You are on page 1of 16

1 Hoofdstuk II.

Lenin en het probleem van de machtsopbouw

HOOFDSTUK II LENIN EN HET PROBLEEM VAN DE MACHTSOPBOUW Inleiding Lenin (Vladimir Iljits Oelganov, 1870-1924) bepaalt zijn strategische en theoretische posities in continuteit met, en op gezag van Marx. Hij wil Marx inzichten vertalen naar de specifieke situatie van Rusland (een agrarisch land met feodale verhoudingen en een autoritair tsaristisch regime), en naar de nieuwe internationale situatie (het imperialisme als stadium van het hoogkapitalisme). Lenin brengt niettemin nieuwe inzichten aan t.o.v. Marx en Engels: (1) het strategisch bondgenootschap van het proletariaat en de boeren, (2) de nationale kwestie als een revolutionair potentieel, dat de communisten moeten benutten, en (3) zijn visie op de rol en de organisatie van de partij t.a.v. de arbeidersbeweging. Die punten gaven aanleiding tot heel wat kritiek, zowel vanwege reformisten en revisionisten als vanwege orthodoxe marxisten (bijv. Rosa Luxemburg, Karl Kautsky). Ze waren echter een belangrijke factor in het succes van de Russische revolutie en in de bevrijdingsbewegingen van de Derde Wereld. Artikel 1 De partij als revolutionaire voorhoede Tijdens zijn Siberische ballingschap (1897-1900) schrijft Lenin De taken van de sociaaldemocraten (1898) en Ontwerp van een programma van onze partij (1899). Hier blijkt zijn interesse voor strategische kwesties. Na zijn straftijd vertrekt hij naar Duitsland, daarna naar Engeland en Zwitserland. In 1901-1903 legt hij de grondslagen van het leninisme. Hij formuleert de bolsjewistische strategie in discussie met (a) de liberalen (kadetten), (b) de reformistische vleugel binnen de sociaaldemocraten en (c) de sociaalrevolutionairen (met zowel een gematigde als een extremistische vleugel). Die discussie wordt gevoerd in het blad Iskra (Vonk). Centraal staat de partijvorming: de collectieve propagandist en de collectieve agitator, en ook de collectieve organisator (Waarmee beginnen?, 1901). Lenin gaat vooral in discussie met het economisme. De term economisme heeft hier een bijzondere betekenis. Martinov, Koeskova, e.a. interpreteren

2 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

het historisch materialisme als de theorie waarvoor de economische strijd primeert op de politieke strijd. Zij identificeren het marxisme met het spontane arbeidersbewustzijn. De klassenstrijd is voor hen economische strijd, d.w.z. de strijd van het proletariaat voor de verbetering van zijn arbeids- en levensvoorwaarden. In die lijn betwisten zij de noodzaak van een zelfstandige, politieke Russische arbeiderspartij. De politieke strijd moet in hun opvatting geleid worden door de liberalen. De arbeiders moeten zich, als zij politieke strijd willen voeren, aansluiten bij de liberalen. Lenin beschouwt het economisme als politieke zelfmoord. Hij werkt zijn positie uit in Wat doen? I. Wat doen? Wat doen? Brandende kwesties van onze beweging (1902) A. Kritiek op het spontanisme De titel Wat doen? is een allusie op de roman van Gavrilovitsj Tsernysjevski (1828-1889). Tsernysjevski beschouwde zichzelf als een aanhanger van het humanisme en het naturalisme van Feuerbach (cfr. Het antropologisch principe in de filosofie). Hij dacht ook dat de liberale en industrile ontwikkeling kon gebeuren in aansluiting met de communistische leefwijze van de dorpsgemeenschap (mir), en dat Rusland op die manier de omweg via het harde kapitalisme kon vermijden. Tsernysjevski schreef, tijdens zijn gevangenschap, Wat doen? (1862). De herosche levenswijze van de hoofdfiguur Rachmetev stond model voor een hele generatie revolutionairen. Om zijn wil te vormen ontzegt Rachmetev zich alle plezier. Hij hardt zich tegen het lijden, dat de komende revolutie noodzakelijk zal meebrengen. Hij is een asceet. Hij slaapt op een spijkerbed om zijn driften te onderdrukken. Hij traint niet alleen zijn lichaam, maar ook zijn geest door dag en nacht te studeren en alleen te lezen wat ertoe doet (politiek, wetenschap en filosofie). Dan pas begint de revolutionaire held aan zijn taak, te werken voor het volk. Hij laat zich niet afleiden, gaat niet in op de vrouwelijke charmes. Zijn levenswijze is puriteins, gedisciplineerd, met een strak geordend tijdsschema. Daardoor schept hij de nieuwe mens, die ontsnapt aan de oude oppervlakkige mens. ! cfr. Foucault: link met ethos van klassieke cynici Wat doen? had een enorme invloed. Marx leerde Russisch om de roman te kunnen lezen in de oorspronkelijke taal. Prins Kropotkin noemde de roman het vaandel van de Russische jeugd. Hij benvloedde ook sterk de beweging van de Russische nihilisten. Nihilisten en populisten Nihilisme is aanvankelijk een scheldwoord. Sommige critici t.a.v. de Franse Revolutie bestempelen de Verlichtingsfilosofen en hun

