You are on page 1of 90

1

WEG TOT GEESTELIJKE WEDERGEBOORTE


Een Brevier
door het innerlijk Woord ontvangen door
Jakob Lorber
Uitgeverij De Ster - Breda
Ginnekenweg 124 - 4818 J K Breda.
Druk: ICG-Printing, Dordrecht
Oorspronkelijke titel: Weg zur geistigen Wiedergeburt, Ein Brevier. LorberVerlag - 7120 Bietigheim, 1979.
Vertaling: J .E.Bos
Ontwerp omslag: Usanne Franken
Foto omslag: T.Janzen
Copyrights @1986 Uitgeverij De Ster - Breda ISBN 9065563113
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/ of openbaar gemaakt
worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of
mechanisch, na voorafgaandeschriftelijketoestemming van deuitgever.
Any part of this book may only reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint,
recording, or other means, either chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.
2
Inhoud
Voorwoord 9
Verklaring van de titelafkortingen
1. Grootste en laatste getuigenis over de Heer door J ohannes de Doper
J oh.3, 34 - 36; Gr.Ev.J oh. 1/24 (12 - 18)
2. Het nachtelijke gesprek van J ezus met Nicodemus J eu. 25 - 26; Gr.Ev.J oh.1
/18,19,20,21 en 22;
J oh.3, 1 - 21 18
3. Uit de levensschool van de Heer - Motto Gr.Ev.J oh.IX/155 (9)
a) De basis van de Leer van de Heer - Gr.Ev.J oh.III /53 (6 - 16)
b) Zelfbeschikking en liefde van de daad - Gr.Ev.J oh.III /241 (2 - 10)
c) De poort van de zelfverloochening - Gr.Ev.J oh IV/1 (4 - 6, 9 - 12)
d) Het geloof als voorafgaand gegeven - Gr.Ev.J oh. V/213 (8 - 9)
e) Zelfkennis en Godskennis - Gr.Ev.J oh. V/215 (1 - 7)
f) Het geweten en de invloed van de engelen - Gr.Ev.J oh. III /232 (1 - 14)
g) Vermaning tot verzoenlijkheid Gr.Ev.J oh. V/250 (4), Gr.Ev.J oh. IV/78 (1 - 5)
h) De vrije wil is steeds te respecteren - Gr.Ev.J oh. VIII /43 (7)
i) Naastenliefde - Gr.Ev.J oh. VII/94 (17), Gr.Ev.J oh. VII/140 (1,3,11 - 12)
Gr.Ev.J oh. IV/39 (1),
Gr.Ev.J oh.IV/79 (5 - 9), Gr.Ev.J oh. V/126 (9), Gr.Ev.J oh. VIII /120 (6,7),
Gr.Ev.J oh. XI/75, blz.213
j) Over het bidden Gr.Ev.J oh. IX/87 (4 - 6)
k) Over de wetenschap van de beeldspraak - Gr.Ev.J oh. IX/93 (4 - 7)
I) Deemoed en zelfrespect - Gr.Ev.J oh. VII /141 (4 - 12)
m) Wellust verhindert de geestelijke ontwikkeling - Gr.Ev.J oh. VIII /41 (8 - 13)
n) Weten en wijsheid - Weten en geloof - Gr.Ev.J oh. VII /183 (13 - 14),
Gr.Ev.J oh.IX/132 (11-13)
o) Het onderscheid tussen zaligheid en verdoemenis - Ed.58, (10 - 12), GS 11 /106
(8)
p) Wat is dan de Geest? - GS 11 /79 (12 - 13), GS 11 /71 (9 - 14, 8)
4. Uit de leer van de ziel - Motto Gr.Ev.J oh. VI /133 (3)
a) Het Wezen en doel der materie in het proces van de ontwikkeling van de ziel
Gr.Ev.J oh.VI /133 (3 - 6)
b) Ontwikkelingsfasen van de ziel - Gr.Ev.J oh.X/21
c) Het vormingsproces van de ziel - Gr.Ev.J oh.X/184 63
d) Voorbeeld van een vereniging van dierzielen tot een menselijke natuurziel -
Gr.Ev.J oh.X/185 (4 - 7)
e) De twee principes in de mens: materie en geest - Gr.Ev.J oh.XI/75 (2 - 27)
f) De leiding van de menselijke ziel naar voleinding - Gr.Ev.J oh.IX/171 (4 - 10)
3
g) Leiding van het leven hier en in het hiernamaals - Gr.Ev.J oh.VII /156 (7 - 12)
h) De ziel in het hiernamaals - Gr.Ev.J oh.VIII /17 (5 - 7); Gr.Ev.J oh.IX/142(2)-
143(8)
5. Het drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het hart van de mens
Motto
Gr.Ev.J oh.II /217 (5)
a) Het visioen van Oalim - Hil/72 (9 - 26); 74 (2 - 3, 24 - 32)
b) Lichaam, ziel, geest - Gr.Ev.J oh.II /217 (5), Gr.Ev.J oh.IX/174 (9 - 12),
Gr.Ev.J oh.IX/176 (2 - 4, 7 - 9), Ed.51 (5 - 7)
c) De drie-eenheid in God en mens Gr.Ev.J oh.VIII /24 - (1,4- 14); 25 (1 - 15),
Hil/S 55 (12 - 13)
d) De opstanding van het vlees (Gr.Ev.J oh.V/238 (1,3,6) 89
e) Het Godsrijk in het hart van de mens - Gr.Ev.J oh.IX/72 (11 - 15), GS II /10
(14), Ed 70 (2 - 4, 13, 15,21, 24 - 25)
f) f) God als Vader van Eeuwigheid Gr.Ev.J oh.III /225 (6 - 9) 92
6. De verlossing (Eigen tekst, ontvangen op 14 juni 1840)
7. De weg tot geestelijke wedergeboorte - Motto (tekst van 15 Aug. 1840)
a) Noodzakelijke gedragsregels (eigen tekst, door J akob Lorber ontvangen op 15 en
18 Aug. 1840)
b) Dat is de kortste weg tot wedergeboorte (ontvangen door J akob Lorber op 18
Aug. 1840)
c) Zelfbeschouwing (meditatie) Gr.Ev.J oh.I/224 (8,e.v.), Gr.Ev.J oh.I /226 (1 - 4)
Gr.Ev.J oh.II/166 (18, 19), HII /242 (3 - 13)
d) Zelfontwikkeling Gr.Ev.J oh.II /75 (7 - 9), - Schrft Hfst 5, GS II/44 (16, 17)
e) Geestelijke beschouwing van een zonsopgang: over de ware Sabbatrust in het
hart
Gr.Ev.J oh.II /148 (8 - 15)
f) Het denken in het hart Gr.Ev.J oh.II /62 (1 - 10)
g) Tweevoudig vermogen om tot kennis te komen =RBI I /35 (2 - 6, 8)
h) De wedergeboorte van de ziel Gr.Ev.J oh.XI /50 (1 - 14) - Gr.Ev.J oh.XI/52 (1 -
7),
Gr.Ev.J oh.VIII /61 (9 - 14), - Gr.Ev.J oh.VIII /57 (12), RBI.II /278(4,6),J eu 298(8 -
13)
i) Het geestelijke gezicht Gr.Ev.J oh. XI /53
j) Vergeefse moeite Gr.Ev.J oh.V/160 (1 - 6)
k) "Het Rijk Gods geweld aandoen" - Gr.Ev.J oh.VII /127 (3 - 7, 9)
l) De weg tot het een worden met de Geest - Gr.Ev.J oh. VIII /150(14 - 16),
Gr.Ev.J oh.IX/103 (5 - 6)
8. De Wedergeboorte van de Geest - Motto Hl/Voorbericht van de Heer, blz.7 (1)
Gr.Ev.J oh.I /2 (14 - 16), J oh.1, 13
a) Verdere toelichtingen Gr.Ev.J oh.I /161 (1 - 6) -Gr.Ev.J oh.I /214 (10 - 11),
Gr.Ev.J oh.II /41 (5),
4
Gr.Ev.J oh.IV/220 (6 - 8, 10), Gr.Ev.J oh.IV/225 (5,6,8), Gr.Ev.J oh.VII /54 (11 -
13),
Gr.Ev.J oh.VII/69 (6 - 7), Gr.Ev.J oh.IX/102 (8), Gr.Ev.J oh.IX/108 (4 - 5)
Gr.Ev.J oh.IX/141 (3), GSI/164 (15)
b) Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte pas mogelijk
Hl/144 (2), Hl/46 (20 - 23), Gr.Ev.J oh.III /171 (4 - 8, 11 - 14), Gr.Ev.J oh.IIl/180 (3
- 8),
Gr.Ev.J oh.IV/133 (8 - 9), Gr.Ev.J oh.IV/217(9) - 218(1),
Gr.Ev.J oh.VII 142(8), Gr.Ev.J oh.VII /129(10), Gr.Ev.J oh.IX/56 (6 - 7)
c) De verhouding tussen ziel en geest Gr.Ev.J oh.VII /66 (5 - 8), Gr.Ev.J oh.IV/226
(1 - 4)
Gr.Ev.J oh.IV/228 (2 - 5), Gr.Ev.J oh.IV/256 (1 - 4), Gr.Ev.J oh.V/211 (3 - 7)
d) De juiste kennis van de Goddelijke wijsheid - Gr.Ev.J oh.VII /55 (3 - 12)
e) Het levenskamertje in het hart in overeenkomstige zin - Gr.Ev.J oh. VIII/57 (10 -
14)
g) De drie graden van levensvoleinding Gr.Ev.J oh. VII/155 (1 - 13),
Gr.Ev.J oh.I/3(1), J oh.l,16 174
Epiloog - Gr.Ev.J oh.III/224 (12 - 14)
J akob Lorber en de werken van de nieuwe openbaring
Literatuur 186
Voorwoord
Over de leer van de Wedergeboorte van de Geest publiceerde voor de eerste maal,
reeds tijdens het leven van J akob Lorber (1800 - 1864), zijn eerste uitgever J ohannes
Busch uit Dresden in 1856 een boekje, waarvan het titelblad hier in facsimile is
weergegeven. Een daarna verschenen werkje 'Der Weg zur Wiedergeburt' werd
diverse keren herdrukt, doch is reeds lang niet meer verkrijgbaar. Het boek dat thans
voor U ligt komt daarvoor in de plaats en bevat een aanzienlijk uitgebreider en tevens
op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende keuze van teksten uit de geschriften van
J akob Lorber.
De geestelijke wedergeboorte moet niet verwisseld worden met rencarnatie,
waarvoor in het 'Grose Evangelium J ohannes' VI /61 (3-4) gezegd wordt: "Het verre
morgenland gelooft nog heden ten dage (tijdens Jezus' leven op aarde) vast aan de
zielsverhuizing; maar dat geloof is bij hen zeer verontreinigd, omdat zij de menselijke
ziel weer in een dierlijk lichaam laten terugkeren. Maar terug verhuist geen enkele
nog zo onvolmaakte ziel meer".
Veeleer gaat het bij de geestelijke wedergeboorte om de voleinding van de mens, dus
om het eigenlijke en hoogste doel van alle geestelijke inspanningen van de mens, ja
om het 'mens' zijn als zodanig. Dat is in alle geschriften van J akob Lorber ook te
5
bespeuren als steeds aanwezige grondgedachte, zoals die ook op honderden plaatsen
in directe belering en vanuit telkens weer nieuwe aspecten wordt uiteengezet.
Dit brevier tot geestelijke wedergeboorte zou kunnen dienen als een soort leidraad om
als het ware van buiten af, namelijk vanuit het ons zo gewoon geworden diep inge-
wortelde materile denken, geleidelijk gevoerd te worden in het geestelijk centrum
van ons eigen Zijn. Dat betekent: uit het donker van ons aardeleven tot het stralende
licht van de Liefdewijsheid uit God in ons eigen hart.
Zelfs de kortste weg tot geestelijke wedergeboorte hoeft echter beslist geen korte te
zijn, maar kan vaak ook betrekkelijk lang en moeizaam zijn. Maar de Heer laat er ons
nergens over in twijfel dat dit in elk geval de beste weg is, die de mens kan kiezen.
H.E.Sponder
Het lichaam van de mens weet in het geheel niet wat er allemaal in de mens verborgen
is; want het heeft geen oog om te zien wat in zijn binnenste leeft. De geest echter die
in zijn binnenste woont, deze alleen ziet en weet alles wat in de mens is. Laat daarom
ieder streven naar de ware wedergeboorte van de geest, want zonder deze kan nie-
mand het Rijk Gods binnengaan.
(Gr.Ev.J oh.VI /158 (12))
Titel-afkortingen van aangehaalde werken van de Nieuwe Openbaring door J akob
Lorber.
(door het Innerlijk Woord ontvangen van 1840 - 1864)
Ed =Erde und Mond
Gr.Ev.J oh. =Dasgrose Evangelium J ohannes (11 banden; de 11e band door
Leopold Engel)
GS =Die Geistige Sonne (2 banden)
H =Die Haushaltung Gottes (3 banden)
Hi =Himmelsgaben (2 banden)
J eu =De jeugd van J ezus (uitgave Ankh-Hermes)
RBI =Robert Blum; nieuwe titel: "Von der Hlle bis zum Himmel" (2 banden)
Schrft =Schrifttexterklrungen
Bij bovengenoemde afkortingen geven de romeinse cijfers de betr. band, de arabische
cijfers het hoofdstuk, resp. de bladzijde, en de tussen haakjes ( ) geplaatste arabische
cijfers het onderhavige vers (alinea) aan.
6
1.
Grootste en laatste getuigenis over de Heer door Johannes de Doper
Joh. 3,34-36: Want hij, die God gezonden heeft, die spreekt Gods woorden. Want
God geeft zijn Geest niet met mate. De Vader heeft de Zoon lief en heeft hem alles
in zijn hand gegeven. Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie
de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft
op hem!
Gr.Ev.Joh. 1/24, 12 - 18.
. . . Alzo is het ook met Hem, die van God is gekomen, om te getuigen van God en te
spreken het zuivere Woord van God. Hij Zelf is de mateloze zee (Gods Geest). Zo Hij
iemand dus Zijn Geest geeft, dan geeft Hij hem niet naar de eindeloze maat, die
slechts alleen in God in alle volheid kan zijn, maar naar de maat die in de mens is.
Wanneer de mens de geest wil ontvangen, mag zijn eigen maat niet schadelijk zijn en
open blijven staan, maar die maat moet vast gebonden en goed verzegeld zijn!
Hij echter, bij Wie u was en aan Wie u gevraagd hebt of Hij Christus is, heeft, hoewel
uiterlijk ook een mensenzoon, de Geest Gods niet naar de maat van een mens, maar
naar de eindeloze maat van God Zelf ontvangen reeds van eeuwigheid her; want Hij
Zelf is de mateloze zee van de Geest Gods in zich! Zijn liefde is Zijn Vader van
eeuwigheid, en deze is niet buiten de zichtbare mensenzoon, maar in Hem Zelf, die
het vuur is, de vlam en het licht van eeuwigheid in en uit de Vader.
Deze liefdevolle Vader heeft Zijn eeuwige Zoon boven alles lief, en alle macht en
geweld ligt in de handen van de Zoon, en alles wat wij in de juiste mate hebben,
hebben wij geput uit Zijn mateloze volheid. Hij Zelf is door Zijn eigen woorden nu
een mens van vlees onder ons, en Zijn Woord is God, geest en vlees, dat wij de 'Zoon'
noemen. De Zoon is derhalve ook in zich eeuwig het Leven van alle leven.
Wie dus de Zoon aanneemt en in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven reeds in
zich; want zoals God Zelf in elk woord Zijn eigen meest volkomen leven is, alzo is
Hij ook in elk mens, die Zijn levensvolle woord in zich opneemt en dat bewaart. Wie
echter het Godswoord uit de mond van de Zoon niet aanneemt, dus de Zoon niet
gelooft, die zal en kan ook het Leven niet ten deel vallen, noch zien en in zich voelen,
en de toorn Gods - wat betekent het gezicht der dingen die geen leven hebben buiten
dat van de eeuwig onveranderlijke wet van het moeten uit hun aard - zal over hem
blijven, zolang hij niet in de Zoon wil geloven.
Ik, J ohannes, heb dat nu tot u gesproken en gaf U allen een volkomen geldig
getuigenis. Ik heb u gereinigd van het vuil der aarde door mijn eigen handen. Gaat nu
heen, neem Zijn woord aan, opdat u de doop door Zijn Geest ontvangt, want zonder
deze is al mijn moeite met u nutteloos en zonder waarde! Ik zou ook zelf graag naar
Hem toe willen gaan! Maar Hij wil het niet en openbaart mij door mijn geest, dat ik
moet blijven, daar ik reeds in de geest heb ontvangen wat u nog ontbreekt.* (*
Opmerking van de Heer: "Dit is het laatste en grootste getuigenis van Johannes over
Mij en behoeft geen verdere verklaring, daar het zich in en uit zichzelf verklaart. De
7
reden echter, waarom het in het Evangelie niet zo volledig is gegeven, blijft steeds
dezelfde: omdat ten eerste het destijds de noodzakelijke manier van schrijven was om
slechts de hoofdpunten op te tekenen, terwijl al het andere wat een pientere geest
zonder meer vanzelf gemakkelijk kan vinden, werd weggelaten; en ten tweede, opdat
het levend heilige in het woord niet verontreinigd en ontheiligd zou worden. En zo is
dus elk vers een met een vaste huid omgeven zaadkorrel, waarin de kiem tot een
eindeloos leven en zijn onmeetbare volheid van wijsheid verborgen rust".)
2.
Het nachtelijk gesprek van Jezus met Nicodemus over de Wedergeboorte
(Hier volgt een gedeelte vooraf uit 'De jeugd van Jezus', 25 - 26:) Toen de heilige
familie na de ceremonie van de besnijdenis van het Kindje Jezus de Tempel verliet,
was de vroege winternacht al aangebroken, en daar het bovendien een voor-Sabbath
was, was er nauwelijks nog een huis open, en zo vonden Jozef en de zijnen eerst geen
onderkomen in Jeruzalem. Tenslotte ontfermt zich een voorbijgaande jonge Israliet
over hen: "Kom dan maar met mij mee, dan zal ik u voor een drachme of daaromtrent
tot morgen onderdak verlenen". Toen Jozef zich de volgende morgen al had
klaargemaakt om te vertrekken naar Bethlehem, kwam de jonge Israliet het
overnachtingsgeld innen. Toen hij de kamer betrad, overviel hem een grote angst en
hij bracht geen woord over zijn lippen. Maar Jozef zei tot hem: "Vriend, neem iets
van mijn bezit, dat u een drachme waard is, want ik bezit geen geld". Nu zei de
Israliet met bevende stem: "Man van Nazareth, nu herken ik je pas, jij bent Jozef, de
timmerman en dezelfde aan wie negen maanden geleden Maria, de maagd des Heren,
door het lot in de tempel werd toegewezen. Dit is hetzelfde meisje. Hoe heb je op haar
gepast, dat zij nu moeder is op haar vijftiende jaar? Wat is er gebeurd?
Jozef antwoordde toen: "Nu heb ik je ook herkend: jij bent Nicodemus, een zoon van
Benjamin uit de stam Levi! Hoe kom je erbij mij uit te horen? Dat past je niet! Ga
maar naar de Tempel en de Hoge Raad zal je een juist getuigenis geven over mijn
hele huis!" - Door deze woorden werd Nicodemus zeer getroffen en hij zei: "Maar om
Gods Wil, zeg mij toch, hoe het gekomen is, dat dit meisje heeft gebaard! Is dat een
wonder, of is het op natuurlijke wijze toegegaan?" - Nu ging de ook aanwezige vroed-
vrouw naar Nicodemus en sprak: "Beste man, hier is je overnachtingsgeld voor dit
zeer armetierige onderkomen. En houd ons niet langer tevergeefs op! Maar bedenk
wel wie heden in je huis zo karig geherbergd werd voor een drachme! Als vroedvrouw
heb ik het oude recht, je toe te staan het Kindje aan te raken; doe het, opdat de dikke
schillen van je ogen vallen en je ziet, wie bij je op bezoek is geweest!" Nu raakte
Nicodemus het Kindje aan en het innerlijk gezicht werd hem voor een kort ogenblik
ontsloten, zodat hij de Heerlijkheid Gods mocht zien. En hij viel voor het Kind neer,
aanbad het en sprak: "Hoe groot moet de genade en erbarming in U zijn, 0Heer, dat
U alzo Uw volk bezoekt! Maar wat zal er nu met mijn huis gebeuren en wat met mij,
nu ik Gods Heerlijkheid zo heb miskend?" En Nicodemus gaf de drachme weer terug
en ging wenend naar buiten. Later liet hij deze kamer met goud en edelstenen
versieren.
8
Gr.Ev.I/Hst.18 e.v.
. . . In de voorlaatste nacht van Mijn oponthoud in de nabijheid van J eruzalem kwam
een zekere Nicodemus tot Mij, die een voorname man in Jeruzalem was; hij was een
Farizeer en als een rijk burger van J eruzalem ook de overste van de J oden in deze
stad.
Joh.3, 1en 2: Er was een mens onder de Farizeen, Nicodemus genaamd, een overste
van de Joden. Deze kwam tot Jezus bij nacht en zei tot Hem: "Rabbi, wij weten dat U
van God gekomen bent als leraar; want niemand kan deze tekenen doen die U doet,
tenzij God met hem is".
Deze Nicodemus kwam dus zelf in de nacht tot Mij en sprak: "Meester! Vergeef me
dat ik zo laat in de nacht tot U kom en U stoor in Uw rust; daar ik echter vernam, dat
U deze streek reeds de volgende dag zult verlaten, kon ik niet anders, maar moest U
mijn U toekomende achting betuigen. Want ik en meerderen van mijn ambt weten nu,
nadat wij Uw daden hebben gadegeslagen, dat U als een echte profeet door God
gezonden tot ons bent gekomen! Want de tekenen die U doet, kan niemand verrichten,
tenzij J ehova in hem is! Daar U dus kennelijk een profeet bent en moet zien hoe erg
het met ons gesteld is, maar ons nochtans door Uw voorgangers het Godsrijk is
beloofd, zeg mij, wanneer dit zal komen en als het komt, hoe men dan moet zijn om
daar in te komen?"
Vers 3: Jezus antwoordde en sprak tot hem: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij
iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien".
Op deze vraag van Nicodemus antwoordde Ik zo kort als het vers aangeeft, namelijk:
"Voorwaar, voorwaar ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het
koninkrijk van God niet zien en nog minder daarin komen!" wat zoveel wil zeggen
als: indien u uw geest niet langs wegen, die Ik u met Mijn leer en daad toon, opwekt,
kunt u het goddelijk levende van Mijn woord niet kennen, om niet te spreken van het
indringen in diens leven gevende diepten!
Dat Nicodemus deze uitspraak van Mij niet begreep en het niet tot hem doordrong,
dat men van het Goddelijk-Levende van Mijn woord helemaal niets kan begrijpen, als
men geen gewekte geest heeft, toont duidelijk het volgende vers.
Vers 4: Nicodemus zei tot Hem: "Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is?
Kan hij soms voorde tweede keer in de schoot van zijn moeder ingaan en geboren
worden ?"
Nicodemus, verbluft door zo'n uitspraak van Mij, vraagt: "Maar lieve Rabbi, wat voor
vreemde dingen hoor ik nu? Hoe is het mogelijk dat een mens nog eens geboren
wordt? Hoe zou een mens, die groot, oud en stijf is geworden, door het enge poortje
kunnen ingaan in het lichaam van zijn moeder en dan voor de tweede keer geboren
worden? Lieve Rabbi, dat is een onmogelijke zaak! Of U weet niets van het komende
9
Godsrijk of althans niet het rechte, f U weet het wel, maar wilt het mij niet zeggen,
uit vrees, dat ik U zal laten oppakken en in de gevangenis werpen. . . U bent een grote
weldoener van de arme mensheid en hebt nagenoeg alle zieken van J eruzalem
genezen, verwonderlijk door de Kracht van God in U; hoe zou ik mij dan aan U
kunnen vergrijpen?
Geloof mij, lieve Rabbi, het is mij ernst met het Godsrijk dat zal komen! Daarom, als
U daarvan iets meer weet, zeg het mij op een manier, dat ik het begrijpen kan! Geef
het Hemelse met hemelse en het Aardse met aardse woorden, maar in goed te
begrijpen beelden, anders baat mij Uw belering nog minder dan het oud-Egyptische
hiroglyphenschrift, dat ik noch lezen noch begrijpen kan. Ik weet heel goed uit mijn
berekeningen, dat het koninkrijk van God er al moet zijn, alleen weet ik nog niet,
waar en hoe men daar in komt en er in wordt opgenomen. Deze vraag zou ik graag
door U helder en duidelijk beantwoord willen hebben".
Vers: 5: Jezus antwoordde: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren
wordt uit water en geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan".
Op deze herhaalde vraag gaf Ik Nicodemus precies weer het antwoord, zoals dat in
het bovenstaande Se vers staat. Het onderscheidt zich van het eerste slechts daardoor,
dat hier nader wordt aangeduid, waaruit men eigenlijk moet worden wedergeboren om
in het Godsrijk te komen, namelijk uit het water en uit de Geest, wat zoveel zeggen
wil als:
De ziel moet met het water van deemoed en zelfverloochening gereinigd worden
(want water is het oeroude symbool van deemoed, het laat alles uit zich maken, is tot
alles dienstbaar en zoekt steeds de laagste plekken van de aarde op en vliedt van de
hoogten) en dan pas uit de geest der Waarheid, die een onreine ziel nooit kan
bevatten, daar een onreine ziel gelijk is aan de nacht, terwijl de waarheid een zon vol
licht is, die overal dag om zich verspreidt.
Wie dus in zijn door de deemoed gereinigde ziel de waarheid opneemt en deze als
zodanig erkent, die wordt door de waarheid in de geest vrijgemaakt. En deze vrijheid
van de geest of het ingaan van de geest in zo'n vrijheid is dan ook het eigenlijke
ingaan in het Godsrijk.
Zulk een uitleg gaf ik weliswaar Nicodemus niet, omdat hij haar met de kennis en het
inzicht dat hij bezat nog minder zou hebben begrepen dan de korte, versluierde grond-
stelling zelf. Hij vroeg mij daarom ook weer, hoe dat was te verstaan.
Vers 6: "Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is
geest".
Ik gaf hem tot antwoord wat in het bovenstaande vers 6 staat geschreven: "Laat het u
niet verwonderen, dat Ik zo tot u spreek! Want ziet, wat uit het vlees komt, is weer
vlees, dus dode materie of uiterlijke omhulling van het leven; wat echter uit de Geest
komt, dat is ook geest of het eeuwige leven en de waarheid in zichzelf".
Nicodemus begrijpt de zaak nog steeds niet. Hij haalt zijn schouders op en
verwondert zich steeds meer, minder over de zaak dan wel, dat hij als een zeer wijze
10
Farizeer, die in de gehele Schrift goed thuis is, de zin van zo'n woord niet in staat is
te begrijpen. Want hij was erg overtuigd van zijn wijsheid en was ook vanwege die
grote wijsheid verheven tot overste van de J oden.
Daarom verwonderde het hem des te meer, dat hij nu in Mij geheel onverwacht een
Meester had gevonden, die hem zulke bijzondere noten van wijsheid gaf te kraken.
Daar hij er helemaal niet uit wijs kon worden, vroeg hij Mij opnieuw: "Hoe moet dat
nu weer worden opgevat? Kan dan ook een geest zwanger worden en zijnsgelijke
baren?"
Vers 7: "Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: u moet opnieuw geboren worden!"
Ik zeg tot hem: "Ik heb u reeds gezegd u er niet over te verwonderen, dat Ik zei: u
moet allen opnieuw geboren worden".
Vers 8: "De wind waait waarheen hij wil, en u hoort zijn geluid, maar u weet niet
waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat; zo is ieder die uit de Geest geboren is".
"Want ziet, de wind waait waarheen hij wil, u hoort zijn geluid, maar u weet
desondanks niet, waar hij oorspronkelijk vandaan komt; alzo is het ook met ieder, die
uit de Geest komt en tot u spreekt. U ziet en hoort hem wel, maar daar hij op zijn
geestelijke wijze tot u spreekt, begrijpt en verstaat u niet, waarover hij het heeft en
wat hij daarmede zegt en bedoelt. Daar u echter een wijze bent, zal het u te rechter tijd
ook gegeven worden, dat u zulke dingen zult begrijpen en verstaan".
Vers 9: Nicodemus antwoordde en zei tot Hem: "Hoe kunnen zulke dingen gebeuren?"
Hier schudt Nicodemus bedenkelijk het hoofd en zegt na een poosje: "Ik zou van U
graag willen horen, hoe zulke dingen zouden kunnen gebeuren; want wat ik weet en
begrijp, dat weet en begrijp ik in mijn vlees. Wordt het vlees mij ontnomen, dan zal ik
nauwelijks meer iets begrijpen en verstaan. - Hoe, hoe word ik als vlees tot een geest,
en hoe zal mijn geest dan een andere geest in zich opnemen en opnieuw baren? Hoe
zal dat toegaan?"
Vers 10: "Jezus antwoordde en zei tot hem: "Bent u de leraar van Isral en weet u
deze dingen niet?"
Ik zei tot hem: "U bent een zeer wijze leraar in Isral en u
kunt zoiets niet vatten en begrijpen? Als u dat niet kunt vatten als een geleerde van de
Schrift, hoe zal het dan wel met die vele anderen gaan, die van de Schrift nauwelijks
zoveel weten, dan dat er eens een Abraham, Isaak en J akob zijn geweest?"
Vers 11: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij (geestelijk) spreken (heel natuurlijk) wat
Wij weten en Wij getuigen (van dat) wat Wij gezien hebben; en u kunt ons getuigenis
niet (begrijpen) en aannemen!"
11
"Voorwaar, voorwaar, geloof Mij! Wij, Ik en Mijn jongeren, die uit de Geest zijn
gekomen, spreken hier met u niet alleen maar zuiver geestelijk, maar geheel naar de
natuur en maken u in natuurlijke beelden der aarde dat bekend, wat wij weten en
gezien hebben in de Geest, en u kunt dat niet begrijpen en aannemen?"
Vers 12: "Als Ik u aardse dingen heb gezegd en u niet gelooft, hoe zult u geloven als
Ik u de hemelse zeg?"
"Als u echter reeds zo iets gemakkelijks in begrijpelijke taal niet kunt verstaan, waar
Ik toch op aardse wijze met u spreek over geestelijke dingen, die daardoor behoorlijk
tot aardse dingen worden, dan zou Ik willen weten, hoe uw geloof zich zou houden,
wanneer Ik over hemelse zaken zuiver hemels tot u zou spreken! - Ik zeg u: alleen de
geest, die in en uit zichzelf geest is, weet wat in de geest is en wat zijn leven is! Het
vlees is echter slechts de buitenste schors en weet niets van de geest, tenzij de geest
het openbaart aan zijn omhulsel, de schors. Uw geest wordt echter nog te veel
beheerst en bedekt door uw vlees en weet daarom niets van hem. Maar de tijd zal
komen, waarin uw geest, zoals Ik u reeds gezegd heb, vrij wordt; dan zult u onze
verklaring begrijpen en aannemen!"
Nicodemus zegt: "Liefste Rabbi, gij Wijste onder de wijzen! O zeg het mij duidelijk,
wanneer, wanneer die tijd zal komen, waarnaar ik zo vurig en smachtend verlang!"
Daarop antwoordde Ik en sprak: "Mijn beste vriend, dat ik u tijd, dag en uur kan
aangeven, daartoe bent u nog niet voldoende gerijpt. Ziet, zolang de nieuwe wijn nog
niet behoorlijk uit is gegist, blijft hij troebel, en al doe je hem in een kristallen beker
en houd je de beker dan tegen de zon, toch zal haar machtig licht nog niet door de
vertroebeling van de nieuwe wijn vermogen door te dringen, en precies zo gaat het
ook met de mens. Voordat hij niet behoorlijk is doorgegist en door het gistingsproces
al het onreine uit zich heeft verwijderd, kan het Licht van de hemel zijn wezen niet
doordringen. Ik zal u echter nu iets zeggen; zult u dat begrijpen, dan zal u die tijd ook
duidelijk zijn!"
Vers 13 -15: "En niemand is opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is
neergedaald, de Zoon des mensen die in de hemel is. En zoals Mozes de slang in de
woestijn heeft verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder
die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft".
"Ziet, niemand vaart op in de hemel, dan alleen Hij, die uit de hemel is neergedaald,
namelijk de Zoon des mensen, die gelijktijdig in de hemel is. En zoals Mozes in de
woestijn een slang heeft verhoogd, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd
worden, opdat allen die in Hem geloven nietverloren gaan, maar eeuwig leven
hebben. Zeg Mij, begrijpt u dat?"
Nicodemus zegt: "Lieve Meester! Hoe zou ik dat kunnen! In U is een bijzonder soort
wijsheid. . . Als Uw machtige daden mij niet aan U bonden, zou ik U voor een dwaas
of grappenmaker houden, want op Uw manier heeft nog nooit een mens gesproken.
Maar Uw daden geven aan, dat U als een leraar van God tot ons bent gekomen en in
U een volheid van goddelijke macht en wijsheid moet zijn, zonder welke het niemand
12
mogelijk is, zulke daden te volbrengen. Waar dan het ene zuiver goddelijk is, moet
ook het tweede goddelijk zijn. Lieve Meester, Uw daden zijn goddelijk en dus moet
ook Uw leer van het rijk Gods op aarde goddelijk zijn, of ik het begrijp of niet! . . .
Lieve Meester, sinds Henoch en Elias is nog geen mens op aarde het geluk ten deel
gevallen zichtbaar op te varen in de hemel; U kunt wellicht de derde worden! En als
dat zo zou zijn, zou dat dan andere mensen van nut kunnen zijn, die, omdat zij niet
vanuit de hemelen zijn afgedaald, ook niet ooit in de hemel kunnen komen?
Bovendien zegt U, dat Hij, die van de hemel is nedergedaald, eigenlijk slechts
schijnbaar op aarde is, maar in werkelijkheid nochtans gelijktijdig in de hemel is.
Derhalve zouden aan het komende Godsrijk voorshands slechts Henoch en Elias en
naderhand wellicht ook U deel hebben, maar alle andere miljoenen maal miljoenen
mensen kunnen zich voor eeuwig in het donkere graf leggen en uit Gods genade en
barmhartigheid weer tot aarde en tenslotte tot niets worden.
Lieve Meester, voor zo'n Godsrijk op aarde bedanken de arme wormen der aarde. . .
Wat had Henoch en wat Elias gedaan, dat zij van de aarde in de hemel zijn
opgenomen?
Nauwkeurig beschouwd niets, dan wat hun hemelse natuur eigen was. Zij hadden
bijgevolg geen verdienste en zijn volgens Uw nu gegeven uitleg slechts daarom in de
hemel opgenomen, omdat zij evenals U vanuit de hemel op aarde zijn gekomen!. . .
Wat U echter bedoelt met de verhoging van de Zoon des mensen, gelijk aan die van
de koperen slang van Mozes in de woestijn, en hoe en waarom allen het eeuwige
leven zullen hebben, die aan deze verhoogde Zoon des mensen geloven, dat gaat
lijken op iets, wat klinkklare onzin is. Wie is deze Zoon des mensen? . .Daarop
antwoord Ik: "u heeft nu veel woorden gebruikt en hebt gesproken als een mens, die
van hemelse dingen geen weet heeft; maar dat kan ook niet anders, want u bent in de
nacht der wereld en kunt het Licht niet zien, dat uit de hemelen is gekomen, om de
duisternis van de nacht van deze wereld te verlichten".
Vers 16: "Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft
gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft".
"Ik zeg het u: God is de Liefde en de Zoon is diens Wijsheid. God had de wereld zo
lief, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon, dat wil zeggen Zijn uit Hem Zelf van eeuwigheid
uitgaande Wijsheid, in deze wereld gaf, opdat allen die in Hem geloven, niet verloren
gaan maar eeuwig leven hebben! - Zeg Mij, begrijpt u ook dit niet?"
Nicodemus zei: "Het komt me wel voor, als zou ik het begrijpen, maar eigenlijk
begrijp ik het toch niet. Als ik maar wist, wat ik onder de Zoon des mensen moet
verstaan. U sprak nu ook van de eniggeboren Zoon van God, die door Gods Liefde
aan de wereld werd gegeven. Is de 'Zoon des mensen' en de 'eniggeboren Zoon' n en
dezelfde individualiteit?"
Ik antwoord: "Zie hier! Ik heb een hoofd, een lichaam en handen en voeten. Het
hoofd, het lichaam, de handen en de voeten zijn vlees, en dat vlees is een zoon des
mensen; want wat vlees is, komt van vlees. Maar in deze Zoon des mensen, die vlees
is, woont Gods wijsheid en dat is de eniggeboren Zoon van God, maar slechts de
Zoon des mensen zal gelijk de koperen slang van Mozes in de woestijn worden
13
verhoogd, waaraan zich velen zullen stoten. Zij, die zich echter niet stoten, maar
geloven en zich zullen houden aan Zijn naam, die zal Hij macht geven, kinderen Gods
te heten en aan hun leven en rijk zal voortaan voor eeuwig geen eind zijn".
Vers 17: "Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld
zou oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden".
"U moet nu ergens niet een gericht van deze wereld verwachten, zoiets als oorlogen,
watervloed of een alle heidenen verterend vuur uit de hemelen, want zie, God heeft
zijn eniggeboren Zoon (de goddelijke wijsheid) niet in de wereld (in dit mensenvlees)
gezonden, opdat Hij deze wereld zou oordelen (verderven), maar opdat zij door Hem
ten volle zalig zal worden, dat wil zeggen, dat ook alle vlees niet zal verderven, maar
met de Geest opstaan tot eeuwig leven. (Onder vlees wordt hier niet zozeer het
eigenlijke vleselijke lichaam verstaan, maar veelmeer de vleselijke lusten van de ziel.)
Maar, om dat te bereiken, moet het geloof de materile begeerten tot grootheid teniet
doen, namelijk het geloof aan de Zoon des mensen, dat deze van eeuwigheid her uit
God geboren in deze wereld is gekomen, opdat allen het eeuwige leven zullen hebben,
die in Zijn naam zullen geloven en dat behouden!"
Vers 18: "Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft is al
geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van
God".
"Wie steeds, zij het J ood of heiden, in Hem zal geloven, die zal nimmer geoordeeld en
verdorven worden; maar wie zich aan de Zoon des mensen zal stoten en niet in Hem
geloven, die is dan ook reeds geoordeeld. Want juist het feit, dat hij niet geloven wil
en geloven kan, omdat hij zich vanwege zijn gevoel van grootheid aan de naam en het
wezen van de Zoon des mensen stoot, is reeds het oordeel van zo'n mens. Begrijpt u
het nu?"
Nicodemus zegt: "J a, ik begrijp tamelijk de zin van Uw zeer mystiek gehouden
toespraak; maar zij schijnt in zoverre als in de lucht gesproken, zolang de door U zo
hooggeplaatste Zoon des mensen, waarin de volheid van de goddelijke wijsheid
woont, er niet is en U ook tijd en plaats niet nader bepalen kunt of wilt, wanneer Hij
zal komen en waar.
