Professional Documents
Culture Documents
Inhoudstabel
Inhoudstabel............................................................................................................................I
Dankbetuiging ....................................................................................................................... V
1. Algemene inleiding.........................................................................................................1
2.2. Spanningen in de grond...........................................................................................3
2.4.1. Rankine...........................................................................................................15
3. Beschoeiingsmethodes.................................................................................................23
3.2.1. Uitvoering.......................................................................................................27
3.3.1. Uitvoering.......................................................................................................37
II
3.3.2. Toepassingsmogelijkheden ............................................................................38
3.4.1. Uitvoering.......................................................................................................42
3.5.1. Uitvoering.......................................................................................................46
3.6. Grouting.................................................................................................................54
3.6.1. Uitvoering.......................................................................................................54
3.7. Soilmixing...............................................................................................................58
3.7.1. Uitvoering.......................................................................................................58
3.8.1. Uitvoering.......................................................................................................63
3.9.1. Uitvoering.......................................................................................................69
3.10.2. Toepassingsmogelijkheden.........................................................................74
3.10.4. Nadelen.......................................................................................................74
3.11.2. Toepassingsmogelijkheden.........................................................................77
3.11.4. Nadelen.......................................................................................................77
4. Zijdelingse ondersteuning van verticale beschoeiingen...............................................79
5.2. Methode van de ligger op verende bedding..........................................................88
IV
5.3. Eindige elementen methode..................................................................................89
6.3. Controleberekeningen van het ontwerp................................................................94
6.3.3. Controle wegduwen put door persing..........................................................100
7. Besluit.........................................................................................................................108
Literatuuropgave en referenties ........................................................................................109
Lijst van figuren ..................................................................................................................111
Lijst met tabellen................................................................................................................112
Bijlagen...............................................................................................................................113
V
Dankbetuiging
Bij de realisatie van mijn eindwerk zou ik graag enkele mensen willen bedanken die mij
tijdens het afgelopen jaar geholpen hebben. Zonder hen was het me niet gelukt om dit
werk te voltooien.
In het bijzonder zou ik mijn externe promotor, Stephan Buelens, willen bedanken, voor de
vele interessante informatie die ik van hem heb ontvangen tijdens mijn stage bij VBG, en
voor zijn steeds professionele uitleg wanneer ik vragen had i.v.m. mijn eindwerk. Verder
zou ik graag alle andere werknemers van de firma VBG bedanken met wie ik heb mogen
samen werken. In het bijzonder Patrick Schreurs, die mij geholpen heeft met de
berekeningen. Ik dank ook Mijnheer Vander Cruyssen van de firma Smet F&C voor het ter
beschikking stellen van de vele informatie.
Verder wil ik ook mijn interne promotor, Mijnheer Buteneers, bedanken om me steeds
verder te helpen bij problemen.
Vervolgens wil ik graag mijn ouders en familie bedanken. Niet alleen voor hun steun
tijdens dit laatste jaar met mijn eindwerk maar voor de kansen die zij mij gegeven hebben
gedurende mijn studieperiode.
Ten slotte bedank ik ook mijn vriendin, Nele, voor haar geduld en haar hulp bij het maken
van dit eindwerk.
Adriaenssen Jan, september 2008.
VI
Abstract
Met dit eindwerk wil ik een duidelijk overzicht maken van de verschillende methodes die er
anno 2008 bestaan om bouwputten te beschoeien. De vraag naar het maken van zo’n
overzicht kwam er via mijn stagebedrijf, de firma VBG uit Herentals. Zij waren op zoek
naar een werk dat op een overzichtelijke wijze de verschillen, voor‐ en nadelen,
mogelijkheden en beperkingen van elke beschoeiingsmethode toelicht.
De uitvoering van tijdelijke bouwputten en sleuven wordt vaak ten onrechte beschouwd
als een onbelangrijke taak. Het gaat hier echter om een courant en vaak ook delicaat werk
dat met de nodige omzichtigheid moet worden uitgevoerd om eventuele schade aan de
omgeving te voorkomen en om de veiligheid van de arbeiders te verzekeren.
Het is niet mijn bedoeling geweest om van dit werk een stappenplan te maken waarmee
men “de ideale beschoeiing” vindt. De ervaring leert immers dat bij de keuze van het type
beschoeiing slechts zelden een kant en klare oplossing gevonden wordt. Meestal moet
men een keuze maken tussen verschillende oplossingen en vaak zal de kostprijs dan
doorslaggevend zijn. In de eerste twee hoofdstukken van mijn eindwerk zal ik enkele
grondmechanische begrippen en termen verduidelijken. In het derde hoofdstuk bespreek
ik de verschillende beschoeiingstypes, elk met hun specifieke eigenschappen.
Nadien behandel ik de mogelijkheden om een verticale beschoeiing zijdelings te
ondersteunen of te schoren. Ik sluit het theoretische gedeelte af met een vergelijking
tussen de verschillende berekeningsmethodes die voorhanden zijn om een verticale
beschoeiing te berekenen.
In het zesde hoofdstuk van mijn eindwerk zal ik, aan de hand van een praktijkvoorbeeld,
een vergelijkende studie maken tussen twee verschillende beschoeiingsmethodes.
Hiermee wil ik aantonen dat een bouwput op verschillende manieren beschoeid kan
worden en dat elke manier zijn specifieke voor‐ en nadelen heeft. Uiteindelijk wordt dan
op basis van de kostprijs vergeleken welk type van beschoeiing de voorkeur zal genieten.
1
1. Algemene inleiding
Vaak wordt er te weinig aandacht besteed aan het correct beschoeien bij het uitgraven
van bouwputten. Het gaat nochtans om werkzaamheden die aanleiding kunnen geven tot
ernstige materiële schade met zware financiële gevolgen. De kans bestaat immers dat er
tijdens de werken grote zettingen optreden of dat de wanden van de bouwput bezwijken
omwille van belastingen rondom de bouwput. Daarom is het aangewezen om tijdens het
aanleggen van een bouwput steeds een beschoeiing met verticale grond‐ en/of
waterkerende functie te plaatsen.
Een beschoeiing kan verschillende functies hebben. De hoofdfunctie is echter meestal
dezelfde: de stabiliteit van zowel de bouwput als van de omgeving verzekeren tijdens de
uit te voeren werken. Andere functies die hier rechtstreeks uit verder vloeien zijn het
creëren van een veilige werkomgeving voor de arbeiders, alsook het beperken van de
hoeveelheid uit te voeren grondwerk. Bij grondwerken waarbij er een
grondwaterverlaging noodzakelijk is, zal de beschoeiing er tevens voor zorgen dat het
effect van de grondwaterverlaging op de omgeving gereduceerd wordt.
Zoals te verwachten zal er in de buurt van een bouwput, zelfs bij een beschoeide bouwput,
steeds sprake zijn van een verticale en horizontale zetting. De grootte van deze
verplaatsingen worden in belangrijke mate bepaald door de stijfheid van de beschoeiing
en de eventuele zijdelingse ondersteuning van de constructie. Het is dus van groot belang
dat er een juiste keuze wordt gemaakt bij het kiezen van het beschoeiingstype. De keuze
van het type beschoeiing is afhankelijk van verschillende factoren. Een eerste factor die de
keuze zal beïnvloeden, is het materiaal waarin de beschoeiing uitgevoerd wordt.
Beschoeiingen kunnen uit hout, beton, cementspecie, staal, kunststof of uit een
combinatie van verschillende van de genoemde materialen gemaakt zijn. Afhankelijk van
de krachten die inwerken op de constructie wordt een keuze uit deze materialen gemaakt.
Het spreekt voor zich dat bij het beschoeien van een bouwput de krachten op de
beschoeiing zeer groot kunnen zijn. Vandaar dat in dit werk vooral aandacht zal besteed
worden aan constructies uit hout, beton, cementspecie of staal en niet aan
beschoeiingselementen uit kunststof. Deze laatste worden vooral gebruikt bij het
beschoeien van kleinere grondwerende constructies omwille van hun beperkte sterkte.
2
Er komt echter meer kijken bij de keuze van een goede beschoeiing. Enkele andere
belangrijke factoren die mee bepalend zijn in de keuze zijn onder andere de vorm van de
bouwput, de aard van de ondergrond, de ligging van het grondwaterpeil of de
mogelijkheid tot verlaging ervan, de uitvoeringssnelheid, de mogelijke herbruik van de
constructie, de eventuele hinder bij het plaatsen van de beschoeiing, de vrije ruimte op de
werf en de kostprijs van de constructie. Al deze factoren worden per beschoeiingstype
gedetailleerder besproken in de volgende hoofdstukken.
3
2. Grondmechanische eigenschappen
2.1. Inleiding
Om dit werk vlot te kunnen lezen en begrijpen, is het noodzakelijk enkele basisbegrippen
van de grondmechanica te beheersen. Vandaar dat ik in dit hoofdstuk enkele beginselen
en termen uit de grondmechanica zal toelichten.
2.2. Spanningen in de grond
In de grond kunnen, zoals in andere materialen, spanningen optreden als gevolg van een
uitwendige belasting en het eigen gewicht van het materiaal. Grond heeft een aantal
eigenschappen waardoor het zich onderscheidt van de meeste andere materialen. Een
speciale eigenschap is dat grond wel drukspanningen kan overbrengen, maar bijna geen
trekspanningen. Voorts kunnen schuifspanningen alleen maar worden overgebracht als ze
relatief klein zijn ten opzichte van de normaalspanningen. Tenslotte is het van groot
belang te weten dat een deel van de spanningen in de grond wordt overgebracht door het
water. Omdat de normaalspanningen in grond bijna altijd drukspanningen zijn, wordt in
de grondmechanica meestal een spanningsbegrip gehanteerd dat iets afwijkt van het
gebruikelijke, namelijk dat drukspanningen positief zijn. De spanning zal worden
aangegeven met σ.
De gronddruk wordt verdeeld over de korrels en het water. Zo ontstaan er korreldrukken
en waterspanningen. De korrels waaruit de grond is opgebouwd vormen samen een skelet
dat een zekere structuur en samenhang vertoont. Hierdoor zullen de korrels elkaar op tal
van punten raken, waardoor de uitgeoefende krachten op de korrelmassa worden
overgebracht op de aanrakingsvlakken. De korreldruk of korrelspanning wordt aangeduid
met σ’. Zij heeft een bepaalde richting en kan eveneens ontbonden worden in een
component loodrecht op het vlak, de normaalspanning σn’ en een component in het vlak,
de schuifspanning τ .
4
Figuur 1: spanning op een vlak onder een hoek α
Figuur 1 toont dat een spanning σα op een vlak en onder een willekeurige hoek α kan
ontbonden worden in twee normaalspanningen, σ1 en σ2, en een schuifspanning τα
evenwijdig aan het vlak.
Bevindt er zich water tussen de korrels dan wordt het anders. Men weet dat in water een
uniforme waterspanning u heerst. Als we nu een korrel afzonderlijk beschouwen, dan is
die aan alle kanten door water omringd. Dit water zorgt dan voor een uniforme
waterspanning, loodrecht uitgeoefend op elk vlakje van de korrel. Dit geldt niet voor de
aanrakingspunten met andere korreltjes. Doch deze oppervlakjes zijn zo klein dat we ze
kunnen verwaarlozen, dat dus kan aangenomen worden dat in een vlak een algemene
waterdruk heerst. Deze wordt weergegeven door u. Samengevat is de gronddruk gelijk
aan de korreldruk + waterspanning: σ = σ’ + u.
De splitsing van de gronddruk in korreldruk en waterspanning is een fundamenteel
uitgangspunt. De korrelspanningen gedragen zich compleet verschillend van de
waterspanningen. Door krachten die worden opgenomen door het aanrakingsvlak tussen
bepaalde korrels, krijgt het korrelskelet zijn vastheid. In het aanrakingsvlak treden dus
schuif‐ en normaalspanningen op. Indien de schuifspanningen groter worden dan de
schuifweerstand, dan treedt er afschuiving op langs dat vlak. Het is belangrijk te weten
dat de weerstand tegen schuiven uitsluitend geleverd wordt door het korrelskelet en dus
door de korrelspanning. Water kan geen schuifspanning opnemen en levert dus ook niets
bij aan de schuifweerstand. Het is dus belangrijk om de waterspanning zo laag mogelijk te
5
houden, zodat de korrelspanning zal verhogen, want σ’ = σ‐ u . Een grote korrelspanning
draagt dus bij tot de weerstand tegen afschuiving.
6
Zoals eerder opgemerkt, is een van de karakteristieke eigenschappen van grond dat bij
toenemende schuifspanning de hoekvervormingen progressief groter worden, en dat
uiteindelijk de grond zelfs kan bezwijken als de schuifspanningen te groot worden.
Daarom concentreren we ons in het volgende punt op die schuifspanning.
2.3. Mohr – Coulomb criterium
Het lijkt redelijk om te stellen dat het bezwijken van grond gebeurt doordat op een
bepaald vlak in de grond de schuifspanning te groot is geworden, en dat langs dat vlak de
grond is afgeschoven. Om het verschijnsel grondbreuk te verduidelijken, veronderstel een
grondmonster dat onderworpen wordt aan bepaalde beginspanningen (Figuur 2A). De
grootste hoofdspanning σ1 wordt vergroot totdat er breuk optreedt.
Figuur 2: Grondmonster onderworpen aan 3‐dimensionale spanningen (σ1 > σ2 = σ3)
Het blijkt dat, nadat de hoofdspanning σ1 een bepaalde waarde bereikt, de grondkorrels
over elkaar beginnen schuiven langs glijvlakken (Figuur 2B). Op een bepaald ogenblik
verliest de grond zijn vaste structuur en beginnen de korrels los van elkaar te bewegen,
waarna er een breuk optreedt.
7
De verklaring hiervoor wordt gegeven door de Mohr‐Coulomb breuktheorie. De
schuifsterkte van een grond is een gevolg van de wrijving tussen de korrels. Deze moet
overwonnen worden vooraleer de korrels over elkaar beginnen te schuiven. Dit proces kan
vergeleken worden met een voorwerp dat over een vlak schuift, zoals weergegeven in
Figuur 3.
Figuur 3: Wrijving van een voorwerp op een vlak
Deze beweging wordt mogelijk wanneer de schuifspanning groter is dan een kritische
waarde. Die waarde is afhankelijk van de wrijving. De wrijving is het resultaat van twee
factoren. Ten eerste de cohesie c. Dit is de affiniteit tussen het voorwerp en het oppervlak.
Ten tweede de normaalspanning σ. Die drukt het voorwerp tegen het oppervlak. In
afwezigheid van cohesie kan het verband tussen schuifspanning en normaalspanning
worden uitgedrukt door een kritische wrijvingshoek :
De beweging wordt mogelijk wanneer de hoek gevormd door σ en τ groter wordt dan .
Hetzelfde principe is geldig voor grond (Figuur 4), d.w.z. dat grond niet zal bezwijken
8
zolang de schuifspanning kleiner blijft dan een kritische schuifspanning. Die wordt bepaald
door de cohesie, de effectieve normaalspanning en de tangens van de wrijvingshoek.
Figuur 4: Wrijving in de grond
9
In formulevorm ziet deze uitdrukking er als volgt uit:
waarin σ' en τ' de effectieve spanningen zijn, τf de kritische schuifspanning of schuifsterkte
is, c' duidt op de cohesie en ' de interne wrijvingshoek is. De cohesie is de
schuifweerstand die aanwezig is als de normaalspanning gelijk is aan nul.
De hoek die een natuurlijk talud maakt, indien geen cohesie aanwezig is, noemt men de
inwendige wrijvingshoek van de grond. Deze hoek, , is afhankelijk van de
grondsamenstelling. De grondsamenstelling wordt bepaald door de ruwheid van de
deeltjes en de pakkingsdichtheid. Ze kan door middel van een diepsondering bepaald
worden. De inwendige wrijvingshoek is bepalend voor de druk die door de grond op de
grondkering wordt uitgeoefend. Bij grond zonder cohesie mag de hellingshoek van het
talud niet groter zijn dan de inwendige wrijvingshoek, anders zou er afschuiving optreden.
Merk op dat de schuifsterkte van een grond uitgedrukt wordt in termen van effectieve
spanningen of korrelspanningen, vermits het een vervorming van de korrelstructuur
betreft. Daarom worden de parameters ook aangegeven met een accent. De
bovenstaande vergelijking staat bekent als het Mohr‐Coulomb breukcriterium.
10
Om in een bepaald punt in de grond na te gaan of er breukgevaar is, moet men voor elk
vlak nagaan of er voldaan wordt aan de vergelijking van Mohr‐Coulomb. Dit gebeurt het
eenvoudigst met een cirkel van Mohr, zoals weergegeven in Figuur 5.
