You are on page 1of 9

Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 217

Strafblad Penitentiair en executierecht


Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM
Mr. C.W. Noorduyn
*
dat de daartoe veroordeelde niet meer zal terug-
keren in de maatschappij. In deze bijdrage stel ik
vervolgens aan de orde dat Nederland daardoor
niet in de pas loopt met Straatsburg en dat het
hoog tijd wordt dat de Hoge Raad zich uitlaat
over een aperte schending van het Verdrag.
Wettelijk Kader
Art. 122 Gw luidt:
Gratie wordt verleend bij Koninklijk Besluit na
advies van een bij de wet aangewezen gerecht en
met inachtneming van bij of krachtens de wet
te stellen voorschriften.
De gratieprocedure is geregeld in de op 1 janu-
ari 1988 in werking getreden Gratiewet
3
en in
de artikelen 558 tot en met 560b Wetboek van
Strafvordering. Op de voet van art. 2 Gratiewet
kan op twee gronden gratie worden verleend.
De eerste is een omstandigheid waar de rech-
ter op het tijdstip van zijn beslissing geen of
onvoldoende rekening mee heeft gehouden of
kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip
wel of voldoende bekend geweest, hem aanlei-
* Carolien Noorduyn is advocaat bij Sjcrona Van Stigt
advocaten te Den Haag.
1 Hoewel ofcile statistieken met betrekking tot het
opleggen van levenslang ontbreken, zijn de aantalen bij
benadering bekend. Uit het overzicht levenslang ge-
straften in Nederland van Anker & Anker Strafrecht-
advocaten, 2005 (bijgewerkt tot 1 augustus 2006) volgt
dat tussen 1954 en 1 augustus 2006 32 keer levenslang
is opgelegd (hierbij bevinden zich overigens ook en-
Inleiding
Hoe lang moet een tot levenslang veroordeelde
in Nederland feitelijk in detentie verblijven?
Over deze vraag en andere aspecten van de
levenslange gevangenisstraf wordt in de litera-
tuur veel gepubliceerd. Dit heeft alles te maken
met de frequentie waarmee levenslang de
laatste jaren wordt opgelegd. Als we het aantal
levenslang uitspraken van de afgelopen vijftien
jaar afzetten tegen het aantal keren dat in de
jaren 50 tot en met 80 het levenslang vonnis
werd geveld, zijn die resultaten opzienbarend.
1

Uit die vele publicaties ontstaat het beeld dat
levenslang heden ten dage ook werkelijk per-
manent is. Waar de wetgever levenslang als een
tijdelijke straf beschouwde is dat standpunt
in de politiek kennelijk verlaten. Nu de enige
mogelijkheid
2
om levenslang te doen omzetten
in een tijdelijke straf die van gratie betreft, is
het van belang te bezien of er ter zake sprake is
van een gratiebeleid. In deze bijdrage bespreek
ik het wettelijk kader en de ontwikkeling van
het gratiebeleid en kom daarbij tot de conclusie
dat van een beleid om levenslanggestraften na
verloop van tijd te gratiren heden ten dage
weinig meer over is. De tenuitvoerlegging van
de levenslange gevangenisstraf is er op gericht
kele zaken die nog niet onherroepelijk zijn), waarvan
26 uitspraken dateren van na 1993.
2 Kennelijk zou in theorie een levenslang gestrafte ook
via een kort-geding procedure in vrijheid kunnen wor-
den gesteld, maar uit het Antwoord op Kamervragen
(Aanhangsel Handelingen II, 2003/04 nr. 1972, p. 41)
volgt dat die procedure nooit succesvol is toegepast en
vermoedelijk ook nooit met enig gevolg zal kunnen
worden gebruikt.
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 218
Strafblad
ding zou hebben gegeven tot het opleggen van
een andere straf of maatregel of tot het afzien
daarvan. Eveneens kan gratie worden verleend
indien aannemelijk is geworden dat met de ten-
uitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of
de voortzetting daarvan geen met de strafrecht-
stoepassing na te streven doel in redelijkheid
wordt gediend. De functie van gratie betreft
het opheffen of verzachten van pertinente on-
rechtvaardigheden of ondoelmatigheden van
het strafrechtsysteem. Gratiering bij levenslang
zal in de meeste gevallen zijn gebaseerd op de
tweede grond. Alvorens op een gratieverzoek
wordt beslist wordt het advies ingewonnen
van het gerecht dat de straf of maatregel heeft
opgelegd.
