You are on page 1of 8

Nieuwe tijden, nieuwe theorieën

Inleiding
- Alle mogelijke technologieën/ideeën binnen media + relatie met samenleving
- Vb. eerste zelfrijdende auto van google
 2016 ontwikkeld, men dacht dat dit een grote impact zal hebben op de samenleving 
niet zo een invloeden zoals met toen dacht
- Vb. sociale media
 Heel ingrijpende impact op samenleving
 Vb. Naam van kind o.b.v. Instagramfilters
 Vb. bepaalde filters die voorgesteld worden o.b.v. gemoedstoestand
 Vb. plastische chirurgie o.b.v. filters
 Vb. google glasses  niet doorgebroken zoals gehoopt (bevolking geen behoefte),
maar nu samenwerking met Ray-Ban
- ‘Analoge theorieën’
 Die zijn 10, 20, 50 jaar geleden ontwikkeld  nog geen sociale media, dus iets minder
relevant (maar wel nuttig!)

- Wisselwerking tussen ontwikkelingen qua


 Media en communicatie
 Sociale, politieke, economische, … aspecten van de samenleving
- Nuance in plaats van
 Boom-denkers: utopische visie, radicale breuk en opgeheven oude tegenstellingen
 Technologieën zullen ons bevrijden van te werken, meer vrijheid
 Doom-denkers: dystopische visie, geestdodend en beperking
 Technologie zal ons een slaaf maken v/d technologie zelf
 Vb. AI: geschenk want meer vrijheid versus ze nemen de mensheid over
- Tweede nuance
 Elk medium is ooit een nieuw medium geweest…
 ‘nieuw’ is relatief  de krant was ooit ook iets nieuws met dezelfde effecten
(verslaving,…)
 Langetermijn
 Gaat over een evolutie

1
Media en ICT
- Onderzoeksmatig niemandsland (Burgelman)
 Niemandsland = het gebied a/h front (tussen de 2 partijen die vechten om het
niemandsland)
 Het hoort tot niemand toe, ze willen het allebei veroveren maar gevaarlijk gebied
met veel booby traps
 Niemand weet wat ermee zal gebeuren = idem met media en ICT
 2 hindernissen
 Het is moeilijk iets te leren over de vorm van iets wat i/d toekomst ligt door actuele
vormen en niveaus ervan te bestuderen
 De complexiteit v/h studieobject en de multipliciteit van zaken die erbij betrokken
zijn
 ‘je overleeft door 4 zaken te doen’  4 axioma’s (Burgelman)
 1. Erkennen dat er een discrepantie is tussen technologische en maatschappelijke
evolutie  verschillende snelheden tussen technologie en adoptie v/d samenleving
 2. Bepaalde zaken zijn in theorie mogelijk, maar in praktijk niet (vb. Google Glasses)
 3. Hebben soms de neiging om ons enkel te focussen op technologische aspecten,
maar er zijn ook niet-technologische aspecten (gender, SES,…)
 4. Beperkte voorspelbaarheid (vb. succes van nieuwe app, moeilijk te voorspellen)
- Diffusietheorie Everett Rogers (1962) ( vo/h internet,…)
 Wat? Adoptie
 Idee van aanvaarding  in welke mate innovaties aanvaardt worden
 Kernbegrippen
 Innovatie
o Een idee dat, een praktijk die of een object dat do/e individu als nieuw
beschouwd wordt
o Vb. mondmasker, covid-safe,…
o Hoe meer je het als nieuw beschouwd, hoe anders je gaat reageren
 Vb. eerste iPhone versus nieuwste iPhone
 Diffusie
o Slaat op het proces waarmee een innovatie verspreid wordt via welbepaalde
communicatiekanalen, over een welbepaalde tijdsperiode, na/d leden v/e
sociale gemeenschap