Figuur 5: Cirkel van Mohr bij grensspanningstoestand
De schuifsterkte in het vlak van de cirkel van Mohr wordt voorgesteld door een rechte die
de y‐as snijdt ter hoogte van c' en een hoek ' maakt met de x‐as. Om alle gevallen te
beschouwen, moeten we ook de negatieve schuifspanningen in rekening brengen zodat er
eigenlijk twee rechten zijn. Alle spanningstoestanden worden weergegeven door de
punten op de Mohrcirkel. Zolang deze gelegen zijn binnen de twee rechten is er geen
breuk mogelijk, d.w.z. alle waarden van de effectieve spanningen voldoen aan de
vergelijking van Mohr‐Coulomb. Laat men de grootste hoofdspanning toenemen of de
kleinste hoofdspanning afnemen dan zal op een zeker ogenblik de cirkel van Mohr raken
aan de rechte welke de schuifsterkte voorstelt en zal er breuk optreden. De cirkel van
Mohr kan dus nooit groter worden dan het gebied binnen de twee rechten. De toestand
die overeenkomt met het begin van een breuk, waarbij de cirkel van Mohr raakt aan de
rechte die de schuifsterkte voorstelt, wordt de grensspanningstoestand genoemd. Indien
we p’ definieëren als het middelpunt van de Mohrcirkel en q’ als de straal, kan de
normaalspanning en schuifspanning in het breukvlak als volgt uitgedrukt worden:
11
12
Wanneer we deze formules invullen in de vergelijking van Mohr‐Coulomb vinden we
uiteindelijk dat:
Hieruit volgen twee belangrijke conclusies. Ten eerste blijkt dat er bij breuk van de grond
ook een lineair verband bestaat tussen p' en q', zoals weergegeven door bovenstaande
vergelijking, d.w.z. dat men de eigenschappen van de grond bij breuk ook kan analyseren
in het p'q'‐vlak zoals weergeven in Figuur 6.
Figuur 6: Voorstelling van de schuifsterkte in het p' q' vlak
Ten tweede: omdat p' en q' functies zijn van de grootste en de kleinste hoofdspanning, kan
men ook het verband bekomen tussen σ'1 en σ'3 bij grondbreuk:
’
’
waarbij Kp de passieve gronddrukcoëfficiënt wordt genoemd en Ka de actieve
gronddrukcoëfficiënt. De actieve en passieve grensspanningstoestand kan ook worden
voorgesteld op volgende wijze (Figuur 7).
13
Figuur 7: Actieve en passieve grensspanningstoestand
14
Indien door de druk van de grond de ondersteuning wijkt (Figuur 7A), dan ontstaat er een
actieve grondspanningstoestand gevolgd door een breukvlak onder een hoek αf met het
horizontaal vlak.
Indien daarentegen de wand de grond wegdrukt (Figuur 7B), ontstaat er een passieve
grondspanningstoestand gevolgd door een breukvlak onder een complementaire hoek van
90° ‐ αf met het horizontaal vlak. Merk op dat er in dit geval een veel groter stuk grond
verplaatst wordt dan in het vorige geval. De neutrale gronddruk is de kracht die een
grondmassief tegen een starre wand uitoefent. Van zodra er een minimale beweging van
de wand plaatsvindt, moeten we de gronddrukkracht verminderen tot de actieve of
passieve gronddruk. In sommige gevallen werken we dus met de neutrale gronddruk in de
stabiliteitsberekening. De actieve, passieve en neutrale gronddrukken spelen een cruciale
rol in de grondmechanica. Een verticale wand kan onder invloed van de gronddruk drie
uiterste gevallen ondervinden:
• De wand wordt in horizontale richting tegen de gronddruk in, over een kleine
afstand verplaatst. De grond gaat hier uiteraard weerstand tegen bieden. Dit is
de passieve gronddruk.
• De wand geeft mee, ze verplaatst zich in horizontale richting van de grond
weg. Hierdoor gaat de gronddruk afnemen. Dit is de actieve gronddruk.
• De neutrale gronddruk is de kracht die een grondmassief tegen een starre wand
uitoefent. Van zodra er een minimale wijkbeweging plaatsvindt, moeten we de
gronddrukkracht verminderen tot de actieve of passieve gronddruk.
2.4. Horizontale gronddruk
De stabiliteit van grondwerende constructies hangt ondermeer af van de horizontale
weerstand van de grond. Daarnaast kunnen grondankers of stempels voor een
bijkomende horizontale steun zorgen. Bij het ontwerp van een beschoeiing is de eerste
stap de bepaling van de belastingen die er op de wand zullen aangrijpen. Hierin is de
gronddruk van de te keren grond de bepalende factor. Daarnaast kunnen er ook nog
15
bovenbelastingen, axiale krachten, e.d. optreden. De gronddrukverdeling wordt door
verschillende theorieën beschreven.
Deze theorieën worden veelvuldig besproken in handboeken over grondmechanica. In dit
werk worden de theorieën van Rankine en Coulomb toegelicht. Hun nut voor het
ontwerpen van beschoeiingen wordt kritisch bekeken. Een foute keuze van de
gronddruktheorie kan immers leiden tot een oneconomisch of zelfs onveilig ontwerp.
Het verband tussen de horizontale en de verticale effectieve spanning is:
met K0 = coëfficiënt van neutrale gronddruk.
Voor cohesieloze gronden kan K0 bepaald worden via de correlatie voorgesteld door:
’
met = de effectieve hoek van inwendige wrijving.
Eurocode 7 geeft voor een horizontaal maaiveld volgende formule:
met OCR = overconsolidatie ratio, de verhouding tussen de vroegere verticale
korrelspanning en de huidige verticale korrelspanning.
Voor een hellend maaiveld met een hoek β < geeft Eurocode 7:
2.4.1. Rankine
16
Rankine (1857) ontwikkelde een theorie om de horizontale gronddrukken, uitgaande van
de grenzen gesteld door het bezwijkcriterium van Mohr‐Coulomb, af te leiden. De
mogelijke extreme spanningstoestanden die hieruit volgen worden bepaald door een
plastisch evenwicht. Figuur 8 toont een damwand. De parameters van de grond voor en
achter de wand zijn de cohesie c' en de hoek van inwendige wrijving '. Veronderstel dat
er geen wrijving bestaat tussen de wand en de grond en dat de neutrale gronddruk heerst
langs beide zijden van de wand vooraleer de wand beweegt. Deze toestand komt overeen
met de kleine cirkel van Mohr c in Figuur 9.
Ten gevolge van de gronddruk aan de achterzijde van de wand verplaatst de wand zich tot
A’B’. De horizontale spanning in X (Figuur 8) vermindert terwijl de verticale spanning σv'
niet wijzigt. De cirkel van Mohr groeit en zal raken aan de rechte bepaald door de wet van
Coulomb wanneer er afschuiving optreedt in het punt X (cirkel a). De horizontale
gronddruk op de damwand wordt de actieve gronddruk genoemd en wordt voorgesteld
door σa '.
met Ka = tg²(45°‐ ’/2)
17
Figuur 8: Keerwand volgens Rankine
Figuur 9: Rankine dmv cirkel van Mohr
18
Aan de voorzijde van de wand zal ten gevolge van de beweging van de wand de
horizontale spanning in Y (Figuur 8) vermeerderen terwijl de verticale spanning σv'
ongewijzigd blijft. De grond zal bezwijken wanneer de cirkel b raakt aan de rechte van
Coulomb. De hiermee overeenstemmende horizontale gronddruk wordt de passieve
gronddruk genoemd en wordt voorgesteld door σp'.
met Kp = tg²(45°+ ’/2)
De gronddruktheorie van Rankine geldt enkel voor verticale en gladde wanden, homogene
gronden en horizontale maaivelden zonder bovenbelasting.
2.4.2. Coulomb
De gronddruktheorie van Coulomb (1776) veronderstelt een homogene en cohesieloze
grond, een recht glijvlak en star materiaal in de wig tussen de wand en het glijvlak. Het
gewicht van de wig grond (W) is in evenwicht met de reactie van de grond (R) en de
reactie van de wand (P).
Beschouw de grondkerende wand met hoogte H in Figuur 10a. De grond bezit een hoek
van inwendige wrijving en tussen de grond en de wand bestaat een wandwrijvingshoek
δ. BC is het veronderstelde glijvlak dat een hoek α maakt met de horizontale. Wanneer de
wand beweegt onder invloed van de gronddruk zal de wig zakken, zodat de richtingen van
P en R vastliggen, zoals voorgesteld in de krachtenveelhoek in Figuur 10b. De kritieke
waarde voor α geeft een minimumwaarde voor P, de actieve gronddruk Pa.
19
Figuur 10: Actieve gronddruk volgens Coulomb
20
Ka = tg²(45°‐ ’/2)
Dit is identiek aan het resultaat bekomen door Rankine.
Wanneer de wand door een uitwendige kracht geduwd wordt in de richting van de grond,
zal de wig opgeduwd worden. De richtingen van P en R liggen dan vast zoals in Figuur 11a.
De krachtenveelhoek in Figuur 11b levert nu een maximumwaarde voor P, de passieve
gronddruk Pp.
Met θ = 0 , β = 0 en δ = 0 wordt de coëfficiënt van passieve gronddruk:
Kp = tg²(45°+ ’/2)
Dit is eveneens identiek aan de formule gevonden door Rankine.
Figuur 11: Passieve gronddruk volgens Coulomb
21
2.4.3. Vergelijking tussen de methode van Rankine en Coulomb
Onder dezelfde voorwaarden (verticale gladde wand, horizontaal maaiveld en homogene
cohesie‐loze grond) leveren de theorieën van Rankine en Coulomb dezelfde resultaten op
ondanks het feit dat ze principieel sterk verschillen. Rankines theorie is gebaseerd op het
principe van plastisch evenwicht van de grond. In elk punt binnen de wig is de grond
bezweken en men spreekt van oneindige glijvlakken. De theorie van Coulomb daarentegen
is afgeleid uit het principe van krachtenevenwicht. Er is slechts één glijvlak waar de grond
is bezweken en de grond binnen de wig wordt verondersteld star te zijn.
22
In de praktijk echter kunnen er andere situaties voorkomen: een ruwe wand met een
bovenbelasting op het maaiveld, dat een grillige vorm vertoont. Rankines theorie is niet
meer van toepassing onder deze omstandigheden. Deze voorwaarden kunnen wel
verwerkt worden in de theorie van Coulomb.
Hoe zeer de resultaten, bekomen via de theorieën van Rankine en Coulomb, de werkelijke
gronddruk benaderen, hangt af van het feit hoe goed de werkelijke randvoorwaarden
overeenkomen met de hypothetische. Door de aanwezigheid van wandwrijving zijn de
actieve en passieve glijvlakken eerder krommen dan rechten. Hoe kleiner de wandwrijving,
hoe meer het glijvlak een rechte benadert. Vooral voor de passieve gronddruk wijkt het
recht verondersteld glijvlak af van het werkelijke glijvlak. Verschillende theorieën houden
hier rekening mee. Caquot en Kerisel (1948) veronderstellen een glijvlak met ellipsvorm,
James en Bransby (1970) een logaritmische spiraal en Terzaghi en Peck (1967) een andere
logaritmische spiraal. Caquot en Kerisels glijvlak benadert goed het werkelijke glijvlak en
de coëfficiënten van actieve en passieve gronddruk zijn gemakkelijk te raadplegen in hun
vele tabellen.
23
3. Beschoeiingsmethodes
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de meest gebruikte beschoeiings‐
methodes. Voor elk beschoeiingstype beschrijf ik het werkingsprincipe, de grootste voor‐
en nadelen ten opzichte van andere types en de uitvoering. Nadien zal ik van elk type de
toepassingsmogelijkheden bespreken. De indeling is gemaakt op basis van het materiaal
waaruit de beschoeiing bestaat. Zo ben ik tot een lijst van elf beschoeiingsmethodes
gekomen.
3.1. Talud
De eenvoudigste oplossing om een bouwput te beschoeien, is het aanleggen van een
talud. In principe kan men hier niet spreken over een beschoeiing. Een talud maken is
immers niet meer dan de verticale wanden van een bouwput zo af te schuinen dat de
grond niet spontaan zal afschuiven. Er wordt geen constructie gebruikt die het afschuiven
van de grond tegengaat. Er wordt gerekend op de eigenschappen van de grond om de
bouwput in stand te houden. De helling van een talud wordt uitgedrukt als de verhouding
van de hoogte tot de breedte. Iedere grondsoort heeft een verschillende inwendige
wrijvingshoek . De maximale helling is o.a. afhankelijk van de grondsoort. De helling die
voor de aan te leggen taluds kan worden aangehouden wordt bepaald door:
• De uitgravingsdiepte
• De samenstelling van de grond
• De ligging van het grondwaterpeil
• De duur van de werken
• Eventuele bovenbelastingen
24
Bij de keuze van de helling steunt men meestal op ervaringsgegevens. In veel gevallen is
het mogelijk om de taluds onder een helling van 4/4 aan te leggen. Voor taluds met een
hoogte groter dan 5m is het wel aangewezen om tussenbermen te voorzien.
Figuur 12: Taluds op bouwplaatsen
3.1.1. Toepassingsmogelijkheden
Taluds zijn toepasbaar als men werkt in een gebied waar de grondwaterstand laag is of in
gebieden waar men in staat is de grondwaterstand voldoende te verlagen. Bovendien
moet er in de omgeving van de bouwput voldoende plaats zijn om het talud te
verwezenlijken. De eventuele zettingen die optreden mogen geen schade aanrichten aan
de omgeving. In een bebouwd gebied is het dus af te raden om te werken met een talud.
Dikwijls zijn er maatregels nodig om ervoor te voorkomen dat plotse afschuiving optreedt,
bijvoorbeeld het aanplanten van begroeiing of een drainage van het talud.
3.1.2. Voordelen
• Een groot voordeel bij het werken met taluds is de kostenbesparing. Er moet geen
extra constructie geplaatst worden om de grond op zijn plaats te houden. Dit
levert ook tijdsvoordeel op.
• Bij een bouwput is er zowiezo grondverzet; het afschuinen van de wanden van de
bouwput is snel uit te voeren met de machine die de bouwput graaft.
3.1.3. Nadelen
• De stabiliteit van het talud is afhankelijk van een aantal factoren die we vaak niet
in de hand hebben. Zo kunnen er problemen ontstaan door de vorst‐dooi cycli,
plotse hevige regenval, of bij werken van lange duur waar de winderosie de
stabiliteit in gevaar kan brengen.
25
• Soms is het nodig om een talud te beschermen tegen de weersinvloeden. Dit kan
gebeuren door middel van kunststoffen folies of begroeiing. Het probleem van
waterstroming in het talud kan verholpen worden door een goede drainage.
Toch blijft het gevaar bestaan dat er zich een plotse afschuiving voordoet. Vandaar
dat voor grote bouwputten meestal geopteerd wordt voor een degelijke
beschoeiing.
26
3.2. Paalwand
Het principe van een palenwand bestaat erin dat door het naast elkaar uitvoeren van
palen er een verticale beschoeiing gerealiseerd wordt. Naargelang de onderlinge afstand
waarop de palen worden aangebracht onderscheidt men:
• In elkaar snijdende palen of secanspalen
• Aan elkaar rakende palen of tangenspalen
• Palen met een geringe tussenafstand
• Palen met een grotere tussenafstand
Figuur 13: Secans‐ en tangenspalenwand
Figuur 14: Palenwand met geringe en grote tussenafstand
27
Bij palen met geringe tussenafstand kunnen de openingen tussen de palen worden
dichtgemaakt d.m.v. injecties of jet‐ grouting. Bij palen met grotere tussenafstand kunnen
de openingen tussen de palen worden dichtgemaakt door middel van spuitbeton of
prefabelementen. Secanspalenwanden en palen met geringe tussenafstand waarbij de
openingen tussenin gedicht worden d.m.v. jet‐grouting kunnen zowel voor grond‐ als
waterkerende wanden worden gebruikt. De twee andere types kunnen enkel als
grondwerende wand gebruikt worden.
3.2.1. Uitvoering
3.2.1.1. Secanspalen
Het boorprincipe van de secanspalenwand is dat van de verbuisde schroefboorpalen. Dit
werkt als volgt een schroefboor draait binnenin een mantelbuis. De losgeboorde grond
wordt door de schroef naar boven gevoerd en zal daar worden uitgeworpen doorheen de
openingen in de mantelbuis. De mantelbuis zorgt voor ondersteuning van het boorgat. De
grond langs het boorgat wordt hierdoor niet ontspannen, dus de kans op zettingen is zeer
klein . De mantelbuis zorgt er tevens voor dat de grond naast het boorgat niet verdrongen
wordt. Er kan dus vlak naast bestaande funderingen geboord worden zonder schade aan
te richten aan de naburige fundering. Het is dus mogelijk – mits speciale uitvoering van de
machines ‐ om een secanspalenwand te boren op enkele centimeters afstand van een
gevel. Als de schroef en de mantelbuis op de gewenste diepte zijn, worden beide langzaam
naar boven getrokken. Gelijktijdig wordt door de holle schroef, onder overdruk, een
betonmengsel geïnjecteerd dat de paal vormt. Achteraf kan dan nog een wapening
worden ingedrukt in de pasgevormde paal.
Sinds kort bestaat er een alternatief voor de verbuisde schroefboorpalen. De TSM‐
techniek, TSM staat voor Tubular Soil Mixing. Het is een combinatie van de VHP techniek
(deze wordt verder toegelicht in 3.6) en de verbuisde boortechniek. Voordelen van de TSM
techniek zijn onder andere:
• Minder uitgeboorde grond
• Snellere uitvoering
28
• Minder afhankelijk van externe leveringen (cement i.p.v. beton)
29
Figuur 15: Principe van verbuisde schroefboorpaal
Bij een wand van in elkaar snijdende palen wisselen de eerst uitgevoerde ongewapende
palen af met de later uitgevoerde palen voorzien van een wapening. Bij het uitvoeren van
de secundaire palen wordt een gedeelte van de eerder uitgevoerde primaire palen
weggenomen zodat er een goede aansluiting wordt verkregen. Op deze wijze is het
mogelijk om wanden te realiseren welke grond‐en waterkerend zijn.