Zo klinkt ook Uw oordeel, dat U alleen vaststelt aan het ongeloof, raadselachtig. . .
Wat is dan eigenlijk Uw 'oordeel', welke nieuwe zin verbindt U met dit begrip?"
Ik zeg: "Mijn vriend, Ik zou ook bijna tot u kunnen zeggen: Ik begrijp nauwelijks
meer, waaraan het kan liggen, dat u de geheel duidelijke zin van Mijn woorden niet in
staat bent te bevatten! Het begrip 'oordeel' kunt u niet begrijpen, en Ik heb het u toch
overduidelijk gegeven en geheel uitgelegd".
Vers 19: "En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen en de mensen
hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht, want hun werken waren boos".
"Ziet, dit is het oordeel, dat nu Gods Licht uit de hemelen in de wereld is gekomen;
14
maar de mensen, nu zij uit de duisternis zijn weggehaald en in het licht geplaatst,
houden desondanks meer van de duisternis dan van Gods nu volle Licht voor hun
ogen! Dat de mensen het Licht niet willen, bewijzen hun werken, die door en door
boos zijn. . . "
Vers 20: "Want ieder die kwade dingen bedrijft, haat het licht en komt niet tot het
licht, opdat zijn werken niet bestraft worden".
"Wie van zulke werken houdt en die doet, is een vijand van het licht; hij haat het en
zal alles doen om niet met zijn daden in het licht te komen, opdat zijn kwade werken,
waarvan hij weet, dat zij in het licht ontoelaatbaar en geoordeeld zijn - niet in hun
slechtheid herkend en bestraft kunnen worden. Welnu, daarin bestaat het eigenlijke
oordeel; wat u echter onder het oordeel verstaat is niet het oordeel, maar slechts een
straf, die op het oordeel volgt. Wanneer u ervan houdt in de nacht te lopen, is dat
reeds een oordeel van uw ziel, dat u meer van de nacht houdt dan van de dag. Als u
daardoor u gauw stoot en u pijn doet, of u valt in een greppel of een diep gat, is zo'n
schok of zo'n val niet het oordeel, maar slechts een gevolg van het oordeel in u, daar u
van de nacht houdt en de dag haat!"
Vers 21: "Maar wie de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar
worden. Want zij zijn in God verricht".
"Bent u evenwel een vriend van het licht en de dag, van de waarheid uit God, dan zult
u ook overeenkomstig de goddelijke waarheid handelen en zult vurig wensen, dat uw
werken in het licht voor allen zichtbaar mogen zijn en openbaar worden voor
iedereen; want u weet dat uw werken, omdat ze gedaan zijn in het licht der waarheid
uit God, goed en rechtvaardig zijn en zodoende erkenning en openlijke beloning
verdienen!
Wie een vriend van het licht is, zal niet des nachts, maar overdag gaan en zal het licht
direct herkennen, omdat hij uit het licht is en dit licht heet het geloof uit het hart. Wie
derhalve gelooft aan de Zoon des mensen, dat deze een Licht uit God is, heeft reeds
het leven in zich, en het gericht is juist het ongeloof zelf.
Ik denk, dat u Mij nu wel zult hebben begrepen".
Nicodemus zegt: "Nu is mij alles duidelijk op n ding na; en dat ene is juist de
bijzondere Zoon des mensen zelf. Wat baat mij het geloof of de beste, vaste wil om
aan de Zoon des mensen te geloven, als de Zoon des mensen zelf er niet is? Uit de
lucht of uit een pure idee kan men geen Zoon des mensen scheppen. Zeg mij daarom,
waar ik deze eeuwige Godszoon aantref en wees er van verzekerd, dat ik Hem met
een volkomen geloof zal tegemoetkomen!"
Ik zeg: "Als Ik dat niet in u had gezien, zou u van Mij zo'n betoog niet hebben
gekregen! Maar u kwam in de nacht en niet overdag tot Mij, hoewel u veel van Mijn
daden hebt gehoord en gezien! Omdat u echter in de natuurlijke nacht naar de tijd, als
ook in de met deze overeenkomende nacht van uw ziel tot Mijn kwam, is het ook zeer
begrijpelijk, dat u de Zoon des mensen nog niet duidelijk is.
Ik zeg u: als iemand de Zoon des mensen zoekt in de tijdelijke nacht, omdat hij bang
15
is dat overdag voor alle mensen zichtbaar te doen, opdat hij bij hen niet een slechte
reputatie zal krijgen, die zal dat wat hij zoekt niet goed vinden. Want dat zult u als
wijze onder de J oden wel weten, dat de nacht, wat voor een het ook is, het minst
deugt om te zoeken en te vinden. Wie dus de Zoon des mensen zoekt, moet Hem
overdag en niet 's nachts zoeken; dan zal deze wel te vinden zijn.
Alleen dit zeg ik u: ga naar J ohannes, die nu immers met water te Enon bij Salim
doopt, die zal u zeggen of de eniggeboren Zoon van God er al is of nog niet! Daar zult
u Hem leren kennen!"
Nicodemus zegt: "Ach, lieve meester, dat zal moeilijk gaan. Want ik ben dagelijks
overstelpt met allerlei zaken en kan me daar niet gemakkelijk aan onttrekken! . .. Zo
dikwijls U echter met Uw jongeren naar J eruzalem zult komen, kom dan bij mij en ik
zal U een goed onderdak geven! In mij zult U met allen die bij U zijn, steeds een
oprechte vriend en beschermer vinden. . . Wat ook maar onder mijn gezag staat, zal U
steeds tot dienen bereid zijn!
Want ziet, in mij is een grote verandering gekomen. Ik heb U lief, goede Meester,
meer dan alles wat mij ooit dierbaar was en deze liefde zegt mij: U Zelf bent juist
degene, voor wie U mij naar J ohannes bij Enon hebt verwezen. Misschien is het ook
niet zo, als ik het in mij voel; maar het zij zoals het is, ik heb U van gans er harte lief,
daar ik in U een grote Meester van de echt goddelijke wijsheid erken. Hebben Uw
daden, die vr U wel niemand heeft verricht, mij reeds met diepste verwondering
vervuld, Uw grote wijsheid heeft mij in mijn hart nog meer gevangen genomen voor
U, 0 lieve Meester! Ik heb U lief! Zeg mij toch, spreekt mijn hart een goed getuigenis
over U uit?"
Ik zeg: "Heb nog een klein poosje geduld en alles zal u duidelijk worden. Binnenkort
zal Ik weer tot u komen en zal uw gast zijn, dan zult u alles te weten komen.
Doe maar wat uw hart u ingeeft, dat zal u in n keer meer zeggen dan alle vijf
boeken van Mozes en alle profeten samen. Want zie, in de mens is niets waar, dan
alleen de liefde. Houdt u daarom aan haar, en u zult in het daglicht wandelen".
3.
Uit de levensschool van de Heer
"Wie het van Mij leert en tot Mij komt in de levensschool door het geloof aan de
enige, alleen ware God, door de liefde tot Hem en daardoor de liefde tot de naaste en
dan naar Mijn leer leeft en handelt, die is een ware leerling van Mijn school En dit is
de enig ware en goede levensschool voor elk mens, die in deze school wil binnengaan
en daarin onveranderlijk wil blijven tot aan het einde van zijn aardse leven. Alleen in
deze school zal hij het eeuwige leven in het hiernamaals voor zijn ziel vinden, en de
dood en het gericht van de materie zullen van hem wijken".
(Gr. Ev. Joh. IX/155 (9))
a) De 'fundamentele kern' van de leer van Jezus
16
Gr.Ev.Joh.III /53(6 - 16)) (De Heer tot Suetal) Zoals men al het goede alleen daarom
moet liefhebben, omdat het goed is en daarom waar, zo wil ook God dat men alleen
van Hem houdt, omdat Hij alleen in hoogste mate goed en waarachtig is. J e naaste
moet je daarom evenzo liefhebben, omdat hij evenals jij het evenbeeld van God is en
evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
Zie, dat is welbeschouwd de fundamentele kern van de leer, en door deze nieuwe leer
zo nauwgezet mogelijk in acht te nemen, wordt de aanvankelijk zeer gebonden geest
in de mens steeds vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en trekt
zodoende alles in zijn leven, wat Goddelijk leven is en bijgevolg eeuwig zal duren en
wel in de hoogst mogelijke zaligheid.
Elk mens, die zo in wezen in zijn geest wordt wedergeboren, zal nooit een dood zien,
voelen of smaken en het los worden van zijn vlees zal hem zalige vreugde zijn. Want
de geest van de mens, die zo geheel een is met zijn ziel, zal gelijken op een mens in
zware gevangenschap, die door een heel klein venster kan uitzien in de mooie
landouwen der aarde en kan zien, hoe vrije mensen opgewekt daarin met allerlei
nuttige dingen bezig zijn, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij zal
hij zijn, als de gevangenisbewaarder komt, de deur opent, hem van alle ketenen
bevrijdt en tot hem zegt: "Vriend, je bent vrij van alle verdere straf, ga heen en geniet
nu de volle vrijheid".
Zo gelijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een embryo-vogeltje in het ei;
als het door de broedwarmte rijp is geworden in de schaal die hem omsluit, breekt hij
die open en verheugt zich in zijn vrije leven.
Dat kan de mens slechts bereiken door zich nauwgezet en oprecht te houden aan de
leer, die de Heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt. - En dan ontvangt de
mens als hij in de geest steeds meer is wedergeboren, ook andere volkomenheden,
waarvan de louter natuurlijke in het vlees zijnde mens zich geen voorstelling kan
maken. De geest is dan een macht in zich, aan de Goddelijke gelijk; wat zo'n
voleindigde geest in de mens dan wil, dat gebeurt, omdat er buiten de levenskracht
van de geest in de ganse oneindigheid Gods geen andere macht en kracht kan zijn.
Want alleen het ware leven is heer en schepper, onderhouder, wetgever en bestuurder
van alle creatuur, en daarom moet zich alles voegen naar de macht van de eeuwig
alleen levende geest.
b) Zelfbeschikking en liefde van de daad
Gr.Ev.Joh.III/241 (2 - 10) (Raphal tot Mathal) J e weet dat elk mens zichzelf uit
vrije wil, geheel onafhankelijk van de goddelijke wil, moet ontwikkelen en vormen
naar de welbekende goddelijke orde, om op die manier een vrij Godskind te worden. -
Het krachtigste en dus meest werkzame middel daartoe is de liefde tot God en in
dezelfde mate de liefde tot de naaste. De ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld
staan de liefde terzijde, omdat de ware liefde zonder deze drie naast zich in het geheel
niet kan bestaan en geen ware en reine liefde is.
Hoe kan nu de mens in zich gewaar worden, dat hij zich getrouw bevindt in de reine
liefde naar de goddelijke orde? De mens dient zichzelf te onderzoeken of hij, als hij
een arme broeder of arme zuster ziet of deze zelf tot hem om hulp komen, zich in zijn
17
hart geheel liefdevol en zichzelf vergetend gedrongen voelt, blijmoedig te geven.
Voelt hij dat ernstig en levendig in zich, dan is hij als een waar Godskind reeds rijp,
en de gegeven beloften, die een Godskind heeft te verwachten, beginnen
werkelijkheid te worden en tonen zich op wonderlijke wijze in woord en daad, en
daardoor wordt U gerechtvaardigd als leraar voor Uw volgelingen te treden.
Die volgelingen echter, bij wie de beloften niet openbaar worden, zullen dat aan
zichzelf moeten toeschrijven, want zij hebben hun hart nog niet geheel geopend voor
de arme naasten der mensheid.
De liefde tot God en het vrijwillig opvolgen van Zijn als waar erkende wil zijn het
eigenlijke element van de hemel in het mensenhart. Het is de woonplaats van de
Goddelijke geest in elk mensenhart; de naastenliefde echter is de poort tot deze
heilige woning. Deze poort moet geheel geopend zijn, opdat Gods levenskracht in
zo'n woning kan binnentrekken, en de deemoed, zachtmoedigheid en geduld zijn de
drie ver geopende ramen, waardoor de heilige woning van God in het mensenhart
door het krachtigste Licht uit de hemelen volkomen helder wordt verlicht en met alle
levenskracht uit de hemelen wordt verwarmd.
Alles ligt dus aan de vrije en vol vreugde vrijuit bedreven naastenliefde; de hoogst
mogelijke zelfverloochening is de openbaring van de beloften zelf. - Daar heb je nu
het juiste antwoord op de allerbelangrijkste levensvraag. Overdenk haar en doe
daarnaar, dan zullen jullie gerechtvaardigd voor jezelf, voor jullie broeders en voor
God staan! Want wat nu de Heer Zelf doet, dat zullen ook de mensen moeten doen,
om Hem gelijk en dus Zijn kinderen te worden.
c.) De poort der zelfverloochening
Gr.Ev.Joh. IV/1 (4 - 6,9 - 12) (De Heer tot Mathal)
Waarlijk Ik zeg allen: Niemand zal tot Mij komen, als de Vader hem niet tot Mij zal
trekken! Gij allen moet door de Vader, dus door de eeuwige Liefde in God, beleerd
zijn, als gij tot Mij wilt komen. Ieder moet volkomen zijn, zoals de Vader in de hemel
volkomen is! Maar het vele weten, evenals de rijkste ervaring, zal je daar niet
brengen, maar alleen de levende Liefde tot God en in dezelfde mate tot de naaste:
daarin ligt het grote geheim van de Wedergeboorte van je geest uit God en in God.
Doch ieder zal van te voren met Mij door de enge poort der volle zelfverloochening
moeten gaan, tot hij wordt, zoals Ik ben. Een ieder moet ophouden, zelf iets te zijn,
om in Mij alles te kunnen worden.
God boven alles liefhebben, betekent: in God geheel opgaan en ingaan - en de naaste
liefhebben betekent eveneens: in de naaste geheel ingaan, anders kan men hem niet
geheel liefhebben; een halve liefde baat noch hem, die liefheeft, noch degene die men
liefheeft.
Daarin ligt de hoogste wijsheid, dat men wijs wordt door de meest levende liefde.
Alles weten is echter zonder de liefde tot geen enkel nut! Bekommer je daarom niet
zozeer om veel te weten, maar dat je veel lief hebt, dan zal de liefde je geven, wat
geen weten ooit kan geven.
Wat baat het jullie voor Mij, als je je bijna zou willen oplossen van verwonderen over
Mijn macht, grootheid en nooit te doorgronden heerlijkheid, - en buiten jullie huis
18
zouden arme broeders en zusters wenen van honger, dorst en kou?! Hoe ellendig en
geheel nutteloos zou een luid jubel - en lofgeschal ter ere en tot roem van God zijn,
terwijl men op de ellende van de arme broeder geen acht gaf! Wat voor nut hebben
alle rijke en pronkvolle offers in de tempel, als voor diens deur een arme broeder
versmacht van honger?! - Daarom dient jullie onderzoeken vooral op de ellende van
je arme broeders en zusters gericht te zijn; breng die hulp en troost! Dan zul je in een
broeder, die je hebt geholpen, meer vinden dan wanneer je alle sterren zou hebben
bereisd en Mij geprezen met tongen van de Seraphim!
Waarlijk, Ik zeg jullie, alle engelen, alle hemelen en alle werelden met al hun wijsheid
kunnen je in eeuwigheid niet geven, wat je bereiken kunt, als je een broeder, die er
ellendig aan toe was, waarachtig hebt geholpen met al je kracht en middelen! Niets
staat hoger en dichter bij Mij dan alleen de ware liefde van de daad!
d.) Het geloof gaat vooraf
Gr.Ev.Joh. V/213 (8 - 9) (De Heer tot Epiphan) Bij het aanhoren van een nieuwe leer
mag men het geloof tenminste in het begin niet missen. Men kan de leren en hun
grondslagen wel goed onderzoeken, - maar er behoort ook toe, dat men haar op grond
van de autoriteit en waarachtigheid van de leraar als waarheden van hoge waarde
heeft aangenomen, ook zonder het direct tot op de bodem te begrijpen; want dat komt
pas met de vervulling van datgene, wat de leer als voorwaarde in zichzelf heeft opge-
steld. Komt dat niet te voorschijn, dan pas zou men schouderophalend kunnen
zeggen: "Of de leer was uit de lucht gegrepen, of de gestelde voorwaarden zijn nog
niet geheel aan mij vervuld!" Dan is het tijd, met de meester eerst nader te spreken en
inlichtingen in te winnen, of het getrouw in acht nemen van de beginselen van de
nieuwe leer ook bij niemand anders de gehoopte werking heeft teweeg gebracht.
Heeft zij dan bij iemand anders wel gewerkt, alleen niet bij jou, dan zou de schuld
toch blijkbaar alleen aan jou kunnen liggen en dan zou je menig verzuim en
nalatigheid ijverig moeten inhalen, om ook hetzelfde te bereiken, wat je buurman
heeft bereikt.
e.) Zelfkennis en Godskennis
Gr.Ev.Joh. V/215 (1 - 7) (De Heer tot Epiphan) Mijn doel en leer bestaat eenvoudig
daaruit, de mens te tonen, waar hij eigenlijk vandaan komt, wat hij is en waarheen hij
moet komen en ook zal komen naar de volle waarheid. Reeds de Griekse wijzen
hebben gezegd: "Het moeilijkste, belangrijkste en hoogste weten ligt in de naar
mogelijkheid meest volkomen zelfkennis". Zie, dat nu is juist Mijn doel; want zonder
deze kennis is het onmogelijk, een allerhoogst Goddelijk Wezen als de grond van alle
worden, zijn en bestaan te kennen en te begrijpen. Wie dat echter niet inziet en zijn
leven, denken en streven niet richt op het enig ware levensdoel, zichzelf en een
allerhoogst Goddelijk Wezen als de eeuwige, diepste grond van alle zijn en worden
geheel te kennen, die is zo goed als verloren.
Want elk ding, dat in zijn binnenste geen geheel en al opnemende en in al zijn delen
vasthoudende en steeds meer en meer onveranderlijke vastheid heeft, valt spoedig
19
uiteen en gaat als dat, wat het was, geheel te gronde. Zo ook de mens, die in en met
zichzelf en in en met God niet geheel een is geworden. Dat een worden kan de mens
alleen daardoor bereiken, als hij zich en daardoor onvermijdelijk ook God als de
diepste grond van zijn bestaan volledig leert te zien en naar zo'n inzicht werkzaam
wordt in al zijn levenssferen.
Is een mens aldus in zich rijp en gedegen geworden, dan is hij dan ook een heer
geworden van alle uit God voortvloeiende krachten en daardoor ook een meester
geworden van alle creatuur, geestelijk en materieel; hij is absoluut door geen enkele
kracht meer te vernietigen en heeft dan dus het eeuwige leven. - En ziet, dat is nu ook
het totale eigenlijke wezen van Mijn gehele nieuwe leer, die echter in de grond
eigenlijk een alleroudste leer vanaf het begin van de mens op aarde is! Zij is alleen
door de traagheid van de mensen verloren gegaan en wordt door Mij als het verloren
gegane oeroude Eden (J e den =het is dag) aan de mensen, die van goede wil zijn, nu
weer als nieuw gegeven.
f.) Het geweten en de invloed der engelen
Gr.Ev.Joh. 111/232 (1-14) (Raphal tot Mathal) Meen je, dat wij talloze
engelgeesten, en ik hier in het bijzonder, de Heer alleen op deze heuvel ten dienste
staan? Zie, zoals hier nu voor je ogen zichtbaar is, staan wij de Heer steeds tot hoge
dienst bereid en dragen Zijn wil van de ene oneindigheid naar de andere; en wees er
van verzekerd, dat wij je in je Pontus Iandstreek zeker zullen vinden en je steeds van
alles in kennis zullen stellen, wat je naar Gods orde moet weten. Er moge gebeuren
wat er wil, als je wil blijft zoals hij nu is, zul je van alles wat voor je nodig is om te
weten in een oogwenk in kennis gesteld worden en meer heb je ook niet nodig.
Zou je evenwel als koning in de gewoonlijke hoogmoed van de heerser vervallen en je
zodoende afwenden van de Heer en dus ook van ons, dan zou je zeker niets meer er-
varen van Gods rijk en Zijn onmetelijke genade! Maak je daarom om niets anders
bezorgd, dan dat je blijft in de volle liefde en genade van de Heer, - al het andere zal
je vanzelf ten deel vallen!
Zou je je van alles, wat de Heer verder nog op deze aarde persoonlijk zal doen, zelf
hebben kunnen overtuigen, en je zou je dan toch nog op de een of andere manier door
de wereld laten verleiden, dan zou je al hetgeen je gezien en gehoord had even zo veel
baten, als wanneer je niets gezien of gehoord had! Zo je voortaan echter blijft in de
genade en liefde van de Heer, doordat je je door de wereld niet laat verblinden, maar
de Heervoortdurend lief hebt boven alles en al je naasten als je zelf, dan zul je, al was
je ook in de meest vreemde en verst verwijderde wereld, nochtans in alles worden
ingewijd wat de Heer zal doen, - voorzover dat voor het heil van je ziel nodig is. Ben
je daarmee tevreden?
Mathal zegt: Mijn hoge vriend uit Gods hemelen! Ik ben daarmee geheel tevreden en
heb niets meer nodig behalve dit ene, dat ik door je word gemaand, indien ik door zo
vele omstandigheden ook maar iets afwijk van de Heer en van Zijn orde. Want zo'n
por op het juiste moment is meer waard dan een wereld vol met de grootste schatten!
Raphal zegt: Ook dat zou zonder dat je het vroeg altijd zijn gebeurd. Want elk mens
heeft een geestelijk orgaan in zijn hart, dat voor ons engelen steeds open staat en on-
20
gehinderd toegankelijk is. Dit orgaan geeft de eenvoudige begrippen weer: goed -
slecht, waar - onwaar, recht - onrecht. Doe je meteen het goede, ware en rechte, dan
wordt door ons het bevestigende en goede deel aangeroerd, en in je ontstaat daardoor
het weldoende gevoel, dat je goed en juist hebt gehandeld en gesproken. - Maar heb je
eens niet goed gehandeld en gesproken, dan wordt door ons het tegengestelde deel
van het orgaan opgewekt en een angst zal je overvallen en je zeggen, dat je buiten de
goddelijke orde bent getreden. En dit orgaan wordt in morele taal heel treffend het
geweten genoemd.
J e kunt je op deze stem getrouw verlaten, zij zal je nooit en nimmer bedriegen! Of het
moest zijn dat iemand dit orgaan zo liet afstompen, dat het tenslotte als een te
materieel geworden orgaan de aanraking door ons engelen geheel niet meer waarnam;
dan zou het geestelijke deel van de mens zonder meer zo goed als geheel verloren
zijn! Maar dat zal bij jou zeker wel niet gebeuren, omdat je in de genade en liefde van
de Heer reeds een te grote vordering hebt gemaakt en de Heer jou met je metgezellen
geheel heeft veranderd en vernieuwd. J e ziel is weliswaar nog de oude, waarin de
liefde van de Heer als Zijn Geest reeds zeer sterk is beginnen te werken; maar je oude,
verkeerde vlees is door de Heer omgevormd, zodat het niet meer op je ziel drukt. -
Binnenkort zal je liefde tot de Heer door de werkzaamheid van de naastenliefde
worden tot een intens gegeven en vaste vorm aannemen; dan zul je in Geest en
Waarheid wedergeboren zijn en de geestelijke verbintenis aangaan met de Oerliefde
in God en daardoor ook daarmede n worden.
Daardoor zal dan Gods Liefde tegenover jou ook pas werkelijk in je beleefd worden
en vorm aannemen, en je zult dan God steeds kunnen zien en spreken en de Heer zal,
zoals hier nu lichamelijk voor je zichtbaar en voor je hart verneembaar, je Leider en
Leraar zijn en blijven voor altijd. En er zal geen mogelijkheid meer zijn je van de
Heer af te wenden, want je zult in willen en erkennen als een echte en ware zoon van
de Eeuwige Vader volledig n met Hem zijn.
g.) Vermaning tot verzoenlijkheid
Gr.Ev.Joh. V/250 (4) (De Heer tot Petrus) Het spreekt vanzelf, dat in deze wereld
voor grote en grove misdadigers ten aanzien van de rechten van de mensen ook
geweldige en grote wereldgerichten moeten zijn en bestaan, daar anders tenslotte
niemand meer zeker van zijn leven zou zijn. Maar wat betreft de meer kleine
afdwalingen, die niet zelden gebeuren onder de mensen, deze zullen voor de rech-
terstoel van het barmhartige en verzoenlijke hart worden vereffend, opdat uit de
kleine vergissingen van de mensen onder elkaar geen grote en zware misdaden zullen
voortkomen; want waarlijk Ik zeg: roof, moord en doodslag zijn uiteindelijk toch niets
anders dan gevolgen van aanvankelijk kleine afdwalingen der mensen onder elkaar,
uit louter kleine, wereldlijke overwegingen van eigenbaat en eigendunk en op zichzelf
gericht zijn.
Gr.Ev.Joh. IV/78 (1 - 5) (De Heer tot Zorel) Wie zijn gebreken berouwvol bekent en
boete doet in de ware, levende deemoed van zijn hart, die is Mij liever dan negenen-
negentig rechtvaardigen, die nog nooit behoefte tot boete hebben gevoeld. Kom
21
daarom nu tot Mij, boetvaardige vriend; want in je heerst nu het echte gevoel van
deemoed, dat Mij liever is dan dat van de rechtvaardigen vanaf het eerste begin, die in
hun hart roepen: "Hosannah, God in den hoge, dat wij Uw heilige Naam nooit hebben
ontheiligd door een zonde willens en wetens!" dat roepen ze wel en ze hebben ook
recht daartoe, maar daarom zien ze ook een zondaar met de ogen van een rechter aan
en vlieden zijn nabijheid als de pest!
Kom daarom maar tot Mij, en Ik zal je de enige ware weg van het Leven en de Liefde
wijzen en de ware Wijsheid uit haar! - Kijk vriend, de weg die tot het leven van de
Geest leidt, is doornig en smal. Dat betekent zoveel als: alles, wat je ooit in dit leven
aan erge, bittere en onaangename dingen kunt ontmoeten, bestrijd dat met alle geduld
en zachtmoedigheid; en wie je kwaad doet, doe hem niet hetzelfde terug, maar het
tegendeel, dan zul je gloeiende kolen op zijn hoofd stapelen! Wie je slaat, die vergeld
je niet leer om leer - neem liever nog een slag van hem in ontvangst, opdat er vrede en
eendracht tussen jullie mag zijn en blijven; want alleen in vrede gedijt het hart en
groeit de geest in de ziel.
h.) De vrije wil is steeds te respecteren
Gr.Ev.Joh. VIII /43 (7) (De Heer) Laat ieder zijn vrije wil en leg niemand een
verplichting op; want jullie weten nu, dat iedere morele dwang geheel tegen Mijn
eeuwige orde is! En wat Ik niet doe, doen jullie dat evenmin!
i.) Naastenliefde
De ware naastenliefde bestaat daarin, dat men zijn naaste alles doet, waarvan men
redelijkerwijs kan wensen, dat hij het iemand ook doet.
Gr. Ev. Joh. VII/94 (17)
Gr.Ev.Joh.VII/140 (1,3,11 - 12) (De Heer tot Agrippa) In de dagen van deze duistere
tijd lijdt het rijk Gods geweld en die het willen bezitten, moeten het ook met geweld
tot zich trekken, wat zoveel wil zeggen, dat het nu een zware taak is, zich vrij te
maken van alle oude en ingeroeste gewoonten, die door de prikkelingen en
verlokkingen van de wereld in de mens wortel hebben geschoten, dus de oude mens
als een oud, verscheurd gewaad geheel uit te trekken en uit Mijn leer een geheel
nieuwe mens aan te trekken.
Mijn leer verlangt van de mens niets, dan dat hij in de ene, ware God gelooft en Hem
als de goede Vader en schepper boven alles lief heeft en zijn naaste als zichzelf. - Het
is echter niet genoeg, dat men Mij kent en gelooft, dat Ik de Heer ben, maar men moet
ook doe n, wat Ik leer; want pas door de daad zal de mens tot het volle evenbeeld van
God kunnen geraken. Maar het doen naar Mijn leer zal zeker niet zwaar zijn voor
hem, die Mij goed heeft leren kennen en Mij meer lief heeft dan alles wat in de wereld
is; wie Mij alzo lief heeft, draagt Mij geestelijk ook reeds in zijn hart en zodoende ook
de voleinding van het leven, dus het evenbeeld van God, en in volle zaligheid het
eeuwige leven.
22
Gr.Ev.Joh. IV/39 (1) (De Heer tot Cyrenius) Zie, daarin ligt praktisch de verklaring
van alle wetten van Mozes en alle profetie van alle profeten: Heb God als je eeuwige
Vader boven alles lief en je arme en vaak zieke broeders en zusters in alle
omstandigheden als je zelf, dan zul je als ware, naar de ziel gezonde kinderen van de
eeuwige Vader in de hemel even volkomen zijn als Hij Zelf volkomen is,waartoe je
welbeschouwd bent geroepen! Want wie niet even volkomen wordt als de Vader in de
hemel volkomen is, zal niet tot Hem komen en voor eeuwig aanzitten aan Zijn dis.
Gr.Ev.Joh. IV /79 (5 - 9) (De Heer tot Zorel en anderen) Wie van jullie van harte een
vriend der armen zal zijn, die zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn voor tijd en
eeuwigheid, en hij behoeft de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze te leren,
maar Ik zal ze hem geheel in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal
liefhebben gelijk zichzelf en een arme zuster niet zal uitstoten, van welke stam of
leeftijd zij ook is, tot die zal Ik Zelf steeds komen en Mij getrouw aan hem openbaren.
Tot zijn geest, die de Liefde is, zal Ik het zeggen, en deze zal daarmede de gehele ziel
en haar mond vullen. Wat deze dan spreken of schrijven zal, dat zal door Mij
gesproken en geschreven zijn voor alle tijden.
Maar de hardvochtige ziel zal aangegrepen worden door boze geesten, en deze zullen
haar verderven en haar aan een dierziel gelijk maken, zoals zij dan ook in het hierna-
maals openbaar zal worden.
Geeft graag en geeft rijkelijk; want zoals jullie uitdeelt, zo zal je ook weer
teruggegeven worden! Een hardvochtig hart zal door Mijn genadelicht niet worden
doorbroken, en in hem zal de duisternis en de dood wonen met al haar ver-
schrikkingen. - Maar een zacht en gevoelig hart zal door Mijn genadelicht, dat van
zeer tedere aard en uitermate rechtvaardig is, zeer spoedig en gemakkelijk doorbroken
worden en Ik Zelf zal dan intrekken in zo'n hart met de volheid van Mijn Liefde en
Wijsheid. - Dat kun je zeker geloven! Want deze woorden zijn leven, licht, waarheid
en volbrachte daad, wier realiteit ieder moet inzien, die zich daarnaar zal keren.
Gr.Ev.Joh. V/126 (9) (De Heer tot Mathal) De ware, edele en verstandige
naastenliefde is voor dit aardse leven de meest betrouwbare peilstok, om te
doorgronden, of en hoe rein het er in een ziel uit ziet. Gebruik deze daarom vooral,
dan zul je daarvan zeer spoedig de meest zegenrijke vruchten in je oogsten voor de
schuren van het eeuwige leven in het licht van Mijn Geest!
Gr.Ev.Joh. VIII /120 (7 en 6) (De Heer tot een herbergier) Een vreemde arme is
honderd maal armer dan een arme ingezetene, die bij al degenen, die zijn nood
kennen, nog wel hulp kan vinden; maar de vreemde arme lijkt op een onmondig kind,
dat zijn nood nog aan niemand kenbaar kan maken, behalve door te huilen. Wees
daarom barmhartig tegen vreemden, dan zul je ook in de hemel barmhartigheid en
opname vinden; want voor de hemel zijn jullie tot nu toe nog louter verongelukte
vreemdelingen op de aardse tocht daarheen! Waarlijk, wie zonder eigenbaat, uit puur
zuivere naastenliefde een vreemde helpt, die is ook een zeer grote vriend van God, is
reeds op deze aarde aan de engelen des hemels gelijk en heeft de volheid van het
Godsrijk reeds in zijn hart.
23
Gr.Ev.Joh. XI/75 (blz.213) De naastenliefde is de weg tot de liefde tot God. Daar de
mens J ezus dit gebod uiterst nauwgezet vervulde, groeide in hem ook de liefde tot
God, zodat hij tenslotte in haar kon opgaan. De zonde had geen macht over hem; want
zijn streven was, door de van aanvang af reeds zichtbare weg der naastenliefde, die
zich openbaart door uiterlijke werken, tot de innerlijke, onzichtbare weg der liefde tot
God te geraken.
j.) Over het bidden
Gr.Ev.Joh. IX/87 (4 - 6) (De Heer tot Zijn jongeren) De mensen moeten zich in het
ware bidden steeds oefenen en daarin niet traag worden; want een goed en vast ver-
trouwen wordt de mens ook eigen door goede oefening, die de leerling nog steeds tot
meester heeft gemaakt. Een van alle aardse goederen welvoorzien mens verleert al
gauw het ware bidden vol geloof. Wordt hij tenslotte eens door nood getroffen, dan
begint ook hij wel door gebed bij God hulp te zoeken; maar inwendig heeft hij er te
weinig vertrouwen in, dat hij bij God verhoring zal vinden, en de oorzaak ligt
blijkbaar in gebrek aan oefening in het levende, volle vertrouwen in God. - Waardoor
kan de mens dan zijn vertrouwen in God beter versterken, dan door oefening,
bestaande uit bidden en vragen zonder ophouden? !
k.) Over de wetenschap van het overeenkomende
Gr.Ev.Joh. IX/93 (4 - 7) (De Heer tot een schriftgeleerde) Het is met het horen, zien,
voelen, denken, spreken en de schrift van de geest anders gesteld dan hier bij de
mensen in de natuurlijke wereld, want de levensomstandigheden van de geest en de
ziel zijn van geheel andere aard dan die van het lichaam. En daarom kan dat, wat een
geest doet of spreekt, alleen langs de weg van de oude wetenschap van het
overeenkomende voor de natuurmens begrijpelijk worden gemaakt. - Hebben de
mensen deze wetenschap door hun eigen schuld verloren, dan hebben zij zichzelf
buiten het verkeer met de geesten van alle regionen en hemelen gesteld en kunnen
daarom het geestelijke in de Schrift niet meer vatten en begrijpen en daarvan inzien,
dat de letter dood is en niemand levend kan maken, maar dat het alleen de innerlijk
verborgen zin is, die, zelf leven zijnde, alles levend maakt.
Als je dat nu begrijpt, streef er dan ook in de eerste plaats naar, dat het Godsrijk in je
levend en geheel werkzaam wordt. Dan zul je ook weer tot de genoemde wetenschap
van het overeenkomende tussen materie en geest komen. Zonder deze zul je noch
Mozes, noch enige profeet ooit in de diepte van de levende waarheid kunnen
begrijpen en daardoor zul je je genoodzaakt voelen in ongeloof en allerlei twijfels en
zonden te vervallen! - Streef er daarom vr alles naar, dat je zo spoedig mogelijk in
de geest wedergeboren en ziende wordt, anders zul je duizenden gevaren die op je
loeren en je dreigen te verslinden, niet ontgaan!
l.) Deemoed en zelfrespect
24
Gr.Ev.Joh. VII /141 (4 - 12) (De Heer tot Agrippa)
Wanneer alle schepselen beslist Gods werk zijn, dan zijn het ook werken uit Zijn
liefde. J e bent immers zelf louter liefde uit God en in God en je bestaan is in wezen
door de wil van Gods liefde zelf belichaamde liefde van God! God heeft je zozeer lief,
dat Hij Zelf in mensengestalte tot je is gekomen en nu de weg leert tot het vrije en als
uit jezelf voortkomend godgelijk zelfstandig leven!
God is van eeuwigheid een allervolkomenste meester, zowel in het grootste als in het
kleinste. Hij is nooit een knoeier en stumper geweest en hoeft Zich bijgevolg over
Zijn werken niet te schamen. De mens nu is het meest volkomen van de talloos vele,
eindeloos verschillende schepselen, het culminatiepunt van goddelijke liefde en
wijsheid en ertoe bestemd, zelf een god te worden. Hoe zou God zich dan voor Zijn
zo voortreffelijke werk schamen en het onwaardig vinden, dat te benaderen? Zie,
zulke louter uiterlijke, wereldlijke ideen van God moet je laten varen! Ze zijn
verkeerd en zijn niet dienstig, dat je daardoor God steeds meer naderbij kunt komen,
maar zulke verkeerde ideen zouden je slechts steeds meer van God verwijderen, en
mettertijd zou je zodoende, vanwege louter verkeerde eerbied, het helemaal niet meer
durven Hem lief te hebben.
Let wel! Ik alleen ben de Heer van Eeuwigheid, - hoe ben Ik dan nu onder jullie? Ziet,
Ik noem jullie kinderen, vrienden en broeders, en wat je bent tot Mij, dat is naar zijn
bestemming elk mens, en er is geen minder en geen meer! Want elk mens is Mijn
volmaakte werk, dat zich als zodanig ook moet kennen en gerechtvaardigd achten,
maar niet geheel miskennen en zichzelf verachten; want wie zich, als toch kenbaar
Mijn werk, veracht, die veracht immers bijgevolg ook Mij, de Meester.
Vrienden, de deemoed in het hart van de mens is een der meest noodzakelijke
deugden, waardoor men het eerst tot het innerlijke Levenslicht kan komen! Maar deze
deugd bestaat eigenlijk alleen in de ware liefde tot God en tot de naaste. Zij is het
zachte geduld van het hart, waardoor de mens wel zijn eigen voortreffelijkheid kent,
maar zich nooit overheersend boven zijn nog veel zwakkere broeders verheft. Hij
omvat ze slechts met des te meer liefde en tracht ze te verheffen tot zelf erkende
hogere voleinding door onderricht, raad en daad. Daaruit bestaat de eigenlijke en
alleen ware deemoed; maar in de verachting van zichzelf bestaat zij nimmer. - Wie
zichzelf niet goed acht als een werk van God, die kan ook zijn naaste en ook God niet
naar waarheid achten, maar alleen maar een of andere totaal verkeerde motivering.
m.) Wellust verhindert de geestelijke ontwikkeling
Gr.Ev.Joh. VII/41 (8 - 13) (De Heer tot Agrikola) Een goed, met verstand, wijsheid
en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk verhindert de geestelijke wedergeboorte
niet, maar de wellustigheid maakt haar onmogelijk. Vliedt deze daarom erger dan de
pest!
Wellustelingen van beiderlei geslacht, zij het ook dat zij na enige tijd geheel tot inkeer
komen en door grote zelfverloochening een geheel kuis leven beginnen te leiden en
door zo'n echte boete ook de volledige vergeving van hun zonden verkrijgen, zullen
toch de volledige geestelijke wedergeboorte moeilijk of niet bereiken, maar slechts
ten dele; want de ziel van zo'n mens heeft genoeg te doen zich zo ver van haar vlees
25
vrij te maken, dat zij de vermaningen van de Geest zoveel verneemt, als tot haar heil
noodzakelijk zijn. Zo'n mens kan weliswaar nog zeer goed en wijs worden en veel
goeds doen; maar tot de wonderbaar machtige daadkracht zal hij moeilijk in alle
volheid komen. Dat kan zo'n ziel pas in het hiernamaals verkrijgen.
Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die jarenlang ziek was en tenslotte door een zeer
goed geneesmiddel gezond is geworden. Zoals deze echter door gebrek aan inwendige
ontwikkeling van spieren en zenuwen en de oefening daarvan niet gemakkelijk tot de
volle lichaamskracht van een kerngezond mens kan komen, evenzo gaat het een lang
ziek geweest zijnde ziel; ontbreekt van aanvang af de ware en zuivere liefde tot God,
evenals het geloof en de wil, dan ontbreekt haar nog meer de oefening daarin, en de
kracht van deze drie eigenschappen van het leven der ziel blijven bij een volledig
gebeterde wellusteling toch steeds achter, hoewel in de hemel over de algehele
bekering van een zondaar meer vreugde heerst, dan over negenennegentig
rechtvaardigen, die nooit boete hoefden te doen. Want wil de liefde, het geloof en de
wil krachtdadig worden, dan moeten zij reeds vanaf de jeugd behoorlijk gevormd en
dan goed geoefend worden. - Wie kinderen heeft, die dient ze reeds vanaf hun prille
jeugd te oefenen in deze drie delen van de zuivere liefde tot God en eveneens van het
geloof en de wil, en zij zullen dan met de overwinning van de wereld veel minder
moeite hebben.
n.) Weten en wijsheid - weten en geloof
Gr.Ev.Joh. VII /183 (13 -14) (De Heer tot Lazarus) Ik heb je al veel verklaard en je
ziet ook al veel in; maar hoofdzaak is en blijft het onophoudelijk streven naar de volle
wedergeboorte van de geest in de ziel; want alleen maar door haar wordt de mens pas
in alle waarheid en wijsheid verheven en heeft dan een volkomen, samenhangend
licht van het aardse tot in het zuiver geestelijk hemelse, en met het licht ook het
eeuwige leven, wat dan oneindig meer is dan alle wetenschappen in alle dingen der
natuur. - Wat zou het ook een mens baten, al zou hij ook alle dingen en verschijnselen
in de hele wereld der natuur tot in alle bijzonderheden kennen en kunnen beoordelen,
maar van de wedergeboorte van de geest in de ziel was hij even ver verwijderd als
deze aarde van de hemel?!
Gr.Ev.Joh. IX/132 (11 - 13) (De Heer tot Zijn discipelen) Het Rijk van God, dat in
Mij in deze wereld is gekomen, is de meest zuivere en volkomen waarheid, zoals ook
Ik de weg, de waarheid en het leven Zelf ben, waarvan Ik jullie toch zeker voldoende
bewijzen heb gegeven. - Onthoudt echter goed, dat het steeds gemakkelijker is, de
mens een of andere zaak verstandelijk bij te brengen, dan zijn gemoed tot een vast en
onbetwist geloof te bewegen! Daarom dient men veel meer te streven naar het
verkrijgen van het levende geloof, dan naar louter kennis; want alleen in kennis en
weten is het leven niet, maar wel in het zuivere en door de werken der liefde levende
geloof. - Het nog zo zuivere weten is een afbeelding der dingen en hun orde van deze
wereld, die, zoals zij nu is, vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar;
maar de zaken van het geloof zijn een Waar licht uit de hemelen, zijn een levend
bestanddeel van het gemoed, de ziel en haar geest en zijn onsterfelijk en
26
onvergankelijk.
o.) Het verschil tussen zaligheid en verdoemenis
Ed 58 (10 - 12) Er zijn talloze bedrieglijke kunsten, die er op zijn berekend, een ziel
steeds dichter bij het eigenlijke wezen van de satan te brengen, opdat zij een met hem
overeenstemmend deel zal worden. Dat kan echter nooit geschieden, daar elke ziel
reeds een eigen geest in zich heeft en daarvan niet los kan komen, - welke geest het
tegenovergestelde is van de satansgeest.
Wil zo'n ziel de satan benaderen, dan treedt de geest in haar steeds op als rechter en
bestraffer en pijnigt de ziel van binnenuit als een onblusbaar vuur, door welke pijn de
ziel weer - zover als mogelijk - van de satan wordt verwijderd, en vervolgens weer
een betering ondergaat. Wil zij deze verbetering volgen, dan wordt haar dat ook
steeds gemakkelijker, hoe meer zij de reinheid van haar in haar wonende geest
benadert.
En als deze verbetering steeds voortschrijdt, kan zij ook tot zaligheid komen, wanneer
zij wordt als haar geest. Want dat is het verschil tussen zaligheid en verdoemenis: in
de zaligheid gaat de ziel geheel in de geest over en de geest is dan het eigenlijke
wezen; maar in de verdoemenis wil de ziel de geest uitstoten en een andere, namelijk
die van satan, aannemen. In dit geval wordt zij het meest ongelijk aan de geest,
tengevolge waarvan de geest in haar de volkomen tegengestelde polariteit in haar is.
Als zodanig oefent de geest dan die tegenkracht uit, die voortdurend allerhevigst van
de satan afstoot; hoe meer een ziel het wezen van de satan naderbij komt, des te
heftiger is de reactie van de geest in haar tegen de satangeest. Deze reactie is dan voor
de ziel een zeer pijnlijke gewaarwording en daarvandaan komt ook het lijden en de
pijn van de hel, zoals deze reactie zich ook als het onuitblusbare vuur openbaart. En
dat is ook de worm in de ziel, die niet sterft en wiens vuur niet dooft; en dat is dan een
en hetzelfde vuur, dat in de engel de hoogste zaligheid en in de duivel de hoogste
ongelukzaligheid teweeg brengt.
GS 11 /106 (8) Elke handeling heeft een door God dienovereenkomstig bepaald
gesanctioneerd gevolg. Dat gevolg is het onveranderlijke oordeel, dat uit elke
handeling voortvloeit. Het is door de Heer zo bepaald, dat elke handeling, hetzij goed
hetzij boos, zichzelf oordeelt.
p.) Wat is dan de Geest?
GS 11 /79 (12 - 13) Wat is dan de geest? De geest is het eigenlijke levensprincipe van
de ziel, en de ziel is zonder de geest niets dan een substantieel etherisch orgaan, dat
wel alle geschiktheid bezit tot opname van het leven, maar zonder de geest niets is
dan een substantieel geestelijk etherische poliep, die zijn armen voortdurend naar het
leven uitstrekt en alles inzuigt, wat met zijn natuur overeenkomt.
De ziel zonder de geest is dus alleen maar een stomme, polaire kracht, die de botte zin
naar verzadiging in zich draagt, maar zelf geen oordeelskracht bezit, waaruit haar
duidelijk zou worden, waarmee zij zich verzadigt en waartoe haar verzadiging dient.
27
GS 11 /71 (9 -14,18) Om de wedergeboorte van de geest te verkrijgen is het nodig
acht te geven op die heilige school van het leven, in al haar onderdelen, die de grote
heilige Meester van alle leven uit Zijn eigen heilige mond aan de mensen op aarde
heeft gepredikt en heeft bezegeld met Zijn eigen bloed!
Wie niet krachtdadig aan zich wil werken, zoals in deze school is aangegeven, die
moet het aan zichzelf toeschrijven, als hij daardoor het leven van zijn geest verbeurt.-
Het is wel zeker, dat iedere nog zo eenvoudige bezitter van een bepaald goed zal
weten, wat hij bezit en wat voor waarde dat voor hem heeft. Als iemand echter
bezitter is van het eeuwige leven in de geest, zeg Mij, kan die dan wel vragen of zijn
ziel en zijn geest met het lichamelijke leven zullen vergaan of niet?
Maar diegenen, die ware leerlingen zijn of dat waren in de eeuwige levensschool van
de Heer, verachtten de lichamelijke dood en wachtten in grote vreugde en zaligheid
slechts op de volledige verlossing van de zware, uiterlijke levensbanden van de
wereld. Zij getuigden van de waarheid van de levensschool in de Heer - als martelaren
met hun bloed.
Wie niet wordt wedergeboren in zijn geest, zal niet ingaan in het rijk der hemelen of
het eeuwige leven.
4.
Uit de leer van de ziel
Alle materie van de hardste steen tot aan de ether hoog boven de wolken is ziele-
substantie. En haar bestemming is weer in het zuiver geestelijke Zijn over te gaan.
(Gr.Ev.Joh. VI/133 (3))
a) Wezen en doel van de materie in het proces van de ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh. VI /133 (3 - 6) (De Heer) Alle materie van deze aarde - van de hardste
steen tot aan de ether hoog boven de wolken - is zielesubstantie, maar in een
noodzakelijkerwijze vastgestelde en daarmee vaste toestand - Het is haar bestemming
weer in het ongebonden, zuiver geestelijke Zijn terug te keren, wanneer zij juist door
deze isolering de levenszelfstandigheid heeft bereikt. Om deze evenwel door een
steeds grotere zelfwerkzaamheid te verkrijgen, moet de uit de gebonden materie
vrijgemaakte ziel alle mogelijke trappen van ontwikkeling in het leven doormaken; zij
moet zich in elke volgende levensperiode weer opnieuw met een nieuw, stoffelijk
lichaam omhullen, waaruit zij dan weer nieuwe levens substantie tot zich trekt,
daarmede werkt en zich deze eigen maakt. Is een ziel - wat haar leidende geest uit
God heel duidelijk ziet - eenmaal in een lichaam (hetzij dat van een plant of van een
dier), door de vereiste rijping geschikt tot een hogere levensfase op te stijgen, dan
zorgt de haar steeds verder vormende leidende geest ervoor, dat haar het verder on-
bruikbare lichaam wordt afgenomen. Zij kan dan, waar zij reeds met hogere
intelligenties begiftigd is, zich een ander lichaam vormen. Daarin kan zij zich weer in
korte of langere tijd opwerken tot een grotere actieve levensintelligentie, en zo
28
vervolgens steeds verder omhoog tot aan een mens. Zo kan zij dan geheel vrij, in haar
laatste lichaam tot volledig zelfbewustzijn, tot kennis van God, tot liefde tot Hem en
daardoor tot volledige vereniging met haar geest komen, welke vereniging wij de
nieuwe - of geestelijke wedergeboorte noemen.
Heeft een ziel deze levensgraad bereikt, dan is zij voleindigd en kan dan als een
volkomen zelfstandig zijn en leven niet meer door het allesomvattende goddelijke
Alzijn en Alleven vernietigd of verteerd worden.
Het meest zekere teken van de reeds bereikte zelfstandigheid van het leven van de
mensenziel bestaat daarin, dat zij God kent en Hem zelfs boven alles zeer liefheeft.
Want zolang een ziel God niet kent als een Wezen dat buiten haar is, is zij nog blind
en stom zijnde niet vrij van de dwingende macht van de goddelijke Almacht; zij moet
dan nog hevig strijden, om zich los te maken van zulke ketenen. Maar zodra een ziel
begint de ware God als buiten haar zijnde te kennen en Hem door het gevoel van haar
liefde tot Hem werkelijk goed waar te nemen, dan is zij reeds van de banden der
goddelijke Almacht vrij. Zij behoort dan geleidelijk steeds meer zichzelf toe en is
derhalve zelf schepper van haar eigen zijn en leven en daardoor een zelfstandige
vriend van God voor alle eeuwigheden.
b) Trappen van ontwikkeling der ziel
Gr.Ev.Joh. X/21 (De Heer) Alles wat de aarde bevat, vanaf haar middelpunt tot ver
boven haar hoogste luchtstreken, is zielesubstantie, doch tot aan een zekere
ontbindingstijd in een verschillend meer harde of mildere vastgestelde toestand.
Daarom wordt zij zowel voor het stoffelijk oog van de mens op deze wereld, als ook
voor zijn gevoel zichtbaar en voelbaar, hetzij als helemaal dode en harde of als een
meer weke materie. Daartoe behoren alle steensoorten, mineralen, soorten aarde,
water, lucht en alle nog ongebonden stoffen in haar. - Dan komt het hele plantenrijk in
het water op de aarde met zijn overgang in het dierenrijk. In dit rijk doet het gericht
zich reeds als milder kennen, en de zielesubstantie bevindt zich reeds in de periode
van het in meerdere mate los zijn, dan zij in haar vroegere harde gerichte toestand
was. En de scheiding en afzonderlijke vorming met betrekking tot het ontstaan van
intelligentie van deze vroeger als chaotisch gemengde zielesubstantie in dit tweede
rijk, bevindt zich dan ook in een grote verscheidenheid.
Moest dan de zielesubstantie vanwege de bijzondere intelligentievorming in het
tweede rijk aan een grote afzondering onderworpen zijn, in het derde rijk van de
dieren, dat nog een veel grotere verscheidenheid vertoont, moet zij vanwege het tot
nog meer volkomenheid brengen van nog lichtere en vrijere afzonderlijke
intelligenties, tot een steeds grotere nwording gebracht worden. En daarom ver-
enigen zich dan daar ook zielesubstanties van talloze kleine diertjes van verschillende
aard en soort in een grotere dierziel, zoals bijvoorbeeld in die van een grotere worm
en een insect. - Talloos vele van zulke insectenzielen, weer van verschillende aard en
soort, verenigen zich, na zich losgemaakt te hebben van hun bindende stoffelijke
omhulsels, weer in een dierziel van grotere en meer volkomen soort, en zo steeds
verder tot aan de grote en volkomen dieren van ten dele nog wilde en ten dele reeds
zachtere aard; en uit de laatste nwording van deze dierzielen ontstaan dan pas de
29
van alle mogelijke intelligentie begaafdheden welvoorziene mensenzielen.
Wanneer een mens in deze wereld geboren wordt en vanwege zijn volkomen vrij
worden nog een lichaam krijgt te dragen, dan is dat in hoge wijsheid door God reeds
zo ingericht, dat hij (de mens) als een volledige ziel zich van alle noodzakelijkerwijs
voorafgegane toestanden in hun overgang, maar nog steeds in hun afzonderlijke staat,
evenzo weinig kan en mag herinneren, als een oog de kleine aparte droppels van een
zee, waaruit deze bestaat, kan zien en onderscheiden. Want zou een mensenziel dat
gegeven zijn, dan zou zij deze nwording uit zo oneindig verschillende
zielesubstantie en intelligentiedelen niet verdragen, maar zichzelf zo snel mogelijk
trachten op te lossen, gelijk een waterdruppel oplost op gloeiend ijzer.
Om de ziel van de mens te behouden, moet haar door de inrichting van het haar
omsluitende lichaam elke herinnering aan voorafgaande levensfasen volledig
ontnomen worden tot aan de tijd van haar volledige innerlijke nwording met haar
geest der liefde uit God; want deze geest is als het ware de kit, waardoor alle oneindig
verschillende intelligentiedelen van de ziel tot een eeuwig onverwoestbaar volmaakt
wezen bevestigd worden, zich in alle klaarheid doorlichten, kennen, begrijpen en als
een voleindigd, aan God gelijk wezen Gods liefde, wijsheid en macht loven en
prijzen!
c) Het proces van de ontwikkeling van de ziel - ('zielsverhuizing')
Gr.Ev.Joh. X/184. (De Heer tot de stadsrechter Titus)
J e vraagt, waarom Ik zulke vijandigheden in de natuur op deze aarde toelaat. En Ik
zeg je: Omdat de mensen van deze aarde naar hun ziel en hun geest zo zijn gesteld,
dat zij Gods kinderen kunnen worden, waardoor zij dan tot precies hetzelfde in staat
zijn, als wat Ik Zelf vermag te doen. Daarom is dan ook reeds tot de ouden gezegd
door de mond van de profeten: "Gij zijt Mijn kinderen en dus goden, zoals Ik, uw
Vader, God ben!"
Om echter een ziel zo te vormen, moet zij in een lange reeks van jaren uit een
ontelbaar aantal zielepartikelen uit het gebied van alle creaturen op deze aarde in
zekere zin samengevoegd worden en dit samenvoegen van de vaak oneindig vele
creatuurzielen is nu datgene, wat de oude wijzen, die daarvan kennis droegen, de
'zielsverhuizing' noemden.
De uiterlijke stoffelijke vormen van de creaturen worden wederzijds wel verorberd,
maar daardoor worden de in de creaturen wonende zielen vrij en verenigen zich met
de gelijksoortigen en worden in een volgende, hogere trap weer in een stoffelijke
vorm verwekt, en zo voort tot aan de mens.
En zoals het met de ziel gaat, zo gaat het ook met haar geest in het hiernamaals, die de
eigenlijke verwekker, leider, vormer en onderhouder van de zielen is tot aan de
mensenziel, die dan pas in haar volle vrijheidssfeer overgaat en in staat is zichzelf in
moreel opzicht verder te vormen.
Wanneer de ziel zich uit zichzelf tot een zekere graad van volkomenheid heeft
verheven, dan pas verenigt zich haar licht- en liefdegeest in het hiernamaals met haar
en de gehele mens begint vanaf dat moment God in alles geleidelijk steeds
gelijkvormiger te worden; en wordt het lichaam dan van de ziel afgenomen, dan is zij
30
reeds een volkomen aan God gelijk wezen en kan uit zichzelf alles in het leven roepen
en ook wijs onderhouden.
Dat, wat Ik je nu heb gezegd, vindt echter alleen op deze aarde plaats, en op geen
enkele van de talloze andere hemellichamen dan juist op deze aarde, en wie verstand
heeft, die versta het om deze grondige reden: omdat juist deze aarde overeenkomt met
Mijn hart, Ik Zelf echter ook maar n hart en niet meerdere harten bezit, zo kan er
ook maar n hemellichaam zijn, van Mij uit gezien, dat geheel overeenkomt met
Mijn hart en wel diens meest innerlijke levenspunt.
d) Voorbeeld van een vereniging van dierzielen tot een menselijke natuurziel.
Gr.Ev.Joh. XI 185 (4 - 7) (De Heer verder tot Titus) En nu wil Ik je tonen, wat uit de
vandaag door je gadegeslagen jacht is geworden wat de zieletoestand betreft. (Bij
deze jacht schoten een gazelle, een jakhals en een reuzenadelaar er het leven bij in.)
Welnu, let op! Daar voor de deur staat reeds een mensengestalte, als die van een kind,
en wacht, bij een volgende verwekking in het lichaam van een moeder te worden
opgenomen. En achter deze zielsverschijning zie je een lichtgestalte; dat is reeds van
deze ziel de geest aan gene zijde, die er voor zal zorgen dat deze - momenteel nog -
natuurziel bij eerstvolgende gelegenheid in een moederlichaam wordt opgenomen.
Dus heb je gezien, hoe uit de drie laatste trappen van reeds volkomen dierlijk leven -
weliswaar met vele duizenden voorafgaande trappen van ontwikkeling - een
mensenziel te voorschijn is gekomen.
Er zal daaruit een kind van mannelijk geslacht geboren worden, waaruit, zo het goed
wordt opgevoed, een groot man kan worden. Het gemoedelijke van de gazelle zal zijn
hart regeren, het slimme van de jakhals zijn rede en het krachtige van de
reuzenadelaar zijn verstand, zijn moed en zijn wil. Zijn voornaamste karaktertrek zal
krijgshaftig zijn, dat hij evenwel door zijn gemoed en door zijn verstand kan matigen,
waardoor hij een zeer bruikbaar mens in wat voor stand ook kan worden. Wordt hij
echter een krijgsman, dan zal hij weliswaar door zijn moed ook geluk hebben, maar
toch de prooi worden van andere oorlogszuchtige wapens. - Opdat je dit kind nu
dadelijk vanaf de geboorte kunt gadeslaan, zal je aardse buurman reeds het volgende
jaar als vader kunnen optreden.
e) De twee principes in de mens: materie en geest
Gr.Ev.Joh. XI/75 (2 - 27) (De Heer) Er is reeds vaker uiteengezet, dat Adam als
eerste mens - in de zin van de volledige geestelijke vrijheid - van deze aarde daartoe
was geschapen, een vorm te ontwikkelen van waaruit de materie weer tot het vrije
geestelijk leven zou kunnen worden teruggebracht. Daartoe behoorde echter voor
alles de overwinning van de materie zelf, dat wil zeggen: er moest door een vrij
besluit een toestand worden geschapen, die enerzijds de overwinning van alle lagere,
als aardse lusten, begeerten en neigingen bekende eigenschappen opleverde, om
anderzijds een vrij opstijgen tot het meest volkomen zuivere geestesleven mogelijk te
maken.
Het is reeds vaak genoeg gezegd, dat de menselijke ziel uitermate kleine beginpunten
31
kent, die zich voortdurend tot steeds hogere bewustzijnssferen ontwikkelen, om ten-
slotte in de mens weer die vorm te verkrijgen, die dan als aardse vorm zich niet verder
meer kan ontwikkelen, maar wel in die van haar ziel. Derhalve ontmoeten elkaar in de
mens twee principes: het einde van het stoffelijk leven als hoogste graad van
zelfbewustzijn en het begin van een onveranderlijk zieleleven in de hoogst verkregen
voleinding van vorm. Daarom kan de mens op deze messnede van het aardse leven
zich niet afsluiten voor het bewustzijn dat hij leeft - want daarvoor is hij zichzelf tot
bewijs - maar nochtans er geen idee van hebben, dat hij op de drempel van een
geestelijk leven is aangekomen, dat nu zijn aanvang neemt in de onveranderlijk
blijvende menselijke vorm; met andere woorden: nadat hij vele
lichaamsveranderingen heeft doorgemaakt die de menselijke gestalte als einddoel
hadden, blijft deze nu in haar algemene vorm onberoerd. Wel begint nu een
verandering naar de ziel, die tot doel heeft steeds meer de Geest Gods Zelf te
benaderen en met Deze in een gemeenschap te treden.
Wat kan er gebeuren, als deze overgang niet tot stand komt? Want hier staan materie
en geest scherp tegenover elkaar, die zich wel wederzijds steeds meer verfijnen, maar
nooit - als polariteiten - elkaar geheel kunnen raken.
Er moet hier echter in elk geval een weg gewezen worden, een brug geslagen,
waarover het mogelijk is van de materie tot de geest te komen! Deze weg moet een
voorbeeld zijn, dat iedereen kan navolgen. Zou deze weg niet gevonden worden, dat
wil dus zeggen, zou een mens deze niet betreden, dan zou het uittreden uit de materie
om in een fijnstoffelijk leven over te gaan, onmogelijk worden.
Het streven van de Godheid Zelf moet dus zijn Haar schepselen, die Zij uit liefde en
tot hun redding de weg door de materie liet gaan - nadat deze de grens bereikt hebben
van waaruit de geestelijke weg mogelijk is -, ook tot Zich te trekken en zo te brengen
in de verhouding van Vader tot kind. .
Adam moest deze brug in zichzelf bouwen en had het eigenlijk erg gemakkelijk,
omdat de prikkelingen van de materie zeer gering waren in vergelijking tot heden. Er
was bij hem alleen maar de zelfoverwinning, de gehoorzaamheid nodig, dan was de
brug geslagen en kon in hem het geestelijk leven bloeiend ontwaken, daar
gehoorzaamheid aan God het enige middel tot beproeving is bij een mens, die verder
vrij van elke zonde is. Pas uit ongehoorzaamheid volgen alle andere overtredingen
vanzelf. Nu viel Adam en daarmede had een terugtreden in de materie plaatsge-
vonden, dat wil zeggen in die polariteit, die zich evenzo ver van God kan verwijderen,
als tot God Zelf kan opstijgen tot steeds hogere zaligheden.
Vaak werd nu door bijzonder sterke zielen geprobeerd, door dit bladerendak heen te
breken om de zon er doorheen te laten schijnen, en al naargelang dit ook op enkele
plaatsen daarvan gelukte, bezit de mens oeroude religies. Het gelukte echter deze
sterke zielen niet de kern van de boom zo te treffen, zijn kroon zo te breken, dat deze
machtige boom moest sterven. Dat gelukte hen daarom niet, omdat zij zelf in hun
aardse leven niet zonder schuld waren, maar eerst van de wereld proefden alvorens zij
dorst naar waarheid, naar Godskennis kregen.- Het gelukte pas J ezus, niet alleen het
bladerendak te doorbreken, maar de boom der zonde te breken. Hij verwierf dus in
zich de trap, die Adam niet had behaald en verzoende zo in zich de Godheid, die in
Zijn heiligheid door het niet achten van Zijn gebod was gekrenkt.
32
Daarin, dat nu deze weg die direct tot God leidt is geopend, en daarin, dat deze weg
door de mensenzoon J ezus, die daardoor tot Godszoon werd, werd vervuld, ligt de
verlossing.
(De Heer) Zonder Mij kan niemand tot de Vader komen en zonder het geloof in J ezus
heeft ook nog geen enkele wijze ooit het almachtige Goddelijk Wezen als de oerbron
van alle liefde, die zich persoonlijk kan tonen, ervaren.
Het Onzichtbare werd zichtbaar in J ezus en deze vereniging van beide in de
mensenvorm maakt het nader treden mogelijk van het schepsel tot de Schepper, het
opgaan van de materie in de geest, het terugvoeren van de ontstane gevolgen der
zonde opwaarts over de scheidingswand van materie en geest, over de punten waar zij
anders onmogelijk elkaar hadden kunnen raken. Brug zijn is het leven van J ezus.
f) De leiding van de menselijke ziel tot voleinding
Gr.Ev.Joh. IX/171 (4 - 10) (De Heer) De mens, zoals hij in deze wereld komt, wordt
wat de ziel betreft geheel van Gods Almacht gescheiden en wordt in alles overgelaten
aan zijn eigen willen en kennen. Pas wanneer hij door de belering uit de mond van
zijn ouders en andere wijze leraren tot erkenning van God komt, zich dan gelovig tot
Hem wendt en Hem vraagt om Zijn hulp en bijstand, dan begint ook het instromen
van de zijde van God door alle hemelen heen, en de ziel van de mens gaat over in een
steeds duidelijker erkennen en eindigt in een steeds grotere liefde tot God en wordt
daardoor langzamerhand evenzo volkomen in en door de Geest van God in haar, als
de Goddelijke Geest in haar zelf volkomen is, en blijft daarbij nochtans in alles
volkomen vrij en zelfstandig.
Elke voleindigde ziel is van een en dezelfde waarheid doordrongen, omdat zij
voortvloeit uit het Licht van haar liefde tot God en tot de naaste.
Zolang de mensen onder elkaar tot twist, strijd en oorlog kunnen komen, zijn zij ook
ver verwijderd van het Godsrijk en zullen daarin niet eerder komen, dan wanneer zij
in alle geduld, deemoed, zachtmoedigheid en ware naastenliefde onwrikbaar groot
zijn geworden; maar zijn zij dat eenmaal geworden en komen zij daardoor in zich tot
de waarheid uit God, dan is het met alle twist, strijd en oorlog ook definitief
afgelopen.
g) Over de levensweg op aarde en in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh. VII /156 (7 - 12) (De Heer tot de Farizeen) De mens moet in de wereld
werken en vrijwillig de slechte verleidingen van de wereld weerstaan. Daardoor wordt
zijn ziel sterk en de kracht van Gods Geest zal deze doordringen. Maar door als een
luiaard te leven komt geen mens ooit tot het ware, eeuwige leven, dat afhankelijk is
van volkomen werkzaamheid in al de talloos vele levenslagen en sferen.
Zulke mensen (die zich geheel van de wereld afzonderen, evenals de kluizenaars van
de Karmei en Sion) zondigen weliswaar even weinig als een steen zondigt; maar is dat
soms een verdienste voor de steen? De ziel zal echter haar lichaam moeten afleggen;
wat zou zij in het hiernamaals kunnen doen met haar grote zwakheid en haar
volslagen niets doen? Want daar zullen toch ook beproevingen van allerlei aard over
33
haar komen, die de ziel tot algehele activiteit zullen aansporen. En deze beproevingen
zullen voor de ziel, die is toegerust met haar op aarde verkregen vermogens, geheel
overeenkomen met die op deze aarde. Alleen moeten zij voor de ziel als zodanig
sterker zijn dan hier, omdat aan gene zijde dat, wat een ziel denkt en wil, zich ook
reeds als werkelijkheid aan haar voordoet. Hierop aarde heeft de ziel alleen te doen
met haar onzichtbare gedachten en ideen, waar zij gemakkelijker tegen kan vechten
en waarvan zij ook gemakkelijker los kan komen; maar als de gedachten en ideen tot
een zichtbare realiteit worden - , hoe zal de zwakke ziel daar dan haar zelfgeschapen
wereld moeten bestrijden?
Daarom zullen in het hiernamaals de verzoekingen ook erger worden dan hier. En wat
zal de ziel kunnen doen, om zich uit de harde gevangenschap van haar eigen kwade
hartstochten te bevrijden? En toch zal zij aan de andere zijde tot veel grotere
zelfwerkzaamheid moeten komen, om zich uit de dwaling van haar eigen gedachten,
ideen en voorstellingen te bevrijden; want wanneer zij niet eerst zelf het werk ter
hand zal nemen, zal zonder overgang geen plotselinge hulp door erbarmen van God of
van een andere geest tot haar komen, evenmin als dat hier op aarde reeds meestal het
geval is.
Want wie God niet ernstig zoekt, maar geheel de lusten van de wereld najaagt, die
verliest God en God zal hem geen tekenen geven, waaraan hij zou kunnen zien, hoe
diep en ver hij reeds van God is afgeweken. Pas wanneer hij uit eigen beweging en
behoefte God weer zal beginnen te zoeken, zal God hem ook beginnen naderbij te
komen en Zich door de zoekende ook in zoverre laten vinden, als het de zoekende
ware ernst is God te vinden en te leren kennen.
h) De ziel in het hiernamaals
Gr.Ev.Joh. VII/17 (5 - 7) (De Heer) Elke ziel zal in het hiernamaals dat worden, wat
zij wil. Is het iets kwaads, dan wordt zij er van tevoren wel opmerkzaam op gemaakt,
welke gevolgen dat noodzakelijk zal hebben. Zal zij daardoor tot inkeer komen, dan
kan zij gauw en gemakkelijk geholpen worden; komt zij daardoor echter niet tot
inkeer, dan wordt zij ongehinderd gelaten alles te hebben en te genieten, waar haar
liefde naar uitgaat.
Deze liefde nu, hetzij van goede of kwade aard, is in feite het leven van de ziel van
elk mens, engel of duivel; ontnemen wij de liefde aan de ziel, dan ontnemen wij haar
ook het leven en het bestaan. Maar dat kan nooit in de zuivere Goddelijke orde
voorkomen, want zou ook maar het kleinste atoom in de schepping vernietigd kunnen
worden en volledig het bestaan verliezen, dan zou God Zelf daardoor een atoom aan
Zijn bestaan verliezen, hetgeen echter onmogelijk is.
En zo kan een mensenziel des te minder haar bestaan geheel verliezen; maar zij kan
hoogst ongelukkig en ellendig worden geheel door haar eigen wil en kan, als zij het
maar ernstig wil, ook weer door haar eigen vrije wil gelukkig en volkomen zalig
worden.
Gr.Ev.Joh. IX/142 (2) - 143 (8) (Uit een belerend gesprek van de Heer met vissers
aan het Witte Meer) (De Heer) De ware zaligheid van het leven bestaat niet in het
34
helder en duidelijk zien en kennen, maar alleen in de steeds groter wordende
liefdadigheid. Daarom moet elke ziel zich dat eerst tot haar enige levenselement
maken, alvorens zij ooit innerlijk tot duidelijk inzicht van het leven kan komen. Want
de liefdadigheid is een innerlijk vuur, dat door steeds levendiger te worden tot een
heldere vlam moet worden.
Is eenmaal dit levenselement in de ziel geheel gewekt, zodat de ziel zelf helemaal tot
dit levenselement wordt, - wat betekent dat de hele mens in de geest opnieuw, dus
wedergeboren wordt - dan blijft de ziel ongeacht haar innerlijke heldere inzicht
vanwege haar tot in hoogste graad gegroeide liefdadigheid, ook in hoogste mate
werkzaam. Haar zaligheid en helder inzicht groeien naar de graad van haar
liefdadigheid en niet naar de graad van haar heldere inzicht, waartoe zij zonder de
liefdadigheid zonder meer nooit kan geraken; want het is reeds van eeuwigheid her zo
door God bepaald, dat geen geest en geen mensenziel zonder een overeenkomstige
werkzaamheid ooit tot het Licht kan komen.
Hoe verkrijgen de mensen op deze aarde het licht? Wel, zij wrijven hout op hout, of
steen op steen zo lang, tot er vonken afvliegen; vallen die vonken op licht brandbaar
materiaal - zoals hout, stro, zekere harssoorten vermengd met zwavel en nafta -, dan
zal al spoedig een heldere vlam oplaaien en het zal licht worden in haar zelf en
rondom haar naar alle richtingen.
Zie, zo blijkt reeds in de dode wereld der materie, dat aan het vuur - en licht maken
een zekere werkzaamheid moet vooraf gaan! En zo moet des te meer aan het
levenslicht een zekere werkzaamheid vooraf gaan; door deze wordt de liefde gewekt,
die het levens element is, en uit haar verhoogde werkzaamheid ontstaat dan pas het
licht in de ziel, dat is de wijsheid, die zichzelf en alle dingen uit zich kent, beoordeelt
en ordent.
Zo is het gesteld met de dingen van het leven van de ziel en haar innerlijke heldere
kennis en inzicht. De wijsheid van een ziel is reeds hier en nog meer in het
hiernamaals het gevolg van haar werkzaamheid; zou deze ooit kunnen ophouden, dan
zou bij de ziel ook de wijsheid en innerlijke helderheid van het leven ophouden. - Heb
je dat nu begrepen?
(Daarop een van de vissers) J a, Heer en Meester. Maar nu zou ik ook nog graag willen
weten, waarin de werkzaamheid van een volkomen ziel in het grote hiernamaals be-
staat. Op deze harde aarde is er voor de mens zeer veel te doen, als hij wil leven - wat
moet hij echter in het grote geestelijke hiernamaals doen? Wordt daar ook geploegd,
gezaaid en geoogst voor het levensonderhoud?
(De Heer antwoordt) J awel vriend, ploegen, zaaien en oogsten, - maar wel op een
andere manier en in een andere zin, dan dat gebeurt op deze materile wereld! Weet,
dat zonder de grote werkzaamheid van de geesten en in het bijzonder van de
volmaakte geesten, op geen enkele aarde iets zou ontstaan! Er zou niet alleen niets
groeien en geen levend wezen op de grond rondwandelen, maar er zou ook geen zon
en geen aarde ooit zijn ontstaan en nog minder voortbestaan.
De mensen ploegen wel de aarde en strooien het zaad in de voren; maar het is aan de
geesten opgedragen het kiemen, groeien en rijpen van de vrucht te bewerkstelligen. In
het bijzonder voor de volkomen geesten is er zowel op deze aarde als ook op al de
andere hemellichamen veel te doen; nog meer echter voor de juiste ontwikkeling van
35
de ziel en de vervolmaking van de mensen reeds aan deze zijde, en dan nog veel meer
in het hiernamaals. Want er komen immers steeds onvergelijkbaar meer onvolkomen
zielen in het hiernamaals dan volkomen, vooral van deze aarde. Deze onvolkomen en
slechte zielen zouden echter de gehele aarde met hulp van de onzuivere natuurgeesten
spoedig dermate verderven, dat er geen gras, geen struik, geen boom meer op haar
zou groeien en geen dier en geen mens meer zou kunnen bestaan.
Alleen door de liefde, wijsheid en macht van de volkomen geesten worden de kwade
en onvolkomen zielen in het hiernamaals daaraan verhinderd, en dan ook geleidelijk
verder ontwikkeld en mogelijkerwijze ook van trap tot trap dichter bij het Godsrijk
gebracht.
Hoe de volkomen geesten dat allemaal bewerkstelligen, laat zich niet met woorden
beschrijven; maar wanneer jullie zelf in de geest zijn wedergeboren, dan zal het je wel
duidelijk en vanzelfsprekend worden, hoe de geesten werken en doen in het grote
hiernamaals. - Heb je dat ook begrepen?
(Spreekt opnieuw dezelfde visser) J a, lieve Heer en Meester, en ik dank U voor Uw
kolossale geduld met ons zwakke en nog zeer domme mensen! Het zal zeker nog lang
duren, tot wij, temidden van louter wonderen levend, die wonderen zullen begrijpen!
Wij zien en genieten van het water en weten niet in het minst, wat het is. Wij zien
eveneens het vuur en zijn licht, ondervinden zijn gloed en warmte, maar weten ook
helemaal niet wat het is en wat zijn eigenlijke ontstaansgrond is. Maar het zij, zoals
het is, wij zijn nu reeds bovenmate blij en gelukkig, dat wij door Uw overgrote
genade en liefde nu de onbedrieglijke weg naar de volle en levende waarheid hebben
gekregen.
O, lieve Heer en Meester, wees ons nu ook met Uw genade behulpzaam, dat wij deze
weg tot aan het lichtende doel nooit moe, zwak en traag worden te bewandelen.
(Daarop antwoordt de Heer) Wie gelooft en de goede weg heeft, zal ook dat bereiken,
waarnaar hij ernstig streeft!
5.
Het drievoudige wezen van de mens en het Godsrijk in het hart van de mens
Bij de geboorte van het lichaam wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de
volkomen zuivere Geest van God in het hart van de ziel gelegd.
(Gr.Ev.Joh. II/217 (5))
a) Het gezicht van Oalim
H 11 /72 (9 - 26); 74 (2 - 3,24 - 32) (Oalim) Het klonk mij aanvankelijk erg vreemd
in de oren, dat ik mijn hart zou hebben moeten zien. Toen ik echter zo nadacht over
deze mogelijkheid of onmogelijkheid de ogen in het lichaam te brengen, verloor ik
plotseling het licht van mijn ogen; maar bijna op hetzelfde ogenblik werd alles licht in
mij, daarom zag ik mij innerlijk dus, zoals ik mij anders uiterlijk zie bij het licht van
de zon.
Ik kon niet begrijpen, hoe zoiets mogelijk zou kunnen zijn, maar daar begon ook al
36
spoedig mijn hart geheel doorzichtig te worden en ik zag weldra drie harten z in
elkaar steken, als er binnen de ruwe kastanjevrucht drie kernen zijn: in de bruine schil
de eigenlijke vleeskern en daarin pas de kleine kiemkern, waarin het leven is besloten,
en in deze de oneindige menigvuldigheid en eindeloze veelheid. Het uiterlijke hart
sprong spoedig uiteen en viel losgemaakt in de eindeloze diepte; en dat was het
uiterlijke hart van vlees van het lichaam. Het meer inwendige, substantile hart bleef
echter en verwijdde zich voortdurend, omdat het binnenste, zeer sterk lichtende
kiemhart daartoe dwong, daar dit zelf aldoor groeide en steeds groter werd, evenals de
kiem van een in de aarde gelegd zaad zich zo lang al maar vergroot, tot daaruit een
machtige boom is geworden.
Zo was het ook met mijn binnenste kiemhart het geval. Aanvankelijk zag het er
slechts uit, als was het een hart; toen het echter al maar groter werd, kreeg het ook
steeds meer een menselijke gestalte en herkende ik mij zelf in deze nieuwe mens, die
is voortgekomen uit mijn meest innerlijke lichte kiemhart.