3 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

volgelingen als nihilisten of riennisten. Zij beschuldigen hen dat zij de religie en de traditie, al het waardevolle, ondermijnen. Nihiliste ou rienniste. Qui ne croit rien, qui ne sintresse rien. Beau rsultat de la mauvaise philosophie, qui se pavane dans le gros Dictionnaire Encyclopdique. Que veut-elle faire de nous? Des nihilistes. (L.-S. Mercier, Nologie ou vocabulaire des mots nouveaux, 1801). H.F. Jacobi (1743-1819) bestempelt het denken van Fichte als een uitzichtloos subjectivisme of nihilisme, het gevolg van het ophemelen van de rede als enige kennisbron: een idealisme, waaraan ik nihilisme verwijt. We zien een ommekeer in Rusland omstreeks 1860. Nihilisme is niet langer een scheldwoord, maar een geuzennaam. Het nihilisme is een beweging onder jonge Russische intelligentsia. Zij trekken naar het platteland als onderwijzer, geneesheer, verpleger of vroedvrouw. Zij ageren tegen de feodale structuren en de conservatieve opvattingen, waardoor zij dikwijls botsen met de lokale machthebbers maar ook met de traditionele boeren. In Vaders en Zonen van Toergenjew (1862) is Basarow het model van de nihilist. Hij is een overtuigd wetenschapper, een toegewijd medicus en een voorvechter van sociale hervormingen. Hij strijdt tegen onrecht en hypocrisie. Hij sterft ten gevolge van een infectie die hij heeft opgelopen bij een patint. Volgens Basarow is een nihilist iemand die voor geen enkele autoriteit buigt, die nooit zomaar een bepaald principe aanvaardt, hoeveel eerbied het ook geniet. Slechts weinig mensen zijn uitverkoren voor dit bittere, harde leven, zegt hij. Als een tegenstander hem opwerpt: U loochent alles?, antwoordt Basarow beslist: Alles!. En dat heet nihilisme? Dat heet nihilisme! Uit die nihilisten vormden zich de populisten of narodniki. Zij beklemtonen dat er een typisch Russische weg van de revolutie mogelijk is, die gebaseerd is op de mir. Tsernysjevskis roman had een grote invloed op de jonge Lenin. Het boek maakte mij tot een nieuw mens, zegde Lenin. Tsjernysjevski deed ons inzien dat ieder helder denkend en rechtschapen mens een revolutionair moest zijn. Zijn grootste verdienste was dat hij liet zien wat voor soort mens een revolutionair moest zijn. Rachmetev werd een soort rolmodel voor de bolsjewistische beroepsrevolutionair. Tegen de economisten stelt Lenin dat de revolutionaire beweging een autonome theorie nodig heeft. Die theorie valt niet samen met het spontane arbeidersbewustzijn. Ze is geen directe expressie van de economische uitbuiting en strijd. Als de arbeiders aan zichzelf overgelaten worden, streven zij naar een verbetering van hun situatie binnen het bestaande systeem (bijv. via sociale wetgeving). Dat is de syndicalistische en reformistische strategie (ouvririsme, trade-unionisme). Lenin streeft echter niet naar de verbetering, maar naar de omverwerping van het bestaande, naar nieuwe