Figuur 16: Primaire palen
Figuur 17: Secundaire palen
De krachten die door de grond‐ en waterdrukken op de wand inwerken, worden via de
ongewapende palen overgedragen naar de gewapende palen. De ongewapende palen
doen dus alleen maar dienst als opvulling.
De insnijding van de secundaire palen in de primaire palen bedraagt ca. 10% van de
paaldiameter. Wanneer een waterkerende wand moet worden gerealiseerd, is een strikte
maatvoering zeer belangrijk. Het is daarbij nodig dat alle palen worden uitgevoerd met
30
behulp van een mantelbuis. De mantelbuis is bij de uitvoering van de secundaire palen ook
nodig voor het maken van de insnijding in de primaire palen.
Om de uitvoering vlot te laten verlopen, worden de secundaire palen in het algemeen zo
snel mogelijk na de primaire palen uitgevoerd. Zo wordt voorkomen dat het beton van de
primaire palen te ver is uitgehard, wat het maken van de insnijding bemoeilijkt. Verder
moet ervoor gezorgd worden dat de mantelbuis bij de uitvoering van de secundaire palen
zeer goed geleid wordt zodat de insnijding in de primaire palen over de ganse hoogte
wordt gerealiseerd. Door het verschil in weerstand tussen beton en grond heeft de
mantelbuis immers steeds de neiging om te verlopen.
Figuur 18: Secanspalenpwand
Secanspalen worden sinds lange tijd uitgevoerd met palen van een grote diameter
(> 0,90m), als alternatief voor slibwanden. Wegens de hogere kostprijs worden
secanswanden dan ook alleen maar toegepast wanneer de uitvoering van slibwanden
problemen oplevert, bv.:
• wanneer een wand moet worden gerealiseerd langsheen gebouwen in labiele
toestand.
• wanneer er bv. metselwerkmassieven voorkomen in de ondergrond.
• wanneer de wand tot op een zekere diepte moet worden uitgevoerd tot in een hard
substraat.
Voor de horizontale ondersteuning van secanspalenwanden worden meestal grondankers
gebruikt. Wanneer een beperkte horizontale verplaatsing van de wand geen probleem is,
kan de horizontale ondersteuning ook gerealiseerd worden door middel van nagels. De
31
laatste jaren worden regelmatig secanspalenwanden uitgevoerd voor grondkerende
hoogtes van meer dan 10m.
32
3.2.1.2. Tangenspalen
Een wand met aan elkaar rakende palen wordt verkregen door de palen zo dicht mogelijk
naast elkaar te plaatsen. De tussenafstand tussen de palen bedraagt dan in het algemeen
3 à 5 cm. Een wand die op deze wijze is uitgevoerd biedt het grote voordeel t.o.v. een
secanspalenwand dat alle palen kunnen gewapend worden. Als gevolg daarvan kunnen
grotere buigmomenten worden opgenomen. Daartegenover staat dat dergelijke wanden
wegens de bestaande openingen tussen de palen alleen maar een grondkerende en geen
waterkerende functie kunnen vervullen.
Voor het realiseren van een wand met aan elkaar rakende palen kunnen verschillende
paaltypes worden toegepast, nl.:
• Boorpalen met of zonder verbuizing. Wanneer de boorpalen worden uitgevoerd
zonder verbuizing, d.w.z. onder de bescherming van een steunvloeistof, zullen de
palen een onregelmatige vorm hebben. Als gevolg daarvan zal een grotere
tussenafstand tussen de palen moeten worden aangehouden.
• Schroefboorpalen met of zonder verbuizing. Wanneer de palen worden uitgevoerd
zonder verbuizing zullen de palen een onregelmatigere vorm hebben en zal er ook
hier een grotere tussenafstand moeten worden aangehouden.
• Grondverdringende palen uitgevoerd met een in de grond geschroefde herwonnen
mantelbuis. Bij een verzorgde uitvoering kunnen deze palen met een relatief
geringe tussenafstand (3 à 5cm) worden uitgevoerd.
33
3.2.1.3. Palen met geringe tussenafstand
De palen worden dan op een zodanige wijze aangebracht dat de tussenafstand tussen de
palen 15 à 25 cm bedraagt. De opening tussen de palen wordt dichtgemaakt door middel
van een chemische injectie of door middel van VHP‐grouting. Op deze wijze kan er een
continue wand worden gerealiseerd welke grond‐en waterkerend is. In de praktijk waren
er soms problemen doordat de palen en de ertussen gelegen behandelde grondmassieven
ongelijkmatig vervormden wanneer de bouwput werd uitgegraven. Als gevolg daarvan
ging de waterdichtheid verloren. Door de opkomst van de secanspalen met geringe
diameters worden dergelijke oplossingen bijna niet meer gebruikt.
3.2.1.4. Palen met grotere tussenafstand
De palen worden zodanig aangebracht dat de tussenafstand aanzienlijk groter is dan de
paaldiameter. Bij het uitgraven van de bouwput wordt de opening tussen de palen
bekleed met spuitbeton. Daarvoor dient de grond laagsgewijs te worden afgegraven. Het
spuitbeton wordt meestal onder een lichte gewelfvorm uitgevoerd en kan eventueel
voorzien worden van een wapeningsnet. Deze uitvoeringswijze is uiteraard alleen mogelijk
wanneer het grondwaterpeil voldoende laag is. Zoals bij de palen aangebracht met een
geringe tussenafstand, kunnen er voor de uitvoering ook meerdere technieken worden
toegepast.
3.2.2. Toepassingsmogelijkheden
Palenwanden worden regelmatig toegepast wanneer er zich harde insluitsels bevinden in
de ondergrond waardoor andere technieken moeilijk toepasbaar zijn (bv. damplanken of
slibwanden). Paalwanden worden ook gebruikt wanneer er een bouwput moet worden
aangelegd naast bestaande constructies en ook bij weinig stabiele bovenlagen. Dankzij de
aangewende verbuizing is het gevaar voor instabiliteit kleiner dan bij slibwanden.
In tegenstelling tot de meeste andere technieken kunnen boorpalen ook onder een zekere
helling worden aangewend. De maximaal haalbare helling bedraagt ca. 1/10.
Paalwanden met een grotere tussenafstand van de palen zijn alleen toepasbaar wanneer
het grondwaterpeil voldoende laag is of zonder problemen kan verlaagd worden. In veel
34
gevallen kan met deze techniek een goedkope beschoeiingswijze verkregen worden. Een
secanspalenwand kan als dragende of definitieve grondkering uitgevoerd worden.
3.2.3. Voordelen
• Trillingsarme constructietechniek.
• De grond rondom wordt niet opgeperst, noch ontspannen, m.a.w. ideaal naast
bestaande bebouwing.
• Doorboren van metselwerk en steenbanken mogelijk.
• Mogelijkheid om definitieve constructies te realiseren en verticale lasten van het
latere gebouw op te nemen.
• Grondwaterpeil speelt weinig of geen rol.
• Grotere stijfheid en sterkte dan bv. een damwand (zie paragraaf 3.4).
• Men heeft een grote vormvrijheid, m.a.w. om het even welke vorm is
beschoeibaar.
3.2.4. Nadelen
• De kwaliteit wordt bepaald door de nauwkeurigheid van de inplanting en de
verticaliteit van de palen. Dit wil zeggen dat de waterdichtheid soms een probleem
kan vormen.
• Afhankelijk van de diameter van de palen is er wel plaatsverlies in de bouwput
vergeleken met bv. damwanden.
• De uitvoering van een paalwand is in vergelijking met die van een Berlijnse wand
veel duurder.
• Wanneer de palen gevormd worden d.m.v. een verbuisde boortechniek is er altijd
grondafvoer, zelfs met de nieuwe TSM methode.
35
3.3. Berlijnse wand
Het uitvoeren van een Berlijnse wand gebeurt in twee fasen. Tijdens de eerste fase worden
stalen profielen in de grond gebracht. Daarna wordt de bouwput laagsgewijs afgegraven.
Daarbij worden er tussen de profielen beschoeiingselementen aangebracht, bv. houten
balken, prefab betonplaten of spuitbeton. Via deze beschoeiingselementen wordt de
gronddruk overgebracht naar de stalen profielen.
Doordat de gronddruk via de beschoeiingselementen wordt overgedragen op de stalen
profielen, moet alleen de zijdelingse ondersteuning van deze profielen worden verzekerd.
Dit kan gebeuren door middel van stempels of grondankers. Meestal wordt er ter hoogte
van de stempels of de grondankers een gording aangebracht. Wanneer de stalen profielen
bestaan uit dubbele U‐profielen, worden de grondankers doorheen de tussenruimte tussen
deze profielen aangebracht en wordt de ankerkop rechtstreeks op het profiel vastgezet.
Men dient er dan op te letten dat het wegvallen van één anker niet mag leiden tot een
volledige instabiliteit van de beschoeiing. Als gevolg daarvan is het rechtstreeks
aanbrengen van de ankerkop op het stalen profiel slechts aangewezen wanneer er
meerdere rijen grondankers worden aangebracht. Het aanbrengen van de ankerkop op
stalen I‐profielen wordt afgeraden omdat er altijd een reëel gevaar bestaat dat er zich bij
het aanspannen van de grondankers, een rotatie van het I‐profiel kan voordoen waardoor
de stabiliteit van de beschoeiing in het gedrang kan komt.
Stempels of stutten worden vooral toegepast bij bouwputten met een geringe breedte.
Om voldoende werkruimte te behouden is het aangewezen de stempels op een redelijke
tussenafstand te voorzien. Het aanbrengen van een gording is dan meestal nodig.
Autostabiele wanden kunnen alleen worden toegepast wanneer er geen eisen worden
gesteld met betrekking tot de horizontale verplaatsing van de wand.
36
Figuur 19: Berlijnse wand
37
3.3.1. Uitvoering
3.3.1.1. Plaatsing van de stalen profielen
De aangewende stalen profielen bestaan meestal uit I‐profielen of twee U‐profielen, welke
op regelmatige tussenafstanden door middel van stalen platen aan elkaar zijn
vastgemaakt. De profielen worden in de grond gebracht door:
• Heien
• Trillen
• Statisch indrukken
• Plaatsen in vooraf gemaakte boorgaten
Bij de plaatsing van de stalen profielen is de maatvoering zeer belangrijk. Vooral wanneer
er gewerkt wordt met beschoeiingselementen van prefabbeton waarvan de afmetingen
moeilijk kunnen worden aangepast. Wanneer de stalen profielen worden geplaatst in
vooraf gemaakte boorgaten, moet het boorgat terug worden aangevuld met beton of
gestabiliseerd zand. De tussenafstand van de stalen profielen bedraagt meestal enkele
meters.
3.3.1.2. Plaatsing van de beschoeiingselementen
• Houten balken
Voor het plaatsen van de beschoeiingselementen wordt de grond eerst over een bepaalde
hoogte (±1,00 m) afgegraven. Daarna worden de houten balken geplaatst van onder naar
boven. Daarbij wordt de ruimte achter deze balken systematisch aangevuld met zand. De
houten balken worden tegen de grond aangedrukt door het aanbrengen van houten
wiggen. Het aanbrengen van de houten balken moet met de nodige zorg gebeuren zodat
deze balken zich niet kunnen verplaatsen wanneer er verder uitgegraven wordt. Daarbij
moet er ook voor gezorgd worden dat de I‐profielen gelijkmatig belast worden zodat ze
niet kunnen roteren.
38
• Prefab betonplaatjes
Een alternatieve uitvoeringswijze bestaat erin om tussen de stalen profielen prefab
betonplaatjes aan te brengen met een lengte van 1,50 à 2,00m. Bij de plaatsing van de
stalen profielen moet de maatvoering dan zeer goed verzorgd worden.
• Gewapend beton
Bij cohesieve gronden die over een aanzienlijke hoogte verticaal worden afgegraven,
vervangt men de houten balken nogal eens door een laag gewapend beton van ca. 15cm
dikte, dat ter plaatse wordt gestort achter de bekisting.
• Spuitbeton
Een regelmatige toegepaste beschoeiingsmethode bestaat erin om tussen de stalen
profielen een laag spuitbeton aan te brengen. Deze laag spuitbeton wordt dan voorzien
van een enkel of dubbel wapeningsnet.
3.3.2. Toepassingsmogelijkheden
In ons land wordt deze beschoeiingsmethode nog maar sporadisch gebruikt. Het uitvoeren
van Berlijnse wanden is alleen mogelijk boven het grondwaterpeil of wanneer het
grondwaterpeil zonder problemen kan verlaagd worden. In stedelijke gebieden kan de
plaatsing van de stalen profielen nogal eens worden bemoeilijkt door de aanwezigheid
van stenen in de ondergrond. In dergelijke gevallen is het aangewezen om de profielen te
plaatsen in vooraf gemaakte boorgaten. Om de beschoeiingselementen op een
economische wijze aan te brengen is het nodig dat de grond over een voldoende hoogte
verticaal kan worden afgegraven.
In sommige gevallen worden de stalen profielen getrokken na het realiseren van de op te
richten constructie en het aanvullen van de bouwput. Wanneer de beschoeiing wordt
gerealiseerd door middel van houten balken moet men ermee rekening houden dat er na
verloop van tijd zettingen kunnen ontstaan tengevolge van het rotten van deze balken.
Het is daarom aangewezen om de houten balken tot op een bepaalde diepte weg te
nemen.
39
Bij vrijstaande Berlijnse wanden zullen er zich altijd bepaalde vervormingen voordoen. Dit
heeft te maken met het feit dat er een zekere hoekverdraaiing of verplaatsing nodig is
vooraleer de passieve gronddruk op het onderste gedeelte van de stalen profielen kan
gemobiliseerd worden. Daarbij komt nog dat de passieve gronddruk alleen maar
gemobiliseerd wordt over een beperkte breedte: maximaal drie keer de flensbreedte van
het profiel (Figuur 20). Deze beperkte aangrijpingsbreedte van de passieve weerstand
wordt bij het ontwerpen van Berlijnse wanden regelmatig over het hoofd gezien.
Figuur 20: Passieve weerstand op flenzen
3.3.3. Voordelen
• Goedkope grondkering bij kleinere uitgravingen.
• Geschikt voor uitgravingen in de buurt van kabels en leidingen.
• Een trillingsvrije uitvoering is mogelijk.
• Men heeft slechts een beperkte werfinstallatie nodig voor de constructie en dus
zijn ook de kosten relatief laag. Bovendien kunnen de profielen in sommige
gevallen gerecupereerd worden, wat ook een besparing oplevert.
• Flexibiliteit naar vormgeving toe tijdens de uitvoering.
40
3.3.4. Nadelen
• De wand heeft enkel een grondkerende functie. Doordat de wand opgebouwd is uit
verschillende elementen heeft hij geen waterkerende functie. Een Berlijnse wand is
dus enkel toepasbaar op plaatsen met een lage grondwaterstand of op plaatsen
waar er d.m.v. een grondwaterverlaging voor gezorgd wordt dat het grondwater
laag genoeg blijft.
• Berlijnse wanden hebben een kleinere stijfheid dan bv. een damwand.
Daarenboven is de constructie, omwille van de gereduceerde passieve weerstand,
extra gevoelig voor zettingen. Berlijnse wanden mogen dus nooit langs bestaande
of zettingsgevoelige constructies geplaatst worden.
• De constructie van een Berlijnse wand is vrij arbeidsintensief. Voor grotere
bouwputten is het dus financieel niet interessant om deze beschoeiingsmethode te
gebruiken.
• Wanneer het niet mogelijk is om de profielen trillingsvrij te plaatsen bestaat er
kans op schade aan de omgeving bij het inbrengen van de profielen.
• In de mate van het mogelijke moet men ervoor zorgen dat er geen houten balken
in de grond worden achtergelaten omdat ze gaan rotten en aldus zettingen
veroorzaken.
41
3.4. Damwand
Damplanken zijn stalen plaatelementen die onderling worden verbonden door middel van
speciale slotverbindingen en die in de grond gebracht worden door heien, trillen of
drukken. Damplanken kunnen zowel een grond‐ als waterkerende functie vervullen. Ze
bestaan ook in beton of hout. Betonnen damplanken worden meestal gebruikt in
kademuren. Houten en zelfs kunststoffen damplanken kunnen dienen bij
oeverbescherming van grachten. In dit werk bespreek ik alleen de stalen damwanden
omdat zij veruit het meest gebruikt worden voor het beschoeiien van bouwputten.
Afhankelijk van de buigmomenten die opgenomen moeten worden, kunnen er
verschillende profielen worden gebruikt. De breedte van de ingebrachte elementen
bedraagt 1,00 à 1,35m, bij in de grond geheide of getrilde profielen; en 0,50 à 0,70m bij
statisch in de grond gedrukte profielen. De maximale lengte bedraagt ongeveer 30 meter.
In zeer weerstandbiedende gronden (bv. dichtgepakt zand) en in gronden die harde
insluitsels bevatten, kunnen er zich moeilijkheden voordoen bij het in de grond brengen
van damplanken. De nodige voorzorgen moeten dan worden genomen om te voorkomen
dat de planken uit het slot lopen, en zo de continuïteit van de wand in het gedrang zou
komen. Dit is zeker het geval wanneer de damwand ook een waterkerende functie heeft.
Voor de zijdelingse ondersteuning van damplanken wordt meestal gebruik gemaakt van
stempels of grondankers. Om tussen de ondersteuningselementen voldoende afstand te
kunnen bewaren, wordt er meestal gebruik gemaakt van gordingen. Autostabiele wanden
kunnen alleen maar worden toegepast wanneer er een voldoende steek kan worden
voorzien of wanneer er geen eisen worden gesteld i.v.m. de horizontale verplaatsing van
de wand.
