Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM Mr. C.W. Noorduyn * dat de daartoe veroordeelde niet meer zal terug- keren in de maatschappij. In deze bijdrage stel ik vervolgens aan de orde dat Nederland daardoor niet in de pas loopt met Straatsburg en dat het hoog tijd wordt dat de Hoge Raad zich uitlaat over een aperte schending van het Verdrag. Wettelijk Kader Art. 122 Gw luidt: Gratie wordt verleend bij Koninklijk Besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften. De gratieprocedure is geregeld in de op 1 janu- ari 1988 in werking getreden Gratiewet 3 en in de artikelen 558 tot en met 560b Wetboek van Strafvordering. Op de voet van art. 2 Gratiewet kan op twee gronden gratie worden verleend. De eerste is een omstandigheid waar de rech- ter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanlei- * Carolien Noorduyn is advocaat bij Sjcrona Van Stigt advocaten te Den Haag. 1 Hoewel ofcile statistieken met betrekking tot het opleggen van levenslang ontbreken, zijn de aantalen bij benadering bekend. Uit het overzicht levenslang ge- straften in Nederland van Anker & Anker Strafrecht- advocaten, 2005 (bijgewerkt tot 1 augustus 2006) volgt dat tussen 1954 en 1 augustus 2006 32 keer levenslang is opgelegd (hierbij bevinden zich overigens ook en- Inleiding Hoe lang moet een tot levenslang veroordeelde in Nederland feitelijk in detentie verblijven? Over deze vraag en andere aspecten van de levenslange gevangenisstraf wordt in de litera- tuur veel gepubliceerd. Dit heeft alles te maken met de frequentie waarmee levenslang de laatste jaren wordt opgelegd. Als we het aantal levenslang uitspraken van de afgelopen vijftien jaar afzetten tegen het aantal keren dat in de jaren 50 tot en met 80 het levenslang vonnis werd geveld, zijn die resultaten opzienbarend. 1
Uit die vele publicaties ontstaat het beeld dat levenslang heden ten dage ook werkelijk per- manent is. Waar de wetgever levenslang als een tijdelijke straf beschouwde is dat standpunt in de politiek kennelijk verlaten. Nu de enige mogelijkheid 2 om levenslang te doen omzetten in een tijdelijke straf die van gratie betreft, is het van belang te bezien of er ter zake sprake is van een gratiebeleid. In deze bijdrage bespreek ik het wettelijk kader en de ontwikkeling van het gratiebeleid en kom daarbij tot de conclusie dat van een beleid om levenslanggestraften na verloop van tijd te gratiren heden ten dage weinig meer over is. De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is er op gericht kele zaken die nog niet onherroepelijk zijn), waarvan 26 uitspraken dateren van na 1993. 2 Kennelijk zou in theorie een levenslang gestrafte ook via een kort-geding procedure in vrijheid kunnen wor- den gesteld, maar uit het Antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, 2003/04 nr. 1972, p. 41) volgt dat die procedure nooit succesvol is toegepast en vermoedelijk ook nooit met enig gevolg zal kunnen worden gebruikt. Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 218 Strafblad ding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel of tot het afzien daarvan. Eveneens kan gratie worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de ten- uitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrecht- stoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. De functie van gratie betreft het opheffen of verzachten van pertinente on- rechtvaardigheden of ondoelmatigheden van het strafrechtsysteem. Gratiering bij levenslang zal in de meeste gevallen zijn gebaseerd op de tweede grond. Alvorens op een gratieverzoek wordt beslist wordt het advies ingewonnen van het gerecht dat de straf of maatregel heeft opgelegd. 