 7

Hoofdstuk 2: persoonlijkheidstheorieën

1.psychologie: meer dan een eeuw oud en nog steeds in ontwikkeling

Jouw persoonlijkheid: niet alleen aangeboren, maar beïnvloed door je opvoeding

Psychologie als wetenschap voortdurend evolutie:

Die evolutie hebben te maken met:

 Meer kennis over de mens (oa werking hersenen)


 Andere ideologie over hoe mens zich inpast in samenleving
 Manier waarop mens wordt ingeschakeld in wijzigend economisch landschap

ZO: verschillende stromingen ontstaan in psychologie vb persoonlijkheidstheorie

5theorien + hun hoofdkenmerk:

1. Psychodynamische theorie
 Eerste 5 levensjaren zijn van belang voor basisstructuur van de persoonlijkheid
 Vroege biologische ervaringen en seksuele ervaringen spelen een grote rol
 Onbewuste processen hebben invloed
2. Trekbenadering
 Hecht geen belang aan biologische behoeften en aan het onbewuste
3. Humanistische psychologie
 Individu wordt centraal gezet
4. Sociale leertheorie
 Gebaseerd op de Amerikaanse leertheorie
5. Cognitieve psychologie
 Verwijst naar de manier waarop de persoon denkt en informatie uit de omgeving
verwerkt
 Belangrijkste persoonlijkheidstheorieën:
o Freud: psychodynamische theorie
o Humanistische psychologie

2;psychodynamische theorie van sigmund freud

■ Psychodynamische theorie = persoonlijkheidstheorie van Freud

■ Psychoanalyse = therapeutische methode erbij

■ Psychodynamische theorie: 3 uitgangspunten

• Eerste 5 levensjaren = basisstructuur van persoonlijkheid

• Vroege biologische & seksuele ervaringen spelen een grote rol

• Invloed van onbewuste processen

■ Bewustzijn: 3 bewustzijnsniveaus

1. Bewuste = waar je nu aan denkt


2. Voorbewuste = dingen waarvan je je niet bewust bent, maar die je gemakkelijk kan oproepen
3. Onbewuste = moeilijk toegankelijke elementen
Freud koppelt 3 bewustzijnsniveaus (bewuste, voorbewuste, onbewuste) aan 3 onderdelen die de
volwassen persoonlijkheid vormen:

1. Es (Id) = deel van persoonlijkheid dat reflexen & driften bevat


• Lustprincipe overheerst
• Al aanwezig bij geboorte
• Zoekt genot
2. Ich (Ego) = deel van persoonlijkheid dat aan hand van het realiteitsprincipe het Es helpt om
doelen te bereiken
• Ontstaat uit contacten met buitenwereld via het Es
• Zoekt realiteit
3. Über-ich (Superego) = deel van persoonlijkheid dat normen & waarden bevat
• Moraliteitsprincipe
• Zoekt perfectie

Ontwikkeling van 3 onderdelen (Es, Ich, Über-ich) loopt gelijkt met psychoseksuele ontwikkeling en
bestaat uit 5 fasen:

1. Orale fase: 0 tot 1,5 jaar


2. Anale fase: 1,5 tot 3 jaar
3. Fallische fase: 3 tot 6 jaar
4. Latentiefase: 6 tot 12 jaar
5. Genitale fase: 12 jaar tot volwassenheid

Het Es & de orale fase bevat 2 basisdriften:

1. Eros = levensdrift of seksdrift


• Vb zuigreflex baby, wil knuffel
2. Thanatos = agressiedrift of doodsdrift
• Vb bijtreflex baby
 Als je blijft hangen in die fase = fixatie op veel eten, drinken, gevoed worden

Het Ich & de anale en fallische fase:

 Kind ontdekt wereld buiten zichzelf


 Wereld met eigen wetten
 Kind beseft: ik heb ‘Ich’ (Ego)
 Kind: waar eindigt mijn ‘Ich’ & begint het ‘andere’?