Bij de aanblik van deze mens kwam de gedachte in mij op: "Heeft soms deze nieuwe
hartmens in mij ook nog een hart in zich?" En ik werd gewaar, dat ook hij nog een
hart in zich droeg. Maar dit hart zag er uit als een zon, en haar licht was
duizendvoudig sterker dan het licht van onze natuurlijke zon.
Toen ik dit hart aandachtig bekeek, ontdekte ik opeens in het midden van dit
zonnehart een klein, aan U, 0 heilige Vader, volkomen gelijk, levend evenbeeld, -
maar wist niet hoe dat mogelijk was.
Doch toen ik daarover nadacht, kwam een onuitsprekelijke zaligheid over mij en Uw
levende beeld sprak tot mij uit het zonnehart van de nieuwe mens in mij het volgende:
"Richt je ogen opwaarts en je zult spoedig gewaar worden, waarvandaan en hoe Ik nu
levend in je woon!"
En ik richtte aanstonds mijn ogen omhoog en aanschouwde meteen in een eindeloze
diepte der diepten van oneindigheid eveneens een onmeetbaar grote zon, en in het
midden van deze grote zon al spoedig U Zelf, o heilige Vader!
Van U uit gingen onnoemelijk veel ongekend lichte stralen, en een van deze stralen
viel in het zonnehart van de nieuwe mens in mij en vormde zo U Zelf levend in mij.
Spoedig daarop strekte de nieuwe kiemhartmens zijn arm uit en wilde mij uiterlijke
mens gevangen nemen.
Ik schrok, en deze schrik wierp mij weer in mijn oude huis terug. - Het eerder
ontweken vleeshart kwam weer uit de diepte omhoog en legde zich meteen weer om
de twee binnenste harten; toen dat gebeurd was, werd de uiterlijke wereld mij weer
zichtbaar en al het innerlijke verdween.
En dat is ook alles, wat ik in mij gezien, gevoeld en gehoord heb. (De hoge Abedam
tot Oalim en dus ook tot al de vaderen) Luister en laat eenieder in zich er acht op
slaan, wat Ik je hier nu zal zeggen! . . . J ullie zijn reeds bijzonder zwak geworden,
hoewel al je oorspronkelijke leraren nog in leven zijn; hoe zal het dan wel later
diegenen vergaan, die zelfs over jullie huidige bestaan in hevige strijd zullen
gewikkeld worden?! Daarom zeg Ik jullie nogmaals, dat geen leer enig nut heeft, als
haar bepalingen niet door Mijn levend getuigenis in elk mensenhart konden bevestigd
worden. In Oalim zelf hebben jullie dit levende getuigenis geheel uitgebeeld
gekregen. Dat moet nu zo genomen worden, dat jullie het niet bij de leer alleen laten,
37
maar er ijverig voor zorgt, dat deze bij hen die beleerd zijn geworden weldra overgaat
tot de volle, levende daad. Wees ervan verzekerd, dat een ieder die deze leer ernstig
metterdaad zal opnemen, spoedig het grote, levende, heilige getuigenis van Oalim in
zich zal vinden, dat stralend lichtend zal getuigen van de echtheid van Mijn aan jullie
allen gerichte woord.
Zie, Oalim vond in het derde kiemhart, nadat het zich tot een mens had gevormd, nog
een zonnehart en in dit hart tenslotte Mij Zelf, zoals je het verwarmende beeld van de
zon in elke dauwdruppel vindt; en dit Mijn Beeld in hem sprak zoals Ik in hem, en
diens woord maakte hem Mij duidelijk als de eeuwige heilige Vader in de hoogte van
Mijn oneindig heilige Goddelijkheid!
Deze innerlijke mens Oalim wilde reeds een worden met zijn uiterlijke substantile,
en ten dele ook met diens geheel uiterlijke materile mens; maar daartoe was Oalim
nog niet rijp. J ullie zullen dat alles pas ervaren als je de volle rijpheid hebt bereikt,
maar dan blijvend en eeuwig.
Leer je nakomelingen evenzo daarnaar, dan zullen jullie hem een blijvend getuigenis
overleveren van de echtheid van Mijn leer. En wie dit getuigenis in zich zal vinden,
heeft ook reeds het eeuwige leven uit Mij ontvangen, dat hem nimmer meer zal
worden ontnomen. - Zie, dat alles heeft het gezicht van Oalim jullie te zeggen.
b) Lichaam, ziel, geest
(Gr.Ev.Joh. 11 /217 (5) (De Heer) Bij de geboorte van het lichaam uit het lichaam
van de moeder wordt de eeuwige levenskiem als een vonkje van de zuivere
Goddelijke Geest in het hart van de ziel gelegd, evenals bij de vrucht van een plant,
wanneer zij de bloesem heeft afgeworpen en zichzelf begint te wapenen en te
consolideren. Is het lichaam eenmaal gevormd, dan begint de ontwikkeling van de
geest in het hart van de ziel. Hier moet dan de ziel al het mogelijke, doen, opdat de
geest in haar begint te kiemen, en moet hem daarbij nuttig zijn.
Gr.Ev.Joh. IX/ 174 (9 - 12) (Raphal tot een arts) Het licht van de volle levenslamp
in het leven hier op aarde is een vol, levend geloof, die de dingen van het Godsrijk
verlicht. Wie in dit licht blijft en zich niet meer dan nodig bekommert om de dingen
van deze wereld, die komt vroegtijdig tot het eeuwige levenslicht in zich, en zo dan
ook reeds hier in het zichtbare wezenlijke rijk van God en in zijn kracht en macht.
Want wie een is met de wil van God de Heer, die is ook een met Zijn eeuwig
volkomen wijsheid, vrijheid, zelfstandigheid, macht en kracht, en is daardoor dan ook
voor altijd een waar kind van God.
Welnu, ik ben zo'n kind van God, ben dat echter niet pas in de reine wereld der
geesten geworden, maar nog in mijn aardse levens zodanig, dat de macht van de
goddelijke geest in mij dat alles vermocht te bewerken, waartoe zij nu in staat is. Ik
ben dan ook niet op die manier wat het lichaam betreft gestorven, zoals alle mensen
sterven, maar de macht van de goddelijke geest in mij loste het plotseling zo volledig
op, dat er niet een zonnestofje groot van op deze aarde achterbleef; alles van het
lichaam is tot mijn eeuwig, onverwoestbaar kleed geworden, en je ziet me dan nu met
lichaam, ziel en geest. Zou je dat moeilijk zijn te geloven, voel mij dan maar aan, en
38
je zult een mens met vlees en beenderen waarnemen, zolang ik dat wil; wil ik evenwel
alles weer in het zuiver geestelijke veranderen, dan zul je me weliswaar ook nog
precies zo zien als nu, doch niet met je vleselijke ogen, maar met de ogen van je ziel,
die ik je kan openen, wanneer en hoe lang ik dat wil. Kom nu naderbij en bevoel mij;
want ook deze door jou aan mij opgedane ervaring behoort tot het gebied van de
joudoor mij gegeven uiteenzetting van het werkelijk bestaan van het Godsrijk.
Gr.Ev.Joh. IX/176 (2 - 4, 7, 9) (Verder Raphal tot de arts) Er is slechts n Zijn;
maar een niet zijn is er in de gehele schepping nooit. Het tijdelijk materile bestaan is
toch maar een proefbestaan om het ware en onverwoestbare bestaan te bereiken.
Nochtans is het echter in zich ook een geheel geestelijk bestaan, daar op zichzelf
beschouwd in de gehele sfeer van de oneindigheid onmogelijk een ander werkelijk en
waar bestaan kan zijn.
Zie, vriend, met al je griekse wereldwijsheid, daar zit nu de Heer onder ons! Hij
geheel alleen is het ware en eeuwig werkelijke Zijn in Zich Zelf; wij zijn slechts Zijn
door Zijn wil van de kleinste tot de grootste verwerkelijkte ideen en lichtgedachten.
Daar nu Zijn ideen en lichtgedachten als de vrucht van Zijn eeuwige, oneindige
liefde (die Zijn Wezen en Zijn is), evenals Hij Zelf onvergankelijk en nooit te
verwoesten zijn, zo is immers ons bestaan ook eeuwig onverwoestbaar in het
werkelijke geestelijke Zijn. - Het is dus onmogelijk, dat ook maar een puntje van
datgene ooit vernietigd zou kunnen worden, wat er eenmaal is, omdat al het eenmaal
bestaande in de oneindige volheid van gedachten en ideen van onze Heer en eeuwige
Meester een niet te verdelgen realiteit is.
Wanneer de Heer ook maar een kleinste van Zijn scheppende, goddelijke gedachten
en ideen geheel zou kunnen verdelgen en vernietigen, dan zou Hij immers van Zijn
absoluut oneindige volmaaktheid iets verliezen -, wat in zich echter de reinste
onmogelijkheid zou zijn.
Ed 51 (5,7) (De Heer) Wanneer de vrucht ongeveer drie maanden levend in het
lichaam van de moeder is geweest, dan heeft het zielehart van de rustig geworden ziel
een zekere soliditeit bereikt en wordt door een engelengeest precies in het hart van de
ziel een eeuwige geest gelegd onder zevenvoudig omhulsel. Natuurlijk moet hier nie-
mand aan een natuurlijk omhulsel denken, maar aan een geestelijk, dat veel krachtiger
en beter houdbaar is dan een stoffelijk -, wat ook reeds aan veel dingen op de wereld
is te zien, waar het eenvoudiger is een materile kerker te doorbreken dan een
geestelijke. - Na het inleggen van de geest in het hart van de ziel, wat bij sommige
kinderen vroeger, bij andere later geschiedt, bij velen drie dagen voor de geboorte,
groeit het lichaam sneller uit en de geboorte zal plaats vinden.
c) De Drie-eenheid in God en mens
Gr.Ev.Joh. VIII /24 (1, 4 -14); 25 (1-15) (De Heer bij Zijn opdracht aan de
discipelen) . . . al degenen, die Zijn levensleer geheel hebben aangenomen, door de
oplegging van hun handen te dopen, dat wil zeggen te sterken in de naam van de
Vader, die de Liefde is, in de naam van het Woord, dat de Zoon is of de wijsheid van
de Vader, en in de naam van de Heilige Geest, die is de alles vermogende Wil van de
39
Vader en de Zoon.
Onder deze drie begrippen is het Wezen van God geheel verklaard en aan de mensen
volledig uitgebeeld. Het is waar, dat daarbij voor een mens met een zwak bevattings-
vermogen een soort Goddelijkheid van 3 personen te voorschijn komt; maar men kan,
om aan de diepste en in de grond meest innerlijke waarheid in alles geheel getrouw te
blijven, het immers toch niet anders voorstellen dan het is gedaan.
De mens is geheel naar het evenbeeld van God geschapen en wie zich zelf volkomen
wil kennen, moet weten en in zich erkennen, dat hij als een en dezelfde mens eigenlijk
ook uit drie persoonlijkheden bestaat! J e hebt ten eerste een lichaam, voorzien van
alle nodige zintuigen en andere voor een vrij en zelfstandig leven benodigde
ledematen en bestanddelen van het grootste tot aan het kleinst denkbare. Dit lichaam
heeft, ten behoeve van de vorming van de geestelijke ziel in hem, een geheel eigen
natuurlijk leven, dat zich van het geestelijke zieleleven in alles streng onderscheidt.
Het lichaam leeft van de natuurlijke voeding, waaruit het bloed en de andere
voedingssappen voor de verschillende lichaamsbestanddelen worden gevormd. - Het
hart heeft in zich een speciaal levend mechanisme en wel zodanig, dat het zich
voortdurend moet uitzetten en daarna weer samentrekken. Het drijft daardoor het het
lichaam levend houdende bloed met de andere daaruit ontstane sappen in alle
lichaamsdelen en neemt het, door het zich samentrekken, ook weer terug in zich op,
om het met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen en dan weer opnieuw uit te drijven
tot voeding van de vele lichaamsbestanddelen. Zonder deze voortdurende eigen
werkzaamheid van het hart zou de mens geen uur lang wat het stoffelijk lichaam
betreft kunnen leven.
Met deze leven gevende werkzaamheid van het hart, en evenzo ook met de eigen
werkzaamheid van de longen, de lever, de milt, de maag, de ingewanden, de nieren en
zo nog talloos veel andere bestanddelen van het lichaam, heeft de ziel helemaal niets
te doen. Nochtans is het lichaam als een voor zich geheel afgesloten persoonlijkheid
een en dezelfde ene mens en doet en handelt zo, als waren beide een en geheel
dezelfde persoonlijkheid.
Beschouwen wij nu de ziel op zich, en wij zullen zien, dat ook zij voor zich een
geheel volkomen mens is, die substantieel geestelijk ook in en voor zichzelf precies
dezelfde bestanddelen bevat als het lichaam en zich daarvan in hogere geestelijke
overeenkomst ook zo bedient als het lichaam van zijn materile.
Hoewel dus enerzijds het lichaam en anderzijds de ziel voor zich twee heel
verschillende mensen of personen voorstellen, - waarvan elk voor zich een haar
geheel kenmerkende werkzaamheid heeft, waarover zij tenslotte niet eens rekenschap
kan geven over het hoe en waarom -,zo vormen zij echter in de grond van het
eigenlijke levensdoel nochtans slechts n mens. Niemand kan dus beweren, dat hij
niet n mens is, maar een 'tweemens'. Want het lichaam moet de ziel dienen en deze
met haar verstand en wil het lichaam, waarom de ziel ook voor de handelingen, waar-
voor zij het lichaam heeft gebruikt, evenzo verantwoordelijk is als voor haar eigen
handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten, wensen, verlangens en begeerten.
Als wij nu het leven en zijn van de ziel op zich nog nader beschouwen, zullen we ook
gemakkelijk ontdekken, dat zij, al is zij ook een substantieel lichaam van een mens,
op zich niets hoger zou staan dan mogelijk de ziel van bijvoorbeeld een aap. Zij zou
40
wel een instinctmatig verstand in een iets hogere graad hebben dan een gewoon dier,
maar van een verstand of een hogere vrije beoordeling van de dingen en hun
samenhang zou nooit sprake kunnen zijn.
Dit hogere en eigenlijk hoogste en aan God geheel gelijkvormig vermogen in de ziel
wordt veroorzaakt door een zuiver essentieel geestelijke derde mens, die in de ziel
woont. Door hem kan de ziel het ware van het valse en goed van kwaad
onderscheiden en kan zij vrij naar alle denkbare richtingen heen denken en geheel vrij
willen. Al naar gelang zij met haar door haar geest ondersteunde vrije wil besluit voor
het zuiver ware en goede, maakt zij zich geleidelijk aan geheel gelijkvormig, dus
sterk, machtig, wijs en als in hem wedergeboren, identiek aan de in haar wonende
geest.
Is dat het geval, dan is de ziel zo goed als n wezen met haar geest, zoals ook de
meer edele lichaamsdelen van een volkomen ziel - welke lichaamsdelen eigenlijk
bestaan uit de zeer verschillende lichaams natuurgeesten - geheel overgaan in het
geestelijk substantile lichaam, dat men het vlees van de ziel kan noemen. En
tenslotte kan daardoor deze laatste dan ook overgaan in het essentile lichaam van de
geest, waaronder ook is te verstaan de ware opstanding van het vlees op de jongste en
meest ware levensdag van de ziel; die volgt dan, wanneer een mens volkomen in de
geest wordt wedergeboren, hetzij reeds hier in dit leven of iets moeizamer en
langduriger in het hiernamaals.
Alhoewel een in de geest volledig wedergeboren mens beslist slechts n volkomen
mens is, bestaat zijn wezen nochtans blijvend uit een goed te onderscheiden drieheid.
Aan elk ding is een te onderscheiden drievoudigheid op te merken: Het eerste waar
het oog op valt is de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen ding denkbaar zijn en
zou het ook niet kunnen bestaan. Het tweede is duidelijk de inhoud van de dingen;
want zonder die zouden zij er ook niet zijn en hadden ze ook geen vorm en uiterlijke
gestalte. Het derde voor het bestaan van een ding eveneens noodzakelijke is een
innerlijke, in elk ding aanwezige kracht, die de inhoud van de dingen in zekere zin
samen houdt en het eigenlijke wezen daarvan uitmaakt. En juist omdat deze kracht de
inhoud en daardoor ook de uiterlijke vorm van de dingen bepaalt, is zij ook de
grondkern van al wat bestaat en zonder haar is er evenmin een ding denkbaar, dan
zonder een inhoud of uiterlijke vorm. J e ziet nu, dat de genoemde drie delen elk voor
zich wel zijn te onderscheiden, omdat de uiterlijke vorm niet haar inhoud is en de
inhoud niet de teweegbrengende kracht zelf is; en toch zijn zij volledig n.
Keren we nu terug tot onze ziel. De ziel moet nu eenmaal vanwege het bepaalde, voor
haar bestemde bestaan een uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens; de
uiterlijke vorm is dus dat, wat wij het lichaam of ook het vlees noemen, hetzij nog
stoffelijk of vergeestelijkt substantieel, dat is enerlei. Bestaat dan de ziel als een mens
naar de vorm, dan zal zij ook een met de uiterlijke vorm overeenkomende inhoud
hebben. Deze inhoud of innerlijk lichaam van de ziel is haar eigenlijke wezen zelf,
dus de ziel. Is dat alles aanwezig, dan is ook de kracht aanwezig, die de hele ziel heeft
veroorzaakt, en deze is de geest, die tenslotte alles in allen is, daar zonder deze
onmogelijk een massieve substantie en zonder die laatste ook geen lichaam, dus geen
uiterlijke vorm zou bestaan. Hoewel dus de drie goed te onderscheiden
persoonlijkheden in het geheel slechts n wezen zijn, moeten zij toch speciaal als te
41
onderscheiden genoemd en gekend worden.
In de geest of de eeuwige essentie woont de liefde als de alles tot stand brengende
kracht, de hoogste intelligentie en de levende vaste wil; dat alles samen brengt de sub-
stantie van de ziel voort en geeft haar de vorm of het wezen van het lichaam. Is de ziel
of de mens eenmaal aanwezig naar de wil en de intelligentie van de geest, dan trekt de
geest zich in het binnenste terug en geeft aan de nu bestaande ziel een als van hem
gescheiden vrije wil en een vrije en in zekere zin zelfstandige intelligentie. De ziel
maakt zich deze intelligentie eigen, ten dele door uiterlijke waarnemingszintuigen en
ten dele door een innerlijk gewaarworden, en vervolmaakt die dan, als zou de vervol-
maakte vrije intelligentie haar eigen werk zijn.
Tengevolge van deze noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin de ziel zich
als van haar geest gescheiden voelt, is zij geschikt tot het waarnemen van zowel
uiterlijke als innerlijke openbaring. Ontvangt zij deze, neemt zij ze aan en handelt zij
daarnaar, dan begint zij daardoor zich met haar geest te verenigen en daardoor gaat zij
ook steeds meer over in diens onbeperkte vrijheid, zowel wat betreft de intelligentie
en de vrije wil, als ook in de kracht en macht dat alles te kunnen bewerkstelligen, wat
zij kent en wil.
Daaruit kun je weer zien, dat de ziel als de in levende substantie omgevormde
gedachte van de geest, die in de grond de geest zelf is, toch in zekere zin als een
tweede uit de geest voortgekomen iets is en beschouwd kan worden, zonder daarom
anders te zijn dan de geest zelf is.
Dat tenslotte de ziel als een individu zich ook met een uiterlijk lichaam vertoont, als
in zekere zin de derde persoonlijkheid, dat laat je de dagelijkse ervaring zien. Het
lichaam dient voor de ziel als een uiterlijke openbaring van haar innerlijke geest en
heeft tot doel, de intelligentie en de vrije wil van de ziel naar buiten te keren, te
beperken en dan pas de innerlijke onbeperktheid van intelligentie en wil en zijn ware
kracht te zoeken en te vinden. Dan kan zij een verheerlijkte en volledig individueel
zelfstandige eenheid worden met de innerlijkste geest, die steeds zelf het enige Iets en
krachtige Zijn van de mens is.
Tot slot van deze hoogst belangrijke uiteenzetting willen wij overgaan tot het
drienige wezen van God Zelf, opdat jullie duidelijk mogen inzien, waarom Ik jullie
vanwege de hogere, innerlijk levende waarheid heb moeten aanbevelen, dat jullie de
mensen, die in Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen, moeten
dopen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige geest, dat betekent
moeten sterken. Zie, de Schrift van de profeten zegt en verklaart, dat Ik, J ezus
Christus - ook Mensenzoon genoemd - de ware God ben, hoewel Hij onder verschil-
lende namen, als Vader, Zoon en Geest wordt aangeduid en genoemd! En toch is God
slechts n persoonlijke Heerlijkheid in de meest volkomen vorm van een mens.Zoals
echter de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar binnenste geest zodanig zijn vereend,
dat zij slechts n wezen of slechts n individuele substantie uitmaken, maar onder
elkaar een onscheidbare drie zijn, alzo vereend zijn Vader, Zoon en Geest, zoals dat
wordt geleerd in de geschriften van de oude vaderen en de profeten.
Hi I /blz.55 (12 - 13) (De Heer) Weet dan, het is van geen belang hoe een ding is in
ruimte en tijd; maar er is alles aan gelegen, hoe jullie leven is buiten deze beiden
42
(ruimte en tijd), dat wil zeggen in het eeuwige Zijn. Met de ogen van het lichaam
neem je de dingen waar buiten je; met de ogen van de ziel in je, en met de ogen van
de geest zie je vanuit het centrum van de dingen en zo ook van je wezen. Maar pas
door het toetreden van Mijn Geest krijgen alle dingen hun spraak en worden zij door
en door levend. - Ziet, Ik, jullie heilige Vader, verklaar jullie veel! Wees daarom
ijverig in de liefde, opdat Mijn genade niet wordt opgehouden! - Amen.
d) De opstanding van het vlees
(zie daarover ook voorafgaand onder c) bij Gr. Ev. Joh. VIII /24 (13))
Gr.Ev.Joh.V/238 (1,3,6) (De Heer tot Zijn discipelen)
Onder de opstanding van het vlees is te verstaan de goede werken van de ware
naastenliefde! Deze zullen het vlees van de ziel zijn en tegelijk met haar op haar
jongste dag in de geestelijke wereld, naar het waarachtige bazuingeschal van deze
Mijn leer, als gedegen etherisch lichaam opstaan tot eeuwig leven. Al zou je honderd
maal op deze aarde een lichaam hebben gedragen, dan zul je in het hiernamaals
slechts dit ene, bovenomschreven lichaam hebben. - "In je vlees zul je God zien",
betekent zoveel als: In je goede werken naar de welgekende wil van God zul je je God
aanschouwen, omdat het alleen de werken zijn, die de ziel met haar lichaam (dat haar
slechts tot een werktuig is gegeven) uitoefent, en die een ziel Of de adel die voor God
geldt, Of ook het tegendeel geven. Reine werken geven het reine, onreine het onreine.
Alleen het zuivere denken naar de zuivere wetenschap en het ook verder kuise en
reine zich gedragen, zonder werken der naastenliefde of met te weinig daarvan,
verschaft de ziel nog lang geen geestelijk lichaam en dus ook geen aanschouwen van
God. - J a, mijn geliefden, het nog zo zuivere weten en geloven heeft geen vaste
wanden, die jullie beschermen als het stormt; maar wel zijn en hebben dat de werken
van de ware naastenliefde. Zij zijn het ware, blijvende lichaam van de ziel, haar
woonhuis, haar land en haar echte wereld. Onthoudt dat goed, niet alleen voor jullie
zelf, maar vooral ook voor diegenen, aan wie jullie het evangelie zullen prediken na
Mij! Zo zij eenmaal het woord van heil zullen weten en geloven, vermaan ze dan, de
ware werken te doen van de door Mij zo vaak geboden naastenliefde!
e) Het Rijk van God in het menselijk hart
(Zie ook: Hfdst.III b; Gr.Ev.Joh.III /241 (8 - 10))
Gr.Ev.Joh. IX/72 (11 - 15) (De Heer) Als de mens zonder twijfel begint te geloven
en door zijn doen naar de leer het geloof levend maakt, dan pas ontvouwt zich het rijk
van God z in de mens, als in het voorjaar het leven in de planten door het licht van
de zon worden beschenen en verwarmd en daardoor gedwongen worden tot innerlijke
werkzaamheid. - Wel wordt al het leven als van buitenaf komend gestimuleerd en
opgewekt, - maar het ontstaan, de ontwikkeling, het ontvouwen, de vorming en
stabilisering gaat dan steeds van binnen uit. Evenzo moeten ook dieren en mensen de
voeding eerst van buitenaf komend in zich opnemen; maar dat opnemen van spijs en
drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam; deze gaat dan pas van de
43
maag uit naar alle delen van het lichaam. Zoals dan in zekere zin de maag het
voedende hart van het leven in het lichaam is, zo is het hart in de mens de 'voe-
dingsmaag van de ziel' tot opwekking van de geest uit God in haar, en Mijn leer is de
ware levensspijs en levens drank voor de maag van de ziel.
En zo ben Ik dan in Mijn leer voor de mensen een waar levensbrood uit de hemelen,
en het handelen daarnaar is een ware levensdrank, een beste en krachtige wijn, die
door zijn geest de mensen opwekt en door de helder oplaaiende vlam van het
Liefdesvuur ook door en door verlicht. Wie dit brood eet en deze wijn drinkt, die zal
geen dood meer zien, voelen en smaken in alle eeuwigheid. - Doet daarnaar en Mijn
woorden zullen in jullie tot levende waarheid worden!
G.S.II 110 (14) J e weet, dat de geest van de mens een volkomen levend evenbeeld
van de Heer is en in zich de vonk of het brandpunt van het Goddelijk Wezen heeft.
Maar als hij dat onloochenbaar in zich heeft, dan heeft hij immers ook alles van de
Heer in zich. Hij draagt dus het oneindige van het kleinste tot het grootste geheel naar
goddelijke wijze in zich, ofwel hij heeft alles van de Heer door zijn machtige liefde
tot Hem als in een punt in zich verenigd.
Ed 70 (2 - 4, 13, 15,21,24 - 25) Het rijk van God is inwendig in de mens. Zijn
grondsteen is Christus, de alleen enige God en Heer van hemel en aarde, voor tijd en
eeuwigheid in de ruimte zowel als in de oneindigheid. Aan Hem moet het hart
geloven, Hem liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Heeft de mens aan
deze zeer eenvoudige eis in zijn hart geheel voldaan, dan heeft hij het Rijk van God al
gevonden. Om het overige behoeft de mens zich dan niet meer te bekommeren; dat
wordt hem erbij gegeven, als hij iets nodig heeft.
Want de wedergeborene leeft reeds voortdurend in zijn geest en beschouwt het
afleggen van zijn lichaam even zo weinig meer als een dood, als een mens dat voor
een dood kan houden, wanneer hij 's avonds zijn mantel uittrekt; of ais een lastdrager
wiens last hem erg drukt, totdat hij eindelijk aan het doel gekomen deze last aflegt.
Eveneens zijn ook de overige tekenen van wedergeboorte slechts inwendig in de mens
en worden uiterlijk alleen dan zichtbaar, als het nodig is. Dat is derhalve ook een
teken van de eigenlijke wedergeboorte. Daarom moet men ook als gevolgen van de
wederge boorte geen onnozele wonderlijke dingen verwachten, maar geheel
natuurlijke vruchten van een gezonde geest en een door deze gezond geworden ziel.
Liefde tot Mij, innige goedheid vanuit het hart, liefde tot alle mensen, dat is in het
kort samengevat het echte teken van wedergeboorte; waar dat ontbreekt en waar de
deemoed nog niet voor elke schok sterk genoeg is, daar baten noch aureool, noch
habijt, noch geestelijke visioenen iets, en dergelijke mensen zijn ook verder van het
rijk van God verwijderd dan menig andere met een zeer wereldlijk uitziend gezicht.
Want het rijk van God komt nooit met uiterlijke praal, maar alleen innerlijk in alle
stilte en onopgemerkt in het hart van de mens.- Prent dit zo diep als je kunt in het
gemoed, dan zul je het rijk van God veel gemakkelijker vinden, dan je denkt.
f] God als Vader van eeuwigheid
44
Gr.Ev.Joh. III/225 (6 - 9) (De Heer tot Murel) Ik ben in Mijn eeuwige Geest reeds
van eeuwigheid her jullie Vader; maar in dit Mijn vleselijk lichaam ben Ik nochtans
gelijk
een bruidegom en jullie allen zijn gelijk Mijn lieve bruid en wel daardoor, dat jullie
Mijn woord en Mijn leer aannemen en vast in jullie hart geloven, dat Ik de Verlosser
ben die zal komen om de mensen te verlossen van de oude zonde, die een
voortbrengsel van de hel is, en hen de weg te openen tot het eeuwig leven en het ware
kind schap van God.
Waarlijk, Ik zeg jullie: Wie in Mij gelooft en Mijn woord metterdaad houdt, die is als
een hemelse bruid in Mij en Ik in hem, die zal voortaan geen dood meer zien, voelen
of smaken!
Wie in Mij gelooft en Mij liefheeft en daardoor Mijn lichte gebod van de zuivere
liefde houdt, die is het, die Mij ook in het volle licht van zijn hart als de Vader kent!
En tot hem zal Ik Zelf steeds komen en Mij hem openbaren, en hij zal voortaan door
Mij geleerd en geleid worden. Ik zal aan zijn wil de kracht verlenen, dat hem ingeval
van werkelijke nood alle elementen zullen gehoorzamen!
In de eigenlijke wereld zullen de Mijnen geen glanzende triomfen vieren; want alle
mensen van deze aarde zijn niet enkel en alleen Mijn kinderen, maar kinderen van de
vorst der leugen, nacht en duisternis. Deze houden niet van Mijn licht en zullen
evenmin van hen houden, die Mijn licht tot hen zullen brengen; maar daaraan moeten
de mensen zich niet stoten, want aan hen is de overwinning in Mijn Rijk
voorbehouden!
6.
De Verlossing
(Gegeven door de Heer op 14 juni 1840)
Wat is de verlossing?
Dat is een vraag aan Mijn kinderen, die zij, in diepe innerlijke bezinning en in alle
rust van hun hart moeten beantwoorden, opdat hen ook daarover een klein poortje
wordt geopend in de geheime vertrekken van hun liefde. Zo zullen zij zichzelf en
Mijn liefde leren kennen en in machtige liefde tot Mij ontbranden, - want Ik alleen
kan de ziel verlossen door de wedergeboorte van de geest en daardoor de ganse
schepping.
De belangrijkste en grootste vraag is: hoe bepaalt de mozasche wet de vrijheid van
wil door liefde, door liefde de wedergeboorte en door wedergeboorte het eeuwige
leven? Waarom was de verlossing nodig, boven de mozasche wet, daar tot
wedergeboorte niets dan het houden van de wet uit pure, reine liefde tot Mij nodig zal
zijn?
Wat is dus de verlossing - in hoever is zij voor de mens en hoe kan hij daaraan
deelnemen?
De beantwoording van deze vraag zal iedereen moeilijk vallen, die alleen zijn
45
verstand daaraan pijnigt; maar wie zal ontbranden in liefde en deemoed tot Mij, die
zal het hele antwoord getrouw vinden in het binnenste van zijn hart. Ik wil Mijn arme
zwakke knecht J akob (Lorber) echter de volle beantwoording geven, opdat jullie je
eigen antwoord daarmee kunt vergelijken en je hart kunt onderzoeken in het binnenste
kamertje der liefde, dat daarin is. Ik, de grote Meester in alle dingen, Amen!
Dat is het volle antwoord op de door Mij aan jullie gestelde grootste en belangrijkste
vraag, waarvan de grootte en belangrijkheid pas in deze huidige beantwoording helder
zichtbaar wordt.
Opdat het antwoord geheel kan worden begrepen is het nodig, dat het wezen van de
mens in diens natuurlijke en geestelijke sfeer wordt getoond. Zonder deze voorkennis
zou het tevergeefs zijn te prediken, daar alles alleen tot de geest is gericht, om weer
levend te worden in de liefde, die haar moeder is. En opdat jullie geest de eerste
aansporing zou worden gegeven, stelde Ik ook boven deze vraag, waarin het leven
van de geest, diens wedergeboorte en vervolgens het eeuwige leven van de ziel in
allerhoogste vrijheid berust.
Zie, de mens bestaat uit een natuurlijk lichaam, dat een vat is, waarin zich door de
verschillende organen een levende ziel ontwikkelt; want in het ontstaan door de
verwekking wordt uitsluitend het stoffelijk lichaam gevormd. Pas in de zevende
maand, wanneer het lichamelijke wezen organisch - zij het ook niet geheel naar de
vorm dan toch naar al zijn delen - is gevormd door het vegetatieve leven van de
moeder, wordt in de streek van de maagkuil een voor jullie ogen niet zichtbaar, van de
verwekker stammend blaasje geopend, dat de substantie van de ziel bevat. Dit gaat
dan over in het gehele organisme door de verbinding met de zenuwen, zet een in alle
zenuwen aanwezig magnetisch fludum om in het hare en dringt hierop al heel snel
ook spoedig door in alle overige organen, het laatst in de hartspieren, wat gewoonlijk
pas op de zevende dag, bij sommigen wel eens iets later, geschiedt.
Dan begint heel langzaam het hart zich uit te zetten door het geleidelijk zich vullen
met zielesubstantie, en als het dan langzamerhand vol is geworden, gelijk een
elektrische fles, dan ontlaadt het zich in de aderen door een bovenste kamer. Dit
ontladen fludum deelt zich aan alle zich daar bevindende sappen mee, dwingt ze in
alle vaten en zo ook de in het vatenstelsel zelf aanwezige sappen ter verdere beweging
in de aderen en door deze weer terug naar het hart. Intussen wordt het hart alweer
geladen en transporteert het de terugkomende sappen direct weer verder.
En zo begint dan de polsslag, de circulatie van de sappen en iets later die van het
daaruit voortkomende bloed. Vanwege de tot stand gebrachte voortdurende omloop
en uitwisseling van de sappen en met name door die van het bloed in de massa van het
lichaam, vormt zich, door de zich in de fijne sappen bevindende substantie, de
soliditeit van de ziel elektromagnetisch. - En als dan de maag geheel gevormd werd
voor de opname van de grovere sappen uit het lichaam van de moeder ter
ondersteuning van de voor dit doel gebruikte sappen en van het bloed, dan wordt de
mens los gemaakt van de voedende banden in het moederlichaam en geboren in de
buitenwereld. Hij is dan uitgerust met vijf natuurlijke zintuigen om de zintuiglijke
wereld op te nemen, of eigenlijk de verschillende substanties als van het licht, het
geluid, de smaak, het gevoel, de reuk en tenslotte van het algemene gevoel. Deze zijn
alle bestemd om de ziel te vormen en naar behoefte het lichaam te laten groeien, wat
46
dan meerdere jaren achtereen geschiedt. En zo zijn nu twee mensen in n, namelijk
een stoffelijk en daarin een substantieel (en later nog een essentieel).
Let nu op! Ongeveer drie dagen voor de geboorte wordt uit de allerfijnste en
tegelijkertijd meest solide substantie van de ziel in de streek van het hart een ander,
onnoemelijk fijn blaasje gevormd, en in dit blaasje wordt een eenmaal gevallen geest,
die in wezen een vonk van de goddelijke liefde is, gelegd. Om het even of het lichaam
mannelijk of vrouwelijk is, zo is toch de geest zonder geslachtelijk onderscheid en
neemt pas mettertijd iets geslachtelijks aan, wat door de begeerte tot uiting komt.
Nu is echter deze geest nog dood, zoals hij het reeds sinds zeer lange tijden was,
gebannen zijnde in de materie. Maar de ziel is een onweegbaar (imponderabel),
substantieel wezen; dus gewoon onverwoestbaar, evenals haar nu langzamerhand
geheel gevormde zintuigen, zoals overeenkomen met de oren de rede, met de ogen het
verstand, met de smaak het behagen aan gekregen indrukken van geluid en licht,
verder met de reuk het waarnemen van goed en kwaad en tenslotte met het
algemenere gevoel het bewustzijn van het natuurlijke leven in haar, hetgeen wordt
veroorzaakt door de voortdurende evoluties van de fijnste substanties in haar met het
lichaam overeenkomende organen.
Zoals dan tevoren de circulerende sappen van het lichaam het wezen van de ziel
vormden, door de van de buitenwereld naar haar toegevoerde substanties, evenzo
moet en wordt door de circulatie van de fijnste substanties in de organen van de ziel
de in het blaasje ingesloten geest gevoed, zo lang, tot hij zelf rijp wordt om het blaasje
te doen springen. Hij zal dan langzamerhand alle organen van de ziel doordringen en,
zoals de ziel in het lichaam, zo zal ook de geest in de ziel een volkomen derde mens
worden door de voeding uit het denken van de ziel, wat op de volgende wijze
geschiedt: De geest heeft ook, evenals het lichaam en de ziel, overeenkomstige
geestelijke organen, zoals overeenkomt met het gehoor en de rede - de
gewaarwording of waarneming, met het licht en het verstand - de wil, met de smaak
en het behagen aan ontvangen indrukken van geluid en licht - het
opnemingsvermogen van al het wereldlijke in overeenkomstige vormen, met de reuk
en het waarnemen van goed en kwaad - het inzicht van het ware en het valse, en
tenslotte met het algemeen gevoel en bewustzijn van het natuurlijke leven in haar - de
uit dit alles voortkomende liefde.
En zoals nu de zintuigen van het lichaam geconditioneerd zijn door het voedsel, zo is
het ook met die van de ziel en tenslotte ook met die van de geest. Is het algemene
voedsel slecht, dan wordt tenslotte alles slecht en dus ook verwerpelijk; maar is het
algemene voedsel goed en behoorlijk, dan zal tenslotte ook alles goed en behoorlijk
zijn. Welnu, dat is de natuurlijke samenhang tussen lichaam, ziel en geest. En nu is de
vraag, wat is slecht en wat is goed voedsel?
Ziet, al het wereldse is slecht, omdat het de geest weer naar de wereld wendt, uit wier
zwarte nacht van de dood Ik hem aan de stof ontrukte en hem heb gelegd in het hart
van de ziel, opdat hij daar weer levend wordt en gelouterd van al het zinnelijk
natuurlijke en materieel wereldlijke en hij daarmede eindelijk geschikt zou worden
om het Leven uit Mij op te nemen.
Als aan de geest dus slecht voedsel wordt gegeven, dan wordt hij weer werelds,
zinnelijk en tenslotte materieel en daardoor dood als voor de geboorte, en ook de ziel
47
met het lichaam, daar zij daardoor zelf lichamelijk is geworden. Wordt aan de geest
echter goed voedsel gegeven, - hetgeen is Mijn geopenbaarde wil en volle
bemiddeling door de werken van verlossing of van Mijn Liefde door het levende
geloof, - dan wordt in het hart van de geest een nieuw blaasje gevormd, waarin een
zuivere vonk van Mijn Liefde wordt ingesloten. En zoals het vroeger ging bij de
verwekking van de ziel en uit haar die van de geest, zo gaat het eveneens met deze
nieuwe verwekking van het Heiligdom; wordt deze nu geheel rijp, dan verbreekt
heilige Liefde de losse banden van het omhulsel en stroomt, - evenals het bloed van
het lichaam, of als de fijnste substanties van de ziel, of als de liefde van de geest, - in
alle organen van de geest over; deze toestand wordt dan de Nieuwe - of Weder-
geboorte van de geest genoemd, zoals het inleggen van dit levensblaasje de geboorte
wordt genoemd.