4 Het aan de Koningin gerichte ver- zoekschrift wordt door de Minister van Justitie aan het Openbaar Ministerie van het betreffende gerecht gezonden dat vervolgens een voorstel aan de minister doet. Het Openbaar Ministerie zendt het verzoek met daarover een verslag, na de eventueel te gratiren persoon te hebben gehoord, toe aan het betrokken gerecht voor advies. Het gerecht zendt het advies, onderte- kend en met redenen omkleed naar de Minister van Justitie. 5 Voor gratieverzoeken bij levenslang bestaat geen aparte procedure. In de Gratiewet, noch in enig(e) ander(e) ministerile regeling of besluit wordt specifiek aandacht besteed aan de mogelijkheid van gratie voor levenslang gestraften. Ontwikkeling gratiebeleid ten aanzien van levenslang gestraften Het is moeilijk gebleken om het gratiebeleid in kaart te brengen, nu gegevens daaromtrent nau- welijks voorhanden zijn. Duidelijk is dat lange tijd het principe heeft gegolden dat levenslang gestraften in beginsel niet hoefden te sterven in hun cel. Vanaf de invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1886 tot aan omstreeks 1965 blijkt ongeveer driekwart van de tot levenslang veroordeelden door middel van gratie op jaren gesteld te zijn. Van het resterende deel, overleed een aantal voortijdig, is er n ontvlucht en zijn er twee overgeplaatst naar een krankzinnigen- gesticht waar zij uiteindelijk overleden. 6 Tot aan de jaren 70 was het bestendig gebruik dat een levenslang gestrafte uiteindelijk in vrijheid werd gesteld. Het beleid dat levenslang na verloop van tijd door middel van gratie werd omgezet in een tijdelijke straf kwam overeen met de kennelijke bedoeling van de wetgever bij de invoering van de straf en lag in lijn met de beleidsmatige uit- gangspunten van de respectievelijke Ministers van Justitie in de jaren 50, 60 en 70. 7 De laatste omzetting van levenslang in een tij- delijke straf dateert van 1986. Dit betrof de zaak van Hans van Z., die in 1969 werd veroordeeld tot levenslang. Nadat hij 17 jaar van zijn straf had uitgezeten is hij in vrijheid gesteld. Daarna Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM 3 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 april 2005, Stb. 194. 4 Art. 4 lid 1 Gratiewet. 5 Hazewinkel-Suringa, Remmelink: Inleiding tot de stu- die van het Nederlandse Strafrecht, 15 e druk, 1996, p. 876. 6 Zie, onder meer, J. ten Voorde: Het ontstaan en de ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf in Nederland, Sancties, A.5, 2003 p. 270-283 en W.F. van Hattum: Het irrationele van de levenslange straf, Systeem in ontwikkeling, Liber Amicorum G. Knigge, Wolf Legal Publishers, 2005, p. 236 e.v. 7 Van Hattum: a.w., p. 236 e.v. Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 219 Strafblad Penitentiair en executierecht is in Nederland geen gratie meer verleend aan tot levenslang veroordeelden. En van de rede- nen daarvoor is dat in de jaren 70 geen enkele keer levenslang is opgelegd. Pas in 1982 volgde weer een dergelijke veroordeling. 8 Door het ont- breken van veroordelingen tot levenslang voor een periode van ruim 13 jaar is gratieverlening aan levenslang gestraften logischerwijs geruime tijd niet aan de orde geweest. Dit heeft kenne- lijk met zich mee gebracht dat gratiebeleid bij levenslang in de vergetelheid is geraakt. 9 Volgens Bleichrodt 10 is dit praktisch vacum echter niet de enige reden dat van een gratie- beleid geen sprake meer is. Hij neemt een duide- lijke politieke verschuiving waar. Waar Minister van Justitie van Agt in 1972 11 op Kamervragen nog antwoordde dat executie van de levenslange gevangenisstraf tot de dood er op volgt, on- verenigbaar is met de beginselen waarvan wij moeten uitgaan om de strafrechtstoepassing inderdaad toepassing van recht te doen blijven, gaf Minister Donner op door kamerlid Grifth gestelde vragen het antwoord dat een gratiebe- leid ten aanzien van levenslanggestraften in- derdaad niet bestaat en dat levenslang gewoon voor de rest van het leven is. 12 Dit standpunt betreft geen toevallige (tussen)stand van zaken maar wordt inmiddels breed gedragen. Dat blijkt ook uit het feit dat de drie veroordeelden die in de jaren 80 levenslang kregen nog altijd niet in vrijheid zijn gesteld. Zij verblijven op dit moment respectievelijk 25, 24 en 20 jaar in detentie, 13 zonder dat enig uitzicht op al dan niet gefaseerde invrijheidsstelling bestaat. Dit leert ons dus dat een wettelijke regeling of een op de praktijk gebaseerd beleid dienaangaande op dit moment ontbreekt. 