4 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

politieke en sociaaleconomische verhoudingen. Dat onderstelt een buitenperspectief. De spontane ontwikkeling van de arbeidersbeweging leidt juist tot haar onderwerping aan de burgerlijke ideologie. [] Het tradeunionisme impliceert de ideologische onderwerping van de arbeiders door de bourgeoisie. Daarom bestaat onze taak, de taak van de sociaaldemocratie, ook in de strijd tegen de spontaniteit. (Werke 6:490) Lenin beroept zich op het gezag van Karl Kautsky, meer bepaald zijn kritiek op het syndicalisme. Volgens Kautsky kan de klassenstrijd uit zichzelf geen revolutionair bewustzijn voortbrengen. De grondleggers van het wetenschappelijk socialisme waren burgerlijke intellectuelen: Marx en Engels behoorden tot de burgerlijke intelligentsia. De sociaaldemocratie moet het wetenschappelijk socialisme injecteren in de arbeidersklasse. Het socialisme als leer wortelt weliswaar, net als de klassenstrijd van het proletariaat, in de huidige economische omstandigheden. Het ontspringt, net als deze klassenstrijd, aan de strijd tegen de massale armoede en de massale ellende die het kapitalisme voortbrengt. Maar beide ontstaan naast elkaar, niet uit elkaar en onder verschillende voorwaarden. Het moderne socialisme kan slechts ontstaan op de grond van een diep wetenschappelijk inzicht. Inderdaad is de huidige economische wetenschap evenzeer een voorwaarde voor de socialistische productie als bv. de huidige techniek, maar het proletariaat kan met de beste wil van de wereld- het ene noch het andere scheppen. Beide ontstaan uit het huidig maatschappelijk proces. De drager van de wetenschap is echter niet het proletariaat, maar het burgerlijk intellect. In enkele leden van deze laag is dan ook het socialisme ontstaan, en door hen eerst aan hoogontwikkelde proletarirs meegedeeld, die het dan in de klassenstrijd binnendragen waar de verhoudingen het toelaten. Het socialistische bewustzijn is dus iets, dat in de klassenstrijd is binnengedrongen, niet iets dat oorspronkelijk daaruit is ontstaan. (Kautsky, Die Revision des Programs der Sozialdemokratie in sterreich) B. Het wetenschappelijk socialisme Dit revolutionair bewustzijn is het wetenschappelijk socialisme, de wetenschap van de interne contradicties en de bewegingswetten van het kapitalisme. Een wetenschappelijk bewustzijn wil zeggen: een juist, een adequaat bewustzijn. C. De partij

5 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

De drager van het revolutionair, wetenschappelijk bewustzijn is de partij. Zij is niet de emanatie van de arbeidersbeweging, maar de revolutionaire voorhoede. Zij leidt en organiseert het proletariaat. Lenin beroept zich op Het Communistisch Manifest. Marx en Engels noemen de communisten het meest bewuste deel van het proletariaat, dat geen belangen heeft die afwijken van het proletariaat. D. De partijleiding De partij wordt geleid door een groep beroepsrevolutionairen. Zij moeten de partij organiseren, centraliseren en disciplineren. Zij zijn geen gewone intellectuelen. Lenin misprijst de zogenaamde autonome intelligentsia: zij zijn weifelend, onzeker, aangetast door individualisme, niet in staat tot discipline, grillig, zwevend in de wolken. E. Strategische bondgenootschappen De goed georganiseerde partij geeft leiding aan het brede protest tegen het autocratisme. Ze steunt de strijd tegen religieuze vervolging. Ze strijdt met de bourgeoisie voor politieke vrijheden. Ze steunt de eisen van studenten en intellectuelen, de boeren in hun strijd tegen het grootgrondbezit en feodale structuren. De partij sluit aan bij, en stuurt de algemene protestbeweging, die erop uit is de tsaristische orde omver te werpen. Die brede strijdbeweging heeft een strategische functie. Voor de anderen is ze doel, voor Lenin is ze een middel. Wat doen? schetst zo het beeld van een sterk georganiseerde en hirarchisch gestructureerde partij: de partijleiding = beroepsrevolutionairen de partijleden het proletariaat de massabeweging ! Voor Marx is het proletariaat het hart, en de filosofie het hoofd van de revolutie. Bij Lenin merken we een verschuiving: van hoofd naar communisme, van communisme naar partij, van partij naar partijleiding. II. Het Partijcongres van 1903