Figuur 21: Stalen damwand Figuur 22: Damwandslot
42
3.4.1. Uitvoering
Damplanken kunnen in de grond gebracht worden door heien, laag ‐ of hoogfrekwent
intrillen en statisch indrukken.
3.4.1.1. Heien
De meest economische wijze voor het in de grond brengen van damplanken bestaat erin
deze in de grond te heien. Wanneer de ondergrond uit zand bestaat, ondervindt men een
grote indringingsweerstand waardoor het verdiepen van de damplanken sterk wordt
bemoeilijkt en waarbij er een reëel gevaar bestaat dat de damplanken uit het slot gaan
lopen. Dit dient uiteraard te worden vermeden, anders is de continuïteit van de wand
onderbroken. Bovendien verliest de wand dan zijn waterkerende functie.
Het uit het slot lopen van damplanken kan worden gecontroleerd door middel van
zogenaamde slotverklikkers. Hiervoor gebruikt men een meetsysteem bestaande uit een
gesloten elektrisch circuit waarin een breekpen is opgenomen. Deze breekpen wordt
onderin het slot van een damwandprofiel aangebracht. Wanneer de volgende plank goed
in het slot zit dan zal de breekpen onderaan de eerder geplaatste plank worden gebroken.
Het gesloten elektrisch circuit wordt dan onderbroken, hetgeen op een eenvoudige wijze is
vast te stellen. Dergelijk controlesysteem vereist naast het aanbrengen van de breekpen
ook het bevestigen van een elektrische bedrading over de volledige hoogte van de plank.
Als gevolg daarvan is het uitvoeren van dergelijke controlemetingen vrij duur. Daarom
volstaat het steekproefgewijs bv. één op de tien planken te controleren.
Bij het inheien van damplanken doen er zich altijd trillingen voor. Doordat deze trillingen
vooral laagfrequent zijn en van relatief korte duur, is de trillingshinder voor de omgeving
in het algemeen beperkt. Bij het inheien van damplanken wordt er zelden schade
vastgesteld op een afstand van meer dan 5m van de wand. Het inheien van damplanken
veroorzaakt in het algemeen wel veel lawaaihinder.
43
3.4.1.2. Trillen
Deze techniek is gebaseerd op het feit dat de bodemweerstand afneemt onder invloed van
trillingen. Bij het intrillen van een damplank wordt er een sinusvormige verticale belasting
op de kop van het damwandprofiel uitgeoefend door middel van een vibrator. Afhankelijk
van de toegepaste frequentie spreekt men van laagfrequent of van hoogfrequent trillen.
Bij de triltechniek oefent men met een trilmachine een verticale sinusoïdale kracht uit
bovenaan het in te trillen element. In het trillende deel van de trilmachine worden
excentrische massa’s twee aan twee in beweging gebracht in tegengestelde richting,
zodat er een verticale kracht ontstaat. Het trillende deel wordt door middel van
elastomeren afgeschermd van het statische deel. Tijdens het trillen ondervindt de grond,
die rechtstreeks in contact staat met de damwandplank, een cyclische degradatie
waardoor hij kan vervloeien. Dankzij deze verminderde grondweerstand kan een statische
kracht met lage amplitude, het eigengewicht van het systeem, de damplank in de grond
stuwen.
Het intrillen van damplanken biedt het grote voordeel dat zeer hoge producties haalbaar
zijn. Wanneer de vibrator wordt opgehangen aan een kraan kan er bovendien op een zeer
eenvoudige en goedkope wijze gewerkt worden. Intrillen van damplanken brengt meestal
veel trillingshinder voor de omgeving met zich mee. Wanneer er in de ondergrond
losgepakte zanden voorkomen, bestaat er een reëel gevaar dat deze als gevolg van de
optredende trillingen verdicht worden en dat er zettingen ontstaan. Hogere
trillingsfrequenties worden in het algemeen beter gedempt dan lagere. Bij het inzetten
van hoogfrequente trilblokken zal de hinder voor de omgeving dus veel kleiner zijn. De
afstand tot waar de trillingen nog hinderlijk zijn bij de hoogfrequente trillingen is in het
algemeen veel kleiner omdat de trillingen sneller gedempt worden. Hoogfrequente
trilblokken doorlopen evenwel ook de lage frequenties, namelijk bij het opstarten en het
stoppen van de vibrator. Dat verklaart waarom er bij het gebruik van hoogfrequente
trilblokken toch regelmatig schade in de omgeving ontstaat bij het begin en einde van het
trillen.
44
Figuur 23: Trilmachine
3.4.1.3. Statisch indrukken
Statisch indrukken van damplanken biedt het grote voordeel dat er geen trillingen zijn.
Door het inzetten van geluidsarme machines kan het geluidsniveau ook beperkt worden.
Daartegenover staat dan dat het statisch indrukken van damplanken altijd aanzienlijk
trager verloopt dan het inheien of intrillen. Als gevolg daarvan zal de kostprijs aanzienlijk
hoger zijn. Verder moet men ermee rekening houden dat de capaciteit van de gebruikte
installaties beperkt is. Bij het statisch indrukken zal men dus sneller moeten overgaan tot
het nemen van speciale maatregelen zoals voorboren. Statisch indrukken van damplanken
is alleen mogelijk in gronden die geen obstakels bevatten zoals stenen, funderingsresten
e.d.. Wanneer dit wel het geval is dient er te worden voorgeboord.
3.4.2. Toepassingsmogelijkheden
Het gebruik van damwanden is vooral interessant voor tijdelijke beschoeiingen. Wanneer
de damplanken gerecupereerd worden is het beschoeiien met damplanken steeds een
economische oplossing. Bij het trekken van de damplanken moet er evenwel steeds op
gelet worden dat er niet teveel grond aan de damplanken blijft kleven. Anders kunnen er
in de grond holtes ontstaan die na verloop van tijd zettingen veroorzaken. Het trekken van
damplanken kan heel wat problemen opleveren, zeker wanneer de damplanken
gedurende een lange periode in de grond zaten.
45
Omdat de grond soms stevig aan de wand vastzit, is er een grote kracht nodig om de
damplanken te verwijderen. Daardoor kunnen er problemen ontstaan bij de pas
opgerichte of nabijgelegen constructies (kelders).
Damwanden worden zeer veel toegepast voor de plaatsing van rioleringen, leidingen, e.d.
en voor het realiseren van beschoeiingen op plaatsen die niet te dicht bij bestaande
constructies gelegen zijn. Bij het aanleggen van bouwputten voor het oprichten van
gebouwen worden damplanken in ons land eerder weinig gebruikt.
3.4.3. Voordelen
• De damplanken kunnen aangebracht worden tot op grote diepte.
• Bij een correcte plaatsing zijn damwanden zowel water‐ als grondwerend.
• Relatief snelle uitvoering d.m.v. intrillen van de damplanken.
• Recuperatie van de damplanken maakt het economisch interessant om deze
beschoeiingsmethode te gebruiken. Toch wordt deze methode ook gebruikt bij
definitieve constructies.
3.4.4. Nadelen
• Schade bij intrillen, lawaaihinder bij inheien.
• Kans op zettingen, bij intrillen door verdichting van bv. zand, bij recuperatie door
vorming van sleuven of holtes. Dus niet toepasbaar in alle grondsoorten.
• Damwanden hebben slechts een beperkte sterkte, een oplossing hiervoor kan een
combiwand zijn. Die bestaat uit stalen buispalen, de zogenaamde primaire
elementen, waartussen damwandprofielen worden aangebracht. De buisprofielen
zorgen voor een grotere stijfheid van de wand.
46
3.5. Slibwand
Een slibwand of diepwand is een in de grond gestorte betonwand. Voor het realiseren
ervan wordt er in eerste instantie een sleuf (0,50 à 1,50m) uitgegraven met behulp van
een relatief dun graafwerktuig. Om het instorten van de sleuf te voorkomen wordt deze
gevuld met een bentonietspecie. Na het bereiken van de vooropgestelde diepte wordt er
een wapeningskooi ingebracht en wordt de sleuf gevuld met beton. Daarbij wordt de
steunvloeistof volledig verdrongen. Slibwanden kunnen worden uitgevoerd tot op een zeer
grote diepte. Ze hebben in het algemeen een grondkerende en waterkerende functie.
Slibwanden worden meestal als definitieve wanden in het ontwerp opgenomen. Wanneer
er belangrijke waterhoogtes moeten gekeerd worden of wanneer de voegen niet volledig
gaaf werden uitgevoerd is het meestal aangewezen om voor de slibwand een
voorzetwand aan te brengen ten einde vochtige zones en waterinsijpelingen aan het zicht
te onttrekken. . Daarnaast kunnen slibwanden ook worden aangewend om belangrijke
verticale belastingen over te brengen op de ondergrond. Voor de zijdelingse
ondersteuning van slibwanden wordt meestal gebruik gemaakt van grondankers.
Omdat het nodig is om voor de uitvoering van slibwanden omvangrijk en zwaar materieel
in te zetten, beperkt de toepassing van slibwanden zich tot bouwputten met een grote
omvang en een regelmatige vorm
3.5.1. Uitvoering
Voor de aanleg van de slibwanden wordt gebruikt gemaakt van zowel een 1‐fase‐ als van
een 2‐fasensysteem. In een 1‐fasesysteem wordt gebruik gemaakt van een cement‐
bentoniet suspensie. Deze suspensie laat men uitharden nadat een sectie van de sleuf
gereed is. In een 2‐fasensysteem wordt eerst een bentonietspoeling toegepast en na
voltooiing van het uitgraven van een sectie wordt deze steunvloeistof vervangen door de
substantie die de definitieve wand gaat vormen. De 1‐fase techniek wordt apart
besproken in deel 3.7 (Soilmixing). In dit deel wordt enkel het 2‐fasensysteem toegelicht.
47
3.5.1.1. Geleidingsmuurtjes
Bij het uitvoeren van slibwanden worden er altijd eerst geleidingsmuurtjes aangebracht.
Deze geleidingsmuurtjes zorgen voor:
• De geleiding van de grijper waarmee de sleuf wordt uitgegraven.
• De stabiliteit van de bovenste grondlagen, d.w.z. er wordt voorkomen dat er grond
bovenaan de sleuf wordt weggespoeld door de steunvloeistof.
• Een ondersteuning bij het ophangen van de wapeningskooien.
• De ruimte tussen de steunmuurtjes ook dienst als buffer voor de steunvloeistof,
waardoor de niveauschommelingen van de steunvloeistof beperkt blijven.
• Een correcte inplanting van de sleuf garanderen.
• Steunconstructie voor op te hangen wapening en in te betoneren voegen.
De hoogte van de geleidingsmuurtjes bedraagt meestal 1,20 à 1,50m. Om de
beschadiging ervan te voorkomen worden ze voorzien van een wapening.
Figuur 24: Geleidingsmuurtjes
3.5.1.2. Graven
Het uitgraven van de sleuf geschiedt altijd paneelsgewijs. Hierbij werkt men met primaire
en secundaire panelen. De lengte van de uitgegraven panelen bedraagt maximaal 6 à 7
meter. Voor het uitgraven van de sleuf wordt er gebruik gemaakt van speciale grijpers
welke opgehangen zijn aan een kabel of vastgemaakt op een kellystang. Ten einde de
48
verticaliteit van de sleuf te kunnen verzekeren, moeten deze grijpers voldoende hoog zijn.
49
Tijdens het uitgraven van de sleuf wordt er systematisch steunvloeistof ingebracht. Het
niveau van de steunvloeistof in de sleuf moet steeds minstens 1 à 2 meter boven het
grondwaterpeil gelegen zijn. Het ophalen van de grijper in de met vloeistof gevulde sleuf
moet met de nodige omzichtigheid gebeuren zodat er onder de grijper geen onderdruk
wordt verwekt die de stabiliteit van de sleuf in gevaar kan brengen. Wanneer in de
bovenlagen losgepakt zand voorkomt, zal er dikwijls instabiliteit ontstaan. De overdruk in
de steunvloeistof is in dergelijke gevallen meestal onvoldoende om dit losgepakt zand op
zijn plaats te houden. De aanwezigheid van stenen en steenbanken in de ondergrond geeft
nogal eens aanleiding tot belangrijke problemen. De sleuf kan dan immers alleen maar
worden uitgegraven nadat deze stenen werden stukgemaakt.
3.5.1.3. Steunvloeistof
De meest gebruikte steunvloeistof bestaat uit een waterbentonietspecie. Doordat het
niveau van de steunvloeistof in de sleuf altijd hoger is dan het grondwaterpeil, ontstaat er
een stroming naar de grond toe. Als gevolg daarvan worden er bentonietdeeltjes afgezet
op de sleufwand en ontstaat er op de sleufwand een weinig doorlatende filterkoek (cake).
Deze cake zorgt ervoor dat de overdruk van de steunvloeistof wordt overgedragen naar de
korrels van de omringende grond.
Nadat de vooropgestelde diepte is bereikt moet de steunvloeistof ontzand worden, zodat
het zand volledig kan verdrongen worden door de ingebrachte betonspecie. Daartoe
wordt de bentonietspecie onderaan de sleuf opgepompt, terwijl er bovenaan de sleuf
verse of ontzande specie wordt ingebracht. Deze handeling wordt zolang uitgevoerd tot
het zandgehalte van de specie in de sleuf lager is dan een vooropgestelde waarde.
3.5.1.4. Voegelementen
Om een goede aansluiting te verkrijgen tussen de naast elkaar uitgevoerde panelen
gebruikt men speciale voegelementen. Deze voegelementen zorgen ervoor dat er strakke
verticale voegen ontstaan en dat er een zo goed mogelijke aansluiting wordt bekomen
tussen het beton van de aansluitende panelen.
50
Wanneer de slibwand ook een waterkerende functie heeft, is het aangewezen om speciale
voegelementen aan te brengen, bv. de zogenaamde CWS voeg, ontwikkeld door Bachy. De
afdichting van de voeg wordt bekomen door gebruik te maken van een ingestort
rubberprofiel. Voor de plaatsing van dit rubberprofiel wordt er gebruik gemaakt van een
speciale voegplank. Deze voegplank waarin vooraf meerdere rubberprofielen zijn
aangebracht, wordt geplaatst nadat de sleuf is uitgegraven. Nadat het eerste paneel
gebetonneerd is en het aanliggende paneel volledig is uitgegraven, wordt de voegplank
losgetrokken. De rubberprofielen komen op die wijze gedeeltelijk vrij te staan zodat ze
kunnen worden ingebetonneerd in het aanliggende paneel.
3.5.1.5. Inbrengen van de wapeningen
Na het plaatsen van de voegelementen worden de wapeningskooien ingebracht. Deze
wapeningskooien bestaan uit geprefabriceerde elementen die bij het in de sleuf brengen
aan elkaar gezet kunnen worden. Bij het dimensioneren van de wapeningskooien moet er
terdege voor gezorgd worden dat er altijd voldoende betondekking beschikbaar is en dat
er voldoende ruimte is om een vlotte doorstroming van het beton doorheen de
wapeningskooi mogelijk te maken. De wapeningskooien moeten ook een voldoende
stijfheid hebben zodat ze niet al te veel kunnen vervormen bij het inbrengen in de sleuf. De
wapeningskooien mogen in geen geval op de bodem van de sleuf worden geplaatst maar
moeten worden opgehangen. Daartoe wordt meestal gebruik gemaakt van balken die
rusten op de geleidingsmuurtjes.
3.5.1.6. Betonneren
Tijdens het betonneren moet erop gelet worden dat:
• De betonneerpijp altijd voldoende diep in de verse betonspecie steekt.
• De stijgsnelheid van het beton groot genoeg is.
• Lange onderbrekingen in het betonneren worden voorkomen.
Tijdens het betonneren dient de overtollige steunvloeistof bovenaan de sleuf te worden
weggepompt. Bij het betonneren doet er zich altijd een vermenging voor tussen de
51
ingebrachte betonspecie en de aanwezige steunvloeistof. Het is daarom steeds
noodzakelijk de bovenste 50cm van een slibwand weg te breken.
52
Figuur 25: Uitvoering slibwand
3.5.2. Toepassingsmogelijkheden
Slibwanden worden zeer veel toegepast wanneer de beschoeiing grond‐ en waterkerend
moet zijn. Slibwanden bieden het grote voordeel dat er grote buigmomenten kunnen
worden opgenomen en dat ze ook kunnen worden aangewend om belangrijke verticale
belastingen over te dragen aan de ondergrond. Slibwanden kunnen als dusdanig worden
opgenomen in de definitieve structuur. Wanneer er in de ondergrond stenen voorkomen,
kan het oppervlak van de slibwanden nogal wat onregelmatigheden vertonen. Daarmee
wordt best rekening gehouden bij de maatvoering. In verband met het uitzicht wordt in
dergelijke gevallen meestal een voorzetwand vóór de slibwand geplaatst. Als belangrijkste
nadeel van de slibwandmethode geldt dat de installatie nodig voor de plaatsing van
slibwanden vrij omvangrijk is. De vaste kosten voor het installeren van een werf zijn
daardoor vrij hoog. Als gevolg daarvan is de slibwandtechniek alleen maar op een
economische wijze in te zetten voor relatief grote werven.
53
3.5.3. Voordelen
• Kan toegepast worden bij zeer slappe gronden en hoge grondwaterstand.
• Is geschikt als defenitieve wand omwille van zijn grond‐ en waterkerende functie,
de mogelijkheid om grote belastingen te dragen en zijn grote stijfheid.