4
Het aan de Koningin gerichte ver-
zoekschrift wordt door de Minister van Justitie
aan het Openbaar Ministerie van het betreffende
gerecht gezonden dat vervolgens een voorstel
aan de minister doet. Het Openbaar Ministerie
zendt het verzoek met daarover een verslag, na
de eventueel te gratiren persoon te hebben
gehoord, toe aan het betrokken gerecht voor
advies. Het gerecht zendt het advies, onderte-
kend en met redenen omkleed naar de Minister
van Justitie.
5
Voor gratieverzoeken bij levenslang
bestaat geen aparte procedure. In de Gratiewet,
noch in enig(e) ander(e) ministerile regeling
of besluit wordt specifiek aandacht besteed
aan de mogelijkheid van gratie voor levenslang
gestraften.
Ontwikkeling gratiebeleid ten aanzien van
levenslang gestraften
Het is moeilijk gebleken om het gratiebeleid in
kaart te brengen, nu gegevens daaromtrent nau-
welijks voorhanden zijn. Duidelijk is dat lange
tijd het principe heeft gegolden dat levenslang
gestraften in beginsel niet hoefden te sterven in
hun cel. Vanaf de invoering van de levenslange
gevangenisstraf in 1886 tot aan omstreeks 1965
blijkt ongeveer driekwart van de tot levenslang
veroordeelden door middel van gratie op jaren
gesteld te zijn. Van het resterende deel, overleed
een aantal voortijdig, is er n ontvlucht en zijn
er twee overgeplaatst naar een krankzinnigen-
gesticht waar zij uiteindelijk overleden.
6
Tot aan
de jaren 70 was het bestendig gebruik dat een
levenslang gestrafte uiteindelijk in vrijheid werd
gesteld. Het beleid dat levenslang na verloop van
tijd door middel van gratie werd omgezet in een
tijdelijke straf kwam overeen met de kennelijke
bedoeling van de wetgever bij de invoering van
de straf en lag in lijn met de beleidsmatige uit-
gangspunten van de respectievelijke Ministers
van Justitie in de jaren 50, 60 en 70.
7
De laatste omzetting van levenslang in een tij-
delijke straf dateert van 1986. Dit betrof de zaak
van Hans van Z., die in 1969 werd veroordeeld
tot levenslang. Nadat hij 17 jaar van zijn straf
had uitgezeten is hij in vrijheid gesteld. Daarna
Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM
3 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 april 2005, Stb.
194.
4 Art. 4 lid 1 Gratiewet.
5 Hazewinkel-Suringa, Remmelink: Inleiding tot de stu-
die van het Nederlandse Strafrecht, 15
e
druk, 1996,
p. 876.
6 Zie, onder meer, J. ten Voorde: Het ontstaan en de
ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf in
Nederland, Sancties, A.5, 2003 p. 270-283 en W.F.
van Hattum: Het irrationele van de levenslange straf,
Systeem in ontwikkeling, Liber Amicorum G. Knigge,
Wolf Legal Publishers, 2005, p. 236 e.v.
7 Van Hattum: a.w., p. 236 e.v.
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 219
Strafblad Penitentiair en executierecht
is in Nederland geen gratie meer verleend aan
tot levenslang veroordeelden. En van de rede-
nen daarvoor is dat in de jaren 70 geen enkele
keer levenslang is opgelegd. Pas in 1982 volgde
weer een dergelijke veroordeling.
8
Door het ont-
breken van veroordelingen tot levenslang voor
een periode van ruim 13 jaar is gratieverlening
aan levenslang gestraften logischerwijs geruime
tijd niet aan de orde geweest. Dit heeft kenne-
lijk met zich mee gebracht dat gratiebeleid bij
levenslang in de vergetelheid is geraakt.
9
Volgens Bleichrodt
10
is dit praktisch vacum
echter niet de enige reden dat van een gratie-
beleid geen sprake meer is. Hij neemt een duide-
lijke politieke verschuiving waar. Waar Minister
van Justitie van Agt in 1972
11
op Kamervragen
nog antwoordde dat executie van de levenslange
gevangenisstraf tot de dood er op volgt, on-
verenigbaar is met de beginselen waarvan wij
moeten uitgaan om de strafrechtstoepassing
inderdaad toepassing van recht te doen blijven,
gaf Minister Donner op door kamerlid Grifth
gestelde vragen het antwoord dat een gratiebe-
leid ten aanzien van levenslanggestraften in-
derdaad niet bestaat en dat levenslang gewoon
voor de rest van het leven is.