6 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

Lenin organiseerde de partij tot een efficint machtsinstrument, dat met succes de Russische revolutie zou sturen. Zijn opvatting leidde tegelijk tot een splitsing in twee vijandige fracties: de bolsjewieken en de mensjewieken. De partijopvatting, uiteengezet in Wat doen?, werd geconcretiseerd en aangevuld door Lenins organisatorische voorstellen op het IIe Congres van de Russische sociaaldemocraten (Brussel, 1903). De centrale strijdvraag was het eerste punt van de partijstatuten. Lenin eiste dat als voorwaarde voor het lidmaatschap gestipuleerd werd: de persoonlijke deelname aan n van de partijorganisaties. Martov deed een losser voorstel: het werk onder de controle en de leiding van de partijorganisaties. Die schijnbaar onbenullige vraag lokte een geanimeerde discussie uit. Lenins formulering werd met een nipte meerderheid verworpen, maar toen twee groepen (de Joodse Bond en de economisten) de vergadering verlaten hadden, verwierven Lenins aanhangers op hun beurt een kleine meerderheid. Zo ontstond de naam bolsjewieken (meerderheid) vs. mensjewieken (minderheid). Beide fracties hanteerden een verschillend partijmodel: een bureaucratische partij, van boven af strak georganiseerd, gecentraliseerd, hirarchisch, gedisciplineerd vs. de partij als massaorganisatie, van onderuit opgebouwd. Lenin minacht de partijopvatting van de mensjewieken als een democratisme. Het fundamentele idee van kameraad Martov dat iedereen zichzelf tot partijlid kan uitroepen is eigenlijk een vals democratisme, de opvatting van de partij van onder naar boven. Daartegenover is mijn idee bureaucratisch omdat de partij van boven naar beneden wordt opgebouwd, van het partijcongres tot aan de afzonderlijke organisaties. (Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts, 1904) Lenin bestempelt Martov als voorbeeld van het burgerlijke intellect, dat een heilige vrees koestert voor de proletarische discipline en organisatie. Hij vergelijkt de strijd tussen die twee fracties met de strijd tussen de Jacobijnen en de Girondijnen in de Franse Revolutie. cfr. Franois Furet, La fin dune illusion De bolsjewieken legitimeren hun theorie en praxis steevast door te verwijzen naar de Franse Revolutie: de onvoltooide revolutie. Zij identificeren zich met de radicale vleugel in de Franse Revolutie: de Jacobijnen (vs. de Girondijnen).

7 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

Dat geeft hen in het buitenland, meer bepaald in Frankrijk, zeer veel krediet, en de bereidheid om zich te onthouden van kritiek: een soort selectieve verontwaardiging. Weldra bleek dat bolsjewieken en mensjewieken lijnrecht tegenover elkaar stonden. (1) De mensjewieken beoogden een bondgenootschap met de liberalen. Lenin focuste op het revolutionaire bondgenootschap met de boeren. Het Russische proletariaat moest volgens hem een tactisch bondgenootschap sluiten met het plattelandsproletariaat en met de bezitloze boeren. Zij moesten gemeenschappelijk strijd voeren tegen het feodalisme. Volgens Lenin moest Rusland niet het Westen imiteren. (2) De mensjewieken hechtten groot belang aan legale strijdvormen, meer bepaald aan de parlementaire weg. Zij waren erg gehecht aan de democratische vrijheden en instellingen. Voor Lenin daarentegen waren die burgerlijke vrijheden en instellingen slechts instrumenten, met een tactisch belang. (3) De mensjewieken focusten op de vakbonden, en riepen mee op tot een algemene staking om een lotsverbetering van de arbeiders af te dwingen via sociale wetgeving. Voor Lenin was iedere strijd voor lotsverbetering en iedere sociale wetgevende activiteit slechts een voorbereiding op de definitieve strijd. III. Leninisme vs. anarchisme Na een bolsjewistische demonstratie wordt Lenin bedreigd met arrestatie. Hij vlucht naar het platteland, van waar hij de partij leidt. In Staat en revolutie (1917) schetst hij een anarchistische utopie van een arbeidersstaat. De macht wordt uitgeoefend door het volk, dat georganiseerd is in sovjets. Lenin blijft vaag over de concrete vormgeving van zon radenrepubliek. Het parlement, het algemeen kiesrecht en het mr-partijensysteem worden afgeschaft. Ook de scheiding van machten wordt opgeheven. De burgerlijke staat wordt opgedoekt: het idee van het afsterven van de staat. Zon staatloos systeem van sovjets is voor Lenin een radicale democratie. Lenins radendemocratie neigt naar anarchisme, wat hem niet belet zich hard te distantiren van de politieke strategie van de anarchisten. Ons meningsverschil met de anarchisten betreft geenszins de afschaffing van de staat als doel. Wij menen dat het ten behoeve van dit doel noodzakelijk is tijdelijk de werktuigen, middelen en methoden van de staatsmacht tegen de uitbuiters te gebruiken, zoals een