14 In 1978 trad de richtlijn voor de selectie- en detentiebegeleiding van langgestraften en van tot gevangenisstraf veroordeelden die tevens ter beschikking van de regering zijn gesteld in werking. 15 Dit betrof de zogenaamde volgpro- cedure langgestraften. Deze procedure bracht met zich mee dat bij zeer lang gestraften (ver- oordeelden tot straffen van zes jaar of langer) met een zekere regelmaat werd bezien of er aan- leiding bestond al dan niet ambtshalve gratie te verlenen. Bepaald was dat een gedetineerde die was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar of meer na n derde van zijn straftijd te hebben uitgezeten aan een hernieuwd klinisch- psychologisch onderzoek werd onderworpen. In dit onderzoek werd vervolgens nagegaan welke resultaten de penitentiaire behandeling tot dan toe had gehad, hoe op dat moment de psychische gesteldheid was, welke prognose vanuit penitentiair en reclasseringsoogpunt kon worden gesteld en welke aanbevelingen op grond daarvan konden worden gedaan. 16 Het doel van de procedure betrof dus het structureel volgen van de detentiesituatie en het geven van aanwijzingen over de inhoud van de tenuit- voerlegging. De mogelijkheid van gratieverlening was expli- 8 Dit betrof de zaak Koos H.(zie Anker & Anker over- zicht levenslang gestraften). 9 W.F. van Hattum: De levenslange gevangenisstraf en de toevalsfactor, DD 2006, a 7/52, p. 763. 10 F.W. Bleichrodt: Een leven lang. De levenslange gevan- genisstraf en de long stay in het kader van terbeschik- kingstelling in onderlinge samenhang bezien, Oratie RUG, Kluwer: Deventer 2006. 11 Kamerstukken II 1971/72, 11714, nr. 3, p. 2. 12 Aanhangsel Handelingen II, 2003/04, nr. 1972. 13 Anker & Anker: Overzicht levenslang gestraften (bijge- werkt tot 1 augustus 2006). 14 Zie ook Van Hattum (2006): a.w., p. 762. 15 Circulaire van 7 juni 1978, PI, 1980, 79. 16 Circulaire van 7 juni 1978, PI, 1980, 79, p. 8 punt 12. Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 220 Strafblad 17 L. van de Sande: De tenuitvoerlegging van de le- venslange gevangenisstraf, een paradoxale taak (Een beschouwing vanuit de praktijk van het Nederlandse gevangeniswezen) http://rechten.eldoc.ub.rug.nl/ departments/Ontmoetingen/ 2007, p. 2 en 3. 18 Van de Sande: a.w., p. 4. ciet verwerkt in de vraagstelling die in het advies beantwoord moest worden. 17 Hieruit blijkt dat met deze volgprocedure recht werd gedaan aan de in ons strafrechtstelsel verankerde resociali- satiegedachte. Ondanks dat de volgprocedure alle veroordeelden tot een straf van zes jaar of meer over n kam schoor, bevatte deze pro- cedure duidelijk beleid dat ook van toepassing was op levenslang gestraften. Sinds 1998 is er aan het systematisch volgen van langgestraften een eind gekomen. De hoge werkbelasting van inrichtingspsychologen, de grote toename van het aantal langgestraften en het steeds verder verdwijnen van mogelijkheden om invulling te geven aan detentie, hebben er kennelijk toe bijgedragen dat de volgprocedure is afgeschaft. 18