12
Dit standpunt
betreft geen toevallige (tussen)stand van zaken
maar wordt inmiddels breed gedragen. Dat
blijkt ook uit het feit dat de drie veroordeelden
die in de jaren 80 levenslang kregen nog altijd
niet in vrijheid zijn gesteld. Zij verblijven op
dit moment respectievelijk 25, 24 en 20 jaar in
detentie,
13
zonder dat enig uitzicht op al dan
niet gefaseerde invrijheidsstelling bestaat. Dit
leert ons dus dat een wettelijke regeling of een
op de praktijk gebaseerd beleid dienaangaande
op dit moment ontbreekt.
14
In 1978 trad de richtlijn voor de selectie- en
detentiebegeleiding van langgestraften en van
tot gevangenisstraf veroordeelden die tevens
ter beschikking van de regering zijn gesteld in
werking.
15
Dit betrof de zogenaamde volgpro-
cedure langgestraften. Deze procedure bracht
met zich mee dat bij zeer lang gestraften (ver-
oordeelden tot straffen van zes jaar of langer)
met een zekere regelmaat werd bezien of er aan-
leiding bestond al dan niet ambtshalve gratie te
verlenen. Bepaald was dat een gedetineerde die
was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6
jaar of meer na n derde van zijn straftijd te
hebben uitgezeten aan een hernieuwd klinisch-
psychologisch onderzoek werd onderworpen.
In dit onderzoek werd vervolgens nagegaan
welke resultaten de penitentiaire behandeling
tot dan toe had gehad, hoe op dat moment de
psychische gesteldheid was, welke prognose
vanuit penitentiair en reclasseringsoogpunt
kon worden gesteld en welke aanbevelingen op
grond daarvan konden worden gedaan.
16
Het
doel van de procedure betrof dus het structureel
volgen van de detentiesituatie en het geven van
aanwijzingen over de inhoud van de tenuit-
voerlegging.
De mogelijkheid van gratieverlening was expli-
8 Dit betrof de zaak Koos H.(zie Anker & Anker over-
zicht levenslang gestraften).
9 W.F. van Hattum: De levenslange gevangenisstraf en de
toevalsfactor, DD 2006, a 7/52, p. 763.
10 F.W. Bleichrodt: Een leven lang. De levenslange gevan-
genisstraf en de long stay in het kader van terbeschik-
kingstelling in onderlinge samenhang bezien, Oratie
RUG, Kluwer: Deventer 2006.
11 Kamerstukken II 1971/72, 11714, nr. 3, p. 2.
12 Aanhangsel Handelingen II, 2003/04, nr. 1972.
13 Anker & Anker: Overzicht levenslang gestraften (bijge-
werkt tot 1 augustus 2006).
14 Zie ook Van Hattum (2006): a.w., p. 762.
15 Circulaire van 7 juni 1978, PI, 1980, 79.
16 Circulaire van 7 juni 1978, PI, 1980, 79, p. 8 punt 12.
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 220
Strafblad
17 L. van de Sande: De tenuitvoerlegging van de le-
venslange gevangenisstraf, een paradoxale taak (Een
beschouwing vanuit de praktijk van het Nederlandse
gevangeniswezen) http://rechten.eldoc.ub.rug.nl/
departments/Ontmoetingen/ 2007, p. 2 en 3.
18 Van de Sande: a.w., p. 4.
ciet verwerkt in de vraagstelling die in het advies
beantwoord moest worden.
17
Hieruit blijkt dat
met deze volgprocedure recht werd gedaan aan
de in ons strafrechtstelsel verankerde resociali-
satiegedachte. Ondanks dat de volgprocedure
alle veroordeelden tot een straf van zes jaar of
meer over n kam schoor, bevatte deze pro-
cedure duidelijk beleid dat ook van toepassing
was op levenslang gestraften. Sinds 1998 is er
aan het systematisch volgen van langgestraften
een eind gekomen. De hoge werkbelasting van
inrichtingspsychologen, de grote toename van
het aantal langgestraften en het steeds verder
verdwijnen van mogelijkheden om invulling
te geven aan detentie, hebben er kennelijk toe
bijgedragen dat de volgprocedure is afgeschaft.
