You are on page 1of 16

DMe: H.

1, 2, 3, 4 en 5
Een dagblad is een krant, maar een krant geen dagblad.
Communicatie is elkaar wederzijds informeren en beïnvloeden.

7 kenmerken van de media-explosie:


1. Groei van communicatiemiddelen en communicatie aanbod: De groei van het media-aanbod
heeft direct te maken met de veranderde technologie opslag van de informatiebronnen.
2. Diversificatie/differentiatie: toename van de verscheidenheid aan mediaproducten. Groei van
aanbod betekent tegelijk diversificatie van aanbod. Voorbeeld naast papier, radio en televisie
zijn er ook andere informatiedrager als, dvd, Cd, USB-stick en MP3.
3. Digitalisering van de media: door toepassing van ICT (informatie- en communicatietechnologie).
Voorbeeld door digitalisering is het mogelijk dat mediaproducten als boeken, dagbladen en
tijdschriften digitaal aangeleverd kan worden op het internet.
4. Convergentie: ineenvloeien van informatiedragers, informatiekanalen en communicatiemedia.
Voorbeeld door fusies of overnames komen 3 soorten communicatiebedrijven bij elkaar: de
fabrikanten in de computerbranche (software en hardware produceren), de aanbieders van
telecommunicatie (KPN, Ziggo en Telfort) en de leveranciers van informatie-inhoud als
boekuitgeverijen en krantenbedrijven. Ze verbinden met elkaar om nieuwe mediaproducten te
ontwikkelen. (gevolg van digitalisering)
5. Uitbreiding van de zintuigelijke ervaring: Voorbeeld
6. Verdwijnen van de scheidslijn tussen interpersoonlijk en massacommunicatie: Voorbeeld
Massacommunicatie krijgt steeds meer trekken van interpersoonlijke communicatie;
interpersoonlijke communicatie maakt steeds meer gebruik van interactieve mediamiddelen als
computers en mobiele telefoons.
7. Professionalisering: groei van het aantal professionele communicatiebanen en beroepen.
Voorbeeld Door het ontstaan van nieuwe communicatiemiddelen en communicatieaanbod
groeien ook het aantal communicatiebanen en beroepen.

Multidisciplinair: wetenschappers bestuderen een communicatieonderwerp vanuit meerdere


disciplines: sociologie, psychologie, economie, taal- en letterkunde enz.
Werken deze wetenschappers samen dan noemen we dat interdisciplinaire benadering

Basiselementen van communicatie:


1. de verbinding tussen zender en ontvanger: koppeling is meestal via middelen, kanalen en
media.
2. het transport van communicatiegegevens: het overdragen van informatie
3. de intentie van de zender: de wilt iets bereiken bij de ontvanger. Bv invloed
uitoefenen op het stem- of koopgedrag.
4. de rol van maatschappelijke organisaties: deze organisaties bepalen
voorwaarden en mogelijkheden in het hele communicatieproces.
5. taalgebruik en symboolgebruik: de codering die in de boodschap te vinden is. Deze
codering van kan verbaal of visueel zijn.
6. de gemeenschappelijke relatie tussen zender en ontvanger: deze relaties ontstaan door
een goed contact tussen beide spelers.
7. de reacties van de ontvangers: bij het verwerken van de boodschap gaat het om de
interpretatie en selectie door de ontvangers. Hun reacties worden hierdoor bepaald.

De ontwikkeling van het denken over communicatie kun je globaal in drie fasen verdelen:
1. de actiegerichte benadering: de handeling van de zender bepaalt alles
2. de effectiviteitsgerichte benadering :de zender houdt rekening met de wereld van de zender
3. de interactieve benadering: het gaat om de wederzijdse betrokkenheid tussen de zender en
ontvangers
Het bestuderen van communicatieprocessen hangt af van wat je precies wil bestuderen: de bewuste
actie van de zender, de effecten van de zender of de interactieprocessen. 3 criteruim:
1. Intentionaliteitscriterium: de bedoeling van de zender is bepalend bij het gedrag of de actie.
Dit criterium is gericht op de intentie of bedoeling van de zender. Je bestudeert, in hoeverre
de bedoeling van de zender gerealiseerd is. Zo bepaal je of de actie van de zender geslaagd
is. (ook wel actiegerichtcriterium genoemd)
2. Effectiviteitscriterium: Hier bestuurder je of het boodschap ook effect heeft op de zender.
3. Interactiviteitscriterium: Hier bestuurder je of er wederzijds partijen betrokken zijn.

Er bestaan verschillende communicatievisies die zich meestal tussen twee uitersten bevinden:
- De transportvisie/transmissie
- De cultureel-rituele visie

Transportvisie/transmissie: communicatie is een proces waarbij boodschappen worden


overgebracht en gedistribueerd. Het gaat om de zakelijke inhoud en formulering. Het effectief
overbrengen van eigen verhaal. Zoals een persconferentie van maxima en Willem Alexander.

Bij deze visie blijven er bij de transportaanpak 2 belangrijke zaken uit beeld.
- Expressieve, relationele, appellerende aspecten terwijl deze de overdacht kunnen
stimuleren en-/of verstoren.
- De gebruiker/ontvangets staat in de schaduw er wordt door boodschap vaak een
click
emotionele reactie opgewekt waar dan geen rekening gehouden wordt vanuit deze visie.

Cultureel-ritueel visie: communicatie is een proces waarbij belevenissen gemeenschappelijk gedeeld


worden.

Veel mediagebeurtenissen zijn geladen met normen, waarden en emoties. Dat geldt in het bijzonder
voor rampen, verkiezingen en evenementen.

In de culturele of rituele opvatting wordt communicatie gezien als ‘symbolisch proces’, waardoor de
werkelijkheid wordt geproduceerd, in stand gehouden en vervormd.
Zenders willen hun medemensen niet alleen informeren, maar ook motiveren en overtuigen. In de
culturele-rituele optiek wordt veel meer rekening gehouden met andere kanten van boodschap: de
expressieve, relationele en appellerende kant.

Boodschappen kunnen verschillend bekeken of beoordeeld worden, dat hangt af van hoe men het
opvat. Dit kan door middel van communicatievisies en beoordelingscriteria.