Hoewel de volgprocedure in theorie niet uitsloot dat levenslang uiteindelijk levenslang bleef, is met de afschafng ervan een essentieel onder- deel van het tot dan toe geldende gratiebeleid weggevallen. 19 Het verhardende strafklimaat trekt kennelijk zijn wissel op de circa 100-jaar geldende communis opinio dat levenslang niet betekent: tot de dood erop volgt. Ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugbescherming 20 gaat er vanuit dat levenslang moet worden opgevat als permanent en dat van enig beleid inzake gratie geen sprake meer is: In Nederland, (), kan de levenslang gestrafte een verzoek tot gratie indienen. Tot de jaren tachtig werd dit gratiebeleid ondersteund door de algemeen heersende politieke opvatting dat ook plegers van zeer ernstige delicten in prin- cipe een kans moeten hebben op terugkeer in de samenleving. Als gevolg van politieke en be- leidsmatige ontwikkelingen wordt nauwelijks nog invulling gegeven aan het gratiebeleid. Wie nu in Nederland wordt veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, weet dat er geen regelingen bestaan op grond waarvan nut en noodzaak van voortzetting van detentie na verloop van tijd worden getoetst. Verder lijkt ook de rechterlijke macht de le- venslange gevangenisstraf steeds meer als een denitieve opsluiting te zien en daarmee een bestaand gratiebeleid uit te sluiten. Zo overwoog het Hof Arnhem 21 in zijn uitspraak van 28 juni 2006, onder meer, het volgende: De ernst van de feiten brengt het hof tot een keuze tussen een maximale tijdelijke gevangenis- straf en een levenslange gevangenisstraf. Bij die keuze neemt het hof in aanmerking dat naar de huidige stand van de regelgeving en het beleid een levenslange gevangenisstraf ook daadwerke- lijk volledig tenuitvoergelegd wordt. Dit stand- punt is door de minister van justitie onlangs in de Tweede Kamer ingenomen (). Het wijkt af van het in het verleden gevoerde beleid dat erop neerkwam dat een herbeoordeling na ongeveer vijftien jaar plaatsvond, welke tot gevolg kon hebben dat de veroordeelde via gratiring op jaren werd gesteld. Afgezien van gratie bestaat er in Nederland anders dan in een aantal om- ringende staten geen mogelijkheid van enige vorm van tussentijdse (rechterlijke) toetsing van de vraag of verdere tenuitvoerlegging na bijvoor- 19 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming: Levenslang, perspectief op verandering, Advies d.d. 30 november 2006. 20 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming: a.w., p. 3. 21 Hof Arnhem 28 juni 2006, LJN AX9524. Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 221 Strafblad Penitentiair en executierecht 22 HR 14 maart 2006, LJN AU5496. 23 W.F. van Hattum haalt in Perspectief op verandering, Sancties, a. 1, 2007 p. 25 een rechtsvergelijkend on- derzoek van de Raad van Europa aan uit 2004 waaruit blijkt dat de Nederlandse levenslange gevangenisstraf zonder een daaraan gerelateerd VI- of gratiebeleid uniek te noemen is. beeld 15 of 20 jaar nog wenselijk of noodzakelijk is. Dit noopt het hof tot scherpe toetsing en tot een zekere terughoudendheid daarbij. Ook de Hoge Raad heeft dit standpunt inge- nomen. In de zaak tegen Lucy de B. 22 werd na- melijk overwogen dat de rechter met oplegging van een levenslange gevangenisstraf beoogt te voorkomen dat de veroordeelde nog terugkeert in de samenleving. Aldus is de levenslange ge- vangenisstraf een in beginsel uitzichtloze straf geworden. Alle pijlen wijzen inmiddels dezelfde kant op: aan het resocialisatiebeginsel wordt bij levens- lang geen uitvoering meer gegeven. Een tot levenslang veroordeelde kan slechts hopen op een in de toekomst te ontwikkelen toetsingsbe- leid, maar hij heeft geen enkele zekerheid dat de mogelijkheid van gratiring over twintig of dertig jaar ook daadwerkelijk zal bestaan. Ver- oordeelden tot levenslang kunnen dan ook geen aanspraak maken op behandeling van eventuele gratieverzoeken. De levenslange gevangenisstraf is gericht op permanente verbanning uit de maatschappij. De vraag rijst hoe deze situatie zich verhoudt tot art. 5 lid 4 van het EVRM. Art. 5 lid 4 