18

Hoewel de volgprocedure in theorie niet uitsloot
dat levenslang uiteindelijk levenslang bleef, is
met de afschafng ervan een essentieel onder-
deel van het tot dan toe geldende gratiebeleid
weggevallen.
19
Het verhardende strafklimaat
trekt kennelijk zijn wissel op de circa 100-jaar
geldende communis opinio dat levenslang niet
betekent: tot de dood erop volgt.
Ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en
Jeugbescherming
20
gaat er vanuit dat levenslang
moet worden opgevat als permanent en dat van
enig beleid inzake gratie geen sprake meer is:
In Nederland, (), kan de levenslang gestrafte
een verzoek tot gratie indienen. Tot de jaren
tachtig werd dit gratiebeleid ondersteund door
de algemeen heersende politieke opvatting dat
ook plegers van zeer ernstige delicten in prin-
cipe een kans moeten hebben op terugkeer in
de samenleving. Als gevolg van politieke en be-
leidsmatige ontwikkelingen wordt nauwelijks
nog invulling gegeven aan het gratiebeleid.
Wie nu in Nederland wordt veroordeeld tot
levenslange gevangenisstraf, weet dat er geen
regelingen bestaan op grond waarvan nut en
noodzaak van voortzetting van detentie na
verloop van tijd worden getoetst.
Verder lijkt ook de rechterlijke macht de le-
venslange gevangenisstraf steeds meer als een
denitieve opsluiting te zien en daarmee een
bestaand gratiebeleid uit te sluiten. Zo overwoog
het Hof Arnhem
21
in zijn uitspraak van 28 juni
2006, onder meer, het volgende:
De ernst van de feiten brengt het hof tot een
keuze tussen een maximale tijdelijke gevangenis-
straf en een levenslange gevangenisstraf. Bij die
keuze neemt het hof in aanmerking dat naar de
huidige stand van de regelgeving en het beleid
een levenslange gevangenisstraf ook daadwerke-
lijk volledig tenuitvoergelegd wordt. Dit stand-
punt is door de minister van justitie onlangs in
de Tweede Kamer ingenomen (). Het wijkt af
van het in het verleden gevoerde beleid dat erop
neerkwam dat een herbeoordeling na ongeveer
vijftien jaar plaatsvond, welke tot gevolg kon
hebben dat de veroordeelde via gratiring op
jaren werd gesteld. Afgezien van gratie bestaat
er in Nederland anders dan in een aantal om-
ringende staten geen mogelijkheid van enige
vorm van tussentijdse (rechterlijke) toetsing van
de vraag of verdere tenuitvoerlegging na bijvoor-
19 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming:
Levenslang, perspectief op verandering, Advies d.d. 30
november 2006.
20 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming:
a.w., p. 3.
21 Hof Arnhem 28 juni 2006, LJN AX9524.
Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 221
Strafblad Penitentiair en executierecht
22 HR 14 maart 2006, LJN AU5496.
23 W.F. van Hattum haalt in Perspectief op verandering,
Sancties, a. 1, 2007 p. 25 een rechtsvergelijkend on-
derzoek van de Raad van Europa aan uit 2004 waaruit
blijkt dat de Nederlandse levenslange gevangenisstraf
zonder een daaraan gerelateerd VI- of gratiebeleid
uniek te noemen is.
beeld 15 of 20 jaar nog wenselijk of noodzakelijk
is. Dit noopt het hof tot scherpe toetsing en tot
een zekere terughoudendheid daarbij.
Ook de Hoge Raad heeft dit standpunt inge-
nomen. In de zaak tegen Lucy de B.
22
werd na-
melijk overwogen dat de rechter met oplegging
van een levenslange gevangenisstraf beoogt te
voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert
in de samenleving. Aldus is de levenslange ge-
vangenisstraf een in beginsel uitzichtloze straf
geworden.
Alle pijlen wijzen inmiddels dezelfde kant op:
aan het resocialisatiebeginsel wordt bij levens-
lang geen uitvoering meer gegeven. Een tot
levenslang veroordeelde kan slechts hopen op
een in de toekomst te ontwikkelen toetsingsbe-
leid, maar hij heeft geen enkele zekerheid dat
de mogelijkheid van gratiring over twintig of
dertig jaar ook daadwerkelijk zal bestaan. Ver-
oordeelden tot levenslang kunnen dan ook geen
aanspraak maken op behandeling van eventuele
gratieverzoeken. De levenslange gevangenisstraf
is gericht op permanente verbanning uit de
maatschappij. De vraag rijst hoe deze situatie
zich verhoudt tot art. 5 lid 4 van het EVRM.