En zie, tegelijkertijd worden ook door de hel reeds bij de verwekking, vooral wanneer
deze als zondig om louter dierlijke bevrediging werd gedaan, een hoeveelheid helse
liefde - blaasjes in de streek van de buik en de geslachtsdelen gelegd. Die worden
bijna gelijktijdig met Mijn Liefde voortgebracht als de rupsen in het voorjaar,
wanneer de warmte van de natuurlijke zon komt; zo komt ook dit gebroed door de
opgaande warmte van Mijn goddelijke zon in de geest van de mens. - Daar komen
dan ook de verzoekingen vandaan, daar elk van deze door de hel voortgebrachte
wezens onophoudelijk pogingen doet, waar maar ergens mogelijk in het leven van de
ziel in te grijpen. En als de mens dan niet krachtig met de nieuw geboren Liefde uit
God uit eigen wil dit broedsel tegemoet treedt, stromen zij in alle organen van de ziel.
Zij zetten zich dan gelijk zuigende poliepen vast op de plaatsen waar de geest in de
ziel vloeit en zo verhinderen zij de ziel het leven uit de geest op te nemen en eveneens
door hem de opname van het leven van de goddelijke Liefde. Als nu de geest ziet, dat
hij zich niet kan uitbreiden om het nieuwe leven uit God in volheid in zich op te
nemen, trekt hij zich weer terug in zijn stille blaasje, en zo ook in hem des te meer
Mijn Liefde, die God in de mens is. - Heeft dat in de mens plaats gevonden, dan gaat
hij weer louter aards en bovenmatig zinnelijk worden en gaat ook verloren, omdat hij
niet weet dat zoiets in hem is gebeurd, daar het boze gebroed heel kalmpjes aan
weldoend in het begin de zinnen van de mens voor zich inneemt en hem zo
langzamerhand geheel gevangen neemt, zodat hij van al datgene wat van de geest is,
niets meer weet, hoort, ziet, proeft, ruikt en gevoelt.
Dat is dan een ellende, zoals er vanaf de aanvang tot aan het tijdstip van heden niet
was en ook in het vervolg niet meer zal zijn, wanneer nu de mens zijn toevlucht tot
God neemt, uiterlijk door bidden (met name Mijn gebed), door vasten en lezen van
het Woord uit de Schrift. Daardoor zal hij een sterk verlangen krijgen, bevrijd te
worden uit de grote droefenis.
Heeft een mens dat ernstig genomen, daar hij in zich zeer sterk de twijfel waarneemt,
dan begin Ik van buitenaf te werken als een overwinnaar van dood en hel door de wer-
ken van de verlossing en geef de mens uit Mijn erbarmen kruis en lijden naar Mijn
Wijsheid. Daardoor worden voor de mens de wereld en haar vreugden z bitter, dat
hij er een afkeer van krijgt en vurig begint te verlangen naar de bevrijding uit het
leven van het lijden. En zie, daar nu dit gebroedsel daardoor in de ziel geen voedsel
meer krijgt van de zondige buitenwereld, wordt zij zwak en verdroogt bijna geheel in
48
de organen van de ziel en geraakt daardoor in een voor haar onbewuste toestand.
Doordat nu de van buiten werkende, zielsverlossende, erbarmende liefde van J ezus
Christus begint te vloeien in de zieke organen van zowel lichaam als ziel, de organen
verlicht en als vermanend geweten aan de ziel het zeer grote aantal in haar aanwezige
zonde gebroedsel zichtbaar maakt, schrikt de ziel, wat zich door beklemming van het
hart en door een innerlijk ineenkrimpen van de borst in de maagstreek bekend maakt.
In deze deemoedige smart, die zich door echt berouw uitspreekt, smeekt de ziel dan
tot
God in Zijn gekruisigde Liefde om genade en erbarming; en zie, dat wordt de geest
dan gewaar en begint zich weer te roeren in het blaasje, waarin het zich had terugge-
trokken.
Nu worden door Gods erbarmende liefde aan de mens de wetten van Mozes
vermanend in herinnering gebracht van de eerste tot de laatste, en hem opgedragen
zich streng daaraan te houden, opdat hij zich tot in het diepst van zijn hart zal
verootmoedigen en verloochenen. En wel om dezelfde reden als een wasvrouw haar
doek zolang boent en wringt, dat zelfs de kleinste vuildeeltjes door het ontwijkende
water worden meegenomen, hetgeen zo vaak wordt herhaald, als het water nog maar
iets troebel blijft. Dan pas wordt zo'n was onder de stralen van de zon gelegd, opdat
deze het laatste spoor van vuil door verdamping wegnemen, wat door de wind naar
alle zijden wordt verwaaid.
Ziet, zo zijn de wetten van Mozes uit God in getale tien, wat een Goddelijk getal is.
Zij geven aan dat de mens als hij veel tegenspoed heeft, eerst moet geloven, dat Ik ben
en dat hij dan voor mij de hoogste achting heeft; ja dat hij zelfs gelooft, dat hij uit de
zeven dagen de aanbevolen sabbat moet kiezen en deze heiligen in rust als een ware
rustdag van de Heer, opdat hij leert zicht te verloochenen en steeds diepere en nog
diepere blikken in zijn binnenste te werpen. Daardoor zal hij zijn inwoners leren
kennen en zich dan tot Mij wenden, opdat Ik ze op de genoemde manier vernietig en
uitdrijf uit de organen van zijn ziel.
Heeft de mens zich tot zover diep onder Mijn grootheid, macht en sterkte
verdeemoedigd, dan komt het nu op het wassen en boenen aan, waaronder het precies
houden van de zeven overige geboden wordt verstaan, waardoor de mens zich zelfs
diep onder zijnsgelijken moet vernederen. Hij moet al zijn kwade begeerten gevangen
nemen en zijn wil geheel en al breken en al zijn verlangens, ook de kleinste wens van
zijn hart, aan Mijn Wil onderdanig maken. Dan zal Ik komen in de liefde en de
woonplaats van zijn geest verwarmen als een hen haar nog niet uitgekomen kuikens.
En ziet, dan wordt de geest, die al eerder was begonnen in beweging te komen, door
de warmte van de Goddelijke liefde weer nieuw geboren, stroomt al spoedig weer in
alle delen van de gereinigde ziel over en slurpt begerig de uitwerkingen van
erbarmende liefde uit de gereinigde organen van de ziel in zich op, waardoor hij dan
sterker wordt. En als dan de liefde van Mijn erbarming is binnengedrongen in de
diepte van zijn hart, waar zich nog het zeer bijzondere blaasje van de Goddelijke
Oerliefde bevindt, dan springt het zuiver goddelijke blaasje waarin het grote
heiligdom van de Liefde van de eeuwige heilige Vader was besloten, weer opnieuw,
aangespoord door de liefde van de Zoon, die nu de ziel verlossend heeft gereinigd.
Deze liefde verenigt zich dan zeer innig met de geest, waarin zij dan spoedig in grote
49
helderheid gelijk een opgaande zon overstroomt en bijgevolg ook in de ziel en door
deze ook in het afgestorven vlees.
Daarop wordt de mens door en door levend, en dit totale levend worden is dan de
opstanding van het vlees.
En wanneer dan alles wordt doordrongen van de Vader, dan wordt de Zoon door de
Vader opgenomen in de hemel, dat is: in het hart van de Vader; de Zoon nu neemt de
geest van de mens, en deze de ziel, en de ziel het lichaam, dat is het levenslichaam' (*
Lorber schrijft hier: "Nervengeist". Deze verbindt het lichaam met de ziel en is
verwant aan de ziel.), want al het overige is slechts excrement daarvan.
Wanneer nu de Vader, dat is de Liefde van de Vader, in de mens gaat heersen, dan
wordt het licht in de mens, daar de Wijsheid van de Vader nooit gescheiden is van
diens Liefde; zo wordt dan ook de mens vol liefde, vol wijsheid en macht, en
daardoor nu geheel wedergeboren in alle liefde en wijsheid.
Ziet nu, welk een moeite, lankmoedigheid en groot geduld het Mij steeds kost, uit
duizenden nauwelijks n te kunnen verlossen. Hoe vaak worden zelfs door zo
iemand Mijn inspanningen miskend, veracht, gevloekt en met voeten getreden; - en
toch laat Ik nooit af jullie voortdurend toe te roepen: "Komt allen tot Mij, die
vermoeid en belast zijn, Ik zal je verkwikken!"
Doch tot doven en blinden is het moeilijk te prediken, daar zij zich in volle mate in de
ellende van de wereld hebben gestort en daardoor de aarde, hetgeen is hun vlees,
hebben besmeurd met de vloek van de stinkende hel, waarvan de stank een ware pest
voor de ziel is. Zo moet Ik steeds weer een zondvloed uit de hemelen laten regenen,
waaronder de bittere werken van verlossing worden verstaan. Is daardoor dan het met
vloek bezoedelde aardrijk van de ziel weer gewassen en zijn de poelen en moerassen
weer door de winden van genade gedroogd, dan pas is het weer mogelijk om de weg
tot het Leven uit Mij te prediken.
En daar Ik nu reeds geruime tijd tot jullie spreek, volg dan Mijn stem en keer terug in
de stal van Mijn geliefde lammeren, opdat Ik jullie leid als de enig goede herder op de
levensweide en jullie Mij dan wol geven, zo wit als sneeuw en Ik jullie daaruit een
kleed vervaardig, dat je in alle eeuwigheid zal sieren!
Als de landman een kleine boomgaard heeft en ziet, dat de boompjes daarin louter
wilde stammen zijn, dan denkt hij bij zichzelf: wat moet ik doen? Trek ik ze uit de
aarde, dan zal mijn tuin leeg worden, en al zet ik er ook anderen voor in de plaats, dan
zullen het aanvankelijk ook slechts wilde stammen zijn, misschien niet eens zulke
sterke als die er al staan. Daarom wil ik deze zorgvuldig reinigen van alle kwade
ongedierte en hun nesten en dan zal ik er op de juiste tijd edele twijgen van goede
bomen op enten. Zo zullen deze wilde stammen, die overigens groen en kerngezond
zijn, met hulp van boven beslist allen nog goed worden, en mij eenmaal zeker nog
veel goede, zoete en edele vruchten opleveren.- En de verstandige landman, die doet
zoals hij wijs had gedacht, ontvangt daarvoor reeds na enkele jaren een rijke, veel
vreugde brengende oogst.
Welnu, jullie zijn als ouders louter zulke landslieden, op wier aardse of lichamelijke
gronden door de zorgeloze hoerachtige manier van leven in alle ontucht van Sodom
en Babel, louter wildgroei is ontstaan. Daarom moeten jullie later met verdubbelde
ijver dit struikgewas reinigen van al het vele ongedierte, hetgeen daarin bestaat, dat
50
jullie de grootst mogelijke oplettendheid in acht nemen bij alle wensen en begeerten,
die alle hun oorsprong hebben in het inwonende helse ongedierte. J ullie dienen dat
alles te verdelgen op de juiste door Mij aangeduide manier en ook van begin af aan de
onnutte zijloten snoeien van de vaak goed lijkende, maar toch steeds het leven in de
stam verzwakkende eigen wil. Dan zullen jullie spoedig een gezonde en krachtige
stam opkweken. En als dan de tijd van het enten zal aanbreken - hetgeen is het
bekendmaken en inenten van de uit Mijn hoogste liefde voortvloeiende wet door
Mozes, - dan zullen jullie met Mijn krachtige hulp zeker kunnen verwachten, dat je op
deze wijze gereinigde en zorgvuldig verzorgde wilde stammen vast Mijn Wil
aangrijpen, nadat hen van te voren de hunne geheel werd weggenomen. Wanneer je
deze bovendien nog ijverig zult begieten met het levende Water, opdat hun hoofden
spoedig recht omhoog naar de hemel opgroeien, zullen deze stammen in korte tijd
zeer weelderig de mooiste en heerlijkste vruchten brengen van allerlei soort. Daardoor
wordt dan hun geestelijke gezichtskring zalig en zij zullen steeds meer genadelicht
kunnen inzuigen, dat in grote volheid voortdurend uit de genadezon stroomt, die is
ontstaan uit het verlossingswerk en uit wiens licht en warmte alle creatuur pas
opnieuw en geheel wedergeboren kan worden tot eeuwig leven.
En dit is de verlossing, dat de heilige Vader en de Liefde wordt gekend, die ter
verzoening en opnieuw heiliging van de gehele wereld aan het kruis bloedde en zelfs
de misdadigers door de laatste lanssteek in het hart van de eeuwige Liefde de heilige
poort liet openen naar licht en eeuwig leven. En zoals er n ziende werd en levend in
geloof en in liefde, zo kunnen allen ziende en levend in geloof worden. Dat is het
ware deelnemen aan de verlossing, opdat dan het blaasje van de eeuwige liefde
opnieuw bevrucht zal worden door de stralen van de genadezon en in jullie de oude
liefde van de Vader zal opgaan door de werken van de Zoon, in alle kracht en macht
van de allerheiligste Geest uit Beiden. Dat kan geschieden in de zuivere liefde van
jullie wedergeboren hart.
Wat het werk van Mijn verlossing betekent en is, daarvan zeg Ik: ten eerste is dit het
allergrootste werk van eeuwige liefde, omdat hierdoor Ik, de Allerhoogste, in alle
volheid van Mijn liefde en in oneindige volheid van Mijn Godheid Zelf mens, ja zelfs
jullie allen tot broeder werd, de hele zondenmassa van de wereld op Mijn schouders
nam en de aarde reinigde van de oude vloek der onaantastbare heiligheid van God.
Ten tweede is het de onderwerping van de hel onder de kracht van Mijn liefde, die
voorheen slechts stond in de macht van de toornig en boos geworden Godheid en dus
ver was van elke invloed van Mijn liefde. Mijn liefde is nu het vreselijkste wapen
tegen de hel, omdat zij het meest stralende tegendeel daarvan is, waardoor deze ook
reeds bij het liefdevol en aandachtig noemen van Mijn Naam wordt teruggedreven in
een hele oneindigheid. Ten derde is het werk van Mijn verlossing het openen van de
poorten van de hemel en van het eeuwige leven en de getrouwe wegwijzer daarheen,
want zij verzoent je niet alleen weer met Gods Heiligheid, maar toont je ook, hoe je je
voor de wereld moet vernederen, als je verhoogd wilt worden door God. Zij toont je
verder, alle bespotting, lijden en kruis uit liefde tot Mij en tot je broeders te verdragen
in alle geduld, zachtmoedigheid en overgave van je wil; ja zij leert jullie, je vijanden
te zegenen met de goddelijke liefde in het hart.
Daar dus de wereld niets anders is dan alleen de uiterlijke vorm van de hel en daar de
51
door de verlossing weer gezegende aarde op deze wijze opnieuw tot drager van de hel
werd, zo heeft de wereld zich van de aarde meester gemaakt en woont in grote
gebouwen, in de glans van zelfzucht, zelfbedrog, eigenliefde, wellust, weelde,
rijkdom, gierigheid, woeker en algemeen gangbare heerszuchtige eigenbaat. Opdat de
aarde echter niet weer schandelijk wordt bevuild, is zij geheiligd geworden door het
bloed van de Eeuwige Liefde. En als de slang zich ergens van zijn vuil ontlast, zij het
door oorlogen of processen, door roverijen of ontucht, hoererij, Godsloochening en
velerlei echtbreuken, natuurlijk en geestelijk, dan werkt meteen de verlossende
zondvloed van de gekruisigde liefde door opwekking van godsmannen en zieners, die
dan weer het vuil van de slang van de aarde verdelgen, door het op te zoeken en in de
voorraadkamers van de groten der wereld te werpen. Dan verlustigt zich het hart van
de wereld aan zo'n schat, maar Mijn kinderen moeten een korte tijd nood lijden,
omdat de aarde voor deze korte tijd onvruchtbaar wordt. Maar als zij dan vluchten
onder Mijn kruis en Mijn stem horen spreken van nieuw leven door de mond of
sprake van Mijn zieners, en zij begieten de schraal geworden aarde ijverig met het
water uit de Bron van J acob, dan wordt de aarde meteen weer gezegend en draagt zij
vruchten van de heerlijkste soort. Deze vruchten zijn dan weer het aandeel aan het
grote werk van mijn verlossing, volbracht aan het kruis.
7.
De weg tot geestelijke wedergeboorte
Gehoorzaamheid en deemoed zijn voedsel voor de wedergeboorte van de geest
(15Aug. 1840)
a) Noodzakelijke gedragsregels
(Gegeven door de Heer op 15 Aug. 1840)
Hier geef Ik in het kort gedragsregels, die nauwgezet en goed in acht zijn te nemen,
als je zeker wilt zijn tegen alle vervolgingen van de wereld en ook de kortste weg wilt
inslaan, om zo spoedig mogelijk in het bezit van Mijn genade te komen en daardoor
de volkomen wedergeboorte te verkrijgen.
Deze regels zijn gerangschikt de volgende:
Ten eerste moet ieder de staatkundige wetten naar hun uiterlijke bepalingen
nauwgezet in acht nemen en zich elke beproevende druk laten welgevallen; want er
bestaat nergens een macht dan alleen in Mij en door Mij. Alles is Mij onderdanig,
hetzij (zelden) bewust of (meestal) onbewust; goede en harde vorsten heersen al naar
gelang de omstandigheden van de onderdanen, want dat alles hangt van Mij af.
Wanneer evenwel onder een volk alle zonden nog zeer gebruikelijk zijn, zoals het bij
jullie het geval is, hoe zou Ik dan onbaatzuchtige regenten moeten geven?
Wee daarom elke opruier! Die zal niet alleen met de tijdelijke, maar ook met de
eeuwige dood bestraft worden; want heersers staan te hoog, dan dat zij uit zichzelf
52
zouden kunnen zijn, wat zij voor het volk zijn. Niemand is iets zonder Mijn
rechtvaardige wil en is voor de goede en zachte een troost en voor de harde,
hebzuchtige een gerechtvaardigde gesel in Mijn hand. Wie hem weerstreeft, verzet
zich tegen Mijn gesel en zal zijn verzenen hard tegen de prikkels slaan; maar wie in
Mijn liefde en de daaruit voortvloeiende genade leeft, diens rug zal nimmer onder de
scherpe slagen van Mijn gesel bloeden, maar hij zal zo sterk worden als een eik onder
het harde waaien van de stormachtige winden. Gelukkig echter de reine weder-
geborene; want hij zal hoogste vreugde vinden in het grote uitstromen van Mijn
liefde.
Mijn rijk is niet van deze wereld. Geef daarom aan de keizer wat van hem is, en aan
Mij wat Mij toebehoort, namelijk je hart in gehoorzame zuivere deemoed; bekommer
je niet om al het overige, want Ik, je Vader ben immers temidden van jullie! Wees
daarom gehoorzaam aan je vorsten, neem gewillig zonder morren het lichte kruis op
je schouders en volg Mij na in alle liefde en zachtmoedigheid, dan zullen jullie leven
en levend maken in Mijn genade, wat je ook zult aanzien in Mijn naam! Amen.
Ten t wee de, wat de uiterlijke, heersende kerk aangaat, staat iedere tot haar
behorende gelovige - zolang hij met betrekking tot haar uiterlijke geloof onder al haar
voorschriften staat - in dezelfde verhouding tot haar als de onderdanen tot hun vorst,
alleen met dit verschil, dat een zich afwenden van de kerk niet als in de staat strafbaar,
maar straffeloos moet worden geduld. Maar Ik voeg daar aan toe, dat Ik hem met
toornige ogen zal aanzien, die zijn aardse geloofsmoeder zal verlaten, en het zal hem
eens niet veel beter gaan dan een dwaze zelfmoordenaar. Want daar de mens toch een
lichaam heeft, waardoor de eerste indrukken bij de ziel komen en deze voeden, moet
er immers ook een uiterlijke spijskamer zijn; dat is de uiterlijke kerk, opdat door deze
je boze lichaam wordt doorbroken en bewerkt gelijk een kind in het moederlichaam!
Welnu, wat wordt of kan uit iemand worden, die zijn moederlichaam te vroeg
verlaat?!
Gehoorzaamheid en deemoed zij de voeding tot wedergeboorte van de geest. Als nu
de roomse kerk jullie dat leert, en dat zeer voortreffelijk, wat drijft je dan weg van het
lichaam van jullie geloofsmoeder? - Laat dan een ieder getrouw blijven aan zijn kerk,
en een roomse is Mij negenennegentig maal gezegend als hij beantwoordt aan de
gehoorzaamheid van zijn kerk, en ieder ander slechts eenmaal, als hij een
eigengereide rechter is bij wie geen deemoed en slechts weinig liefde is te vinden!
Wat nu de ceremonin betreft, daar dient niemand zich aan te stoten; want voor de
levende is alles levend, voor de reine alles rein, voor de gehoorzame alles goed en
voor de deemoedige alles geheiligd. - Hoe kan iemand redetwisten over de
omstandigheden van kerk en staat, die meent in Mijn licht te zijn? Denkt hij dan, dat
Ik niet zoveel inzicht heb om omstandigheden te veranderen, als zij niet beant-
woorden aan Mijn wil?! Oh, zulke rechters staan ver onder een zwakke gelovige, als
zij menen, dat Ik hun rechterlijke bijstand nodig heb! Waarlijk, Ik zeg, dat zulke
dingen Mij een gruwel zijn. Want alles geschiedt op de juiste tijd, en Ik alleen ben de
rechter over alle dingen en omstandigheden, want Ik alleen ben heilig en Mijn
rechtvaardigheid is vol liefde. Volg daarom je kerk in wat zij verlangt en laat je hart
door Mij opvoeden, - dan zul je zeer spoedig tot het genadevolle Leven komen en
daardoor tot de geestelijke wedergeboorte, en je uiterlijke kerk lichamelijk beleven!
53
Amen.
Ten derde, wat de ceremonie betreft, daaraan is niets wat zalig maakt, noch iets wat
doodt. Daar in de wereld alles onder een zekere ceremonie geschiedt,- wat dan een
proces wordt genoemd, - zo kan ook de kerk in haar uiterlijke vorm heel goed
ceremonin hebben; alleen moet niemand daarin iets verdienstelijks zoeken dat voor
het eeuwige leven zou deugen, want daarvoor helpt niets dan een boetvaardig,
deemoedig hart, vol van Mijn liefde en genade. - Dat is dan de levende kerk in jullie,
in en door welke pas de dode kerk levend en vol diepe zin wordt. Hoe dan ook, het is
van de dood opstaan, of van het leven tot de dood terugvallen, dat wil zeggen: men
kan f door de gehoorzaamheid in zich in de deemoed en daardoor tot genade en door
de genade tot wedergeboorte komen, f men kan zich in de dode ceremonie begraven
gelijk de heidenen en zo te gronde gaan in haar ijdele, hulpeloze geschitter.
Want zoals een boom groeit, takken en twijgen krijgt, dan knoppen, bladeren,
bloesem met vrouwelijke en mannelijke stampers en meeldraden, - wat mettertijd
allemaal afvalt als verder nutteloos, opdat de vrucht vrij en met goed gevolg krachtig
zal uitgroeien volgens de daarin gelegde kern, - zo overeenkomstig is het gesteld met
de ceremonile kerk. Zou iemand alles wat groeit eten, dan zou hij te gronde gaan
door zo'n onrijpe voeding. Alleen de rijpe vrucht is genietbaar en tot zegen, hoewel
niet zelden zich ook in de bloesem heilzame krachten bevinden, die in vele ziekten
goed van pas zijn gekomen. Welnu, deze vegetatieve processen zijn gelijk aan de
dode ceremonie; maar moet niet gezegd worden: "zij zijn vanwege de orde toch nood-
zakelijk; want wanneer de bomen niet bloeien, komen er ook geen vruchten aan"?!
De joodse kerk was een voorbeeld van louter ceremonie, als bladeren en bloesem voor
de levende vrucht van het woord der eeuwige liefde. Nu vraag Ik: was zij niet goed
als zij was, wat zij heeft moeten zijn? Als jullie kinderen worden gegeven, waarmee
willen of kunnen jullie deze Mij en Mijn wil beter doen leren kennen dan juist met
behulp van het ceremonieel aanschouwelijk maken?!
In het begin zijn jullie allen niets dan J oden en kinderen en kunnen daarom heel goed
kerkelijke ceremonie gebruiken, zolang jullie nog kinderen zijn, alleen moet het
daarbij niet blijven; maar wie de lagere klas heeft doorlopen, komt in een hogere klas
en leert daar lezen en schrijven en tenslotte rekenen in Mijn liefde en handelen in de
genade van Mijn wijsheid. En wiens hart zuiver in de liefde is geworden, komt dan op
Mijn school, waar hij pas het eeuwige leven zal bereiken door de wedergeboorte. Wie
evenwel, zijn innerlijk buiten beschouwing latend, aan de ceremonie blijft hangen die
op zichzelf dood is, die zal zelf dood worden, daar hij zo dom was in uiterlijke
zintuiglijke middelen het doel te zoeken. Als iemand het kind met het badwater weg
werpt, dan is hij een dwaas; maar wie het kind weggooit zonder er op te letten en het
bad behoudt, die is al dood vanwege zijn bijgelovige boosheid. De wijze echter houdt
het kind met het bad - het kind omdat het een levende vrucht is, en het bad, om het
kind nog vaker te kunnen baden - en werpt alleen het badwater weg.
Daarom, als jullie ware kinderen van Mijn liefde en genade willen worden, laat je dan
niet door de bloesem ergeren; want de bloesem mag er uitzien zoals zij wil, wat kan je
dat deren? Denk aan de vrucht, dan zal je ook de bloesem geheiligd zijn, daar jullie
weten, dat het bij bladeren en bloesems niet blijft. Maar wanneer iemand tot vrucht
wil uitgroeien, dan doet hij er niet verkeerd aan geregeld om te zien en dan het
54
groeien van zijn geestelijk leven oplettend in het oog te houden; het is echter niet
aangenaam, als iemand, zijn kinderschoenen verachtend, zich als een gier trots verheft
en dan van duizelingwekkende hoogte moordzuchtig ziet naar de bescheiden
duiventillen en gulzig op hun val neerziet, om daar iets beter van te worden.
Denk eraan,dat zonder Mijn toelating niets gebeurt en nooit iets kan gebeuren, dan zal
je ogenblikkelijk alles heel anders voorkomen! Elk mens heeft weliswaar de volle
vrijheid van zijn wil, maar de leiding van de volkeren is Mijn werk. - Dit heb ik jullie
gezegd, opdat je volledig rust moogt hebben in het hart, zonder welke jullie tot niets
hogers bekwaam kunt worden. De rust van de Sabbat mag voor jullie de grootste
zegen zijn; want de echte liefde is gelijk een zwangere vrouw, die rust nodig heeft
tijdens haar bevalling. Daarom zeg ik jullie dit, opdat je volle rust hebt in Mij, jullie
Vader, die altijd heilig, heilig, heilig is in alle eeuwigheid der eeuwigheden. Amen.
Ten vier de: Een andere zaak is het lezen van de zogenaamde verboden boeken. Hier
zeg Ik niet, dat jullie deze niet moeten lezen, als ze in je handen komen, evenmin als
ik iemand verbied de naam van de vorst der leugen uit te spreken en, als het nodig is,
waarschuwend over hem te spreken. Maar vraag je nu zelf af, waartoe al dat gelezene
je dient! Wat staat er in de boeken, die uit het trotse menselijk verstand ontspruiten?
Ik zeg, niets dan onzin en alle perken te buiten gaand dwaas geklets, en het heeft geen
nut, maar heeft je hoofd volgepropt met allerlei dwaallicht en je hart met allerlei vuil
en daardoor je geest vaak gesloten en donker gemaakt. Zeg Mij, doet diegene niet
beter, die volgt, wanneer Ik hem toeroep: "Kom tot Mij, als je vermoeid en belast
bent, Ik zal je verkwikken; bid, zo zal je gegeven worden; zoek en je zult vinden, en
klop aan, dan wordt je opengedaan!"; wanneer Ik hem verder nog toeroep: "Wat je de
Vader in Mijn Naam zult vragen, zal Hij je onverwijld geven; zoek voor alles Mijn
rijk, - al het overige zul je als vrije toegift ontvangen!"
Hoe komt het dan, dat jullie dit alles weten en toch niet tot Mij komen, om van Mij de
grote weg van Mijn genade te leren en van Mij het eeuwige Leven uit Mijn hand te
ontvangen, - hetzij jullie houden Mij, gelijk jezelf, voor een flinke leugenaar, f jullie
houden Mij voor te hardhorend en hardvochtig om je Mijn levende woord te geven.
J ullie laten je liever door de wereld iets voorliegen en verhongeren in haar dwaasheid,
dan dat je in vertrouwen uit ware liefde tot Mij zou komen om te ontvangen de
waarheid van alle leven en zijn uit de Oerbron, in plaats van het leven in de dood te
zoeken. Oh, jullie dwazen! Ik geef jullie het Levensbrood en jullie willen bijten in de
harde, dode stenen; Ik roep jullie luid toe tot Mij te komen, en jullie rennen dolle
honden na en gedraagt je als zij. Ik schreeuw
luider dan een nachtwacht - jullie dag en nacht in de oren, maar jullie stoppen je oor
vol met grote pakken boeken vol vuil en drek, opdat je immers van Mijn stem niets
meer wilt horen, en zoekt gelijk slaapdronken mensen het leven op bezoedelde met
lijm bestreken lompen(bedrukt papier).
Welke uitdrukking zou zo'n dwaasheid kunnen omschrijven? Oh, Ik zeg je, jullie
zullen in de eeuwigheid over jullie dwaasheid wenen, dat jullie, het goud miskennend,
lood hebben gekozen, terwijl jullie zoveel van het edele wordt aangeboden!
Leest daarom weinig, maar bidt des te meer, dan zal Ik tot jullie komen en je in een
minuut meer geven, dan alle bibliotheken in de hele wereld hebben aan te bieden. Be-
kommer je daarom ook weinig om het verbod van de boekenvrijheid, want voor wie
55
Ik het grote Boek van Mijn eeuwige genade heb opengeslagen, die zal het lezen van
verboden geschriften kunnen missen. Want Mijn Boek richt zich naar geen
wereldcensuur, - het wordt steeds in de harten van de getrouwen opengeslagen,
waarin geen blik van wereldcensuur vermag door te dringen, en waar ook nooit
hekken worden geplaatst! Amen.
Ten vijfde: Wat evenwel de Heilige Schrift aangaat, daarin dient diegene te lezen, die
eenvoudig van hart is en een gehoorzaam en volgzaam gemoed heeft, maar hij moet
niet lezen uit onbescheiden eigenwijsheid of nieuwsgierigheid, want dan zal hij de
dood aan elke letter vinden kleven. Maar wie de Heilige Schrift leest, moet haar lezen
als een wegwijzer naar het levende Woord en er naar handelen; hij moet er ook niet
over vorsen en piekeren, maar dadelijk ernaar leven en in de liefde tot Mij groeien.
Dan zal hem te rechter tijd het geheim van de erkenning en kennis worden gegeven en
zal in zijn hart de hemelse zin van de geest en van het eeuwige leven worden onthuld
- precies zo als het bij jou, Mijn knecht, het geval is; jij hebt nog nooit dit heilige boek
helemaal doorgelezen en bent toch in elk punt daarvan een professor der professoren
geworden door Mijn genade! Maar dat, wat je bent en begrijpt, kan iedereen worden,
als hij niet streeft naar ijdel weten, maar alleen naar de kennis van Mijn liefde en de
daaruit vloeiende genade in en door de deemoedige eenvoud van zijn hart.
Zo is het ook gesteld met de mystieke geschriften, waarvan het lezen jullie evenmin
zal bevruchten en tot nut zijn als de een of andere roman, - als je daarvan innerlijk niet
tot overtuiging kunt komen, want met dat alles bezwaren jullie slechts je geheugen als
de muil van jullie hoogmoedige verstand. In plaats van dat voor liefde en wijsheid
hongerig en dorstig te maken, voeren jullie het met allerlei weten en ontneemt het
daardoor de eetlust naar het levensvoedsel. O, jullie dubbele dwazen!
Ik ben de Heilige Schrift, levend en leven gevend. Ik ben de beste uitlegger daarvan
en ben gelijktijdig de allerdiepste Mysticus! Lees daarom weinig, maar handel ernaar,
dan zal jullie alles geworden! Want het mosterdzaadje is wel klein, maar er kan een
groot gewas uit worden, onder wiens takken zelfs de vogelen des hemels hun woning
zullen kiezen. Amen.
Voortzetting op 18 Aug. 1840.
Ten zesde: Wat de priesters aangaat, zeg Ik: daarvan zijn er velerlei soorten. Er zijn
er, die priester zijn om het aanzien en de macht; deze verachten Mijn grote armoede
en gehele machteloosheid in wereldlijke zaken, want Ik wilde geen vorst, maar alleen
Redder van de wereld zijn. En er zijn er ook, die zijn priester vanwege de waardigheid
van de geestelijke stand; deze matigen zich aan, alleen de kerk te zijn en verdoemen
dan uit jaloerse willekeur alles wat van Mij door een arme visser uitgaat en leren in
strijd met Mijn wil, dat Ik Mij aan niemand openbaar dan alleen aan de kerk - die zij
wanen te zijn. Op deze manier versperren zij dan ook vele duizenden en duizenden de
deur tot Mijn levende Woord.
Waarlijk, Ik zeg jullie: deze zullen nooit een ander woord van Mij horen dan het
grote: "ga van Mij weg, want Ik heb jullie nooit gekend! J ullie waren altijd verachters
van Mijn levende woord en hebt Mij tot leugenaar gemaakt; want er staat geschreven:
wie Mijn geboden houdt, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, die heeft
ook Hem lief, die Mij heeft gezonden, namelijk de heilige Vader en Wij zullen tot
hem komen en woning bij hem maken en Ons aan hem zelf openbaren!"
56
Maar dan zijn er ook priesters, die wel deze zegenrijke naam verdienen. Deze zijn
vriendelijk en liefdevol tegen iedereen. Wat zij hebben, geven zij aan de armen. Zij
veroordelen niemand, maar zij zoeken slechts zorgvuldig wat verloren is te redden.
Zij troosten de bedroefden, zij verlenen de vreemden gastvrijheid en geven hen een
zacht bed en leggen zichzelf uit pure liefde een steen onder hun geheiligde hoofd. Zij
laten zich geen offers betalen, maar zeggen tot hem die dat wil doen: "Broeder, het
offer is heilig en van onschatbare waarde; want het geeft het grote werk van
verlossing in geloof en in liefde levend weer. Daarom kan het niet betaald en tot nut
van een enkeling gedaan worden, maar zoals door de macht van de grote verlossing
allen wedergeboren kunnen en moeten worden tot eeuwig leven, alzo werkt ook de
kracht van het door Christus Zelf voor dit doel gebrachte offer. Offer daarom je gave
eerst als hulp aan een arme broeder en heb je dan nog wat over, dan breng het
getrouwen leg het op het altaar van de Heer en bid voor je vijanden; dan zal de grote
Heer je offer als een heilig offer met welgevallen aanzien en je geven, wat je nodig
hebt!"
Ziet, dat is voor Mij een echte priester, wiens offer Mij zeer aangenaam is! Waarlijk,
Ik zeg jullie: Ga daar heen en luister naar zijn prediking, want geen enkel woord is
van hem, maar levend van Mij. Oh, deze zal spoedig ervaren, hoe groot het loon zal
zijn, dat op hem wacht! Waarlijk, Ik zeg, dat hij bij Mij zijn heilige Vader, voor altijd
zal wonen! Meer behoef Ik jullie niet te zeggen: aan de werken zul je hen gemakkelijk
herkennen, zoals een boom aan zijn vrucht.
Daarom moeten jullie jezelf niet stoten aan de kerk vanwege de priesters. Nog minder
moeten jullie je stoten aan de een of andere bisschop. Daar zo iemand reeds hoger
staat en een volk voorgaat, kunnen jullie je indenken, dat hij niet alleen staat, maar dat
elk van zijn schreden en woorden en daden door Mij zeer nauwkeurig wordt geteld en
door hem moet toch altijd de uiterlijke stand van zaken in goede orde worden
bewaard.
Doch wat jullie innerlijke aangaat weet je immers zonder meer, dat het steeds alleen
op jezelf aankomt en later op Mijn genade, die jullie noch een engel in de hemel, noch
een bisschop, noch wie dan ook kan geven, maar in de eerste plaats jullie jezelf door
de ware liefde tot Mij en tot de naaste, door nauwgezet de geboden te onderhouden, of
als zondaar door ernstig boete te doen.
Want uit alles wat jullie doen dient de liefde tot Mij en de naastenliefde te stralen!
Houdt broederlijke gemeenschap onder elkaar in al het goede, dan zal Ik tot jullie
komen en je door en door levend maken! Heb lief, die je haten en vervolgen, en zegen
hen door gebeden, die je vervloeken en verdoemen; dan zullen jullie beginnen grote
werkingen van Mijn Licht in jullie donkere harten te bespeuren! Amen.
Ten zevende, wat tenslotte nog de zogenaamde oorbiecht betreft en de zeven heilige
sacramenten, zeg Ik jullie en vraag jullie zelfs: Stoot je daar niet aan, gebruik alles
juist en in de goede levende zin, dan zul je leven! Want voor de redetwister is niets
juist, maar voor de rechtvaardige is alles goed en heilig; zelfs het nest van een vogel
zal aan zijn hart een lofzang ontlokken en toch is het alleen maar het dode nest van
een vogel. Hoeveel te meer kunnen jullie je indenken, dat dingen, die zijn ingesteld
voor jullie heiliging, niet uit de lucht worden gegrepen, - maar het hangt altijd van
jullie af, hoe je ze gebruikt!
57
Wie biecht en zijn zonden aan de priester bekent, heeft daardoor zijn zonden openlijk
voor de wereld bekend en door zo'n bekentenis zal hem eenmaal zijn schuld niet
worden toegerekend, als hij voortaan niet meer zondigt. Maar wie na de biecht nog
evenveel zondigt als daarvoor, die heeft de biecht tot een zonden spaarbank gemaakt,
die hem eenmaal in de hel hoge rente zal opleveren. Daarom, wie biecht en echt boete
doet en voortaan niet meer zondigt, doet goed; maar wie dat alles voor nul en gener
waarde houdt, zal zich eenmaal sterk vergissen, want hij zal een kloof vinden,
waarover hij moeilijk zal kunnen springen.
Waar Ik jullie dan nu regel, orde en systeem heb gegeven, gebruik het dan goed en let
er op; want, zoals gezegd, aan het uiterlijke is weinig gelegen, maar alles aan jullie,
hoe je het neemt! Zo goed en waar het kan zijn, het kan ook evenzo slecht en verkeerd
zijn, al naar gelang je het gebruikt. Als er nu onder de zon heilzame en giftige kruiden
groeien, denk dan: het ligt niet aan de zon, zus of zo, maar steeds aan de innerlijke
natuurlijke gesteldheid van de planten, goed of slecht, of er zegen of gif uit
voortkomt.