EVRM Het Nederlandse beleid ten aanzien van levens- langgestraften steekt schril af bij dat van ons omringende landen 23 en het is de vraag of de wijze waarop deze straf momenteel in Neder- land wordt ten uitvoer gelegd de Straatsburgse toets kan doorstaan. Art. 5 lid 4 EVRM luidt: Everyone who is deprived of his liberty by arrest or detention shall be entitled to take proceedings by which the lawfulness of his detention shall be decided speedily by a court and his release ordered if the detention is not lawful. In de jurisprudentie van het EHRM is dit recht uitgewerkt als een recht op periodieke controle, waarbij met een zekere regelmaat in een met voldoende waarborgen omklede procedure ge- toetst moet worden of de gronden die destijds tot vrijheidsbeneming hebben geleid, nog steeds aanwezig zijn. 24 In Winterwerp 25 erkende het EHRM al dat de aard en strekking van art. 5 lid 4 EVRM met zich meebrengen dat detentie, indien de oorspronkelijke vrijheidsberoving berust op een rechterlijke beslissing, is onderworpen aan verdere controle op rechtmatigheid. In X 26
volgt een nadere uitwerking van dit systeem. Het Hof bepaalde dat als het betreffende rechtstel- sel niet voorziet in een automatische periodieke toetsing van de detentie, in elk geval het recht op toegang tot de rechter op verzoek van de per- soon in kwestie moet bestaan. In de zaken Van Droogenbroeck 27 en Weeks 28 geeft het Hof een nadere invulling aan de termen lawfulness en by a court. Dit laatste houdt volgens het Hof 24 Harteveld, Keulen en Krabbe: Het EVRM en het Neder- landse Strafrecht, derde druk 1996, p. 67 e.v. 25 EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. E.A. 26 EHRM 5 november 1981, 7215/75. 27 EHRM 24 juni 1982, 7906/77. 28 EHRM 2 maart 1987, 9787/82. Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 222 Strafblad in dat de beslissing of de voortdurende deten- tie een legitiem karakter draagt, moet worden genomen door een rechterlijke instantie, die onafhankelijk is van partijen. In 2002 bepaalde het EHRM in Benjamin & Wilson 29 dat de be- slissing of de veroordeelde al dan niet in vrijheid moet worden gesteld niet mag worden genomen door een orgaan dat behoort tot de uitvoerende macht ook al wordt dit voorzien van een advies afkomstig van een rechterlijke instantie. Het Hof kwam tot een schending van art. 5 lid 4 EVRM en overwoog: () Article 5 4 presupposes the existence of a procedure in conformity with its provisions without the necessity to institute separate legal proceedings in order to bring it about. Similarly, although both parties appear to agree that the Secretary of State, following entry into force of the Human Rights Act 1998, would not be able lawfully to depart from the Tribunals recom- mendation, this does not alter the fact that the decision to release would be taken by a member of the executive and not by the Tribunal(). En van de belangrijkste uitspraken met betrek- king tot de ontwikkeling van art. 5 lid 4 EVRM is Thynne, Wilson and Gunnel. 30 In die zaak bepaalde het EHRM dat de door art. 5 lid 4 gevergde toetsing niet reeds besloten lag in de beslissing van de Engelse rechter tot oplegging van de levenslange gevangenisstraf. Het Hof overwoog voordat het kwam tot de vaststelling dat art. 5 lid 4 EVRM was geschonden: Article 5 para. 4 (art. 5-4) does not guarantee a right to judicial control of such scope as to empower the court on all aspects of the case, in- cluding questions of expediency, to substitute its own discretion for that of the decision-making authority; the review should, nevertheless, be wide enough to bear on those conditions which, according to the Convention, are essential for the lawful detention of a person subject to the special type of deprivation of liberty ordered against these three applicants. In Wynne 31 geeft het Hof een verduidelijking met betrekking tot de toepasbaarheid van art. 5 lid 4 voor enerzijds mandatory - en anderzijds discretionary life sentences. 