Art. 5 lid 4 EVRM
Het Nederlandse beleid ten aanzien van levens-
langgestraften steekt schril af bij dat van ons
omringende landen
23
en het is de vraag of de
wijze waarop deze straf momenteel in Neder-
land wordt ten uitvoer gelegd de Straatsburgse
toets kan doorstaan.
Art. 5 lid 4 EVRM luidt:
Everyone who is deprived of his liberty by arrest
or detention shall be entitled to take proceedings
by which the lawfulness of his detention shall
be decided speedily by a court and his release
ordered if the detention is not lawful.
In de jurisprudentie van het EHRM is dit recht
uitgewerkt als een recht op periodieke controle,
waarbij met een zekere regelmaat in een met
voldoende waarborgen omklede procedure ge-
toetst moet worden of de gronden die destijds
tot vrijheidsbeneming hebben geleid, nog steeds
aanwezig zijn.
24
In Winterwerp
25
erkende het EHRM al dat
de aard en strekking van art. 5 lid 4 EVRM
met zich meebrengen dat detentie, indien de
oorspronkelijke vrijheidsberoving berust op
een rechterlijke beslissing, is onderworpen aan
verdere controle op rechtmatigheid. In X
26

volgt een nadere uitwerking van dit systeem. Het
Hof bepaalde dat als het betreffende rechtstel-
sel niet voorziet in een automatische periodieke
toetsing van de detentie, in elk geval het recht
op toegang tot de rechter op verzoek van de per-
soon in kwestie moet bestaan. In de zaken Van
Droogenbroeck
27
en Weeks
28
geeft het Hof een
nadere invulling aan de termen lawfulness en
by a court. Dit laatste houdt volgens het Hof
24 Harteveld, Keulen en Krabbe: Het EVRM en het Neder-
landse Strafrecht, derde druk 1996, p. 67 e.v.
25 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. E.A.
26 EHRM 5 november 1981, 7215/75.
27 EHRM 24 juni 1982, 7906/77.
28 EHRM 2 maart 1987, 9787/82.
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 222
Strafblad
in dat de beslissing of de voortdurende deten-
tie een legitiem karakter draagt, moet worden
genomen door een rechterlijke instantie, die
onafhankelijk is van partijen. In 2002 bepaalde
het EHRM in Benjamin & Wilson
29
dat de be-
slissing of de veroordeelde al dan niet in vrijheid
moet worden gesteld niet mag worden genomen
door een orgaan dat behoort tot de uitvoerende
macht ook al wordt dit voorzien van een advies
afkomstig van een rechterlijke instantie. Het Hof
kwam tot een schending van art. 5 lid 4 EVRM
en overwoog:
() Article 5 4 presupposes the existence of
a procedure in conformity with its provisions
without the necessity to institute separate legal
proceedings in order to bring it about. Similarly,
although both parties appear to agree that the
Secretary of State, following entry into force of
the Human Rights Act 1998, would not be able
lawfully to depart from the Tribunals recom-
mendation, this does not alter the fact that the
decision to release would be taken by a member
of the executive and not by the Tribunal().
En van de belangrijkste uitspraken met betrek-
king tot de ontwikkeling van art. 5 lid 4 EVRM
is Thynne, Wilson and Gunnel.
30
In die zaak
bepaalde het EHRM dat de door art. 5 lid 4
gevergde toetsing niet reeds besloten lag in de
beslissing van de Engelse rechter tot oplegging
van de levenslange gevangenisstraf. Het Hof
overwoog voordat het kwam tot de vaststelling
dat art. 5 lid 4 EVRM was geschonden:
Article 5 para. 4 (art. 5-4) does not guarantee
a right to judicial control of such scope as to
empower the court on all aspects of the case, in-
cluding questions of expediency, to substitute its
own discretion for that of the decision-making
authority; the review should, nevertheless, be
wide enough to bear on those conditions which,
according to the Convention, are essential for
the lawful detention of a person subject to the
special type of deprivation of liberty ordered
against these three applicants.