Daarom ligt het ook steeds aan jullie, of goed of slecht. Amen. Ik, je liefhebbende
Vader. Amen.
b) Dat is de kortste weg tot wedergeboorte
(Gegeven door de Heer op 18 Augustus 1840)
Weliswaar staat het met de mens in dit opzicht als met een boom, wiens vrucht ook
niet in een keer rijp wordt, maar geleidelijk aan. Maar als de lente mooi en helder was
en de zomer voortdurend warm, afgewisseld met kleine regenbuien, dan zeggen jullie:
"Dit jaar zullen we een vroege oogst hebben!" Welnu, zo is het ook met jullie, als men
zijn jeugd opgewekt, in zachtmoedigheid en liefde tot Mij heeft doorgebracht, dan zal
ook de zomer alles levend makend warm worden, afwisselend met genaderegen van
de hemel, en jullie kunnen er van verzekerd zijn, dat de eeuwige, gouden herfst tot
blijvende rijping van de onsterfelijke vrucht niet meer ver zal zijn. Want voor zoveel
iemand van Mij wedergeboren wil zijn, dienovereenkomstig moet hij zijn zonden
inzien en deze tot zijn verootmoediging openlijk bekennen, dat is: uiterlijk ernstig
door de biecht, en innerlijk aan Mij, en moet Mij om vergeving vragen, zoals het in
Mijn gebed is aangegeven; hij moet gelijk Petrus echt berouwen droefheid en angst
ondergaan en wenen om het zo onschatbare verlies van Mijn genade en hij moet zich
zeer ernstig voornemen, beslist nooit meer te willen zondigen. Dan moet hij vast
besluiten geheel met de wereld te breken, zich geheel aan Mij overgeven en in zijn
liefde een groot verlangen naar Mij hebben; hij moet zich in dit grote verlangen
dagelijks van de wereld en alle zaken in zich terugtrekken en tenminste zeven
kwartier lang met gesloten deuren en vensters in volledige rust alleen maar in zijn
binnenste met Mij bezighouden. En telkens, zo vaak zich iemand in deze rust heeft
begeven, dient hij in zijn hart het volgende kleine gesprek met Mij in diepe ernst te
houden en zeggen:
"Heer, hier ben ik! Ik liet U, o liefdevolle, heilige Vader, lang wachten, want U hebt
mij reeds sinds mijn kinderjaren voortdurend toegeroepen: "Kom tot Mij, - Ik zal je
verkwikken!" Nu, Vader, is de tijd gekomen, dat mijn oor is geopend en mijn anders
zo starre wil U geheel is overgegeven in deemoed en gehoorzaamheid, zoals ook
58
volgens uw wil aan al mijn betere broeders. Daarom, kom tot mij, mijn allerliefste
J ezus, en verkwik mijn zieke ziel met de balsem van Uw oneindige liefde! Laat mij
mijn grote onrechtvaardigheid vinden in Uw bittere lijden en sterven; laat mij de
heilige vijf littekens zien en daarin mijn grote misdaad erkennen! O J ezus, Gij
overwinnaar van dood en hel, kom tot mij en leer mij Uw wil heel goed verstaan, leer
mij inzien mijn volledige niets en Uw alles! O Gij mijn lieve, allerliefste J ezus. Gij
Heer van alle heirscharen, kom tot mij arme, kom tot mij zwakke, kom tot mij blinde,
kom tot mij dove, kom tot mij melaatse, kom tot mij verlamde, kom tot mij kromme,
kom tot mij bezetene, ja, o mijn allerliefste Jezus, kom, kom tot mij dode en laat mij
slechts Uw heilig kleed aanraken, dan zal ik leven! Heer, houd U niet op, want ik heb
U heel erg nodig! Ik kan niet meer zonder U zijn, daar Gij mijn alles zijt en al het
andere uit liefde tot U nietig is geworden! Zonder U kan ik niet meer leven; daarom, o
mijn liefste J ezus, kom dadelijk tot mij! Maar zoals altijd, zo geschiede ook dit keer
Uw heilige wil! Amen".
Kom daarna tot innerlijke rust en groei in het verlangen en de liefde tot Mij! Wanneer
jullie dat een korte tijd zullen oefenen, dan zeg Ik: jullie zullen spoedig bliksems zien
en het horen donderen; schrik dan niet en word ook niet angstig! Want Ik kom tot
ieder eerst als rechter in storm, bliksem en onweer en daarna pas in het zachte, heilige
waaien als Vader!
Wie in de ware zin een zogenaamde totale biecht wil doen, die zal veel voor hebben,
omdat daartoe meer deemoed en zelfverloochening nodig is. Dat wil zeggen let
goed op - er moet daarbij een absoluut voornemen zijn niet meer te zondigen en het
heilig Avondmaal moet in levend geloof uit reine en zuivere liefde tot Mij worden
genomen; dan pas zullen de wonderbare werkingen daarvan onmiddellijk in je
bemerkbaar zijn, die zich al spoedig in overgrote, onbegrijpelijke vreugde en hemelse
zaligheid bekend zullen maken.
Ziet, dit is de kortste en meest werkzame weg tot zuivere wedergeboorte, waardoor
alleen het eeuwige leven is te verkrijgen. Elke andere weg duurt langer en is
onzekerder, omdat er zeer veel sluipwegen zijn, waar achter het struikgewas arglistige
dieven, rovers en moordenaars loeren; wie daar niet goed gepantserd en zwaar
bewapend is, zal moeilijk het doel bereiken. - Bedenk goed, Wie het is, die jullie dat
zegt!
Daarom denk Ik, dat jullie in plaats van wereldlijke gezelligheden en gesprekken en
zeer vuile partijtjes beter Mijn rust - en Zondagsgemeenschap kunnen kiezen en je
daar om niet, zonder entre, met Mij kunt onderhouden, en het entreegeld voor iets
beters gebruiken! Wat denken jullie, wat zou beter en Mij welgevalliger zijn? Want
weet, wat Ik reeds tot de apostelen heb gezegd, dat niemand twee heren kan dienen;
bedenk daarom goed, wie jullie daartoe vermaant! Amen. Ik, jullie heilige Vader der
Eeuwigheid, ben het Zelf! Amen.
c) Zelfbeschouwing (meditatie)
Gr.Ev.Joh.I /224 (8 vlg.) (De Heer) Niets is voor de mens heilzamer dan van tijd tot
tijd een innerlijke zelf betrachting. Wie zichzelf en zijn krachten wil doorgronden,
moet zich herhaaldelijk zelf onderzoeken en innerlijk waarnemen.
59
Rust en denk in stilte diep na over je doen en laten, over de jullie welbekende wil van
God en of jullie hem zijn nagekomen in de verschillende tijden van je leven, dan heb-
ben jullie je innerlijk zelf beschouwd en daardoor steeds meer en meer het indringen
van de satan in je de weg bemoeilijkt. Want deze zoekt niets ijveriger, dan door
allerlei uiterlijke, nietszeggende goochelarijen de mens in zijn innerlijke
zelfbetrachting te hinderen.
Als de mens eenmaal door oefening enige vaardigheid in het beschouwen van zijn
innerlijk krijgt, dan ontdekt hij in zichzelf ook gemakkelijk en spoedig, welke
hinderlagen de satan hem heeft gelegd en hij kan deze dan terdege te niet doen en alle
toekomstige arglistigheden van deze vijand verhoeden. Dat weet de satan maar al te
goed en daarom werkt hij er zeer ijverig aan, door allerlei bedrieglijke verleidingen de
ziel naar buiten te trekken en bezig te houden. Hij heeft het dan achter de schermen
erg gemakkelijk, ongemerkt de ziel allerlei valstrikken te leggen, waarin deze zich
tenslotte zodanig moet verstrikken, dat zij dan verder helemaal niet meer aan een
zelfbeschouwing toekomt en dat is heel erg. Want daardoor wordt de ziel steeds meer
van haar geest gescheiden en kan deze niet meer opwekken, en dat is dan reeds het
begin van de tweede dood in de mens.
Nu weten jullie, waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Maak daarom zo'n
oefening in stilte en laat je dan door geen uiterlijke verschijning storen! Want de satan
zal het zeker niet nalaten, jullie door het een of andere uiterlijke spektakel daarvan af
te trekken. Maar herinner je dan, dat Ik jullie dat vooruit heb gezegd en keer weer snel
in jezelf terug!
Gr.Ev.Joh.I/226 (1 - 4) (De Heer) J ullie hebben nu een nieuwe aard en wijze gezien,
hoe de mens van de materie in het steeds zuiverder en reiner geestelijke kan overgaan,
en hoe hij langs deze weg een heer over zichzelf en tenslotte daardoor ook over de
gehele uiterlijke wereldse natuur kan worden. Bewandel daarom deze weg van tijd tot
tijd in Mijn Naam en jullie zullen een grote macht over je hartstochten verkrijgen en
daardoor over de gehele natuurlijke wereld en in het hiernamaals over alle creatuur. _
Maar geloof nu niet, dat jullie nu reeds de boze moed van de satan geheel hebben
afgekocht. Zo dikwijls jullie weer zo'n oefening van plan zijn te doen, zullen jullie
ook door hem onrustig gemaakt worden, zolang jullie in de geest niet volledig worden
wedergeboren. Zijn jullie evenwel eenmaal wedergeboren uit de geest, dan heeft de
satan voor eeuwig alle macht over jullie verloren, en jullie zullen zijn rechter zijn, en
eveneens over al diegenen, die hij tot zich heeft getrokken, en die jullie hem weer
voor eeuwig zullen ontrukken!
Gr.Ev.Joh. II/166 (18,19) (De Heer) Nu willen wij gaan rusten en ons opnieuw
oefenen in de innerlijke zelfbeschouwing, wat een waarlijk vieren van de Sabbat in
God is! Op deze woorden uit Mijn mond werd alles stil in huis en wij zaten zo
ongeveer drie uren. Na deze tijd sprak de Heer: Nu is de Sabbat volbracht en kunnen
wij ook onze ledematen de nodige rust geven.
HII /242 (3 - 13) (Henoch tot koning Lamech) J e moet eerst 's avonds naar de tempel
gaan en daarin zolang blijven, als een schaduw nodig heeft zich te keren. J e moet je
60
mond niet gebruiken en evenmin je handen, maar in alle rust moet je Gods Geest
verbeiden en je dient Hem te verwachten in alle deemoed en liefde van je hart. J e
moet alleen in jezelf, levendig voelend, als volgt spreken tot God: "O Gij heilige,
liefdevolle Vader, wees mij arme zondaar genadig en barmhartig en vergeef mij, dat
ik het waag U met mijn onreine hart lief te hebben - en als een grove en grote zondaar
U als Vader te roepen!
Heb je dat innig levendig in je gedaan, begeef je dan in een volledige rusten wacht op
het woord en de wil van de Heer. - Als het zal komen, geef er dan zeer zorgvuldig
acht op,
schrijf het op platen en verkondig het dan aan het volk! Maar als het niet zal komen,
geef dan de Heer in je hart de eer, ga vervolgens vol eerbied uit de tempel en sluit
deze weer gedurende eenennegentig dagen.
d) Zelfontwikkeling
Gr.Ev.Joh. II/75 (7 - 9) (De Heer tot J udas) Daarin ligt het grote geheim van de
zelfontwikkeling van de mens: Alles kan Ik voor de mens doen, en hij blijft mens;
maar het hart is van hemzelf, dat hij volkomen zelf moet bewerken, als hij zich zelf
wil voorbereiden op het eeuwige leven. Want zou Ik Zelf het eerst de vijl aan het hart
van de mens leg gen, dan zou de mens tot een machine worden en kwam hij nooit tot
een vrije zelfstandigheid. Maar wanneer de mens de belering krijgt wat hij heeft te
doen om zijn hart voor God te vormen, dan moet hij deze leer ook opvolgen en zijn
hart daar naar vormen.
Heeft hij zijn hart daar naar gevormd en het gereinigd en geveegd, dan pas trek Ik er
in de geest in en maak het tot Mijn woning, en de gehele mens is dan in de geest
wedergeboren en kan verder voor eeuwig nimmer verloren gaan. Hij is daardoor n
met Mij geworden, zoals Ik Zelf n ben met de Vader van Wie Ik ben uitgegaan en
gekomen in deze wereld, om alle mensenkinderen de weg te wijzen en te banen, die
zij in de geest hebben te gaan om tot God te komen in volledige waarheid. J e moet
daarom, evenals ieder van jullie, de hand aan het bewerken van je hart slaan, anders
ben je verloren - al had Ik je duizendmaal uit de graven in het leven van het vlees
geroepen.
Schrft. hoofdst.5 "Het is volbracht!" - Maar wat is volbracht? - Mijn eigen strijd om
jullie; want meer kan Ik als jullie Schepper, God en Heer en het eeuwige leven Zelf
niet doen, dan jullie dood op Mij nemen. Het is weliswaar volbracht; echter niet voor
jullie, maar slechts voor Mij Zelf. Of: Ik heb voor jullie alles gedaan, wat ook maar
goddelijk mogelijk is; daarom heb Ik Mijn werk aan jullie volbracht. Maar doen jullie
er ook naar, dat dit werk in jullie volbracht zou zijn? - O ja, jullie lezen vlijtig, jullie
schrijven ook vlijtig, jullie spreken ook graag over Mij. Maar wanneer Ik zeg: "Wijd
aan Mij, in plaats van aan zo vele lustgevende zaken van de wereld slechts een vol uur
per dag; heilig dit daarvoor, dat je je daarin met niets dan alleen met Mij in je hart
bezig houdt!" - O, dan zullen jullie honderd bezwaren in plaats van een vinden, en
honderd wereldse gedachten zullen zich om een enkele zwakke geestelijke draaien als
een wervelwind.
61
Allerlei wereldse bedenkingen zullen jullie naar voren brengen; en als iemand ook
voor zo'n uur zou willen besluiten, dan zal hij zich daar zeker niet al te zeer op ver-
heugen, maar zal daar veelmeer een kleine onbehaaglijke schroom voor hebben en hij
zal daarbij ijverig de minuten van het uur tellen en niet zelden met ongeduld wachten
op het einde van het aan Mij gewijde uurtje. - En zou er maar een of ander
onbelangrijk werelds zaakje tussen komen, dan wordt het uurtje of helemaal
opgeheven of tenminste naar zo'n periode van de dag verzet, waarin gewoonlijk reeds
de weldadige slaap over de sterfelijke mensen zinkt. Ziet, dat alles is azijn en gal! En
daardoor is in jullie niets volbracht, van wat Ik vanwege Mijn oneindige liefde alle-
maal bedenk te doen, om jullie op de rechte weg van het Leven te brengen. Want om
het in jullie te volbrengen is nodig, dat een ieder zichzelf verloochent uit echte liefde
tot Mij, zijn kruis op zich neemt en Mij getrouw navolgt.
GS II/44 (16 - 17) Ieder, die in het leven van zijn geest wil gaan, moet zich dagelijks
een tijd lang in de volkomen rust begeven en moet daarin niet allerlei gedachten laten
dwalen, maar hij moet slechts n gedachte opvatten en deze als een bepaald object
zonder afgeleid te worden overdenken, - de beste gedachte is hier bepaald de Heer!
En wanneer iemand dat met ijver en alle mogelijke zelfverloochening aanhoudend zal
doen, dan zal daardoor zowel het gezicht als het gehoor van zijn geest steeds meer aan
innerlijke scherpte winnen.
e) Geestelijke overdenking van een zonsopgang: de ware Sabbatrust in het hart
Gr.Ev.Joh.II/148 (8 - 15) (De Heer tot Zijn discipelen) Denk en stel je de geestelijke
zon als volgt voor: Het licht dat van haar uit gaat, wordt door het steeds golvende
oppervlak van de geschapen levenszee opgenomen, en deze speelt met dat licht, en
daaruit ontstaan allerlei karikaturen die nog wel de matte glans terug stralen, maar
daarbij elk spoor van de goddelijkeoervorm vernielen. Zo is het gehele heidendom en
nu ook het J odendom een daarmee vergelijkbaar vernietigen van al het zuiver
goddelijke.
Maar wanneer jullie een volkomen rustige waterspiegel zien en de zon schijnt daarin,
dan zal deze uit de waterspiegel in dezelfde majesteit en waarheid terugstralen, zoals
je haar ziet aan de hemel. En evenzo is er een rustig, vrij van hartstochten geworden
gemoed voor nodig, dat alleen door een volledige zelfverloochening, deemoed,
geduld en geheel reine liefde kan worden bereikt, om het evenbeeld van God in de
geest van de mens even zuiver en waar te doen terugstralen als de aardse zon uit een
rustige waterspiegel.
Is dat bij een mens het geval, dan is in hem alles tot waarheid gegroeid en zijn ziel is
dan in staat, haar blik in de diepten van Gods schepping te richten en alles te kunnen
aanschouwen in alle volheid van de zuiverste waarheid. Maar zodra het in haar begint
te golven, dan worden de oerbeelden verstoord of vernield en de ziel bevindt zich dan
al noodzakelijk op het gebied van bedrog en vergissingen van allerlei aard en kan niet
tot een zuiver aanschouwen komen, alvorens in haar de volkomen rust in God is
gekomen.
Dat is de ware Sabbatrust in God en het houden van de Sabbat is daarom door God
62
verordineerd. De mens dient dan elke zware, inspannende arbeid na te laten, omdat
elke zware arbeid de ziel verplicht aan het vlees haar kracht te verlenen en zodoende
door deze geprikkeld wordt, waardoor de spiegel van haar levenswater in sterke
beweging wordt gebracht, zodat zij de zuiver goddelijke waarheid in zich nooit
duidelijk kan onderscheiden. - De echte Sabbatrust bestaat dus in een verstandig laten
rusten van alle zware werk; zonder noodzaak moet men dat niet doen, maar in geval
van nood is elk mens verplicht zijn broeder te helpen.
Maar meer nog dan zich te onthouden van alle zware werk, moet de ziel elke
hartstocht vermijden! Want de hartstochten zijn stormen van de ziel; zij woelen haar
levenswater op en Gods evenbeeld wordt dan in de ziel zo verscheurd, als het
evenbeeld van de zon op de golven van de zee verscheurd wordt. Het beeld van de
zon schittert wel op de golven, maar hoe vervormd en verwrongen! En als de storm
lang duurt, stijgen uit de bewogen zee spoedig nevels omhoog en vullen de hemelse
lucht van de ziel met zware wolken; deze verhinderen dan het licht van de geestelijke
zon volledig bij het levenswater van de ziel te komen, - en de ziel wordt duister, kan
het echte niet meer van het valse onderscheiden en houdt het geschitter van de hel
voor een hemels licht.
Zo'n ziel is dan ook zo goed als verloren. Er zouden dan sterke winden moeten
komen, dat wil zeggen sterke beproevingen van boven, opdat daardoor de vele wolken
van de ziel worden verdreven, en de ziel zou dan meteen in de echte sabbatrust
moeten gaan en daardoor rust brengen in haar levenszee, - anders is er voor haar geen
redding!
Ziet, dat is de voor ieder bruikbare geestelijke zin, die ons deze mooie zonsopgang in
zijn overigens geheel natuurlijke verschijning laat zien. Wie hem voor zich in acht zal
nemen, zal in de waarheid en in het volle licht verblijven; maar wie deze leer in de
wind zal slaan en er niet op zal letten, zal voor eeuwig sterven.
f] Het denken in het hart
Gr.Ev.Joh.II /62 (1 - 10) Cyrenius zegt: "Heer, het denken in het hart wil bij mij
helemaal niet lukken, omdat ik al van mijn jeugd af aan gewend werd, in het hoofd te
denken. Het schijnt mij bijna onmogelijk, in het hart te kunnen denken. Hoe moet
men er dan mee beginnen, om in het hart te kunnen denken?" - De Heer zegt: "Dat is
toch heel gemakkelijk en heel natuurlijk. Alles, wat je ooit kunt en wilt denken naar je
gevoel in de grote hersenen, komt tevoren uit het hart. Want elke nog zo kleine
gedachte moet toch van te voren de een of andere aansporing hebben, waardoor hij als
noodzakelijk wordt opgewekt. Wanneer de gedachte eerst in het hart vanwege een
bepaalde behoefte wordt opgewekt en gevormd, stijgt hij dan pas omhoog in de
hersenen van het hoofd om door de ziel te worden beschouwd en deze daarop de
leden van het lichaam in de nodige beweging zet, opdat de innerlijke gedachte zo tot
woord of daad wordt gevormd. Maar dat ooit een mens louter in het hoofd zou
kunnen denken, zou een volslagen onmogelijkheid zijn! Want een gedachte is een
zuiver geestelijke schepping en kan daarom nergens anders ontstaan dan alleen in de
geest van de mens, die in het hart van de ziel woont en van daaruit de gehele mens
levend maakt. Hoe zou het ook mogelijk zijn, dat zich ooit een schepping uit een of
63
andere nog zo subtiele materie zou kunnen ontwikkelen, daar alle materie, dus ook de
hersenen van de mens, niets dan pure materie is en derhalve nooit schepper, maar
steeds alleen maar iets geschapens kan zijn?! - Begrijp je het nu en kun je aanvoelen,
dat geen mens iets in het hoofd vermag te denken?"
Cyrenius antwoordt: "Heer, ja, ik begrijp het nu heel goed. Maar hoe gaat dat dan toe?
Het komt me nu werkelijk zo voor, dat ik van oudsher alleen maar in het hart heb ge-
dacht. Merkwaardig! Hoe is dat dan? J a, ik voel gewoonweg woorden in het hart, en
dat als uitgesproken woorden, en het komt me nu helemaal niet meer voor, dat het
mogelijk zou zijn in het hoofd een gedachte op te laten komen". De Heer zegt: "Dat is
het helemaal natuurlijke gevolg van je steeds meer gewekt wordende geest in het hart,
wat is de liefde tot Mij en door Mij tot alle mensen. - Bij de mensen echter, bij wie
zo'n liefde nog niet is ontwaakt, vormen zich weliswaar de gedachten ook in het hart,
maar worden daarin niet waargenomen, omdat het hart nog te materieel is. Men neemt
ze pas waar in de hersenen, waar de gedachten van het hart, als reeds meer materieel
zijnde vanwege de prikkel tot handelen, een vorm aannemen en zich met de beelden
vermengen, die zich vanuit de buitenwereld door de uiterlijke lichamelijke zintuigen
in de hersenplaatjes hebben geprent. Zo gevormd worden zij voor de ogen van de ziel
zelf materieel en slecht en zodoende moeten zij ook als noodzakelijke grond voor de
slechte handelingen van de mens worden aangezien. Daarom moet elk mens van te
voren in het hart en aldaar in de geest worden wedergeboren, anders kan hij het Rijk
van God niet binnengaan!" Cyrenius zegt tot de naast hem staande Petrus: "Begrijp jij
dat goed van de wedergeboorte van de geest in het hart en wat en waar nu eigenlijk
precies het rijk van God is, waarvan Hij en de beide engelen voortdurend spreken en
dat als het toekomstige voor ons geloof beloven?" Petrus zegt: "Zeker begrijp ik dat,
en als ik het niet zou begrijpen, bleef ik niet hier, maar zou ik thuis voor mijn gezin
zorgen. Maar onderzoek, hoge heer, alleen in je eigen hart, dan zul je in korte tijd
meer vinden, dan wat ik je in honderd jaren zou kunnen verklaren. Kijk naar ons, die
Zijn eerste discipelen en getuigen waren, of wij veel met Hem uiterlijk spreken! En
zie, toch spreken wij meer met Hem dan jij en ook vele anderen het met de mond
doen. Want wij spreken met Hem zuiver en alleen in het hart en vragen Hem
duizenden dingen en Hij antwoordt ons in heldere goed uitgedrukte gedachten, en zo
krijgen wij dubbel. Want een antwoord van de Heer in het hart van de mens is in
zekere. zin reeds levend, terwijl het uiterlijke woord pas door de daarop volgende
daad vanwege de oefening van de ziel levend moet worden. En zo, waarde heer, kun
je derhalve in de bewuste zaak wat de satan betreft, immers ook in je hart vragen en
de Heer zal je dan wel het goede antwoord heel geheim en stil in je eigen hart leggen,
zodat de satan met zijn vele oren onmogelijk in staat zal zijn het te vernemen. En op
dezelfde manier kun je de Heer ook vragen over de wedergeboorte van de geest in het
hart, en over het Rijk van God, en je zult het meest duidelijke antwoord krijgen.
g) Dubbel bevattingsvermogen
RBU /35 (2 - 6, 8) Elk mens heeft een dubbel bevattingsvermogen: een uiterlijk, dat is
het hoofd - of eigenlijke uiterlijke zielsverstand. Met dit bevattingsvermogen laat zich
nooit het Goddelijk Wezen vatten en begrijpen, omdat het de ziel juist daarom werd
64
gegeven, om de geest in haar voorshands van de Godheid te scheiden en hem deze
voor een tijd verborgen te houden. Wil nu een ziel alleen met dit negatieve vermogen
God zoeken en vinden, dan verwijdert zij zich steeds verder van het doel, naarmate zij
dat hardnekkiger langs deze weg probeert.
Maar de ziel heeft nog een ander vermogen, dat niet in haar hoofd, maar in haar hart
woont. Dit vermogen heet innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de
liefde en uit een met deze beide gemoedselementen overeenkomende
voorstellingskracht. Heeft deze eenmaal het begrip van het bestaan van God in zich
opgenomen, dan wordt het dadelijk door de liefde omvat en door haar wil
vastgehouden, - welk vasthouden dan 'geloven' heet. Door dit geloof, dat levend is,
wordt de ware geest opgewekt. Deze beschouwt dan wie hem heeft opgewekt, kent en
neemt hem dan direct op, richt zich daarna op als een machtig licht uit God en
doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En dit licht is dan het
eigenlijke geloof, waardoor elke ziel zalig kan worden.
Heb je van dit alleen ware geloof iets vernomen? J e zegt in je zelf: "Neen, dit soort
van geloof is mij geheel vreemd; want een denken in het hart komt mij volledig
onmogelijk voor". - J a, zo is het ook. Deze zaak moet je onmogelijk voorkomen.
Om in het hart te kunnen denken, moet men een zekere oefening hebben; deze bestaat
in het steeds hernieuwde opwekken van de liefde tot God. Door deze opwekking
wordt het hart versterkt en vergroot, waardoor dan de banden van de geest losser
worden, zodat zijn licht (want elke geest is een licht uit God) zich steeds meer en
vrijer kan ontwikkelen. Begint dan het licht van de geest de eigenlijke levenskamer
van het hart te verlichten, dan worden ook de talloze oertypen in zuiver geestelijke
vorm steeds duidelijker aan de evenzo talrijke wanden van het levenskamertje
uitgedrukt en voor de ziel aanschouwelijk gemaakt. En zie, dit beschouwen van de
ziel in haar hart is dan een nieuw denken. De ziel verkrijgt daardoor nieuwe begrippen
en grote en heldere voorstellingen. Haar gezichtsveld wordt verwijd met elke
polsslag. De stenen des aanstoots verdwijnen naar die mate, als het verstand van het
hoofd verstomt. Er is dan geen vragen naar bewijzen meer. Want het licht van de
geest verlicht de innerlijke vormen zo, dat zij naar geen enkele kant een schaduw
werpen. Dus wordt ook alles, wat ook maar met een geringste twijfel zou zijn te
vergelijken, voor altijd verbannen.
En in dit geloof ligt dan ook die bijzondere kracht, waarvan in de evangelin
tweemaal sprake is.
h) De wedergeboorte van de ziel
Gr.Ev.Joh.XI /50 (1-14) (De Heer) De volgende dag kwam Simon Petrus tot Mij en
zei: "Heer en Meester, het is ons tot nu toe nog steeds iets onduidelijk gebleven,
waarom Uw lichaam van tijd tot tijd in een soort onafhankelijkheid van de innerlijke
geest blijft, zodat het ook naar Uw spreken klinkt, als zou U nu eens de eeuwige
Geest Gods in persoon Zelf zijn, dan echter weer, als was Uw lichamelijke mens
geheel onafhankelijk en slechts van tijd tot tijd van Hem doordrongen! Wij komen
steeds in een zekere tweespalt in onze beschouwingen, wat U ons zeker zult vergeven,
omdat wij immers vast aan U hangen en in U geloven, maar toch U in Uw innerlijkste
65
natuur nog niet zo helemaal begrijpen. Hoe is het dan daarmee gesteld?"
Ik sprak tot hem: "Mijn lieve Petrus! J ij zowel als de broeders begrijpen daarom
zoveel nog niet, omdat jullie nog niet die geestelijke trap in je hebt beklommen, om
dit op zich toch zeer eenvoudig gebeuren te kunnen begrijpen, dat Ik jullie al vaak
genoeg heb verklaard. Nu zijn jullie hier, om aan jezelf dat te toetsen, wat je aan Mij
nog onduidelijk is.
Wat baat het, jullie steeds op de verschillen van de Mensenzoon en de Zoon Gods te
wijzen, als jullie in jezelf niet het verschil van de geestelijke en de lichamelijke mens
vermoogt te voelen? Pas de voleindigde wedergeboorte, reeds in het lichaam, zal
jullie die vraag oplossen naar volle tevredenheid, en jullie hebben om die te verkrijgen
ook reeds alle geschikte stappen gedaan, zodat voor jullie het doel niet meer ver af is.
Beantwoord Mij daarom nu enkele vragen, opdat jullie het begrip voor dit hoofdpunt
dichterbij wordt gebracht.
In de eerste plaats: Hoe worden jullie je denken en voelen gewaar? Is het uiterlijk of
innerlijk? Kunnen jullie een gestelde vraag alleen daardoor beantwoorden, omdat je
door het geheugen het antwoord van je leraar hebt geleerd, of beantwoordt jullie eigen
innerlijke de vraag door gevolgtrekking?
J e zult zeggen: "Het kan allebei". Zou de mens alleen maar een machine zijn, zij het
ook begiftigd met een zelfbewuste ziel, dan zou deze slechts uiterlijk kunnen denken,
dat wil zeggen door indrukken van het geheugen zich een weten kunnen verwerven,
dat alleen door belering is geleerd, ongeveer zoals men een dier africht. De
gevolgtrekking echter is een vragen van de ziel aan een in de mens levend, innerlijk
principe, dat antwoord geeft op gestelde vragen en als geest nog in de ziel leeft en als
zodanig is voleindigd. Zodoende kan ook in het innerlijk van de mens een regelrecht
vraag en antwoordspel beginnen.
Men zal zeggen: "Als dan de geest voleindigd is, waarom komen dan vaak zulke
ongemeen dwaze conclusies te voorschijn? Antwoordt de geest dan niet altijd juist?"
Dat doet hij wel; maar omdat hij allereerst in de mens het levensprincipe van de ziel
voorstelt, kan deze in haar zelfbewustzijn ook overeenkomstig haar wezen gelijk een
spiegelbeeld handelen. J uist zo als een goed spiegelbeeld niet zonder een aanwezig
object kan ontstaan dat daaraan precies gelijk is, zo kan ook de ziel haar oordelen
alleen dan zelf geven, wanneer deze als reflex van de geest uitgaan. Zoals echter een
spiegelbeeld alles verkeerd toont, precies tegenovergesteld aan het object en nochtans
waar is, zo gebeurt het ook hier, zolang beide niet in elkaar zoeken op te gaan.
Alleen een mens, die de geest zover in zich heeft gewekt, dat de ziel geen aardse
verkeerde reflexen terugwerpt, heeft de wedergeboorte bereikt en staat in de volle
waarheid. Het is natuurlijk niet gemakkelijk deze grenzen te doorbreken, want
vanwege het stoffelijk aardse lichaam heeft de aards aangelegde ziel een grotere hang
daarnaar, dan naar de zich slechts zwak voelbaar makende geest, wiens werken de ziel
zonder geleerd onderscheid graag als haar ei gen werken beschouwt. Deze grenzen te
doorbreken is Mijn en jullie opgave en ook die van al Mijn navolgers, en de weg
hiertoe vinden jullie door je innerlijke geest, die jullie moeten leren aan het woord te
laten. Alleen deze is de enige goede leraar, omdat hij met de algemene Geest van God
in verbinding staat en daarvan een evenbeeld in het klein is, dus alle waarheid alleen
uit hem put. Heeft nu de ziel zijn wezen geheel ondergeschikt gemaakt en is zij
66
daardoor zonder aardse wensen geworden, dan streeft zij nog enkel en alleen naar het
geestelijke en is dus als zelfbewuste ziel in het geestelijke opgegaan; de voleindigde
mens heeft dan een trap bereikt, die door de Indische wijzen als 'Nirwana' werd
aangeduid, dus een toestand, waarin elke wil, die door vleselijk aardse neigingen
wordt veroorzaakt, is vernietigd en die elk leven in het vlees als stoffelijk bestaan
uitsluit. Deze toestand is in het aardse leven mogelijk, ja dient bereikt te worden,
opdat de algehele vrede intrekt in het hart van de mens.
Deze wedergeboorte van de ziel zijn jullie allen nabij. Boven in Mijn Rijk is echter,
wanneer Ik zal zijn opgevaren, nog een andere wedergeboorte; dat is de
wedergeboorte van de geest, die bestaat in een onoplosbare gemeenschap met Mij.
Dan heersen de hoogste gelukzaligheid van de kinderen in het Vaderhuis en vreugden,
die geen mensenhart ooit kan vermoeden, omdat zij zuiver geestelijk zijn en daarvan
kan jullie van te voren ook niet de geringste weerschijn begrijpelijk gemaakt worden.
Streef er eerst naar, dat jullie ziel de wedergeboorte verkrijgt, opdat jullie ziel alleen
nog door het geestelijk oog leert te zien en daardoor zichzelf en haar oorsprong steeds
meer bewust leert kennen!"
Gr.Ev.Joh.XI/52 (1 - 7) (De Heer) Al degenen, die reeds op aarde Mij en Mijn woord
navolgen, zullen dat doel bereiken, dat Ik jullie reeds zo vaak als de wedergeboorte
van de ziel heb aangeduid: dat is dus het doordringen van de geest in de ziel. Deze
wordt daardoor geschikt, reeds in het lichaam in alle hogere wijsheid van de hemelen
door te dringen en niet alleen meester van haar zelf, maar daarmede ook meester van
haar omgeving te worden, ja zelfs van de natuur en van verborgen krachten, omdat zij
er naar streeft Mijn wil uit liefde en tot nut van de naaste te vervullen. De middelen
om het doel te bereiken heten geloof en ware liefde tot de naaste.
Zulke wedergeboren mensen kunnen en moeten ook zeer rechtvaardige mensen zijn,
zoals er in alle tijden zijn geweest, die deze uiterste voleinding van de ziel bereikten;
maar zij hoefden daarom nog niet tot de gemeenschap met de persoonlijk werkende
Goddelijke Geest te zijngekomen. J a, tot nu toe was dat ook nog niet mogelijk, omdat
buiten Mij (J ezus) de Godheid nog niet persoonlijk zichtbaar aanwezig was. Alle
rechtvaardigen, die voor Mij op aarde hebben geleefd en de wedergeboorte van de ziel
hebben bereikt, kunnen desondanks nog lang niet de Godheid zien, zoals jullie deze
zien. Hun geloofsleer toont derhalve ook aan, dat het indringen in de hoogste
voleinding hen als een opgaan in de oneindigheid scheen te zijn, omdat God Zelf, als
onpersoonlijk Wezen, juist die oneindigheid betekent, waarin het Wezen van Zijn
kracht wel geestelijk kan worden ondervonden, maar toch niet aan de ziel
aanschouwelijk in een persoon kon worden getoond.
Pas na Mijn dood, wanneer dit Mijn lichaam zal zijn opgenomen als een kleed van de
almachtige, oneindige Godheid Zelf, zullen al diegenen, die voor Mijn tijd het
lichamelijke leven hebben verlaten, ook in staat zijn door het aanschouwen van de nu
persoonlijke Godheid in eeuwige gemeenschap met Hem te leven. Dat zal zijn in een
stad, die Ik jullie reeds heb laten zien en die het hemelse J eruzalem, de eeuwige
Godsstad voorstelt. Dit gemeenschappelijk eeuwig samenwonen van God met Zijn
kinderen is de wedergeboorte van de geest.
Zeker zullen na Mij nog velen de wedergeboorte van de ziel kunnen bereiken en
67
daardoor ook zeer zalig en gelukkig zijn, zon der deze hoogste en laatste trap te
behalen. Vele afgezanten van Mijn Geest kwamen op aarde neer en toonden aan de
verdwaalde mensen de wegen, hoe zij tot vrede en tot innerlijke verlichting konden
komen, zonder evenwel in staat te zijn, de dir e c t e weg tot Mij te laten zien, omdat
deze immers nog niet was geopend. Allen, die de vroegere wegen willen bewandelen,
kunnen dus zeer wel de wedergeboorte van de ziel verkrijgen, maar niet tot ge-
meenschap met Mij komen.
Dat laatste is alleen mogelijk door geloof aan Mij, dat ik waarlijk ben Christus, de
Gezalfde, aan Wie alle kracht en heerlijkheid van de Vader is gegeven, opdat de
mensen gelukkig en in hoogste mate zalig worden door de Zoon. Ik ben de poort, -
een andere is er niet! Wie de wegen naar de hemel wil betreden zonder Mij te willen
kennen, kan wel een hoge graad van volkomenheid bereiken, maar nooit de zuivere,
aanschouwelijke gemeenschap met God Zelf bereiken.
Gr.Ev.Joh. VIII /61 (9 - 14) (De Heer) Zeg zelf en denk er over na: Zou een
koopman, die wist dat hij voor een aannemelijke prijs een van de allergrootste parels
van onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet een grote dwaas zijn, als hij, indien
hij niet zoveel (contant) geld zou bezitten, niet dadelijk goederen van geringer waarde
zou verkopen en daarvoor de onschatbare parel aankocht?
Zie, zo is het ook gesteld met de waarde van de wedergeboorte van de mensenziel in
haar Geest van het Oerleven uit Mij. Is deze niet waard, dat een oprecht mens van alle
wereldse schatten afziet en met al zijn krachten alleen er naar streeft de grootste parel
van het leven te verkrijgen, namelijk de wedergeboorte van de ziel in de Geest van het
Oerleven! Of is het soms niet beter voor het eeuwige leven van de ziel te zorgen, dan
om alle vergankelijke schatten van de wereld, die vergaan en verteren en tot het
eeuwige, zuivere leven van hun zielen bijna nooit volledig weer terugkeren.
Het is wel zo, dat de ziel gedurende het leven op deze aarde zich uit haar vlees dat wat
aan haar verwant is eigen maakt, het in haar wezen verandert en zich na het volledig
afvallen van het lichaam, en wel uit het etherische rijk van de ontbinding' (*
'Verwesungsther'), geleidelijk aan nog hetgeen haar ontbreekt voor haar zielekleed
toeigent. Maar het is daarom geen verdienste van een ziel, doch alleen een in Mijn
orde vastgelegde eigenaardigheid van het leven van elke ziel, die nooit tot haar
verdienste kan worden gerekend, omdat het slechts voortvloeit uit Mijn voorzorg.