2
 X: tijdsperiode
 Y: hoeveel mensen adopteren/aanvaarden het
 In begin periode gaat het snel (exponentiële groei), daarna kritisch punt (critical mass,
moeten hier voorbij geraken anders afzwakking/uitdoving) met sterke stijging en daarna
afzwakking
- Introductie bij een sociaal systeem (je moet hiermee rekening houden!!)
 Kenmerken van de populatie (adopter categorieën)
 Gender, SES, politieke overtuiging,… spelen ook een rol
 Adopter categorieën – typen en hoe omgaan met innovatie:
o Innovators: personen met een hoge financiële status die bijzonder kooplustig
zijn en bereid zijn om risico’s te nemen. Het zijn kosmopolieten en actieve
informatiezoekers die intens gebruikmaken van interpersoonlijke netwerken
o Early adopters: in vgling met de innovators, zijn deze personen beter
geïntegreerd i/d lokale gemeenschap en streven ze naar respect van hun peers.
Ze fungeren zelf vaak als opinieleiders, vb. influencers
o Early majority: bij deze groep vindt de doorbraak v/e innovatie plaats. Deze
grote groep wacht tot de innovatie ingeburgerd is bij de opinieleiders alvorens
zelf in actie te komen
o Late majority: deze personen staan – deels wegens een lagere of onzekere
financiële SES – initieel sceptisch en weigerachtig tegenover de innovatie en
moeten bijgevolg tot adoptie aangezet worden a.d.h.v. incentives zoals een
promotieactie of een subsidie
o Laggards: deze laatkomers of treuzelaars zijn zeer conservatief en wantrouwig
t.o.v. vernieuwing – zelfs als het al do/d meerderheid aanvaard is. Ze
consumeren ook weinig media
 Kenmerken van de innovatie
 Relatieve meerwaarde: de mate waarin een innovatie als relatief beter beschouwd
wordt dan het voorafgaande, vb. cassette versus dvd
 Compatibiliteit: verenigbaarheid of de mate waarin de innovatie overeenstemt met
de bestaande waarden en behoeften v/e sociaal systeem
 Complexiteit: de mate waarin een innovatie gemakkelijk of moeilijk te begrijpen is,
vb. Apple  begint bij ervaring van gebruiker, geen handleiding nodig, alles wijst
zichzelf uit
 Testbaarheid: kan de innovatie getest worden of niet, vb. Apple Store
 Visibiliteit: status, kan de innovatie ook getoond worden aan anderen, vb. Apple
Icoontje
 In geval van ICT
o 1. Reinvention: succes van nieuwe ICT’s hangt af do/d mate van reinvention,
hoe jij als consument een innovatie zelf kan aanpassen aan eigen behoefte, vb.
sms  10% bandbreedte over, producenten dachten niet dan consumenten dit
interessant zouden vinden en gebruikten het voor iets anders, later wel relevant
en vaak gebruikt door consument
o 2. Kritische massa: het idee dat je altijd een zeker draagvlak nodig hebt, vb.
Tinder, Air B&B  zij werken omdat er een draagvlak is, voldoende
connecties/leden nodig om te werken

3
 Fasen v/h adoptieproces (van boven naar beneden) (proces kan bij elke stap stoppen)
 Awareness: kennisnemen of bewustwording v/d innovatie
 Interest: het erkennen v/h belang v/d innovatie en het tonen van interesse
 Trial: het testen van en experimenteren met de innovatie
 Decision: het beslissen over het al dan niet aanvaarden
 Adoption (aanvaarding): de eigenlijke adoptie zelf
- Kritiek
 Lineair-mechanistische opvatting
 Wat met niet-geslaagde processen?
 Elitaire karakter: de persoon die alles in gang steekt is de elite
 Algemeen: gevaar van technologisch determinisme (geloof dat tech op zichzelf bestaat)
 Technologisch determinisme = het geloof dat technologische veranderingen een
eigen logica volgen, die in grote mate onafhankelijk is v/d menselijke wil en als
zodanig de drijvende kracht is van sociale veranderingen

Mediumtechnologische benaderingen
- Overzicht mediatheorieën
 Massamaatschappijtheorie
 Functionalistische mediatheorie
 Kritische theorie (Frankfurter Schule)
 Politieke economie van communicatie
 Cultural Studies
 Postmodernisme
 Mediumtechnologische theorie
 Informatiemaatschappijtheorie
 New media theory
 Practice theory
 Mediatization
- Mediumdeterministische theorieën
 Geloven dat de technologie grote invloed heeft op de ontwikkeling v/d samenleving
 Enkel technologisch component, niet inhoud
 Bepaald hoe mensen met elkaar omgaan
 Focus op dominante communicatietechnologie in bepaald tijdperk
 Maatschappelijke implicaties
 = Toronto school (Innis, McLuhan)
- Marshall McLuhan
 Focus op rol media in dagelijkse leven van individuen
 Niet enkel op macroniveau, maar ook op microniveau
 Vooral cinema en radio, maar dacht ook op lange termijn na
 “Media als extensie v/d mens”
 Onze zintuigen kunnen versterkt worden door technologie, vb. microfoon versterkt
stem, bril versterkt ogen
 Kan leiden tot overstimulatie en irritatie + kan voor onevenwicht tussen de zintuigen
zorgen
 Media = alle door mensen gemaakte artefacten, zowel materieel als immaterieel