8 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

voorbijgaande dictatuur van de onderdrukte klasse noodzakelijk is om tot opheffing van de klassen te komen. Vanuit strategisch oogpunt is een dictatuur van het proletariaat noodzakelijk. Het gaat om de dictatuur van de (uitgebuite) meerderheid tegen de (uitbuitende) minderheid. Daarom bestempelt Lenin die dictatuur als proletarische democratie (vs. de burgerlijke democratie). Slotbeschouwing 1. De dictatuur van het proletariaat en het afsterven van de staat Marx ziet, in Het communistisch manifest (1848), drie fases in de revolutie. De eerste fase is de verovering van de macht. Het proletariaat werkt zich op tot heersende klasse. In de tweede en fase worden de oude productieverhoudingen afgeschaft nieuwe productieverhoudingen

genstalleerd. Dat is de dictatuur van het proletariaat, zonder dat Marx hier de term gebruikt. In de derde fase wordt een einde gesteld aan de klassenstructuur. In die ultieme fase wordt de staat afgeschaft. De klassentegenstellingen zijn opgeheven. De staat, als illusoire verzoening en als repressie-instrument, is overbodig geworden. hier de term gebruikt. Als in de loop van de ontwikkeling de klassentegenstellingen verdwenen zijn en de hele productie in handen van de geassocieerde individuen is, dan verliest de openbare macht haar politiek karakter. De politieke macht in de eigenlijke zin is de georganiseerde macht van de ene klasse ter onderdrukking van een andere. Als het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, zich door een revolutie tot heersende klasse maakt, en als heersende klasse met geweld de oude productiekrachten opheft, dan heft het met deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstellingen, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op. In de plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van elkeen de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen. (MEGA I,1: 546) 2. Volgens Engels wordt de politiek als bestuur van mensen vervangen door een bestuur van dingen. Hij schrijft in Utopisch en wetenschappelijk socialisme (1880): Een associatie van individuen blijft over. Dat is het afsterven van de staat, zonder dat Marx

9 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

Het bewustzijn dat de economische omstandigheden de basis van de politieke instellingen zijn, is hier [bij Saint-Simon] nog maar in de kiem aanwezig. Maar wat hier reeds heel duidelijk uitgedrukt wordt, is de toekomstige hervorming van de politieke heerschappij over de mensen tot een beheren van de dingen en een leiden van de productieprocessen, d.w.z. de afschaffing van de staat, waarover de laatste tijd zo veel lawaai is gemaakt. (MEW XIX:195) Engels verwoordt, in De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap (1882), expliciet de idee van het afsterven van de staat. In de toekomstige samenleving, waar de klassentegenstellingen opgeheven zijn, heeft de staat zichzelf overbodig gemaakt. De eerste daad van de staat waarin de staat werkelijk als vertegenwoordiger van de hele maatschappij optreedt, waarbij hij de productiemiddelen tot maatschappelijk bezit maakt, [deze daad] is tevens zijn laatste zelfstandige daad als staat. De bemoeienis van de staatsmacht met de maatschappelijke verhoudingen wordt op het ene na het andere terrein overbodig en sterft langzaam vanzelf af. In plaats van het regeren over personen komt nu het beheer over zaken en het leiden van de productieprocessen. De staat wordt niet opgeheven, maar sterft. 2. Lenin onder kritiek Plechanov zegt dat Lenin de dictatuur van het proletariaat verwart met de dictatuur over het proletariaat. Lenin heeft de functie van het partijcongres uitgehold tot een applausmachine bij de beslissingen van de partijleiding. Die strategie zal volgens Plechanov leiden tot het ideaal van de Sjah van Perzi. Trotski verwijt Lenin dat hij het volk en de arbeidersklasse minacht. Lenin vervangt het proletariaat door de partij, en de partij door het Centraal Partijcomit. Hij zal uitkomen bij de dictatuur van de partijleiding i.p.v. de dictatuur van het proletariaat. Lenins methode loopt hierop uit: eerst komt de partijorganisatie in de plaats van de partij als geheel. Dan zal het partijbestuur de plaats van de partijorganisatie innemen. Tenslotte stelt n enkele dictator zichzelf in de plaats van het partijbestuur. (Onze politieke taken, 1904) Rosa Luxemburg noemt Lenin, in Organisatieproblemen in de Russische sociaal-democratie (1904), met een verwijzing naar de Franse Revolutie, eerder Blanqui dan Marx. Maxim Gorki:

10 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

Lenin is een leider en een Russische edelman, en als zodanig niet vrij van bepaalde eigenschappen van deze uitgestorven klasse. Dat is hoe hij zichzelf kan rechtvaardigen dat hij een wreed, tot mislukken gedoemd experiment uitvoert met het Russische volk. (N. Valentinov, Encounters with Lenin, London, 1968, p.107) ! Lenin verdedigt een strak georganiseerde, gecentraliseerde en

