You are on page 1of 5

In: Zuidpool 12, n.a.v.

Racine’s Britannicus door Theater Zuidpool/Koen De Sutter,


KunstenFestivaldesArts Brussel, mei 2002.
Pieter Verstraete

Had ik begeerten, droomde ik van Caesar-zijn? … Ik zou geen macht hebben tot verweer, als mij een
slavenketen werd omgelegd! […]. Er moet een groot geluk zijn in het leven zonder nabetrachting,
onmiddellijk geleefd… de visscher, die ginds eenzaam drijft onder het luchtgewelf boven den blauwen
afgrond is een gelukkig man… (Nero in het 2de bedrijf, 9de toneel uit Nero en Agrippina, 1908)

Poppen aan het dansen

De historische verhalen rond keizer Nero hebben menig schrijver geïnspireerd tot portretten,
dagboeken en toneelstukken over de geboorte van een monster, de Anti-Christ. Zo ook Jean
Racine in 1669. Hij schrijft een treurspel in vijf bedrijven volgens de klassieke
eenheidswetten en de geldende regels omtrent de bienséances van zijn tijd, die bepaalden wat
al dan niet gezegd of getoond mocht worden. Het stuk zou evengoed Nero kunnen genoemd
worden, of Agrippina (zoals de opera van Haendel in 1709-1710). Desondanks kiest hij voor
het perspectief van Nero’s stiefbroer en slachtoffer, Britannicus om de psychologische
waarschijnlijkheid, de vraisemblance, van het gebeuren te versterken. Maar is het werkelijk
een tragedie over Britannicus? Hoe lezen we vandaag het tragische in het verhaal doorheen
het strakke, archaïserende alexandrijn?
Racine meet zijn tragedie een keurslijf aan dat knelt en stoomt: het alexandrijn is het
uitgelezen instrument om de ingehouden passies onder druk te zetten. Daarbij laat hij
voortdurend de personages binnenskamers tot confrontaties komen in koele dialogen. Maar
de beheersing is slechts uiterlijke schijn. Zij zitten allen opgesloten en dragen maskers voor
de buitenwereld uit vrees voor de publieke opinie. De gesloten deuren vertonen echter
barsten. Achter de complexiteit van machtsspelletjes en listen schuilt een eenvoudige
motivatie: Nero wil zich overgeven aan het zoete geweld van de passie en wil daarvoor zijn
keizerlijke macht inzetten. Maar het instrument blijkt tegelijk zijn vrije wil onmogelijk te
maken, wat een begrijpelijke boodschap is binnen de context van het Jansenisme. In die
moralistische werkelijkheidsvisie werd de menselijke vrijheid gereduceerd tot nihil, waardoor
men genoopt was ontzag te hebben voor een verre God. Vandaag fascineert ons niet zozeer
meer de lethargie en de gesmoorde droefheid, noch de catharsicale zuivering van passies die
uitzicht geeft op een eschatologische einder. De tragiek van het stuk gaat echter om
herkenbare menselijke levenservaringen als zelfkwelling, principiële onvrijheid, moederlijke
afhankelijkheid en liefdeskoorts. En daarin herkennen we de universaliteit van de oude
Griekse tragedies doorheen de 17de eeuwse ‘verbastering’ van het genre als in een spiegel
voor onze situatie vandaag.
Welke affiniteit heeft dit Romeinse verhaal met de oude – per definitie Griekse –
tragedies? Britannicus gaat over die bladzijde in de geschiedenis waarin keizer Nero bewust