• Zeer diepe uitvoering mogelijk.
• Trillingsvrije uitvoering.
• Ideaal voor grote projecten: lange, rechte wanden.
3.5.4. Nadelen
• Grote installatie nodig op de werf dus probleem van plaatsgebrek. Eveneens een
dure installatiekost, dus niet geschikt voor kleinere werven.
• Problemen bij rotsgrond en oude massieven in de grond.
• De uitgraving kan een ontspanning van de grond teweeg brengen, met eventuele
zetting tot gevolg.
• “Vuile” uitvoering door bentonietslib.
54
3.6. Grouting
Very High Pressure‐grouting ,VHP‐grouting , of jet‐grouting bestaat erin om de grond in‐
situ te mengen met een watercementmengsel (= grout) en zo groutkolommen te vormen
die dienst doen als funderingselement, algemene grondverbetering, grondkerend element
of verankering. Ik beperk me in dit deel tot het bespreken van de uitvoering en
eigenschappen van groutkolommen met grondkerende functie.
3.6.1. Uitvoering
De uitvoering van VHP‐palen geschiedt als volgt: Er wordt gebruik gemaakt van een stang
met een diameter van ca. 90 mm, welke onderaan voorzien is van één of meerdere kleine
openingen, diameter 1,5 à 4 mm. Deze stang wordt onder waterspoeling in de bodem
gebracht tot de gewenste diepte. Eenmaal op diepte wordt overgeschakeld op de injectie
van cementpap. Deze laatste wordt onder een zeer hoge druk (150 à 500 bar) door de
twee kleine openingen gepompt. Ondertussen wordt de stang roterend en met een
bepaalde snelheid terug opgetrokken. De energie die bij deze operatie vrijkomt, is zo hoog
dat de korrels in de grond uit hun verband worden gerukt en vermengd worden met
cementpap, waardoor een in de grond gevormde kolom ontstaat. Fijnere deeltjes worden
samen met water en een deel van de cementpap, langs de boorstangen omhooggestuwd
tot het maaiveld. Het retourmateriaal wordt opgevangen en weggepompt naar een
decantatiebekken, indien de nodige ruimte aanwezig is. Zoniet dient het via zuigwagens
afgevoerd te worden. In het bezinkingsbekken kan het retourmateriaal, voor zover het een
zandfractie bevat, bezinken. Daarna wordt het water weggepomt en kan het vaste
materiaal afgevoerd worden. Indien er geen zandfractie aanwezig is, zal het boorklein1
veel minder of helemaal niet bezinken en dient het als dusdanig afgevoerd te worden.
Tenslotte kan er in elke groutpaal een wapeningsstaaf voorzien worden.
1
Materiaal dat opgestuwd wordt, zand gemengd met cement.
55
Afhankelijk van het type grond en de te realiseren diameter worden daarom volgende
types VHP‐grouting onderscheiden:
• Bij mono‐jet wordt gewerkt zoals hierboven reeds geschetst: naar beneden boren
met water en nadien overschakelen op cementgrout onder hoge druk.
• Bi‐jet werkt zoals mono‐jet, maar rondom de groutstraal wordt een luchtmantel
opgebouwd. Hierdoor ondervindt de cementstraal minder weerstand en reikt ze
verder. Het gevolg is dat een grotere diameter kan bekomen worden. Deze
methode laat toe om paaldiameters tot 2,0m en meer te realiseren.
• Er bestaat ook nog een derde methode, de zogenaamde tri‐jetmethode, waarbij in
eerste instantie de bi‐jetmethode gehanteerd wordt, maar dan wel met water
i.p.v. grout. De grond wordt eerst losgesneden met een hoge‐druk waterstraal,
omhuld met een luchtmantel. Daarna wordt de gecreëerde ruimte opgevuld met
een water‐cementmengsel onder relatief lage druk.
Door variatie van de parameters kunnen palen met variabele diameter gemaakt worden.
Door een oordeelkundige keuze ontstaat aldus een “getrapte” paal onder een bestaande
gevel. Een andere variatie bestaat erin van de stang slechts over een beperkte hoek te
laten draaien, zodat halve panelen of zelfs lamellen kunnen gerealiseerd worden.
Figuur 26: Tri‐jet grouting
56
3.6.2. Toepassingsmogelijkheden
Zoals reeds vermeld kan VHP‐grouting gebruikt worden als algemene grondverbetering,
onderschoeiingsmethode, grondkerende wand of voor het waterdicht maken van bv.
palenwanden met geringe afstand tussen de palen. De techniek is toepasbaar in bijna alle
grondtypes. De lengte van de groutkolom is quasi onbeperkt.
3.6.3. Voordelen
• Het is een trillings‐ en zettingsvrije methode die ook vlak naast een bestaande
constructie kan worden uitgevoerd omwille van de beperkte afmetingen.
• Dankzij de mogelijkheid om de parameters aan te passen kan met deze techniek
een “getrapte” paal worden gevormd. Deze is ideaal als onderschoeiing.
• De grout kan perfect rond een bestaande leiding of structuur worden aangebracht.
• Zeer flexibele techniek wat lengte, diameter, helling, inplanting van de groutpalen
betreft.
3.6.4. Nadelen
• Moeilijk te controleren resultaat.
• De grillige paalvorm die verkregen wordt is afhankelijk van de grondsoort.
• Men moet rekening houden met de afvoer van het retourmateriaal.
• De volledige installatie omvat veel materiaal, het is dan ook een dure
beschoeiingstechniek.
57
Figuur 27: Toepassingen van jet‐grouting
58
3.7. Soilmixing
Soilmixing is een techniek die gebruik maakt van jet‐grouting. Het verschil tussen beide
systemen zit in de manier waarop de grond wordt gemend met de cementspecie. Bij
soilmixing wordt de grond steeds mechanisch vermengd. Bij jet‐grouting gebeurt dit onder
hydraulische druk. Nog een verschil tussen beide technieken is dat er bij grouting van
onder naar boven wordt gewerkt. Men boort eerst tot op de gewenste diepte en start
daarna de injectie van de cementspecie. Bij soilmixing is dit niet het geval. De groutinjectie
gebeurt meestal tijdens de neergaande beweging van de boor‐ of frees‐installatie.
Men kan twee vormen van soilmixing onderscheiden. Ten eerste de zogenaamde CSM‐
techniek, wat staat voor cutter soil mixing, deze techniek wordt gebruikt bij het maken
van wanden. En ten tweede de TSM techniek. Deze techniek is reeds aangehaald in punt
3.2 (Palenwand), met deze techniek worden dus palen of palenwanden gevormd.
3.7.1. Uitvoering
3.7.1.1. CSMtechniek
Een CSM wand is een niet‐grondverdringende en in de grond gevormde wand. Deze wand
heeft enkele belangrijke functies te vervullen. Een CSM wand zal een waterkerende en/of
een grondkerende functie hebben. Het CSM‐proces kan uit één of twee fases bestaan. De
uitvoering is voor beide processen echter analoog aan die van een slibwand (3.5). De
verschillen tussen het één en twee‐fasig proces worden hieronder verduidelijkt.
Figuur 28: CSM‐machine
59
3.7.1.1.1. Éénfasig proces
Hier wordt, tijdens het in de grond brengen van de CSM‐frees, het volledige
cementbentonietmengsel geïnjecteerd. Als regel geldt dat 70 % van het mengsel wordt
geïnjecteerd tijdens het inbrengen van de frees en de overige 30 % tijdens het optrekken
van de frees.
Voordelen van het één fasig systeem:
• Er is geen nood aan een ontzander in het circuit.
• De CSM‐frees kan sneller worden opgetrokken.
Het één fasig systeem is te verkiezen bij grondkerende wanden in uniforme grond en bij
dieptes kleiner dan 20 meter.
3.7.1.1.2. Tweefasig proces
Eerst wordt de CSM‐frees in de grond gebracht, waarbij de freeswielen naar buiten toe
draaien. Tijdens deze indringing van de CSM‐frees wordt een bentonietmengsel onder
druk doorheen de centrale voerbuis geïnjecteerd. Door de rotatie van de frezen wordt de
grond losgemaakt en wordt het grout vermengd met de grond. Zo bekomt men een
homogeen geheel. De terugstroom aan grond‐ en bentonietmengsel kan behandeld
worden door een ontzander en gerecupereerd worden. Eenmaal de gewenste diepte
bereikt is, zal de CSM‐frees geleidelijk opgetrokken worden. Tijdens deze fase zullen de
beide frezen naar binnen toe draaien en er zal cementgrout of ander bindmiddel door de
centrale voerbuis gepompt worden. Zo wordt het soil‐mix paneel nogmaals gemengd.
Voordelen van het twee fasig systeem:
• Er is grotere veiligheid bij het werken als men grote dieptes moet halen of als
het productieproces moet onderbroken worden.
• De slijtage op de wielen vermindert.
• Herbruik van materiaal, vermindering van de kosten voor het verwijderen
van het overtollige, droge materiaal.
Het twee‐fasig systeem is te verkiezen in geval van moeilijke grondcondities, grote
dieptes of afsluitende wanden.
60
Figuur 29: Twee‐fasig proces
3.7.1.2. TSMtechniek
De TSM‐techniek omvat de in‐situ vorming van soilmix palen d.m.v. gelijktijdige injectie
van grout en vermenging met de grond. De methode maakt gebruik van de VHP‐techniek
en de verbuisde boortechniek voor secanspalen. De methode kan als volwaardig
alternatief voor betonnen secanspalen worden gebruikt in de meeste grondsoorten.
Dankzij het gebruik van een voerbuis is de verticaliteit en oversnijding van de palen
gegarandeerd. De waterdichtheid van een TSM‐secanspalenwand is in de meeste gevallen
zelfs beter dan die van een betonnen secanspalenwand. De stabiliteit van een TSM‐
secanspalenwand wordt gegarandeerd door de wapening in de secundaire palen. Zoals te
zien in Figuur 30 is de uitvoeringsmethode quasi dezelfde als die van betonnen
secanspalen.
61
Figuur 30: Constructie van TSM‐palen
62
Het verschil is dat hier gebruik gemaakt wordt van de VHP techniek om de grond los te
maken, bij de vorming van een betonnen secanspaal wordt gebruik gemaakt van een
avegaar. Een groot voordeel is de sterk verminderde grondafvoer in vergelijking met een
betonnen secanspaal. De grond wordt immers grotendeels terug gebruikt als grondstof
voor de paal. Bij betonnen secanspalen wordt de grond naar boven afgeleid door de
avegaar en aan het oppervlak uit de mantelbuis geworpen.
3.7.2. Toepassingsmogelijkheden
De toepassingsmogelijkheden van soilmixing zijn, afhankelijk van het gekozen type, idem
aan die van een betonnen palen‐ of slibwand. Resten van funderingen of andere
ondergrondse obstakels zijn niet “doorboorbaar” zoals bij de verbuisde boortechniek.
3.7.3. Voordelen
• Snelle en trillingsvrije uitvoering, mogelijk vlak naast bestaande constructies.
• Bijna geen grondafvoer.
• Onafhankelijk van externe leveringen (gebruik cementsilo i.p.v. beton).
• TSM‐techniek zorgt voor tegengaan grondverdringing en grondontspanning.
• CSM‐techniek garandeert grotere zekerheid naar waterdichtheid van de wand.
3.7.4. Nadelen
• Bij de TSM‐techniek is er een grotere werfinstallatie nodig, het is ook niet mogelijk
om harde obstakels te doorboren.
• De TSM‐techniek is niet toepasbaar in dichtgepakte kleigronden.
• De CSM‐techniek is beperkter in de diepte, slibwanden kunnen tot 80m diep zijn.
Met een CSM‐machine is de maximale diepte ongeveer 20m.
• De palen of wanden hebben een kleinere druksterkte t.o.v. betonnen exemplaren.
63
3.8. Beschoeide sleuf
Beschoeide sleuven zijn in de grond gestorte betonwanden waarbij de sleuf manueel
wordt uitgegraven. Tijdens het uitgraven van de sleuf wordt er systematisch een
beschoeiing aangebracht. Naargelang de wijze waarop de beschoeiing wordt gerealiseerd
onderscheidt men:
• beschoeide sleuven met verloren prefab betonplaatjes.
• betonwanden uitgevoerd tussen in de grond gedrukte damplanken.
3.8.1. Uitvoering
3.8.1.1. Beschoeide sleuven met verloren prefab betonplaatjes
In een eerste fase wordt de sleuf uitgegraven. Daarbij wordt de grond manueel
weggenomen over hoogtes van ongeveer 40cm en wordt er systematisch een beschoeiing
aangebracht bestaande uit betonplaatjes. Deze plaatjes worden op elkaar afgestempeld
door metalen stutten die de optredende krachten t.g.v. de horizontale gronddruk moeten
opnemen. Wanneer er geen problemen zijn i.v.m. de stabiliteit van de omringende grond
wordt er zeer dikwijls uitgegraven in moten van 6m. Daarbij wordt de grond manueel
uitgegraven, ook de afvoer van de grond en de toelevering van de betonplaatjes en
stempels is handwerk.
Op deze wijze kunnen sleuven worden gerealiseerd tot een diepte van 25m en meer.
Wanneer de vooropgestelde diepte bereikt is, wordt de bodem van de sleuf zuiver
gemaakt. In sommige gevallen wordt er onderaan de sleuf lokaal een verbrede voet
gerealiseerd, om zo het verticale draagvermogen van de sleuf te vergroten.
64
Daarna wordt in de sleuf de vereiste wapening aangebracht. Wegens de aanwezigheid
van de stempels kan er meestal geen gebruik gemaakt worden van geprefabriceerde
kooien. De wapening moet dus in de sleuf worden samengesteld.
65
Doordat de sleuf tot juist voor het betonneren toegankelijk is, is het relatief eenvoudig om
allerhande uitsparingen aan te brengen zoals openingen voor het aanbrengen van
grondankers, verbindingen met vloeren en dergelijke. Voor het betonneren wordt er
steeds gebruik gemaakt van een stortkoker. De betonplaatjes en de stempels worden
daarbij ingebetonneerd.
Figuur 31: Uitvoering beschoeide sleuf, in dit geval een onderschoeiing
De verbinding tussen naast elkaar gelegen moten kan worden gerealiseerd door middel
van pen en gat of door het omplooien van wachtstaven welke in de eerder uitgevoerde
moot werden voorzien.
Figuur 32: Primaire en secundaire moten
66
3.8.1.2. Betonwanden uitgevoerd binnen in de grond gedrukte damwanden
Na het maken van een voorafgraving over een hoogte van 1,00 à 1,50m wordt de
sleufwand vlak gemaakt en worden de metalen damwandprofielen aangebracht, samen
met een schoring. Daarna wordt er tussen de damwanden mechanisch uitgegraven. Door
het statisch indrukken van de damplanken wordt ervoor gezorgd dat deze systematisch de
uitgraving volgen. Afhankelijk van de aard van de ondergrond en het type van de
gebruikte damplanken worden er bijkomende schoringen aangebracht. Na het bereiken
van de vooropgestelde diepte wordt de nodige wapening aangebracht en wordt de wand
gebetonneerd.
In verband met het recupereren van de damplanken en schoringen, moet het betonneren
meestal in meerdere fasen worden uitgevoerd. In het algemeen wordt het onderste
gedeelte van de wand over de volledige breedte van de sleuf gebetonneerd. Voor het
betonneren van het bovenste gedeelte wordt in de sleuf meestal een bekisting
aangebracht zodat de dikte van de wand kan worden beperkt. Bij het betonneren van het
bovenste gedeelte van de wand wordt er tegen de damwand meestal een
afschermingsplaat aangebracht. Dit om te voorkomen dat bij het trekken van de
damwand het beton zou worden vermengd met de naastgelegen grond. Dit heeft dan wel
voor gevolg dat de grond naast de damwand wordt ontspannen en dat er daardoor
bepaalde zettingen kunnen ontstaan.
3.8.2. Toepassingsmogelijkheden
De techniek van de beschoeide sleuven uitgevoerd met verloren prefab betonplaatjes
biedt het grote voordeel dat het uitvoeringsproces volledig kan gecontroleerd worden, dat
wanden met een bijna willekeurige vorm kunnen worden uitgevoerd en dat er een visuele
controle mogelijk is. Daartegenover staat dat beschoeide sleuven alleen maar kunnen
worden uitgevoerd wanneer het grondwaterpeil voldoende diep is of zonder problemen
kan verlaagd worden. Manueel uitgraven is alleen mogelijk wanneer de sleuf volledig
droog is.
67
Beschoeide sleuven met prefab betonplaatjes kunnen zeer gemakkelijk worden uitgevoerd
vanuit ruimten met een beperkte werkhoogte, vb. kelders. Oude funderingsmassieven,
puin of steenbanken, welke in de ondergrond voorkomen, kunnen in de sleuf manueel
worden weggegraven. De aanwezigheid van dergelijke hindernissen stelt minder
problemen dan bij slibwanden, damplanken of palenwanden, doordat de uitvoering van
beschoeide sleuven relatief traag verloopt. Ten opzichte van andere technieken, zal de
uitvoering ervan zich meestal beperken tot relatief kleinere werven of tot gevallen waar
andere technieken niet toepasbaar zijn.
De techniek van de betonwanden uitgevoerd tussen in de grond gedrukte damplanken
beperkt zich in het algemeen tot gevallen waarbij de uitgravingsdiepte niet al te groot is,
en waarbij ernaar gestreefd wordt om de dikte van de in de grond aangebrachte wand te
beperken. Doordat de ontgraving machinaal geschiedt, zijn de eisen met betrekking tot de
aanwezigheid van restwater minder streng.