Transmissie- of transportvisie….Cultureel-rituele visie


Intentionaliteit….Effectiviteit….Interactiviteit

Een verschil in communicatie levert een verschil in onderzoeksbenadering op.

Interpersoonlijke communicatie (face-to-face communication) is gebaseerd op interactie. Interactie


is direct wederzijds handelen tussen personen. In gesprekken zijn deze personen om de beurt zender
en ontvangers. Iedere interpersoonlijke communicatie is in principe interactieve communicatie.
(Bijvoorbeeld gesprek na skol bou di overdekte ta interpersoonlijk, paso e no ta openbaar).

De massacommunicatie is de wereld van pers, boek, film, radio en TV. Hierbij gaat het om
eenrichtingsverkeer met een onbekende ontvanger (is voor iedereen toegankelijk en dus openbaar).
Definitie massacommunicatie: massacommunicatie is openbare communicatie. Meestal gebeurt
deze communicatie via: Massamedia als: radio, tv en krant.
Massacommunicatie Interpersoonlijkcommunicatie
- Openbaar - Niet openbaar
- Boodschap via openbare kanalen en voor iedereen - Boodschap via persoonlijk contact en alleen
toegankelijk ontvangers zelf bedoeld
- Eenrichtingsverkeer - Tweerichtingsverkeer
- Indirecte mogelijkheid tot beïnvloeding - Meer directe en effectieve
- Ontvangers: anoniem, niet bekend - Ontvangers: persoonlijk bekend
- Groot bereik van boodschap - Klein bereik van boodschap
- Slecht afstemming op individuele ontvanger - Goed afstemming op individuele ontvanger
- Feedback moeilijk te realiseren - Feedback gemakkelijk te realiseren
- Ontvanger geen zender - Ontvanger direct zender
- Grote afstand, gering sociale druk - Weinig distantie, grote sociale druk
- Contacten gemakkelijk te verbreken - Contacten moeilijk te verbreken
- Gedragsverandering ontvanger moeilijk te realiseren - Gedragsverandering ontvanger relatief te
- Tamelijk goedkoop in benadering per persoon realiseren
- Vrij duur in benadering per bereikte persoon

Analyse-eenheden: de samenhang tussen deze elementen. Het gaat om de verbanden tussen


zender, ontvanger, boodschap, middel en effect.

Begin van communicatieonderzoek: wie zegt wat tegen wie, via welke middel en met welke effect?

Massacommunicatie is openbare communicatie.


Massacommunicatie is elkaar via de openbaarheid informeren en beïnvloeden.

De rol en invloed van massacommunicatie en massamedia.


• TECHNOLOGISCH: MIDDELEN EN MACHINES BEHEERSEN DE MENS (Marshal mc Luhan)
• CULTUREEL: MENSEN GEBRUIKEN MEDIA VOOR BETEKENISVERLENING (Raymond Williams)
• POLITIEK-ECONOMISCH: MEDIA ALS MACHTSFACTOR (Dan Schiller, en anderen)

De massa van tegenwoordig bestaat uit het moderne publiek.

Het moderne publiek bestaat uit een veelvoud van mensen:


- die soms bekend, soms onbekend voor de zender zijn;
- die niet horen tot een vaste sociale klasse of bevolkingsgroep;
- van wie de groepskenmerken heterogeen (ongelijksoortig) zijn;
- die via media soms gelijktijdig, soms ongelijkzijdig bereikt kunnen worden;
- die in sommige situaties door dezelfde doelstellingen en belangen met elkaar verbonden kunnen
zijn;
- die zowel bron als gebruiker van media kunnen zijn.

Segmentatie van publieksgroepen:


- Leeftijd, sekse, inkomen, opleiding en woongebied.
- Lifestyle, betrokkenheid en interesse.
- Soort media gebruik
- Soort zakelijke contacten/beroep.

Een organisatie kiest een doelgroep en een publieksgroep kiest een organisatie.
De publieke opinie van de publieksgroepen is geen eenvoudige optelsom van stabiele individuele
opinies, maar een steeds veranderend geheel van gemeenschappelijke meningen en gedeelde
stemmingen van steeds wisselende publieksgroepen.
Publieksgroep: iedere verzameling van burgers, consumenten of organisaties, die voor een zender
belangrijk kunnen zijn.
Doelgroep: geselecteerde consumenten, beslissers of bedrijven, die een zender gericht wil
benaderen.
Stakeholders: vertegenwoordigers van organisaties of publieksgroepen, die als relatiegroep voor
organisatie als zender van direct belang zijn.
Branding: een organisatie profileert zichzelf als een merkt.

DMe: Hoofdstukken 6, 8 en 9 en uit H. 17: paragraaf 17.5 (Specifieke mediawerking, p. 207- 212)
Er zijn 4 kanten van de mediabooschap:
- Referentieel/Zakelijk: Het gaat om zakelijke, feitelijke informatie.
- Expressief: De zender geeft ook informatie over zichzelf, bewust of onbewust.
- Relationeel: verwijst naar die onderdelen van de boodschap die ons iets vertellen over de
verbinding tussen de communicerende partijen.
- Appellerend: bv koop hier, gebruik dit, kom hier uw inkopen doen

Zakelijk Voorbeelden: ‘de zon schijnt’; ‘vanmiddag speelt Ajax tegen Feyenoord’; ‘de rente is in de
maand februari met 0,2% gedaald’.
Expressief Voorbeelden: ‘ik ga lekker een terrasje pakken’; ‘Ajax is mijn club’; ‘die rentedaling is
nadelig voor mijn spaarrekening’.
Relationeel Voorbeelden: ‘zullen we samen naar de film gaan?’; ‘jouw inzet heeft enorm bijgedragen
aan ons bedrijfsresultaat’.
Appellerend Voorbeelden: ‘steun onze actie’; ‘drie halen, twee betalen’; ‘bewegen is goed voor je
gezondheid’.