1
en radicaal breekt met zijn moeder, Agrippina. Het is een tragisch verhaal over transgressie.
Tevens is het een verhaal van de afgrond. Hoezeer Nero in bovenstaand vers uit 1908 ook
droomt van een zorgeloos bestaan boven de afgrond, hij is zich terdege bewust van de rand.
De tragedie zwalpt voortdurend op de randen van lijden en dood. Het stelt de onwrikbare
wetten van het leven in vraag. Zo roept de onvermijdelijke dood van Britannicus vragen op
omtrent de beslissingskracht van Nero om zijn macht als soevereine keizer uit te voeren. Hij
lijkt aanvankelijk enkel een ledenpop te zijn van Agrippina, die maar aan de touwtjes hoeft te
trekken. Het verhaal van de moord op Britannicus is dan ook de geschiedenis in gegaan als
een statement tegen de invloed van de moeder in de ‘ontpopping’ van Nero als adolescent en
keizer. Des te groter de afhankelijkheid van de moeder, des te dieper gaapt de afgrond. Nero
zal in zijn streven naar soevereiniteit zichzelf ontstijgen als een god op aarde, maar raakt al
even snel de schaduwzijde van die macht. Hoe meer hij streeft naar macht, hoe zwaarder de
kroon zal drukken. Op die manier vertelt ook de tragedie over het onvermogen tot volledige
zelfbeschikking. De ultieme uitweg om dit schema te doorbreken, ligt in de dood. Maar deze
‘autonome’ stap blijkt het ene dominoblokje in een lange keten van opeenvolgende moorden
te zijn. De machtscrisis zet de poppen aan het dansen.

Het verlangen van de toeschouwer


Of Nero’s moordlust en waanzin onvermijdelijk in zijn genenpakket zouden vervat liggen,
lijkt Racine paradoxaal in vraag te stellen. In Britannicus vertelt hij namelijk van een andere
tragische piste: die van de passies. Het is de titelfiguur en veertienjarige puber die in de eerste
plaats de emotie laat spreken. Maar veel sterker nog spreekt het karakter van Nero als
emotioneel gehandicapte. Nero wordt een speelbal tussen de machtsrol die zijn moeder hem
opdringt, en de grillen van zijn hartstocht. In beide gevallen voelt de jonge keizer zijn
onvermogen als mens om vrij te beschikken over zijn doen en laten. Volledig in de ban van
de zuivere doch kwetsbare Junia, plaatst Nero haar uit de schaduw van haar bestaan plots in
het voetlicht en biedt haar de positie van keizerin aan, hoewel hij goed weet dat zijn huidige
vrouw Octavia ook nog ergens in het paleis rondspookt. Octavia is echter ook een marionet
van Agrippina en het huwelijk werd enkel besloten uit dynastische overwegingen om Nero’s
positie te verzegelen. Nero wil echter heimelijk scheiden van Octavia omdat ze een
struikelblok blijft in zijn soevereiniteit ten opzichte van zijn moeder. Ze blijft echter bij
Racine in de coulisse van het stuk uit respect voor de bienséances en de eenheid in plot.
De verliefdheid prikkelt de keizer om zijn wil op te leggen onder de terreur van zijn
hart. Dit is een recurrent motief in de Neroliteratuur. Junia is Racines incarnatie van de
morele deugd in schril contrast met de reeks kleurrijke liefjes, waaronder het jonge hoertje
Acte of later de schalkse Poppea. Het tragische krijgt door de pikante Neroverhalen iets van
een dagelijkse soap-serie. Des te erger de liefde begint te jeuken, des te meer wil Nero zich
van zijn moeder bevrijden, hoewel we uit de dubbelzinnigheid van Tacitus of Suetonius – de
Romeinse roddelpers – kunnen opmaken dat de moeder-zoonrelatie ook incestueuze trekken
kent. Racine insinueert dan ook een omgekeerd Oedipuscomplex avant-la-lettre in
Agrippina. Junia zou in ieder geval niet de eerste prooi zijn van Nero’s erotische obsessies.

2
Hij wil echter de liefde afdwingen en domineren. Hij ontneemt daarmee Junia de vrijheid om
van Britannicus te houden.
De liefde tussen Junia en Britannicus is er één van twee speelkameraadjes die steun bij
elkaar vinden in het onrecht dat hen wordt aangedaan door de grote stiefbroer. Britannicus
wordt zijn positie als rechtmatige troonopvolger ontzegd. Junia zou de zus zijn van M. Junius
Silanus, de aanvankelijke verloofde van Octavia, maar deze pleegde zelfmoord door de lepe
truken van Agrippina. Dus er schuilt een dubbele tragiek in het ongelukskoppel. Ze zijn
acteurs uit een voorgaande tragedie. Nu worden ze toeschouwers van een tragische epiloog.
Ze likken elkaars wonden. Hun tragedie voltrekt zich in de kwetsbaarheid ten aanzien van de
liefde. Nero neemt hier de rol op zich van de goden: hij kijkt vanuit een panoptisch
gezichtspunt dwingend toe hoe Junia Britannicus afwijst. Hun liefde betekende immers een
gevaar voor Nero als bastaard van de troon. Maar ogen kunnen hier niet liegen. De terreur
van de verre, onzichtbare blik kan de liefde niet temmen. Ogen zijn immers de zetels van het
verlangen. Britannicus is echter blind voor deze hoopvolle tekens in Junia’s blikken.
Britannicus’ blinde lot brengt nooit inzicht bij onze tragische held zoals een Oedipus of een
Lear die blind ziende werden. Het verlangen in het kijken wordt vertekend door de dwang
van de toeschouwer die zijn alleenrecht opeist op het bekeken object. Dat leert de driehoek
Nero-Junia-Britannicus. Kijken en bekeken worden volgen bij Racine een tragische wet die
de toeschouwer slaaf maakt van zijn verlangende blik.