Daarbij kan men ook als zeker en waar aannemen, dat bij een reine ziel die naar Mijn
wil heeft geleefd meer van het aardse lichaam in haar zal overgaan, dan bij een
onreine en zondige ziel; want was een kuis lichaam hier reeds een sieraad van de ziel,
dan zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand zeker nog des te meer zijn. -
Maar ook zelfs dat behoort niet tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel, maar
het is een de ziel belonende verordening van Mij; het zou zelfs een ijdele dwaasheid
van een ziel zijn, als zij zich om deze haar ook in het hiernamaals blijvende aardse
schat, die toch tot haar Ik behoort, ook maar een moment zorgen zou maken. Het zou
te vergelijken zijn met de zorg van zeer dwaze ouders, die er zich vooral om be-
kommeren of hun kinderen wel een heel mooie en bevallige gestalte krijgen en wat zij
doen moeten om die dwaze wens in vervulling te laten gaan, terwijl zij er niet aan
denken, dat groei en uiterlijke vorm alleen van Godswil afhankelijk zijn en geen mens
68
daaraan iets kan veranderen.
Voor elke ziel is alleen maar dat ene noodzakelijk, dat zij Mijn levensrijk in zich
zoekt en ook vindt in het kleine kamertje van het hart, waarin zich het levensbeginsel
bevindt; al het andere zal zij zonder meer als een vrije toegift van Mij ontvangen.
Gr.Ev.Joh. VIII /57 (12) (De Heer) In dit kamertje woont dus de eigenlijke Geest uit
God, en als de ziel van de mens in dit hartkamertje door de echte deemoed,
voegzaamheid en de liefde van een oprecht mens ingaat tot de eeuwige, ongeschapen
liefde van God, dan verenigt de ziel zich daardoor met de eeuwige Geest uit God en
deze met de geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte van de ziel in de Geest uit
God.
RBI.II /278 (4,6) (De Heer) Mijn Rijk is dus in het kleine hart van elk mens gelegd.
Wie daar wil binnenkomen, moet dus in zijn eigen hart ingaan en zich daar een
rustplaats maken, genaamd deemoed, liefde en tevredenheid. Is het bij hem met dit
plaatsje in orde, dan is ook zijn geluk voor eeuwig gemaakt. - De weg daarheen is
kort, hij is hoogstens drie handbreedten lang - het is de afstand van het hoofd tot in
het centrum van het hart. Heb je deze kleine afstand afgelegd, dan zijn jullie ook reeds
in de hemel. Denk maar niet, dat wij een tocht naar boven voorbij alle sterren maken,
maar een tocht naar beneden alleen in ons hart. Daar zullen wij onze hemel en het
ware eeuwige leven vinden.
Jeu. 299 (8 - 13) Elk mens is behept met bepaalde zwakheden, die de feitelijke boeien
van zij n geest zijn, welke hem als een stevig omhulsel inkapselen. Deze boeien nu
kunnen pas geslaakt worden, wanneer de met het vlees vermengde ziel zich door de
juiste zelfverloochening zodanig heeft versterkt, dat zij stevig en krachtig genoeg is
om de vrije geest aan te grijpen en vast te houden. Daarom kan de mens zijn
zwakheden pas leren kennen door allerlei verleidingen, die hem tevens doen ervaren
hoe en waarin zijn vrije geest is gekneveld. Als hij dan juist op deze punten zichzelf
verloochent in zijn ziel, dan maakt hij daardoor de boeien van zijn geest los, terwijl
hij tegelijk daarmee zijn ziel aan banden legt. Is dan te rechter tijd zijn ziel gebonden
met al die banden die voorheen zijn geest vasthielden, dan gaat die geheel
ontkluisterde vrije geest op natuurlijke wijze over in de nu gave en krachtige ziel, die
daardoor volledig in de hemelse machtssfeer van de geest terecht komt en volledig
n met haar wordt.
i) Het geestelijk gezicht.
Gr.Ev.Joh. XI /53 (De Heer) Er moeten nu enkele woorden gezegd worden over het
geestelijk gezicht voor hen, die Mijn wegen bewandelen en van zichzelf willen weten,
hoever de ziel reeds in staat is zich in het lichaam te ontwikkelen. Er wordt hier niet
geleerd bijzonder wonderlijke of magische eigenschappen te verkrijgen, of het recept
gegeven hoe daarnaar te streven, maar de weg zal aangegeven worden hoe de
veelvuldige twijfel van het hart te overwinnen, die de ziel ondervindt zolang zij zich
niet los heeft gemaakt van het vlees. Dit nu is het ware doel: onafhankelijk te worden
69
van het vlees met al zijn lusten, twijfels en vergissingen, om zich thuis te gevoelen in
de eigenlijke, echte en ware wereld, waarin de ziel na de dood geheel vrij en
onafhankelijk moet kunnen ingaan.
Het ligt voor de hand, dat het zieleleven zich geheel vanzelf laat zien, wanneer de
insnoerende banden van het vlees verslappen. Allen, die Mijn woord wel horen, maar
verder niets van dit innerlijke zieleleven bemerken, zitten nog helemaal vast in de
banden van het vlees; zij zijn hoorders, maar geen daders van het woord.
Ieder, die zich van zijn ketenen ontdoet, krijgt een heldere blik op mensen en natuur,
eerst op die wijze, dat hij meent dat zijn opmerkingsgave veel scherper is geworden;
maar in werkelijkheid is dat het levendig worden van de geest, die meer
bewegingsvrijheid krijgt. Dan dient de mens het tot een gewoonte te maken in
zichzelf te blikken, dat wil zeggen de beelden te onderscheiden, die zijn geestelijk oog
onafhankelijk van zijn lichamelijke ogen ziet en kan gadeslaan; hij zal dan snel, als hij
in de liefde tot Mij staat en op deze grond voortbouwt, de eigenschappen van de geest
verkrijgen, die men 'helderziendheid' noemt. Dat is echter geen magische, maar een
heel natuurlijke eigenschap van de ziel, waartegen zij zich overigens evengoed kan
afsluiten, als men zich in het vlees tegen het ontwikkelen van verschillende talenten
kan afsluiten.
Bij ziekten, waarin vaak een zich losmaken der ziel van het lichaam plaats vindt - die
dan echter vanwege de verzwakking van het lichaam een soort van ongezonde
helderziendheid is, waardoor vaak veel onjuistheden voorkomen -, is een leven van de
ziel in haar voor het lichaam vreemde wereld niets ongewoons. Veel fantasien zijn
verder niets dan overeenkomstige beelden van de wereld van de ziel, en wel daarom,
omdat de spraak van de geest waarmee hij tot de ziel spreekt, geen woorden, maar
volledige begrippen zijn, terwijl woorden eerst die begrippen moeizaam tot stand
brengen.
Het ontwikkelen van de vaardigheid om de spraak te verstaan die jullie als
beeldspraak of de spraak van het overeenkomstige kennen, is in jullie aardse leven
niet alleen nuttig, maar zelfs noodzakelijk. Anders zou na de lichamelijke dood de ziel
zich in het geestelijke rijk als een vreemde voelen, die in een hem volslagen vreemd
land komt, waarvan hij de spraak niet verstaat, zodat het hem slechts met de grootste
moeite gelukt zich verstaanbaar te maken, alleen met het verschil, dat de bewoners
van dit land wel de vreemdeling, maar deze niet de bewoners begrijpt. Deze moeten
zich eerst weer voegen in de logge, zware ketenen van het zieleleven, om de
ongewoon geworden, plompe spraak van het lichaam weer aan te nemen, door welke
de omgang alleen door woorden, maar niet door gedachtenstromen tot stand wordt
gebracht.
Geestelijk gevorderde mensen betreuren daarom ook vaak de onmogelijkheid, hun
gewaarwordingen voldoende in woorden te kunnen uitdrukken, of de vlucht van hun
gedachten even snel in woord of schrift te kunnen vastleggen, als de geest het aan de
ziel zeer snel laat zien. Dat zou alles niet mogelijk zijn, als deze taal van de geest in
zulke snelle beelden en opvolging van begrippen er niet zou Zijn.
Er is dus meer, dan wat woord en geschrift ons kunnen geven. Laat daarom niemand
geloven, dat een hoog ontwikkeld schrijftalent of redenaarstalent het mooiste zou zijn
wat de ziel van een mens tot uitdrukking kan brengen; want het zijn slechts zeer
70
zwakke gevolgen van het innerlijke streven van de geest om aan die ziel weer te
geven, wat in de geest hoogst volmaakt is verborgen. Laat ook niemand geloven dat
hij iets bijzonders presteert, als hij voor een meester wordt gehouden in deze uiterlijke
middelen. Hij is nog maar een arme stumper vergeleken met de rijkdom van de
innerlijke meester, die zijn gaven niet naar buiten kan ontplooien.
Toch betekent het streven van iemand om het in zich door Mijn kracht en de liefde tot
Mij tot een volmaakte spraak te brengen, dat hij Mijn wegen en Mij nawandelt; want
Ik ging in Mijn aardse tijd in het vlees dezelfde weg en moest moeizaam stap voor
stap verder komen, evenals elk ander mens.
j) Vergeefse moeite
Gr.Ev.Joh. V/160 (1 - 6) Menigeen spant zich twintig jaren in en komt niet tot
voleinding. J a, waarom kon deze eerlijk strevende mens niet de wedergeboorte van de
geest bereiken? Dat komt daardoor, omdat hij al het goede alleen deed om zich te
verrijken. Wie God en de naaste uit andere motieven liefheeft dan God om God en de
naaste alleen terwille van de naaste, komt niet tot volle wedergeboorte, want dit
laatste is een directe verbinding tussen God en de mens. Door zulke motieven plaatst
de mens een ook nog zo dunne scheidingswand tussen zichzelf en God en kan daarom
niet volledig n worden met Gods Geest. En zolang dit n worden niet plaats vindt,
kan van volkomen wedergeboorte geen sprake zijn.
k) "Het Rijk Gods geweld aandoen"
Gr.Ev.Joh. VII /127 (3 - 7, 9) (De Heer) Het volkomen opvolgen van de erkende wil
van God is het echte Rijk van God in jullie! Maar juist dat opvolgen van de erkende
wil van God is niet zo gemakkelijk, want de mensen van de wereld verzetten zich
daartegen en vervolgen de echte strevers naar het Rijk van God. Daarom moet hij, die
het Rijk van God geheel tot zich wil trekken, geen angst hebben voor diegenen, die
alleen maar het menselijk lichaam kunnen doden, maar de ziel niet kunnen schaden;
de mens dient eerder God te vrezen, die naar Zijn eeuwig onveranderlijke orde ook de
ziel kan verstoten in de hel.
Wie God meer vreest dan de mensen en ondanks de vervolging die de mensen hem
kunnen aandoen, de door hem gekende wil van God doet, die is het, die het Rijk van
God met geweld tot zich trekt; en wie dat doet, zal het ook onfeilbaar bereiken.
Daarbij komt nog iets, wat ook tot het met geweld tot zich trekken van het Rijk van
God behoort, en wel, dat de mens in alle wereldse zaken zo diep mogelijk zichzelf
verloochent, al zijn beledigers van harte vergeeft, tegen niemand wrok koestert en op
niemand kwaad is, bidt voor diegenen die hem vervloeken, goed doet aan degenen die
hem kwaad doen, zich boven niemand verheft, de af en toe over hem komende
verzoekingen geduldig verdraagt en zich onthoudt van vraatzucht en zwelgpartijen,
hoererij en echtbreuk. Wie zichzelf zo'n uiterste zelfverloochening oplegt, doet het
Rijk van God ook geweld aan en trekt het met geweld tot zich.
Maar wie God wel kent, Hem boven alles acht en liefheeft en ook zijn naaste gelijk
zichzelf, maar daarbij toch ook de wereld acht en vreest en niet de moed heeft
71
openlijk Mijn Naam te bekennen, omdat hem dat een of ander wereldlijk nadeel zou
kunnen brengen, die doet het Rijk van God geen geweld aan en zal het zodoende op
deze wereld ook niet volledig bereiken; hij zal dan in het hiernamaals nog menige
strijd hebben te doorstaan, voordat hij wordt voleindigd.
Wie dat nu weet en gelooft dat Ik de beloofde Messias ben, moet dat doen wat Ik hem
leer, geleerd heb en ook verder nog zal leren, anders is hij Mij niet waard en zal Ik
hem bij de vorming van zijn innerlijk leven niet bijzonder veel helpen. Ik ben het
leven van de ziel door Mijn Geest in haar, en deze heet de liefde tot God. Wie dus
God boven alles lief heeft en daarom ook steeds Zijn wil doet, diens ziel is vervuld
van Mijn Geest en deze is de voleinding en het eeuwige leven van de ziel.
Wie, als het nodig is, Mij voor de wereld bekent, die zal ook Ik bekennen voor de
Vader in de hemel; maar wie Mij niet voor de wereld bekent, als het nodig is, die zal
ook Ik niet bekennen voor de Vader in de hemel.
I) De weg tot het n worden met de geest
Gr.Ev.Joh. VIII /150 (14 -16) (De Heer) Probeer allereerst jullie gevoelsleven naar
Mijn leer te ontwikkelen en te versterken, voel met de arme zijn nood mee en lenig
die naar krachten vermogen, troost de treurend en, bekleedde naakten, voed de
hongerigen, geef de dorstigen te drinken, help waar je kunt de zieken, verlos de
gevangenen en predik de armen van geest Mijn evangelie, - dat zal je gevoel en ge-
moed tot in de hemelen verheffen, en je ziel zal op deze goede, ware levensweg
spoedig en gemakkelijk n worden met haar geest uit God en daardoor ook al Zijn
wijsheid en macht deelachtig worden. En dat zal toch zeker meer zijn, dan veel in de
wereld te weten, maar daarbij een gevoelloos mens ten opzichte van zijn naaste te zijn
en zichzelf door zijn te geringe gevoelsleven het getuigenis te geven, dat men nog
zeer ver af staat van het echte leven in de geest.
Ik zeg het jullie: Geest is pure liefde en het enig levende in de mens, en is haar zeer
zachte en altijd uitermate welwillende gevoel. Wie derhalve steeds meer zo'n liefde en
zulk gevoel probeert op te nemen in zijn ziel, die nog veel eigenliefde kent, en in die
geestelijke liefde ook steeds sterker, krachtiger, moediger en voegzamer wordt, die
bevordert daardoor het volledige n worden van de geest met de ziel. Wordt dan de
ziel tot zuivere liefde en wijsheid in haar meest zachte en welwillende gevoel, dan is
zo'n ziel ook reeds volledig n met haar geest en is daardoor ook in het levende bezit
van alle verwonderlijke vermogens van haar geest. En dat is toch zeker meer waard,
dan alle aardse scholen van wereldwijsheid te hebben doorlopen en daarbij een streng
en gevoelloos mens te blijven.
Laat daarom verder al het onnodige vorsen naar de stand van zaken van vele dingen
en hun verschijnselen, oorzaken en werkingen in de wereld na, want dat brengt de ziel
zelf in honderd jaren nog niet een haarbreedte dichter bij haar ware levensdoel. Want
zij kan daardoor niet tot een waarachtig, innerlijk erkennen komen, maar alleen tot
een uiterlijk, oppervlakkig en gedeeltelijk weten en blind gissen, waaruit nooit een
geordend en samenhangend weten en kennen kan voortkomen. En zodoende bevindt
de ziel zich dan in een voortdurend angstig zoeken, waaruit voor haar weinig
waarachtig levensgeluk voortkomt.
72
Gr.Ev.Joh. IX/103 (5 - 6) (De Heer) Al ziet de mens ook met zijn verstand al het
goede en ware zeer duidelijk in, maar zijn hart blijft nog vol van allerlei wereldse
dingen, dan kost het de mens nog menig harde strijd met zijn eigen wereld, totdat
deze uit zijn hart en wil wordt verwijderd en de mens alleen nog maar daarvan houdt
en dat wil, wat hij als goed en waar erkent.
Pas wanneer de liefde, de wil en het met alle waarheid vervulde verstand
daadwerkelijk geheel n zijn geworden, dan is de mens ook tot de wedergeboorte
van de Geest uit God in zijn ziel gekomen; hij heeft dan de eerste graad van de macht
van God In zich bereikt en kan in deze toestand ook reeds tekenen doen.
8.
De wedergeboorte van de geest
De schrijver (Jakob Lorber) van het voorliggende werk zocht ernstig en hij vond wat
hij zocht. Hij bad en het werd hem gegeven; en omdat hij aan de goede deur klopte,
werd deze voor hem opengedaan en door hem ook voor al diegenen, die een goed hart
hebben en van goede wil zijn. Maar degenen, die niet met het hart, maar altijd alleen
maar met hun vermeende pure wereldverstand zoeken en onderzoeken en kritiseren,
en in plaats van aan te kloppen bij de levende Naam van de eeuwige Gever van alle
goede gaven, slechts kloppen aan de harde en dode schaal van de materie, zal niet
gegeven en open gedaan worden. Want de geest van de Heer openbaart zich nooit
door het verstand van de verstandigen der wereld, maar alleen in en door de eenvoud
van het hart van diegenen, die voor de wereld der verstandigen als dwazen gelden;
maar het verstand van de wijzen der wereld gaat nochtans na korte tijd teniet bij de
eenvoud van de dwazen.
(Hl. Inleiding van de Heer, blz. 8 (1))
Gr.Ev.Joh. 1/2 (14 - 16) De doop uit de hemelen echter is de volle overgang van de
geest en de ziel met al hun begeerten in de levende geest van de liefde tot God en van
de liefde in God Zelf. Heeft zo'n overgang eenmaal plaats gevonden uit vrije wil van
de mens en is nu alle liefde van de mens in God, dan is door die heilige liefde ook de
hele mens in God en wordt aldaar tot een nieuw wezen uitgerijpt, krachtig gemaakt en
gesterkt en zo na het verkrijgen van de volkomen rijpheid wedergeboren in God. Na
zo'n tweede geboorte, die niet voortkomt uit begeerte van het vlees noch uit de wil tot
voortplanting van de man, is de mens pas echt kind van God; hij is dat geworden door
de genade, die een vrije macht is van Gods Liefde in het hart van de mens.
Deze genade is nu juist het machtige trekken van God in de geest van de mens,
waardoor hij als van de Vader wordt getrokken tot de Zoon, dat is tot het Goddelijke
Oerlicht, of, wat hetzelfde is, tot de echte en levende wijsheid van God komt.
("die niet uit bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van een man, maar uit
God geboren zijn". Joh.1 :13)
73
a) Verdere uitleggingen
Gr.Ev.Joh. 1/161 (1 - 6) (De Heer) Zolang de mens schepsel is, is hij tijdelijk,
vergankelijk en kan niet bestaan; want elk mens, zoals hij natuurlijk is geschapen, is
niets anders dan een deugdelijk vat, waarin zich pas een echt mens kan ontwikkelen
door voortdurende Goddelijke medewerking. - Wanneer het uiterlijke vat voldoende
is ontwikkeld, waartoe God dat vat met alle nodige bestanddelen en eigenschappen
meer dan voldoende heeft uitgerust, dan wekt of veelmeer ontwikkelt Hij Zijn
ongeschapen eeuwige geest in het mensenhart.
Dit eeuwige, ongeschapen, voor altijd levende Licht aan het uitspansel in de mens, is
dan geheel en al de echte regeerder van de waarachtige dag in de mens en leert het
vroegere vat, zich volledig om te vormen in zijn eeuwig ongeschapen Goddelijk
wezen en zodoende de gehele mens tot een waarachtig Godskind te maken.
Elk geschapen mens heeft een levende ziel, die weliswaar ook een geest is en het
goede en ware kan onderscheiden van het kwade en onware, het goede en ware zich
eigen kan maken en het kwade en onware uit zich kan verbannen; zij is echter
desondanks geen ongeschapen maar een geschapen geest en kan als zodanig voor zich
nooit het kindschap Gods bereiken.
Wanneer zij echter naar de haar gegeven wet het goede en ware heeft aangenomen in
alle deemoed en bescheidenheid van haar hart en de haar door God ingeplante vrije
wil, dan is zo'n deemoedige, bescheiden en gehoorzame wil tot een echte hemelse
kracht geworden. Want deze wil heeft zich dan gevormd naar het in de ziel van de
mens gelegde hemelse en is derhalve geheel in staat om het zuiver ongeschapen
Goddelijke in zich op te nemen.
Want de ziel van de mens als zodanig zou nooit God in Zijn zuivere essentie kunnen
aanschouwen, en omgekeerd zou de reine Geest van God nooit de materile natuur
kunnen zien, omdat er voor Hem geen materile natuur is. Maar in de
bovengenoemde volledige verbinding van de zuivere geest met de ziel kan de ziel nu
door de verkregen nieuwe geest God aanschouwen in Zijn oergeestelijk reine Wezen,
en de Geest door de ziel het materieel natuurlijke.
Gr.Ev.Joh. 1/214 (10 - 11) (De engel tot Philopold) In het bijzonder moet elke geest,
die in de ziel werd geplaatst, eerst de ziel vormen door het houden van de hem
gegeven uiterlijke wetten. Heeft daardoor de ziel de juiste graad van rijpheid en
ontwikkeling bereikt, dan gaat de geest geheel in de ziel over en daardoor is de hele
mens voleindigd en een nieuwe creatuur, weliswaar nauwkeurig beschouwd steeds uit
God, daar de geest in de mens eigenlijk niets anders is dan een God in de kleinste
afmeting, omdat hij volledig uit het hart van God is. De mens is dat evenwel niet door
een daad van God, maar geheel uit zichzelf en juist daarom een waarlijk Godskind. -
En ik zeg het nogmaals in een paar woorden: de mensen moeten helemaal zichzelf
vormen naar de geopenbaarde ordening, daar zij anders onmogelijk kinderen van God
kunnen worden! En zo is een voleindigde mens op deze aarde als kind van God in
alles aan God gelijk; daarentegen is een onvoleindigd mens ook ver onder het
dierenrijk.
74
Gr.Ev.Joh. II/41 (5) (De Heer tot Sarah) Wie de liefde tot Mij opwekt, die wekt zijn
door Mij hem gegeven geest op, en omdat deze geest Ik Zelf ben en moet zijn, omdat
er buiten Mij eeuwig geen andere levensgeest is, wekt hij daardoor dus Mij Zelf in
zich; daardoor is hij geheel geboren in het eeuwig leven en kan dan voortaan nimmer
sterven en nimmer worden vernietigd - ook niet door Mijn almacht, omdat hij n met
Mij is. Denk daarom dus niet, dat je liefde tot Mij dwaas is; zij is precies zo, als zij
moet zijn. Volhard daarin, dan zul je eeuwig geen dood zien, noch voelen of smaken!
Gr.Ev.Joh. IV/220 (6 - 8,10) (De Heer) Daarom ben Ik in de wereld gekomen om de
weg te wijzen tot de juiste terugkeer in Mijn ordening en de rechte weg waarop je
moet voort wandelen tot aan de nabij zijnde wedergeboorte van de geest in de ziel,
waarna geen boze terugval meer mogelijk of denkbaar is.
Deze weg moet nu bij jullie worden gebaand, omdat degenen die eenmaal op de
verkeerde weg zouden zijn geraakt, met een slechts gedeeltelijke ommekeer van de
ziel weinig zouden zijn geholpen. De ziel moet wel eerst geheel omkeren voordat de
wedergeboorte van de geest in de ziel bereikt kan worden. Maar een alleen maar
opgelapte zielstoestand is niet houdbaar, omdat door de macht van de wereld en haar
tijdelijke voordelen zo'n ziel maar al te gauw bij een volgende, wat sterk lokkende
gelegenheid, weer in haar oude fout vervalt.
Om dat nu zo veel mogelijk te verhoeden heb Ik de nieuwe weg zo gebaand, dat Mijn
geest, die Ik nu als een vonk van Mijn vaderliefde in het hart van elke ziel leg en heb
gelegd, in jullie ziel zal groeien door de liefde tot Mij en die zal weer voedsel geven
aan ware en daadkrachtige naastenliefde. Nadat de vonk van Mijn geest de juiste
grootte en kracht heeft bereikt, zal hij zich geheel met de gebeterde ziel verenigen en
n met haar worden, welke daad dan de wedergeboorte van de geest zal genoemd
worden en ook inderdaad zal zijn.
Deze vonk van Mijn liefde wordt echter pas dan ten volle in het hart van een
mensenziel gelegd, als die mens Mijn woord heeft vernomen en het in zijn gemoed
gelovig en met volledige liefde voor de waarheid heeft aangenomen. Zolang dat niet
het geval is, kan geen nog zo volkomen mensenziel in de geest wedergeboren worden.
Want zonder Mijn woord dat Ik nu tot jullie spreek, komt de vonk van Mijn liefde niet
in het hart van je ziel. En waar hij zich niet bevindt, kan hij ook niet groeien en in een
ziel gedijen en dus ook niet wedergeboren worden.
Gr.Ev.Joh. IV/225 (5, 6, 8) (De Heer) Als de grote voordelen die Mijn geest jullie
langzamerhand zal doen toekomen volgens Mijn ordening aangewend zullen worden,
dan zullen ze in alles een duizendvoudige zegening brengen; zal men ze echter in de
toekomst ooit tegen Mijn ordening in zelfzuchtig gebruiken, dan zullen ze voor de
mensen tot broedplaatsen van alle mogelijk denkbaar aards onheil worden.
Wat Ik jullie nu zeg, zeg Ik ook tegen allen, die een tijd van omstreeks duizend en nog
eens duizend jaren na jullie zullen komen. Daarna komt weer een andere aardlaag aan
de beurt om doorgegist en bewerkt te worden met en zonder mensen: want de aarde is
groot en er zijn daar veel geesten die in het gericht op hun verlossing wachten.
Door de wedergeboorte van de geest in de ziel wordt de ziel echter haar eigen vrije
75
wil en haar uiterlijk onderscheidingsvermogen niet ontnomen in de reeks van grote
scheppingen, die aanhoudend uit Mijn liefde, wijsheid, ordening, macht en kracht
voortkomen.
Gr.Ev.Joh. VII/54 (11 - 13) (De Heer tot Nikodemus) In de geboden vinden we alle
wijsheid uit God en ze bevatten ook alle goddelijke macht en kracht en wel daarom,
omdat in deze geboden de meest wijze en machtige wil en door deze ook de hoogste
vrijheid is vervat.
Degene derhalve, die door het houden van de geboden de wil van God tot de zijne
heeft gemaakt, die heeft ook de goddelijke vrijheid tot de zijne gemaakt en heeft de
toestand van de ware wedergeboorte van de geest bereikt en is als een waar kind van
God net zo volkomen als de Vader in de hemel Zelf.
En Ik zeg nu tegen iedereen, dat je juist door het nauwgezet onderhouden van de
geboden er vr alles naar moet streven om reeds hier op aarde zo volkomen te
worden als de Vader in de hemel volkomen is, dan zul je ook in staat zijn om dat, wat
Ik Zelf nu doe, en nog grotere dingen te doen. En wanneer je dan in deze toestand
bent, dan zul je ook reeds bij voorbaat burger van het nieuwe J eruzalem zijn.
Gr.Ev.Joh. VII /69 (6 - 7) (De Engel) De innerlijke geest werkt er weliswaar
onophoudelijk aan de ziel zo vroeg mogelijk rijp en volledig vrij te maken, maar toch
kan en mag hij haar niet de minste dwang opleggen, omdat een ziel op deze manier
nog materialistischer en onvrijer zou worden, dan zij door alle invloeden vanuit de
buitenwereld ooit zou hebben kunnen worden. Daarom kreeg de ziel in haar lichaam
een eigen wil en een eigen verstand om, zelf beslissend, door belering van buitenaf
ertoe te worden gebracht zich door de eigen wil steeds meer en meer aan al het
wereldse te onttrekken en om door in zichzelf in te keren, de steeds zuiverder
wordende geestelijke weg te betreden.
In gelijke mate als waarin de ziel die steeds zuiverder wordende geestelijke weg
betreedt, verenigt zich dan haar innerlijke zuivere geest van gene zijde met haar. En
heeft ze door haar steeds meer gelouterde verstand en door haar daardoor ook steeds
vrijer geworden wil van de wereld afstand gedaan, dan is ze gelijk aan haar geest en is
dan n met hem geworden, welke nwording wij de geestelijke wedergeboorte
noemen.
Gr.Ev.Joh. IX/102 (8) (De Heer) Waaruit bestaat echter deze macht van God in de
mens? Deze bestaat uit de ware en zuivere liefde tot God en diens alles overtreffende
wijsheid en daardoor uit de ware liefde tot de naaste en verder uit zachtheid en
deemoed, als ook uit zelfverloochening tegenover de verlokkingen der wereld. Wie in
dit alles sterk is geworden, die heeft de macht van God al in zich, is door de
vereniging van de machtige geest van God met de ziel n geworden met God en
heeft zich dientengevolge boven de dwang van tijd en ruimte en daardoor boven het
gericht en de dood verheven. Hij is in en uit God eigen meester geworden en heeft de
'toorn Gods' (dat is diens almachtige en alles beheersende wil, wiens onbuigzame
ernst de vesting is voor alle schepselen in tijd en ruimte) evenmin meer te vrezen, als
dat God voor Zichzelf zou vrezen, omdat de mens n met God is geworden op de
76
wijze, die je nu duidelijk werd uiteengezet.
Gr.Ev.Joh. IX/108 (4 - 5) (De Heer) Altijd is het n en dezelfde Geest, die geheel
alleen in staat is alles op verschillende manieren te bewerken, omdat Hij van het oer-
begin af het fundament van alles is en ook altijd zal zijn; want alles wat bestaat is in
de grond van de zaak slechts de macht, kracht, liefde, wijsheid en wil van de Geest.
Ook elk mens bezit zo'n geest, die echter dan pas werkend in de mens optreedt, als hij
geheel volgens de erkende wil van God werkzaam is en zijn geest op de weg van de
zuivere liefde tot God en daaruit tot de naaste, zich met de ziel in de mens verenigt en
daardoor zelf tot pure liefde en wil van God wordt. Heeft dat in de mens
plaatsgevonden, dan is hij ook aan God gelijk en kan werken verrichten van welker
grondslag geen puur uiterlijk mensenverstand zich enig begrip kan maken.
Gr.Ev.Joh. IX/141 (3) (De Heer) Een volkomen, in Mijn geest van liefde en
waarheid wedergeboren ziel zal door het afvallen van haar lichaam niet slechts niets
verliezen behalve de zware last die haar aan deze materile wereld ketent, maar er nog
onuitsprekelijk veel bij winnen. Want waarlijk, Ik zeg je: geen lichamelijk oog heeft
het ooit aanschouwd, geen oor gehoord en geen menselijk zintuig ooit ondervonden,
wat diegenen in het grote hiernamaals die Mij liefhebben en naar Mijn leer leven en
handelen, alles voor zaligheid kunnen verwachten.
GS I /64 (15) (De Heer) Op je 'jongste dag' zul je tevergeefs wachten; want die is er
en is voor alle mensen voortdurend aanwezig. Hij is voor de in de liefde
gerechtvaardigden een dag van opstanding tot het eeuwige leven, wat de volkomen
wedergeboorte van de geest betekent. Hij is echter ook een dag van gericht voor al
diegenen, die Mij niet in de geest en niet in de waarheid en dus ook niet in alle liefde
in zich wilden opnemen.
b) Het wonder van Pinksteren maakte de geestelijke wedergeboorte pas mogelijk.
Ik, Emanuel Abba, heb geen welgevallen in dit brandoffer, maar wel in degene die het
met een rein hart voor Mij bereidde, - daarom zegen Ik het toch tot gedachtenis aan
een offer dat eens gebracht wordt voor het tot leven roepen van alle doden en
levenden. En zo zal het dan ook voortaan tot aan het einde der tijden bij het lam en
het brood blijven! Amen.
(H II 144 (2))
H 1/46 (20 - 23) (De Heer) Zie, lang geleden was Ik er al bij het begin der wereld, om
alle dingen voor jullie te scheppen en jullie voor Mij. Weldra zal Ik in grote
vloedgolven terug komen om de aarde schoon te wassen van de pest: want de diepten
der aarde zijn Mij tot een gruwel geworden vol vuile modder en vol pest, die ontstaan
is door jullie ongehoorzaamheid. Dan zal Ik terwille van jullie komen, opdat niet de
gehele wereld te gronde gaat en er een lijn zal bestaan waarvan Ik de laatste spruit zal
zijn.
77
En Ik zal voor de derde maal vaak komen, zoals nu ontelbare keren tot jullie, nu eens
zichtbaar en dan weer onzichtbaar in het woord van de geest, om Mijn wegen voor te
bereiden. En Ik zal voor de vierde keer lichamelijk komen in de tijd van grote nood,
dat is de grote tijd der tijden. En dadelijk daarna zal Ik voor de vijfde maal komen in
de geest van liefde en alle heiliging. Ik zal voor de zesde maal innerlijk komen tot
ieder, die in zijn hart een waar, ernstig verlangen naar Mij zal dragen en zal dan een
leider zijn voor degene, die vol liefde zich gelovig door Mij zal laten leiden naar het
eeuwige leven. ,(* "'De 'Haushaltung Gottes' beschrijft het tijdperk van Adam tot aan
de zondvloed.)
En Ik zal ook dan weer ver van de wereld zijn; wie echter dan opgenomen zal worden,
zal leven en Mijn rijk zal eeuwig met hem zijn. En tenslotte zal Ik, zoals reeds gezegd
is, nog n keer komen; maar dit laatste komen zal voor allen een blijvend komen
zijn, hoe dan ook.
Luister en begrijp goed; verblijf in de liefde, want die zal jullie redding zijn! Heb Mij
boven alles lief - dat zal eeuwig je leven zijn; hebt elkaar echter ook lief, opdat het
gericht je zal worden kwijtgescholden. Mijn genade en Mijn eerste liefde zij met jullie
tot aan het einde aller tijden. Amen.
Gr.Ev.Joh. III/171 (4 - 8, 11 - 14) (De Heer tot J arah) J ullie allen zullen de nieuwe -
of wedergeboorte uit de geest en in de geest pas dan volledig begrijpen, als Ik als de
Mensenzoon gelijk Elias onder jullie ogen aan de aarde ontrukt zal worden! - Daarna
pas zal Ik vanuit de hemel Mijn geest vol waarheid en kracht over al de Mijnen uit-
storten, waardoor dan de volle wedergeboorte van de geest en in de geest volkomen
mogelijk wordt en jullie ook pas dan en daardoor de wedergeboorte van je geest
zullen kunnen begrijpen en erkennen.
Tot aan die tijd kan echter niemand volledig nieuw geboren worden, zelfs Mozes en
alle profeten niet. - Maar door de daad die Ik nu jou en alle anderen heb aangekondigd
zullen vanaf Adam allen aan de volle geestelijke wedergeboorte deelnemen, die in de
wereld werden geboren en in het leven op aarde tenminste van goede wil waren,
hoewel zij misschien niet altijd daarnaar handelden.
Want er zijn er immers nog velen die vast van wil zijn echt iets goeds uit te voeren;
maar het ontbreekt hen aan de middelen en de uitwendige kracht en bekwaamheid, die
daarvoor net zo nodig zijn als de ogen om te zien. Nu in zulke gevallen geldt bij Mij
de goede wil altijd evenveel als de daad zelf.
Ik wil je een voorbeeld geven. Stel, je zou een heel arm mens, die naar je toekwam
graag willen helpen. Daar je echter zelf niet vermogend bent ga je naar de n of
ander toe, die wel een vermogen heeft en vraagt met je hele inzet om een goede hulp
voor dit arme mens, krijgt die echter niet vanwege de hardheid van die rijke en moet
de arme zonder ondersteuning verder laten gaan; je weent om hem en beveelt hem in
Gods genade aan. - Zie, dan is je wil evenveel waard als de volbrachte daad zelf!
Zulke mensen waren er vroeger veel, zijn er nu nog en zullen er in de toekomst altijd
zijn; zij zullen allen de wedergeboorte van de geest in hun ziel deelachtig worden.
Als je derhalve zoals ook de anderen nog niet dadelijk begrijpen kunt hoe het precies
staat met de eigenlijke wedergeboorte van de geest, heb Ik je daarvoor de oorzaak nu
zo duidelijk mogelijk uiteengezet; als echter weldra de tijd komt dat je in de geest
78
wordt wedergeboren, dan zul je pas ook geheel inzien, waarom je het nu nog niet kunt
begrijpen!
Gr.Ev.Joh. III/180 (3 - 8) (De engel tot Philopold) Hoewel God de Heer in Zijn
wijsheid en majesteitelijke macht oneindig is, toch is Hij hier echter in de liefde van
de Vader als een begrensd mens bij en onder jullie aanwezig. En juist deze liefde die
Hem Zelf een mens voor jullie doet zijn, maakt ook ons engelen tot mensen voor
jullie, terwijl we anders slechts licht en vuur zijn, ons flitsend bewegend in de
eindeloze ruimten als grote scheppende gedachten, vervuld met woord, macht en wil
van eeuwigheid tot eeuwigheid.
De geest echter en nog meer de werkelijke vlam van de liefde uit het hart van God,
waardoor je eigenlijk pas werkelijk kind van God wordt, krijgen jullie aardemensen
nu en jullie zijn daardoor onuitsprekelijk boven ons bevoorrecht, en wij zullen ook
jullie weg moeten bewandelen om aan jullie gelijk te worden.
Zolang wij engelen zo blijven als we nu zijn, dan zijn we alleen maar armen en
vingers van de Heer en slechts dan bewegen we ons en treden handelend op, als we
door de Heer daartoe worden aangezet, net zoals jullie je handen en vingers tot
handelen aanzetten. Alles van ons behoort tot de Heer; niets is als iets zelfstandigs
van ons zelf en alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.
J ullie echter zijn geroepen en bestemd in de volste zelfstandigheid dat te worden wat
de Heer Zelf is; want tot jullie zal nog door de Heer worden gezegd: "Weest dan
volmaakt in alles, zoals jullie hemelse Vader eindeloos volmaakt is!"
Als dit echter door de Heer tot jullie mensen zal zijn gesproken, dan zullen jullie
daardoor pas geheel inzien tot welke grote dingen jullie zijn geroepen en bestemd en
wat voor een mateloos onderscheid er dan tussen jullie en ons bestaat.
Nu zijn jullie nog maar embryo's in het moederlichaam, die met hun eigen kleine
levenskracht geen huizen kunnen bouwen; als je echter uit het ware moederlichaam
van de geest wedergeboren wordt, dan zullen jullie ook zo vermogen te werken als de
Heer werkt!
Gr.Ev.Joh. IV/133 (8 - 9) (De Heer tot Mathal) Om het geheim van Gods rijk in de
diepste diepte te vatten moet je eerst in de geest wedergeboren zijn, wat nu niet
mogelijk voor je is. Pas als de Mensenzoon daarheen zal zijn teruggekeerd vanwaar
Hij is gekomen, dan zal Hij de geest van alle waarheid die heilig is, tot je zenden; die
zal je dan geheel opwekken, zal dan je hart voltooien en de geest van alle waarheid in
je wekken, dat wil zeggen in het hart van je ziel en door deze daad zul je
wedergeboren zijn in de geest en in het helderste licht geheel zien en begrijpen, wat
de hemelen in hun diepte inhouden.
Hetgeen Ik je nu laat zien en uitleg, is echter maar een voorproef van dat wat je in alle
volheid door de geest zal worden gegeven. Ik zou je nog heel veel kunnen zeggen,
maar je kunt het nu nog niet verdragen; als echter de geest der waarheid zal komen,
zal die je voeren en leiden in alle wijsheid!