32 Volgens het Hof heeft een veroordeelde die een zogenaamde mandatory levenslange gevangenisstraf uitzit geen recht op een toetsing in de zin van art. 5 lid 4 nu the nature and the purpose van de straf louter punitief van aard zijn en de deten- tie dus voldoende is gerechtvaardigd door de onderliggende uitspraak. Bij de discretionary levenslange gevangenisstraf bestaat het recht op periodieke toetsing wel omdat deze straf wordt opgelegd ter beveiliging van de maatschappij. De daarmee gempliceerde gevaarlijkheid of mentale instabiliteit van de veroordeelde kan na verloop van tijd veranderen. Om die reden 29 EHRM 26 september 2002, Application no. 28212/95. 30 EHRM 25 oktober 1990, Application no. 11787/85; 11978/86; 12009/86. 31 EHRM 18 juli 1994, NJ 1995, 234, m.nt. Kn. 32 In het Verenigd Koninkrijk bestaat een verschil tussen de mandatory- en discretionary levenslange gevan- genisstraf. De mandatory straf is een wettelijk ver- plicht op te leggen levenslange straf die enkel punitief en vergeldend van aard is. Bij de discretionary straf speel juist het preventieve element een belangrijke rol. Als levenslang wordt opgelegd uit zowel punitieve als preventieve overwegingen, kan het voorkomen dat de veroordeelde zwaarder wordt gestraft dan hij, gelet op het gepleegde feit, heeft verdiend. De Engelse rechter moet daarom in een dergelijk geval in zijn vonnis aangeven hoelang de veroordeelde had moeten zitten indien slechts gelet was op het vergeldingsaspect. Deze periode wordt aangeduid met de term tariff . Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 223 Strafblad Penitentiair en executierecht dient regelmatig gecontroleerd te worden of de gronden waarop de straf gebaseerd is nog steeds bestaan. In recentere zaken tegen het Verenigd Koninkrijk heeft het Hof dit standpunt herhaald en aangescherpt. Zo bepaalde het in Stafford 33
en Hutchinson Reid 34 opnieuw dat als na ver- loop van tijd de mogelijke gevaarlijkheid van de veroordeelde de grondslag van de detentie vormt (in dit geval na het verstrijken van de tariff ) er een periodieke toets moet zijn omdat dat gevaar kan ophouden te bestaan en de basis voor de detentie daarmee komt te vervallen. In Easterbrook 35 besliste het Hof vervolgens dat het de Engelse rechter niet vrij stond af te zien van het bepalen van de tariff . In casu was enkel de mandatory life sentence opgelegd. Dit leverde onder de gegeven omstandigheden geen schending van art. 5 lid 4 op maar van art. 6 lid 1 EVRM. In 2006 heeft het EHRM in Lger 36
wederom een belangrijke uitspraak gedaan over de verenigbaarheid van de levenslange straf met de fundamentele waarborgen neergelegd in het EVRM, waaronder art. 5 lid 4: het verwijst hier naar de Stafford-zaak en overweegt dat vanaf het moment dat aan het vergeldende deel van de levenslange straf is voldaan, de noodzakelijk- heid van voortzetting van de detentie op grond van risico en gevaarlijkheid van de veroordeelde moet worden getoetst. Het Hof oordeelde dat in dit specieke geval geen schending van art. 5 had plaatsgevonden nu in Frankrijk voor de klager procedures met voldoende waarborgen omkleed open stonden om het verdere nut van de detentie te onderzoeken. In Frankrijk bestaat een procedure tot vervroegde invrijheidsstelling, een procedure tot opschorting van de straf en de mogelijkheid van gratie voor levenslang ge- straften. Het Hof liet in zijn beslissing dat art. 5 lid 4 niet was geschonden de gratieprocedure overigens buiten beschouwing. 