Het publiek rouwt om Queen Mum


Het voyeurisme van Nero lijkt sterk op de verhalen rond Louis XIV. Jean Racine schreef ook
in dienst van de Zonnekoning en het is uiteraard niet onwaarschijnlijk dat in Britannicus een
Racine schuilt die de kans ziet tot enig doordacht understatement in de figuur van een
aanvankelijk verlichte keizer die zich tot wrede god op aarde kroont. ‘La bête’ is bovendien
artiest, die zijn soldaten dwingt tot applaudisseren. Historisch zou Nero in zijn eerste
levensfase opgevoed zijn geweest door een kapper en een zanger. Vandaar zijn verregaande
hunker om aanbeden te worden als zanger en toneelkunstenaar. De parallel met het beeld van
een dansende Louis XIV in een sfeer van ‘préciosité’ en libertinisme is niet ver te zoeken. De
publieke opinie is echter belust op geruchten uit het paleis. Racine speelt daarin als royalty
watcher een dubbelzinnige rol. Hij laat de dwang van de blik uit de buitenwereld ook
voortdurend inbeuken op het breekbare poppenhuis rond het keizerlijke hart en crisiscentrum.
Britannicus kan daarom ook naast ‘familiedrama’ voor ‘politieke tragedie’ doorgaan. De
Griekse tragedie stierf wellicht een tragische dood onder de geboorte van Aristoteles’
politieke discours. Racine maakt echter een bastaard van een treurspel volgens de
aristotelische eenheidswetten door het te vermengen met het politieke gekonkelfoes en
getouwtrek van zijn tijd, wat hij verstond onder ‘peste du cour’.
Dan verschijnen ook de adviseurs van de keizer op het politieke toneel. Crisis en
morele onzekerheid schreeuwen om tragedies doorheen de eeuwen van Euripides over
Shakespeare, Vondel tot Stefan Hertmans vandaag. Het postdramatische theater zou ons een
predramatische conditie herinneren volgens Hans-Thies Lehmann. Het gevoel van