Gr.Ev.Joh. IV/217 (9) - 218 (1) (De Heer) Wordt een mens geheel door of uit zijn
geest wedergeboren, dan is hij volkomen aan Mij gelijkwaardig en kan hij uit zichzelf
79
in alle levensvrijheid willen, hetgeen hij in Mijn ordening, die hij dan zelf is
geworden, maar wenst en het zal geschieden en aanwezig zijn volgens zijn vrije wil.
In zo'n toestand, waarin het leven voleindigd is, omdat het volkomen gelijk is aan het
Mijne, is de mens dan niet alleen een Heer over de schepselen en over de elementen
en bestanddelen der aarde, maar zijn heerlijkheid strekt zich dan, gelijk de Mijne, uit
over de ganse schepping in de eindeloze ruimte. - Maar deze graad van de
allerhoogste levensvoleinding heeft niemand kunnen bereiken voor Mijn mens-
wording; en Ik ben daarom nu op deze aarde gekomen, om door de wedergeboorte
van jullie geest in je ziel jullie tot Mijn ware kinderen te maken.
Gr.Ev.Joh. VI/142 (8) (De Heer) Als Ik Zelf echter weldra persoonlijk deze aarde
weer zal hebben verlaten, dan zal Ik de heilige Geest van alle waarheid over al Mijn
getrouwe discipelen en broeders uitstorten. Deze zal hen allen dan in alle waarheid,
wijsheid, macht en kracht sturen, leiden en verheffen en zal hun zielen verenigen met
de geest van gene zijde van de liefde uit God en zo de wedergeboorte van de geest in
hen tot stand brengen, zonder welke er geen waar en vrij eeuwig leven kan zijn, maar
slechts een gebonden en gericht bestaan, dat tegenover het ware vrije leven van de
geest een ware dood is.
Gr.Ev.Joh. VII/ 129 (10) (De Heer tot J ohannes) Ik Zelf moet eerst geheel in Mij als
God van eeuwigheid zijn, opdat Ik jullie dan Mijn geest kan zenden en geven. Als die
zal komen, dan zal Hij jullie in alle voor jullie nu nog onbegrijpelijke waarheden
leiden, en jullie zullen dan dezelfde en nog grotere dingen doen, dan die Ik Zelf nu
doe.
Gr.Ev.Joh./XI 56 (6 - 7) (De Heer tot de waard in Samaria) Mijn woord is reeds het
leven zelf en maakt een ieder levend die het met een gelovig hart hoort, - want het
oerleven van alle leven gaat daar dadelijk in het mensenleven over; het woord van de
profeet echter is slechts een trouwe wegwijzer, die de mensen wijst hoe ze het levende
woord uit Mijn woord kunnen realiseren en daardoor in het leven in de geest kunnen
overgaan.
Ik zeg jullie allen: Tenslotte moet elk mens in zijn hart door God worden beleerd. Wie
uiteindelijk niet door de Vader of door Gods geest in Mij wordt onderricht over de
weg van de zuivere liefde tot Mij en de naaste, die komt niet tot Mij, de Zoon der
eeuwige liefde, want Ik ben het eeuwige licht, de weg, de waarheid en het leven zelf;
Ik ben in Mij Zelf de wijsheid van de Vader. Dit begrijp je weliswaar nu nog niet
helemaal, maar je zult het begrijpen als je na Mijn hemelvaart in de geest
wedergeboren wordt; want dat is de eeuwig in zichzelf diepst levende Geest van alle
waarheid en die zal je leiden in alle wijsheid.
(Zie ook Gr.Ev.Joh. XI/52 (1 - 7), geciteerd bij VII h)
c) De verhouding tussen ziel en geest
Gr.Ev.Joh. VII/66 (5 - 8) (De Heer tot Agrikola) De mensenziel is een zuiver
etherische substantie, uit zeer veel lichtatomen of zo klein mogelijke deeltjes door de
80
wijsheid en de almachtige wil van God tot een volkomen mensenvorm samengesteld,
en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste liefde
in God is. De reine geest is een gedachte van God, die van Zijn liefde en wijsheid
uitgaat en wordt tot waarachtig Zijn door de wil van God. Daar God echter op
Zichzelf een vuur is dat bestaat uit Zijn liefde en wijsheid, is datzelfde ook het geval
met de in een eigen bestaan gerealiseerde en als het ware uit God getreden gedachte.
Daar het vuur een kracht is, is dus ook zo'n gedachte uit God een kracht op zichzelf, is
zich van zichzelf bewust en kan juist in dezelfde helderheid werken als waaruit hij is
voortgekomen. Als een zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar
kan zelf niet door de materie worden doordrongen, omdat de materie in de grond van
de zaak alleen maar een naar buiten gaande uiting van de geest uit God is.
De ziel is als het ware door de kracht van de geest weer opgeloste materie, die in de
eigen oervorm van de geest overgaat, door zijn kracht daartoe aangezet en dan met
haar geest verenigd als het ware zijn lichtetherische substantile lichaam uitmaakt, net
zoals de ziel uit de haar omgevende vleesmassa als deze volledig vergaan en opgelost
is, zich door de wil van haar zuivere geesteskracht haar toekomstig gewaad vormt.
Dit is nu een zeer korte en ware uiteenzetting over datgene wat de werkelijke ziel in
wezen is, en wat de zuivere, reine geest in wezen is. Gr.Ev.J oh. IV/226 (1 - 4) (De
Heer tot Cyrenius) De ziel zal zich altijd zo tot de geest verhouden, zoals het aardse
lichaam tot de ziel. Het lichaam van een nog zo volkomen ziel heeft als het ware ook
een eigen genotswil, waardoor de ziel verdorven kan worden als ze daarop ingaat. Een
goed opgevoede ziel zal wel nooit ingaan op de vraatzucht van het lichaam en zal
steeds meester van haar lichaam blijven; maar bij de misvormde ziel is het heel wel
mogelijk.
Tussen ziel en geest heerst echter toch een zodanige verhouding als tussen een geheel
volkomen ziel en haar lichaam. Het lichaam kan begeren wat het wil en de ziel met
dikwijls zeer scherpe stekels prikkelen tot inwilliging en bevrediging, maar dan zegt
de volkomen ziel daarop toch steeds een vastbesloten 'neen'. En precies hetzelfde doet
Mijn geest in de ziel waarin hij geheel is overgegaan. Zolang de ziel volkomen in de
wil van de geest opgaat, geschiedt alles op een haar nauwkeurig volgens de wil van de
geest, die dan ook Mijn wil is; als de ziel echter tengevolge van haar herinnering wat
meer zinnelijke dingen wil, dan treedt in dergelijke gevallen de geest terug en laat aan
de ziel geheel alleen de uitvoering van de wens over, waaruit dan gewoonlijk niets
wordt, vooral als het willen volbrengen heel weinig of helemaal niets geestelijks ten
doel heeft. De ziel, die haar zelfzuchtige zwakte en onhandigheid weldra bemerkt,
houdt dan ook met haar lustdromen spoedig op, verenigt zich weer innig met de geest
en laat diens wil overheersen.
Dan is er weer orde en macht en kracht in overvloed.
Gr.Ev.Joh. IV/228 (2 - 5) (De Heer tot Cyrenius) Als bij het zien en waarnemen van
de ziel gedurende de tijd dat zij in het lichaam woont, de hersenen van het hoofd
daaraan niet deelnemen, dan blijft de ziel geen herinnering over, hoogstens een vaag
idee; want voor datgene wat de ziel in de hersenen van haar hoofd opneemt, heeft ze
evenmin een gezichtsvermogen als het lichaam een gezichtsvermogen heeft, dat
inwendig zou kunnen zien wat allemaal door de ogen en oren op de vele
81
hersenplaatjes als beeld wordt afgedrukt. Dat kan alleen de ziel beschouwen, die van
binnen in alle vlees is.
Wat dan echter overeenkomstig in de hersenen van de ziel blijft hangen, dat kan de
ziel met haar ogen, die evenals die van het lichaam slechts naar buiten zijn gericht,
niet zien en met haar oren niet horen, maar dat kan alleen maar de geest in haar;
daarom kan een mens dan pas iets zuiver geestelijks volledig erkennen, als de geest in
de ziel geheel ontwaakt is en in haar is overgegaan.
Wat echter inwendig in de ge est is, dat ken Ik en uit Mij dan weer de menselijke
geest, die met Mij of met Mijn geest identiek is; want hij is Mijn evenbeeld in de ziel,
evenals de zon haar beeld in een spiegel legt.
Zolang een ziel het lichaam bewoont, heeft ze dus goed gevormde lichaamshersenen
onvermijdelijk nodig om goed en duidelijk te zien; maar misvormde hersenen kan ze
voor het geestelijk zien helemaal niet gebruiken, evenmin als het kijken door de maag
voor haar geen resultaat heeft, omdat ze daar geen herinnering aan kan behouden.
Want, hoewel alles ook in haar geestelijke hersenen voor eeuwig bewaard blijft, heeft
ze daarvoor toch geen oog of oor; dat heeft pas de in haar ontwaakte geest.
Gr.Ev.Joh. IV/256 (1 - 4) (De Heer) De aura'*'(fijnstoffelijk omhulsel; Lorber
schrijft hier: 'Ausenlebenssphre'.) van de ziel lijkt op de uitstraling van een aards
licht. Hoe verder van de vlam afstaand, des te matter en zwakker wordt ze tot tenslotte
niets meer overblijft dan nacht en duisternis.
Maar dat is niet het geval met de aura, de uitstraling van de geest. Die is gelijk de
ether, die de hele eindeloze ruimte geheel gelijk verdeeld vervult. Als de geest dan, in
de ziel vrij opstijgend, in beweging geraakt, dan komt ook op hetzelfde ogenblik zijn
aura ver naar buiten in beweging en zijn zien, voelen en handelen gaat dan zonder de
minste beperking zo eindeloos ver naar buiten, als de ether tussen en in de
scheppingen de ruimte geheel vult: want deze ether is eigenlijk geheel identiek aan de
eeuwige levensgeest in de ziel.
Het onderscheid tussen de aura van een nog zo volkomen ziel en de aura van de geest
is dientengevolge eindeloos en onuitsprekelijk groot.
Hoewel er door de inwoning in de zielen delen van de algemene geest afzonderlijk
aanwezig zijn, toch vormen ze dadelijk een volkomen eenheid met de algeest, zodra
ze de ziel tengevolge van de teweeggebrachte wedergeboorte geheel doordringen. Ze
verliezen hun individualiteit daardoor beslist niet, omdat ze als brandpunten van het
leven in de mensenvorm der ziel ook dezelfde vorm bezitten en daardoor met hun
ziel, die eigenlijk hun lichaam is, als direct alles ziende en voelende geesten ook
noodzakelijkerwijs datgene voelen en zeer duidelijk waarnemen, wat er allemaal aan
zeer individueels in de hun omvattende ziel voorhanden is.
Dit is de reden waarom een ziel, die eenmaal door haar geest geheel vervuld is, dan
ook alles zien, voelen, horen, denken en willen kan, omdat ze geheel n is met haar
geest.
Gr.Ev.Joh. V/211 (3 - 7) (De Heer tot Epiphan) Heb je wel eens de grens ontdekt tot
waar een gewekte ziel haar gedachten kan verheffen? Als de ziel dus al een eindeloos
gedachtengebied heeft, wat kunnen we dan wel van de eeuwig goddelijke ge est in
82
haar verwachten, die in zich de kracht, het licht en het leven zelf is?
Ik zeg je dit: Deze geest is het die alles in de mensen schept en ordent; de ziel is
echter als het ware slechts een substantieel lichaam, net zoals het lichaam de
woonplaats der ziel is, zo lang, tot ze daarin een zekere soliditeit heeft bereikt. Is dat
gebeurd, dan gaat ze meer en meer in de geest over en daardoor ook in het eigenlijke
leven, dat uiteraard een ware kracht, een waar licht is en vanuit zichzelf de ruimte, de
vormen, de tijd en de duur van de vormen in zich schept en ze levend en zelfstandig
maakt.
En omdat ze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het ware leven,
hebben ze daaraan ook de oneindigheid en eeuwigheid voor altijd voor en in zichzelf
ontleend.
Niemand kan dus beweren, dat hij als mens een begrensd wezen is. Er zijn in zijn
kleinste deeltjes nog oneindigheid en eeuwigheid te vinden, en daarom kan hij ook het
oneindige en eeuwige vatten. - Wie denkt, dat hij maar een zeer begrensde tijd leeft,
vergist zich geweldig. Niets aan de mens is vergankelijk, hoewel het
noodzakelijkerwijs wel wat betreft het materiele lichaam veranderlijk is, wat het
gemeen heeft met alle aardse materie; dat moet zo zijn, omdat het uit de macht van
het zuivere leven haar toekomstige bestemming is, zelf in het zuivere leven en verder
in het onveranderlijke leven over te gaan.
Hoewel dus de vele verschillende delen en geledingen der materie en dus ook die van
het menselijk lichaam worden veranderd, daarom houden ze toch niet op te bestaan,
maar bestaan eeuwigdurend in een meer geestelijke en daardoor ook edeler vorm en
soort.
d] De ware erkenning van de wijsheid van God
Gr.Ev.Joh. VII /55 (3 - 12) (De Heer tot Nicodemus) Mijn woord en Mijn prediking
kunnen jullie niet op de bepaalde verstandelijke wereldse manier van spreken der
mensen en volgens hun wereldwijsheid worden gegeven; ze bewijzen het bestaan van
de jullie volledig onbekende geest en zijn kracht, opdat je geloof en je toekomstig
weten niet op de wijsheid van de blinde mensen berust, maar op de wonderbare kracht
van de geest uit God.
Nu, deze wijze van spreken en beleren schijnt inde ogen van de wereldwijzen een
dwaasheid, omdat ze van de geest en zijn kracht niets weten en met hun grove
zintuigen niets waarnemen; maar toch is Mijn leer de hoogste en diepste wijsheid,
echter slechts in de ogen en harten van volkomen mensen, die van goede wil zijn en
de geboden van God altijd in acht hebben genomen. Maar voor de wijzen en
machtigen van deze wereld, die zullen vergaan evenals hun wijsheid vergaat, is Mijn
leer dat niet.
Ik spreek tot je over de verborgen wijsheid van God, die Hij al voor de schepping van
deze materile wereld tot jullie eeuwige levens heerlijkheid heeft ingericht. Wat Ik nu
openbaar, dat openbaart Gods geest aan jullie geest, opdat ook jullie geest die diepten
in God doorvorst en erkent. Want slechts de geest doorziet en doorvorst alle dingen en
daardoor gelouterd, doorvorst hij ook de diepten in God. En dus ontvangen jullie van
Mij niet de geest der wereld die je nooit nodig zult hebben, maar de geest uit God, op-
83
dat je door deze geest pas volledig zult kunnen vatten en begrijpen, wat je door Mij
als van God is gegeven.
Daarom kan Ik daarover niet met jullie spreken op de manier van menselijke wijsheid
en daarom kunnen jullie Mij ook niet geheel begrijpen, omdat jullie geest je ziel nog
niet helemaal heeft doordrongen. Als je ziel zich echter met alle liefde en vrije goede
wil geheel in de geest uit God, die je nu zult ontvangen, zal bevinden, dan zullen jullie
ook vanuit jezelf alle dingen geestelijk kunnen beoordelen en alles wat je nu nog
donker en onbegrijpelijk voorkomt, zul je dan begrijpen en verstaan.
J e verneemt nu echter toch reeds iets van de eeuwig ware geest van God en kunt ook
al heel veel geestelijk beoordelen. Maar de geheel natuurlijke mens verneemt niets
van de goddelijke geest in zich en als men daarover tegen hem spreekt dan lijkt hem
dat een dwaasheid toe, omdat hij datgene wat zijn ziel zou kunnen richten op het
geestelijke, niet in zich heeft. Want als een mens het geestelijke vatten en begrijpen
wil, moet zijn ziel van tevoren volledig geestelijk gericht zijn, want alle leven, al het
ware licht en elke ware kracht is slechts in de geest, die alleen alles richt en door
niemand gericht kan worden.
De natuurlijke mens, nog zonder geest, is materie in het gericht en zijn natuurlijke
leven is hem door Gods geest slechts als een middel gegeven om daardoor het ware
geestelijke leven in zichzelf op te wekken, als hij dat wil. En zo kan hij dan met zijn
natuurverstand wel Gods geboden als van Hem zijnde herkennen en dan de wil opvat-
ten ze ook in acht te nemen en naar hen te leven en te handelen. Doet hij dat, dan
dringt de geest van God in zoverre al zo diep in zijn ziel, als hij de opvolging van de
ge boden in acht neemt en is doorgedrongen tot een geloof aan en een liefde tot God. -
Als de ziel het daarin zover heeft gebracht en zo sterk is geworden, dat hij nooit meer
terugvalt, dan is dat al een zeker bewijs, dat de geest uit God geheel in hem is
doorgedrongen en deze al zijn erkennen en weten geestelijk richt en zo'n ziel heeft
daardoor haar vroegere dode materie geheel overwonnen en is met de geest van God
die haar doordrongen heeft n geest, n kracht, n licht en n waar,
onverwoestbaar leven geworden, dat door niemand meer kan worden geoordeeld.
Zoek daarom allen in de eerste plaats het ware rijk van God en zijn gerechtigheid, al
het andere zal je dan vanzelf toegeworpen worden; want dat zal dan de geest van God
in je doen.
En Ik zeg je zoals het staat geschreven: Geen mensenoog heeft het gezien, geen oor
gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die
Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden.
e) Het hartkamertje waarin het leven woont in zijn overeenkomstige betekenis
Gr.Ev.Joh. VIII/57 (10 - 14) (De Heer) Het positieve levenskamertje in het hart is -
wat het lichaam betreft
zeker het onaanzienlijkste partikeltje van het hele lichaam, het is donker en wordt
nooit door de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het
toch hu_n leven geeft en verschaft, helemaal niet erkend en geacht. J a, als men
daarover tegen de wereldwijzen zou spreken zouden ze zeggen: "Hoe kan nu het
machtige algemene leven van een mens van een nauwelijks zichtbaar puntje
84
afhangen?" Daar is echter duidelijk uit af te leiden, dat zelfs de grootste wereldwijzen
bij lange na hun eigen levensfundament niet kennen, zoveel te minder dat van een
ander sterfelijk mens.
En toch moet elk mens, die zichzelf en God werkelijk wil erkennen, binnengaan in dit
alleronaanzienlijkste hartkamertje van het leven en wel op de weg van de uiterste
deemoed en voegzaamheid en hij moet het daar ontvangen leven geestelijk weer
teruggeven. Als een mens dat doet, dan vergroot hij het levenskamertje en verlicht het
door en door. Is dat dan gebeurd, dan wordt het hele hart en van het hart uit de hele
mens, verlicht en kent zichzelf en daardoor ook God, omdat hij dan pas kan ontwaren
en zien hoe het leven in dit kamertje uit God naar binnen vloeit, zich daar verzamelt
en tot een vrij, zelfstandig leven uitgroeit.
In dit kamertje woont dus de eigenlijke geest uit God en als de ziel van de mens in dit
kamertje door de ware deemoed en voegzaamheid als de liefde van de ware mens tot
de eeuwige ongeschapen liefde van God binnentreedt, dan verenigt zich daardoor de
ziel met de eeuwige geest uit God en deze met de geschapen ziel en dat is dan juist nu
de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.
Om te laten zien hoe een rechtvaardig mens moet doen om in zich tot de volle
heerlijkheid van het leven binnen te gaan, heb Ik Zelf aan allen het voorbeeld gegeven
en ben tot een ware wegwijzer in de grote scheppingsmens geworden, en ben daarom
op deze aarde gekomen, omdat deze volgens Mijn eeuwige ordening precies met het
bevestigende hartkamertje overeenkomt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook tot
jullie grote heerlijkheid binnen te gaan in alle macht in de hemel en op alle
hemellichamen.
Ik was al vanaf de eeuwigheid in Mijzelf in alle macht en heerlijkheid, maar toch was
Ik voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare of begrijpbare God, ook niet voor
een volmaakte engel. Als Ik Mij aan iemand, zoals Abraham, Isaak en J acob,
enigermate zichtbaar wilde maken, geschiedde dat daardoor, dat Ik een engel zodanig
met Mijn wil vervulde, dat hij dan op bepaalde ogenblikken Mijn Persoon uitbeeldde.
Maar van nu af aan ben Ik voor alle mensen een zichtbare God geworden en heb voor
hen de grondslag gelegd voor een volkomen, eeuwig en zelfstandig vrij en dus
waarachtig leven en daarin juist bestaat Mijn eigen grote verheerlijking en zo dan ook
die van jullie.
f] De drie graden van levensvoleinding
Gr.Ev.Joh. VII /155 (1 - 13) (De Heer) J ullie hangen nog teveel aan de wereld en aan
je grote schatten, waaraan veel bloed van weduwen en wezen kleeft. En dat is voor de
wereldse mensen steeds een grote kloof, waarover zij heel moeilijk heenkomen. -
Maar omdat bij God alle dingen mogelijk zijn, is het ook voor de nog zo verstokte
wereldmens en zondaar mogelijk, zich snel en krachtig te veranderen, als zij ernstig in
het volle geloof en vertrouwen op God datgene doen, wat de goddelijke wijsheid hen
aanraadt. De mens moet dan in zichzelf door een plotselinge ommekeer van zijn wil
een waar wonder bewerken, en wel in totale zelfverloochening, ten opzichte van al
zijn vroegere zwakke punten, gewoonten, lusten en boze eigenschappen, die uit de
ongelouterde en onzuivere natuurgeesten van zijn vlees in de ziel opstijgen en haar
85
verontreinigen en verminken. Nu tel eens op met hoeveel hartstochten van allerlei
soort jullie zijn behept! Vat de ernstige wil op, ze allemaal los te laten en dan Mij na
te volgen! Kunnen jullie dat, dan kun je ook spoedig tot een innerlijke levens-
voleinding geraken; maar zonder dat is het erg moeilijk en moeizaam.
Want de wil tot zonde wordt in de mens steeds ondersteund en wel door de
prikkelingen en hartstochten van zijn lichaam; maar voor de wil tot het goede vindt
hij helemaal geen steun in zijn vlees, maar alleen in het geloof aan een ware God en
vooral in de liefde tot Hem, en daartoe ook in de hoop dat de hem door God gedane
beloften in vervulling zullen gaan.
Wie dus door het vaste en levende geloof, door de liefde tot God en de naaste en door
de ontwijfelbare hoop al de boze hartstochten van zijn vlees kan bestrijden en dus
geheel meester over zichzelf is geworden, die wordt dan ook weldra Heer over de
gehele natuur. Hij bevindt zich juist daardoor, dat hij volkomen meester over zichzelf
is geworden, al in de eerste graad van de ware innerlijke levensvoleinding, hoewel het
dan nog vaak niet zal ontbreken aan allerlei verzoekingen, die hem tot het begaan van
de n of andere zonde zullen prikkelen.
Is hij nu ook in staat met al zijn zinnen een vast verbond te sluiten, zodat ze zich van
alle aardse verleidingen afkeren en zich alleen maar tot het zuiver geestelijke wenden,
dan is dat al een zeker teken vol van levenslicht, dat de innerlijke geest uit God de ziel
geheel heeft doordrongen en de mens bevindt zich dan in de tweede graad van de
innerlijke, ware levensvoleinding.
In deze graad is de mens ook die kracht en levenswijsheid eigen geworden, dat hij,
omdat hij in zijn ziel geheel van de wil van God is vervuld, slechts naar deze kan
handelen en derhalve nooit meer een zonde kan begaan; want omdat hij zelf rein is
geworden, is voor hem ook alles rein.
Maar hoewel de mens dan reeds een volkomen heer van de gehele natuur is en de
duidelijkste overtuiging in zich draagt dat hij onmogelijk meer kan falen, omdat al
zijn handelen door de ware wijsheid uit God wordt geleid, zo is en blijft hij daardoor
toch slechts in de tweede graad van de innerlijke levensvoleinding.
Maar er is nog een derde en hoogste graad van innerlijke levensvoleinding. Deze
bestaat daarin, dat de voleindigde mens, wel wetend dat hij nu als een machtige heer
van de natuur zonder zonde kan doen wat hij maar wil, nochtans zijn wilskracht en
macht deemoedig en zachtmoedig in toom houdt en bij alle doen en laten uit de
zuiverste liefde tot God niet eerder iets doet, alvorens hij hiervoor direct van God
opdracht ontvangt. - Dat is juist voor de voleindigde heer van de natuur ook nog een
behoorlijk zware opgave, omdat hij in zijn volle wijsheid altijd beseft, dat hij volgens
de in hem zelf wonende wil uit God slechts goed kan handelen. Maar een nog dieper
gaande geest erkent ook, dat tussen de bijzondere wil van God in hem en de meest
vrije en eindeloos algemene wil in God, nog een groot verschil bestaat, waardoor hij
dan zijn bijzondere wil geheel ondergeschikt maakt aan de volkomen algemeen
goddelijke wil en slechts dan uit toch altijd eigen kracht iets doet, als hij daartoe
direct van de enige, volkomen eigen wil in God opdracht heeft gekregen. Wie dat
doet, die is in zich tot de innerlijkste en allerhoogste levensvoleinding gekomen, die
dan de levensvoleinding in de derde graad is.
86
Gr.Ev.Joh. 1/3 (1) Als de mens zo gevormd door de wedergeboorte tot een
waarachtig kind van God wordt, hetgeen hem door God de Vader of door de liefde in
God formeel is ingeschapen, dan geraakt hij tot de heerlijkheid van het oerlicht in
God, dat eigenlijk de Oergrond van het Goddelijke Zijn Zelf is.
Dit Zijn is de eigenlijke eniggeboren Zoon van de Vader, evenzo als het licht in de
warmte van de liefde inwendig verborgen rust, zolang de liefde het niet tot leven
brengt en het vanuit zichzelf laat stralen. Dit heilige licht is dus ook de eigenlijke
heerlijkheid van de Zoon van de Vader, waartoe elke wedergeborene komt en aldaar
zelf gelijk wordt aan deze heerlijkheid, die eeuwig vol genade is (Gods licht) en vol
waarheid, die de ware werkelijkheid is en het vlees geworden woord.
"Want uit zijn volheid hebben allen de ene genade na de andere ontvangen".
(Joh. 1 :16)
(Murel) O, gij Tijding der tijdingen, gij Stem der stemmen, gij Woord der woorden!
Wie kan U weerstaan, zodra hij U in zijn hart heeft herkend? O, hoe verheven, heilig,
groot en lieflijk en hoe eigen en bekend klinkt het uit de Vadermond in de oren van
het zo lang uit het Vaderhart verbannen zwakke kind. Hoeveel duizenden en nog eens
duizenden zaligheden stromen mij met die ene ademtocht uit de mond van Diegene
tegemoet, die eens het 'er zij' in de eindeloze ruimte uitriep, waarop het in die
oneindige ruimte, die door geen eeuwigheid kan worden gemeten, noch ooit gemeten
wordt, zich begon te roeren en te bewegen. - Laat al hetgeen ooit zijn kracht tot
zondige handelingen in mij legde trillen en beven; maar jij, mijn nieuwgeboren hart,
verheug je en jubel luid! Zie, je Schepper, je God en Vader heeft je geroepen; daarom,
volg de roep van deze Stem, die in je vezels het leven blies. O, Vaderstem, hoe
harmonieus klinkt U in de oren van de kinderlijke liefde in het hart van een uit de
doodsslaap ontwaakt kind!
Gr. Ev. Joh. III/224 (12 - 14)
Appendix
JAKOB LORBER (1800-1864) en de werken van de nieuwe openbaring.
De uiterlijke gebeurtenissen in het leven van J akob Lorber, die op 22 J uli 1800 in
Kanischa (Oostenrijk) werd geboren en zich als muziekleraar, musicus en componist
vestigde te Graz, bleven bescheiden tegenover zijn roeping tot 'schrijfknecht van
God', die hij in zijn veertigste levensjaar door het innerlijke Woord ontving en
waaraan hij vervolgens tot aan het einde van zijn leven in onwankelbare trouw
gehoorzaamde.
Op 15 Maart 1840, toen hij in zijn morgengebed was verzonken, hoorde hij een
innerlijke stem, die uit zijn hart scheen te komen en hem duidelijk toesprak: 'Sta op,
neem je griffel en schrijf!' Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige stem, nam zijn
87
pen en schreef woord voor woord op wat hem innerlijk gedicteerd werd. De eerste
zinnen luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is waar, getrouwen gewis. Wie
met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het antwoord in zijn hart leggen.
Echter alleen maar de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank van Mijn
Stem vernemen.'
Er was hem juist een aanstelling als kapelmeester in Trist aangeboden, doch hij wees
deze af en volgde zijn roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste
gedicteerde woord en dat deed hij tot aan zijn dood in 1864.
Zijn biograaf en vriend gedurende tientallen jaren, Karl Gottfried Ritter von Leitner,
bericht daarover: 'Het gezicht rustig en luisterend, ononderbroken schrijvend, nooit
stokkend, nooit zich bezinnend, gleed zijn pen over het papier.' Zo ontstond in een
tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden 25 boekdelen van ongeveer 500
bladzijden vult, de kleinere geschriften niet meegerekend.
Er is voor deze stille, uitermate bescheiden en deemoedige man J akob Lorber beslist
geen voorbeeld te noemen en geen 'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of
als ziener beschouwen, dan wel, zoals in zijn tijd het geval was, als een mediamiek
genie. De mensheid ontving middels hem een werkelijk omvattend antwoord op haar
duizenden jaren oude vragen naar het vanwaar, het waarheen en het waarom van het
leven. Lorbers door Goddelijke inspiratie ontvangen geschriften bieden een
geestelijke beschouwing der wereld, die niet alleen de christelijke
vernieuwingstendenties, maar ook de wetenschap, ja het hele levensgevoel van de
hedendaagse mens verklaren. Zijn werken zijn even tijdloos als actueel.
Wij laten hier een korte samenvatting volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend
overzicht publiceerde in het tijdschrift 'Das Wort'.
Tien voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door Jakob Lorber.
1. De grondslag der wereld
Volgens Lorber bestaat er geen stof in de betekenis die het materialisme daaraan
geeft. Alles is energie, namelijk Gods- of geestkracht, gesplitst in allerkleinste
oerstofdeeltjes (oerlevensvonken). Ook het vroeger als kleinste deeltje beschouwde
atoom is een uit talloze deeltjes bestaand levend universum in het kleinste formaat
(vergelijk hiermee de nieuwste ontdekkingen der kernfysica). Uit de oergronddeeltjes
(tegenwoordig elektronen of kwanten genaamd) - die niets anders zijn dan zelfstandig
gemaakte gedachtenkrachten van God - is de hele wereldruimte planmatig
opgebouwd.
2. Het wezen van God
God is de eeuwige oneindige geest, de oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn
voornaamste eigenschappen zijn liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige geest vult
het heelal (de 'wereldziel' van de antieken). Maar deze oneindige algeest heeft een
innerlijk machtscentrum, van waaruit als uit een zon gedachten en wilskracht in de
schepping uitstromen, om na een grote kringloop tot levensvoleinding weer terug te
88
keren. In dit oermachtscentrum bevindt zich God als bestaand Wezen en wel in de
hoogste van alle levensvormen: als volkomen 'Geest-Oermens'. (God schiep de
mensen naar Zijn beeld). Vanuit dit oermachtscentrum is de geest van God eeuwig
scheppend bezig. De hele schepping is een geweldig ontwikkelings- en
vervolmakingproces van de Goddelijke gedachten en ideen. Het voltrekt zich onder
ontzagwekkende, door rustperioden gescheiden tijdperken ('scheppingsdagen, van
eeuwigheid tot eeuwigheid').
3. De geestelijke oerschepping
Aan de voor ons zichtbare stoffelijke schepping gingen geestelijke scheppingen
vooraf. God heeft toen uit de als het ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk
grote geestelijke wezens geschapen volgens Zijn beeld (oer-aartsengelen), die zelf
meerdere aan hun gelijke geestelijke wezens in het leven konden roepen. Zo
ontstonden legioenen grote geestelijke wezens (engelen), die zich volgens het
ordeningsgebod van de Gods- en broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze aan
Godgelijk zouden zijn. Een deel van deze wezens verviel onder leiding van hun
hoofdgeest Satana (Lucifer) krachtens hun vrije wil in grenzeloze eigenliefde en
zelfverheerlijking. Volgens de eeuwige ordening moest echter de voedende
levensstroom uit God opdrogen voor degenen, die van God afvallig werden. Daardoor
verstarden ze als het ware en verdichtten ze zich tot hulpeloze massa's. Door verdich-
ting van de geestelijk-etherische oeressenties (materialisatie) ontstonden zo in de
scheppingsruimte de oernevels van de materie of van de wereldstof.
4. De stoffelijke materile schepping
Zouden de gevallen oerwezens eeuwig in de ban van hun gericht blijven of toch
nog tot voleinding teruggevoerd worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke
liefde erbarmde zich over de gevallen geestenwereld. Met behulp van de trouw
gebleven engelgeesten bouwde de Schepper het materile universum uit de
oernevelen van de wereldstof, door deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit
beeldt in zijn geheel het verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het ontstaan
van de wereld volgens Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hiermee begon God in de
talloze wereldsystemen en op de wereldgloben een verlossing van de in de materie
gebonden wezens.
5. Doel van het natuurleven
Op alle hemellichamen worden door het Goddelijk bestuur de verstarde
wereldstofmassa's meer en meer losgemaakt. Deze losgemaakte luciferische
levensvonken worden door de engelen, de dienaren van de Schepper, naar diens
liefdevolle en wijze heilsplan in de rijken van de natuurwereld gebracht en wel in
steeds nieuwe geestelijke louteringsscholen. Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer
omvattende verbintenissen of 'zielen' verenigd - in steeds hogere levensvormen
trapsgewijs door het mineraal -, planten - en dierenrijk worden omhoog geleid.
89
(Darwins ontwikkelingsleer vanuit een allesomvattend geestelijk gezichtspunt). De
'natuurzielen' worden op deze geestelijk lichamelijke weg geleid tot de bouwen het
gebruik van hun tijdelijk levensomhulsel (alle scheppingen van de drie natuurrijken).
Ze beginnen daardoor hun tegen Gods ordening ingaande zelfzucht zo langzamerhand
te overwinnen en zich tot de hemelse ordening van dienen in wederzijdse liefde te
bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbintenissen, organismen). Het evangelie
predikt ook de verlossing van alle creaturen door de macht van de liefde.
6. De mens - het einddoel van deze ontwikkeling
De op deze manier uit de luciferische materie opgestegen mensenziel moet - onder
invloed van de haar ingeblazen, goddelijke geest - of liefdesvonk - zich nu in het
aardse leven waar maken. Door vrijwillig de liefdesgeboden van God te gehoorzamen
zal de mens zich steeds verder tot een waarlijk kind van God ontwikkelen, om
tenslotte als hij dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid en zaligheid van het eeuwi-
ge leven binnen te gaan.
7. Het wezen van Jezus
Toen de schepping zover was gerijpt dat ze de diepste onthulling van de goddelijke
liefde - de Godheid als 'Vader' - kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk zo
onaanzienlijke aarde voor de grootste liefdedaad van Zijn erbarming uit. Hier, waar de
innerlijkste geestkern van Lucifer in de ban wordt gehouden, hulde God Zijn geest-
menselijk oermachtscentrum in het gewaad van de materie ('en het Woord werd
vlees'.). InJezus Christus trad God Zelf het mensenrijk binnen om deze en tevens alle
geesten uit de oneindigheid te onderrichten. Als machtigste getuigenis van Zijn liefde
trok Hijzelf het kleed van de materie aan om de gevallenen uit het gericht te verlossen
en de gelouterden dan in het Vaderhuis terug te voeren (gelijkenis van de verloren
zoon).
De geest vanJezus, het heilig oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel van
Jezus (en zijn lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door de Vader geschapen
'Zoon'.
De in de oneindigheid uitstralende Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon,
is de 'Heilige Geest'.
En zo zijn in Christus de Vader, de Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing
van het drie-eenheidvraagstuk). Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader', en: 'Ik en de
Vader zijn n!'.
8. De heilsweg tot de geestelijke wedergeboorte
Als de enige tot de voleinding en eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus
de grondwet van de gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als
jezelf. Noch uiterlijke goede werken (ontvangen van het sacrament), noch uiterlijke
geloofsgerechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende; ze zijn hoogstens
hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de oergrond van
90
alle zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zuivere hemelse liefde tot
onbeperkt heerser geworden, dan is de mens aan het gericht der materie ontgroeid en
heeft hij de geestelijke wedergeboorte bereikt. Dan vermag de gelouterde ziel, die met
de haar ingeplante geest uit God dan volledig verbonden is, tot een waar kind van
God uit te groeien, n met haar Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig
deel aan de volheid van Zijn goddelijke levens - en werkingskrachten.
9. De verdere ontwikkeling in het hiernamaals
De meeste mensen van de aarde treden na de dood van hun lichaam nog
onvolmaakt in de fijnstoffelijke sfeer van het hiernamaals binnen. De goddelijke
liefde biedt hen daar nieuwe mogelijkheden om zich te scholen, zodat tenslotte allen -
zij het vaak op moeilijker en pijnlijker manier - toch nog tot voleinding komen. Want
het goddelijk plan van een algemene verlossing kent geen eeuwige verdoemenis!
Om dit einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het leven scheidende zielen aan
'gene zijde', dat wil zeggen in de voor de aarde onzichtbare, geestelijke wereld eerst in
een soort droomleven. Hier valt hen tot hun belering een door hen beschermende
machten geleid innerlijk geestelijk schouwen ten deel, dat al naar gelang van hun
goede of boze instelling een paradijselijke verrukking of een helse pijn bij hen
oproept. Hemel en hel zijn dus geen plaatselijke bepalingen, maar geestelijke
ontwikkelingsstadia van de ziel. Sterk op zichzelf gerichte, aardegebonden zielen
worden ook wel verder opgevoed door opnieuw in het leven geroepen te worden
(rencarnatie) op andere stoffelijke werelden of soms ook op deze planeet.
10. Het doel der voleinding
Zielen, die zich op aarde of in het hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde
lieten louteren, geraken in een steeds nieuwe en gelukkig makende werkelijkheid.
Hun geestelijk zien en innerlijke kracht nemen toe in de drie opeenvolgende hemelen,
in overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun liefde. De eindeloze
opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens bestaat uit een steeds dieper
erkennen van God, een steeds grotere liefde tot Hem en al Zijn schepselen, alsook in
een steeds intensiever medewerken aan het verheven werk der schepping als de
openbaring van alle zijn en leven. Deze korte aanduidingen laten al zien dat bij Lorber
sprake is van een omvangrijke geestelijke religie, logisch opgebouwd volgens een
vastomlijnd plan. Ze brengt ons een verheven levensleer van de zuiverste liefde en
grootste daadkracht, waarvan de Godheid, de Vader in J ezus, de grondslag vormt. De
volle rijkdom en veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als
men de Lorberwerken
grondig bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de hoogste geesten van onze
generatie diep en ernstig streven: een synthese te vinden tussen de Heilandsleer van
de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte der wetenschap. Dat leidt tot een
overeenstemmend, aan geen confessie gebonden Christendom, dat door zijn karakter
van liefde en de diepte van zijn erkenning alle mensen tot een edelgezinde geestes -
en levensgemeenschap vermag te verenigen.

You might also like