Coderen: Het vormgeven van de boodschap. (zender)


Decoderen: ontcijferen van de boodschap (ontvanger)

Denotatie= gaat het om de concrete, directe betekenis van een teken of boodschap. Het woord
‘roos’ is een aanduiding van een bepaalde bloem.
Connotatie= Tekens kunnen naast hun denotatieve betekenis ook naar gevoelswaarden verwijzen en
bepaalde associaties oproepen. Dan spreken we over connotatie. Zo kan het woord ‘roos’, naast de
bloembetekenis, ook een meer symbolische betekenis hebben: als teken van liefde of als embleem
van de Partij van de Arbeid. Ook gebruiken we het woord roos in spreekwoordelijke zin: ‘slapen als
een roos’, of ‘geen rozen zonder doornen’.

4 Soorten tekens:
 Signalen en symptomen: tekens, die niet persoonlijk bedoeld zijn en berusten op algemeen
gedeelde afspraken. Denk aan een stoplicht: groen betekent doorrijden en rood wachten.
 Een iconisch teken kan in verband worden gebracht met iets waar het naar verwijst, omdat
het daar sterk op lijkt. Voorbeelden: pasfoto’s; landkaarten; cartoons.
 Een indexicaal teken kan niet bestaan los van waar het naar verwijst. Voorbeeld: een
voetafdruk in nat zand (iemand heeft daar gelopen).
 Een symbolisch: Een kruis is bijv. het Christelijk teken voor het lijden van Jezus. Duim boven
lift.
De eerste mediarevolutie: de uitvinding van het schrift en invoering van alfabet.
Vroeger, voordat het schrift ontstond, was er alleen sprake van een orale cultuur. Bij deze cultuur is
er sprake van massacommunicatie die voor iedereen toegankelijk is. Je leert alleen maar door te
imiteren en memoriseren (iets uit het hoofd leren). Vanaf het eerste begin van de menselijke
geschiedenis communiceerden mensen mondeling met behulp van taaltekens. Andere manier van
gevoel uit te drukken gingen via visuele tekens: mimiek en gebaren. Ook rotstekeningen en
grotschilderingen, begin van visuele massacommunicatie. Het pictografische schrift bevatte
afbeeldingen van voorwerpen of dieren. Mensen gingen kleitabletten of gedroogde rietstengels
gebruiken.

Tweeduizend jaar voor Christus veranderde het pictografische schrift in het meer abstracte
spijkerschrift. De tekens geven nu geen voorwerpen, maar klanken. Woorden en lettergrepen die op
dezelfde wijze woorden uitgesproken worden voorzien van hetzelfde teken. Mensen gebruikten
taalcode van een woord om handgeschreven teksten vast te leggen. Zo begon eerste
mediarevolutie. Kanaänieten zorgden rond 1500 voor Christus voor een alfabet zonder klinkers. 700
jaar later voegden Grieken de klinkers eraan toe (hiermee huidige alfabet). De uitvinding van schrift
was het begin van de alfabetische cultuur. De alfabetisering en de invoering van schrift zorgden voor
het vergroten van de ‘ongelijktijdige’ communicatie.

Orale cultuur/traditie: is het mondeling doorgeven van verhalen van de ene op de andere generatie.

In de schriftcultuur is de communicatie niet meer gelijktijdig, maar ongelijktijdig.


Ongelijktijdig communicatie: je kunt zelf bepalen wanneer je een boodschap leest. boek en film.
(connectionless communication)
Gelijktijdig communicatie: het medium geeft aan, wanneer je een boodschap leest. Telefoon
connection oriented)

De tweede mediarevolutie: de uitvinding van de boekdrukkunst en verspreiding van gedrukte media


In de 15de eeuw in Europa de uitvinding van boekdrukkunst. In West-Europa ontwikkelde Duitser
Gutenberg en Nederlander Coster technieken om tekst te drukken. Begon met kleinere letters en
formaat.

‘Connectionless broadcast communication’: het vergroten van de rol van ongelijktijdige


communicatie met een groot publiek.

De tweede mediarevolutie werd mogelijk door:


- Ontstaan van mediamarkt van drukkers, uitgevers en koopkrachtig publiek
- Opkomst van anoniem lezerspubliek
- Ontwikkeling nieuwe druktechniek: verliep uiterst geleidelijk (langzaam, maar steeds meer)

In de 17de eeuw de eerste kranten. De oudste krant van Nederland is van 1618.
In 17de en 18de eeuw was de Nederlandse Republiek het Europese centrum van de uitgeverswereld.
19de eeuw werd de eeuw van typografie: van de vormgeving van op grote schaal gedrukte bronnen.
Journalisten maakten van het maken van nieuws hun beroep. 19 de eeuw journalistiek een
communicatievak. Pas eind 19de eeuw kregen de kranten grote lezerspubliek. Iedere politieke richting
kende in Nederland zijn eigen media. Hierdoor waren de Nederlandse zuilen duidelijk van elkaar
gescheiden. De persmedia zorgden ervoor dat de identiteit van de zuilen bewaard bleef.

Vanaf 1950 is er in Nederland sprake van ontzuiling en persconcentratie. De lezers van Nederlandse
kranten willen zich niet langer binden aan hun eigen krant, veel verzuilde dagbladen opgeheven.
Sinds 2000 is de ontzuiling in de perswerld afgesloten. In de 21 ste eeuw verliezen persmedia terrein
aan andere media.
Factoren die zorgen dat het aantal lezers van persmedia daalt:
- Concurrentie van andere media als televisie en internet
- Meer mensen met dubbele taken en meer vrije tijd

De derde mediarevolutie: van telegraaf tot internet (informaticarevolutie)


De 3de mediarevolutie is de ontwikkeling van de elektronische media.
Er waren 2 series van technische uitvindingen die de 3 de mediarevolutie mogelijk maakten:
- Het ontwikkelen van systeem voor elektriciteit: door gebruiken te maken van elektronische
stroom – elektriciteit in beweging – werd langeafstand communicatie mogelijk.
- De grootschalige toepassing van elektronica en elektronische middelen.

Met telegrafie en telefonie werd het mogelijk ‘ver te schrijven’ en ‘ver te bellen’.

19de eeuw ontstond: de telegraaf, telefoon en fotografie. Deze werden ontwikkeld in de 20 ste eeuw.
Voor het eerst in de geschiedenis werd telecommunicatie, het communiceren op afstand, mogelijk.