4
- Mediumdeterministische theorieën
 “The medium is the message”
 Vorm van medium is belangrijker dan de inhoud
 Hot vs cool media  verhoudingsgewijs, niet enkel ‘hot’ of ‘cold’
o Hot: verlengt doorgaans slechts 1 zinttuig en draagt precies en duidelijke
informatie over. Het vergt bijgevolg vrij weinig betrokkenheid of participatie v/d
gebruikers, vb. radio, film
o Cold: vraagt een hoge mate van participatie omdat het verscheidene zintuigen
aanspreekt en de informatie die het transfereert minder gemakkelijk te
ontcijferen is vb. tv, spraak, boek
 “Global village”
 Verwijst na/d terugkeer van premoderne orale communicatie en directe relaties
tussen mensen, weliswaar op weegschaal doordat elektronische media tijd en ruimte
zodanig overbruggen dat de hele wereld in 1 groot sociaal, politiek en cultureel
systeem geïntegreerd wordt
 Technologie als instrument dat iedereen met elkaar verbindt
 Aandacht voor elektronische media en (positieve) gevolgen
 Hertribalisering  terugkeren na/e tijd dat iedereen met elkaar in verbinding staat
en technologisch met elkaar kan communiceren
 Vb. idee van Black Friday van VS naar EU
- Kritiek
 Technologie zal menselijk interactie vervangen
 Mensen zullen slaaf worden van technologie (is niet positief)
 Te eenzijdige visie op technologie

Informatiemaatschappijtheorie
- Jaren ’70  wat is de impact van onze manier van omgaan met media?
 Kernpunten in theorievorming over de opkomst v/e informatiemaatschappij zijn
schatplichtig aan McLuhan. Zo wordt beargumenteerd dat media, informatie- en
communicatietechnologie als gevolg van digitalisering en convergentieprocessen ons
individuele en sociale leven volledig doordringen
 Digitalisering: het omzetten van info (tekst, beeld, geluid,…) na/e digitale worm die
via computertechnologie verwerkt kan worden
 Mediaconvergentie: een proces waarbij verschillende media en
informatietechnologieën die voorheen als afzonderlijk en aparte systemen werden
beschouwd steeds meer raakpunten kennen
- Enkele cijfers: wat gebeurt er allemaal op 1 min
 19 milj sms’en, 59 milj Messenger/Whatsapp, …
 Cijfers zijn gigantisch, enorme indicatie van hoe belangrijk en omvangrijk de
informatiemaatschappij is
- Maar: wat is de totale omvang van al die informatie?
 Wiskundige formule om die zaken te berekenen
 Internet zou 50 gram wegen (= aardbei)  ongeveer 30 tot 40 gram gerelateerd aan
pornografie (extra nuance)

5
- Overzicht mediatheorieën
 Massamaatschappijtheorie
 Functionalistische mediatheorie
 Kritische theorie (Frankfurter Schule)
 Politieke economie van communicatie
 Cultural Studies
 Postmodernisme
 Mediumtechnologische theorie
 Informatiemaatschappijtheorie
 New media theory
 Practice theory
 Mediatization
- Tendensen als basis
 Centraal staan van informatie en kennis
 Bij alles wat we doen (manier van leven/leren/werken/…)
 Afhankelijkheid mediatechnologieën
 Doordat die informatie zo centraal staat
- Derde golf?
 1e golf: langbouw RV, 2e golf: industriële RV, 3e golf: “informatie RV”
 Wijst op het beeld dat we onze maatschappij op een heel andere manier organiseren
- Invalshoeken
 Technologische: welke ICT’s tot onze beschikking
 Eerst innovatiegolf: micro-elektronica
 Tweede innovatiegolf: internet
 Derde innovatiegolf: sociale media
 Economische – Beroepsmatige
 Economische: de groei in economische waarde van informatieactiviteiten staat
centraal
 Beroepsmatige: er wordt na/d beroepsstructuur v/e samenleving gekeken
 Postindustrieel, minder met handen werken, opkomst dienstensector
 Idee ‘Big Data’  “nieuwe goud” waar onze industrie ons op draait  als
economische activiteit
 Ruimtelijk:
 Centraal staan informatienetwerken die knooppunten overal ter wereld linken en zo
tijd en ruimte herconfigureren  wired society
 Culturele: verwijst na/d veranderingen i/d patronen van ons alledaagse leven do/d
toename van media en informatie i/d samenleving, kort: mediatisering
- Wat met (mentale) gezondheid?
 Vb. 5G  invloed straling op lichaam
 Negatieve zaken informatiemaatschappij zijn onderbelicht
- Netwerkmaatschappij (Castells)
 Informatietechnologie-revolutie van media
 Implicaties op alle aspecten van maatschappelijk leven, vooral economisch (breuk)
 Samenleving steeds meer gedecentraliseerd
 Van 1 centrum naar allemaal kleine minicentra die wel geconnecteerd zijn met elkaar
door media/technologie