37 Betekenis van de jurisprudentie van het EHRM voor Nederland Wat betekent deze jurisprudentie nu voor de Nederlandse situatie? Ondanks dat wij formeel geen onderscheid kennen tussen de mandatory en discretionary levenslange gevangenisstraf acht ik het belang van deze Straatsburgse ju- risprudentie groot voor de Nederlandse straf- praktijk. Een analyse van vonnissen en arresten van de laatste jaren waarbij een veroordeling tot levenslang volgde, levert namelijk op dat in ongeveer 90 procent van de gevallen deze straf werd opgelegd wegens enerzijds de ernst van de feiten en anderzijds ter beveiliging van de maatschappij. In de Nederlandse jurisprudentie is, met andere woorden, een duidelijke lijn waar- neembaar dat voor het opleggen van levenslang sprake moet zijn van zowel een vergeldend als een preventief aspect. Het aantal uitspraken waarbij levenslang is opgelegd enkel gebaseerd op de ernst van de feiten is op n hand te tellen. Het overgrote aantal van de levenslange straffen in ons land vindt dus deels zijn grondslag in de gevaarlijkheid van de veroordeelde, die echter gezien de jurisprudentie van het EHRM aan ver- andering onderhevig is en dus periodiek getoetst moet worden (op een adequate wijze in een met voldoende waarborgen omklede procedure). De vraag die dan opkomt is of de tenuitvoer- legging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland hier wel aan voldoet. De laatste keer dat door de Hoge Raad 38 de EVRM-bestendig- heid van de levenslange gevangenisstraf werd 33 EHRM 29 mei 2002, Application no. 46295/99. 34 EHRM 20 februari 2003, Application no. 50272/99. 35 EHRM 12 juni 2003, Application no. 48015/99. 36 EHRM 11 april 2006, Application no. 19324/02. 37 Zie ook Van Hattum (2007): a.w., p. 25 e.v. 38 HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435. Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 224 Strafblad getoetst was in 1999. In deze zaak werd in n van de cassatiemiddelen betoogd dat art. 5 lid 4 EVRM was geschonden nu een periodieke toets of de gronden die destijds hadden geleid tot vrijheidsbeneming nog aanwezig waren in ons stelsel ontbreekt. De Hoge Raad verwierp dit middel met verwijzing naar de conclusie van AG Jrg, die stelde dat onze wetgever de door het Europese Hof gexpliciteerde belangen van veroordeelden niet alleen volledig erkent, maar daaraan ook al uitdrukkelijk is tegemoet- gekomen. Hij concretiseerde dit met verwijzing naar de mogelijkheid van (ambtshalve) gratie en legde daarbij de nadruk op de volgprocedure langgestraften waarbij een ambtshalve onder- zoek werd ingesteld naar het verdere nut van voorzetting van de detentie. Jrg wees verder op de mogelijkheid van een verzoek om invrijheids- stelling bij de civiele rechter; deze mogelijkheid is echter een louter theoretische gebleken. Conclusie Het behoeft weinig toelichting dat dit standpunt van Jrg dat de Hoge Raad tot het zijne heeft gemaakt niet langer houdbaar is. Ik betwijfel overigens reeds of de door het EHRM op de voet van art. 5 lid 4 uitgewerkte periodieke toetsing ten tijde van het wijzen van het arrest van de Hoge Raad in ons land voldoende was gewaarborgd. Zoals ik hiervoor uiteenzette is de gratieprocedure voor levenslang gestraften in het bijzonder nooit gecodiceerd geweest en werd de te volgen procedure kennelijk in hoge mate ingevuld door de van de tijdsgeest afhankelijke praktijk. Men moet zich afvragen of die door de politieke waan van de dag te ben- vloeden gratieprocedure voldoet aan de normen van de door het EHRM vereiste met voldoende waarborgen omklede procedure. Verder blijkt uit de jurisprudentie met betrek- king tot art. 5 lid 4 dat deze periodieke controle dient te worden uitgevoerd door een rechterlijke instantie. In ons land wordt bij de gratiepro- cedure weliswaar een advies gevraagd aan het gerecht dat de levenslange straf heeft opgelegd, maar de beslissing over gratie wordt genomen door de Kroon. Aan deze aspecten is de Hoge Raad in 1999 ten onrechte voorbij gegaan. Het