1. Telegrafie: de telegraaf zorg voor internationale communicatielijn tussen Europa en Amerika.


Gelijktijdig communicatie mogelijk. Met de uitvinding van de telegraaf ontstond de
ontwikkeling van de telecommunicatie (informatie uitwisselen tussen zender en ontvanger
ongeacht geografische afstand) (eenrichtingsverkeer).
2. Telefonie: door uitvinding van telefonie (rond 1880) eerst gemedieerde interactiviteit tussen
zender en ontvanger mogelijk. Door telefoon kunnen zender en ontvanger over grote afstand
direct met elkaar communiceren.
3. Fotografie: vanaf 1850 geëxperimenteerd.

De media-explosie van 20ste eeuw wordt mede bepaald door de koppeling van mobiele telefonie aan
internet.

Telegrafie (vanaf 1844) en fotografie (vanaf 1870)


Stomme film (1990-1930) en geluidsfilm (vanaf 1930), video en dvd.
Radio (vanaf 1930) en televisie (na 1950)

Woordcultuur verliest monopoliepostie:


Overeenkomst foto, film, tv: visueel geloofwaardigheid van getoonde beelden.

Internet is groot geworden dankzij de open elektronische omgeving, de interpersoonlijke


communicatie en het multimediaal aanbod (horen, zien, voelen enz)

Na deze 3 werden film, televisie en radio ontwikkeld. Radio en televisie hebben belangrijkste
mediafunctie bieden van amusement. 20 ste eeuw veranderde aanbod van televisie: ontstonden
commerciële zenders die gingen concurreren met publieke zenders. Radiozenders kiezen voor
specifiek doelgroep en TV grote publiek. 20 ste eeuw digitale technieken (computers). Technisch
betekende koppelen van digitale computertechnologie met telecommunicatie. Internet is zowel
communicatiemedium en informatiekanalen/informatiestromen.

Onmiddellijk, daarmee wordt bedoeld direct contact, in real life. Gemedieerd betekent met een
medium ertussen. Brief, telefoon, computer, spiegel, camera, tv. Directe communicatie, face to face.
Het staat tegenover indirecte, of gemedieerde communicatie.
In de jaren 60 Marshall McLuhan “The medium is the message”: dezelfde tekst op TV werkt anders
dan uitgesproken op de radio of afgedrukt in een dagblad of vertoond op YouTube. De werkelijk
wordt anders ervaren op radio, TV en fim.

Onderzoeker McLuhan constateerde dat media niet zozeer werken op het niveau van
gedragshoudingen en meningen, maar meer op het niveau van zintuigen. Hij beweert dat de
zintuiglijke impact van de media onze manier van denken kan beïnvloeden. Volgens hem zijn mensen
daardoor steeds opzoek naar de juiste middelen om gestelde doelen te bereiken. Wanneer men deze
middelen heeft gevonden, gaan deze een eigen leven leiden. Kortom, niet de inhoud, maar het
medium zelf wordt de bepaalde kracht.

Global Village: Dankzij de elektronische media heeft de mens zijn plaats in het aardse dorp
teruggekregen. Dit aardse dorp is de "Global Village". Dankzij TV, radio media enz worden de dorpen
in de aarde gezien als global village. De term is ontwikkeld om aan te geven dat de wereld een dorp
is geworden, doordat we zo razendsnel op de hoogte zijn van wat er aan de andere kant van de
wereld gebeurt.

[Neil Postman] Een discours is een verhandeling (manier van denken, spreken en schrijven over
belangrijke, maatschappelijke onderwerpen (kwesties). Een schriftelijke discours noemen we een
typografisch discours.

DMe: 10, 11 en 12
De begrippen medium en kanaal worden vaak door elkaar gebracht. Het kanaal verwijst naar de
technische kant van de massacommunicatie: een kanaal is het materiele en technische middel om
een boodschap over te brengen.
Kanaal: de fysiek, materiele en technische vorm van de drager van de boodschap.
Medium: de mediaorganisatie of de drager van mediacontent.

Een medium maakt gebruik van een kanaal maar valt er niet geheel mee samen. Een medium gaat
over het menselijk gebruik. De TV is een medium. Het Tv-scherm, de afstandsbediening en de tv-
kabel horen bij de infrastructuur en zijn onderdeel van het tv-kanaal. Het mediabegrip verwijst naar
een organisatie of een communicatieboodschap. Media zijn mediaorganisatie als persbedrijven,
uitgeverijen, tv-omroepen en entertainmentbedrijven of media zijn dragers voor
communicatieboodschappen als boeken, tijdschriften, dagbladen, film of weblogs.

Massamedia: zijn de vervoermiddelen van de openbare communicatie.

Mediafuncties geven aan hoe het zenden en verwerken van mediaboodschappen verlopen.
Je kunt de functies van massacommunicatie verdelen in intentiefuncties en gevolgfuncties.
- Intentiefuncties: gaan over de manier waarop zender hun doelen willen waarmaken (vanuit
intentionaliteitcriterium)
- Gevolgfuncties: gaan over de manier waarop gebruikers aangesproken worden. Geven ook
aan of de boodschap van de zender geslaagd is en of de ontvanger de boodschap oppikt
zoals de zender dat wilde. (vanuit effectiviteitscriterium)

3 intentiefuncties:
1. Sterven naar ontspanning bij de ontvangers
2. Vermeerderen van kennis en inzicht bij ontvangers
3. Het beïnvloeden van meningen

Dit zijn de drie primaire intentiefuncties van de massacommunicatie. Ze horen bij de intentie, die de
zenders willen realiseren in hun mediaboodschappen. We kunnen ook een aantal secundaire
intentiefuncties: je ontspannen, jezelf een ‘kick’ bezorgen, esthetisch leren genieten en kritisch leren
denken.