6
Nieuwe mediatheorieën
- Naast informatiemaatschappij, veelheid aan nieuwe theoretische inzichten
- Nog geen status van gevestigd paradigma, maar groeiend potentieel
 New media theory
 Practice theory
 Mediatization
- Overzicht mediatheorieën
 Massamaatschappijtheorie
 Functionalistische mediatheorie
 Kritische theorie (Frankfurter Schule)
 Politieke economie van communicatie
 Cultural Studies
 Postmodernisme
 Mediumtechnologische theorie
 Informatiemaatschappijtheorie
 New media theory
 Practice theory
 Mediatization

New media theory


- 1990: digitalisering + convergentie
 Convergentie: allemaal aparte technologieën die nu allemaal in 1 toestel zitten (mogelijk
gemaakt door digitalisering)
- Complexiteit van nieuwe media (ICT): networked media + interactiviteit
 Theorie van vroeger: 1 zender die verstuurd  decentralisering, netwerk ipv. 1 zender
- = hoe mee om te gaan?
 Heel (inter)actief
- Ontologie/kenmerken nieuwe media (digitale media)
 Convergentie
 Interoperabiliteit: ze zijn op elkaar afgestemd
 Mono-media thesis: stelling dat na verloop van tijd alle technologieën zullen
opgeslokt worden in 1 media, vb. Metaverse
 Actieve publieksparticipatie (interactiviteit): digitale kloof, cyberpesten
- Kritiek: is het wel iets ‘nieuw’?

7
Practice theory
- “The praxeological family of theories”: interdisciplinariteit
 Familie van theorieën  ook sociologie, filosofie
- Focus op het alledaagse en leefwereld van mensen ≠ tekst of structuur
 Niet enkel tekst waar wij betekenis aan geven, niet als instituut maar focus op wij
allemaal met media doen (= heel breed)
- Notie van ‘praktijk’: wat doen en zeggen mensen allemaal in relatie tot media in alle
mogelijke situaties en contexten?
 Directe of indirecte link met media
 Uniek: kunnen andere sociale praktijken beïnvloeden
 Veel niveaus
 Vb. inrichting huis obv. een bepaalde tvshow
- Vb. natte vinger in lucht om wind te voelen versus Sabine haar weerbericht
 Weerbericht wel deel practice theory (kan andere beïnvloeden)
- Kritiek?
 “Vast range of people’s doings and sayings in direct or indirect relation to media”  hoe
afbakenen?
 Te breed onderzoeksdomein, waar begin je mee? Waar ligt de focus?
 Assumptie van ‘media-saturated’ samenleving
 Assumptie dat iedereen media gebruikt (digitale kloof)

Mediatization
- = Processen van sociale verandering in maatschappij (zowel op macro- als op microniveau)
dei gelinkt kunnen worden a/d toenemende impact op en de verwevenheid van media in
deze maatschappij
- Kenmerken:
 Metaproces: processen die je niet kan vastpinnen op bepaalde data (lange termijn), geen
begin- of eindpunt
 Lange termijn
 Media is meer dan enkel technologie/org.  beleving
- ≠ Mediation = een eerder neutraal proces van communicatie via een medium en duidt op
zowel media i/d zin van content (tekst, discours,…) als i/d zin van media als instituut en
technologie via dewelke deze content of boodschappen verspreid worden
 Mediatization: media is meer dan dat
- Focus op maatschappelijke, culturele, … transformaties, maar twee visies
 Institutionele of autonome visie
 Gaat uit v/e meer autonome visie op media en de invloed doe media hebben op
andere sectoren v/d maatschappij, i/h bijzonder sectoren en instellingen met een
publieke rol zoals politiek, justitie, onderwijs en religie
 Sociaal-constructivistische of inclusieve visie
 Zal meer de rol van media beklemtonen i/h construeren v/e sociale en culturele
realiteit, alsook de invloed die media kunnen uitoefenen op alle mogelijke aspecten
v/h leven

You might also like