3.8.3. Voordelen
• De uiteindelijke wand kan meestal een vrij grote verticale kracht opnemen en er is
geen plaatsverlies in de bouwput.
• Op kleine werven is dit een economische oplossing om te beschoeiien.
• De mogelijkheden zijn quasi onbeperkt. Er kan gewerkt worden onder gemene
muren, op moeilijk bereikbare plaatsen, enz.
• Er is een visuele controle van de wand mogelijk, aanpassingen zijn steeds mogelijk.
• Het is een trillingsvrije constructiemethode.
3.8.4. Nadelen
• Het is een erg arbeidsintensieve methode.
• Er is steeds kans op enige zetting, zeker bij onzorgvuldig werken.
68
• De uitvoering moet gebeuren in droge grond.
• Omdat het werk manueel moet gebeuren en er in nauwe plaatsen moet gewerkt
worden is het een trage beschoeiingsmethode.
69
3.9. Grondbevriezing
Een grondbevriezing is een tijdelijke versteviging van het korrelskelet door het bevriezen
van het aanwezige grondwater zodat de bevroren grond de krachten kan opnemen voor
de uitgraving. Grondbevriezing werd vroeger met succes toegepast. Deze techniek wordt
voor bouwputten tegenwoordig bijna volledig verdrongen door de jet grouting techniek.
Het bevriezen van de grond, of beter gezegd van het grondwater, wordt veelal toegepast
om problemen met grondwater tijdens de bouw op te lossen. Omdat grondbevriezing
kostentechnisch gezien geen permanente oplossing vormt, wordt de techniek alleen
toegepast voor het creëren van een tijdelijke stabilisatie of waterremming. Onderscheid
kan worden gemaakt tussen het bevriezen d.m.v. pekel of het bevriezen d.m.v. stikstof.
Het eerste is relatief goedkoop en traag, vaak bij langere projectduur. Het tweede is
relatief duur en snel, vaak bij kortere projectduur.
3.9.1. Uitvoering
Vriezen met behulp van pekel / gesloten vriessysteem:
Bij het ‘pekelvriezen’ wordt gebruik gemaakt van vriesgassen die in een primair circuit in
de vloeibare fase worden gebracht. In het secundaire circuit wordt een pekeloplossing
door deze vloeibare gassen afgekoeld. Tijdens deze afkoeling gaan de primaire vloeibare
‘vriesgassen’ weer over naar de gasfase. De pekeloplossing die tot circa –40ºC kan
afkoelen zorgt in het secundaire circuit voor het bevriezen van de grond. Dit gesloten
vriessysteem is relatief langzaam, het duurt dan circa een maand vooraleer de grond
bevroren is. Het is wel goedkoper dan het hierna genoemde ‘stikstof vriezen’.
Vriezen met behulp van vloeibare stikstof / open vriessysteem:
Grondbevriezing met vloeibare stikstof is in Nederland voor het eerst toegepast bij de
bouw van de Metro in Amsterdam. De stikstof wordt aangevoerd met tankwagens en met
behulp van een open vriessyteem wordt de grond bevroren. Het open vriessyteem bestaat
uit veelal in serie geschakelde leidingen waarin de stikstof kan verdampen. Het systeem is
snel en relatief kostbaar en wordt daarom alleen gebruikt bij kleinere projecten.
70
3.9.2. Toepassingsmogelijkheden
De vriestechniek wordt vooral gebruikt waar andere systemen geen oplossing bieden.
Zoals eerder vermeld, wordt sinds de opkomst van het grouten het bevriezen van de grond
steeds minder toegepast. Grondbevriezing werd vroeger vooral toegepast in de mijnbouw,
bij tunnelbouw en andere complexe beschoeiingen. Tegenwoordig wordt het eerder
sporadisch toegepast om “onvoorziene” hinder van grondwater tijdens het bouwproces te
stoppen.
3.9.3. Voordelen
• Geschikt voor moeilijke plaatsen met een hoog risico op grondwaterindringing.
• Geen blijvende milieu effecten op langere termijn. De grond‐ en de
grondwaterkwaliteit blijven onveranderd.
• Hoge intrinsieke veiligheid, bij uitval van de koeling treedt geen plotse ontdooiing
op. Reparatie of vervanging van het vries‐systeem kan dus plaatsvinden.
• Meestal geen grondwaterverlaging nodig, er is ook geen risico op lekkage.
3.9.4. Nadelen
• Het ijslichaam “groeit” als het ware verder aan naarmate er langer gekoeld wordt.
• Na ontdooiing is er kans op zettingen t.g.v. de krimp van het ijs.
• Dure techniek omdat er constant gekoeld moet worden.
71
3.10. Grondvernageling
Figuur 33: Grondbevriezing
voldoende laag is of kan verlaagd worden. Grondvernageling
bestaat erin om nagels aan te brengen, die de in de grond
optredende trekspanningen kunnen opnemen. Deze nagels zorgen er voor dat de actieve
zone, die in geval van afschuiving zou ontstaan, naar achteren toe in de passieve zone
wordt verankerd. Hierdoor kan er geen glijvlak ontstaan en wordt er een stabiel geheel
verkregen. Voor de bekleding van een gewapend grondmassief kan het volstaan een laag
spuitbeton aan te brengen.Doordat er een stabiel massief wordt gerealiseerd, moet er
geen zijdelingse ondersteuning voorzien worden. De methode van de grondvernageling
onderscheidt zich verder nog van de andere beschoeiingsmethodes doordat de
beschoeiingswand en de zijdelingse ondersteuning samen worden uitgevoerd, daar waar
bij de andere technieken altijd eerst de beschoeiing wordt aangebracht en daarna de
zijdelingse ondersteuning.
Figuur 34: Werking nagels
3.10.1. Uitvoering
De uitvoering van vernagelde wanden verloopt in fasen.
72
• De grond wordt eerst over een zekere hoogte weggegraven.
• Vervolgens worden er nagels aangebracht.
• Daarna wordt er een wapeningsnet en een laag spuitbeton aangebracht.
73
3.10.1.1. De nagels
Door Smet‐Boring werd een volledig nieuwe techniek op punt gesteld waarbij een
wapeningsstaaf in de grond wordt vastgezet door middel van cementinjectie onder hoge
druk. Daarbij wordt er omheen de wapeningsstaaf een groutkolom met een diameter van
30cm gerealiseerd. Voor de uitvoering van deze groutkolom wordt gebruik gemaakt van
een speciale boorstang, via deze boorstang wordt de wapeningsstaaf in de grond
gebracht. Wanneer de grond voldoende cohesie heeft, kan de groutkolom eerst worden
uitgevoerd en nadien wordt de wapeningsstaaf ingebracht. De nagels kunnen een zeer
grote wrijving ontwikkelen in het contactvlak tussen de groutkolom en de grond.
Daardoor kan een zeer grote verankeringskracht per strekkende meter nagel worden
gemobiliseerd.
3.10.1.2. De bekleding
De eigenlijke bekleding van een vernagelde wand wordt gevormd door een laag
spuitbeton. Voor tijdelijke wanden volstaat een laag beton van ca. 7 à 10cm dikte,
voorzien van een wapeningsnet. Ter hoogte van de nagels wordt plaatselijk een bijkomend
wapeningsnet aangebracht. Voor definitieve wanden wordt meestal een laag spuitbeton
van ca. 20cm dikte aangebracht, voorzien van een dubbel wapeningsnet.
Figuur 35: Uitvoering vernageling
74
3.10.2. Toepassingsmogelijkheden
3.10.3. Voordelen
• Minimale hinder tijdens uitvoering.
• Mogelijk in moeilijke werkomstandigheden zoals, steenbanken of aanvullingen.
• Weinig ruimte nodig om de constructie te plaatsen, zelfs vanuit een gebouw is het
mogelijk om nagels te plaatsen.
• Flexibele vorm van beschoeiien. Helling, tussenafstand en lengte zijn aanpasbaar.
3.10.4. Nadelen
• Moeilijk toepasbaar bij verticale beschoeiingen, meestal wordt het toegepast in
combinatie met een talud.
• Enkel mogelijk bij laag grondwaterpeil.
• De vervormingen die optreden zijn groter dan bij verankering van wanden.
• Cohesieve grond is noodzakelijk.
• Niet toepasbaar bij grote nevenlasten.
75
3.11. Afzinken
Als laatste beschoeiingsmethode bespreek ik in dit deeltje kort het afzinken van een
beschoeiing. Dit houdt in dat boven de grond een beschoeiings‐constructie wordt
gefabriceerd, meestal in gewapend beton, en dat deze later d.m.v. afzinken in de grond
wordt gebracht. Het afzinken op zich is dus maar een hulpmiddel om de beschoeiing op
zijn plaats te krijgen. Ik beperk me in dit deel tot het afzinken van kleine constructies.
Bijvoorbeeld een persput die gebruikt wordt bij rioleringswerken. Deze constructies zijn
meestal af te zinken zonder speciale technieken. Bij grotere constructies, bv. een
tunnelelement, is het nodig om af te zinken met behulp van luchtdruk. Deze methode
wordt niet verder besproken omdat het in de praktijk enkel gebruikt wordt bij
uitzonderlijke werken zoals onderwatertunnelbouw.
3.11.1. Uitvoering
De af te zinken constructie wordt gebouwd op de plaats waar ze dient afgezonken te
worden. Bij rioleringswerken gaat het meestal om ronde putten. Het zijn holle
cilindervormige betonnen constructies zonder vloer. De onderkant van de cilinder is
afgeschuind, dit deel noemt men de snijschoen. De snijschoen zal er voor zorgen dat de
constructie tijdens het afzinken beter in de grond dringt en dat de aanliggende grond niet
bezwijkt. Het afzinken zelf gebeurt onder water en wordt uitgevoerd met behulp van een
kraan. Deze zal de grond binnenin de constructie afgraven. Door het eigengewicht van de
constructie zakt deze langzaam in de grond naarmate er meer grond van onder de
constructie wordt weggenomen. Het kan gebeuren dat de wrijving tussen de grond en de
constructie zo groot wordt dat de constructie niet meer verder afzinkt. In dat geval kan er
gekozen worden voor een verhoging van het eigengewicht van de put, zodat de
neerwaartse kracht terug groter wordt dan de wrijving. Een andere oplossing is het
toepassen van een bentonietsmering. De bentonietvloeistof doet dan dienst als
smeringsmiddel tussen de wand en de grond.
Eenmaal de gewenste diepte is bereikt en de constructie op de juiste plaats staat wordt er
een voorlopige vloerplaat gegoten in onderwaterbeton. Eens deze is uitgehard, wordt de
put leeggepompt en wordt er een definitieve vloer gestort. Zo bekomt men een
76
waterdichte en grondkerende beschoeiing.
77
Figuur 36: Afzinkput voor en tijdens afzinken
3.11.2. Toepassingsmogelijkheden
Zoals hierboven vermeld is deze methode van afzinken slechts toepasbaar indien de af te
zinken constructie niet te groot is. Het afzinken kan probleemloos gebeuren in gronden
met een hoog grondwaterpeil, het afzinken zelf gebeurt toch onder water. Er moet enkel
nagekeken worden of de constructie niet terug kan opdrijven na het leegpompen van de
put. Zowel ronde als vierkante constructies kunnen afgezonken worden maar bij bv.
rioleringswerken wordt meestal een rond ontwerp genomen. Dit omdat een ronde
constructie autostabiel is. De uitvoering van afzinkconstructies is een relatief goedkope
oplossing om een kleinere bouwput te beschoeiien, bv. in vergelijking met een
secanspalenwand. Voor de bouw van de constructie is er veel plaats nodig in de omgeving
van de bouwput.
3.11.3. Voordelen
• Snelle beshoeiingsmethode, die zowel grond‐ als waterkerend is.
• Visueel te controleren voor het afzinken.
• Toepasbaar bij hoge grondwaterstand.
• Bij relatief kleine projecten is de uitvoering goedkoper dan bv. secanspalewand.
3.11.4. Nadelen
• Het is moeilijk om de put precies op de juiste plaats en diepte te brengen.
78
• Om de constructie op voorhand te bouwen is er voldoende plaats nodig in de
omgeving.
79
4. Zijdelingse ondersteuning van verticale beschoeiingen
In het vorige hoofdstuk werden de meest voorkomende types van beschoeiingen
toegelicht. In de meeste gevallen is de wand op zich niet autostabiel of kan dit slechts door
de wand zeer diep en/of zeer zwaar gewapend te maken. Een andere parameter die een
grote invloed heeft op de stabiliteit van de beschoeiing is de vorm van de constructie. Zo is
een ringvormige beschoeiing veel “sterker” dan een lange rechte wand. Het is echter
zelden mogelijk om de vorm of grootte van de beschoeiing zelf te kiezen. Meestal zijn deze
parameters opgelegd en niet veranderbaar. Indien er geen zijdelingse ondersteuning
wordt voorzien om de constructie te ontlasten, dan komt men vaak tot oneconomische
ontwerpen. Vandaar dat het vaak nodig is om te kiezen voor een zijdelingse ondersteuning
van de beschoeiing. In dit hoofdstuk worden kort enkele mogelijkheden overlopen en
besproken.
• Geen schoring
• Stempels
• Ankers
• Nagels
• Vloer als schoring
4.1. Geen schoring
In dit geval dient de beschoeiing zodanig ontworpen te worden dat de stabiliteit verzekerd
wordt, en dat de vervormingen beperkt blijven. Voor wat de stabiliteit betreft betekent dit
meestal dat men zeer diepe wanden zal moeten maken. De wanden dienen dan ook zeer
zwaar gewapend te zijn. Voor wat de vervormingen betreft betekent dit meestal dat dit
type van wanden niet kan uitgevoerd worden naast bestaande gebouwen. Men komt dus
uit bij een oneconomisch of zelfs niet realiseerbaar ontwerp.
Ongeschoorde constructies kunnen wel interessant zijn bij het plaatsen van ondergrondse
schermen. Bijvoorbeeld ter afscherming van verontreinigde grond bv. indien de grond
naast de wand vooralsnog niet weggenomen wordt, en de wand enkel dient om te
beletten dat het verontreinigde water zou wegstromen. Meestal dient de wand dan ook
80
niet gewapend te zijn en volstaat een kleine wanddikte. In dit geval spreken we echter niet
meer van een beschoeiingen maar van een scherm.
4.2. Stempels
Heeft men te maken met kleinere bouwputten, dan kan het economisch interessant zijn
om bovenop de wand een ringbalk te voorzien waartussen een aantal schoringen
aangebracht worden. Het nadeel is dat de stempels een belangrijke hinder vormen voor
het uitvoeren van allerhande werkzaamheden in de bouwput. Stempels kunnen ook
gebruikt worden voor grote overspanningen en voor zeer grote krachten. Om de
verplaatsing van de wanden te beperken is het dan wel aangewezen om de stempels voor
te spannen. Verder dient men er rekening mee te houden dat de lengte van de stempels
verandert t.g.v. temperatuurschommelingen. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn om
maatregels te voorzien om deze lengteveranderingen te beperken (bv. isolatie, afkoelen,
opwarmen ... ).
Stempels hoeven niet altijd horizontaal te worden aangebracht. Het is bv. ook mogelijk om
de beschoeiingswanden af te stempelen op eerder aangebrachte funderingszolen. Bij het
ontwerpen van zo’n ondersteuning dient men er wel rekening mee te houden dat de
funderingszolen aan zeer schuine krachten worden onderworpen. Zowel bij funderingen
op staal als bij paalfunderingen komt men al zeer snel tot ontoelaatbare belastingen.
4.3. Ankers
Het aanbrengen van grondankers biedt het grote voordeel dat er een volledig open
bouwput wordt verkregen, waarin er vrij kan gewerkt worden. De grondankers worden
best voorzien op een peil dat iets boven het niveau van een vloer gelegen is. Na een
voldoende verharding van deze vloer kunnen de grondankers dan ontspannen worden en
indien nodig geheel of gedeeltelijk worden gerecupereerd.
Het grote nadeel van grondankers is dat deze zich tot op een vrij grote afstand achter de
vertikale beschoeiing uitstrekken en als gevolg daarvan meestal onder naburige
eigendommen gelegen zijn. Het is niet toegelaten om grondankers aan te brengen onder
andermans eigendom zonder dat daarvoor een formele toelating werd verkregen.
81
Een anker bestaat uit 3 delen:
• De wortel: het door grout omhulde gedeelte van het anker.
• De vrije lengte: maakt het mogelijk om het anker voor te spannen.
• De ankerkop: waarmee de strengen of de ankerstaaf verbonden worden met de
constructie.
De uitvoering verloopt in 4 fases:
• Inbrengen in de grond van de voerbuis of voerbuis en stangen door boren of heien
onder bescherming van een boorspecie (water, lucht, e.d.).
• Vervangen van de boorspecie door een cementspecie.
• Aanbrengen van het ankerelement in de boorholte.
• Tenslotte wordt over de resterende lengte de verbuizing uitgetrokken, zonder of
onder geringe injectiedruk.
• Nadat de cementspecie is uitgehard kan het anker aangespannen worden.
Figuur 37: Plaatsen van een anker
Een afgewerkt anker kan dus opgesplitst worden in twee zones. De wortel en de vrije
lengte (of ankerlengte). In de wortel is het anker zelf beschermd door de grout die er rond
82
zit. De ankerlengte moet echter ook beschermd worden om corrosie van het ankerstaal te
vermijden. Dit is zeker het geval bij definitieve ankers.