Gevolgfuncties hebben te maken met de verwerking van de boodschap door de ontvangers. Bij
gevolgfuncties let je meer op de effecten, die een mediaboodschap op de ontvangers heeft.
4 gevolgfuncties:
1. Amusement en ontspanning
2. Nieuws of berichtgeving
3. Commentaar en opinievorming
4. Cultuuroverdracht en educatie

Je kunt verder een onderscheid maken tussen functies, die wel of niet expliciet (manifest of latent/
intentiefuncties) zijn, en functies, die wel of niet positief zijn (eufuncties en
disfucnties/gevolgfuncties).
- Manifeste functies: je ziet, wat de zender expliciet wil; het uiterlijk is waarneembaar en dus
is de bedoeling niet verborgen
- Latente functies: de bedoelingen van de zender zijn verborgen en worden verstopt.
- Eufuncties: hebben een positieve werking. (verstreken contact tussen zender en ontvanger)
- Disfuncties: hebben een negatieve werking. Ze brengen schade toe aan het contact tussen
ontvanger en zender. De zender brengt met opzet (manifest) of onbedoeld (latent) met zijn
boodschap een verstoring teweeg.

Je kunt de manifeste en latente functies ook koppelen aan de vier kanten van de boodschap. De
referentiele kant: is duidelijke manifest. De andere 3 kunnen zowel manifest en latente zijn. Als het
beroep op de ontvanger meteen uit de boodschap gedestilleerd kan worden, dan is het appel
manifest. Er kan ook sprake zijn van een geheime agenda van de kant van de zender, die de
ontvanger niet kent. In reclame spreekt men van de ‘verborgen verleiders’. Dat zijn allerlei tekens die
niet direct opvallen, maar de kijkers of lezers wel subtiel aanspreken op een emotioneel prettige
manier. De latente intentie van de reclameboodschappen is dat te achterhalen met behulp van
tekenleer en communicatietechnieken.

Drie maatschappelijke functies:


- Politieke
- Sociaal-culturele
- Economische

Drie aspecten van mediacontacten:


- Tijdaspect: het moment dat de boodschap ontvangen wordt
- Relatie tussen zender en ontvanger
- De mate van bekendheid van de ontvanger

Persbedrijf verstuurt het dagblad aan de geregistreerde abonnees. (point-to-point communication).


Je kunt ook een enkele zender hebben en onbekende, anonieme ontvangers. Je weet niet precies wie
er naar een televisie-uitzending kijken. (broadcast communication).

Mediacontacten:
Gelijktijdigheid Relatie Binding Bekendheid
Een zender gelijktijdig één hoog bekende ontvangers
communiceert of of of of
ongelijktijdig méér laag onbekende ontvangers

Vier kenmerken van internet:


- Internet is er overal en altijd
- Multimediaal aanbod: het gaat om de digitale combinatie van beeld, tekst en geluid in een
digitaal gevoed medium.
- Open elektronisch omgeving: iedereen met comupter, modem en telefoonlijn is aangesloten
- Gemedieerde interpersoonlijke communicatie: internet kan als medium het sociaal isolement
tussen personen doorbreken.

Internet heeft van alles wat “hybride” genoemd. Wel is er sprake van mediatisering van de wereld.
Mediatisering: mediawerkelijkheid en alledaagse werkelijkheid kan je moeilijk scheiden.

Web 1.0: aanbieders van internet maar mist interactie, alleen plaatsten van content. (een
richtingsverkeer)
Web 2.0: interactie met gebruikers/klanten (sociale media)
Sociale media: zijn een verzamelterm voor online sociale interacties, mogelijk gemaakt door onilne
technologieën.Die technologie staat bekend onder de naam web 2.0. Web 2.0: mediaboodschappen
zijn op iedere plaats, op iedere manier en op ieder moment te bekijken en bespreken. ‘anywhere,
anyhow, anytime’.

Een weblog of kortweg blog is een website waarop auteurs – of bloggers – allerlei maatschappelijke
gebeurtenissen van persoonlijk commentaar voorzien.
Verschillende webblogs:
- Persoonlijk
- Specifieke
- Nieuws
- Bussines of corporate.

Bloggers: de columnisten (is een publicist met een vaste plek (column) in een krant, een weekblad,
bij de radio of op een website) van de virtuele wereld.

Microblogs zijn een combinatie van bloggen en ‘instant messaging’ (twitter). Via je mobiele telefoon
of je personal computer kun je een korte bericht de wereld insturen, waarin je verteld wat je op dat
moment beleeft of wat je aandacht trekt.

Sociale media worden in het Amerikaans handboek omschreven als ‘een nieuwe verzameling van
tools’, die bedrijven in staat stelt efficiënt contact met hun klant te hebben.

Via sociale media wisselen mensen informatie uit. Ze delen de inhoud van de mediaboodschappen
(de content) en ze voeren discussies over thema’s die ze zelf belangrijk vinden. Sociale media gaan
over het gezamenlijk delen van ervaringen en betekenissen.

Wie betrokken is doet actief mee in het communicatieproces. Een andere woord voor dat actief
meedoen is ‘participeren’.

Sociale media maken duidelijk, hoezeer in onze 21 ste eeuw interpersoonlijk communicatie en
massacommunicatie verweven (verbonden) zijn geraakt.

Sociale netwerken: niet ‘one to many’, maar ‘many to many’.

User-generated content: voor en door gebruikers bepaalde bijdrage aan een online medium.
Gebruiker bepalen zelf de inhoud van de mediaboodschap.
Content: de inhoudelijke kan van communicatie, Onderwerp: waarover? Boodschap/informatie: wat?
Alle informatie die gebruikers of een redactie in een mediaboodschap verwerkt hebben.
Het beheren van het netwerk is een professionele vorm van ‘community management’. Daarbij
bepaalt veel netwerksite niet de beheerder maar de gebruiker de inhoud van de
mediaboodschappen.

Sociale media: interpersoonlijk delen of zakelijk-functioneel opereren.

Netwerksites kunnen getypeerd worden al naar gelang ze meer expressief of coöperatief gericht zijn
- Expressieve sociale media zijn bijv; facebook, youtube, myspace, twitter, hyves enz enz. Het
gaat hierbij alleen om het uiten van een eigen persoonlijk geluid.
- ‘crowd sourcing’ (co-creatie): je maakt gebruikt van de wijsheidsbronnen van de massa’s. Via
het inschakelen van grote groepen geïnteresseerde interneters nodigen bedrijven allerlei
mensen uit om hun eigen expertise in te zetten om een bepaalde probleem op te lossen. Zo
kunnen consumenten bedrijven helpen met het vinden van gebruikersvriendelijke
oplossingen en met ideeën voor nieuwe commercials, wat ander beeld van een op
samenwerking gerichte marketing laat zien.