EHRM heeft inmiddels uitgemaakt dat de perio- dieke toetsing niet verricht mag worden door de uitvoerende macht; ook al ligt er een rechterlijk advies aan ten grondslag. Terwijl voorts uit de uitspraak van de Hoge Raad uit 1999 bleek dat de Nederlandse invulling van art. 5 lid 4 volledig werd opgehangen aan de gratieprocedure voor levenslang gestraften is ons gratiebeleid nadien alleen maar meer uit- gehold. Zoals eerder betoogd, kan heden ten dage van een gratiebeleid niet meer worden gesproken, is de volgprocedure langgestraften afgeschaft en lijkt zowel in de politiek als binnen de rechterlijke macht de mening post te vatten dat onze tot levenslang veroordeelden geen perspectief op een terugkeer in de maatschap- pij mogen hebben. Zijn wij art. 5 lid 4 EVRM uit het oog verloren? Het is hoog tijd dat ons hoogste rechtscollege zich weer uitlaat over de EVRM-bestendigheid van de tenuitvoerleg- ging van de levenslange gevangenisstraf. In twee recente Nederlandse strafzaken waarbij in eerste aanleg levenslang was opgelegd is door de verdediging in hoger beroep, onder meer betoogd dat het opleggen van levenslang onder de gegeven omstandigheden strijd met art. 5 lid 4 EVRM oplevert. En van die zaken betrof de Zoetermeerse moordzaak. 39 In die zaak heeft het Hof Den Haag zich echter over deze kwestie niet hoeven uitlaten nu het niet kwam 39 Hof Den Haag 13 april 2007, LJN BA2902. Levenslang, gratie en art. 5 lid 4 EVRM Strafblad, 2007 Sdu Uitgevers 225 Strafblad tot oplegging van een levenslange gevangenis- straf. 40 De andere zaak betrof de behandeling van een enkelvoudige moordzaak voor het Hof Arnhem. 41 Ook hier deed de verdediging een beroep op art. 5 lid 4 EVRM. Het Hof kwam toch tot oplegging van levenslang en pareerde het uitdrukkelijk door de verdediging gevoerde verweer als volgt: Voor zover de raadsman wil betogen dat op- legging van levenslange gevangenisstraf moet worden uitgesloten omdat het Nederlandse rechtstelsel op dit punt tekortschiet, deelt het hof die opvatting niet. Immers, deze bepaling mist thans toepassing nu de veroordeling tot levenslange gevangenisstraf reeds berust op een rechterlijk vonnis. De tenuitvoerlegging van deze straf is in het onderhavige geval niet afhankelijk van nadere voorwaarden, op wel- ker naleving slechts in administratief toezicht is voorzien. In zoverre is een fundamenteel verschil aanwezig met de veroordeling tot vormen van vrijheidsbeneming met een meer onbepaalde duur, zoals die in uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aan de orde is geweest. In het algemeen kan slechts worden gesteld dat niet uit te sluiten valt dat wellicht in de (verre) toekomst de vraag rijst naar de rechtmatigheid van de voortzetting van de de- tentie. Mocht zich een dergelijk geval voordoen een mogelijkheid die thans geheel theoretisch genoemd moet worden dan staat binnen het Nederlandse rechtstelsel de rechtsgang bij de voorzieningenrechter open () Naar mijn idee gaat het Hof Arnhem hier volstrekt voorbij aan de essentie van art. 5 lid 4 EVRM en bevestigt het door de vraag naar de rechtmatigheid van de voortzetting van de detentie een geheel theoretische mogelijk- heid te noemen de evidente schending van het EVRM. Ik kan enkel zeggen dat ik hoop dat de verdediging in deze zaak in cassatie is gegaan. Het is namelijk van groot belang dat de Hoge Raad zich spoedig kritisch uitlaat over de Nederlandse praktijk van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf die, naar ik meen, een agrante schending van art. 5 lid 4 EVRM oplevert. Penitentiair en executierecht 40 In hoger beroep werd de verdachte verminderd toere- keningsvatbaar verklaard en veroordeeld tot 20 jaar en TBS met dwangverpleging. Het Openbaar Ministerie is tegen deze uitspraak niet in cassatie gegaan. 41 Hof Arnhem 18 april 2007, LJN BA 3178.