 Ich = uitvoerder & lost problemen op voor Es

o Door regeltjes te volgen


o Plezier krijgen, maar niet meteen
o Freud: “De ruiter (Ich) toomt het paard (Es) in”
 Anale fase = door zindelijkheidstraining wordt anusstreek dé erogene zone

 Als zindelijkheidstraining té streng: fixatie


 Overdreven netheid of sterke focus op planning

 Fallische fase = kinderen tussen 3 en 6 jaar focussen op verschillende geslachtsrollen

 Kind ontdekt lustgevoelens aan genitaliën


 Vb Doktertje spelen
 Meisjes: penisnijd: minderwaardige gevoelens van vrouwen
 Kinderen focussen dan op ouders van ander geslacht

 Als kinderen obsessief focussen op ouders van ander geslacht. :

 Meisjes: Elektracomplex
 Jongens: Oedipuscomplex
 + bang dat vader dit te weten komt = castratieangst

 Kind kan concurrentie met ouder ander geslacht niet aan

 Kind neemt gedragingen van de gelijkgeslachtelijke ouder over

Über-ich en latentie & genitale fase:

latentiefase = rustige fase wat de seksuele interesse betreft

 Seksualiteit op achtergrond
 Lagereschoolkind leert lezen, schrijven,…

genitale fase= genitale zone wordt gereactiveerd als erogene zone (Es)

 Door de lichamelijke veranderingen in puberteit: nieuwe seksuele interesse

 Jongere ondertussen in staat om wederzijds bevredigende liefdesrelaties aan te gaan

 Houdt rekening met de impact van het Über-Ich

 Jongere gaat op zoek naar iemand van andere of zelfde geslacht

 Wie deze fase niet goed doorkomt: wordt zelfzuchtig (=egoïstisch)

 Pas als volwassen: seksualiteit in evenwicht in duurzame relatie met anderen

Rollenspel: Es, Ich, Über-Ich

 Es: wil onbewuste driften bevredigen


 Über-Ich: kan Es niet laten begaan
 Gevolg: conflict & angst
 Ich: bemiddelt tussen Es & & Über-Ich
 Buigt driften uit het Es om tot een voor het Über-Ich aanvaardbaar niveau
 Gevolg: rust keer terug in hoofd
Het ich gebruikt 7 afweermechanismen om het conflict tussen Es en Über-Ich te oplossen:

1. Rationalisatie (zure druiven & zoete citroenen)


=We zoeken onjuiste verklaringen voor ongepaste verlangens en gedachten
 2 soorten rationalisaties:
1) Zure druivenrationalisatie: het ding dat we echt willen negatief voorstellen
2) Zoetecitroenrationalisatie: als iemand ons een negatieve persoonlijkheidskenmerk
geeft, verdedigen we ons door die kenmerk positief te maken
2. Compensatie
=De persoon probeert zwakke punten te compenseren door sterker te worden waar hij denkt
zwak te zijn
3. Verplaatsing
=frustraties uitwerken op veiliger project/persoon
4. Negatie
=Weigeren te aanvaarden dat iets gebeurd is
5. Sublimering
=Ongewenste reacties worden aangepast zodat ze acceptabel zijn voor een andere
6. Verdringing
=Proces waarbij je gedachten/gevoelens wegstopt omdat ze te moeilijk zijn om te handelen,
als ze wel tot uiting komen spreken we van lapsus
7. Projectie
=Je eigen gevoelens projecteren op iemand anders

Freud probeert patiënten te genezen door onbewuste psychische conflicten bewust te maken:

 Gebruikt 3 psychotherapeutische technieken


1) Analyse van dromen
=Freud analyseert symbolische taal > denkt zo weg naar onbewuste te hebben gevonden
2) Analyse van foutieve handelingen
= ‘Freudiaanse verspreking of verschrijving’ of …
= onbewust verkeerde handeling
Vb Bart per ongeluk Bert noemen (wanneer je stiekem op Bert verliefd bent)
3) Analyse van vrije associatie
=Patiënt zegt spontaan woorden die bij hem/haar opkomen
Vb “Als ik zeg ‘vakantie’ dan zeg jij spontaan….”
=Therapeut ontdekt patroon in vrije associaties > meestal seksuele emoties in bewustzijn van
patiënt
Zo: genezing
 Genezingsproces noemt Freud: catharsis
KRITIEK:

 Sommige ideeën moeilijk toetsbaar (oedipuscomplex, elektracomplex) > onwetenschappelijk


 Grote nadruk op seksuele lusten die gedrag sturen > onjuist

MAAR: toch blijven vele van Freuds inzichten overeind

 Verdringing: (traumatische) ervaringen waarvan je je niet bewust bent, kunnen je gedrag


beïnvloeden
 Techniek van vrije associatie wordt nog altijd toegepast
 Oedipuscomplex en elektracomplex: bestaan niet, maar…
o idee erachter wel: kinderen hebben rolmodel nodig
 Vrije associatie op sofa: niet meer
o Nu gestructureerd praten psychiater-patiënt > overdracht
o Therapeut confronteert patiënt met bepaald gedrag: “Ga je vaker roepen als je je zin
niet krijgt?”

 Afweermechanisme: klopt vaak


 Freud onderstreepte als eerste belang van goede relatie tussen patiënt & therapeut
o Je kan alleen geholpen worden, als die relatie professioneel & veilig is

3;humanistische psychologie

Humanistische psychologie/psychologie van de derde weg = persoonlijkheidstheorie van jaren 1950


die het individu centraal zet.

Reactie op psychodynamische theorie

 Freud & onaanvaardbare driften/onverwerkte trauma’s

Reactie op behaviorisme

 uiterlijk waarneembaar gedrag


 conditionering met straffen & belonen
 Vooral gebaseerd op experimenten vb Pavlov (hond), Watson (knuffel-rat-kerstman)

Humanistische psychologie: 2 uitgangspunten

1. Belang van persoonlijke groei & zelfrealisatie


 Persoonlijkheid wordt bepaald door individuele keuzes
 Dus NIET: vroegere ervaringen (Freud) of aangeleerd gedrag (behavioristen)
2. Subjectieve beleving van individu staat centraal
 Eigen handelingen & eigen ervaringen vormen persoonlijkheid

 Carl Rogers & Abraham Maslow = grondleggers

Rogers:

 Mens = subject met interne groeikrachten


 Dus niet: object dat moet worden ontleed (Freud!)
 Belangrijk bij groei is hoe mens omgaat met opgedane ervaringen
Abraham Maslow:

 Behoefteleer: behoeften sturen ons gedrag


 Behoeftepiramide
 Zelfverwezenlijking
 Achting en waardering
2 soorten:
1. Onvoorwaardelijke waardering = waardering zonder voorwaarden
2. Voorwaardelijke waardering = waardering alleen als je gewenste gedrag vertoont
 Samenhorigheid en affectie
 Veiligheid en zekerheid
 Lichamelijke behoefte

ROGERS:

 Zelf = kern van persoonlijkheid


 = datgene wat je echt bent

2 soorten zelf:

1. Objectieve of actuele zelf:


 verandert voortdurend
2. Ideale of subjectieve zelf:
 Wie we graag zouden willen zijn
 Wie anderen vinden dat we zouden moeten zijn (voorwaardelijke waardering)

ZO: ideale zelf: incongruentie en congruentie

 Incongruentie: te groot verschil tussen actuele zelf en ideale zelf


o Vb te hoge eisen aan jezelf leggen voor punten op school
o Vb iets anders willen worden dan wat je ouders voor ogen hadden
o Vb er extreem slank willen uitzien
o Gevolg: realiteit vervormen
 Congruentie = voldoende overeenkomsten tussen actuele zelf en ideale zelf
o Gevolg: positieve (zelf)evaluatie mogelijk
Nature = je aanleg, genetisch materiaal

Nuture = bepaal door opvoeding & omgeving

You might also like