gedisciplineerde partij. Hij wordt opgevolgd door Stalin. Daaruit concludeert men te gemakkelijk en ten onrechte dat Leninisme en Stalinisme zonder meer in elkaars verlengde liggen, of zelfs identiek zijn. Men spreekt dan over het totalitarisme van Lenin en Stalin (voor Popper, in De open samenleving en haar vijanden, zelfs van Marx en Hegel). Ik pleit ervoor om de term totalitarisme, zoals Hannah Arendt, strikt te definiren en te reserveren voor Hitler en Stalin. Er is wel een fundamenteel probleem m.b.t. Lenins opvatting van de politiek. Lenin verdedigt, tegen het economisme, de autonomie van de politiek. Men mag de politieke strijd niet herleiden tot de economische strijd. Probleem is echter Lenins puur instrumentele opvatting van politiek: niet handelen (praxis) maar technisch maken (poisis), met een middel-doelstructuur. Het doel heiligt de middelen. Minstens heeft hij zo de weg geffend voor het stalinisme.

11 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

Kautsky merkt op ten aanzien van Lenin: Een middel, dat strijdig is met het doel, wordt door het doel niet geheiligd. Evenmin als men het leven moet verdedigen door op te offeren, wat er inhoud en doel aan geeft, mag men zijn principes trachten te verwezenlijken door ze prijs te geven. De goede bedoeling mag degenen verontschuldigen die verkeerde middelen aanwenden, deze middelen blijven toch verwerpelijk. En dit te meer, naarmate de schade die zij veroorzaken, groter is. (Kautsky, Terrorisme en Communisme, 1919: 207) cfr. Merleau-Ponty: Qui se trompe sur le chemin, trahit les fins dernires. Artikel 2 Analyse van het imperialisme en de strategie van de bondgenootschappen In 1917 schrijft Lenin, tegen de achtergrond van de Eerste Wereldoorlog, zijn belangrijkste theoretisch werk: Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. I. Het revolutionair defaitisme Lenin verzet zich in 1914 zowel tegen het militarisme als tegen het pacifisme. Hij noemt zijn strategie het revolutionair defaitisme. A. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Europa overspoeld door een golf van oorlogspatriottisme, nationalisme en militarisme. Veel intellectuelen beschouwden de oorlog als het uur van de waarheid. De oorlog was in hun ogen een scheidsrechter, een examen rigorosum. Nu zou duidelijk worden of het volk nog levende krachten bezat, dan wel vermolmd was. De oorlog is een test voor de staat. Is de burger nog bereid om voor zijn vaderland te sterven? De oorlog was in hun visie de confrontatie van het utilitarisme en materialisme met het idealisme, van het egosme met de immaterile waarden. Voorstanders van de oorlog aan Duitse kant waren Max Scheler, Ernst Troeltsch, de door Nietzsche genspireerde levensfilosofen, Stefan George, Sigmund Freud, Max Weber, Georg Simmel, Thomas Mann; aan Franse kant Barrs, Pguy, Bergson, Durkheim. Ook veel socialisten deelden in het oorlogsenthousiasme. Het proletariaat bleek, in tegenstelling tot Marx bewering, plots een vaderland te hebben. De klasse werd vergeten voor de natie, het internationalisme werd opzij gezet

12 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

voor nationalisme. De oorlogslogica kwam in plaats van het pacifisme. De II e Internationale weigerde het socialistisch internationalisme voorrang te geven boven de trouw aan het vaderland. Een land dat aangevallen wordt, heeft het recht zich te verdedigen! Lenin distantieert zich van die sociaal chauvinisten. De oorlog is ook voor hem het uur van de waarheid, nationalistische tegenstellingen zijn in laatste instantie economische tegenstellingen. B. Lenin kant zich ook tegen de radicale pacifisten, zoals Bernstein, Kautsky, Jaurs, Martov en Akselrod. Zij willen de vrede bereiken via een internationale arbitrage en overeenkomsten. Zij kiezen volgens Lenin de weg van de burgerlijke methoden, terwijl er geen uitweg uit de oorlog is dan via de revolutie. De oorlog kan uitsluitend en alleen beindigd worden door de arbeidersmassas. Lenin verdedigt het revolutionair defaitisme. Hij wil dat het volk, soldaten, arbeiders en boeren, elk in hun land, in opstand komen tegen het militarisme van zijn regering. De wereldoorlog moet leiden tot een burgeroorlog. Daarop moet de Communistische Internationale worden gebouwd, die leiding geeft aan de wereldwijde revolutionaire strijd van het proletariaat. II. Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme De term imperialisme wordt gebruikt om het gewelddadig koloniaal expansionisme van de grote staten aan te duiden. A. Analyse van het imperialisme 1. Een economische analyse Lenin benadrukt dat het imperialisme in laatste instantie een economisch fenomeen is: het hoogste stadium van het kapitalisme. Het imperialisme vloeit voort uit de bewegingswetten van het kapitaal en de interne contradicties van het kapitalisme. Het voorbeeld van een klassiek-politieke analyse is Joseph Schumpeter, Zur Soziologie des Imperialismus (1919). Schumpeter beschouwt het imperialisme als een erfstuk van de periode van de absolute monarchie. Hij acht het imperialisme in tegenspraak met de (economische) rationaliteit van het kapitalisme. Het imperialisme is volgens Schumpeter een soort anachronisme. 2. Fysionomie van het imperialisme