3
overgeleverd te zijn aan grotere structuren is dan ook bij uitstek tragisch. Op die manier toont
Racine een Nero die verstrikt raakt in een netwerk van manipulaties. Zijn rationele – zeg
maar faustische – beheersingsdrang dwingt hem uiteindelijk een sprong te wagen in het
zwarte gat. De jagoneske Narcissus en de verminkte Burrus (volgens Tacitus) zijn dan
mefistofelische stemmen in Nero’s vertwijfeling tussen passie en rede, en zijn verdoemde
streven naar absolute zelfbeschikking. De tragiek van de bloedeloze dood biedt echter
schamel inzicht in de blinde wetmatigheid van de macht. Racines poging om de ultieme
explosie aan het einde te sussen in een geprangd Jansenistisch wereldbeeld, staat haaks op het
tragische inzicht dat Agrippina wel eens Britannicus zou volgen in de dood. Agrippina spookt
binnen de donkere paleismuren als een ter-dood-veroordeelde in rouw om haar eigen dood als
moeder én politica.
In Britannicus komt het tot een verbaal treffen tussen de ‘monstrueuze zoon’ en zijn al
even bestiale moeder. Nero zou volgens de 17de-eeuwse critici wel te veel als een watje
worden afgeschilderd. Hoe dan ook zien we vandaag hoe Nero zich als jong adolescent
‘ontpopt’ tot keizer en keer op keer autonome beslissingen tracht te treffen tot ergernis van
zijn ma en zijn hofkliek. Hij wil als het ware de marionetten eigenhandig bespelen, en
daarmee zijn eigen touwtjes doorknippen. ‘Nero’ – die voor zijn adoptie eigenlijk Lucius
Domitius Ahenobarbus (‘Roodbaard’ voor de vrouwen) heette – betekent dan ook kracht en
moed. Onverschrokken wil het ‘monstre naissant’ zijn eigen navelstreng doorknippen. Het
vruchtwater dient als gif voor de radicale verwijdering. Als een tragische held meet hij zich,
volgens Suetonius en Dio, de maskers van de incestueuze Oedipus en de moedermoordenaar
Orestes aan. Hij verlaat het toeschouwersbalkon om als tragisch tetrarch de toneelscène te
bestijgen en daarmee ook de reële politieke scène. De transgressie en nefaste vervaging van
representatie en realiteit klinkt ook door in het recente Néronissime van de Hongaarse
toneelauteur Miklós Hubay (1977): “Jij geloofde dat ik rollen speelde. Ik speelde slechts mijn
rol als keizer. De rol van keizer aan wie alles is toegestaan. De rol van tiran… die zelfs de
luxe kan bieden om haar te doden van wie hij het meest in de wereld houdt” (vijfde bedrijf).
Nero is het kluwen van strategische roddels rond Agrippina meer dan beu. De
emotionele chantage blijft hem kwetsbaar treffen. Hij is bevreesd voor de tragedie van
Orestes, maar beseft dat de vrouw die hem gemaakt heeft, hem fataal zou kunnen worden. Na
het incident met Britannicus vermeldt Dio Cassius hoe een inferieur geplaatst persoon als
Agrippina door de supermacht in handen te geven van haar zoon, hem tegelijk de wapens
geeft om die macht tegen haar te gebruiken. Het tragische dilemma zal tot de dood leiden.
Het zwaard van Damocles dat boven Nero’s troon hing, zal de geboorteplek van het monster
dodelijk verwonden: drie handlangers zullen in opdracht van Nero Agrippina’s baarmoeder
met het staal doorboren. Zie het als morbiede ‘keizersnee’. Niettemin zullen de wonden van
de geboorte, alsook die van de dood nooit helen. De tragedie gaapt op de trappen naar de
afgrond. Zo is Britannicus een tragedie van een knul die keizer wilde worden over het hart
van een ander. Het is bovendien een tragedie van een ongekroonde keizersmoeder die haar
lijf en verstand prostitueerde om een zorgeloze toekomst voor haar zoon te vrijwaren, maar
deze desondanks verliest.

4
Haendel laat zijn Agrippina in een vurige aria tekeer gaan tegen haar zoon, als hij zich
op de kloof van de liefde vertoeft: “Ach, jij ondoordachte jongen, juist nu ik erin geslaagd ben
door complotten en verleiding jou een troon te winnen, heb je blindelings een dwaze passie
nagejaagd, tot de rand van een afgrond” (act 3, scène 11 met libretto van Grimani).

Pieter Verstraete (assistant-dramaturg)

Literatuur

Bartsch, Shadi. Actors in the audience: Theatricality and doublespeak from Nero to Hadrian.
Cambridge, Massachusetts & London, England: Harvard University Press 1994.
Gérard, Walter. Nero, Keizer en tyran. Vert. H.J. Harting. (= Phoenix Pocket no.36). Zeist,
Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven: Uitgeversmaatschappij W. De Haan, Standaard
Boekhandel 1960.
Hubay, Miklós. Néronissime ou l’Empereur s’amuse suivi de l’Ecole des Génies. Vert. Jean-Luc
Moreau. (= Collection Littératures d’Etranges Pays). Paris: Publications Orientalistes de
France 1984.
Prophère, Jean. Les para-personnages dans les tragédies de Racine. Paris: Librairie A.-G. Nizet
1981.
Van der Wal, Hendrik. Nero en Agrippina (1908). Drama in drie bedrijven. Amsterdam:
Amsterdams Uitgeverijen door de maatschappij voor goede en goedkope lectuur 1912.
Warmington, B.H. Nero: Reality and Legend. (= Ancient Culture and Society). London: Chatto &
Windus: 1969.

You might also like