In Wynne
31
geeft het Hof een verduidelijking
met betrekking tot de toepasbaarheid van art. 5
lid 4 voor enerzijds mandatory - en anderzijds
discretionary life sentences.
32
Volgens het Hof
heeft een veroordeelde die een zogenaamde
mandatory levenslange gevangenisstraf uitzit
geen recht op een toetsing in de zin van art. 5
lid 4 nu the nature and the purpose van de
straf louter punitief van aard zijn en de deten-
tie dus voldoende is gerechtvaardigd door de
onderliggende uitspraak. Bij de discretionary
levenslange gevangenisstraf bestaat het recht op
periodieke toetsing wel omdat deze straf wordt
opgelegd ter beveiliging van de maatschappij.
De daarmee gempliceerde gevaarlijkheid of
mentale instabiliteit van de veroordeelde kan
na verloop van tijd veranderen. Om die reden
29 EHRM 26 september 2002, Application no. 28212/95.
30 EHRM 25 oktober 1990, Application no. 11787/85;
11978/86; 12009/86.
31 EHRM 18 juli 1994, NJ 1995, 234, m.nt. Kn.
32 In het Verenigd Koninkrijk bestaat een verschil tussen
de mandatory- en discretionary levenslange gevan-
genisstraf. De mandatory straf is een wettelijk ver-
plicht op te leggen levenslange straf die enkel punitief
en vergeldend van aard is. Bij de discretionary straf
speel juist het preventieve element een belangrijke rol.
Als levenslang wordt opgelegd uit zowel punitieve als
preventieve overwegingen, kan het voorkomen dat de
veroordeelde zwaarder wordt gestraft dan hij, gelet op
het gepleegde feit, heeft verdiend. De Engelse rechter
moet daarom in een dergelijk geval in zijn vonnis
aangeven hoelang de veroordeelde had moeten zitten
indien slechts gelet was op het vergeldingsaspect. Deze
periode wordt aangeduid met de term tariff .
Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 223
Strafblad Penitentiair en executierecht
dient regelmatig gecontroleerd te worden of de
gronden waarop de straf gebaseerd is nog steeds
bestaan. In recentere zaken tegen het Verenigd
Koninkrijk heeft het Hof dit standpunt herhaald
en aangescherpt. Zo bepaalde het in Stafford
33

en Hutchinson Reid
34
opnieuw dat als na ver-
loop van tijd de mogelijke gevaarlijkheid van
de veroordeelde de grondslag van de detentie
vormt (in dit geval na het verstrijken van de
tariff ) er een periodieke toets moet zijn omdat
dat gevaar kan ophouden te bestaan en de basis
voor de detentie daarmee komt te vervallen.
In Easterbrook
35
besliste het Hof vervolgens
dat het de Engelse rechter niet vrij stond af te
zien van het bepalen van de tariff . In casu was
enkel de mandatory life sentence opgelegd. Dit
leverde onder de gegeven omstandigheden geen
schending van art. 5 lid 4 op maar van art. 6 lid
1 EVRM. In 2006 heeft het EHRM in Lger
36

wederom een belangrijke uitspraak gedaan over
de verenigbaarheid van de levenslange straf met
de fundamentele waarborgen neergelegd in het
EVRM, waaronder art. 5 lid 4: het verwijst hier
naar de Stafford-zaak en overweegt dat vanaf
het moment dat aan het vergeldende deel van
de levenslange straf is voldaan, de noodzakelijk-
heid van voortzetting van de detentie op grond
van risico en gevaarlijkheid van de veroordeelde
moet worden getoetst. Het Hof oordeelde dat
in dit specieke geval geen schending van art.
5 had plaatsgevonden nu in Frankrijk voor de
klager procedures met voldoende waarborgen
omkleed open stonden om het verdere nut van
de detentie te onderzoeken. In Frankrijk bestaat
een procedure tot vervroegde invrijheidsstelling,
een procedure tot opschorting van de straf en
de mogelijkheid van gratie voor levenslang ge-
straften. Het Hof liet in zijn beslissing dat art.
5 lid 4 niet was geschonden de gratieprocedure
overigens buiten beschouwing.