Sociale media: je zelf persoonlijk profileren of gezamenlijk delen en samenwerken.

Er zijn vier typen online communities te onderscheiden worden op basis van de gebruikersfuncties:
- Sociale: de hoofdactiviteit is het onderhouden van je sociale contacten – wat we verstaan
onder ‘socializen’. Je laat via deze netwerken zien, hoeveel vrienden je hebt, welke feesten je
gaat bezoeken en wat je tijdens je vakanties meemaakt. De hoofdbedoeling van de
deelnemers is indruk maken op anderen.
- Praktisch: gericht op efficiënt delen van informatie : het plaatsen van foto’s en filmpjes. Er
wordt door de redactie ingegrepen wanneer leden content op de site zetten waarop
auteursrecht blijkt te rusten.
- Netwerk: zijn gericht op het leggen van zakelijke nuttige contacten.
- Cohesie: brengen mensen met dezelfde zakelijke interesse en belangen samen. Ze zorgen
voor een gemeenschappelijke krachtenbundeling om ervaring en kennis over concrete
onderwerpen uit te wisselen.

Crossmedia: hierbij gaat het om de kruisbestuiving tussen de offline en de online wereld. Met
crossmedia wordt bedoeld dat een media-uiting via verschillende media wordt gedaan. Een goed
voorbeeld is een televisieprogramma dat verwijst naar een website waar de gebruiker kan reageren
op het programma. Door deze verwijzing wendt de gebruiker twee verschillende media aan (internet
en tv) om het hele concept te kunnen beleven. Dit concept noemt men dan ook een crossmediaal
concept.
Crossmediale communicatie: verschillende mediatypen reageren op elkaar en vullen elkaar aan.
Voorbeeld is van radioprogramma naar televisiejournaal.

DMe: H. 19, 20 en 23
Klassieke massamedia: radio, tv, dagbladen, film, tijdschriften.

De klassieke vraag bij het onderzoek naar massacommunicatie was de formule van Lasswell:
‘Who says what in which channel to whom with what effect?’
- Zenderonderzoek (who)
- Mediaonderzoek (in which channel)
- Inhoudsanalyse (what)
- Publieksstudies (to whom)
- Invloeds- of effectenanalyse (with what effect)
Hoofdlijnen ontwikkeling van denken over massacommunicatie:
- Actiegericht (actief); communicatie is actiegericht, alle aandacht gaat naar de
zenderactiviteit. Eenrichtingsverkeer/transmissieconcept
- Effectiviteitgericht (effectief):Door te kijken naar de effecten van de sturende macht van de
media. Het onderzoek naar agendasetting of specifieke mediawerking is een mooie
voorbeeld. Eenrichtingsverkeer
- Interactief: communicatie is interactief waarbij zender en ontvanger op hetzelfde moment
van rol kunnen wisselen via Tweerichtingsverkeer.

De introductie van een nieuwe medium:


- Veranderende invulling van mediafuncties: een nieuwe medium zorgt ervoor dat bestaande
medium andere mediumfuncties krijgen.

Voorbeeld: De invoering van de tv veranderede bijv. de nieuwsfunctie van bioscoop en pers. De


bioscoopjournaals verdwenen, omdat tv hetzelfde nieuws veel sneller en actueler bood. De bioscoop
gaf de nieuwsfunctie op en beperkt zich tot de amusementfunctie.

- Verguizing van de massa: De massamedia zouden voor een enorme blikverruiming (nan ta
hanja sa mas kos, habri nan wowo) van lezer, kijkers en luisteraars zorgen.
- Voorkeur voor woordcultuur en afkeer van beeldcultuur
- Professionalisering van mediaorganisaties: bijv door ku TVdirect a bira HD telecuracao tmb
ke hasi mesun kos esei ta zorg pa professionalisering van mediaorganisatie.

Cyberspace: de virtuele wereld van simulaties. Virtuele ruimte in computernetwerken, waarin


elektronische communicatie plaatsvindt; virtuele wereld.
Multimediale beleving: op afstand zien, horen, ruiken, voelen, proeven.
Een netwerk heeft geen centrum, alleen knooppunten.
Flaming: is het plaatsen van berichten op het internet die aanvallend of beledigend zijn. (anoniem
agressief gedrag in virtuele netwerken)

Multimedia: Multimedia is de verzamelnaam voor crossmedia of transmedia. We spreken dus van


multimedia wanneer één en hetzelfde verhaal op verschillende platforms wordt verspreid.

‘World Wide Web’ is vanaf 1990 ontwikkeld door Tim Berners-Lee.

Issue is een maatschappelijk kwestie, die veel mensen beroert (aanraken).


Trends: ontwikkelingslijnen uit verleden, die nu zichtbaar zijn en in de toekomst richting zullen
aangeven.
Extrapoleren: lijnen doortrekken uit het verleden naar de toekomst bij ongewijzigde
omstandigheden. (op basis van gegevens verwachtingen uitspreken over iets waarvan je geen
gegevens hebt)
Monitoring is het systematisch en periodiek volgen van maatschappelijke ontwikkelingen

3 soorten trends:
- Marcotrends/Megatrends: zelfstandige grootschalige en langdurige ontwikkelingen waarop
ondernemingen geen invloed op kunnen uitoefenen. (VERGRIJZING, PRIJS DI TUR KOS TA
SUBI) Tijdsduur 10 tot 25 jaar
- Mesotrends/Maxitrend (consumenttrends): langzame veranderingen op het gebied van
voorkeuren, behoeften en wensen van klanten en gebruikers. 5 tot 10 jaar
- Mircotrends: hierbij gaat het om concrete producten, diensten of bezigheden die een
bepaalde groep aanspreken. Het gaat hierbij allemaal om relatief kortdurende
ontwikkelingen die snel ‘in’ of ‘uit’ kunnen raken. Bijv Pokémon GO (0 tot 5 jaar)
Trends zijn niet altijd te extrapoleren. Zeker micro- en mesotrends kunnen zich ineens voordoen. Het
is de taak van trendwachters om dit soort nieuwe ontwikkelingen te signaleren en latente behoefte
van publieksgroepen op het spoor te komen.