13 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

Lenin contrasteert het hoogkapitalisme aan het vroegere kapitalisme waarin de vrije concurrentie centraal stond. a. Door de concentratie van de productiemiddelen ontstaan grote monopolies. Die monopolies, die het hele economische leven beheersen, vormen onderling clusters. Ze delen zo de hele wereldeconomie op onder elkaar. b. De export van kapitaal speelt een grote rol. Het hoogkapitalisme is niet zozeer gebaseerd op de export van goederen, maar op de roof van grondstoffen (tabak, rubber, goud) en de harde uitbuiting van heel goedkope arbeidskrachten (op de plantages, in de mijnen). c. Typisch is de fusie van industrieel kapitaal en bankkapitaal, wat leidt tot het ontstaan van financiersoligarchien. De dominante rol van het industriekapitaal wordt overgenomen door het financiekapitaal. (Lenin inspireert zich hier aan Rudolf Hilferding, Das Finanzkapital). d. De economische monopolies doen beroep op het staatsapparaat. De grote imperialistische mogendheden verdelen de wereld op territoriaal gebied onder elkaar in grote invloedssferen. e. Lenin legt de nadruk op de ongelijkmatige ontwikkeling van de verschillende industrien en regios. Die ongelijkmatigheid onder het hoogkapitalisme schept situaties van onevenwicht, die oorlogen tussen de grote mogendheden onvermijdelijk maken. 3. Boecharin en de idee van de zwakste schakel Lenins stelling dat de economie onder het imperialisme mondiaal systeem geworden is, samen met de idee van de ongelijkmatige ontwikkeling, is verwant aan de analyses van Nikolai Ivanovitsj Boecharin (1888-1938). a. Boecharin wijst op de toenemende staatsinterventie in de economie. Om de anarchie in de productie te overwinnen moet het kapitaal beroep doen op de staat, die optreedt als een controlerende en regulerende instantie. De kapitalistische staat speelt een toenemende rol in de economie. Ondanks die regulerende rol zijn terugkerende imperialistische oorlogen echter onvermijdelijk. b. Boecharin ontwikkelt daarbij m.b.t. de revolutionaire situatie een stelling die afwijkt van Marx en Engels. Zij stonden heel aarzelend t.a.v. de mogelijkheid van een revolutie in Rusland. Een revolutie in een achterlijk, agrarisch en despotisch land, een revolutie die de omweg via de

14 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

kapitalistische economie en het politiek liberalisme zou kunnen vermijden, d.w.z. een soort verkorte weg naar het socialisme, past niet in de klassiekmarxistische geschiedenisvisie. Volgens Boecharin echter is de kans dat een revolutie uitbreekt niet het grootst waar de technologische ontwikkeling verst staat, d.w.z. waar de productiekrachten het meest ontwikkeld zijn. Door de grote winsten kan het kapitaal daar immers met hoge lonen de arbeiders omkopen en conformeren aan het kapitalisme. De revolutie maakt de meeste kans waar de tegenstellingen het grootst is: aan de randen van de kapitalistische wereld, d.w.z. in onderontwikkelde en halfkoloniale landen. Die regios zijn de zwakste schakel van het imperialisme. De sociale bewegingen in de onderontwikkelde landen kunnen uit zichzelf niet leiden tot socialisme, maar ze zijn de natuurlijke bondgenoten van het proletariaat in de ontwikkelde landen. B. De voorwaarden voor een revolutie Aan het Russische proletariaat is de grote eer te beurt gevallen om de reeks revoluties in te leiden, die met objectieve wetmatigheid voortvloeien uit de imperialistische oorlog. Wij weten zeer goed dat het proletariaat van Rusland minder georganiseerd, minder voorbereid, minder klassebewust is dan het proletariaat van andere landen. Het kan niet uit eigen kracht de socialistische revolutie voltooien. Het kan de voorwaarden gunstiger maken, waaronder zijn belangrijkste en meest vertrouwde helper, het socialistische proletariaat van Europa en Amerika, zijn beslissende veldslagen zal leveren. Het Duitse proletariaat is de meest betrouwbare bondgenoot van de Russische omwenteling en van de proletarische wereldrevolutie. (in A. Constandse, Geen morgenrood, p.121) Het imperialisme schept een revolutionaire situatie. Opdat de revolutie daadwerkelijk zou uitbreken en succesvol zou zijn moet echter voldaan zijn aan meerdere voorwaarden. 1e De tegenstelling tussen bezitters en niet-bezitters moet bijzonder scherp geworden zijn (cfr. de klassieke verpauperingsthese). 2e Het moet duidelijk zijn dat de heersende klassen niet meer kunnen regeren op de oude manier met het oude repressieapparaat. Het staatsapparaat is gedesintegreerd. De eerste twee voorwaarden zijn de objectieve voorwaarden. Ze zijn noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarden.