37
Betekenis van de jurisprudentie van het
EHRM voor Nederland
Wat betekent deze jurisprudentie nu voor de
Nederlandse situatie? Ondanks dat wij formeel
geen onderscheid kennen tussen de mandatory
en discretionary levenslange gevangenisstraf
acht ik het belang van deze Straatsburgse ju-
risprudentie groot voor de Nederlandse straf-
praktijk. Een analyse van vonnissen en arresten
van de laatste jaren waarbij een veroordeling
tot levenslang volgde, levert namelijk op dat in
ongeveer 90 procent van de gevallen deze straf
werd opgelegd wegens enerzijds de ernst van
de feiten en anderzijds ter beveiliging van de
maatschappij. In de Nederlandse jurisprudentie
is, met andere woorden, een duidelijke lijn waar-
neembaar dat voor het opleggen van levenslang
sprake moet zijn van zowel een vergeldend als
een preventief aspect. Het aantal uitspraken
waarbij levenslang is opgelegd enkel gebaseerd
op de ernst van de feiten is op n hand te tellen.
Het overgrote aantal van de levenslange straffen
in ons land vindt dus deels zijn grondslag in de
gevaarlijkheid van de veroordeelde, die echter
gezien de jurisprudentie van het EHRM aan ver-
andering onderhevig is en dus periodiek getoetst
moet worden (op een adequate wijze in een met
voldoende waarborgen omklede procedure).
De vraag die dan opkomt is of de tenuitvoer-
legging van de levenslange gevangenisstraf in
Nederland hier wel aan voldoet. De laatste keer
dat door de Hoge Raad
38
de EVRM-bestendig-
heid van de levenslange gevangenisstraf werd
33 EHRM 29 mei 2002, Application no. 46295/99.
34 EHRM 20 februari 2003, Application no. 50272/99.
35 EHRM 12 juni 2003, Application no. 48015/99.
36 EHRM 11 april 2006, Application no. 19324/02.
37 Zie ook Van Hattum (2007): a.w., p. 25 e.v.
38 HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435.
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 224
Strafblad
getoetst was in 1999. In deze zaak werd in n
van de cassatiemiddelen betoogd dat art. 5 lid
4 EVRM was geschonden nu een periodieke
toets of de gronden die destijds hadden geleid
tot vrijheidsbeneming nog aanwezig waren in
ons stelsel ontbreekt. De Hoge Raad verwierp
dit middel met verwijzing naar de conclusie
van AG Jrg, die stelde dat onze wetgever de
door het Europese Hof gexpliciteerde belangen
van veroordeelden niet alleen volledig erkent,
maar daaraan ook al uitdrukkelijk is tegemoet-
gekomen. Hij concretiseerde dit met verwijzing
naar de mogelijkheid van (ambtshalve) gratie en
legde daarbij de nadruk op de volgprocedure
langgestraften waarbij een ambtshalve onder-
zoek werd ingesteld naar het verdere nut van
voorzetting van de detentie. Jrg wees verder op
de mogelijkheid van een verzoek om invrijheids-
stelling bij de civiele rechter; deze mogelijkheid
is echter een louter theoretische gebleken.
Conclusie
Het behoeft weinig toelichting dat dit standpunt
van Jrg dat de Hoge Raad tot het zijne heeft
gemaakt niet langer houdbaar is. Ik betwijfel
overigens reeds of de door het EHRM op de
voet van art. 5 lid 4 uitgewerkte periodieke
toetsing ten tijde van het wijzen van het arrest
van de Hoge Raad in ons land voldoende was
gewaarborgd. Zoals ik hiervoor uiteenzette is
de gratieprocedure voor levenslang gestraften
in het bijzonder nooit gecodiceerd geweest
en werd de te volgen procedure kennelijk in
hoge mate ingevuld door de van de tijdsgeest
afhankelijke praktijk. Men moet zich afvragen
of die door de politieke waan van de dag te ben-
vloeden gratieprocedure voldoet aan de normen
van de door het EHRM vereiste met voldoende
waarborgen omklede procedure.
Verder blijkt uit de jurisprudentie met betrek-
king tot art. 5 lid 4 dat deze periodieke controle
dient te worden uitgevoerd door een rechterlijke
instantie. In ons land wordt bij de gratiepro-
cedure weliswaar een advies gevraagd aan het
gerecht dat de levenslange straf heeft opgelegd,
maar de beslissing over gratie wordt genomen
door de Kroon. Aan deze aspecten is de Hoge
Raad in 1999 ten onrechte voorbij gegaan. Het
EHRM heeft inmiddels uitgemaakt dat de perio-
dieke toetsing niet verricht mag worden door de
uitvoerende macht; ook al ligt er een rechterlijk
advies aan ten grondslag.