Verzuiling
In mijn eigen woorden is verzuiling een proces in de maatschappij. Mensen met een zelfde
levensovertuiging voelden zich op een bepaalde manier verbonden en uiten dit in organisaties,
verenigingen, scholen enz. De verschillende groepen noemen ze zuilen. 
De verzuiling bestond uit een aantal zuilen. De 4 grootste zuilen waren de protestanten, rooms-
katholieken, socialisten en de liberalen (vrijzinnige protestanten).

CvN: H. 1
CvN H1: De eerste Nederlandse kranten dateren uit de 17 de eeuw, en het waren kleine kranten. De
ontwikkeling verliep langzaam doordat papier duur was, de techniek ontbrak om snel te drukken en
er geen massaal publiek was dat kon lezen. 1618 eerste Krant in Nederland.
1814 Arnhemse, 1828 Algemeen handelsblad, 1844 Nieuwe Rotterdamse courant.

Verzuilde kranten:
- Trouw-het volk (socialisten) (1900)
- De tribune (communisten) 1909
- De standaard (protestants 1872
- De Nederlander (christelijk) 1897
- De waarheid (communistisch-verzet) 1940
- De tijd/de Volkskrant (katholiek) 1945

Protestant- Rooms- Socialistisch Liberaal


christelijk Katholiek

Politiek ARP, CHU RKSP, KVP SDAP VDB, LU, VL..


Heden: Heden: CDA Heden: Heden: VVD, D66
SGP en CDA PvdA, SP
Omroep NCRV, EO, KRO VARA AVRO, VPRO (vrijzinnig
VPRO protestant)

Krant Trouw, De De Het Vrije NRC, Telegraaf,


standaard, volkskrant, volk Algemeen
Friesch Maasbode, Handelsblad
dagblad, De tijd
Trouw
School VU Radboud, Rijksuniversiteiten
Universiteit
Tilburg
Verzuiling: Tijdens de verzuiling zagen de zuilen in dat het nieuwe medium een bindend element
voor hun beweging kon zijn.

- NCRV (protestants christelijk)


- KRO (katholiek)
- VARA (socialistisch)
- AVRO (nam initiatief over van de NSF, past niet in zuilenrijtje. Nationaal)
- VPRO (was voor 1 nationale omroep, maar ondertussen verzorgde zij uitzendingen voor
vrijzinnige protestanten)

Tijdens de tweede wereldoorlog ontstond verzetskranten: Parool, Trouw en Vrij Nederland.

Vanaf de jaren 60 :
- Fusering (samengaan van bedrijven, instellingen)
- Sanering: minder werk

3 vormen persconcentreatie: een uitgeverij geeft niet een; maar een aantal kranten of tijdschriften
uit.
- Redactionele concentratie, samengaan van redactie van dagbladen (journalisten werken
voor meerdere kranten)
- Publieksconcentratie (publiek verdeelt zich steeds schever over de kranten) een krant wordt
bijna uitsluitend gelezen door 1 doelgroep.
- Aanbiedersconcentratie (samengaan van uitgevers van dagbladen) wordt gezien als verlies
van redactionele zelfstandigheid.

De NNP (Nederlandse Nieuwsbladpers) is de organisatie van de uitgevers van nieuwsbladen. NDP ook
onderdeel van NUV (Nederlandse Uitgeversverbond).

In Nederland onderscheiden we:


- Regionale dagbladen: deze dagbladen bespreken voornamelijk wat er in de omgeving
gebeurt, en niet zozeer wat er landelijk aan de gang is (bijv alleen Almere)
- Gespecialiseerde dagbladen: dit zijn dagbladen zoals het Financieel Dagblad, die eigenlijk
maar over een bepaald onderwerp gaan.
- Gratis dagbladen: dit zijn kranten zoals de Metro, de focus bij deze kranten ligt voornamelijk
bij kort nieuws met weinig achtergrondinformatie.
- Landelijk dagbladen: deze verschijnen 7 keer per week. (NRC/TELEGRAAF/TROUW)

De telegraaf en AD wel getypeerd als populaire dagbladen. NRC Handelsblad, de Volkskrant en Trouw
als kwaliteitskranten.

Een nieuwsblad zit een beetje tussen het dagblad en gratis huis-aan-huis bladen in. Een nieuwsblad,
verschijnt ten minste één en ten hoogste vier keer per week, beperkt geografische gebied, op
abonnement basis.

Dagbladen afhankelijk van lezers en adverteerders. Minder lezers, minder abonnees, minder
inkomsten uit advertenties.

Huis-aan-huis bladen: dit zijn gratis kranten die zich alleen maar met regionaal nieuws bezighouden,
ook verschijnen ze ongeveer maar een keer per week.

CvN H2: 19e – 20e tijdschriften zijn over het algemeen aan het afnemen, behalve de traditioneel
succesvolle bladen zoals de Privé, Libelle en Panorama.

19de eeuw opbloeit van tijdschriften door:


- Afschaffing van het dagbladzegel,
- Vrijheid van drukpers
- Verbetering druktechnieken
Een andere invalshoek is uitgegaan van de doelgroep. De oude-topman van Elsevier, Van den Brink
(1987) ontwikkelde de volgende indeling:
- Wetenschappelijk tijdschriften, zoals het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap en het
Nederlandse Tijdschrift voor Fysiotherapie.
- Vak-/professionele tijdschriften, zoals de Architect en Adformartie
- Special-interestbladen, zoals Tuinieren en Railhobby
- Publieksbladen, zoals Libelle en Nieuwe Revu

Het HOI onderscheidt vakbladen en publieksbladen. Ook de NUV hanteert die tweedeling maar voegt
wettenschappelijk- en publiekstijdschriften en vakbladen samen.

Vaktijdschriften: need-to-know
Publiekstijdschriften: nice-to-know

Costumermagazine (allerhande) ingezet voor marketingdoelstelling, naamsbekendheid vergroten of


stimuleren van verkopen.