83
In België bestaan 3 types van corrosiebescherming voor ankers, resp. P0, P1 en P2.
• P0: mag enkel gebruikt worden in het geval van tijdelijke ankers.
• P1: hierbij wordt rond de ankerstrengen een geribde, en ronde ankerstaaf en een
globale kunststofbuis aangebracht welke geïnjecteerd wordt.
• P2: in dit geval wordt het anker van type P1 nog eens omhuld met een geribde,
met grout gevulde kunststofbuis.
Voor de ankers zelf worden zowel staven als strengen als trekelement aangewend. Een
strengenanker is opgebouwd uit één of meerdere strengen. Een streng zelf bestaat uit een
aantal hoogwaardige stalen draden, meestal 6 draden gevlochten rond een centrale
draad. Eén enkele streng heeft een minimale breukgrens van 279kN. Door het gebruik van
meerdere strengen kunnen belastingen variërend tussen 100 en ca. 1000kN opgenomen
worden. Praktisch gezien zijn 5 à 7 strengen zowat het maximaal hanteerbare,
respectievelijk voor voorlopige en definitieve ankers. Voor nog hogere belastingen zullen
meestal staven aangewend worden. Een voordeel van strengen is dat ze opgerold kunnen
worden en makkelijker kunnen getransporteerd worden.
Staafankers zijn meestal zeer zwaar, zeker in geval van hoge trekkrachten. Bij manipulatie
dient de nodige aandacht besteed te worden aan de manier waarop ze opgetild worden.
Zoniet bestaat het gevaar dat ze onder hun eigengewicht doorhangen of zelfs knikken. In
dat geval mogen ze niet meer toegepast worden. Verder wordt bij de toepassing van
staafankers de voorkeur gegeven aan types met een doorlopende schroefdraad, wat de
positionering van de verankeringsmoer mogelijk maakt.
84
Voordelen van trekankers
• Ontgraving zonder obstakels of belemmeringen in de bouwput of bouwsleuf.
• De mogelijkheid de deformatie te reduceren door het groutanker voor te spannen.
• Flexibiliteit van de ankers t.o.v. lengte, helling en zwaarte.
• In de bouwputten zijn geen stempels nodig.
• De lengte van de groutlichamen zijn in het werk gemakkelijk aan de
omstandigheden aan te passen (bv. zwakkere lagen).
Nadelen
• In sommige gevallen: de lengte (onder andere gebouwen of wegen).
• Moeilijk te verwijderen – latere naastliggende gebouwen.
Voor sommige bouwputten kan het interessant zijn om na te gaan of een combinatie van
ankers en stutten mogelijk is. De stutten worden dan geplaatst in de hoeken van de
bouwput, voor de wanden zelf kunnen de ankers voorzien worden waardoor de vrije
toegang tot de bouwput (o.a. voor de graafwerken) slechts beperkt belemmerd wordt.
4.4. Nagels
Grondvernageling werd reeds besproken in dit werk (zie paragraaf 3.10).
4.5. Vloer als schoring
Het is mogelijk om de beschoeiingswanden zijdelings te ondersteunen door middel van de
op te richten constructie. Daarbij wordt er dan gewerkt van boven naar onder, d.w.z. de
vloerplaat van het gelijkvloers wordt eerst gestort op volle grond en daarna wordt de
85
grond onder de vloerplaat weggegraven (cfr. Figuur 38 ). Het is dan nodig om vooraf
steunpunten aan te brengen voor de vertikale ondersteuning van de vloerplaat.
86
Dat kan door het vooraf aanbrengen van de definitieve kolommen d.m.v. beschoeide
putten of boorpalen. Of door het voorzien van tijdelijke ondersteuningen (bv. in de grond
getrilde stalen profielen).
Figuur 38: Vloeren als schoring
Het grote voordeel van dergelijke uitvoeringswijze ligt in het feit dat er geen of nagenoeg
geen tijdelijke constructies nodig zijn. Daartegenover staat dan wel dat heel wat werken
dienen te worden uitgevoerd in een beperkte ruimte: het uitgraven van de grond en
betonneren van de vloerplaten. Dit geeft uiteraard aanleiding tot belangrijke meerkosten
en de bouwtijd zal hierdoor oplopen.
87
5. Ontwerpmethodes voor verticale beschoeiingen
Dit hoofdstuk overloopt beknopt een aantal methodes om verticale beschoeiingen te
berekenen. Het is niet de bedoeling een gedetailleerde beschrijving van elke methode te
geven. Er wordt wel verduidelijkt wat het idee is achter elke berekeningsmethode. Voor
een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar de vakliteratuur. Eerst wordt een
klassieke methode behandeld, vervolgens de numerieke modellen zoals de methode van
de ligger op de verende bedding en de eindige‐elementenmethode.
5.1. De methode van Blum
Bij de dimensionering volgens de methode van Blum wordt er van uitgegaan dat op de
beschoeiing de actieve of passieve gronddruk aangrijpt. De eventueel in rekening
gebrachte steunpunten, grondankers of stempels, worden aanzien als starre steunpunten.
Bij deze methode wordt geen rekening gehouden met de verplaatsingen welke nodig zijn
om in de grond de actieve en passieve gronddruk te mobiliseren, noch met de
vervormbaarheid van de zijdelingse ondersteuningen.
Bij de interpretatie van de verkregen resultaten moet men er rekening mee houden dat de
vervorming van het beschoeiingselement alleen betrekking heeft op de vervorming van
het beschoeiingselement onder invloed van de opgebrachte krachten (gronddruk en
reacties). Omdat de verplaatsingen die nodig zijn voor de mobilisatie van de gronddruk en
de reactiekrachten niet in rekening gebracht worden, zullen de werkelijk optredende
verplaatsingen altijd aanzienlijk groter zijn dan de berekende vervormingen van de wand.
Een duidelijk inzicht betreffende de te verwachten verplaatsingen kan met de methode
van Blum niet verkregen worden.
Ondanks het feit dat de methode van Blum geen duidelijk beeld kan geven betreffende de
te verwachten verplaatsingen, wordt deze methode toch nog zeer veel toegepast en
zonder dat er zich daarbij veel problemen voordoen. Voor bouwputten met een beperkte
diepte heeft dit wellicht te maken met het feit dat de meeste gronden een zekere cohesie
bezitten, zeker gedurende een korte periode na de uitgraving van de bouwput. Deze wordt
88
echter niet of niet volledig in rekening gebracht. Dit levert dan een belangrijke bijkomende
veiligheid op.
Voor bouwputten met een grote diepte, meerdere niveau’s van zijdelingse ondersteuning
en met een gefaseerde uitvoering is het evenwel aangewezen om ook meer gedetailleerde
berekeningen uit te voeren.
Nadelen die verbonden zijn aan de methode Blum: de optredende vervormingen van de
wand en de omliggende grond zijn slechts ruwweg te benaderen en tijdens het ontwerp
worden de verschillende bouwfases niet in rekening gebracht.
5.2. Methode van de ligger op verende bedding
Bij deze methode wordt ervan uit gegaan dat de naast het beschoeiingselement gelegen
grond vervangen wordt door een elastisch materiaal met een zekere stijfheid. Ook de
stijfheid van de zijdelingse ondersteuningen, de stempels en grondankers wordt in
rekening gebracht.
De mobilisatie van de gronddruk gebeurt dan zoals weergegeven in Figuur 39. De helling
van de rechte AB, d.w.z. de verplaatsingen die nodig zijn om de actieve, resp. passieve
gronddruk te mobiliseren wordt bepaald door een zogenaamde beddingsconstante. De
waarde van de beddingsconstante wordt bepaald door de samendrukbaarheid van de
grond volgens de horizontale richting, de eventuele voorbelasting en de afmetingen van
het belaste oppervlak. Voor de bepaling van deze beddingsconstante bestaan er geen
algemeen aanvaarde regels, alleen wat ervaringsgegevens.
Figuur 39: Gronddruk i.f.v. verplaatsingen
89
Het grote voordeel van de methode van de elastische ondersteunde ligger is dat meerdere
niveaus van zijdelingse ondersteuning en meerdere uitvoeringsfasen probleemloos kunnen
in rekening worden gebracht. Er wordt ook informatie verkregen over de mobilisatie van
de actieve en passieve gronddruk.
Omdat het mobiliseren van de passieve gronddruk gepaard gaat met belangrijke
verplaatsingen moet men er op toezien dat deze nooit volledig in rekening gebracht
wordt. Voor enkelvoudig ondersteunde beschoeiingen wordt meestal gesteld dat er een
veiligheid van 1,4 moet beschikbaar zijn t.a.v. de passieve grondweerstand.
Beperkingen van deze theorie:
De relatie tussen de gronddruk op de wand en de verplaatsingen hiervan worden in het
elastisch gebied lineair verondersteld. De veren, die het gedrag van de grond
vertegenwoordigen worden zowel in horizontale als in verticale richting als onderling
ongekoppeld beschouwd. Dit is een sterke vereenvoudiging van het werkelijke
grondgedrag. Het werkelijke krachtverplaatsingsgedrag van grond is niet bilineair en zou
beter worden weergegeven door een meertakkige veerkarakteristiek.
5.3. Eindige elementen methode
Via een gekoppeld stelsel van gewone en partiële differentiaalvergelijkingen, kan men het
spanningsevenwicht en de vervorming van de grond beschrijven. Hetzelfde geldt voor het
buiggedrag van constructie‐elementen. Via de eindige elementenmethode worden deze
stelsels numeriek opgelost.
Er wordt nu beschreven hoe een programma, dat berekeningen maakt volgens de eindige
elementen methode, juist werkt. Het grondmassief wordt onderverdeeld in een groot
aantal elementen. Dit kunnen driehoeken of rechthoeken zijn. Langs de zijden, op de
hoekpunten en in het vlak van deze elementen bevinden zich knopen. De
knoopverplaatsingen van deze elementen ten opzichte van elkaar bepalen de interne
spanningstoestanden in deze elementen. Het basisprincipe hiervoor is een gekozen
interpolatie voor de verplaatsingen binnen het gebied van de elementen, en de relatie
tussen de spanningen en rekken voor de verschillende soorten materialen waaruit de
90
elementen zijn opgebouwd. De gemeenschappelijke knopen tussen aan elkaar grenzende
elementen zorgen voor het krachtenevenwicht tussen deze elementen.
Figuur 40: Damwand in PLAXIS
Figuur 40 toont zo’n geheel van elementen en knopen die samen de ‘mesh’ vormen.
De damwand wordt eveneens opgedeeld in liggerelementen. Met behulp van de
buigingsvergelijking worden de buiging en de axiale vervorming van een liggerelement
beschreven als functie van de knoopverplaatsingen van het element. De ‘interface’ rond
de damwand verbindt de knooppunten van deze liggerelementen met de knooppunten in
het grondmassief. Hiermee wordt het slipgedrag en de krachtenoverdracht tussen de
liggerelementen en de grondelementen beschreven. De randen van de ‘mesh’ aan de
onderkant en aan de zijkanten worden ver genoeg gekozen zodanig dat deze geen invloed
uitoefenen op de constructie. De linker‐ en rechterkant van de ‘mesh’ is voorzien van
evenwijdige streepjes. Dit betekent dat de verplaatsing in horizontale richting ux gelijk is
aan nul en dat de verplaatsing in verticale richting uy vrij kan variëren. Bemerk rond het
onderste deel van de damwand een fijnere verdeling van de ‘mesh’. Dit is aanbevolen
omdat hoekpunten van constructie‐elementen grotere verplaatsingsgradiënten kunnen
veroorzaken. De vergelijkingen van alle grondelementen, liggerelementen en ‘interface’‐
elementen vormen samen een stelsel van algebraïsche vergelijkingen waarin de
knoopverplaatsingen de onbekenden zijn. De oplossing van dit stelsel geeft het
verplaatsingsveld. Momenten en dwarskrachten in de damwand, spanning in de
ankerstaaf, spanningsverdeling in de grond, enz. kunnen daaruit afgeleid worden.
De EE‐methode heeft het voordeel ten opzichte van de klassieke rekenmodellen dat de
momentenreductie direct wordt toegepast tijdens de analyse. Daarnaast geeft de EE‐
methode meteen de ontwerpwaardes voor de momenten, en een schatting van de
91
zijdelingse verplaatsing en de ontwikkelde passieve gronddruk. De klassieke
rekenmodellen geven enkel het maximaal moment via vaak uitvoerige berekeningen.
92
De EE‐methode houdt, in tegenstelling tot de methode van Blum of de elastoplastische
methode, impliciet rekening met de onderlinge schuifkrachtenoverdracht tussen de
grondlagen. Ook de controle van het mechanisme van totaal stabiliteitsverlies wordt
impliciet door de EE‐methode uitgevoerd. De EE‐methode zoekt de vorm van het
bepalende mechanisme dat kan leiden tot instabiliteit en toont dit in de grafische
representatie van het verplaatsingsveld. De andere ontwerpmethoden vereisen nog een
bijkomend stabiliteitsonderzoek.
Het grote nadeel van deze berekeningsmethode is dat er nagenoeg altijd een
parameterstudie noodzakelijk is om de invloed van bepaalde parameters te onderzoeken.
Als gevolg daarvan worden dergelijke berekeningen meestal omslachtig.
93
6. Secanspalen vs afzinkconstructie
In dit hoofdstuk zal ik op zoek gaan naar een alternatief voor de beschoeiing van een pers‐
put. Het betreft hier een ronde pers‐put die werd uitgevoerd met secanspalen. Aan de
hand van enkele vereenvoudigde controleberekeningen wordt nagekeken of de
constructie voldoet aan een aantal grondmechanische vereisten en of ze inderdaad
economischer is.
6.1. Gegevens secanspalenput
Figuur 41: Doorsnede A‐A persput K3
K3 is één van de persputten van het project “Sanering Dijle” te Leuven dat VBG heeft
uitgevoerd begin 2008. Alle gegevens i.v.m. deze persput en de grondparameters zijn
94
terug te vinden in de rekennota 2 van de firma Smet F&C en in de resultaten van de
sondering3.
De afmetingen van de secanspalenput zijn terug te vinden op het plan4. De eerste keuze
die gemaakt moest worden was het uitkiezen van een alternatief voor de
secanspalenwand.
6.2. Keuze van het alternatief
Het alternatief voor de ronde persput uitgevoerd in secanspalen dat werd gekozen is een
afzinkenconstructie.
6.3. Controleberekeningen van het ontwerp
In dit deel wordt gecontroleerd of de constructie bestand is tegen opdrijven en er wordt
nagekeken of door de perskracht geen grondbreuk optreedt. Tevens wordt gecontroleerd
of de put onder zijn eigen gewicht kan worden afgezonken. Uit de rekennota blijkt dat de
nuttige diameter van de te ontwerpen persput 4m moet zijn. Samen met de peilhoogtes
(Figuur 41) en de aanname dat er wanden van 0,5m worden gebruikt, zijn daarmee alle
gegevens gekend die nodig zijn voor het ontwerp van de alternatieve beschoeiing. Voor de
controle berekeningen heb ik mij gebaseerd op de rekennota van een afzinkconstructie in
Tervuren5. De constructie werd berekend en uitgevoerd door VBG.
6.3.1. Afzinken d.m.v. eigengewicht
Voor de constructie van de afzinkput is het belangrijk om te weten of er kanaaltjes moeten
voorzien worden die het mogelijk maken om een bentonietsmering uit te voeren. Zo’n
bentonietsmering kan nodig zijn als het eigengewicht van de constructie te klein is t.o.v.
de wrijvingskrachten van de grond op de wand van de constructie. Om dit na te gaan
moet men dus twee zaken berekenen: enerzijds de wrijving op de wand tijdens het
afzinken, anderzijds het eigengewicht van de constructie. Indien het gewicht van de
constructie groter is dan de wrijving op de wand dan is er geen probleem en kan de
constructie afgezonken worden zonder extra maatregels. Indien dit niet zo is zijn er een
aantal mogelijkheden om de constructie toch op zijn plaats te krijgen.
2
Zie BIJLAGE I
3
Zie BIJLAGE II
4
Zie BIJLAGE III
5
Zie BIJLAGE IV
95
Men kan kiezen voor het verzwaren van de constructie of opteren voor het verlagen van
de wrijving op de wand door een bentonietsmering.
Bij het afzinken van de put wordt er vooraf reeds 1,4m van het maaiveld afgegraven. Het
relatief nulpunt wordt tijdens de controleberekeningen steeds verondersteld op 1,4m
onder het maaiveld.
• Een eerste stap in deze controleberekening is het bepalen van de effectieve
verticale gronddruk overheen de hoogte van het afgezonken deel. Dit is gebeurd in
stapjes van 0,2m.
Uit de sondering kan afgeleid worden dat het grondwater zich op 3,15m onder het
maaiveld bevindt. Daarboven moet dus gerekend worden met γd, onder het
grondwater met γn.
De formule voor de verticale effectieve gronddruk is dus
De resultaten zijn te vinden in Tabel1.
• Een volgende stap is het bepalen van de horizontale neutrale gronddruk via de
hoek van inwendige wrijving.
Effectieve horizontale druk
σ hn' = K n ⋅ σ v'
met K n = 1 − sin Φ
K n = 1 − sin 25°
K n = 0,577382
• Hierna wordt de wrijving berekend met de formule:
t = σ hn
'
⋅ tgδ
2
Met δ = ⋅ Φ = 16,6667°
3
• Tenslotte moet de wrijving over de ganse wand bekeken worden dus vermenig‐
vuldigen we t met de afgezonken oppervlakte van de wand.