Terwijl voorts uit de uitspraak van de Hoge Raad
uit 1999 bleek dat de Nederlandse invulling van
art. 5 lid 4 volledig werd opgehangen aan de
gratieprocedure voor levenslang gestraften is
ons gratiebeleid nadien alleen maar meer uit-
gehold. Zoals eerder betoogd, kan heden ten
dage van een gratiebeleid niet meer worden
gesproken, is de volgprocedure langgestraften
afgeschaft en lijkt zowel in de politiek als binnen
de rechterlijke macht de mening post te vatten
dat onze tot levenslang veroordeelden geen
perspectief op een terugkeer in de maatschap-
pij mogen hebben. Zijn wij art. 5 lid 4 EVRM
uit het oog verloren? Het is hoog tijd dat ons
hoogste rechtscollege zich weer uitlaat over de
EVRM-bestendigheid van de tenuitvoerleg-
ging van de levenslange gevangenisstraf. In
twee recente Nederlandse strafzaken waarbij in
eerste aanleg levenslang was opgelegd is door
de verdediging in hoger beroep, onder meer
betoogd dat het opleggen van levenslang onder
de gegeven omstandigheden strijd met art. 5
lid 4 EVRM oplevert. En van die zaken betrof
de Zoetermeerse moordzaak.
39
In die zaak
heeft het Hof Den Haag zich echter over deze
kwestie niet hoeven uitlaten nu het niet kwam
39 Hof Den Haag 13 april 2007, LJN BA2902.
Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM
Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 225
Strafblad
tot oplegging van een levenslange gevangenis-
straf.
40
De andere zaak betrof de behandeling
van een enkelvoudige moordzaak voor het Hof
Arnhem.
41
Ook hier deed de verdediging een
beroep op art. 5 lid 4 EVRM. Het Hof kwam
toch tot oplegging van levenslang en pareerde
het uitdrukkelijk door de verdediging gevoerde
verweer als volgt:
Voor zover de raadsman wil betogen dat op-
legging van levenslange gevangenisstraf moet
worden uitgesloten omdat het Nederlandse
rechtstelsel op dit punt tekortschiet, deelt het
hof die opvatting niet. Immers, deze bepaling
mist thans toepassing nu de veroordeling tot
levenslange gevangenisstraf reeds berust op
een rechterlijk vonnis. De tenuitvoerlegging
van deze straf is in het onderhavige geval niet
afhankelijk van nadere voorwaarden, op wel-
ker naleving slechts in administratief toezicht is
voorzien. In zoverre is een fundamenteel verschil
aanwezig met de veroordeling tot vormen van
vrijheidsbeneming met een meer onbepaalde
duur, zoals die in uitspraken van het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens aan de orde
is geweest. In het algemeen kan slechts worden
gesteld dat niet uit te sluiten valt dat wellicht
in de (verre) toekomst de vraag rijst naar de
rechtmatigheid van de voortzetting van de de-
tentie. Mocht zich een dergelijk geval voordoen
een mogelijkheid die thans geheel theoretisch
genoemd moet worden dan staat binnen het
Nederlandse rechtstelsel de rechtsgang bij de
voorzieningenrechter open ()
Naar mijn idee gaat het Hof Arnhem hier
volstrekt voorbij aan de essentie van art. 5 lid
4 EVRM en bevestigt het door de vraag naar
de rechtmatigheid van de voortzetting van
de detentie een geheel theoretische mogelijk-
heid te noemen de evidente schending van
het EVRM. Ik kan enkel zeggen dat ik hoop
dat de verdediging in deze zaak in cassatie is
gegaan. Het is namelijk van groot belang dat
de Hoge Raad zich spoedig kritisch uitlaat over
de Nederlandse praktijk van tenuitvoerlegging
van de levenslange gevangenisstraf die, naar ik
meen, een agrante schending van art. 5 lid 4
EVRM oplevert.
Penitentiair en executierecht
40 In hoger beroep werd de verdachte verminderd toere-
keningsvatbaar verklaard en veroordeeld tot 20 jaar en
TBS met dwangverpleging. Het Openbaar Ministerie is
tegen deze uitspraak niet in cassatie gegaan.
41 Hof Arnhem 18 april 2007, LJN BA 3178.

You might also like