De opkomst van tijdschriften was eerst vooral de politieke tijdschriften. Hierna kwamen de
sensatietijdschriften, zoals de Panorama etc. Dat soort bladen werden voornamelijk voor
ontspanning gelezen.

CvN H3
De NUR kent zes hoofdrubrieken:
- NON-Boeken (agenda’s ansichtkaarten, kalenders, posters, spelletjes, kaarten, cd, dvd,
video’s, multimedia en overige media)
- Educatie uitgaven (boeken en ander leesmateriaal voor basisschool, alle vormen van
voortgezet onderwijs, volwassenenonderwijs, en in een enkel geval ook voor hoger
onderwijs)
- Kinderboeken (fictie- en non ficitie-uitgaven voor leeftijdsgroepen vanaf 4 jaar t/m 15 jaar)
- Fictie en literaire non-fictie (Nederlandse en vertaalde romans en poëzie, thrillers, sciene
fiction, essays, en stripverhalen)
- Non-fictie vrije tijd/algemeen (uitgaven over zaken als flora en fauna, eten, drinken, koken
en hobby’s, sport en spel en reizen)
- Non-fictie informatief/professioneel (uitgaven die gericht zijn op het hoger onderwijs en op
beroepsgroepen die geacht worden vakkennis op dat niveau bij te houden).

Prijsbindingsregels: Regel houden in dat uitgevers de verkoopprijs van een boek vaststellen.
Boekhandels en -clubs kunnen dus niet op prijs concurreren.

CvN H4
Mediawet 2008 een nadere regeling rond nieuwe toetreders tot het publieke bestel. De minister kan
een erkenning (omroepverenigingen die in het voorafgaande een erkenning of een voorlopige
erkenning hadden en ten minste 150.000 leden hebben), dan wel een voorlopige erkenning verlenen
(beide 5 jaar).

CvN H5
De programmering is horizontaal (op de vaste tijden vaste programma’s).
Zenderkleuring: Na de zenderkleuring in 1979 werd het station uiteindelijk per 1 december 1985
omgedoopt in Radio 3, dat in 1994 verder is gegaan onder Radio 3FM en later 3FM.

Zenders kunnen publiek (uit algemene middelen) of commercieel (uit reclamegelden) gesponsord
worden.
Bron van inkomsten: landelijke publieke zenders, regionale omroepen en een groot deel van de
lokale omroepen worden gemengd gefinancierd: zowel advertentieopbrengsten als financiële
bijdragen van landelijke, regionale en/of lokale overheid.

U-bocht constructie: vb. radio 10 is in Italië gevestigd en wordt formeel beschouwd als buitenlandse
omroep. De zender mag doorgegeven worden via de kabel maar moet zich aan Nederlandse wet
houden.

Luistertijd: is het totaal tijd dat Nederlander van 10 en ouder naar bepaalde radiozender geluisterd
hebben.
Luisterdichtheid: geeft aan hoeveel mensen in welke tijdinterval naar een specifieke radiostation of
programma hebben geluisterd. (wordt in percentage uitgedrukt)
Het marktaandeel van een zender wordt berekend op basis van ‘luistertijd’.

Nederland telt 6 landelijke publieke zender. (Radio 1 t/m 6)

CvN H6:
Aan het begin van de televisie werden alle programma’s streng in de gaten gehouden en moest het
vaak gaan zoals de overheid dat wilde. Maar later kwam de commerciële televisie, en die gingen vaak
doen wat zij zelf wilden.

Er zijn verschillende manieren om naar televisie te kijken, het kan namelijk via:
- Ether: voorheen keek iedereen op deze manier naar televisie. Dit is echter in 2006 gestopt omdat
het overgenomen werd door de andere manieren.
- Kabel: ook veel mensen keken vanaf ongeveer 1980 naar de televisie door middel van de kabel. In
het voorjaar van 1999 keek 95 % van de bevolking via de kabel. Sinds 2002 loopt de kabel langzaam
terug, de oorzaak hiervan is de snelle opkomst van digitale ontvangstmogelijkheden.
- Satelliet: Voor huizen die niet aan een kabelverbinding zitten, is de satelliet de optie.

NPO, NPS (NTR),NOS (publieke omroep)


Zender Netprofile (Primaire) doelgroepen
Nederland 1 Familienet Gemakzoekende burgers, bezorgde
burgers, zorgzame opvoeders
Nederland 2 Informatie, achtergronden, Participerende burgers, standvastige
opinies, verdiepend gelovigen
(documentaires ect.)
Nederland 3 Innovatief, jong, eigenzinnig, 20-49, ambiteuze pleziermakers,
humor tolerante wereldburger, zorgeloze
spanningzoekers
Publieke omroep 3 functies:
- Nieuws, opienievorming en maatschappelijk debat
- Specifieke informatie
- Educatie, kunst en cultuur

Reclame is heel belangrijk voor commerciële zenders, zonder reclame, zouden ze nergens zijn. Dit
komt namelijk omdat zij niet gesubsidieerd worden door de overheid, zoals de Publieke Omroep.
Daarom moeten de commerciële zenders leven van de inkomsten van reclame.

Quasiwetenschappelijk worden de kijkers ingedeeld in drie categorieën:


- De gestabiliseerde: hij/zij beschikt al langer dan 5 jaar over een tv, heeft de teleurstelling
over het medium al verwerkt en is tot een harmonieuze besteding van de vrije tijd gekomen.
- De kritische kijker: hij/zij is 2 tot 5 jaar in bezit van een tv en is nog aan het wennen.
- De nieuwe kijker: hij/zij heeft de afgelopen 2 jaren een tv aangeschaft en staart nog naar een
wonder.

Kijkdichtheid: percentage van een bepaalde doelgroep dat (gemiddeld) naar een bepaalde
uitzending heeft gekeken.

4 a. Postman ziet het televisiemedium als amusement. Als andere serieuze zaken op het
televisie komen nemen de ontvangers dit niet serieus, omdat het televisiemedium door
Postman alleen als amusement wordt gezien.
4 b. Ja, de opmerking van Postman klopt want de functie van YouTube is amuseren en
ontspanning.

You might also like