15 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

3e De onderdrukte klassen willen niet langer op de oude manier verder leven. De massas moeten een grote activiteit aan de dag leggen, en geleid worden door een goed gevormde, georganiseerde en gedisciplineerde voorhoede. Lenin spreekt van de subjectieve voorwaarde voor de revolutionaire situatie. M.a.w. Of het kapitalisme samen met het imperialisme ten onder gaat hangt af van de wil, d.w.z. de vorming en de organisatie, van de ondergeschikte klassen. In principe zou het kapitalisme zich ook kunnen aanpassen en een post-imperialistische gedaante aannemen. Lenin bekritiseert Kautsky, die dacht dat het ultrakapitalisme zou leiden tot een stabilisatie op wereldvlak, een situatie waarin de oorlog uitgebannen is. Kautskys stelling ligt in de lijn van Kant: de economische samenwerking tussen de naties leidt volgens Kant tot onderlinge afhankelijkheid, en draagt zo bij tot Lenin spreekt van het oliedom sprookje van Kautsky. Op die manier geeft Lenin een invulling aan de eenheid van theorie en praxis. Hij wil zo het wetenschappelijk socialisme (het intellect) en het revolutionair voluntarisme (de wil) verzoenen. Deze grote dialectische gedachte [de Geschiedenis als oeuvre] maakt het mogelijk de vermenging van politiek en geschiedenis te denken. De politieke subjectiviteit kan zich laven aan de historische zekerheid. Men kan stellen dat Het communistisch manifest de 19 e eeuwse politieke tekst bij uitstek is. Het is de belangrijkste tekst van een fundamenteel historisch optimisme. [] Wat gebeurt er aan het begin van de 20 e eeuw? Er vindt een overgang plaats van de belofte van de verzoening of van de emancipatie die voortgestuwd wordt door de geschiedenis, naar de wil die bezield is van de passie voor het rele om een uitweg te forceren, de overwinning van het proletariaat te versnellen. Men gaat over naar de leninistische idee dat alles door de geschiedenis gedragen wordt, jazeker, maar dat de beslissing, de organisatie en de politieke wil uiteindelijk doorslaggevend zijn. (A. Badiou, in R. de Brabander (red.), Het uur van de waarheid, p.123124.) C. Strategische consequenties 1. Lenin verdedigt het strategisch bondgenootschap van het proletariaat met alle ondergeschikte klassen. Alle groepen die slachtoffer zijn van het heersende systeem en zich daartegen verzetten, moeten ondersteund worden: de liberale bourgeoisie in haar strijd voor politieke vrijheden, bevrijdingsbewegingen tegen het kolonialisme (dus ook nationalistische een eeuwige vrede.

16 Hoofdstuk II. Lenin en het probleem van de machtsopbouw

bewegingen), en in Rusland vooral de boeren. Het proletariaat, in hoofde van de partij, moet de leiding nemen van die massabeweging, en ze stuwen in revolutionaire zin. 2. Lenin gaat ervan uit dat de revolutie in Rusland zal uitbreken. Hij verwacht echter dat ze vrij vlug zal overslaan in heel West-Europa. Er is in zijn optiek (althans tijdens en onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog) geen sprake van een socialisme in n land. Wanneer het proletariaat van Rusland de macht gegrepen heeft, zal het alle kansen hebben die [macht] te behouden en Rusland naar de zegevierende revolutie in het Westen te leiden. (Lenin 1917, De Russische revolutie en de burgeroorlog ) De crisis in Duitsland is pas begonnen. Zij zal onvermijdelijk eindigen met de overgang van de politieke macht in de handen van het Duitse proletariaat. (Lenin 1918) Een uiteindelijke overwinning van het socialisme in n land is onmogelijk. Redding is alleen mogelijk langs de weg van de internationale socialistische revolutie, die wij hebben ingeslagen. (Derde Congres van de Sovjets, 1918)

You might also like