Tabel 1: Afzinken persput
98
Nu moeten we de waarde van het eigengewicht van de put vergelijken met de totale
wrijving. Het eigengewicht dat in rekening mag gebracht worden bedraagt 1479 kN. Dit is
kleiner dan de wrijving op een diepte van 7,2m. Het is dus nodig maatregels te voorzien
om de put verder te kunnen laten afzinken. In dit geval is het nog mogelijk om het verschil
tussen eigengewicht en totale wrijving bij op de constructie te plaatsen en zo verder af te
zinken. In andere gevallen is het nodig een bentonietsmering toe te passen. In principe
moet bij deze controle ook rekening gehouden worden met het onderste horizontale
stukje van de snijschoen. Deze term is echter zo klein dat hij is weggelaten uit de
berekening.
6.3.2. Controle opdrijven van de constructie
De controle gebeurt voor twee fasen tijdens het bouwproces. De voorlopige fase: hierbij is
er nog geen vloer en dekplaat aanwezig en wordt het waterpeil 1m hoger verondersteld
dan normaal (veiligheidsfactor). De definitieve fase: de put is dan afgewerkt en volledig
ondergedompeld. De opwaartse Archimedeskracht wordt vergeleken met het
eigengewicht van de constructie.
• Fase 1: na het leegpompen van de put
Opwaartse Archimedeskracht:
(5m ) 2 ⋅ π
Put: 4,9m ⋅ .10 kN m 3 = 962kN
4
(5,2m) 2 ⋅ π
Schoen: 1,2m ⋅ ⋅ 10 kN m 3 = 255kN
4
Eigen gewicht van de constructie
99
Wanden:
[(5m) 2
− (4m) ⋅ π
2
]⋅ 5,5m ⋅ 25 kN m 3 = 971kN
4
(5,2m) 2 ⋅ π
OWB + schoen: ⋅ 1,2m ⋅ 23 kN m 3 = 586kN
4
Veiligheidsfactor: 0,95
Tijdens deze fase is de veiligheid tegen opdrijven gegarandeerd, het eigengewicht van de
put is groter dan de opwaartse kracht.
• Fase 2: Definitieve toestand
Opwaartse Archimedeskracht:
(5m) 2 ⋅ π
Put: 6m ⋅ .10 kN m 3 = 1177kN
4
(5,2m) 2 ⋅ π
Schoen: 1,2m ⋅ ⋅ 10 kN m 3 = 255kN
4
Eigen gewicht:
Wanden:
[(5m) 2
]
− (4m ) ⋅ π
2
⋅ 5,5m ⋅ 25 kN m 3 = 971kN
4
100
(5,2m) 2 ⋅ π
OWB + schoen: ⋅ 1,2m ⋅ 23 kN m 3 = 586kN
4
(5m) 2 ⋅ π
Plaat: ⋅ 0,5m ⋅ 25 kN m 3 = 245kN
4
( 4m) 2 ⋅ π
Vloer: ⋅ 0,5m ⋅ 25 kN m 3 = 157 kN
4
Veiligheidsfactor: 0,95
Ook tijdens deze fase is er geen gevaar voor opdrijven.
De put voldoet dus aan beide deelcontroles wat betreft opdrijven.
6.3.3. Controle wegduwen put door persing
De controle voor het wegduwen van de put tijdens de persing vergelijkt de horizontale
krachten die werken op de wanden. De krachten langs de actieve zijde van de put
vermenigvuldigd met een veiligheidscoefficiënt moeten kleiner zijn dan de krachten aan
de passief zijde van de put (Figuur 42). Langs de actieve kant werken er drie krachten in op
de wand. Een kracht afkomstig van de verticale bovenbelasting, hierbij wordt
aangenomen dat die 10kN/m² bedraagt, en een kracht afkomstig van de actieve
gronddruk tegen de wand. De derde kracht die in rekening moet worden gebracht is de
perskracht zelf. Deze is gegeven en bedraagt 1605 kN.
De kracht langs de passieve zijde wordt ook berekend. Hierbij moet men wel rekening
houden met het feit dat de verticale component van deze kracht nooit groter kan worden
dan de verticale component aan de actieve zijde. Deze opmerking wordt mee in rekening
gebracht in de controle.
101
Dit gebeurt door δpassief te bepalen in functie van de maximale mobiliseerbare kracht. De
waarde van δpassief wordt dus iteratief bepaald, de maximum waarde voor δpassief bedraagt
2/3 .
Figuur 42: Krachten op de wanden van de constructie
• Berekening van de krachten aan de actieve zijde:
F10,h kan berekend worden d.m.v:
σ h' = K a ⋅ σ v'
3,5kN/m². 6,7m.7,85m = 184kN
Fah kan eveneens met deze formule worden berekend:
28,7kN/m². 6,7m.7,85m = 1509 kN
P is gekend: 1605 kN
• Berekening van de kracht aan de passieve zijde:
102
Fph wordt een eerste maal berekend met 2/3 voor de inwendige wrijvingshoek.
σ h' = K p ⋅ σ v'
320,6kN/m². 6,7m.7,85m = 16861kN
We kunnen nu berekenen of Fph > 1,3(Fah + F10h +P)
16861kN > 1,3( 184 kN + 1509 kN + 1605kN)
16861kN > 4287kN Æ OK
Zoals te verwachten is er ruimschoots aan de voorwaarde voldaan. Maar er moet nu nog
gecontroleerd worden of er geen fout zit in de inschatting van δpassief .
De beide krachten, zowel de actieve als de passieve, grijpen aan onder een hoek . De
krachten kunnen dus ontbonden worden in een verticale en horizontale component.
Fa wordt opgedeeld in Fah en Fav , Fp wordt opgesplitst in Fph en Fpv. Er moet nu nagegaan
worden of Fav +1/2 van het eigengewicht groter is dan Fpv . Indien dit niet het geval is dan
is er een overschatting van δp en moet deze verminderd worden.
Actieve krachten Passieve krachten
Fa,h Fp,h
δp
δa
Fp,v
Fa,v
Fa Fp
Fav = tg δa. Fa,h = tg 2/3 . 4287kN = 1283 kN
103
Fpv = tg δp. Fp,h = tg 2/3 . 16861kN = 5047 kN
½ EG= 1479/2= 739 kN
Fav + (1/2 EG)= 2022 kN < Fpv Æ NIET OK
Dit geeft aan dat we δp overschat hebben. Fpv moet kleiner zijn dan Fav + ½ EG, anders zou
dit willen zeggen dat de constructie een opwaartse kracht ondergaat.
104
We veronderstellen nu dat δ = 1/3
We doen de bovenstaande berekeningen opnieuw:
• Berekening van de kracht aan de passieve zijde:
Fph wordt nu berekend met δ = 1/3 voor de inwendige wrijvingshoek.
σ h' = K p ⋅ σ v'
254kN/m². 6,7m.7,85m = 13359kN
Fph > 1,3(Fah + F10h +P)
13359kN > 1,3( 184 kN + 1509 kN + 1605kN)
13359kN > 4287kN Æ OK
Controle Verticale krachten :
Fav = tg δa. Fa,h = tg 2/3 . 4287kN = 1283 kN
Fpv = tg δp. Fp,h = tg 1/3 . 13359kN = 1956 kN
½ EG= 1479/2= 739 kN
105
Fav + (1/2 EG)= 2022 kN > Fpv Æ OK
Het resultaat van de berekening is nu wel positief, we hebben dus aangetoond dat de
grond achter de put niet zal bezwijken tijdens de persing.
Wanneer deze berekening na het verlagen van δ nog steeds een negatieve uitkomst geeft
dan kan men overgaan tot het plaatsen van een grondmassief aan de passieve zijde van
de put. Hierdoor zal een grotere passieve kracht ontstaan. Zo kan er toch geperst worden
zonder gevaar voor grondbreuk.
106
6.4. Kostprijs
Het gedetailleerd overzicht van de kostprijs van beide constructies mocht niet
gepubliceerd worden. Daarom ben ik op zoek gegegaan naar een andere methode om
beide uitvoeringsmethodes te vergelijken. Een mogelijkheid was om de hoeveelheden
verbruikt materiaal te vergelijken. De hoeveelheid verbruikt materiaal is immers evenredig
met de kostprijs. Een bijkomend voordeel is dat deze twee uitvoeringsmethodes die hier
besproken zijn, zich er goed toe lenen om zo’n vergelijking te maken. De gebruikte
constructiemethode en materialen zijn immers ongeveer dezelfde. Zowel de
secanspalenwand als de afzinkconstructie worden in beton uitgevoerd. Beide worden na
het onder water uitgraven ook voorzien van een voorlopige vloer in onderwaterbeton.
Nadien wordt in de twee gevallen nog een definitieve vloer in beton gegoten. Deze
overeenkomsten in de constructiemethode maken het dus mogelijk om een beeld te
schetsen van de prijsverschillen op basis van de verbruikte hoeveelheden materiaal.
De gegevens waarmee de hoeveelheden beton berekend werden zijn hieronder vermeld.
• Secanspalenwand
Wand: 37 palen met diameter 0,53m en een lengte van 8,4m
Vloer: dikte 0,3m en diameter 4,6m
Voorzetwand: dikte 0,3m; buitendiameter 4,6m; hoogte 2,4m
OWB: dikte 1m, diameter 4,6m
Dekplaat: dikte 0,3m; diameter 4,6m
• Afzinkput
Wanden: dikte 0,5m; buitendiameter 5m; hoogte 5,5m
Vloer: dikte 0,5m; diameter 4m
Schoen: 1,2m hoog, 0,1 en 0,6m breed
OWB: dikte 1,5m; diameter 4m+ 0,5 breed en 1,2 hoog
107
Dekplaat: dikte 0,5m; diameter 4m
De hoeveelheden worden weergegeven in onderstaande tabel.
Secanspalen Afzinkconstructie
Wand 68,5 m³ 38,8 m³
Snijschoen 5,19 m³
Vloer 4,98 m³ 6,28 m³
Voorzetwand 9,7 m³
Dekplaat 4,98 m³ 6,28 m³
Totaal beton 88,16 m³ 56,55 m³
OWB 16,6 m³ 23,08 m³
Totaal 104,76 m³ 79,63 m³
Tabel 2: Vergelijking hoeveelheden beton
De eindtotalen tonen aan dat er bij de uitvoering van een af te zinken constructie 20%
minder beton gebruikt wordt dan bij een vergelijkbare wand in secanspalen. Daarenboven
is er nog een verschil in ontwerp. De dekplaat en de vloer van de afzinkconstructie zijn
ontworpen met een dikte van 0,5m. Bij de secanspalenwand is dit slechts 0,3m. Eigenlijk
had de dekplaat en de vloer van de afzinkconstructie dus 0,2m smaller mogen zijn. Dan
had het verschil in de eindtotalen nog groter geweest, in het voordeel van de
afzinkconstructie.
108
7. Besluit
Bij de beschoeiing van een bouwput is er keuze uit vele mogelijkheden, zoals in hoofdstuk
3 blijkt. De keuze van het type beschoeiing is afhankelijk van verschillende factoren: de
beschikbare ruimte op de werf, de kostprijs, het grond‐ en/of waterkerend vermogen van
de beschoeiing, de mogelijkheid tot herbruik van de constructie, het grondtype, of het een
tijdelijke, of definitieve constructie is, enz. Rekening houdend met deze factoren kan een
keuze gemaakt uit de verschillende types. Het is echter bijna onmogelijk om tot een
resultaat te komen dat rekening houdt met al deze factoren. Meestal zal er afgewogen
moeten worden tussen de voor‐ en nadelen van meerdere mogelijke
beschoeiingsmethodes. Vaak zal dan de kostprijs doorslaggevend zijn.
Deze kostprijs kan sterk beïnvloed worden door het ontwerp van de beschoeiing. Men
moet steeds proberen om een zo economisch mogelijk ontwerp te maken door te
vermijden dat men te conservatief gaat rekenen. Hoofdstuk 5 toont aan dat er
verschillende berekeningsmethodes bestaan om een beschoeiing uit te rekenen. Gaande
van een vrij eenvoudige berekeningsmethode, tot een methode die bestaat uit complexe
berekeningen en tal van parameters in acht neemt waardoor het noodzakelijk wordt om
de computer als hulpmiddel te gebruiken. Het is me tijdens dit werk duidelijk geworden
dat een goed ontwerp, dat leidt tot een economische oplossing, niet noodzakelijk een
complexe berekeningsmethode vraagt. Dit werd duidelijk in hoofdstuk 6, waar met enkele
berekeningen werd aangetoond dat het hoogst waarschijnlijk voordeliger is om een
afzinkconstructie toe te passen i.p.v. een secanspalenwand.
Een economische beschoeiingsmethode is dus afhankelijk van een juiste keuze van
beschoeiingstype, in combinatie met een gepaste ontwerpmethode. Ik ben er dan ook van
overtuigd dat het beschoeien van bouwputten specialistenwerk is dat voor een groot deel
steunt op de nodige ervaring.
109
Literatuuropgave en referenties
Geraadpleegde boeken
De Smedt F., Grondmechanica,
VUBrussel
Ritzer M., Inleiding tot grondmechanica en funderingen,
Utrecht
Verruiyt A., Grondmechanica,
TUDelft
Geraadpleegde artikels
De Vos M., Dimensionering van geotechnische constructies:
Eurocode 7 in de praktijk,
WTCB
Maertens J., Grondvernageling,
KULeuven
Maertens J., Kelderconstructies,
KULeuven
Vander Cruyssen J.P., Praktijkervaring van grondmechanische aspecten,
grondkeringen en bouwputten
Smet F&C
Whenham V., Principes voor de uitvoering van bouwputten,
WTCB
Geraadpleegde normen
NBN EN 1997‐1:2005 Eurocode, Geotechnisch ontwerp
Geraadpleegde websites
www.cvr.be CVR nv.
110
www.franki‐geotechnics.be Franki Grondtechnieken B.V.
http://www.smetboring.be Smet F&C
111
Lijst van figuren
Figuur 1: spanning op een vlak onder een hoek α .................................................................4
Figuur 2: Grondmonster onderworpen aan 3‐dimensionale spanningen (σ1 > σ2 = σ3) ......6
Figuur 3: Wrijving van een voorwerp op een vlak..................................................................7
Figuur 4: Wrijving in de grond................................................................................................8
Figuur 5: Cirkel van Mohr bij grensspanningstoestand .......................................................10
Figuur 6: Voorstelling van de schuifsterkte in het p' q' vlak.................................................12
Figuur 7: Actieve en passieve grensspanningstoestand.......................................................13
Figuur 8: Keerwand volgens Rankine ...................................................................................17
Figuur 9: Rankine dmv cirkel van Mohr ...............................................................................17
Figuur 10: Actieve gronddruk volgens Coulomb ..................................................................19
Figuur 11: Passieve gronddruk volgens Coulomb ................................................................20
Figuur 12: Taluds op bouwplaatsen .....................................................................................24
Figuur 13: Secans‐ en tangenspalenwand ...........................................................................26
Figuur 14: Palenwand met geringe en grote tussenafstand................................................26
Figuur 15: Principe van verbuisde schroefboorpaal.............................................................29
Figuur 16: Primaire palen.....................................................................................................29
Figuur 17: Secundaire palen.................................................................................................29
Figuur 18: Secanspalenpwand .............................................................................................30
Figuur 19: Berlijnse wand.....................................................................................................36
Figuur 20: Passieve weerstand op flenzen ...........................................................................39
Figuur 21: Stalen damwand ...................................................................................................1
Figuur 22: Damwandslot........................................................................................................1
Figuur 23: Trilmachine .........................................................................................................44
Figuur 24: Geleidingsmuurtjes .............................................................................................47
112
Figuur 25: Uitvoering slibwand ............................................................................................52
Figuur 26: Tri‐jet grouting ....................................................................................................55
Figuur 27: Toepassingen van jet‐grouting ...........................................................................57
Figuur 28: CSM‐machine ......................................................................................................58
Figuur 29: Twee‐fasig proces ...............................................................................................60
Figuur 30: Constructie van TSM‐palen .................................................................................61
Figuur 31: Uitvoering beschoeide sleuf, in dit geval een onderschoeiing............................65
Figuur 32: Primaire en secundaire moten ............................................................................65
Figuur 33: Grondbevriezing....................................................................................................1
Figuur 34: Werking nagels ...................................................................................................71
Figuur 35: Uitvoering vernageling........................................................................................73
Figuur 36: Afzinkput voor en tijdens afzinken......................................................................77
Figuur 37: Plaatsen van een anker.......................................................................................81
Figuur 38: Vloeren als schoring............................................................................................86
Figuur 39: Gronddruk i.f.v. verplaatsingen ..........................................................................88
Figuur 40: Damwand in PLAXIS ............................................................................................90
Figuur 41: Doorsnede A‐A persput K3 ..................................................................................93
Figuur 42: Krachten op de wanden van de constructie......................................................101
Lijst met tabellen
Tabel 1: Afzinken persput.....................................................................................................97
Tabel 2: Vergelijking hoeveelheden beton .........................................................................107
113
Bijlagen
BIJLAGE I: Rekennota Smet F&C; Leuven Sanering Dijle
BIJLAGE II: Resultaten van de sondering t.h.v. K3
BIJLAGE III: Wapenings‐ en bekistingsplan K3
BIJLAGE IV: Rekennota VBG; Tervuren
BIJLAGE V: Gronddrukcoëfficiënten bij horizontaal maaiveld en verticale wand